Commissie voor de Financiën en de Begroting |
Commission
des Finances et du Budget |
van woensdag 21 april 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 21 avril 2010 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.26 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De vergadering wordt geopend om 14.26 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
De voorzitter: De minister wordt vervangen door staatssecretaris Clerfayt.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de premies tegen natuurrampen" (nr. 21252)
01 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "les primes pour les assurances contre les catastrophes naturelles" (n° 21252)
01.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, begin 2010 stelde ik u enkele schriftelijke vragen betreffende de evolutie van de premies tegen natuurrampen en de uitbetaalde schadegevallen. lk kreeg op mijn vragen nogal magere antwoorden en bij enkele vragen werd zelfs gewoon gesteld dat de cijfers nog niet voorhanden waren. lk wil u daarom graag enkele vragen nog eens mondeling voorleggen. Misschien kent u nu het antwoord wel op een aantal ervan.
De bescherming tegen natuurrampen dateert van maart 2007. U hebt mij laten weten dat er in 2007 8000 dossiers ingediend werden. In 2008 verdubbelde dat aantal. De cijfers voor het jaar 2009 kon u toen nog niet verschaffen. Ik hoop dat die cijfers ondertussen toch bekend zijn. Hoeveel schadedossiers waren er concreet in 2008 en 2009? U kon me merkwaardig genoeg wel zeggen hoeveel de schade bedroeg in het jaar 2008, namelijk 63 miljoen euro, maar niet voor 2007. Zou u mij het totale schadebedrag van 2007 en 2009 kunnen geven?
Mijn belangrijkste vraag is de volgende. Op mijn vraag destijds of u er weet van had dat verzekeraars gelet op de stijging van het aantal natuurrampen en het aantal dossiers, de premies voor de brandverzekering wilden aanpassen, antwoordde u, volkomen terecht, dat de overheid zich niet meer bemoeit met de prijsbepaling van de verzekering. Dat laatste is natuurlijk correct, mijnheer de staatssecretaris. Ik vroeg echter of u weet had van verzekeraars die de premies van hun brandverzekering sinds 2007 hebben opgetrokken of zouden optrekken. De FOD Economie moet ten minste toch wel een idee hebben van de situatie op de markt? Bedankt voor uw hopelijk uitgebreider antwoord.
01.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Wat de eerste vraag betreft, aangezien in 2007 ongeveer 8 000 dossiers werden ingediend en aangezien dat aantal in 2008 verdubbelde, zijn er in 2008 concreet 16 000 dossiers ingediend. Over 2009 zijn er nog steeds geen cijfers bekend.
Wat de tweede vraag betreft, beschik ik noch over de cijfers van 2007, noch over de cijfers van 2009. Ik kan u ter zake dus geen precies antwoord geven.
Ten slotte betreffende uw derde vraag, de afschaffing van de toepassing van de prijzenreglementering op de verzekeringssector heeft tot gevolg dat de verzekeringsondernemingen geen individuele dossiers meer hoeven in te dienen bij de prijzendienst van de FOD Economie. De FOD Economie weet dus niet meer welke verzekeringsondernemingen hun prijzen hebben opgetrokken. Ze volgt echter de algemene prijzenevolutie via het Prijzenobservatorium. De tussentijdse verslagen en de jaarverslagen van die instelling zijn voor iedereen toegankelijk en kunnen op het internet geconsulteerd worden. Ik zal u de precieze referentie later geven.
01.03 Peter Logghe (VB): Ik had evengoed beneden mijn koffie kunnen opdrinken.
Mijnheer de staatssecretaris, het is toch merkwaardig dat men geen cijfers heeft van 2007, terwijl men wel bedragen heeft van 2008. Ik kan dat bijna niet geloven.
Waarom duurt het bovendien zo lang om cijfergegevens omtrent het aantal schadegevallen voor 2009 te verkrijgen? Het is een algemeen mankement in dit land dat, als men cijfergegevens moet hebben, men toch heel veel geduld moet hebben.
Wat de laatste vraag betreft, ik zal eens kijken op die webstek. Ik had de vraag beter aan mijn computer gesteld.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de prefinanciering van de btw" (nr. 21186)
02 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le préfinancement de la TVA" (n° 21186)
02.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, sinds begin 2010, met de toepassing van het VAT Package 2010, ontstond een nieuwe verkooptruc die nadelig is voor de btw-ontvangsten. Belastingplichtigen uit andere lidstaten, voornamelijk uit Frankrijk, verkopen hier goederen met het verkoopsargument bij uitstek, met name vrijstelling van btw.
Dit gebeurde in eerste instantie ten aanzien van de belastingplichtigen van groep 4 die van artikels 44, 56, § 2 en 57 gebruik kunnen maken en de niet-belastingplichtige rechtspersonen, maar ook van andere belastingplichtigen. Uiteraard dient die Belgische btw slechts na verloop van tijd — binnen een kwartaal — betaald te worden via de bijzondere btw-aangifte of bij de andere belastingplichtigen via de kwartaal- of maandaangifte. Dit maakt dus een voordeel van voorfinanciering of prefinanciering uit. De btw dient niet onmiddellijk samen met de factuur betaald te worden maar slechts bij het indienen van de btw-aangifte. Een bijkomend nadeel voor België is natuurlijk de derving van de vennootschaps- of personenbelasting omdat de leverancier hier niet gevestigd is. Ten slotte is dit volgens mij een vorm van oneerlijke concurrentie voor de Belgische leverancier.
