Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

Commission des Relations extérieures

 

van

 

woensdag 31 maart 2010

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 31 mars 2010

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par M. Georges Dallemagne.

De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door de heer Georges Dallemagne.

 

01 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de opvolging van het Goldstone-rapport" (nr. 18839)

01 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le suivi du rapport Goldstone" (n° 18839)

 

01.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag dateert van 24 januari. Ik wil dat het secretariaat of de minister niet verwijten, want ik heb zelf al eens gevraagd om de vraag uit te stellen. Het probleem is dat er sindsdien al veel is veranderd. Ik zou dan ook een paar bijkomende vragen willen stellen. Ik neem er wel genoegen mee om later een schriftelijk antwoord op die vragen te krijgen.

 

Ik voel mij ongelukkig over wat er gebeurt met het Goldstonerapport. Ik heb de indruk dat de betrokken landen, Israël en de Palestijnse autoriteiten, klaarblijkelijk de bedoeling hebben om een en ander op de lange baan te schuiven. Ik denk dat mijn gevoel het best wordt samengevat met de woorden van rechter Goldstone: “justice delayed is justice denied”.

 

In het Gazaconflict hebben zowel burgers aan Israëlische zijde, die getroffen werden door inslaande raketten van Hamas, als honderden burgers aan Palestijnse zijde, die het slachtoffer werden van de oorlog, schade geleden. Welnu, hoe langer men de behandeling van het Goldstonerapport uitstelt, hoe groter het onrecht dat hun is aangedaan.

 

Meer algemeen is het heel slecht dat de afwerking daarvan wordt uitgesteld, omdat men daarmee het gevoel van straffeloosheid dat in de regio bestaat, bevestigt. Klaarblijkelijk gaan de verschillende partijen, zowel aan Palestijnse als Israëlische zijde, ervan uit dat ze zich eender wat kunnen veroorloven, dat ze het internationaal recht met voeten kunnen treden, omdat ze er toch niet voor worden gestraft. Als men de behandeling van het Goldstonerapport blijft uitstellen, wordt dat sterk gevoel van straffeloosheid bevestigd.

 

Mijnheer de minister, ik heb hierover vijf vragen, maar als sommige vragen schriftelijk worden beantwoord, neem ik daar graag genoegen mee.

 

Ten eerste, deelt Buitenlandse Zaken mijn ongenoegen met en onvrede over het uitstel van de afwerking van het Goldstoneproces?

 

Ten tweede, de EU en de lidstaten hebben zich geëngageerd om de interne onderzoeken die aan Israëlische en Palestijnse zijde moesten gebeuren, op te volgen. Heeft België ingestaan voor de opvolging en hoe deed het dat? Was dat via onze ambassade in Israël en het consulaat in Oost-Jeruzalem?

 

De interne onderzoeken van de beide partijen voldoen volgens mij en volgens de rest van de internationale gemeenschap niet aan de internationale criteria.

 

Kijkt België erop toe of de lopende interne onderzoeken voldoen aan de interne criteria? Zo ja, hoe vergewist België zich er dan van dat rekenschap op de agenda blijft staan?

 

Ten derde, waarom onthield België zich bij de stemming over de resolutie in de Mensenrechtenraad. Vond het de resolutie niet evenwichtig genoeg?

 

Als België zich onthoudt op de multilaterale fora, betekent het dan dat het bilateraal verder niets doet, of integendeel, wat ik hoop, dat het, ondanks zijn onthouding, bilateraal zijn stem laat horen? Heeft de minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn recente ontmoeting met zijn collega van Buitenlandse Zaken, de heer Lieberman, en president Abbas, gesproken over de verdere afhandeling van het Goldstoneproces? Zal hij daarover ook spreken tijdens zijn komende bezoek, dat eerst uitgesteld was wegens ziekte van de minister, maar waarvan ik aanneem dat het er toch nog komt?

 

Ten vierde, plant de minister een bezoek aan de Gazastrook, als hij op bezoek gaat, wat ik ten zeerste aanraad? Ik heb gelezen dat mevrouw Ashton, na haar bezoek aan Gaza, gezegd heeft dat het nogal confronterend was en het inzicht in het conflict enorm versterkt heeft. Ikzelf ben na een bezoek tot dezelfde vaststelling gekomen. Ik pleit er dus ten zeerste voor dat de minister zelf er sterk op aandringt om Gaza te mogen bezoeken.

 

Mijn laatste vraag is, gezien het engagement van België voor een duurzame vrede in het conflict tussen Israeli’s en Palestijnen, welke rol België gespeeld heeft en zal blijven spelen om de bestraffing van oorlogsmisdaden tijdens de Gazaoorlog kracht bij te zetten.

 

01.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Op 5 februari werd het rapport ter zake van de secretaris-generaal van de VN, dat een stand van zaken geeft over de strafrechtelijke onderzoeken van beide partijen, vrijgegeven voor het publiek. Het rapport is een feitelijke weergave van de huidige stand van zaken, waarin alle documenten die de secretaris-generaal ontving, integraal zijn opgenomen.

 

Van Israëlische zijde ontving de secretaris-generaal het document Gaza Operation Investigations: An Update. Van Palestijnse zijde ontving de secretaris-generaal een afschrift van het presidentieel decreet van 25 januari 2010, dat een onafhankelijke onderzoekscommissie in het leven roept, samen met een rapport van de eerste bijeenkomst van die commissie.

 

Zwitserland rapporteerde bij de vierde Conventie van Genève over de consultaties met diverse partijen over de organisatie van een vergadering van hoge verdragspartijen. Op 26 februari 2010 nam de Algemene Vergadering van de VN een nieuwe, veeleer technische resolutie aan van de opvolging van het Goldstonerapport.

 

Samen met 17 andere EU-lidstaten stemde België voor die resolutie, terwijl de overige negen EU-landen zich onthielden. In Genève zal de eerstvolgende discussie over de opvolging van het Goldstonerapport, en de resolutie hieromtrent tijdens de laatste week van de 13de reguliere sessie van de Mensenrechtenraad, van 1 tot en met 27 maart 2010, plaatsvinden.

 

Zowel België als de EU heeft systematisch het belang benadrukt van onafhankelijke en evenwichtige onderzoeken door de betrokken partijen zelf en heeft zich geëngageerd om die onderzoeken van nabij te volgen. De Belgische regering voorziet niet alleen in zo’n opvolging door regelmatige bilaterale contacten met de betrokken partijen, maar ook met Israëlische, Palestijnse en internationale ngo’s.

 

01.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Als de staatssecretaris geen bezwaar heeft, dan zou ik hem mijn drie bijkomende vragen voor een schriftelijk antwoord willen bezorgen. Het zou mij veel plezier doen mocht ik daarop een schriftelijk antwoord ontvangen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

01.04  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag nr. 19507 zet ik om in een schriftelijke vraag.

 

02 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Rwandese verkiezingen" (nr. 20100)

02 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les élections au Rwanda" (n° 20100)

 

02.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de laatste jaren stuurde de Europese Unie verschillende observatiemissies uit naar aanleiding van verkiezingen in Centraal-Afrika. In augustus 2010 vinden presidentsverkiezingen plaats in Rwanda. Zowel de Europese ngo EurAc als Human Rights Watch meldden dat de Europese Unie daarvoor geen observatiemissie plant. Graag vernam ik het standpunt van de minister omtrent deze kwestie. Mijns inziens is het aangewezen dat er observatoren aanwezig zijn tijdens die verkiezingen.

 

02.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, Rwanda staat inderdaad niet vermeld op de lijst van prioritaire landen voor het zenden van een verkiezingsobservatiemissie van de Europese Unie in 2010. Die lijst werd afgesloten door de Europese Commissie op 23 december 2009. De Europese Commissie heeft enkel gepland om een beperkte ploeg van drie verkiezingsexperts te zenden. België heeft reeds een pleidooi gehouden in die zin tijdens het opstellen van de lijst en blijft ook nu vasthouden aan het sturen van een observatiemissie van de EU voor de presidentiële verkiezingen die zullen plaatsvinden in Rwanda op 9 augustus 2010.

 

Er kan genoteerd worden dat ook de Rwandese autoriteiten een officieel verzoek daarvoor hebben overgemaakt. Op vraag van België kwam die kwestie ter sprake in de Afrikawerkgroep van de EU op 10 maart jongstleden. Het Belgische pleidooi voor een volwaardige EU observatiemissie kon daar rekenen op ruime bijval van andere lidstaten. Enkele dagen geleden richtte de minister dan ook een schriftelijk verzoek aan de Hoge Vertegenwoordiger, Mevrouw Ashton, om de beslissing van de commissie te herbekijken en alsnog een missie te sturen.

 

De herziening van bovenvermelde lijst in het eerste semester van 2010 met het oog op de ontwikkelingen inzake de verkiezingskalender, alsook de politiek en veiligheidssituatie in de betrokken landen, vormt hiertoe het uitgelezen kader.

 

02.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord en de minister voor de inspanningen om alsnog een verkiezingswaarneming in Rwanda mogelijk te maken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 20103 van de heer Tuybens wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

03 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de onderhandelingen over Israëls toetreding tot de OESO" (nr. 20137)

03 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les négociations relatives à l'adhésion d'Israël à l'OCDE" (n° 20137)

 

03.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, hoewel oorspronkelijk gepland voor mei 2010, vinden momenteel gesprekken plaats over de eventuele toetreding van Israël tot de OESO. Om in aanmerking te komen voor het lidmaatschap van de OESO, moet een kandidaat-lidstaat aan verschillende vereisten voldoen. Nochtans stel ik vast dat Israël weigert een onderscheid te maken tussen statistische gegevens uit Israël en gegevens uit nederzettingen in de bezette gebieden. Ook de bezetting is internationaal niet erkend en aanvaard.

 

Ook stel ik vast dat Israël niet kan aantonen dat het aan de fundamentele waarden van de OESO-leden voldoet, zoals het respect voor de mensenrechten, respect voor het internationaal humanitair recht en naleving van de internationale rechtspraak. Tot nu toe zijn deze onderwerpen nog niet aan bod gekomen in de toetredingsgesprekken. Graag verneem ik van de minister of hij van plan is om dit soort van argumenten op tafel te leggen.

 

Ook neem ik graag kennis van zijn standpunt inzake de kandidatuur van Israël voor toetreding tot de OESO.

 

03.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, op 16 mei 2007 heeft de Raad van de OESO beslist om toetredingsgesprekken op te starten met Chili, Estland, Rusland, Israël en Slovenië. Alvorens de Raad een mandaat kan geven aan de secretaris-generaal van de OESO om een land uit te nodigen toe te treden tot het OESO-verdrag, dienen de verschillende technische comités van de OESO een positief advies uit te brengen. Er wordt onderzocht in welke mate de kandidaat zich ertoe kan verbinden het normatief acquis van de OESO toe te passen.

 

Wat Israël betreft, is dat proces voltooid. De beslissing van de Raad in verband met de uitnodiging van dit land wordt voorbereid. Hetzelfde geldt voor Estland en Slovenië. Chili is reeds toegetreden en het technisch onderzoek over Rusland is verre van rond.

 

Bij het nemen van de initiële beslissing heeft de Raad bevestigd dat het lidmaatschappij van de OESO betekent dat kandidaat-leden de fundamentele waarden onderschrijven, waaronder gehechtheid aan een pluralistische democratie, gebaseerd op het respect voor de rechtsstaat en de mensenrechten.

 

Het komt toe aan de huidige lidstaten om over de situatie in een kandidaat-lidstaat een oordeel te vellen. België is voorstander van toetreding van Israel tot de OESO, maar wil vermijden dat toetreding zou gebeuren onder voorwaarden die de geloofwaardigheid van het standpunt van de Europese Unie met betrekking tot de niet-erkenning van de annexatie van Oost-Jeruzalem of de illegaliteit naar internationaal recht van de nederzettingen in de bezette gebieden zou aantasten.

 

In de loop van het toetredingsproces hebben verscheidene lidstaten, waaronder België, hiervoor aandacht gevraagd. Er dreigde immers een probleem te ontstaan over de statistieken die Israël aan de OESO zou leveren na zijn toetreding. België, in nauw overleg met de leden van de EU, heeft er naar gestreefd dat de nodige caveats worden aangebracht, zodat ontvangst en gebruik van de Israëlische statistieken niet geïnterpreteerd kunnen worden als een wijziging van de al vermelde posities.

 

Op dit ogenblik zijn de definitieve toetredingsbesluiten nog in onderhandeling en ons land blijft in dit verband waakzaam, samen met onze EU-partners.

