COMMISSIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID, HET LEEFMILIEU EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERNIEUWING

La séance est ouverte à 10.24 heures et présidée par Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers.

De vergadering wordt geopend om 10.24 uur en voorgezeten door mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers.

01 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de minister van Klimaat en Energie over "de emissiekredieten" (nr. 20535)

01 Question de M. Flor Van Noppen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les crédits d'émissions" (n° 20535)

01.01 Flor Van Noppen (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het emissiehandelssysteem van de EU werd oorspronkelijk aangewend om de koolstofemissies in de lidstaten van de EU te beperken. De lidstaten legden hun bedrijven bepaalde emissiequota op die enkel overschreden mochten worden indien het bedrijf emissierechten kocht van een ander bedrijf dat onder het opgelegde quotum bleef.

Uit een rapport van de Britse organisatie Sandbag blijkt echter dat 10 grote Europese bedrijven niet minder dan 500 miljoen euro winst maken op de verkoop van hun emissierechten. Blijkbaar is de overheid te vrijgevig geweest in het verstrekken van gratis emissierechten aan deze bedrijven.

Een van de belangrijkste bedrijven in de top 10 is onder andere ArcelorMittal, dat volgens de prognose van Sandbag niet minder dan 1,4 miljard euro winst zou kunnen maken op deze emissiehandel.

Ik heb de volgende vragen.

Zijn deze monsterwinsten gerechtvaardigd in een periode waarin de klimaatopwarming brandend actueel is? Hoe rijmt u dit beleid met uw zogezegd ambitieus beleid ter beperking van koolstofemissie? Deelt u de mening dat de overheid beter minder vrijgevig geweest was en dus strengere quota had moeten opleggen? Wanneer zult u werk maken van een plan met strengere emissiequota? Wat zullen de krachtlijnen van dit plan zijn?

01.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Noppen, ik wil eerst even in herinnering brengen hoe het Europees systeem van emissiehandel werkt. Er wordt een doelstelling vastgelegd voor alle bedrijven die samen onder het systeem van de emissiehandel vallen. Het systeem garandeert dat globaal genomen de vooropgestelde doelstelling inzake emissiereductie gerealiseerd wordt.

Binnen dit systeem zijn er altijd bepaald winnaars en verliezers. Bedrijven die er bijvoorbeeld in slagen om hun emissies te reduceren, door de verbetering van hun energie-efficiëntie, zullen een overschot aan emissierechten hebben. Zij kunnen die op de koolstofmarkt verkopen. Omgekeerd zijn er ook bedrijven die extra emissierechten moeten aankopen. Het systeem van emissiehandel heeft enkel zin als er een voldoende strikt algemeen emissieplafond wordt vastgelegd.

De toewijzing van emissierechten is een gewestelijke bevoegdheid. De enorme winsten zijn voornamelijk het resultaat van het feit dat de emissierechten in de periode 2008-2012 volledig gratis werden toegewezen.

Bij de toekenning van de emissierechten wordt echter onder meer rekening gehouden met de effectieve emissies van het bedrijf in het verleden, met als gevolg dat massaal overschot via dit systeem zou moeten worden vermeden.

Voorts is de prijs voor emissierechten relatief stabiel, wat aantoont dat er globaal genomen geen massale overschotten aan emissierechten zijn.

Het essentiële punt is dat wij via dit systeem een prijssignaal geven waardoor de bedrijven externe milieukosten in hun investeringen integreren, ook al ontvangen zij deze rechten gratis. Dit prijssignaal is dus essentieel om investeringen in nieuwe technologieën te stimuleren.

Vanaf 2013 zullen de emissierechten grotendeels worden geveild met uitzondering van een aantal energie-intensieve sectoren die aan internationale concurrentie onderhevig zijn en de emissierechten dus nog gratis zouden ontvangen. Via veiling worden deze enorme winsten vermeden.

Daarnaast zal de hoeveelheid toe te wijzen emissierechten drastisch dalen in het kader van de goedkeuring van de 20 % unilaterale en 30 % mondiale klimaatdoelstellingen van de EU in 2020. Voor bijkomende plannen in de huidige periode verwijs ik u graag door naar mijn collega, minister Reynders.

01.03 Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de rapportage van België aan Europa met betrekking tot de ETS-richtlijn" (nr. 20716)

02 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le rapport de la Belgique à l'Europe concernant la directive ETS" (n° 20716)

02.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijn vraag gaat over de rapportage van België aan Europa met betrekking tot de ETS-richtlijn. Deze bevat een specifiek artikel 9bis dat gaat over de aanpassing van de hoeveelheid emissierechten voor de hele gemeenschap. In punt 2 van dit artikel wordt specifiek bepaald dat de bevoegde autoriteit voor installaties die andere broeikasgassen dan CO₂ uitstoten, een kleine hoeveelheid emissies kan opgeven overeenkomstig het emissiereductiepotentieel van die installaties. Punt 3 bepaalt specifiek dat de commissie uiterlijk op 30 september 2010 de aangepaste hoeveelheden moet publiceren.

Met andere woorden, op een bepaald tijdstip en alleszins voor 30 september 2010 moet België aan de Europese Commissie laten weten of het gebruik wenst te maken van artikel 9bis punt 2. Dit heeft vanzelfsprekend een impact op de non-ETS-doelstelling voor België. Ik hoop dat die non-ETS-doelstelling al intern op Belgisch niveau wordt bediscussieerd.

Ten eerste, hoe verloopt de rapportage van België aan de Europese Commissie met betrekking tot artikel 9bis?

Ten tweede, op welk moment ten laatste moet dit aan de Europese Commissie worden bezorgd?

Ten derde, op welk overlegmoment wordt besproken of België gebruik zal maken van de mogelijkheid, voorzien in artikel 9bis? Gebeurt dit bijvoorbeeld op de nationale klimaatcommissie, een overlegcomité of een ander overlegmoment?

Ten vierde, zal België gebruik maken van de mogelijkheid geboden in artikel 9bis punt 2? Is hierover reeds een beslissing genomen? Wat is daarvoor de motivatie?

Ten vijfde, is België op de hoogte of andere lidstaten van deze mogelijkheid gebruik zullen maken? Wat is de impact hiervan op de Europese discussie over de stepping up van 20 % naar 30 %? Volgens mijn informatie denken zowel Nederland als Engeland erover na om van die mogelijkheid gebruik te maken.

Ten zesde, wat is de implicatie op de Belgische non-ETS-doelstelling in het kader van het energie- en klimaatpakket? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de interne Belgische lastenverdeling en met betrekking tot de non-ETS-doelstelling?

02.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, ter herinnering: de discussie in verband met artikel 9bis van de richtlijn emissiehandel gaat niet om CO₂, maar bijvoorbeeld om N₂O-emissies, waarvan de rapportering verschuift naar de emissiehandelssector. Daarbij kan een lagere hoeveelheid broeikasgassen gerapporteerd worden dan er momenteel werkelijke uitstoot is, omdat rekening kan worden gehouden met het reductiepotentieel van betrokken installatie. De emissieplafonds worden overeenkomstig aangepast, maar enkel met de lagere gerapporteerde emissies, niet met de werkelijke uitstoot. Het gevolg is dat het emissieplafond van de emissiehandelssector moeilijker te halen wordt. Tezelfdertijd wordt het gemakkelijker om de reducties te behalen onder het emissieplafond van de andere sectoren.