Mijn vragen zijn heel kort. Hebt u weet van deze praktijken? Wat zijn uw bevindingen over deze kwestie? Hebt u enig idee hoeveel inkomsten de Belgische Staat op deze manier op jaarbasis zou kunnen verliezen? Kunt u een schatting geven? Zal de minister van Financiën hiertegen maatregelen tegen en wetgevende of andere initiatieven ontwikkelen? De belangrijkste vraag is natuurlijk binnen welke termijn wij deze maatregelen mogen verwachten.
02.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, in het kader van de handelingen tussen buitenlandse belastingplichtigen en Belgische afnemers wordt de veralgemeende verlegging van heffing, zoals het geachte lid wellicht bedoelt, reeds sinds 1 januari 2002 toegepast. Voorwaarde is wel dat de Belgische klant gehouden is tot het indienen van een periodieke btw-aangifte. Deze regeling geldt niet alleen voor dienstprestaties maar eveneens voor leveringen van goederen die hier te lande plaatsvinden.
Sinds 1 januari 2010 geldt als algemene regel de verlegging van heffing ook voor diensten verricht door buitenlandse belastingplichtigen ten behoeve van Belgische klanten die lid zijn van de door het geachte lid geciteerde groep 4 die geen periodieke, maar wel een bijzondere btw-aangifte indienen. Ten aanzien van de levering van goederen aan deze groep 4 is er op dit vlak niets gewijzigd en dient in beginsel de buitenlandse leverancier de Belgische btw op de factuur aan te rekenen. Mijn administratie heeft momenteel geen kennis van grootschalige misbruiken inzake deze regels maar blijft uiteraard alert. Dankzij de gegevensuitwisseling tussen verschillende lidstaten wordt mijn administratie in kennis gesteld van de gegevens die door de buitenlandse belastingplichtige al dan niet ten onrechte in de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen worden opgenomen.
Bovendien kunnen onregelmatigheden in voorkomend geval ook worden vastgesteld naar aanleiding van controles bij groep 4.
De administratie zal dan ook niet nalaten gepaste maatregelen te treffen indien op deze wijze of anderszins misbruiken aan het licht komen. Aangezien ook de Belgische btw-wetgeving gesteund is op Europese richtlijnen is het evenwel niet mijn bedoeling om de nationale regelgeving ter zake aan te passen.
02.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Ik kreeg echter geen antwoord op de vraag hoeveel inkomsten men op deze manier op jaarbasis denkt te zullen verliezen. Door de prefinanciering van de btw is er sprake van een decalageperiode. Heeft men er enig zicht op wat dit betekent op het vlak van de inkomsten voor België?
Ik merk aan uw uitdrukking, mijnheer de staatssecretaris, dat men daarover niet meteen simulaties voor handen heeft. Ik zal dit nog eens schriftelijk vragen.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau palais de justice de Tournai" (n° 21341)
03 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe justitiepaleis te Doornik" (nr. 21341)
03.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d’État, ma question est adressée au ministre en charge de la Régie des Bâtiments. Ce palais de justice m’est cher et vous l’est peut-être aussi indirectement.
Depuis de nombreuses années, le palais de justice actuel est considéré comme inapte à remplir les fonctions judiciaires qui sont les siennes. Des condamnations de justice ont d’ailleurs considéré que l’usage de ce palais était dangereux pour ceux qui y travaillaient mais aussi pour les usagers. Des tentatives de solution ont dès lors vu le jour. La dernière date de novembre dernier, alors que le ministre de la Justice et le ministre Reynders rencontraient à Tournai les autorités judiciaires. Ils se sont mis d’accord avec elles pour envisager la solution d’un tout nouveau palais de justice dans un lieu appelé "Luchet d’Antoing", terrain appartenant à la Défense nationale. Cette solution agréait tout le monde car elle permettait de regrouper l’ensemble des services judiciaires même si, dans l’intervalle, il fallait louer d’autres locaux ailleurs.
Depuis lors, une autre hypothèse est envisagée. De fait, il semblerait que l’armée compte se défaire de la caserne Saint-Jean à Tournai dans le courant de l’année prochaine. Il s’agit d’un bâtiment récent et bien entretenu, assez vaste que pour regrouper l’ensemble des services judiciaires. Je ne manquerai pas d’interroger le ministre de la Défense nationale à ce sujet dans les prochains jours.
Monsieur le secrétaire d’État, cette hypothèse ne devrait-elle pas être étudiée concomitamment avec celle d’une construction dans une dizaine d’années au lieu-dit "Luchet d’Antoing"? Il semble effectivement que la solution de la caserne Saint-Jean puisse donner satisfaction aux services judiciaires. Le président du tribunal de première instance de Tournai est favorable à ce type de formule. Il l’a d’ailleurs dit récemment dans une interview à la presse. Le collège échevinal de la ville de Tournai est aussi intéressé par cette possibilité, dans la mesure où elle permet d’éviter qu’un bâtiment important qui va se vider ne soit pas affecté à n’importe quoi. La solution de l’hébergement des services judiciaires sera plus rapide et donc moins coûteuse. En effet, cette solution ne nécessite pas de nouvelle construction et la capacité d’intégrer ce bâtiment sera plus rapide. On parle d’un an et demi de travaux, voire deux ans, afin de mettre ce bâtiment en ordre pour accueillir les services judiciaires plutôt que les neuf à dix ans de location envisagée ailleurs en ville à Tournai, en attendant la construction d’un nouveau bâtiment.