 

03.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik stel andermaal vast dat België en de rest van de Europese Unie met woorden de naleving van het internationaal recht belijden, maar ze volgen niet als het aankomt op het stellen van daden. Volgens mijn informatie blijft Israël weigeren om de statistische gegevens die werden bezorgd alleen betrekking te laten hebben op producten die worden geproduceerd op legaal Israëlisch grondgebied. Zij willen niet de opsplitsing maken tussen legale Israëlische producten en producten die uit de bezette gebieden komen. Van Israëlische kant wordt het voorgesteld alsof de OESO zelf die opsplitsing zou maken.

 

Het spijt me, maar dit gaat regelrecht in tegen het internationale recht. Ik vind dat België zich samen met de rest van de Europese Unie op een positie zou moeten zetten waarbij zij van Israël eisen dat zij zelf de scheiding maken tussen producten die van legaal Israëlisch grondgebied komen en producten die van illegaal Israëlisch grondgebied komen.

 

Ik vind dat België zich moet blijven verzetten tegen de toetreding van Israël tot de OESO tot die garantie bekomen is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 20138 van de heer De Clercq wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

04 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aanhouding van Kemalistiche officieren in Turkije" (nr. 20187)

04 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'arrestation d'officiers kémalistes en Turquie" (n° 20187)

 

04.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de staatssecretaris, de politiek in Turkije wordt gekenmerkt door twee hoofdtendensen. Ten eerste is er de tendens die destijds in het leven werd geroepen door Mustafa Kemal, een tendens die ik op zijn minst antiklerikaal durf te noemen. Die houdt zeer sterk aan de scheiding tussen kerk en staat en is in feite sterk geïnspireerd op wat men in Frankrijk la république laïque noemt. Ten tweede is er de traditionele islamitische tendens, waarvoor de scheiding tussen kerk en staat een bijna ondenkbare zaak is. Beide komen vanzelfsprekend regelmatig in botsing.

 

Dat brengt met zich dat wanneer de islamieten aan de macht zijn en de scheiding tussen kerk en staat beginnen te slopen, het leger af en toe geneigd is een militaire putsch te plegen om de zaken te herstellen, zoals Mustafa Kemal ze heeft gewild.

 

Dat komt neer op een zeer sterke contradictie: om de waarden van de democratie te redden, wordt het Turkse leger af en toe verplicht zelf een militaire staatsgreep te plegen. Contradictorischer kan niet. Sinds 2002 is er een partij aan het bewind, de AKP, die zichzelf gematigd islamitisch noemt, maar waarvan iedereen weet dat het woordje gematigd een eufemisme is.

 

Vanzelfsprekend heeft die partij, die de verkiezingen gewonnen heeft met een meerderheid - dat kan niet betwist worden –, een beetje angst voor een militaire reactie. Ook dat is begrijpelijk. Wat minder begrijpelijk is, is dat men er om alle pogingen tot militaire staatsgreep in de kiem te smoren, niet beter op gevonden heeft dan onlangs een behoorlijk aantal hoge officieren aan te houden, op beschuldiging dat zij 3 jaar geleden plannen gesmeed zouden hebben voor een staatsgreep.

 

Dat gaat volgens mij te ver. Dat is het muilkorven van de oppositie. Bovendien meende ik dat in een democratie – en Turkije zou toch een democratie moeten zijn, al zeg ik dat in zeer voorwaardelijke zin – alleen feiten crimineel kunnen zijn, niet ideeën, enzovoort.

 

Nu afkomen met het feit dat men drie jaar geleden in bepaalde militaire kringen zou gedroomd hebben van een militaire coup, lijkt mij nogal sterk overdreven. Het is wel een gedroomd excuus om de oppositie het zwijgen op te leggen.

 

Wat is het standpunt van de Belgische regering?

 

Ik wil eraan herinneren dat Turkije, ondanks dat het zo weinig democratisch en niet-Europees is, nog altijd een kandidaat is voor toetreding tot de EU. Op dat vlak heb ik de Belgische regering nog nooit een duidelijk standpunt horen innemen.

 

04.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Op basis van de informatie die de minister van Buitenlandse Zaken werd aangereikt, kan hij u meedelen dat er op 22 februari 2010 49 actieve en gepensioneerde militairen werden opgepakt en er op 27 februari 2010 nog eens 18 militairen werden gearresteerd. Dat gebeurde in het kader van onderzoeken naar mogelijke plannen tot staatsgreep die de namen Sledgehammer en Cage droegen. Het Cageplan kwam aan het licht na de ontdekking van een grote wapenopslagplaats in april 2009 in Istanboel, het Sledgehammerplan na gerechtelijke onderzoeken in januari 2010.

 

Volgens de gerechtelijke autoriteiten in Turkije zouden beide plannen door militairen zijn voorbereid. Volgens dezelfde autoriteiten voorzag het Sledgehammerplan in een aantal politieke moorden, in een bomaanslag op een van de belangrijkste moskeeën van Istanboel tijdens het vrijdaggebed en in het opzettelijke uitlokken van schermutselingen met de Griekse luchtmacht boven de Egeïsche Zee.

 

De chaos die daarop zou volgen, moest het omverwerpen van de regering door het leger rechtvaardigen.

 

Volgens de Turkse generale staf was Sledgehammer echter alleen een scenario van fictieve gebeurtenissen, dat tijdens een trainingsseminarie in 2003 werd besproken en betrof het helemaal geen plan voor een staatsgreep. Volgens de Turkse pers zouden beide plannen deel uitmaken van de nog grotere Ergenekonzaak, waarbij niet alleen militairen maar ook magistraten, journalisten, intellectuelen en politici betrokken zouden zijn. Het ondergrondse netwerk Ergenekon zou tot doel hebben de regering, geleid door de islamitische AKP-partij, omver te werpen en zo de seculiere staat te vrijwaren.

 

Sinds het begin van de onderzoeken naar de Ergenekonzaak in 2007 zijn reeds meer dan 200 personen aangehouden, maar werd nog niemand veroordeeld.

 

Zoals de Europese Commissie neemt ook België nota van de ernstige beschuldigingen tegen de gearresteerden en volgt de Belgische regering de situatie met veel aandacht. Wat de EU en België betreft moet het onderzoek uitgevoerd worden met volledige eerbiediging van de beginselen en normen van een rechtvaardige rechtsgang, met inbegrip van eerbiediging voor het recht van verdediging.

 

In die context hebben wij nota genomen van de bespreking die president Gül, premier Erdogan en stafchef-generaal Basbug op donderdag 25 februari hebben gewijd aan de gespannen situatie. Na afloop werd door het presidentieel paleis een korte verklaring met volgend punten afgelegd: ten eerste, de problemen zullen opgelost worden binnen het grondwettelijke kader en met respect voor de geldende wetten; ten tweede, iedereen moet handelen met de nodige verantwoordelijkheidszin, teneinde de staatsinstellingen niet in gevaar te brengen.

 

04.03  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik zou er inderdaad voor durven te pleiten om de zaak van zeer nabij te volgen om er zeker van te zijn dat de rechten van de mens en ook de rechten van elke beschuldigde, het vermoeden van onschuld, worden gevrijwaard.

 

Immers, complottheorieën zijn steeds het meest gehoorde excuus geweest van totalitaire regimes om de oppositie uit te schakelen. Dat het hier om complottheorieën gaat, lijkt mij toch iets wat men zeer sterk kan vermoeden. Het onderzoek duurt sinds 2007, er is nog niemand veroordeeld, normaal gezien zou dat toch wat sneller moeten gaan.

 

Ook de verhalen zijn nogal bij het haar getrokken. Er is sprake van moorden, die niet gepleegd zijn, van bomaanslagen op moskeeën naar aanleiding van het vrijdagsgebed, die niet gepleegd zijn. Het verhaal van een luchtgevecht boven de Egeïsche Zee tussen de Turkse en de Griekse luchtmacht, bovendien twee NAVO-bondgenoten, lijkt mij helemaal letterlijk en figuurlijk uit de lucht gegrepen.

 

Het blijft een beetje mijn overtuiging dat de Turkse regering lastige opponenten probeert uit te schakelen op een niet-democratische wijze. Ik zou in dat verband durven te pleiten voor scherpe waakzaamheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het afslachten van christenen in Nigeria en het standpunt van de regering hieromtrent" (nr. 20354)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aanvallen op christelijke minderheden" (nr. 20426)

- de heer Mark Verhaegen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de golf van uitwijzingen van buitenlandse werkers door Marokko" (nr. 20432)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "godsdienstvrijheid in Marokko" (nr. 20893)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "godsdienstvrijheid in Pakistan" (nr. 20975)

05 Questions jointes de

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le massacre de chrétiens au Nigéria et la position du gouvernement à ce sujet" (n° 20354)

- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les attaques contre les minorités chrétiennes" (n° 20426)

- M. Mark Verhaegen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la vague d'expulsions de travailleurs étrangers par le Maroc" (n° 20432)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la liberté de religion au Maroc" (n° 20893)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la liberté de religion au Pakistan" (n° 20975)

 

05.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zou het toch even willen hebben over de werkzaamheden. Ik vind het nogal merkwaardig – voor mij is alles goed hoor - dat al die vragen zijn samengevoegd. De vraag van mevrouw Nyssens en die van mij gaan over hetzelfde, maar dan komt er een vraag van de heer Verhaegen over de uitwijzing van buitenlandse werkers door Marokko, een vraag van mevrouw Colen over godsdienstvrijheid in Marokko en nog een vraag van mevrouw Colen over godsdienstvrijheid in Pakistan.

 

Ik heb er geen probleem mee dat er een globaal antwoord wordt gegeven…

 

Le président: Je dois dire que c'est un peu la faute de Mme Nyssens qui, avec sa question, a couvert toute une série de sujets qui étaient abordés par les autres questions. Voilà la raison pour laquelle les travaux ont été organisés de cette manière-là.

 

05.02  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, ik heb deze vraag gesteld omdat ik een goed voorbeeld wou volgen, gegeven door een zekere mijnheer Dallemagne die hier nog niet zo lang geleden in deze commissie een voorstel van resolutie verdedigde in verband met vervolgingen tegen christenen in de wereld. U hebt toen gezegd dat hierover ook wel eens mocht worden gesproken. Ik vond dat ook. Excuseer mij dat ik het met u eens was. Naar aanleiding van wat onlangs is gebeurd in Nigeria meende ik dat ik hierover een vraag moest stellen. Ik wil beklemtonen dat mijn vraag ditmaal niets te maken heeft met artikels uit Le Soir over de binnenlandse politiek.

 

Nigeria is een land dat ik soms eens durf vergelijken met Congo. Het is een land dat potentieel over veel troeven beschikt om een rijk land te zijn. Het is groot land en het meest bevolkte land van Afrika. Men heeft daar een van de belangrijkste economische troeven die er op dit ogenblik in de wereld bestaan, namelijk heel wat petroleum. Er zijn trouwens ook nog andere zaken die men daar uit de grond kan halen. Ik wil daar niet te lang bij stil blijven staan. Het is een land dat tegelijkertijd in een complete chaos leeft. Toen wij twee jaar geleden in Benin waren, hebben wij de Belgische ambassadeur in Nigeria ontmoet. Als die mensen buitenkomen, moeten zij eerst en vooral letten op hun veiligheid. Ook als zij buiten de stad rijden, moeten zij bijna over een soort lijfwacht beschikken. Er is daar een totale chaos, een totale anarchie. Ik herinner mij trouwens uit mijn verzekeringstijd dat Nigeria werd gekenmerkt door piraterij in de letterlijke zin van het woord.

 

In dat land komen regelmatig botsingen voor tussen christenen en moslims.

 

Ik zeg niet dat de christenen daar altijd als onschuldige lammetjes fungeren. Soms reageren zij ook. Ik heb evenwel de indruk dat zij veel meer het slachtoffer zijn dan de andere zijde. Ik had willen vernemen wat de regering in dat verband meent te kunnen doen. Het is niet alleen een kwestie van mensenrechten en van doodgewone menselijkheid. Voor de ontwikkeling van Afrika en voor het evenwicht in Afrika zal het wel noodzakelijk zijn een beetje peis en vree te kennen in dat grote land. Daarom vind ik het belangrijk genoeg hierover een vraag te stellen.

 

05.03  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, je reviens sur la question des minorités chrétiennes. En effet, une résolution votée au sein d'un parlement ne doit pas devenir un document classé. Il importe d'en assurer le suivi.

 

C'est le 28 janvier dernier que notre Assemblée a voté une résolution sur le sujet précis des minorités chrétiennes.