Nu kom ik tot het antwoord op uw precieze vragen.

Ten eerste, de Nationale Klimaatcommissie is het orgaan dat rapporteert over de broeikasgasemissies, dus ook over artikel 9bis van de richtlijn.

Ten tweede, de eventueel aangepaste hoeveelheden moeten aan de Commissie worden meegedeeld voor 30 juni 2010.

Ten derde, het overleg over het al dan niet gebruikmaken van de mogelijkheid voorzien in artikel 9bis gebeurt in de werkgroep Europese Emissiehandel van de Nationale Klimaatcommissie.

Ten vierde, de Gewesten moeten voorstellen welke hoeveelheid rechten zij in het kader van artikel 9bis willen rapporteren. De kwestie zal echter zeker worden besproken in de genoemde werkgroep en de Nationale Klimaatcommissie zal hierover een beslissing nemen. Ik zal mijn vertegenwoordiger in de commissie opdracht geven erover te waken dat in die beslissing de milieu-integriteit van het ETS zoveel mogelijk wordt behouden.

Ten vijfde, we zijn nog niet op de hoogte van de individuele landen die gebruik zullen maken van de mogelijkheid, maar uit vragen die werden gesteld in de Europese werkgroep III van het Climate Change Committee blijkt duidelijk een grote interesse vanuit de lidstaten.

Ten zesde, het kan gaan om grote hoeveelheden N₂O-emissies die niet meer onder de non-ETS cap vallen, terwijl het plafond van de non-ETS cap niet zo veel daalt. In dat geval zouden er veel minder inspanningen moeten worden geleverd door de sector van de gebouwen, de landbouw en het transport. Voor de juiste cijfers zult u de beslissing van de Nationale Klimaatcommissie moeten afwachten.

Ten zevende, de Nationale Klimaatcommissie en ENOVER hebben een werkgroep opgericht, bestaande uit de gewestelijke en federale administraties, om verschillende mogelijkheden te onderzoeken voor de interne verdeling tussen de gewestelijke en federale overheden van de onderscheiden elementen uit het energie- en klimaatpakket, waaronder de emissiereductiedoelstellingen in de sectoren die geen deel uitmaken van de emissiehandel. De werkgroep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van het Federaal Planbureau. Het secretariaat wordt verzorgd door de federale dienst Klimaatverandering. Het rapport van de werkgroep wordt in de komende dagen verwacht. De eerste politieke discussies erover zullen binnenkort starten.

02.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, ik wil de minister bedanken voor zijn antwoord. Ten eerste was de herinnering niet nodig, want het stond ook in de inleiding van mijn vraag.

Ten tweede baart het antwoord mij wel grote zorgen, omdat ik eruit kan afleiden dat het effectief wordt besproken. Het federale niveau heeft geen installaties die onder non-ETS vallen, maar de Gewesten zullen met zulke voorstellen komen. Ik kan mij al indenken welk Gewest dat zal zijn, want u hebt het over N₂O. Als we kijken welke installaties die uitstoot hebben, blijken die voornamelijk in het Vlaamse Gewest te liggen.

Ik ben ook nogal gefrappeerd door uw opmerking dat u zult waken over de milieu-integriteit, wat voor mij impliceert dat het effectief wordt overwogen, wat ik eigenlijk schandalig zou vinden.

Ik denk zelfs dat u die mening deelt want anders zou u niet verwijzen naar de milieu-integriteit. Als men een overheveling doorvoert, impliceert dit, zoals u zelf hebt gezegd, dat de non-ETS-doelstelling – de 15 % voor België in het kader van de 20/20/20 – ineens kan worden gehaald omdat wij laaggas kunnen laten meetellen in de uitstoot. Ik vind dit echt onaanvaardbaar. Ik weet dat de richtlijn hierin voorziet en ik zal u absoluut niet beschuldigen van enige onwettigheid. Ik vind het gewoon onaanvaardbaar voor zowel België als de andere lidstaten.

Ik weet dat op Europese stakeholdersvergaderingen en op Werkgroep 3 is gebleken dat de industriële sector het daar zeer moeilijk mee heeft. De Europese Cementfederatie bijvoorbeeld kan er absoluut niet mee lachen. Ik begrijp dat ook wel. De inspanningen die zij reeds hebben gedaan en die zij nog kunnen doen, zullen niet meer binnen hun instrument vallen, maar binnen de non-ETS.

Ik denk dat wij dit nauwgezet zullen opvolgen, ook in de gewestparlementen. Met het oog op het Belgische voorzitterschap hoop ik dat dit niet zomaar gebeurt.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Questions jointes de

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la rencontre ministérielle sur la lutte contre la déforestation et la dégradation des forêts dans les pays en développement" (n° 20740)

- M. Georges Dallemagne au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la conférence internationale de Paris sur la lutte contre la déforestation" (n° 20789)

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Klimaat en Energie over "de ministeriële bijeenkomst over de strijd tegen de ontbossing en de aantasting van bossen in de ontwikkelingslanden" (nr. 20740)

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Klimaat en Energie over "de internationale conferentie in Parijs over de strijd tegen de ontbossing" (nr. 20789)

03.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, il s'agit de la rencontre ministérielle à propos de la lutte contre la déforestation et la dégradation des forêts dans les pays en développement, une rencontre qui a eu lieu le 11 mars dernier. La question date du 18 mars. Peut-être y a-t-il eu beaucoup de choses depuis. Dans un communiqué de presse à ce sujet, votre collègue Charles Michel et vous-même avez déclaré que la Belgique soutient l'objectif européen de réduire d'ici 2020 la déforestation tropicale brute d'au moins 50 % par rapport au niveau actuel et de mettre fin d'ici 2030 à la diminution du couvert forestier sur la planète.

La conférence avait notamment pour objet d'amplifier les financements précoces et d'examiner la meilleure manière d'établir des partenariats pour faciliter la coordination entre les différentes initiatives telles que l'établissement de mécanismes de lutte contre la déforestation et la dégradation des forêts, le fameux REDD-plus, dans les pays en voie de développement dont l'importance a été reconnue par les décideurs mondiaux.

Monsieur le ministre, quels sont les résultats de cette conférence? Les programmes de coopération vont-il être réorientés pour leur permettre de prévoir un budget pour lutter contre la déforestation? Je pense plus particulièrement à la République démocratique du Congo où nous nous sommes déjà plaints, M. Dallemagne et moi-même, de la réorientation des programmes de coopération qui évacuaient la question forestière.

A-t-on trouvé un moyen de financer le mécanisme REDD-plus dans les pays en voie de développement? Quels sont les montants prévus par la Belgique? La conférence a-t-elle pu également aboutir à des résultats dans le domaine de l'importation illégale du bois sur laquelle je vous avais également interrogé récemment?