Quelle est l’opinion du ministre en charge de la Régie des Bâtiments sur cette hypothèse qui semble opportune et intéressante aujourd’hui? Elle doit, en tout cas, être examinée et considérée comme étant tout à fait crédible.
03.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, le ministre qui a la Régie des Bâtiments dans ses compétences a donc le plaisir de vous faire la réponse suivante.
L'état d'avancement du dossier concernant l'hébergement des services judiciaires à Tournai est le suivant.
Tout d'abord, les services devant quitter le palais de justice existant dans le but de diminuer la surcapacité de la surface du palais et d'y réaliser les travaux nécessaires de sécurité et de mise en conformité ont enfin été identifiés par le SPF Justice afin de permettre les travaux de mise en conformité et de sécurisation dans le bâtiment actuel qui sera encore utilisé pendant un certain temps, en tout cas, tant qu'une solution définitive n'aura pas été trouvée.
Par ailleurs, le programme des besoins de ces services devant être relogés temporairement dans l'attente d'une construction future d'un nouveau palais de justice a été transmis par le SPF Justice à la Régie des Bâtiments.
En outre, sur base d'une prospection récente du marché immobilier à Tournai, la recherche d'un immeuble de bureaux permettant un hébergement temporaire des services est en cours de finalisation. Je ne peux en dire plus pour l'instant.
Enfin, une note à la signature du ministre sera présentée lors d'un très prochain Conseil des ministres. Elle vise, d'une part, en une location temporaire d'un immeuble comme je viens de l'évoquer et, d'autre part, à un accord de principe sur la construction d'un nouveau palais de justice à Tournai.
Pour ce qui concerne la question de l'emplacement et des suggestions que vous faites, bien que la Régie des Bâtiments n'ait pas, à ce jour, été informée par la Défense d'une future disponibilité de la caserne Saint-Jean, même si cette piste est évoquée, je tiens à vous rappeler que lors de la visite à Tournai, le 12 novembre dernier, du ministre des Finances compétent pour la Régie et du ministre de la Justice, ces derniers se sont exprimés en faveur d'un regroupement de l'ensemble des services judiciaires tournaisiens dans un bâtiment neuf permettant de répondre efficacement aux exigences très pointues et actualisées d'un palais de justice moderne sur un terrain qui reste encore à confirmer.
La configuration d'une caserne militaire, même si le bâtiment est prestigieux et bien situé, permet difficilement de remplir les conditions essentielles et les spécificités du programme des besoins du SPF Justice en matière de palais de justice. Il paraît, à ce stade, peu vraisemblable d'opter pour une telle solution. Il sera donc proposé au prochain Conseil des ministres, dans le cadre de la délibération que je viens d'évoquer, de poursuivre les études dans le cadre d'une nouvelle construction. Cela n'exclut pas cette piste, mais à ce stade, elle ne semble pas répondre au mieux aux exigences du SPF Justice en matière d'aménagement du futur palais.
03.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, loin de moi l'idée de remettre en
cause l'accord de novembre dernier mais, depuis lors, un élément nouveau est
intervenu, à savoir la libération prochaine de la caserne Saint-Jean. En bon responsable et
gestionnaire des deniers publics, cette piste doit être étudiée en profondeur.
En effet, il ne suffit pas de penser qu'une caserne ne paraît pas, à première vue,
susceptible d'accueillir les services pointus du SPF Justice.
Étant donné
que le terrain sur lequel la construction devrait être érigée n'est pas encore
acquis, il serait opportun d'effectuer l'étude relative à l'occupation de la
caserne Saint-Jean. Sur le plan financier, le gain est double. Le premier est
d'éviter une nouvelle construction, par ailleurs onéreuse. Un
aménagement – le bâtiment a été visité par les services judiciaires
de Tournai – ne devrait pas requérir un entretien insupportable financièrement,
que du contraire. Le deuxième est l'économie de cette location pendant une
durée imaginée de neuf à dix ans en attendant la construction d'un nouveau
palais, économie permise par la rapidité d'occupation des lieux par l'ensemble
des services de justice.
Personnellement, je souhaiterais que le ministre nous dise que cette étude sera examinée. Dès que j'aurai confirmation du ministère de la Défense de la libération du bâtiment dont question, peut-être reviendrais-je pour demander davantage de précisions sur la capacité dudit bâtiment.
L'incident est clos.