 

La presse quotidienne fait de plus en plus état, dans de nombreuses parties du monde, des attaques, voire d'"actes de génocide", dont font l'objet ces minorités chrétiennes. Je reprends l'expression du Soir, qui relatait des "actes de génocide commis dans des villages chrétiens des environs de la capitale de l'État du Plateau, au centre du Nigeria".

 

Je ne me prononce pas sur le terme "génocide", ni sur les causes du conflit, qu'elles soient d'ordre économique ou autre, mais ce qui m'interpelle, c'est la violence de l'affrontement et le fait que des éleveurs nomades s'en sont pris, d'une manière radicale, à des minorités chrétiennes.

 

Je pourrais également reprendre l'exemple de l'Irak, où quotidiennement, des exactions sont commises contre des minorités chrétiennes. Les Nations unies ont rapporté que plus de 4 000 personnes, soit près de 700 familles chrétiennes irakiennes ont fait l'objet d'actes de répression.

 

Monsieur le ministre, depuis l'adoption de la résolution sur les minorités chrétiennes, quelles mesures ont-elles été adoptées par la Belgique pour la mettre en œuvre? Cette résolution a-t-elle été relayée auprès d'autres autorités? Une attention plus grande a-t-elle été accordée par l'Union européenne? La Belgique a-t-elle attir2 l'attention de l'Union européenne, étant donné le vote de la résolution au Parlement? La résolution a-t-elle eu un impact sur la manière dont sont examinés les dossiers de personnes demandant l'asile à la suite d'actes couverts par la résolution?

 

05.04  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, enkele weken geleden wees de Marokkaanse overheid nog 6 Nederlandse hulpverleners van een christelijk weeshuis het land uit. Het gaat om mensen die actief waren in het diaconaal project Village of Hope bij het stadje Azrou. De buitenlandse werkers zijn vooral oudere paren die Marokkaanse weeskinderen hebben opgenomen in hun gezinnen. De uitwijzing brengt het project in het Midden-Atlasgebergte uiteraard een heel zware klap toe en zou ertoe kunnen leiden dat die kinderen hun ouders een tweede keer verliezen.

 

De staf van Village of Hope zou beticht zijn van zendingswerk. Daarvan is mijns inziens echter nooit sprake geweest. Village of Hope is een christelijk diaconaal project zonder evangelisatieoogmerk. Het Griekse diakonos betekent dienaar, in deze context armenverzorger. Er bestaan trouwens langlopende afspraken tussen de organisatie en de Marokkaanse overheid over de opvang van weeskinderen.

 

Dit droeve nieuws volgt eigenlijk op verscheidene recente uitwijzingen – dit is voor mij de druppel geweest – van mensen die het veld moesten ruimen omdat ze volgens de Marokkaanse politie niet-aangemelde bijeenkomsten hielden en zich schuldig zouden hebben gemaakt aan evangelische bekeringsijver. Alsmaar meer berichten bereiken ons van buitenlandse werkers in Marokko, maar ook van Marokkaanse christenen, die soms worden ondervraagd en onder druk gezet om namen te noemen van buitenlandse werkers enzovoort.

 

Daarom wil ik aan de staatssecretaris de volgende vragen stellen.

 

Ten eerste, vaak is de uitwijzing een reactie op gespannen politieke verhoudingen. Soms spelen nieuwe lokale machtsverhoudingen een rol. Is er misschien sprake van een verslechtering van de vrijheid van godsdienst in Marokko of van een radicalisering van de islamitische overtuiging in Marokko? Wat is volgens de staatssecretaris de aanleiding voor de recente uitwijzingen van de buitenlandse werkers?

 

Ten tweede, bent u van oordeel dat de druk op het Noord-Afrikaanse land moet worden opgevoerd om de positie van de religieuze minderheden in het land te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?

 

Ten slotte, er worden in Marokko dermate strenge regels gehanteerd dat het voor moslims zeer moeilijk is om zich tot het christendom te bekeren. Is de staatssecretaris van plan om de kwestie van de godsdienstvrijheid op de gepaste fora aan de orde te stellen?

 

05.05  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijn eerste vraag houdt ook verband met het voorval in Marokko. Er is duidelijk een toenemende onverdraagzaamheid tegenover christenen, mensen uit het buitenland die daar werken of inheemse christenen.

 

Het voorbeeld is al beschreven door mijn voorganger. Herman Boonstra en 15 andere Nederlandse en Amerikaanse christenen werden op 8 maart uit Marokko gezet. Ze leidden een weeshuis, Village of Hope, en werden ervan beticht dat zij de weeskinderen zouden hebben voorgelezen uit een kinderbijbel, met verhaaltjes over de Ark van Noach, Jonas en de walvis en dergelijke, verhalen die nota bene ook in de Koran voorkomen. In het weeshuis kregen de kinderen trouwens ook koranles.

 

De Marokkaanse wet verbiedt niet-islamieten pogingen te ondernemen om moslims te bekeren. Boonstra en zijn collega's werden uitgewezen omdat zij deze wet geschonden zouden hebben. De Marokkaanse minister van Communicatie, Khalid Naciri, verklaarde dat de Marokkaanse wet die christenen verbiedt hun geloof te propageren, streng zal worden toegepast. Vrijheid van godsdienst is echter een fundamenteel mensenrecht.

 

Naar aanleiding van deze zaak heb ik de volgende vragen.

 

Wat is de houding van de Belgische regering in deze zaak? Heeft onze ambassade in Marokko geprotesteerd naar aanleiding van het uitwijzen van de Nederlanders? Marokko wil nauwere contacten hebben en banden aanhalen met de Europese Unie. Zal de EU van Marokko respect voor de godsdienstvrijheid eisen alvorens zij de contacten tussen Marokko en de EU nauwer aanhaalt? Op welke wijze zal ons land erop toezien dat de rechten van christenen, het weze buitenlanders of Marokkaanse staatsburgers, in Marokko gerespecteerd worden?

 

Ik kom tot mijn volgende vraag, over godsdienstvrijheid in Pakistan. Ik stel deze vraag ook naar aanleiding van een incident. De Italiaanse regering heeft op woensdag 24 maart de Pakistaanse zaakgelastigde in Rome op het matje geroepen naar aanleiding van de vervolging van christenen in Pakistan.

 

Op 23 maart 2010 overleed Arshed Masih, een 38-jarige christen, in Rawalpindi, nadat hij door moslims in brand was gestoken omdat hij zich niet tot de islam wilde bekeren. Zijn 33-jarige vrouw werd het slachtoffer van een groepsverkrachting door drie politieagenten in het politiekantoor waar zij werd vastgehouden. Dat was de aanleiding voor het op het matje roepen van de Pakistaanse zaakgelastigde door de Italiaanse regering.

 

Dat was niet het eerste incident in Pakistan. Eerder in maart werden zes Pakistani gedood en raakten er vijf ernstig gewond nadat een groep moslims de kantoren van een christelijke organisatie in de noordwestelijke stad Oghi bestormde.

 

Ik heb daarover de volgende vragen.

 

Bent u op de hoogte van de verslechterde toestand voor christenen in Pakistan? Onderneemt ons land stappen om hierover zijn bekommernis uit te spreken bij de Pakistaanse autoriteiten? Zal het Italiaanse voorbeeld gevolgd worden en zal de Pakistaanse vertegenwoordiger in ons land hierover op het matje worden geroepen of is dat al gebeurd?

 

05.06 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, de minister heeft verschillende vragen ontvangen over religieuze minderheden, waarop hij graag een gebundeld antwoord wil geven.

 

Hij wil vooreerst benadrukken dat hij veel belang hecht aan de vrijheid van religie en geloofsovertuiging. Daarom is België tussengekomen in het interactieve debat met de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor vrijheid van religie en geloofsovertuiging dat op 11 maart 2010 plaatsvond in de Mensenrechtenraad. Daarbij uitte België in het bijzonder zijn bezorgdheid voor de precaire situatie van religieuze minderheden in Irak, Iran en Saoedi-Arabië. Uiteraard zullen zijn diensten zowel in Brussel als ter plaatse deze problematiek verder volgen.

 

Hij wil er verder nog op wijzen dat ook de EU groot belang hecht aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarom heeft de raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen in november 2009 conclusies aangenomen over dit onderwerp. De raad heeft zich toen onder meer verontrust getoond over meldingen van recente en toenemende extreme gewelddaden tegen personen die tot religieuze minderheden behoren en zijn bezorgdheid uitgesproken over hun kwetsbare situatie in vele delen van de wereld. De raad heeft het strategische belang onderstreept van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en van het tegengaan van religieuze onverdraagzaamheid en heeft verklaard dat hij prioriteit zal blijven verlenen aan die thema’s als onderdeel van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie.

 

Les attaques contre les minorités en Irak et les communautés chrétiennes en particulier se sont en effet accentuées ces derniers temps. Depuis février 2010, le bureau des Affaires humanitaires des Nations unies (OCHA), publie des rapports spécifiques réguliers sur la situation et l’aide humanitaire apportée à ces familles chrétiennes déplacées. Le dernier état des lieux dont nous disposons date du 4 mars 2010. À cette date, le rapport de OCHA dénombrait 866 familles chrétiennes déplacées. Je tiens à votre disposition le tableau précis des personnes déplacées, par district et localité, ainsi que l’évolution au cours des trois dernières semaines.

 

La situation des différentes minorités en Irak, y compris les minorités chrétiennes, est suivie de près par nos postes diplomatiques qui reçoivent régulièrement des rapports de notre ambassade à Genève sur l’analyse de la situation en Irak du point de vue des organisations internationales humanitaires et de notre ambassade à Amman compétente pour l’Irak.

 

Le gouvernement a pris acte de la résolution de la Chambre visant à promouvoir la protection des minorités culturelles et religieuses. Lors de la 7e session de l'Universal Periodic Review du Conseil des droits de l’homme, la Belgique a spécifiquement attiré l’attention des autorités irakiennes et a interrogé celles-ci sur la protection effective des minorités chrétiennes.

 

En conclusion, la Belgique a formellement recommandé au gouvernement irakien de veiller à ce que toutes les exactions à l’encontre de minorités ethniques, linguistiques ou religieuses soient dûment investiguées et poursuivies. Les autorités irakiennes ont accepté la recommandation. Le département a aussi spécifiquement fait part de la préoccupation de la Belgique en ce qui concerne la protection des minorités religieuses, et en particulier celles des communautés chrétiennes de Mossoul lors d’une rencontre avec M. Ad Melkert, représentant spécial des Nations unies en Irak, lors de son passage à Bruxelles le 12 février dernier.

 

Les demandes d’asile d’Irakiens en Belgique se chiffrent à 825 en 2007, 1 070 en 2008 et 1 386 en 2009. En 2009, 269 Irakiens se sont vus reconnaître le statut de réfugié en Belgique. Pour les deux premiers mois de 2010, nous avons enregistré 222 demandes d’asile d’Irakiens. Pour plus de précisions, je vous renvoie vers mon collègue Melchior Wathelet qui possède la tutelle sur le Commissariat général aux réfugiés et apatrides.

 

Aangaande Pakistan kan de minister u melden dat hij op de hoogte is van de discriminatie en de ernstige gewelddaden tegen de christenen. De christenen zijn vaak het slachtoffer van meestal ongegronde rechtszaken die gebaseerd zijn op de wetgeving inzake godslastering. Ook andere religieuze minderheden, met name de Hindoes en de Sikhs, zijn daar het slachtoffer van. Hetzelfde geldt voor talrijke moslims, bijvoorbeeld voor de sjiieten in gebieden waar de soennieten in de meerderheid zijn.

 

Tijdens de gesprekken die op Belgisch en op Europees niveau met de Pakistaanse autoriteiten worden gevoerd, brengt België regelmatig dat probleem van discriminatie van de minderheden ter sprake. Wij moedigen de regering aan om een kordatere aanpak te voeren om een representatieve democratie in te stellen die de mensenrechten eerbiedigt. Die inspanningen leveren weliswaar reële resultaten op, maar moeten toch nog verder worden opgevolgd.

 

België acht het niet aangewezen om het probleem te herleiden tot een bepaalde religieuze minderheid. België benadrukt in zijn contacten steeds het universeel karakter van de rechten van de mens.

 

De elementen waarover de minister in dit stadium beschikt inzake Nigeria, maken gewag van enkele honderden personen die gedood werden in drie christelijke dorpen in de nabijheid van de stad Jos in het centrum van Nigeria. De aanvallen zouden uitgevoerd zijn in de nacht van zaterdag 6 maart door de veehouders van de Fulani-etnie, die overwegend uit moslims bestaat. De slachtoffers behoorden tot de Berom-etnie, die hoofdzakelijk christelijk is. Het zou gaan om represailles na een voorafgaand conflict tussen beide etnische groepen.