03.02 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, en complément de ce qui vient d'être évoqué, la Belgique a participé à cette conférence et elle a déjà annoncé qu'elle engagerait dans le mécanisme Fast Start 150 millions d'euros sur trois ans; j'ai interrogé le ministre de la Coopération hier à ce sujet. J'ai compris qu'il n'y avait toujours pas d'accord entre l'État fédéral et les Communautés et Régions sur la répartition de l'effort. Avez-vous des informations complémentaires à ce sujet?

Je n'ai toujours pas eu d'indications claires sur les actions menées par la Belgique, à l'exception de l'Expédition fleuve Congo, ce que nous savions depuis longtemps. Pour le reste, je ne vois toujours pas très clairement quels seraient les domaines d'action. J'ai compris aussi que sur les 50 premiers millions d'euros, le ministre de la Coopération se verrait affecter 34,5 millions pour son département, ce qui laisse entendre qu'il y aurait des actions en dehors de son département. Je ne sais pas si des actions sont menées de votre côté.

Et puis, d'une manière plus générale, pour rejoindre la question de ma collègue, comment appréciez-vous les conclusions de cette conférence et l'effort européen dans son ensemble?

Un comité de pilotage politique de cette conférence a été créé. Je souhaiterais ardemment que la Belgique en fasse partie, étant donné les liens privilégiés de notre pays avec le Congo. Une décision a-t-elle été prise à cet égard?

Enfin, un secrétariat allégé sera mis en place pour le suivi de cette initiative. Les Français se sont proposés de l'accueillir. Là aussi, une décision a-t-elle été prise?

Les deux derniers volets de ma question ont été ajoutés assez tardivement. Je ne sais donc pas si vous pourrez y répondre.

03.03 Paul Magnette, ministre: Monsieur Dallemagne, la conférence qui s'est tenue à Paris le 11 mars a réuni 54 pays, représentatifs des bassins forestiers mondiaux. J'avais l'honneur de représenter la Belgique parmi les principaux pays donateurs pour la forêt. Il s'agissait d'approfondir et mettre en œuvre un partenariat dans la lutte contre la déforestation et la dégradation forestière dans les pays en développement.

Cette conférence fut également importante sur le plan psychologique, puisqu'elle constituait le premier grand rendez-vous international après le Sommet de Copenhague sur le climat. Les pays des grands bassins forestiers ont exposé leurs actions nationales et leur stratégie en la matière.

Outre la confirmation de la contribution financière des grands donateurs à REDD-plus, dans le cadre du financement Fast Start à concurrence de 3,5 milliards de dollars, plusieurs pays, dont l'Allemagne et la Slovénie, ont annoncé leur contribution.

Le Global Environment Facility, un fonds qui aide les pays en développement à mettre en oeuvre des projets de lutte contre le changement climatique, a également apporté une contribution substantielle.

Au cours de cette conférence, de nombreux pays donateurs ont envisagé de consacrer au moins 20 % de leurs engagements financiers, dans le cadre du Fast Start, au mécanisme REDD-plus. Je dis bien: "ont envisagé de consacrer", car toute la difficulté de ce type de conférence est que cela ne fonctionne que si, du côté des pays récipiendaires, sont clairement identifiés les projets, les stratégies, les mécanismes de contrôle et de revalidation qui permettent de les faire entrer dans nos dispositifs de financement internationaux et de les comptabiliser dans l'aide que nous allons apporter. Il faut à la fois agir et apporter de l'argent. C'est ce qui constitue l'une des difficultés de telles conférences.

Par ailleurs, il s'est dégagé un consensus en faveur d'un partenariat avec, entre autres, la France, la Norvège, la RDC, le Brésil, l'Australie et la Papouasie-Nouvelle-Guinée. Le but est de coordonner l'exécution de ces activités avec le soutien d'un petit secrétariat devant inventorier les initiatives et les flux financiers existants. Il y a donc une grande disponibilité afin d'exercer par le biais de cette initiative franco-norvégienne, à l'origine, une influence positive sur les développements dans la préparation du sommet climatique de Cancún en septembre 2010; c'était surtout l'importance politique de cette réunion.

En parallèle du sommet européen du 11 décembre 2009 et de la Conférence climatique de Copenhague, la Belgique a déjà annoncé à plusieurs reprises qu'elle était disposée à consacrer 150 millions d'euros au financement Fast Start.

Sur la répartition interne de l'effort, le premier ministre est venu exposer l'état de la situation ici même, il y a quelques semaines; rien de neuf depuis lors. Suite au comité de concertation du 3 mars dernier, un groupe de travail se penche en ce moment sur la concrétisation de cette contribution belge.

L'abattage illégal de bois, tant par les exploitants industriels que par les communautés locales, constitue une cause importante du déboisement et de la dégradation forestière. Dans cette optique, l'initiative européenne FLEG, ayant pour but le renforcement de la Forest Governance, est par conséquent complémentaire au mécanisme REDD-plus et constitue, d'une certaine manière, une condition pour que ce mécanisme soit un succès.

La Belgique est très proactive sur le dossier FLEG; elle le suit de très près en collaboration avec la Commission européenne étant donné que cette initiative offre un angle d'approche fort intéressant et alternatif à la problématique. Les sources de financement sont dès lors examinées en concertation avec les services de la Coopération au développement, dans le cadre de la contribution belge au financement Fast Start.

Voilà les pièces du domino. L'objectif est d'arriver, avant Cancún et certainement avant la fin de l'année 2010, à finaliser le dossier FLEG au plan européen afin de faire canaliser par là les fonds que nous apportons, finaliser entre nous (ce qui ne regarde pas la communauté internationale) la répartition de l'effort sur les 150 millions et faire en sorte d'avoir une proposition concrète sur REDD-plus.

Entre nous, par ailleurs, les pays qui ont annoncé 20 % ont simplement fait l'inventaire de ce qu'ils dépensent déjà dans des produits forestiers, dans des luttes contre la déforestation. Nous aurions pu faire la même chose mais, en dialogue avec Charles Michel, nous n'avons pas pensé que ce serait très constructif dans l'optique de cette conférence. Nous voulons arriver avec des projets concrets, nouveaux, dans le cadre FLEG, parce qu'il nous donne toute la garantie et toute la sécurité juridique que nous attendons afin d'avoir quelque chose de concret avant la fin de l'année.

03.04 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'ai effectivement entendu parler de l'initiative franco-norvégienne qui, si je comprends bien, fait un peu de concurrence au financement par le biais du GEF. Pourriez-vous confirmer ce fait? Les associations sembleraient préférer l'initiative franco-norvégienne car elle a été conçue avec une plus grande exigence de la gestion forestière durable par rapport au passage par le GEF, qui revient à laisser la Banque mondiale être maître de la situation. Il s'agit d'une simple question car je ne connais pas tous les mécanismes en la matière.

Par ailleurs, j'accompagnerai dans quelques jours le ministre Charles Michel au Congo. J'ai pris connaissance du programme REDD du Congo. Le document est impressionnant mais on sait que la réalité sur le terrain est très différente et dramatique. En outre, on ne sait pas très bien à quoi sera affecté le fonds multilatéral géré par la Banque mondiale. On ne sait pas non plus très bien ce qu'il est advenu de la contribution belge. De nombreuses pièces du puzzle ne semblent pas être à leur place. Je crains donc qu'il y ait une grande disparité entre les discours et la réalité sur le terrain.