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Belgische deelname aan een mogelijk reddingsplan voor Griekenland" (nr. 21426)
- de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Belgische deelname aan een mogelijk reddingsplan voor Griekenland" (nr. 21475)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la participation belge à un éventuel plan de sauvetage de la Grèce" (n° 21426)
- M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la participation belge à un éventuel plan de sauvetage de la Grèce" (n° 21475)
04.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het reddingsplan voor Griekenland krijgt na weken onderhandelen stilaan meer vorm. Wij konden in de media vernemen dat dit reddingsplan voorziet in een lening van 30 miljard euro van de andere eurolanden, aan een rente van ongeveer 5 procent, en een krediet van een kleine 15 miljard, tegen een wat lagere rente, van het IMF. Dat is geld voor dit jaar. Het plan loopt evenwel over drie jaar.
U stelde in de media dat België ongeveer 1 miljard euro zou bijdragen aan het reddingsplan voor Griekenland, als het ooit op die manier geactiveerd moet worden. Dat bedrag zou zijn gebaseerd op het Belgische belang van 3,58 procent in het kapitaal van de Europese Centrale Bank. U stelde bovendien dat België zelfs inkomsten zou kunnen halen uit het reddingsplan, omdat België tegen een lagere rente zal ontlenen dan het zelf aan Griekenland leent.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, onder welke voorwaarden zullen België en, bij uitbreiding, de andere eurolanden bijspringen in het herkapitaliseren van Griekenland? Is er hierover al volledige duidelijkheid?
Ten tweede, kunt u ons meer duidelijkheid verschaffen over de potentiële bijdrage van ons land? Hoe is die bepaald en hoeveel bedraagt die? Wie zou de Belgische lening verstrekken, de Schatkist of de Federale Participatiemaatschappij, of zal het gaan om geld van de Nationale Bank of om geld van private banken met een waarborg van de Belgische Staat?
Ten derde, hoeveel zou de rente bedragen die België aan Griekenland zou aanrekenen, mocht het reddingsplan op korte termijn geactiveerd worden? Hoe is die bepaald? In de komende weken moet Griekenland namelijk al 10 miljard euro overheidsschuld financieren.
Ten vierde, kan elke lidstaat van de eurozone onafhankelijk zijn rentetarief bepalen? Hoe zit dat in elkaar?
Ten slotte, wat gebeurt er bij een mogelijke wanbetaling door Griekenland? Wie draagt het verlies of, omgekeerd, waar zou de eventuele winst die de Belgische Staat zou halen uit een dergelijke lening terechtkomen?
04.02 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, we zien dat het reddingsplan voor Griekenland een soort van combinatielening wordt, gebaseerd op het aandeel van de Belgische Nationale Bank in de Europese Centrale Bank. Wat mij vooral zorgen baart, en dat is de laatste dagen aan de gang, is de stijgende rente die Griekenland op dit moment moet betalen. De financiële markten voelen duidelijk aan dat er wel eens een probleem zou kunnen zijn. De speculatiegolf stijgt. Dat betekent twee dingen.
Ten eerste, het reddingsplan dat door de Europese partners in gang is gezet zal vrij snel in voege moeten treden. De financiële markten worden als het ware bijna verplicht door het feit dat de rente de laatste dagen verder gestegen is.
Ten tweede, het is een duidelijk signaal dat er een aantal factoren zijn waardoor de financiële markten vandaag de indruk hebben dat de terugbetalingscapaciteit van de Grieken te wensen overlaat en dat er eventueel problemen te verwachten zijn.
Dat zijn voor mij de twee belangrijkste vragen, naast de algemene termen voor deze operatie, hoe ze er zal uitzien en wat het mechanisme is.
Waar gaan wij de centen halen? Wat zijn de waarborgen? Hoe zitten de vandaag bedongen overeenkomsten in elkaar? Hoe werkt het mechanisme voor de invoegetreding? Wanneer zal Europa ingrijpen? Is dat op vraag van Griekenland? Zal een eigen comité beslissen? Hoe zal dat in zijn werk gaan?
04.03 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, ik heb de eer de leden het hiernavolgende antwoord te bezorgen.
Naar aanleiding van de beslissing van de staatshoofden en regeringsleiders op 25 maart 2010 hebben de lidstaten van de eurozone de modaliteiten bepaald voor de financiële steun die aan Griekenland zal worden toegekend, indien voornoemd land op de bedoelde steun een beroep doet. Griekenland heeft al enige informatie gevraagd, maar heeft nog geen formeel beroep gedaan op de financiële steun.
De bedoelde steun zal de vorm aannemen van bilaterale leningen die worden gecentraliseerd bij en beheerd door de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank. De steun zal met een financiering van het IMF worden aangevuld. De lidstaten van de eurozone zullen een bijdrage tot maximaal 30 miljard euro voor het eerste jaar leveren, en dat in het kader van een driejarenprogramma. Voornoemd bedrag is door een nog niet gekende bijdrage van het IMF aan te vullen.
De financiële steun voor de daaropvolgende landen zal op basis van het gemeenschappelijke programma worden bepaald. De bijdrage van elk land wordt berekend op basis van zijn deelname in het kapitaal van de Europese Centrale Bank. België zal bijgevolg ongeveer 1,1 miljard euro op het totaal van 30 miljard euro bijdragen, conform zijn aandeel in het kapitaal van de ECB van 3,58 %. Het zal de Belgische Schatkist zijn die de lening zal verstrekken.