 

De regio van de stad Jos wordt regelmatig getroffen door opflakkeringen van religieus of etnisch geweld. Zo werden er in januari meer dan 300 personen gedood bij geweld tussen christenen en moslims.

 

De internationale gemeenschap heeft dit religieus geweld veroordeeld. De secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-moon, riep maandag de partijen in Nigeria nog op om blijk te geven van een maximum aan terughoudendheid. Het geweld lijkt momenteel te bedaren ten gevolge van de aankondiging door de interim-president van Nigeria Goodluck Jonathan van een ontplooiing van veiligheidstroepen alsook van een afkondiging van de hoogste alarmfase voor de regio.

 

Op 8 maart laatstleden zijn 16 christelijke zendelingen uit Marokko gezet. Ze maakten deel uit van het weeshuis Village of Hope. De regering beschuldigt hen ervan onder het mom van liefdadigheid bekeringsactiviteiten gericht op jonge kinderen uit te voeren. De Marokkaanse grondwet erkent de drie religies van het boek, islam, judaïsme en christendom, en garandeert de vrijheid van eredienst maar verbiedt elke bekeringsactiviteit. Elke vorm van bekeringsdrang wordt als een aantasting van de eenheid van de Marokkaanse beleving van de soennitisch-malekitische rite gezien. Om dezelfde reden worden regelmatig evangelische predikanten uit het land gezet. Zolang ze zich echter onthouden van bekeringsdrang kunnen de religieuzen minderheden in Marokko hun godsdienst wel in aanzienlijke vrijheid beleven.

 

05.07  Francis Van den Eynde (VB): Dit antwoord toont iets heel klassiek in dit land aan. Men toont zich heel bekommerd om de mensenrechten. Men toont zich heel bekommerd om de democratie. En hoe brengt men dat tot uiting? Men maakt deel uit van wat men noemt, interactieve debatten. Men zegt dat men verontrust is. Men gebruikt alle woorden uit het woordenboek om uitdrukking te geven aan die onrust, maar het blijft bij woorden. Geen enkele maatregel wordt getroffen om deze woorden te beklemtonen. Dan ben ik nog niet aan het pleiten voor oorlog of voor zeer sterke retorsiemaatregelen.

 

Mevrouw Colen heeft daarstraks een voorbeeld gegeven uit Europa. Er is toch een mogelijkheid om iets meer gespierd te reageren dan de Belgische regering doorgaans doet.

 

05.08  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour cette réponse détaillée.

 

Monsieur le ministre, je prendrai volontiers connaissance des chiffres dont vous avez parlé concernant les origines de ces familles en Irak.

 

Je vois que vous essayez de faire bouger nos ambassadeurs à l'ONU et auprès des gouvernements concernés.

 

Vous avez cité des dates de réunions importantes. Je sens qu'il y a un embryon de réponse pour faire état de cette résolution dans les différents lieux où nous sommes présents. Je ne peux que vous inviter à poursuivre dans cette voie.

 

Si la Belgique, et d'autres, peuvent faire valoir leur intérêt pour la protection de ces minorités religieuses ou culturelles, en particulier des minorités chrétiennes victimes de génocides dans des endroits précis, je serais très satisfaite.

 

05.09  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik wil in dezelfde lijn als collega Nyssens repliceren.

 

Ik ben blij dat de regering uw resolutie, mijnheer Dallemagne, van 28 januari, goedgekeurd in plenaire zitting, zo goed mogelijk opvolgt. Ik hoop ook dat ze correct zal worden opgevolgd in de toekomst.

 

Mijnheer de staatssecretaris, na uw antwoord begrijp ik beter waarom onze Europese president Herman Van Rompuy na een recente top tussen de Europese Unie en Marokko in het Spaanse Granada, dit Noord-Afrikaanse land bekritiseerde. Ik begrijp dat nu meer dan ooit.

 

Ten slotte, wat de Marokkanen verwachten van de Europese landen, om de rechten van de moslims te eerbiedigen en waarborgen, is goed op voorwaarde dat hun autoriteiten, die nu nog mensen uitwijzen en hun kinderen en bezittingen afnemen, paal en perk stellen aan die praktijken, en zeker op een valse beschuldiging van christelijk proselectisme. Dat mag ik wel zeggen. Dat vind ik dus aberrant, want het is inderdaad een valse beschuldiging. Ik hoop dan ook dat onze regering daartegen heel sterk optreedt.

 

05.10  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik noteer het antwoord in verband met het incident in Marokko en ook dat de regering zegt in haar beschrijving van de wetgeving in Marokko dat de minderheden wel een aanzienlijke vrijheid hebben om hun geloof te belijden op voorwaarde dat ze niet evangeliseren of hun geloof niet uitdragen. Hoe kunt u dat een aanzienlijke vrijheid noemen als men over zijn eigen geloof niet mag spreken zonder daarvoor onmiddellijk op dergelijke manier vervolgd te worden?

 

Verder constateer ik dat ik geen enkel concreet antwoord heb gekregen op mijn vragen. Ik kan er dus van uitgaan dat in dit geval, naar aanleiding van dit incident, de Belgische regering waarschijnlijk helemaal niets heeft ondernomen. Dat spijt mij zeer. Ik hoop dat zij in de toekomst, op het vlak van de Europese Unie, enzovoort, op die manier toch een beetje druk op Marokko probeert uit te oefenen om zich op dat vlak als een meer beschaafd land te gedragen en eigenlijk zelfs ook om hun grondwet te veranderen, want het is eigenlijk een onaanvaardbare grondwet wanneer men ervan uitgaat dat de landen in hun betrekkingen onder elkaar een gemeenschappelijk kader van mensenrechten willen aanhouden.

 

Betreffende het antwoord op de vraag in verband met de vraag over de godsdienstvrijheid in Pakistan, noteer ik dat er inderdaad gesprekken zijn geweest met de Pakistaanse autoriteiten en dat België van plan is de druk op Pakistan verder op te voeren.

 

Ik kan begrijpen dat men dat niet tot één bepaalde religieuze minderheid beperkt en dat men de rechten van alle religieuze minderheden wil doen respecteren, maar daarmee heb ik geen antwoord op de vraag wat België in dit specifieke geval gedaan heeft. Hoe heeft België gereageerd?

 

Het is wel zeer grof. Het gaat ook om een terreur vanwege het regime zelf. De politie is zelf betrokken bij de gewelddaden tegen dit christelijke koppel.

 

Ik noteer dat ik geen antwoord heb inzake de reactie van België op dit specifieke voorval. Ik hoor alleen algemene verklaringen, waarin men zegt dat men dit telkens ter sprake brengt in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten. Ik wil erop aandringen dat men dit meer doet, ook naar aanleiding van specifieke incidenten. Men moet die gevallen toch veroordelen. Zij zijn zo schrijnend en flagrant dat niemand er naast kan kijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de politionele actie jegens sommige leden van de Koerdische gemeenschap van 4 maart 2010" (nr. 20320)

- de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de gevolgen op vlak van buitenlandse politiek van de politionele actie tegen een aantal Koerdische verenigingen van 4 maart jongstleden" (nr. 21088)

06 Questions jointes de

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les actions policières du 4 mars 2010 contre certains membres de la communauté kurde" (n° 20320)

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les conséquences au niveau de la politique étrangère de l'action policière du 4 mars dernier contre certaines associations kurdes" (n° 21088)

 

06.01  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, twee weken geleden werden een 22-tal Koerden opgepakt, waarvan er zeven een tijdje aangehouden bleven. Die zijn ondertussen ook vrijgelaten.

 

Waar ik in mijn vraag in het bijzonder op wil ingaan, is de mogelijke voorbereiding of de contacten die België had met Turkije in het kader van die actie. Er blijven immers geruchten circuleren dat België actief met Turkije meegewerkt zou hebben bij de voorbereiding van die zogenaamde aanval op de Koerden. Daarom heb ik de volgende vragen aan u.

 

Welke diplomatieke contacten hebt u, ter voorbereiding van die actie, zelf over die zaak gehad met vertegenwoordigers van de Turkse regering?

 

Welke boodschap hebt u voor de Koerdische gemeenschap in ons land? Welke houding neemt u aan tegenover de Koerdische kwestie in het algemeen? Vindt u ook dat een streven naar een autonoom Koerdistan legitiem is, zolang het op een democratische wijze gebeurt?

 

Bij voorbaat dank voor uw antwoord.

 

06.02  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de staatssecretaris, als Vlaams nationalist heb ik altijd heel wat sympathie gekoesterd voor de strijd die de Koerden leveren voor de vrijwaring van hun culturele en deels ook godsdienstige identiteit. Daarom heb ik het dossier van in het begin van nabij gevolgd, ook door een aantal parlementaire vragen te stellen.

 

Het is altijd mijn indruk geweest dat in die zaak België opgetreden is als een lakei van Turkije. Ik wil nog eens herhalen dat Turkije zeker geen model is van een democratie. Nog niet zo lang geleden werd een Koerdische partij die parlementairen had in het parlement, verboden en haar parlementairen werden doodgewoon werkonbekwaam verklaard.

 

Dat is zeker geen voorbeeld van democratie en men gaat daar de oppositie nogal stevig te lijf.

 

Vanaf het begin had ik de indruk dat we daar hand- en spandiensten leverden aan het Turks regime en het verloop van het gerechtelijk onderzoek spreekt mij daarin voorlopig niet tegen. Er was in het begin sprake van terrorisme en massarazzia’s op terroristen, maar na 14 dagen zijn er slechts twee mensen die nog aangehouden blijven, en de grote meerderheid van wie de aanhouding bevestigd werd door de raadkamer, is al in beroep vrijgelaten. Ik heb de indruk dat het een operatie was ten voordele van Turkije.

 

Ik wil de minister van Buitenlandse zaken dan ook vragen – en ik heb deze vraag ook in petto voor de minister van Justitie -, in welke mate we zijn opgetreden op basis van Turkse inspiratie en om Turkije en misschien nog andere bondgenoten, een plezier te doen. Er zijn bepaalde hele grote bondgenoten, zoals de Verenigde Staten, die Turkije heel graag beschermen ter zake wegens geopolitieke belangen in het Midden-Oosten.

 

06.03 Staatssecretaris Olivier Chastel: De actie van 4 maart kadert in het gerechtelijk onderzoek. Er zijn ter zake geen voorafgaande diplomatieke contacten geweest met de Turkse of enige andere regering.

 

De minister van Buitenlandse Zaken is begaan met de plaats van de Koerden in de Turkse maatschappij. Hij verwelkomt dus, net zoals de Europese Commissie in haar jongste jaarlijks voortgangsrapport over Turkije, dat op 14 oktober gepubliceerd werd, dat de afgelopen zomer de regering van premier Erdogan een programma heeft aangekondigd voor een democratische opening. Dat programma heeft tot doel de Koerdische kwestie op vreedzame wijze op te lossen.

 

Gelet op de historische context en het feit dat de kwestie zeer gevoelig ligt in Turkije, kan alleen vooruitgang geboekt worden door omzichtig en bedachtzaam te werk te gaan.

 

Daar gaat tijd overheen en daarvoor is politiek engagement van alle zijden nodig. Daarom is het ook belangrijk dat de EU Turkije blijft aanmoedigen bij zijn streven naar een oplossing van de Koerdische kwestie en dat er daarbij over dient te worden gewaakt dat er vooruitgang wordt geboekt.

 

06.04  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, u zegt dat er helemaal geen diplomatieke contacten zijn geweest tussen België en Turkije. Het verwondert mij toch enigszins dat de Turkse overheid er als de kippen bij was om de Belgische regering uitbundig proficiat te wensen. Ik denk dat de brokstukken bij Roj TV nog niet allemaal waren geteld, terwijl de felicitaties al toekwamen. Dat doet mij vermoeden dat er in Turkije een voorkennis over de geplande actie was.

 

U spreekt over omzichtig en bedachtzaam. De wijze waarop de actie plaatsvond, was allerminst omzichtig en bedachtzaam. Ik kan mij niet voorstellen dat België onder het mom van antiterreur Ankara helpt om de Koerdische stem die vanuit België weerklinkt, te smoren. Het is natuurlijk paradoxaal dat personen met een vluchtelingenstatuut hier in België in de gevangenis vliegen precies om de redenen waarom zij zijn gevlucht. Dat vind ik zeer vreemd.