03.05 Paul Magnette, ministre: Pour ce qui concerne l'initiative franco-norvégienne, les deux pays jouent les bailleurs de fonds; plus exactement, ils jouent les fundraisers. Ils ont pris l'initiative de collecter tout ce qui était possible et ils jouent les fundraisers vis-à-vis des États individuellement et des organisations internationales, dont notamment les fonds spécifiques consacrés à la déforestation dans le cadre de la Banque mondiale, pour arriver à ficeler un paquet déforestation complet. Mais cela ne répond pas aux préoccupations qui sont les nôtres – et qui sont manifestement les vôtres aussi –, et qui consistent à savoir quels mécanismes de contrôle, de vérification existent sur le terrain. Donc, la Belgique a fait savoir qu'elle pouvait également faire 20 % dans le cadre du Fast Start, mais qu'elle ne mettrait pas x millions sans savoir à quoi ils vont servir.

En outre, l'étude de McKinsey sur le Congo est remarquable mais on ne sait pas exactement ce que l'on financerait et comment on pourrait aller vérifier sur le terrain. C'est ce point qui doit encore être finalisé avant la fin de l'année.

03.06 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, une des choses qui nous embêtent dans cette affaire, c'est que la Belgique s'est un peu retirée de certains programmes ou, en tout cas, elle n'a pas augmenté son volume d'aide, elle l'a même plutôt diminué pour tout ce qui est protection forestière.

Le seul élément qui nous reste aujourd'hui est un expert FLEG qui travaille au sein de la Commission européenne. Il nous faut donc redéfinir une série de projets. Nous parlons de ce programme Fast Start depuis de nombreux mois et nous n'avons toujours pas de projet. Pour un Fast Start, il n'est pas très fast. Je plaide pour que vous puissiez, avec votre collègue de la Coopération, rapidement identifier des projets. On sait qu'au Congo du bois est coupé illégalement.

La Belgique possède une expertise dans ce domaine et il serait intéressant de venir rapidement avec des projets concrets.

Par ailleurs, je n'ai pas entendu quelle serait la position de la Belgique sur le secrétariat et le pilotage politique de cette initiative.

03.07 Paul Magnette, ministre: Il n'y a pas encore de position.

03.08 Georges Dallemagne (cdH): Ce serait aussi un moyen de montrer notre volontarisme politique. Il faudrait faire partie du club des dix ou quinze pays qui vont assurer un certain pilotage politique de cette affaire. La Belgique aurait toute une série de raisons d'en faire partie.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de M. Georges Dallemagne au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le sommet de Bonn consacré aux changements climatiques" (n° 21471)

04 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Klimaat en Energie over "de top van Bonn over de klimaatverandering" (nr. 21471)

04.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, du 9 au 11 avril, les délégués de 175 pays se sont réunis à Bonn et ils ont donné mandat à la présidente du principal groupe de travail, la Zimbabwéenne Mukahanana Sangarwe, de rédiger un texte exposant les moyens de combattre le réchauffement climatique.

Le document adopté à Bonn ne contient aucune référence explicite à l'accord de Copenhague, même si la présidente a précisé oralement qu'il serait pris en compte, comme l'ensemble des autres travaux. Yvo de Boer, futur ex-responsable de l'ONU chargé du Climat, a déclaré à l'agence de presse Reuters: "Je ne pense pas que Cancún se soldera par un accord final". Il a néanmoins nuancé en ajoutant: "Je crois que Cancún pourra permettre de s'entendre sur une armature opérationnelle, mais pour transformer cela en un traité, si telle est la décision, il faudra plus de temps".

Il a été décidé de deux nouvelles réunions avant le rendez-vous mexicain, mais les lieux et dates ne seront arrêtés que lors de la prochaine rencontre de Bonn, du 31 mai au 11 juin prochains.

L'Europe avait déjà affiché des ambitions plus élevées que beaucoup d'autres régions du monde et fait des gestes vis-à-vis des pays en voie de développement.

Des actions sont-elles prévues vis-à-vis des grands émetteurs qui affichent pour l'instant des ambitions extrêmement faibles? Nous en avions déjà parlé et vous vous étiez montré favorable à l'idée, que nous appuyons également, de mettre en place des mesures correctrices aux frontières de l'Union européenne en cas d'accord insuffisant. Il s'agirait d'une espèce de taxe carbone aux frontières de l'Europe. Cela fait-il partie des moyens de pression actuels dont dispose l'Europe à l'égard des grands émetteurs en dehors de l'Europe?

Autre question importante: comment faire en sorte que la mécanique ne s'enraie pas comme elle l'a fait à Copenhague? Je crois que c'était dû en partie au fait que cette conférence n'avait pas été pilotée suffisamment à temps sur les plans politique et juridique. On avait beaucoup travaillé avec des experts climatiques et autres scientifiques qui ont réalisé un travail remarquable, mais se rendre compte quelques jours avant la fin de la conférence qu'on ne savait pas très bien sur quel texte juridique on allait travailler était révélateur d'un problème de méthode. Il faut absolument travailler cet aspect. Quelle sera la méthode qui nous permettra d'avancer sur un texte juridique contraignant?

Quelle est votre opinion en la matière? Comment voyez-vous les choses?

04.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Dallemagne, parmi les sessions additionnelles décidées récemment à Bonn, seule l'éventuelle session de haut niveau, c'est-à-dire la session ministérielle, doit encore être décidée fin mai-début juin à Bonn. Les dates pour les deux sessions additionnelles sont déjà décidées par le bureau de la conférence des parties.

Les grands émetteurs parmi les pays en développement réunis dans le groupe Basic se sont déjà engagés à limiter leurs émissions dans les soumissions qu'ils ont faites à la suite de l'accord de Copenhague. Il existe déjà des analyses qui montrent que l'ensemble des efforts des pays en développement répondent à la condition mise en avant par l'Union européenne avant le sommet de Copenhague, à savoir que leurs efforts agrégés doivent mener à une limitation de leurs émissions de l'ordre de 15 à 30 % en dessous du scénario business as usual.

Certes, pour l'instant, ces engagements sont encore empreints d'incertitude, par exemple concernant les hypothèses sous-jacentes de la croissance économique projetées en Chine, qui est déjà le premier émetteur de ce groupe et qui deviendra l'un des premiers émetteurs, sinon le premier, de l'ensemble de la planète.

Le défi par rapport à ces pays émergents est donc double pour l'instant: d'une part, clarifier l'impact de leurs engagements dans le cadre de l'accord de Copenhague et, d'autre part, les convaincre d'intégrer ces engagements dans un futur accord, qui doit être de nature juridiquement contraignante, même si cet accord mondial juridiquement contraignant sera très probablement adopté après le sommet de Cancún. C'est en tout cas la ligne que la présidence mexicaine semble avoir prise et que défend aujourd'hui, dans une assez large mesure, la Commission européenne. Ayons des résultats concrets à Cancún de mise en œuvre des mesures préconisées à Copenhague et programmons des réunions ultérieures pour transformer ces résultats concrets en un accord juridiquement contraignant qui puisse notamment prendre la suite de ceux de Kyoto!