Om Griekenland aan te zetten zo snel mogelijk naar een financiering via de markten terug te keren, werd de methode voor het bepalen van de intrestvoet geïnspireerd op de methode van het IMF. Zo zullen de tarieven voor de leningen tegen een variabele rentevoet op de Euribor op drie maanden worden gebaseerd. Voor de leningen tegen een vaste rentevoet vormen de Euribor swaps met vergelijkbare looptijd de basis. Een verhoging met 300 basispunten zal worden toegepast. Voor bedragen die langer dan drie jaar uitstaan, komen daar nog eens 100 basispunten bovenop. Voor het dekken van de operationele kosten, ten slotte, wordt, zoals bij het IMF, een eenmalige commissie van maximaal 50 basispunten aangerekend.
Op basis van de actuele cijfers zou de rentevoet voor Griekenland, afhankelijk van de marktcondities, ongeveer 5 % bedragen. Voor alle deelnemers van de eurozone zal hetzelfde tarief gelden.
De genoemde leningen zullen met strikte voorwaarden gepaard gaan, met name voorwaarden inzake het begrotingsbeleid, het algemeen beheer, de verbetering van de competitiviteit en de financiële stabiliteit van het land.
De eventuele winst voor België, meer bepaald het verschil tussen het tarief waaraan ons land op de financiële markt kan ontlenen en het tarief dat van Griekenland ontvangen zal worden, komt als ontvangst terecht in de rijksmiddelenbegroting. Aangezien het juist het doel is van de operatie om wanbetaling door Griekenland te vermijden, is die laatste hypothese niet aan de orde.
04.04 Jenne De Potter (CD&V): Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Ik noteer dat het tarief dat voor Griekenland gehanteerd zal worden ongeveer 5 procent zal bedragen en dat dat voor alle EU landen hetzelfde zal zijn. Uiteraard is het belangrijk dat strikt wordt toegezien op de voorwaarden die gesteld worden met betrekking tot de begroting en het herstellen van de competitiviteit, zeker in het licht van de ongerustheid die momenteel bestaat op de financiële markten met betrekking tot de slaagkansen van het project. We zullen de voorwaarden dus strikt in de gaten moeten houden, in het belang van alle landen van de EU, maar ook in het belang van de Grieken zelf.
04.05 Robert Van de Velde (LDD): Ik deel die zorg ook. Als we kijken naar de track record van Griekenland binnen de Europese Unie, dan blijkt, naast het feit dat de Grieken er niet fier op kunnen zijn, vooral dat wij als leninggever met de nodige voorzichtigheid zullen moeten optreden.
Wat dat betreft is het hoger belang, namelijk het redden van de euro en de geloofwaardigheid van de eurozone, een zwaard dat aan twee kanten snijdt. Door niet te helpen riskeren we een land in diepe problemen te storten. Die problemen zijn er trouwens al. Door te helpen riskeren we dan weer de eigen put groter te maken.
Het lijkt me dus niet onverstandig om de terugbetalingsgaranties op dubbel vlak te bekijken. De steun van het IMF is daarin een belangrijke factor. Niettemin zal de opvolging cruciaal zijn.
Ik zie heel wat professoren en financiële specialisten momenteel pleiten voor het verwijderen van Griekenland uit de Europese muntunie om op die manier een gezondere situatie te verkrijgen. Daarom denk ik dat de oefening vandaag nog zeker niet ten einde is en dat als we gaan ingrijpen, het snel moet gebeuren. Wat dat betreft is de vraag naar steun mijns inziens onvoldoende en moeten we de steun opleggen. We zullen wel zien wat de volgende dagen brengen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "le projet de loi 'bonne gouvernance' voté au Parlement" (n° 20499)
05 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "het in het parlement aangenomen wetsontwerp betreffende 'goed bestuur'" (nr. 20499)
05.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le secrétaire d'État, voici quelques semaines, nous avons voté le projet de loi relatif à la bonne gouvernance. En séance plénière, j'avais posé une question au ministre de la Justice relativement à l'aspect fiscal des indemnités de départ que prévoyait ce texte. Malheureusement, je n'ai pas obtenu de réponse. Je la réitère donc.
Dans le projet, il existe une possibilité de déroger aux règles relatives aux indemnités de départ. En effet, dans certains cas et après contrôle et approbation de différents organes propres aux entreprises, les indemnités de départ peuvent être supérieures à dix-huit mois de salaire.
Dans ce cas spécifique de dérogation aux règles fixées relatives aux indemnités de départ, quel traitement fiscal et parafiscal comptez-vous appliquer? Si aucune décision n'a encore été prise à cet égard, comptez-vous mettre en œuvre un groupe de travail à ce sujet? Si oui, dans quels délais?
05.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame Déom, les indemnités dont le montant brut dépasse 615 euros, qui doit être indexé – il s'agit de 850 euros pour l'exercice d'imposition 2010 des revenus 2009 – et qui sont payées, contractuellement ou non, en suite de la cessation de travail ou de la rupture d'un contrat de travail sont, sauf si l'imposition globale est plus favorable, imposées distinctement au taux moyen afférent à l'ensemble des revenus imposables de la dernière année pendant laquelle le contribuable a eu une activité professionnelle normale. Lorsque les indemnités ne dépassent pas le montant de 615 euros – 850 à l'index –, elles sont imposées globalement.