 

Ik roep ertoe op dat wij misschien voorzichtig en bedachtzaam maar toch duidelijk laten horen wat wij vinden van de acties en dat wij tegen Turkije in aanmanen om op te komen voor de Koerden.

 

06.05  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, er waren niet alleen onmiddellijk felicitaties van het regime in Ankara. Terwijl de operatie bij ons ’s ochtends een aanvang nam en bij ons dus in de media kwam in de voormiddag, was het reeds punt 1 om 13.00 uur op de Turkse televisie. Ook dat wijst in de richting van voorkennis.

 

Ik heb dus nota genomen van het antwoord van de minister, maar ik zal u bekennen dat ik dat cum grano salis doe.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'appel à la guerre sainte de Kadhafi à l'encontre de la Suisse et les conséquences sur l'Union européenne" (n° 20325)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le conflit entre la Suisse et la Libye, la Suisse en Schengen" (n° 20894)

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de oproep van Kadhafi tot een heilige oorlog tegen Zwitserland en de gevolgen voor de Europese Unie" (nr. 20325)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het conflict tussen Zwitserland en Libië, Zwitserland en Schengen" (nr. 20894)

 

07.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, ma question date du 8 mars. Les relations entre la Libye et la Suisse ne cessent de s'enliser et déteignent sur les relations de la première avec l'Union européenne. Le leader libyen n'aurait pas digéré l'arrestation musclée de son fils et de sa belle-fille. Sa colère n'a fait que durcir les rapports de son pays avec la Suisse. De représailles en représailles, on a vu le guide libyen en appeler à la guerre sainte contre cette dernière avant d'annoncer qu'il refusait l'octroi de visa à tous les ressortissants de l'espace Schengen pour dénoncer "la solidarité systématique dont font preuve ses États membres avec la Suisse".

 

Ce conflit prend une telle envergure qu'il déteint sur l'ensemble de la population européenne au point que l'Union européenne aurait entrepris des consultations diplomatiques discrètes auprès des deux parties. Mais l'unanimité n'a pas été réunie entre les États membres à ce propos. L'Italie a ainsi reproché à la Suisse d'utiliser le principe des listes noires à des fins politiques, alors que ce n'était pas leur vocation.

 

Par ailleurs, il est ressorti du dernier Conseil des Affaires générales et des Relations extérieures que celui-ci prenait acte de la situation, mais aussi des efforts diplomatiques fournis notamment par l'Allemagne et l'Espagne en espérant qu'ils puissent suffire.

 

Monsieur le secrétaire d'État, quelles ont été les prises de parole de la Belgique au sujet de cette crise lors du Conseil des Affaires générales du 22 février? Des démarches à l'égard de la Libye ont-elles été entreprises ou sont-elles prévues? Dans le cas où aucune pacification n'aurait été constatée, la Belgique ne devrait-elle pas prendre des initiatives pendant la présidence de l'Union? Je pense, par exemple, au rappel de nos diplomates. Et puis, pouvons-nous avoir un aperçu de la vision de notre pays quant à ses relations avec la Libye?

 

De plus, certains parlementaires suisses - tel l'un de mes collègues Verts, Antonio Hodgers – ont demandé que le Conseil de sécurité des Nations unies se saisisse de cet appel au djihad du colonel Kadhafi contre la Suisse. Nous ne sommes pas au Conseil de sécurité, mais des démarches pourraient-elles être entreprises le cas échéant?

 

Enfin, le Sommet arabe de cette année aura lieu en Libye. Que pouvons-nous en attendre?

 

On sait Kadhafi friand d'apparitions assez clownesques ou théâtrales et surtout de grandes déclarations. Mais est-ce vraiment productif?

 

07.02  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, het gaat over hetzelfde conflict dat al beschreven werd. Het is al een tijdje bezig en escaleert nu, op dit moment. Het conflict begon in juli 2008 toen de Zwitserse politie Hannibal Kadhafi arresteerde, de zoon van de Libische dictator Moammar Kadhafi. Hij werd gearresteerd nadat hij personeel zwaar fysiek had mishandeld in een hotel in Genève. Kadhafi’s zoon werd twee dagen later uitgewezen.

 

Libië nam wraak door de Zwitserse zakenmannen die zich toevallig in Libië bevonden, te arresteren. Een van hen, Max Göldi, zit nog steeds in een Libische gevangenis. Vervolgens heeft Zwitserland 180 Libiërs, waaronder Kadhafi en zijn zoon, op een zwarte lijst geplaatst en hun de toegang tot Zwitserland ontzegd. Aangezien Zwitserland lid is van de Schengengroep, geldt dit toegangsverbod voor alle landen van de Schengengroep. Op 24 februari jongstleden dan kondigde Kadhafi een jihad tegen Zwitserland af. De Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, Franco Frattini, verklaarde op 21 maart dat Zwitserland uit de Schengengroep gezet moet worden, tenzij de Zwitsers het toegangsverbod voor de 180 Libiërs intrekken.

 

Welke houding neemt ons land in ten aanzien van de jihad of heilige oorlog die Libië tegen Zwitserland heeft afgekondigd? Werd door ons land aan de Libische autoriteiten duidelijk gemaakt dat dergelijke oproepen tot grootschalig geweld ontoelaatbaar zijn?

 

Ten tweede. Volgt ons land de situatie in verband met Max Göldi op? Zijn er nieuwe ontwikkelingen in deze zaak?

 

Ten derde. Op welke manier hebben de Zwitserse autoriteiten de lijst van 180 Libiërs die niet langer welkom zijn in Zwitserland aan ons land bezorgd? Past ons land dit toegangsverbod ook toe?

 

Ten vierde. Wat is de houding van ons land inzake de eis van Italië dat Zwitserland uit de Schengengroep zou worden gezet? Deelt ons land dit standpunt? Is het juridisch mogelijk om een land uit de Schengengroep te stoten?

 

Président: Dirk Van der Maelen

Voorzitter: Dirk van der Maelen

 

07.03  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Ce samedi 27 mars, la Libye, vous le savez, après avoir reçu la confirmation de la décision suisse de lever ses restrictions à l’octroi de visas à près de 180 personnalités libyennes reprises dans une liste noire, a décidé de suspendre ses propres mesures restrictives à l’égard des ressortissants de l’espace Schengen. C’est la conclusion de cette aventure.

 

À noter que le règlement de la question des visas ne liquide évidemment pas le différend entre la Suisse et la Libye, notamment en ce qui concerne la détention de Max Göldi. Le ministre tient toutefois à répondre à vos questions concernant les faits qui se sont déroulés ces dernières semaines dans le cadre de la crise des visas entre l’Union européenne et la Libye.

 

Premièrement, le point que vous avez soulevé a effectivement été discuté au conseil Affaires étrangères du 22 février. Mme Catherine Ashton, haute représentante du Conseil et vice-présidente de la Commission, a lancé un appel à la Libye pour qu‘elle mette fin à ses pratiques frappant les citoyens de l’espace Schengen, et à la Suisse pour qu’elle trouve une solution au différend qui l’oppose à la Libye. La Belgique a appuyé les efforts entrepris par Mme Ashton afin d’éviter toute escalade de la situation, estimant que le différend entre la Suisse et la Libye devait être réglé bilatéralement et politiquement, au besoin avec l’aide de l’Union européenne, mais sans prendre en otage la liberté de mouvement de l’ensemble des citoyens européens. La Belgique avait, via son ambassade à Tripoli, transmis une note de protestation au ministère libyen des Affaires étrangères, suite au refoulement d’un de ses ressortissants, titulaire d’un passeport diplomatique et en ordre de visa.

 

Il n’a pas été question de saisir le Conseil de sécurité des Nations unies suite à l’appel au djihad qui a été lancé par le colonel Kadhafi contre la Suisse. C’est en marge du sommet de Syrte de la ligue arabe, que les ministres des Affaires étrangères d’Espagne et de Libye se sont rencontrés, et sont arrivés à l’accord mettant un terme à la crise des visas entre l’Union et la Libye.

 

Op 25 februari deed de Libische leider Moammar Kadhafi in een redevoering ter gelegenheid van maulid, de dag waarop de geboorte van de profeet Mohammed wordt herdacht, een oproep tot jihad tegen Zwitserland. Deze oproep kwam er na het referendum in november 2009, waarbij de Zwitserse bevolking zich uitsprak voor een verbod tegen de bouw van minaretten. Deze oproep dient te worden gerelativeerd. De oproep van kolonel Khadafi moet eerder worden begrepen als een oproep tot boycot, niet als een oproep tot gewapend geweld, aldus Ali Aujali, de ambassadeur van Libië in de Verenigde Staten.

 

Onze ambassade in Tripoli volgt het dossier van Max Göldi op de voet. Op 22 februari gaf Max Göldi zich over aan de Libische autoriteiten om een gevangenisstraf van vier maanden uit te zitten wegens illegaal verblijf in Libië. Volgens zijn advocaat zijn de detentieomstandigheden van de heer Göldi goed. Met de hulp van Spanje en Duitsland blijven Zwitserland en Libië onderhandelingen voeren met het oog op een oplossing voor het bilaterale conflict en de vrijlating van de heer Göldi.

 

De Zwitserse autoriteiten hebben geen lijst overgemaakt. De regels inzake identificatie van personen die bij de Schengenpartners gesignaleerd staan, worden niet op het niveau van de FOD Buitenlandse Zaken vastgesteld, maar vallen binnen de bevoegdheid van de FOD Binnenlandse Zaken, waaraan deze vraag beter wordt gesteld. Er gold ook geen automatisch visumverbod ten aanzien van Libische onderdanen die naar een Schengenlidstaat wilden reizen. Ondanks een eventueel signalement kan de lidstaat die de visumaanvraag heeft ontvangen, toch overwegen om bij wijze van uitzondering een visum met beperkte territoriale geldigheid af te geven.

 

Voorzitter: Georges Dallemagne.

Président: Georges Dallemagne.

 

Voor België kan dit zoals hierboven uitgelegd voor zover de aanvraag eerst aan de Dienst Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken wordt voorgelegd.

 

De minister is altijd van mening geweest dat dit geschil op bilateraal en politiek niveau moest worden geregeld, eventueel met de hulp van het Spaanse voorzitterschap en van de lidstaten die als bemiddelaar wilden optreden en in overleg met Zwitserland. Het is immers altijd de bedoeling geweest deze crisis op diplomatiek niveau af te handelen om te vermijden dat er nog langer een rem wordt gelegd op het vrij verkeer van alle Europese burgers.

 

De Europese Commissie, die waakt over de toepassing van het gemeenschapsrecht en dus ook van de Schengen-akkoorden, blijft bij haar oordeel dat Zwitserland zijn verplichtingen inzake de Schengen-regeling inzake visa heeft nageleefd. Het idee om Zwitserland niet langer deel te laten uitmaken van de Schengen-ruimte is onevenredig. Op de vraag of het juridisch mogelijk is om een land geen deel meer te laten uitmaken van de Schengen-ruimte luidt het antwoord dat de teksten over de Schengen-ruimte en met name de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord niet voorzien in een uitsluitingsprocedure. Zwitserland is echter een specifiek geval. Het heeft met de Europese Unie een bijzondere overeenkomst gesloten voor toetreding tot het Schengen-systeem. Deze overeenkomst werd op 12 december 2008 van kracht. Krachtens artikel 17 punt 1 kan de overeenkomst worden opgezegd door Zwitserland maar ook door de Raad van de Europese Unie die met eenparigheid van stemmen beslist. Het is dus theoretisch mogelijk dat de EU-lidstaten met eenparigheid van stemmen Zwitserland niet langer deel laten uitmaken van de Schengen-ruimte.

 

07.04  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse détaillée. J'entends bien que la Belgique a envoyé une note de protestation, que Catherine Ashton a dit que cela devait d'abord être réglé de manière bilatérale et qu'il était inacceptable que ce différend ait des conséquences sur tout l'espace Schengen. Je pourrais comprendre à la limite le courroux de Khadafi devant la décision suisse d'interdire la construction de minarets, qui constitue un refus d'une certaine réalité et du principe de la multidiversité et de la coexistence des différentes religions.

 

Mais il y avait davantage, notamment le fait que Khadafi n'avait pas digéré qu'on s'en prenne à son fils alors qu'il y avait tout de même d'excellentes raisons de le faire. Les propos de Khadafi sont totalement inacceptables. Appeler à la guerre sainte, c'est incohérent mais on commence à avoir l'habitude avec lui. Je le trouve plutôt mal placé pour nous donner des leçons de morale, encore moins en matière de droits de l'Homme. Ses propos, d'une part, sa réaction consistant à interdire l'octroi de visas aux citoyens de l'espace Schengen, d'autre part, ne peuvent pas rester sans réponse. J'en appelle, dans le cas où ce genre d'événement viendrait encore à survenir, notamment pendant notre présidence de l'Union, à durcir le ton à l'égard d'un clown capable de provoquer des dégâts dans nos relations avec le continent africain et qui pourrait pourrir ces relations de manière durable.