Les engagements pris par les autres pays industrialisés dans le cadre de l'accord de Copenhague ne sont, en revanche, pas rassurants. Selon la récente analyse de la Commission européenne, ils mènent à une réduction agrégée des pays industrialisés se situant entre 13 et 18 % – prenons les mêmes base lines 1990 par rapport à 2020 – alors qu'il fallait réaliser au moins une baisse de 25 à 40 % pour avoir une chance raisonnable de garder la hausse de la température en dessous de deux degrés, selon les estimations du GIEC.

Il faut aussi rappeler la volonté de l'Union de passer d'un objectif de réduction de 20 à 30 % dans le contexte d'un accord international équilibré et ce, sur la base d'une analyse de la Commission européenne relative à la comparabilité des engagements. L'idée d'un mécanisme d'ajustement aux frontières de l'Europe avait été évoquée lors des négociations sur le paquet énergie/climat en 2008. Elle s'inscrit dans cette perspective de la comparabilité des efforts.

La question du risque de fuite de carbone sera gérée, en partie, par la location gratuite de quotas d'émission. C'est la technique négative d'ajustement, c'est demander moins d'efforts à nos industriels.

Je continuerai à défendre l'idée, par ailleurs, si les pays industrialisés n'affichent pas un niveau d'ambition comparable au nôtre, d'un mécanisme d'ajustement aux frontières qui est le seul permettant d'inciter les autres pays à fournir des efforts plus grands, tout en tenant compte de l'équité sociale et de l'équilibre économique de ces dispositifs. Je rappelle que l'OMC n'a pas émis d'objections et que même le commissaire au Commerce, s'il a dit ne pas vouloir d'une taxe carbone, a dit également qu'il fallait intégrer les dimensions climatiques dans l'agenda commercial. Cela fait partie des réflexions que nous pouvons mener et nous aurons ce débat à la fin de la présidence espagnole. Il ne s'annonce pas simple mais il faut ce débat sur les mécanismes correctifs.

Par ailleurs, une grande majorité des pays se sont associés à l'accord de Copenhague dans les semaines qui ont suivi, et c'est tout de même une bonne nouvelle. Ils ont donc explicitement accepté que le contenu de cet accord représente le socle minimal sur lequel nous pouvons construire le futur accord qui doit intervenir dans le cadre onusien. La déclaration de Margaret Mukahanana, présidente du principal groupe de travail, est certes la seule référence concrète à cet accord mais l'idée selon laquelle l'accord figurera parmi les textes qu'elle utilisera pour préparer le sien est tout de même une indication précieuse pour la suite des travaux.

04.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse très détaillée que je relirai calmement. J'entends bien que vous ne renoncez pas aux mécanismes d'ajustement aux frontières. C'est une discussion importante et je me réjouis du fait qu'elle a lieu à temps. J'espère que d'autres pays européens se rallieront à cette idée. Il est important que l'Europe puisse faire pression et taper sur la table devant les autres pays industrialisés mais aussi devant de grands émetteurs comme la Chine.

Par rapport au texte de Margaret Mukahanana, la Zimbabwéenne, ce qui continue à m'inquiéter c'est qu'il fait à peine référence à Copenhague, que je ne sais pas dans quel cadre juridique il va s'inscrire. Va-t-il s'inscrire dans le cadre de la Convention des Nations unies, dans le cadre de Kyoto? Quelle sera l'articulation et comment pourra-t-il se développer en texte juridiquement contraignant? C'est toute la question des méthodes. Si la Belgique pouvait contribuer lors de sa présidence à trouver une méthode de travail unique permettant d'aboutir à un accord juridiquement contraignant, elle accomplirait un travail qui me paraît aujourd'hui très précieux.

04.04 Paul Magnette, ministre: À ce stade, personne ne sait comment nous allons y revenir. Il importait d'abord de réaffirmer la volonté d'obtenir un accord juridiquement contraignant au sein des Nations unies. De facto, c'est devenu la position de l'Union européenne.

Deuxièmement, après nombre de bilatérales – 30 ou 40 jusqu'à présent –, surtout avec les pays avec lesquels nous nous étions fâchés à Copenhague ou du moins avec lesquels une rupture de confiance s'est produite – c'est-à-dire les pays africains et ceux d'Amérique latine et centrale – il est apparu que si cette question était abordée en priorité, nous préparions l'échec de Cancún.

Pour parvenir à un accord juridiquement contraignant à partir de Copenhague, il faut d'abord que nous montrions à ces pays que nous tenons nos engagements, qu'il s'agisse de régler les problèmes de déforestation, de transférer les technologies, d'organiser les financements structurels, etc. Ces accords auront une forme hybride.

Quand nous y serons parvenus, nous aurons recréé les conditions psychologiques à la réouverture du débat sur un accord juridiquement contraignant. C'est la conviction à laquelle nous sommes arrivés après d'amples bilatérales.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Questions jointes de

- Mme Marie-Martine Schyns au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la création d'une agence fédérale de l'environnement" (n° 20750)

- M. Flor Van Noppen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'Agence fédérale de l'environnement" (n° 20798)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Klimaat en Energie over "de oprichting van een Federaal Agentschap voor het milieu" (nr. 20750)

- de heer Flor Van Noppen aan de minister van Klimaat en Energie over "het federaal Milieuagentschap" (nr. 20798)

05.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous avez signalé que le rôle de la future Agence fédérale de l’Environnement serait de favoriser la lutte contre le réchauffement climatique par un renforcement de la politique des produits durables et que ce rôle devrait être proactif, à savoir fixer des normes qui pourront être suivies au niveau européen.

Selon le quotidien La Libre Belgique, cette nouvelle Agence fédérale serait composée d’une équipe de cinquante personnes et disposerait d’un budget de fonctionnement de 2 millions d’euros par an. Elle travaillera évidemment en partenariat avec d’autres services publics ainsi qu’avec les représentants du secteur des entreprises. M. Cuypers, président du comité de direction du SPF Santé, soulignait, pour sa part, que des contrôles seraient mis en place pour s’assurer du respect de ces fameuses normes qui doivent être définies.

On sait qu’en 2009, les critères relatifs aux chaudières au gaz et au mazout ont été durcis. Cela a eu pour effet de mettre hors circuit les modèles les plus polluants. Vous nous aviez signalé que ce type de normes allait encore évoluer et que d’autres produits feraient l’objet d’une réglementation renforcée (les matériaux de construction, les panneaux aux particules de bois, les produits d’entretien, etc.).

Certaines questions plus précises se posent sur cette Agence. Monsieur le ministre, quelle forme juridique cette Agence adoptera-t-elle? Pourquoi créer une nouvelle Agence, alors que le rôle est déjà rempli par le SPF Santé publique? En effet, c’est lui qui, en 2009, a défini notamment les critères pour les chaudières? Pourquoi ne pas être resté dans ce cadre? Quelle est la valeur ajoutée? S’agit-il d’une décision concertée avec le gouvernement? Sur le plan budgétaire, confirmez-vous les 2 millions d’euros mentionnés dans La Libre Belgique? Dans l’affirmative, un accord existe-t-il dans le cadre du contrôle budgétaire? Où cette Agence sera-t-elle située? Par quel biais (loi, arrêté royal ou autres) et sur quelle base sera-t-elle fondée? Quand celle-ci sera-t-elle prête à démarrer? Pour ce qui relève du contenu, quels sont les premiers projets que vous souhaitez que l’Agence développe? Pensez-vous que de nouvelles normes pourront rapidement être définies? Le SPF a l’air de suivre cette voie. Compte-t-on poursuivre ainsi via le SPF ou via l’Agence? Quels seront les délais? Enfin, quels moyens, tant humains que financiers, seront-ils mis à disposition pour assurer les contrôles?