Je précise également que ce régime fiscal ne vaut que pour les travailleurs et les dirigeants d'entreprise sous statut fiscal de salarié. Je ne vois pas la nécessité de prendre d'autres mesures et je – c'est-à-dire, le ministre des Finances – suis disposé à ce que les membres de mon cabinet et les fonctionnaires de mon administration apportent leur collaboration si un groupe de travail devait être constitué au sein du parlement.
S'agissant de l'instauration éventuelle de dispositions de nature parafiscale, je ne suis pas compétent en la matière et je vous renvoie évidemment à Mme Onkelinx, vice-premier ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale.
05.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, je remercie M. le secrétaire d'État pour la réponse.
Donc, la nouvelle loi adoptée voici quelques semaines ne va rien changer.
Je retiens, de toute façon, l'idée d'une collaboration si un groupe de travail se mettait en place au cas où la nouvelle loi pourrait changer la donne.
05.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Cela concerne le parlement.
Het incident is gesloten.
05.05 Hendrik Daems (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, is er een redelijke kans dat wij nog in aantal komen? Het is anders een beetje te gek om hier voor de vragen te blijven.
De voorzitter: Het quorum is nu bereikt met aanwezigheid van de heer Otlet. Mevrouw Partyka blijft en de heer De Potter is ook aanwezig.
De minister komt niet, maar ik heb begrepen dat er een akkoord is om het eerste wetsontwerp te behandelen, maar niet de wetsvoorstellen.
06 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de evaluatie van het recht op hospitalisatieverzekering voor verzekerden met een bestaande aandoening" (nr. 21162)
06 Question de Mme Katrien Partyka au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évaluation du droit à l'assurance hospitalisation pour les assurés souffrant d'une affection préexistante" (n° 21162)
06.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in de wet op de landsverzekeringsovereenkomst is een recht voorzien op verzekering voor chronisch zieken. Dat is een nieuwigheid die nog niet permanent is. Men plande een evaluatie in januari 2011.
Hebt u al de nodige maatregelen getroffen om die evaluatie te kunnen maken in januari 2011? Het Federaal Kenniscentrum zou dit doen, samen met Assuralia en de patiëntenverenigingen. Hebt u al contact met hen opgenomen? Zult u hierbij ook de ziekenfondsen betrekken? Gezien de nieuwe wetgeving inzake level playing field zijn zij ook betrokken partij.
06.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ten eerste, het bemiddelingsorgaan werd opgericht bij koninklijk besluit van…
06.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, u antwoordt op een andere vraag. Ik heb mijn tweede vraag gesteld.
De voorzitter: U hebt toch uw vraag nummer 21161 gesteld?
06.04 Katrien Partyka (CD&V): Heb ik dan de verkeerde vraag gesteld?
De voorzitter: Er zijn twee vragen en beide vragen handelen over de hospitalisatieverzekering, maar met een andere invalshoek.
06.05 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Gelieve mij te excuseren, u hebt gelijk.
Op uw eerste twee vragen kan ik het volgende antwoorden, mevrouw Partyka.
Aangezien deze evaluatie voor 1 januari 2011 gepland is, lijkt het mij redelijk om de betrokken actoren voor het einde van het parlementair jaar samen te roepen om een akkoord over een voorstel en een kalender te bereiken. In dit stadium heeft een patiëntenvereniging, het Vlaams Patiëntenplatform, contact met mij opgenomen om zich over de kalender te informeren.
Ik kom tot uw derde vraag. De wet vermeldt de ziekenfondsen niet bij het opmaken van de evaluatie. Dit gezegd zijnde zou deze situatie bijvoorbeeld opnieuw kunnen worden onderzocht als de specifieke regeling voor een gewaarborgde toegang ten gunste van de chronische zieken tot medio 2011 zou worden verlengd teneinde rekening te houden met eventueel nieuw opgerichte entiteiten die de producten die tot nu toe door de ziekenfondsen worden aangeboden, al zouden aanbieden.
06.06 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik begrijp dus dat u voor het einde van het parlementair jaar alles in gereedheid zult brengen en de actoren op de hoogte zult brengen van de kalender. Als er desgevallend entiteiten van ziekenfondsen zouden zijn die deze hospitalisatieverzekering al zouden aanbieden, kunnen die er eventueel ook bij betrokken worden.
06.07 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ja.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Partyka, we zullen uw tweede vraag behandelen na het wetsontwerp. We hebben nu een quorum en we moeten daar gebruik van maken.
06.08 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, is dat een truc om mij hier te houden?
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.05 uur tot 15.28 uur.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.05 heures à 15.28 heures.
07 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bemiddelingscommissie voor hospitalisatieverzekeringen" (nr. 21161)
07 Question de Mme Katrien Partyka au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la commission de médiation en matière d'assurances hospitalisation" (n° 21161)
07.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, deze vraag handelt over de bemiddelingscommissie die zal worden opgericht ingevolge de wet op de landsverzekeringsovereenkomsten, met de aanpassingen die minister Reynders heeft voorgesteld.