 

07.05  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord dat dit keer wel uitgebreid was.

 

Ik heb nochtans enkele bedenkingen. Ik hoor onder meer dat men wil opletten en dat men het probleem politiek bilateraal wil oplossen, maar dat men ervoor terugdeinst, in de woorden van het antwoord, alle EU-burgers door Khadafi te laten gijzelen. Men gelooft ook wat de ambassadeur van Libië in de Verenigde Staten zegt, met name dat men de jihad moet relativeren en dat het alleen maar gaat over een boycot en niet over een oproep tot geweld. Als men weet wat jihad betekent, dan weet men dat het een oproep tot geweld is en een vrijgeleide voor elke moslim vanuit die motivatie gewelddadig te handelen tegen wie de jihad is uitgesproken. Dat belooft niet veel goeds voor de Zwitsers die in de toekomst willen reizen.

 

Ik wijs erop dat de Europese Unie op een bepaalde manier zelf al toegeeft aan de terreur van Khadafi. Europa is reeds gegijzeld omdat men iedere keer met kousenvoetjes om die man heenloopt. Eigenlijk is het tijd dat men zelf optreedt tegen de schendingen van de mensenrechten door zijn familie, nota bene in Zwitserland zelf uitgevoerd. De Europese Unie en Europese landen moeten zelf collectief maatregelen nemen tegen Libië in plaats van zich een beetje van de zaak te distantiëren, heel voorzichtig met de zaak om te gaan en uiteindelijk het initiatief te laten aan de man die de gijzeling uitvoert, met name Khadafi zelf.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Questions jointes de

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'accord UEBL avec la Colombie" (n° 20326)

- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'accord d'investissement réciproque entre la Colombie et l'UEBL, ainsi que l'accord de libre-échange entre l'UE et la Colombie" (n° 21031)

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het BLEU-akkoord met Colombia" (nr. 20326)

- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het wederzijds investeringsakkoord tussen Colombia en de BLEU en het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia" (nr. 21031)

 

08.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je compte réduire substantiellement l'énoncé de ma question: en effet, depuis le 8 mars, bien des choses ont changé dans cet accord entre la Colombie, d'une part, et le Luxembourg et la Belgique, d'autre part.

 

Comme vous l'avez vu, des ONG et des syndicats avaient attiré l'attention sur le fait que la ratification de cet accord pouvait avoir des conséquences assez graves en Colombie. Depuis lors, la Région flamande et, aussitôt après, la Région wallonne ont fait part de leur volonté de ne pas signer cet accord.

 

J'aurais donc aimé savoir quelle réaction était attendue de la part du gouvernement fédéral par rapport à ces décisions des Régions.

 

08.02  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je ne répéterai ce que vient de dire ma collègue. Simplement, comme le gouvernement wallon et le gouvernement flamand ont décidé de ne pas poursuivre le processus de ratification de l'accord UEBL avec la Colombie, le gouvernement fédéral agira-t-il de la même façon, c'est-à-dire de ne pas proposer au parlement fédéral de le ratifier?

 

Au niveau européen, la Commission a dernièrement conclu des négociations commerciales avec la Colombie (et le Pérou) en vue de la signature d'un accord d'association et de commerce avec l'Union européenne. Cet accord devrait être paraphé au mois de mai lors du Sommet Union européenne - Amérique Latine. Il semblerait que le chapitre "développement durable" n'offre pas une base assez solide pour garantir le respect des droits humains et syndicaux en Colombie.

 

Quelle sera la position de la Belgique à ce sujet?

 

Enfin, le Traité de Lisbonne élargit la politique commerciale commune avec, entre autres, les investissements directs étrangers (article 207). Cette disposition signifie-t-elle que les investissements directs étrangers deviendront une compétence exclusive de l'Union européenne et non plus des États membres? Quelle est la portée de cette nouvelle compétence? Pouvez-vous nous éclairer sur cette question et les conséquences pour notre pays?

 

08.03  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, chères collègues, en raison de la position des Régions vis-à-vis du traité bilatéral d'investissement, qui a d'ores et déjà été signé, et en raison de nombreuses interventions, le gouvernement fédéral a mis ce traité en attente. Il ne l'a pas encore soumis à la ratification du parlement. Cela ne risque manifestement pas d'arriver.

 

Le ministre va entamer un processus de consultation avec les autorités concernées ainsi qu'avec les acteurs de la société civile au sujet de ces traités. Il pense que c'est avant tout pour le pays lui-même et pour sa population que la situation des droits du travail en Colombie est problématique. Différents rapports l'amènent néanmoins à conclure que le pays, soutenu par des partenaires internationaux, fait d'importants efforts et progresse.

 

Selon le ministre, il faut soutenir la société et les autorités politiques de Colombie de manière à ce que les nombreux traités que le pays a conclus en la matière soient effectivement mis en œuvre. La question se pose ensuite de savoir quelle méthode conviendrait le mieux pour atteindre un objectif: isoler le pays et ne conclure aucun traité tel que notre traité bilatéral sur la protection de l'investissement, ou collaborer par la voie diplomatique ou d'autres voies. Il est clair que la solution à ce problème ne pourra être trouvée sans que l'on y associe la Colombie.

 

En ce qui concerne l'accord de libre échange et l'attitude de la Belgique, le ministre adoptera un point de vue identique, et par conséquent cohérent, à celui adopté à l'égard des négociations du Bilateral Investment Treaty (BIT). Il faut veiller entre autres à défendre les droits fondamentaux du travail. La question est de savoir si nous jugerons que le résultat négocié sera suffisant ou non.

 

Le ministre attendra donc les textes issus des négociations, qu'il n'a pas encore pu consulter. Dans le cadre des consultations entre le gouvernement fédéral et les gouvernements des entités fédérées, d'une part, et avec les acteurs de la société civile, d'autre part, il étudiera tant le traité bilatéral sur la protection de l'investissement que l'accord de libre échange.

 

Comme vous l'indiquez, le Traité de Lisbonne introduit un changement majeur en matière d'investissements étrangers. En effet, l'article 207, que Mme Lalieux citait, du nouveau Traité étend la politique commerciale commune européenne à ses investissements étrangers directs qui relèvent ainsi désormais de la compétence exclusive de l'Union européenne. La mise en œuvre effective du Traité se manifestera donc par un transfert de compétences en matière d'investissements en faveur de l'Union européenne.

 

Pour donner corps à ce changement substantiel, au moins deux questions fondamentales semblent se poser: comment assurer la pérennité des traités d’investissements bilatéraux conclus par les États membres et comment exploiter au mieux les nouvelles compétences de l’Union européenne en matière d’investissements? L’extension de la compétence exclusive de l’Union aux investissements étrangers directs est immédiate. Elle est donc effective depuis le 1er décembre 2009.

 

Pour la Belgique, comme pour tous les autres, il est essentiel de dégager rapidement des solutions pour assurer la sécurité juridique des traités d’investissements bilatéraux existants. Dans cette perspective, un dialogue ouvert, transparent et constructif est engagé avec la Commission européenne. Celle-ci diffusera prochainement, probablement d’ici fin avril, une proposition de règlement qui sera soumise au Conseil et au Parlement européens, conformément à la procédure législative ordinaire de co-décision. Ce règlement devrait notamment autoriser le maintien des traités bilatéraux conclus par les États membres.

 

Au-delà de la gestion urgente de l’actuelle phase de transition, le Traité de Lisbonne nous presse également à définir une politique européenne d’investissements globale unifiée et ambitieuse. Autour de quels principes s’articuleront les futurs accords européens d’investissements? Quelle sera la forme de ces accords? Quels seront les partenaires prioritaires de l’Union? Sur base de quels critères ces partenaires seront-ils sélectionnés? Je pose presque les questions à votre place finalement!

 

La réflexion est en cours afin de contribuer à la définition d’une stratégie européenne globale en matière d’investissements.

 

Le président: Le ministre pose les questions et y répond lui-même! J’imagine que les répliques seront brèves!

 

08.04  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. J’entends bien le point de vue du ministre disant qu'il faut souligner les efforts et les progrès de la Colombie en matière notamment de respect des droits syndicaux et du droit du travail. Ceci étant dit, je l’aurais vraiment encouragé et invité à assister à la rencontre que l’on a eue avec la société civile, d’une part, et avec l’ambassadeur de Colombie, d’autre part, il y a quelques semaines en commission des Relations extérieures sur ce sujet. Il s’agissait réellement d’un dialogue de sourds où l’ambassadeur, fort aimable au demeurant, avait énormément de mal à reconnaître la voix de la société civile belge et européenne.

 

Il prétendait que celle-ci ne connaissait pas du tout la réalité vécue par le peuple colombien. Je vous avoue que j'ai eu quelques doutes quant à sa propre connaissance de cette réalité.

 

En ce qui concerne le Traité de Lisbonne, vous nous annoncez une grande nouvelle. J’espère que cela nous donnera la possibilité, via tant le Parlement européen que le gouvernement belge, de travailler réellement à la mise en place de clauses sociales et environnementales, avec un niveau élevé d’ambition qui nous permettra vraiment d’avoir des accords bien négociés avec une base forte de respect des droits des travailleurs et de l’environnement.

 

08.05  Karine Lalieux (PS): Merci, monsieur le secrétaire d’État. Il est clair que le gouvernement attend. Vous savez qu'une résolution est sur la table concernant la Colombie; elle est signée par de nombreux partis et demande de ne pas signer cet accord. J’espère que le gouvernement ne viendra pas avec cela en parallèle avec la résolution qui sera probablement votée d'ici quelques semaines dans ce parlement belge.

 

J’ai également assisté à ces auditions. Comme je le dis toujours, celles-ci reposent quand même sur des rapports internationaux, non pas sur des dires de l’un ou l’autre. Ce qui m’a frappé, par rapport notamment aux droits syndicaux, c’est que la personne qui est rapporteur depuis dix ans pour ces pays-là, a un rapport particulier à chaque fois; il en a donc rédigé un concernant la Colombie. Je lui ai demandé combien de pays étaient dans la même situation, avec un rapport négatif. Il n’y en a que deux en plus de la Colombie: la Biélorussie et la Birmanie.

 

On parle d'efforts mais le rapport 2010 est plus que négatif. Il y a aussi les rapports des ONG et des Nations unies. Pour moi, ces rapports-là doivent être aussi décisifs pour la position de la Belgique; en réalité, ils sont catastrophiques pour la Colombie, malgré les efforts produits par le gouvernement.

 

08.06  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Je voudrais simplement dire à Mme Boulet et à Mme Lalieux que j’ai pleine confiance dans les prochaines décisions que la Commission proposera en matière de niveau d’ambition des prochains accords. Il s'agira de co-décisions, d'un rôle conjoint entre le Conseil et le Parlement européens. J’ai pleine confiance dans nos groupes politiques du Parlement européen pour donner toute la haute valeur ajoutée à ces accords. Sans une décision au Parlement européen, il n’y aura pas d’accord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Rwandese vluchtelingen" (nr. 20347)

09 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les réfugiés rwandais" (n° 20347)

 

09.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, de zeker in Vlaanderen goed bekende journalist John Vandaele heeft een aantal weken door Oost-Congo gereisd en hij heeft een artikel gepubliceerd in MO magazine over de situatie in Oost-Congo. Ik probeer dat artikel in drie lijnen samen te vatten.

 

Ten eerste, de FDLR zijn verzwakt, maar staan militair nog zeer sterk op het terrein. Ten tweede, de Rwandese regering weigert vredesonderhandelingen te voeren met de vertegenwoordigers van de Rwandese vluchtelingen in de Democratische Republiek Congo. Ten derde, het ontbreekt de internationale gemeenschap aan politieke wil om president Kagame onder druk te zetten om onderhandelingen te voeren.

 

Ik kom tot mijn vragen voor de minister. Ten eerste, is het departement Buitenlandse Zaken nog steeds van oordeel dat de problemen in Oost-Congo langs militaire weg kunnen worden opgelost?

 

Ten tweede, is het departement niet van oordeel dat een politieke oplossing in de vorm van vredesonderhandelingen tussen de Rwandese regering en de FDLR meer aandacht verdient? Zo neen, waarom? Zo ja, is de minister van plan bij de internationale gemeenschap hieromtrent druk uit te oefenen op de Rwandese regering? Zo ja, als men die mening is toegedaan, heeft België al stappen ondernomen en welke zijn dat dan?