05.02 Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de minister, u stelde voor een nieuw milieuagentschap op te richten, dat vooral zou bestaan uit teams van het directoraat-generaal Leefmilieu en van de FOD Volksgezondheid en dat zich vooral zou concentreren op het uitwerken van strengere productnormen. Het zou onder andere uw klimaat- en energiebeleid op het vlak van duurzame ontwikkeling moeten ondersteunen en dienen als voorbeeld voor de rest van Europa.

U zei onder meer dat u actief zou lobbyen om strenge Belgische normen in de toekomst op Europees vlak af te dwingen. Vandaar mijn volgende vragen.

Wanneer zal dit agentschap opgericht worden? Wanneer zal het operationeel zijn? Over hoeveel personeelsleden gaat het juist? Wat is het werkbudget ervan, en hoe zijn de kosten begroot?

Wat zullen de precieze taken zijn van dit agentschap? Productnormen zijn uiteraard een federale materie, maar milieubeleid is een gewestelijke bevoegdheid. Gaat u overleggen met de Gewesten? Gaat u de aanwezige expertise bij de Gewesten consulteren?

Op welke wijze gaat u bij Europa lobbyen? Maakt dit misschien deel uit van de aandachtspunten voor het Europees voorzitterschap van België?

05.03 Paul Magnette, ministre: Madame Schyns, monsieur Van Noppen, l'Agence est née du rapprochement de deux services de la Direction générale Environnement du SPF Santé publique, qui travaillaient sur les produits et sur les substances. Du point de vue juridique, elle aura donc le même statut qu'un service au sein d'un SPF, mais le terme "Agence" sonne mieux et accroît la visibilité publique du rôle de l'administration.

Même si des modifications auront déjà lieu avant l'été de cette année, je prévois que l'Agence sera pleinement opérationnelle dans le courant de l'année 2011. Elle travaillera sur plusieurs catégories de produits prioritaires qui ont déjà été définis, notamment dans des plans fédéraux d'action 2009 et 2012, le plan "produits" et le plan "air".

Un thème sur lequel je tiens à attirer l'attention est celui de l'habitat et des produits qui y sont liés, comme le chauffage, les matériaux de construction et les matériaux d'isolation, les revêtements du sol, les produits d'entretien, etc. Ce ne sera évidemment pas le seul thème traité mais, pour celui-ci, il existe un important potentiel d'amélioration et une attention particulière de la part de nos concitoyens et, enfin, des entreprises belges novatrices qui peuvent offrir des solutions.

Parmi les autres thèmes de travail, je puis vous citer la bonne mise en œuvre de REACH, avec tout ce que cela implique comme déclinaisons sur des produits particuliers, la politique des biocides, la promotion et le développement de l'écolabel, le développement de critères de durabilité pour la biomasse et encore les législations européennes sur l'écoconception.

Het is niet de bedoeling om aan de regionale bevoegdheden te raken, maar wel om de federale bevoegdheden inzake het op de markt brengen van producten te versterken.

De samenwerking met de regio’s, onder andere binnen het CCIM, zal worden voortgezet. Ze zal tot doel hebben producten op onze markt te brengen die goed aan de beleidsprioriteiten van de regio’s zijn aangepast, zoals bijvoorbeeld het afvalbeleid of de energieprestaties van gebouwen.

Wat betreft de termijnen voor de tenuitvoerlegging van nieuwe normen moet men een aantal jaren tellen, met name ongeveer drie jaar en soms meer, tussen het ontstaan van een concept en de publicatie van een akte in het Belgisch Staatsblad. Elk nieuw project vereist namelijk een aantal technische verificaties, de raadpleging van de markt en uiteindelijk politieke onderhandelingen.

Ces projets belges sont une excellente opportunité de promouvoir notre vision au niveau européen. De par notre expérience, nous savons que la Commission reconnaît un certain savoir-faire législatif à la Belgique et qu'un certain nombre de nos législations ont déjà été la source d'inspiration pour les législations européennes. Mais notre action envers l'Europe ne peut se limiter à cela. Elle est surtout basée sur des réseaux que nous développons tant avec la Commission qu'avec les autres États membres et les groupes d'intérêts. À partir du moment où nous disposons d'une agence qui se consacre pleinement à cela, avec un effectif étoffé dû aux regroupements que nous avons faits, notre poids européen sera largement accru. Les expériences danoise ou allemande l'ont amplement démontré.

Le budget de fonctionnement dont sera doté l'Agence correspond à la somme des budgets de fonctionnement des deux services, le service Politique des produits et le service Maîtrise des risques de la DG Environnement du SPF Santé publique – pour information, il s'agit des programmes comptables 25.55.3 et 25.55.6 – auxquels s'ajoute le budget du tiroir biocides du Fonds des matières premières, soit environ 1,7 million d'euros pour 2010.

Cela ne fait pas l'objet d'une décision gouvernementale puisque c'est sur la base d'un budget déjà arrêté que nous avons construit le budget de cette Agence. À partir du moment où ses tâches s'amplifient et où elle démontre son efficacité, c'est une manière d'obtenir des moyens supérieurs dans les arbitrages budgétaires. C'est la raison pour laquelle le président du SPF a indiqué la fourchette de 2 millions d'euros en rythme de croisière. Vous voyez que nous n'en sommes plus très loin.

En ce qui concerne le personnel, il s'agit de la somme de collaborateurs des deux services et de quelques transferts internes à la DG Environnement. Ceci n'a pas été délibéré en Conseil des ministres, la décision appartenant au ministre en concertation avec le président du SPF. Suite au choix politique exprimé par le ministre, le président du SPF réaffecte certains de ses employés des secteurs devenus moins importants vers cette politique prioritaire de la DG. Nous arrivons à un effectif total de 55 personnes.

05.04 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le ministre, je vous avoue qu'en lisant la presse, on se disait que cela allait peut-être être une structure de plus. Je constate qu'il n'en est rien. Il s'agit finalement d'une réorganisation des tâches de différents employés.

Puisqu'on nomme cela une agence, je suppose que c'est dans un but de communication mais j'espère qu'il ne s'agira pas que de cela et qu'il y aura un contenu. Les citoyens sont en attente de ces fameuses normes. Vous avez parlé de celles qui concernent l'habitat; ceux qui construisent et qui rénovent y sont sensibles et sont prêts à acheter des produits durables.

Je suis également contente de constater que l'Agence sera effective pour 2011 mais j'espère que d'autres normes seront fixées avant que cette Agence ne soit finalisée.

05.05 Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide toelichting. Wij zullen deze aangelegenheid zeker blijven opvolgen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La présidente: La question n° 20831 sera posée à Mme Laruelle. Nous arrivons à la question n° 20843 de Mme Schyns sur les conclusions de la CITES.