Die bemiddelingscommissie had eigenlijk al een hele tijd geleden opgericht moeten zijn. Zij moet paritair samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen en van de consumenten. Mevrouw Onkelinx heeft eind vorig jaar gezegd dat zij de namen die zij moest doorgeven inderdaad heeft doorgegeven. Kunt u mij zeggen of dit bemiddelingsorgaan intussen is opgericht en of het werkt? Als dat niet het geval is, kunt u mij zeggen waarom het zo lang duurt?
07.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw Partyka, het bemiddelingsorgaan werd opgericht bij koninklijk besluit van 20 december 2007 houdende de oprichting van het bemiddelingsorgaan, bedoeld in artikel 138bis, 6, 3e lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomsten, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 april 2008.
In antwoord op uw tweede vraag kan ik zeggen dat het bemiddelingsorgaan zijn werking en de mogelijkheden tot aanhangig maken besproken heeft. Het heeft zijn werkzaamheden dinsdag opgestart.
07.03 Katrien Partyka (CD&V): Dinsdag?
07.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ja, dat lees ik. Ik was er niet. Wanneer is dit geschreven? Het gaat waarschijnlijk over dinsdag vorige week. Ik ben niet zeker.
De dienst van de Ombudsman van de Verzekeringen, waarbinnen deze commissie werkt, werd tot nu toe niet gevat door een concrete vraag om bemiddeling.
07.05 Katrien Partyka (CD&V): Het orgaan is dus wel degelijk opgericht, en het is effectief aan het werk?
07.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ja. Sinds onlangs.
07.07 Katrien Partyka (CD&V): Dank u wel.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het telefonisch debiteurenbeheer" (nr. 21305)
08 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la gestion téléphonique des débiteurs" (n° 21305)
08.01 Jan
Jambon (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, uit de hoorzitting met de algemene
administratie Inning en Invordering bleek dat er een nieuw project opgestart
is, namelijk het telefonisch debiteurenbeheer.
Ik heb
daarover de volgende vragen. Ten eerste, in welk ambtsgebied heeft het project
plaatsgevonden en hoeveel dossiers zijn er behandeld?
Ten
tweede, hoeveel ambtenaren hebben eraan deelgenomen en van welke diensten
kwamen zij?
Ten
derde, welke opleidingen hebben die ambtenaren kunnen genieten?
Ten
vierde, hoe zijn de dossiers geselecteerd?
Ten
vijfde, in welke fase van de procedure werden de belastingplichtigen opgebeld?
Gebeurde dat voor of na de aanmaning of voor of na het dwangbevel?
Ten
slotte, is er onderzoek gedaan of een en ander in overeenstemming is met de
privacywetgeving?
08.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer Jambon, in de eerste plaats verwijs ik u naar het antwoord dat gegeven werd op de parlementaire vraag nummer 178 van 23 juni 2008 betreffende het onderwerp.
Ik kan eraan toevoegen dat, met uitvoering
van de beslissing van de Ministerraad van 20 juli 2006 om door de
toepassing van moderne invorderingstechnieken de fiscale ontvangsten te
verhogen en in het kader van het project telefonisch debiteurenbeheer, in
december 2007 overgegaan werd tot de oprichting van
10 belcellen, doorheen het land.
De
voornaamste bedoeling van het project was en blijft het vroegtijdig opsporen en
ondersteunen van beginnende belastingplichtigen, zodra vastgesteld wordt dat
zij de aangegeven btw of bedrijfsvoorheffing niet spontaan voldoen op de
wettelijke vervaldag ervan. De gegevensbank van de administratie laat niet toe
exact te bepalen hoeveel dossiers juist werden behandeld. De belcellen hebben
voor de periode december 2007 tot maart 2010 evenwel in totaal
103 373 oproepen uitgevoerd, teneinde een spontane betaling te
verkrijgen van de onbetaalde fiscale schulden inzake btw en
bedrijfsvoorheffing.
De medewerkers van het telefonisch debiteurenbeheer zijn
allen afkomstig van de ontvangkantoren die meewerken aan het project. Het
betreft 40 btw-ontvangkantoren en 21 vennootschapskantoren DB,
waaraan zij op administratief vlak verbonden blijven. De medewerkers werken
deeltijds voor de belcellen. Het aantal medewerkers in elke belcel varieert
naargelang van de werklast. De medewerkers van de belcellen ontvangen immers
iedere week, inzake btw, en iedere maand, inzake bedrijfsvoorheffing, een lijst
met artikels waarvoor er moet worden overgegaan tot een telefonische oproep. De
grootte van de lijst, en bijgevolg ook het aantal toegewezen medewerkers,
varieert en is afhankelijk van de betrokken periode.
Alle medewerkers
hebben diverse passende opleidingen gekregen, die hun toelaten om efficiënt een
telefoongesprek te voeren en het beschermde dossier van de belastingschuldigen
te raadplegen, teneinde te antwoorden op eventuele vragen die hun gesteld
worden. De opleidingen betreffen, enerzijds, richtlijnen omtrent het te voeren
telefoongesprek en, anderzijds, technische vorming betreffende de
informaticaonderdelen bedrijfsvoorheffing en btw. Al die opleidingen worden ten
minste eenmaal per jaar georganiseerd, ten behoeve van de nieuwe medewerkers
die in het project worden ingeschakeld.