 

09.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: België blijft de mening toegedaan dat een puur militaire aanpak van de FDLR niet wenselijk en ook niet haalbaar is. België en zijn partners bij de internationale gemeenschap menen dat het noodzakelijk is de druk, ook de militaire, op de FDLR voortdurend aan te houden, maar dat die constante militaire druk deel moet uitmaken van een ruimere en meer globale aanpak, die ook voorziet in de terugkeer en relokalisatie van de rebellen en hun families.

 

Aandacht moet hiertoe onder meer gaan naar DDRRR (disarmament, demobilization, repatriation, resettlement and reintegration), alsook naar reach out naar de FDLR, bijvoorbeeld via radio-uitzendingen, om hen ertoe aan te zetten terug te keren naar Rwanda.

 

Politieke onderhandelingen tussen de Rwandese autoriteiten en de FDLR zijn niet alleen niet aan de orde, ze lijken ook ondenkbaar gezien het track record van de FDLR. De minister verwijst ter zake naar de vele gruwelijke misdaden die werden begaan jegens de Congolese bevolking. Rwanda en de DR Congo benadrukken dat de FDLR zich zonder politieke of andere voorwaarden moeten overgeven en terugkeren naar Rwanda. De militaire operaties tegen de FDLR zijn daarvan een uiting. Er rijst de vraag waarover juist onderhandeld zou kunnen of moeten worden.

 

Dat er op een bepaald ogenblik contacten opgezet zullen worden teneinde de terugkeerbeweging naar Rwanda te helpen bespoedigen, lijkt niet ondenkbaar. Rwanda heeft een aantal goede centra opgericht, die tot doel hebben de reïntegratie van de voormalige FDLR-strijders in Rwanda te bevorderen en te omkaderen. De minister bezocht een van die centra, met name in Mutombo. Hij kon vaststellen dat prima werk wordt verricht. Tegelijkertijd is hij van oordeel dat Rwanda nog meer zou kunnen doen om de terugkeer van de FDLR-strijders naar Rwanda aan te moedigen.

 

09.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik heb nota genomen van het antwoord van onze regering.

 

Ik blijf erop aandringen dat meer nadruk gelegd zou worden op de politieke piste, want de situatie in Oost-Congo is echt dramatisch aan het worden. Bijvoorbeeld, van de 40 000 mensen die teruggekeerd zijn naar Rwanda, zijn er inmiddels al 15 000 weer teruggekeerd naar Congo. Dat legt een heel hoge druk op de beschikbare landbouwgrond en leidt tot veel spanningen. Uit het artikel blijkt dat er ondanks de inspanningen inzake disarmement, demobilization, resettlement and reintegration of DDRR een stijgende militarisering in de samenleving aan de gang is en dat van reïntegratie weinig of niets in huis komt.

 

Ik blijf de houding van Rwanda dat stelt dat het niet onderhandelt met genocidairs of massamoordenaars, achterhaald vinden. Uit het artikel blijkt dat de meeste leden van de FDLR amper 35 jaar oud zijn. Die mensen kunnen niet deelgenomen hebben aan de slachtingen die in Rwanda hebben plaatsgegrepen. Mijns inziens moet er dus veel meer druk gezet worden op Rwanda om te komen tot een politiek onderhandelde oplossing tot terugkeer van die mensen die in Congo verblijven. Zolang dat niet gebeurt, zullen de drama’s in Congo zich blijven voltrekken.

 

Volgens mij moet België zijn verantwoordelijkheid nemen en internationaal veel meer aandringen op onderhandelingen en insisteren dat men moet stoppen met die uitzichtloze militaire operatie, die alleen tot gevolg heeft dat ook het Congolese volk alsmaar vaker slachtoffer wordt van militaire operaties, zowel van de FDLR als van de eigen Congolese troepen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de teruggave door de Albanese autoriteiten van eigendommen die werden geconfisqueerd onder het communistisch bewind" (nr. 20357)

10 Question de Mme Mia De Schamphelaere au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la restitution par les autorités albanaises de propriétés confisquées sous le régime communiste" (n° 20357)

 

10.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de vraag is ingegeven door een aantal Edegemse inwoners van Albanese afkomst die nog altijd bezorgdheid zijn over hun familiegeschiedenis en over hun mogelijke eigendommen in het land van oorsprong.

 

Zoals u weet, kende het Balkanland Albanië vanaf 1990 woelige veranderingen zoals vele voormalige Oostbloklanden. Het communistische regime is er in mekaar gestuikt in de periode tussen 1920 en 1992. Dit had onmiddellijk enorme gevolgen op sociaal, economisch en politiek vlak. Albanië is altijd een buitenbeentje geweest en was dit ook tijdens de Koude Oorlog, maar zeker ook in heel de transitieperiode. Het vergt een enorme inzet om van een extreem geïsoleerde, communistische staat een volwaardige parlementaire democratie te maken die dan ook aanspraak wil maken op het lidmaatschap van internationale organisaties zoals de NAVO en de Wereldhandelsorganisatie.

 

Het communistische bewind, dat bijna een halve eeuw het land in zijn greep had, liet diepe sporen na. Vanaf 1946 zou de communistische partij er immers voor opteren een stalinistisch geïnspireerde planeconomie uit te werken en eigendommen en landbouwgronden zonder genade te nationaliseren. Vele Albanezen verloren hierbij hun familiebezittingen.

 

In het begin van de jaren ’90, bij de aanvang van de transitieperiode, beloofden de toenmalige politieke leiders dat Albanezen opnieuw in hun eigendom zouden kunnen worden hersteld en hun bezittingen zouden kunnen terugkrijgen. De procedures ter zake zijn eigenlijk nog altijd niet echt op punt gesteld. Bijna 15 jaar later blijkt er geen echte concrete vooruitgang te zijn geboekt op dit vlak. Er zouden wel lijsten zijn opgesteld en een zo nauwkeurig mogelijk overzicht werd opgemaakt van terug te geven eigendommen, maar van de echte teruggave of herstelbetaling is nog geen sprake.

 

Ik had de minister van Buitenlandse Zaken graag volgende vragen voorgelegd. Kan de minister van Buitenlandse Zaken bevestigen dat Albanië nog niet is overgegaan tot het teruggeven van de eigendommen en gronden die werden geconfisqueerd en genationaliseerd tijdens het communistische bewind? Bestaan er ter zake afspraken tussen België en Albanië en/of specifieke regelingen voor Belgen van Albanese origine? Is de teruggave van aangeslagen eigendommen en gronden een aandachtspunt bij de lopende onderhandelingen tussen Albanië en de Europese Unie betreffende het mogelijke lidmaatschap van de Europese Unie?

 

10.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: De problematiek waarover u de minister ondervraagt, is bijzonder complex. Sinds de val van het communisme, de invoering van de democratie en de lancering van het economische hervormingsproces werd het recht op privé-eigendom in de grondwet verankerd en werden diverse wetten goedgekeurd die stuk voor stuk deelaspecten regelen van de restitutie- of compensatieproblematiek.

 

De uitvoering van deze wetten wordt echter bemoeilijkt door een aantal factoren van politieke, sociale, juridische en administratieve aard, waaronder de opgelopen vertraging in de opname van alle eigendommen in het nochtans in 1994 ingestelde registratiesysteem voor onroerende goederen, de blijvende gevolgen van de Albanese postcommunistische transitie en de overbelasting van de Albanese rechtbanken van contestaties, lacunes in de Albanese administratieve capaciteit en gebrek aan samenwerking tussen de instellingen belast met de regularisaties en met de restituties of compensaties, de beperking van de budgettaire middelen in hoofde van de Albanese overheid met als gevolg een uiterst trage afsluiting van de financiële compensatiedossiers. Het gevolg van dit alles is dat het restitutie- of compensatieproces, zoals u opmerkt, bijzonder traag vordert.

 

Ten tweede,.geen van de EU-lidstaten heeft tot nu toe met Albanië bilaterale regelingen uitgewerkt met betrekking tot de teruggave van eigendommen aan landgenoten van Albanese afkomst. Algemeen wordt de voorkeur gegeven aan de uitvoering van het Albanese restitutie- of compensatieproces boven bilaterale demarches die de restitutieproblematiek en de afwikkeling van de zeer talrijke resterende dossiers alleen maar nog meer zouden vertragen.

 

Ten derde, juridische consolidatie van de onroerende eigendomsrechten is een bijzonder aandachtspunt in de relaties tussen Tirana aan de ene kant en de EU en haar lidstaten, waaronder België, aan de andere kant. De aanhoudende juridische onzekerheid in de vastgoedsector ondermijnt het vertrouwen van de burgers in de democratie en verstikt de rechtsstaat. Het rechtssysteem vormt een voedingsbodem voor reeds wijdverspreide fenomenen als corruptie en nepotisme, schrikt de buitenlandse investeerders af en leidt zeer frequent tot conflicten en geweld tussen burgers.

 

De weg naar het Albanese lidmaatschap van de EU loopt dan ook mede langs een grotere juridische zekerheid in eigendomskwesties en langs een correcte en efficiënte implementatie van het bestaande juridische kader ter zake, inclusief de restitutie- of compensatiewetgeving.

 

10.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Dank u voor deze informatie vanuit Buitenlandse Zaken. Het is inderdaad een zeer complexe weg die moet gevolgd worden. De Europese druk kan daar echter bij helpen. Men mag niet vervallen in een systeem dat de corruptie nog zou doen toenemen. De principes zijn goedgekeurd, zowel in de Grondwet als wat het wetgevend kader betreft. Het komt er nu op aan om de rechtbanken en de administratie zo ordentelijk mogelijk te organiseren.

 

Wat de financiële compensatie betreft, als het gaat om teruggave van gronden met aangelanden of gebouwen erop, boerderijen, landerijen, dan gaat het gewoon over de teruggave in natura. Het blijkt trouwens ook dat al die nationale bezittingen niet goed beheerd kunnen worden door het gebrek aan slagkracht van de administratie. Het is dus beter dat privé-eigendom opnieuw zijn werk kan doen in de opbouw van de nu nog zwakke economie. Ik hoop dat als er tijdens het Europees voorzitterschap gesprekken zouden gevoerd worden met Albanië dit een belangrijk element zal zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la loi lituanienne du 8 mars 2010 interdisant la promotion du mariage homosexuel" (n° 20387)

11 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Litouwse wet van 8 maart 2010 die het aanmoedigen van het huwelijk tussen homoseksuelen verbiedt" (nr. 20387)

 

11.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, la Lituanie a approuvé une loi controversée qui interdit la promotion du mariage homosexuel.

 

La loi, après de nombreuses critiques émises par le Parlement européen, a été modifiée en décembre. Elle n'interdit donc plus, comme prévu initialement, la diffusion publique de tout matériel qui pourrait être perçu comme promouvant l'homosexualité. En revanche, les législateurs ont approuvé des modifications qui permettent d'interdire je cite: "les relations sexuelles entre les mineurs et les autres relations sexuelles". Cela signifie donc de fait que la campagne en faveur du mariage gay ou les partenariats civils est tout simplement illégale, puisque faisant partie des autres relations sexuelles. Les Gay Prides peuvent également être interdites, au même prétexte d’encouragement aux autres relations sexuelles.

 

La loi, dont le but théorique est de protéger les mineurs, classe désormais toute information dénigrant les valeurs familiales ou encourageant, je cite "un concept du mariage et de la famille autre que prévu dans la Constitution" comme préjudiciable aux enfants et donc interdite. Or, le droit lituanien définit le mariage comme l'union d'un homme et une femme, au sens strict. Un peu comme le droit canon.

 

De manière insidieuse et hypocrite, cette loi va donc porter atteinte à la liberté d'expression et sera directement discriminatoire à l'encontre de personnes en raison de leur orientation sexuelle ou identité sexuelle. Elle va stigmatiser les personnes gays et lesbiennes et exposer les défenseurs de leurs droits à la censure et aux sanctions financières.

 

La loi, qui interdit également la mention de la bisexualité, de la polygamie, mais les images de sexe hétérosexuel, de décès et de blessures graves, allant jusqu'aux mauvaises habitudes alimentaires est un anachronisme dans l'Union européenne. La Pologne ne fait pas mieux!

 

Mais surtout, monsieur le ministre, cette évolution, pour ne pas dire cette régression, se fait à rebours de la charte des droits fondamentaux de l'Union européenne en matière de respect des droits de l'homme, tels qu'établis en préambule des différents traités de l'Union.