05.06 Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la présidente, on m'a indiqué que tout comme la question n° 20831, cette question était dirigée vers une autre commission.

La présidente: J'en prends acte.

06 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de discussie over de EURO-normen op de milieuraad van 15 maart 2010" (nr. 20917)

06 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la question des normes EURO, abordée lors du conseil de l'environnement du 15 mars 2010" (n° 20917)

06.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag handelt over de Euronormen, en meer specifiek wat Nederland daarover heeft gezegd op de Milieuraad van 15 maart.

In de brief die de Nederlandse regering naar aanleiding van de Milieuraad richt aan de Tweede Kamer, zoals dat telkens gebeurt, lees ik dat Nederland op de Milieuraad in de diversen de Euronormen heeft ingebracht. Aanleiding daartoe was dat er grote verschillen bestaan tussen de emissies die bij de typegoedkeuring van vrachtwagens gemeten worden en de NOx-emissies die bij het rijden daadwerkelijk plaatsvinden, in het bijzonder in stedelijk gebied. Die twee zaken liggen nogal ver uit mekaar.

De Euro 6-normen zijn vorig jaar vastgesteld. Op korte termijn worden de uitvoeringsbepalingen via comitologie vastgelegd. Nederland is erg bezorgd over dat comitologiebesluit, zo heb ik kunnen lezen, en wil dat dit besluit ook bepalingen omvat ten aanzien van emissies tijdens het rijden, zodat de discrepantie tussen de emissies vastgesteld tijdens het testen en de werkelijke emissies weggewerkt wordt. In de brief aan het Nederlands parlement staat daarover letterlijk: “De Commissie heeft zulke bepalingen reeds in overweging, maar ervaart weerstand vanuit een aantal lidstaten waarvoor de voertuigindustrie op nationaal niveau van groot economisch belang is.”

Nederland wijst er ook op dat voor vrachtwagens die onder de Euro 5-norm rijden via een software-update de werking van de katalysator kan worden verbeterd. Die update kan echter niet worden verplicht. Nederland zou dan ook aandringen op een convenant tussen de Commissie en de vrachtwagenindustrie.

Eerder, in maart, kwamen vooral de groene auto's onder vuur omwille van een gelijkaardig probleem, omwille van een grove onderschatting van de C0₂-uitstoot van de wagens, onderschatting te wijten aan de gehanteerde meetmethode. Het lijkt er nu op dat iets gelijkaardig het geval zou zijn voor de Euronormen. Doordat de emissies bij het testen onderschat worden, zijn de normen niet meer juist en treedt er in werkelijkheid meer luchtverontreiniging op dan wordt toegestaan. Ik meen mij toch te herinneren dat ook in deze commissie en ik geloof zelfs in de plenaire vergadering naar aanleiding van die TNO-studie uit Nederland over de CO₂ toch heel wat vragen gesteld zijn.

De Euronormen zijn een van de structurele maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en om de NEC-doelstellingen te halen, veel structureler dan de plaatsing van smogborden, bijvoorbeeld. Nu een slappe meetmethode blijven handhaven, ook al is men op de hoogte van de problemen in de meetmethode, komt volgens mij neer op schuldig verzuim in het licht van de volksgezondheid.

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn dan ook de volgende.

Hoe is die discussie verlopen op de Milieuraad? Welke lidstaten hebben Nederland gesteund en welke niet?

Wat was het standpunt van België? Hebben wij hetzelfde standpunt als Nederland? Heeft België de vraag van Nederland wel of niet ondersteund? Ais België die vraag niet heeft ondersteund, wat is daarvoor dan de motivatie?

Wat was de conclusie op de Milieuraad inzake dat agendapunt?

Zal dat door België verder opgenomen worden tijdens het Europees voorzitterschap?

06.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, het ging om een informatiepunt van Nederland. Het was een van de diverse punten die op de agenda stonden. Nederland heeft gewoon zijn uiteenzetting gegeven. De andere lidstaten hebben tijdens de Raad niet gereageerd.

België is van mening dat de communautaire regelgeving op het vlak van de voertuigen bijzonder belangrijk is. De regelgeving inzake voertuigen kan namelijk enkel op communautair niveau worden bekeken.

België wenst niettemin maatregelen te ondersteunen die Nederland heeft voorgesteld om in overleg met de sector oplossingen te zoeken. Een geschreven antwoord in die zin wordt voorbereid.

De Europese Commissie bleef in haar antwoord op de vlakte. Ze wees er enkel op dat, enerzijds, de ontwikkelingstijden van de bedrijfsvoertuigen langer zijn dan voor de klassieke voertuigen. Anderzijds voegde ze eraan toe dat de alternatieve technologie, zoals elektrische wagens of wagens op waterstof, eveneens pistes vormen om de uitstoot van vervuilende stoffen te beperken.

De houding die België tijdens zijn Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie zal aannemen, zal van de evolutie van het dossier in kwestie afhangen. België hecht echter veel belang aan de Euronormen.

06.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben alleszins blij dat België hetzelfde standpunt als Nederland heeft. Dat wil zeggen dat België er samen met Nederland alles aan zal doen om ervoor te zorgen dat de tijdens de test gemeten emissies en de tijdens het rijden vrijkomende emissies dicht bij elkaar liggen.

Niemand zal over een bepaald aantal jaar hetzelfde nieuws te horen willen krijgen als het nieuws dat wij in maart 2010 over de groene wagens en de CO₂-uitstoot te horen hebben gekregen. Indien vandaag is geweten dat er problemen met de meetmethode zijn, moet er alles aan worden gedaan om via het comitologiebesluit de desbetreffende problemen op voorhand en preventief te kunnen aanpakken.

Ik hoop dus dat de coalitie België-Nederland ook nog andere supporters binnen de lidstaten heeft en dus ook de Europese Commissie zal steunen om de bepaling die zij in gedachten heeft, wel degelijk in het comitologiebesluit te laten opnemen. Zulks zou ons heel wat smogbordjes besparen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

07 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de 'Petersberger Klimadialog' en andere gelijkaardige initiatieven" (nr. 20923)

07 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le dialogue sur le climat de Petersberg et d'autres initiatives similaires" (n° 20923)

07.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, de heer Dallemagne had daarnet een vraag over de meeting in Bonn en dus het officiële traject van de klimaatonderhandelingen. Wij zien de jongste tijd alsmaar vaker dat er naast de formele onderhandelingen ook een informeel onderhandelingstraject ontstaat. Dat is misschien niet de juiste formulering, maar in aanloop naar Cancún vinden er verschillende conferenties, meetings, vergaderingen over een internationaal klimaatakkoord post-Kopenhagen plaats.

Duitsland zal overgaan tot het organiseren van de Klimadialoog, een conferentie die zal plaatsvinden tussen 2 en 4 mei met als titel De Petersberger Klimadialog. Het is de bedoeling dat Duitsland en Mexico samen een representatieve groep van 45 tot 50 staten uitnodigen.