Ten vierde, de selectie van de dossiers gebeurt aan de hand van een aantal criteria bepaald door een werkgroep van de administratie en die al een filtering tot doel hebben van het totaal aantal te behandelen artikelen om te komen tot een lijst van belastingplichtigen die voor de eerste maal in gebreke bleven, zodat die de door hen verschuldigde bedrijfsvoorheffing of btw spontaan voldoen, alsmede van belastingschuldigen die geen andere onbetaalde belastingschulden hebben, maar die in het verleden onbetaalde belastingschulden hadden die werden voldaan.
Ten vijfde, inzake de btw vinden de telefonische oproepen plaats voor de opmaak van het dwangbevel. Inzake de BV vinden de telefonische oproepen plaats na de inkohiering die de uitvoerbare titel vestigt die de gedwongen uitvoering toelaat.
Ten zesde, de gehanteerde methodologie is in overeenstemming met de privacywetgeving. De invordering via de telefoon gebeurt via een persoonlijk contact met de belastingschuldige. Wanneer de belasting verschuldigd is door een vennootschap, communiceert de operator enkel met de zaakvoerder. Wanneer die afwezig is, wordt een boodschap achtergelaten met het verzoek om zo snel mogelijk contact te nemen met de dienst. Wat de BV betreft, wordt nooit contact genomen met de sociale secretariaten.
08.03 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het heel gedetailleerd antwoord.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Jambon, u hebt nog een laatste vraag.
09 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bijkomende vergoeding voor de voorzitter van de waarnemingspost voor de gewestelijke fiscaliteit" (nr. 21329)
09 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'indemnité complémentaire allouée au président de l'observatoire de la fiscalité régionale" (n° 21329)
09.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik begrijp niet goed wat u bedoelt met “laatste vraag”. Heeft uw bemerking iets met de situatie van de huidige regering te maken of bedoelt u enkel de laatste vraag voor vandaag?
De voorzitter: Het is niet uw laatste vraag, maar uw laatste vraag vandaag. Ik hoop dat u nog wordt herverkozen.
09.02 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, wij doen ons best.
Mijnheer de staatssecretaris, in 2007 is de waarnemingspost voor de gewestelijke fiscaliteit opgericht. Nu blijkt dat de voorzitter van voornoemde waarnemingspost een bijkomende toelage krijgt.
Het voorgaande roept bij mij een aantal vragen op, die deze keer wel correct zijn genummerd.
Ten eerste, voor alle duidelijkheid, gaat het hier om een toelage en niet om een vergoeding?
Ten tweede, wat is er in de werkzaamheden van de voorzitter veranderd, waardoor hij nu plots een bijkomende toelage voor een niet-geïndexeerd bedrag van 20 000 euro krijgt?
Ten derde, hoeveel personen zijn er op de dienst van de voorzitter werkzaam?
Ten vierde, wordt de voorzitter van de waarnemingspost als ambtenaar betaald of krijgt hij een wedde als manager?
Ten slotte, waarom is het reglementair koninklijk besluit van 21 april 2007 betreffende de oprichting van de waarnemingspost niet aan een advies van de Inspectie van Financiën onderworpen geweest? Waarom heeft voormeld besluit geen akkoordverbinding van de staatssecretaris voor Begroting gekregen?
09.03 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, op het merendeel van de hier gestelde vragen werd reeds geantwoord in het raam van de vorige mondelinge vragen, die op 17 en 31 maart 2010 zijn gesteld.
Ten eerste, zoals reeds werd verduidelijkt, betreft het wel degelijk een belastbare toelage. Het gaat dus om een brutobedrag.
Ten tweede, in het op 17 maart 2010 door mij, de staatssecretaris, verstrekte antwoord had ik uitgelegd op welke manier de rol van de waarnemingspost voor de gewestelijke fiscaliteit sinds de oprichting ervan steeds meer werd uitgebreid.
Ten derde, van bij de aanvang werd geopteerd voor een beperkte structuur met slechts drie medewerkers, die in een netwerk werken. Daardoor moet de voorzitter van de waarnemingspost een intern netwerk van 35 personen sturen en moet hij de vergaderingen leiden van de werkgroepen Staat/Gewesten, waarin vertegenwoordigers van de verschillende Gewesten en leden van het interne netwerk samenzitten.
De behandelde kwesties hebben met de relaties tussen de federale Staat en de deelentiteiten te maken. Zij hebben uiteraard een groot strategisch belang voor de Federale Overheidsdienst Financiën.
Ten vierde, de voorzitter van de waarnemingspost is een ambtenaar en ontvangt dus geen wedde als manager.
Ten vijfde, voor het koninklijk besluit van 21 april 2007 was geen advies van de Inspectie van Financiën of een akkoord van de minister van Begroting nodig, aangezien de oprichting van de waarnemingspost geen enkele budgettaire impact had.
Uit de antwoorden op de op 17 en 31 maart 2010 gestelde mondelinge vragen blijkt dat alle, momenteel vereiste formaliteiten inzake administratieve en budgettaire controle thans reeds werden vervuld.
09.04 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.39 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.39 heures.