Zij doen dat, omdat zij ervan overtuigd zijn dat naast de officiële onderhandelingen ook andere platformen moeten worden gebruikt om de posities en standpunten van verschillenden statengroepen een informeel podium te bieden. Zij denken op die manier een impuls aan de UNFCCC-onderhandelingen te kunnen geven.

De thema's die zullen worden besproken zijn REDD, technologie en financiering. Dat zijn dus de usual suspects, als ik het zo mag noemen. Tegelijkertijd bevestigen zij ook hun interne vermindering van 40 % CO₂ tegen 2020 en pleiten ze Europees voor de 30 %-doelstelling. Zij hebben hierover ook uitgebreid gedebatteerd in de Bundestag.

Daarnaast is er de Major Economies Meeting of Forum in april. Bolivia organiseert een peoples’ conference, ook in april, vooral gericht op mensen van sociale bewegingen en inheemse volkeren. Ondertussen is er ook een vergadering geweest tussen de Mexicaanse minister voor Leefmilieu en de Europese ministers voor Leefmilieu over de Europese verwachtingen. Op die manier ontstaat een hele panoplie aan initiatieven.

Mijnheer de minister, is België uitgenodigd om aan de Petersberger Klimadialog deel te nemen? Zo neen, is dat geen gemiste kans, gezien het Belgische voorzitterschap? Zo ja, hoe zal de meeting worden voorbereid? Wie gaat daar naartoe?

Hoe staat België tegenover dat initiatief? Hoe kan de meeting met Quesada worden samengevat? Wat waren daar de belangrijkste punten? Hoe worden die punten verder in de toekomst opgevolgd?

Iedereen lijkt het ermee eens dat nu eerst de deelaspecten van het Kopenhagenakkoord concreet moeten worden uitgewerkt vooraleer COP16 van start gaat. Dat is ook het Belgische standpunt. Welke concrete werkwijze wordt daarvoor gehanteerd? Welke rol speelt België hierin? Op welke wijze kunnen alle dialogen en meetings daar in bijdragen om iets concreet op te leveren in plaats van dat er nieuwe praatbarakken worden gecreëerd?

Op welke wijze en op welke fora wordt het Belgische voorzitterschap met betrekking tot COP16 voorbereid?

Op welke wijze denkt België tot een resultaat te komen? Welk resultaat zal dat dan zijn? Wordt daarvoor een strategie uitgewerkt? Met wie en waaruit bestaat die?

07.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, ik heb formeel een uitnodiging ontvangen voor deelname aan de Petersberger Klimadialog.

De Belgische positie voor die vergadering wordt bepaald tijdens de vergadering van de coördinatiewerkgroep Broeikaseffect en het CCIM.

België staat positief ten opzichte van initiatieven die een impuls kunnen geven aan de multilaterale klimaatonderhandelingen. Het kan hier zowel gaan om initiatieven die uitvoering geven aan het Kopenhagenakkoord, zoals de bijeenkomst op 11 maart in Parijs over REDD Plus, als om andere informele bijeenkomsten die erop gericht zijn het terrein te effenen voor de formele onderhandelingen.

Ik sta erop te onderstrepen dat voor België de UNFCCC het geëigende forum blijft om vorm te geven aan het multilateraal klimaatbeleid en dat België parallelle initiatieven steunt, in zoverre ze het UNFCCC-proces versterken. Dat is trouwens ook de algemene tendens tijdens de informele consultaties die op initiatief van Mexico worden opgezet.

De Mexicaanse minister Quesada, de volgende COP-voorzitter, heeft tijdens de Raad Leefmilieu van 15 maart de Mexicaanse aanpak van het onderhandelingsproces na de klimaatconferentie in Cancún toegelicht. Mexico wil het onderhandelingsproces faciliteren door informele bijeenkomsten te organiseren met wisselende samenstelling maar met een goede terugkoppeling en door het geven van ruimte aan de voorzitters van beide werkgroepen AWG-KP en AWG-LCA, om onderhandelingsvoorstellen op tafel te leggen.

Het Kopenhagenakkoord bevat een aantal elementen die op onmiddellijke uitvoering gericht zijn, bij uitstek het Fast Start finance, en een aantal elementen waarover verdere onderhandelingen nodig zijn. Het is van het allergrootste belang dat de ontwikkelde landen hun engagementen inzake Fast Start finance op een geloofwaardige manier hardmaken.

De ontwikkelingslanden hebben tijdens de recente informele bijeenkomsten trouwens aangegeven dat het herstel van het vertrouwen in de onderhandelingen niet alleen past in het kader van het respect van de VN als andere onderhandelingsvorm, maar ook een snelle uitvoering van het engagement mogelijk maakt.

De Europese Unie heeft haar engagement inzake Fast Start finance recent herbevestigd.

België heeft bij het Overlegcomité een werkgroep opgericht die zich buigt over de concrete invulling van de Belgische pledge. Wat de overige elementen betreft, groeit een consensus om de politieke sturing die door het Kopenhagenakkoord gegeven wordt, te integreren in de onderhandelingsteksten.

Tijdens de informele bijeenkomst in Mexico was er duidelijk brede steun voor de Mexicaanse aanpak. Ik deel niettemin uw bezorgdheid dat de initiatieven niet mogen verworden tot praatbarakken, maar dat zij een reële meerwaarde moeten opleveren voor het UNFCCC-proces.

Het Belgische standpunt wordt bepaald in de coördinatiewerkgroep Broeikasgaseffect bij het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid of CCIM. De posities voor de Raad van de Europese Unie en voor de Europese Raad worden bekrachtigd door de bekende DGE Coördinatie. België is volop bezig zich voor te bereiden op het voorzitterschap van de EU, onder meer door een actieve participatie in de EU-trojka en door Belgische aanwezigheid op informele en formele multilaterale fora.

Met de UNFCCC-sessie van 9 tot 11 april in Bonn hebben wij een beter zicht gekregen op het werkprogramma voor 2010 en op de houding van belangrijke onderhandelingspartners in de aanloop naar Cancún. Op basis hiervan zullen wij nu in de EU onze onderhandelingsstrategie voort ontwikkelen.

07.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik deel uw bezorgdheden. Ik meen dat die informele vergaderingen zeker hun nut kunnen hebben, al is het dan vooral om twee dingen te doen: ten eerste, concrete deelteksten voorbereiden ter uitwerking van het Kopenhagenakkoord, en ten tweede, een coalition of the willing creëren om de kloof tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden te overbruggen. Ik meen dat die verschillende initiatieven daarvoor wel nuttig kunnen zijn. Ik hoop dat België daar een actieve rol in speelt.

De deelname van België aan al die fora kan ik dus alleen maar toejuichen.

Ik hoop alleen dat ze bij de dienst Klimaatverandering met voldoende medewerkers zijn, die betaald worden, en dat er voldoende geld is om naar al die vergaderingen te kunnen gaan en al die zaken te kunnen voorbereiden. Het zal immers verschrikkelijk veel werk zijn.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

La présidente: Nous allons accorder le bénéfice du doute à ceux qui sont absents. Peut-être sont-ils encore loin d'ici. Les questions n^os 20952 de M. Schiltz, 21188 de M. Flahaux et 21196 de M. Brotcorne sont reportées.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.24 uur.

La réunion publique de commission est levée à 11.24 heures.