 

Elle se fait surtout au mépris des textes ayant dû être approuvés préalablement par les nouveaux entrants dans l'Union européenne pour pouvoir en faire partie. Elle est donc une violation de cet acte. Elle est, au-delà - et c'est ce qui me préoccupe - un glissement dangereux de l'adhésion aux valeurs communes en matière de droits de l'homme et des libertés vers une mise en avant des bases judéo-chrétiennes ou catholiques de la civilisation européenne, valeurs que nul ne renie, - je suis chrétien - mais dont les évolutions, depuis le siècle des lumières, ont permis de garder de ces dernières, les valeurs humanistes en les libérant de leurs lectures liberticides.

 

Monsieur le ministre, en tant que futur président du Conseil des ministres des Affaires étrangères de l'Union, comment comptez-vous, dès maintenant agir de manière ferme et concrète pour qu'en premier lieu la Lituanie retire, sous peine de sanctions, totalement cette loi et se conforme aux traités signés par elle.

 

Comment comptez-vous agir pour qu'à la faveur de votre présidence soit réaffirmée la charte des droits fondamentaux, garante de notre démocratie, comme socle de l'identité européenne?

 

11.02  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Cher collègue, le débat sur la loi dite de protection des mineurs du 10 septembre 2002, modifiée à plusieurs reprises, a été effectivement relancé au parlement lituanien. Les travaux ont finalement abouti à la modification de la loi par le Parlement le 22 décembre. Cette version est entrée en vigueur le 1er mars 2010.

 

La loi modifiée porte interdiction de propager par n'importe quel canal public que ce soit toute information pouvant être dommageable au développement des mineurs. La loi fait, entre autres, référence à la promotion des relations sexuelles comme étant prohibée, sans toutefois préciser la nature de ces relations.

 

La loi étend cette interdiction de publicité à de nombreux domaines. Étant entrée en vigueur le 1er mars 2010, le ministre des Affaires étrangères et ses services ne disposent pas pour l'heure d'informations suffisamment précises concernant sa mise en application et les conséquences qui en découlent. Il lui semble, en tout cas, pour l'instant et dans un avenir proche, afin d'évaluer la manière avec laquelle cette loi sera mise en application, peu utile de mener des démarches.

 

Notre ambassade à Vilnius continue à suivre avec attention l'évolution du dossier et tient, bien évidemment, nos services à Bruxelles et le ministre en particulier informé de toute évolution et de la mise en application de cette nouvelle législation.

 

11.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Il importe d'être attentif à tout éventuel débordement et non-respect par rapport à notre charte fondamentale européenne. Je sais que je peux compter sur le ministre, durant la présidence belge mais aussi après, pour rester attentif à cette problématique.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la présence sur le site internet du centre islamique et culturel de Belgique de liens vers des sites affichant des propos négationnistes" (n° 20414)

12 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aanwezigheid op de website van het islamitisch en cultureel centrum van België van links naar sites met negationistische uitspraken" (nr. 20414)

 

12.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d’État, la presse relayait récemment une information selon laquelle le site internet du Centre islamique et culturel de Belgique comporterait plusieurs hyperliens discrets renvoyant à deux sites saoudiens, qui publient tous deux une littérature négationniste et xénophobe. Entre-temps, le ministre de la Justice a annoncé qu’une enquête judiciaire était en cours.

 

Islamway, un des sites en question, publie notamment des extraits d’un livre qui évoquent "la propagande sioniste et le mythe de l'Holocauste". L'auteur affirme notamment qu'"il serait ridicule de prétendre que les chambres à gaz des camps d'extermination nazis ont été utilisées pour exécuter des gens."

 

Ce n'est pas la première fois que le site de la Grande Mosquée de Bruxelles, qui est présidée par l'ambassadeur d'Arabie saoudite en Belgique- et c’est à ce titre que je vous interroge - relaye indirectement des propos négationnistes. L'agence ‘parlemento.com’ avait déjà révélé des faits similaires en septembre 2009. Les responsables du site avaient supprimé les liens incriminés suite à l'intervention du Centre pour l'Égalité des chances. Ces extraits ont par la suite à nouveau été mis en ligne.

 

Monsieur le président, je voulais donc interroger le ministre des Affaires étrangères sur l’éventuelle réaction par voie consulaire et diplomatique qu’aurait pu avoir notre pays à l’égard de l’ambassadeur de l’Arabie saoudite en Belgique, qui, comme je l’ai précisé, est le président du site incriminé.

 

12.02  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Cher collègue, votre question contient déjà la réponse. Autrement dit, il est évident que nous avons appris par les médias les faits regrettables que vous évoquez. Le jour suivant la parution de ces informations, les liens en question avaient été retirés du site internet du Centre islamique et culturel de Belgique, et notre collègue de la Justice - vous l’avez dit - a annoncé, en séance plénière du 11 mars, qu’une enquête était diligentée par les autorités compétentes afin d’étudier avec précision ce dossier. Vous aurez compris qu’il est pour l'heure prématuré pour le ministre des Affaires étrangères d’intervenir de quelconque façon pour l’instant sans avoir eu connaissance des conclusions de cette enquête pour pouvoir mener quelques interventions, vis-à-vis de quelque ambassadeur que ce soit, même si celui d’Arabie saoudite préside effectivement la mosquée en question.

 

12.03  Xavier Baeselen (MR): Je prends note que vous attendez les conclusions de cette enquête pour éventuellement réagir. Nous verrons et nous suivrons ce dossier. Je vous remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les projets subsidiés dans le cadre de la présidence belge de l'Union européenne" (n° 20573)

13 Vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de projecten die worden gesubsidieerd in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie" (nr. 20573)

 

13.01  Marie Arena (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le 1er juillet 2010 sera lancée la présidence belge de l'Union. À cette occasion, un budget important a été débloqué. Ce budget servira à la sécurité de notre pays lors des différents sommets, à la préparation de ces sommets formels et informels mais aussi à l'organisation d'autres événements.

 

J'aurais aimé savoir quel est le montant total prévu pour ces événements "facultatifs"? Peut-on avoir une liste des projets subsidiés ainsi que les montants octroyés à chacun de ceux-ci? Quels ont été, ou quels sont, les critères de sélection de ces événements ainsi que les critères d'allocation des montants des subsides?

 

Pourriez-vous nous dire quelles compétences sont concernées par ces événements? Peut-on encore déposer des projets ou la période de dépôt est-elle clôturée? A-t-on déjà informé les personnes ayant déposé un projet des suites qui lui seront données et du montant du subside alloué? Sinon, quand les concepteurs de projets seront-ils informés de l'octroi ou non d'un subside? A-t-on déjà élaboré un agenda des événements labellisés "Présidence belge de l'Union"?

 

13.02  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, à l'instar de ce qui se fait lors de chaque présidence tournante du Conseil de l'Union européenne, le SPF Affaires étrangères a lancé une procédure de labellisation pour les projets qui lui ont été adressés. Il s'agit d'initiatives privées ou qui émanent des Communautés et des Régions. Cette procédure est toujours en cours et vise à la fois des projets culturels et non culturels, tous domaines d'activités confondus.

 

Les critères pour l'octroi du label ont été décidés en gouvernement et en comité de concertation. D'une part, il s'agit d'événements isolés devant se dérouler pendant les six mois de la présidence belge et qui ont un lien avec les thématiques de l'Union européenne ou avec les priorités de la présidence belge. Ces deux critères sont cumulatifs. D'autre part, il s'agit de manifestations récurrentes qui doivent, elles aussi, avoir un lien direct avec l'Union européenne et les priorités de la présidence et se dérouler pendant les six mois de la présidence.

 

L'octroi du label se fait indépendamment d'un quelconque soutien financier.

 

L'agenda des événements labellisés est en cours de préparation: il sera disponible sur le site internet de la Présidence belge à partir du 1er juin 2010.

 

Nous avons reçu plus de 300 projets qui nous ont été proposés concernant la période de six mois de la présidence. Environ trois quarts ont été retenus à la labellisation puisque, à ce jour, c'est plus d'une centaine de projets culturels et un peu plus de 150 projets non culturels qui ont été retenus à l'agenda de la présidence belge. Tous ceux qui ont déposé un projet ont été recontactés soit pour demander des explications complémentaires pour accéder à la labellisation, soit pour annoncer la décision du groupe de travail quant à l'octroi de ce label.

 

Par ailleurs, certains projets recevront des subsides; leur octroi est géré par la chancellerie du premier ministre. À cet effet, il dispose d'un budget. À ma connaissance, aucune répartition de ces subsides n'est encore finalisée à ce jour.

 

13.03  Marie Arena (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les conclusions de la première session internationale du Tribunal Russell sur la Palestine" (n° 20574)

14 Vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de conclusies van de eerste internationale zitting van het Russell-Tribunaal over Palestina" (nr. 20574)

 

14.01  Marie Arena (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, les 1, 2 et 3 mars 2010 s'est tenue, à Barcelone, la première session internationale du Tribunal Russell sur la Palestine. Ce tribunal citoyen est un tribunal de conscience internationale qui répond à des attentes de la société civile. Il est parrainé par des personnalités de nombreux États et est composé d'éminentes personnes (prix Nobel, ambassadeurs, avocats, magistrats, députés, etc.). Pour rendre ses conclusions, celui-ci se réfère au droit international public et se base sur les déclarations de diverses instances internationales, sur des rapports d'experts et des témoignages.

 

Une des questions posées au Tribunal Russell par le Comité organisateur international était de savoir si les relations de l'Union européenne et de ses États membres avec Israël étaient des faits illicites au sens du droit international.

 

Les conclusions de ce Tribunal - encore provisoires - font état du fait qu'il existe des normes de droit international qui prescrivent impérativement à l'Union européenne et à ses États membres, d'agir pour empêcher certaines violations spécifiques du droit international et pour faire respecter les droits et libertés fondamentaux, en l'espèce, par le gouvernement de l'État d'Israël.

 

Ce Tribunal estime que l'Union européenne n'a pas utilisé toutes les voies de droit disponibles pour assurer le respect du droit international par le gouvernement israélien et que les simples déclarations condamnant les violations du droit international commises par le gouvernement israélien en place ne suffisent pas à vider les obligations légales de l'Union et de ses États membres.

 

Le Tribunal Russell énonce ensuite les formes d'assistance, passive et active de l'Union européenne aux violations par la politique israélienne du droit international ainsi que les sanctions qui auraient dû et devraient à l'avenir être prises par l'Union et ses États membres à l'encontre des dirigeants israéliens.

 

Monsieur le secrétaire d'État, vous conviendrez que ces conclusions sont accablantes pour ce qui concerne la politique menée par notre pays et par l'Union européenne vis-à-vis de l'État d'Israël. Comment le gouvernement compte-il réagir à ces conclusions? Qu'envisagez-vous de mettre en place à l'avenir, compte tenu du rapport Goldstone et des conclusions du Tribunal Russell? Quelle position sera-t-elle défendue par le gouvernement au sein de l'Union, pour répondre aux accusations du Tribunal Russell et mettre l'Union et ses États membres en conformité avec le droit international, afin de faire respecter le droit international et les droits fondamentaux par le gouvernement de l'État d'Israël?

 

14.02  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Les services du ministre des Affaires étrangères ont évidemment bien pris connaissance des conclusions du Tribunal Russell sur la Palestine. À la première analyse, il leur semble qu'il s'agit d'un travail approfondi effectué par des personnalités éminentes. La Belgique attache une grande importance au respect du droit international dans le cadre de sa politique étrangère.

 

Toutefois, ses conclusions méritent d'être examinées de très près. Indépendamment des conclusions du Tribunal Russell, il y a lieu de tenir une discussion au sein même de l'Union européenne, et pas de manière indépendante en Belgique, afin d'aider – c'est l'objectif qu'il faut retenir des discussions qui se déroulent aujourd'hui – les différentes parties à trouver une solution négociée à ce conflit, selon des paramètres que nous connaissons tous.

 

Un élément important dans cette perspective ressort de ce tribunal: le fait d'assurer un meilleur respect du droit international par les différentes parties. Les conclusions de ce tribunal doivent nous aider à prendre certains paramètres en compte pour pouvoir agir dans une seule voie, celle de trouver une solution négociée à ce conflit.

 

14.03  Marie Arena (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Néanmoins, je pense qu'il importe d'opérer une distinction entre deux éléments: les possibles discussions et négociations en vue d'un accord israélo-palestinien et la prise en considération de faits indiscutables de violation, qui obligeraient l'Europe à intervenir au sujet de celles-ci.

 

Bien entendu, nous devons en tant qu'État ou État membre de l'Union œuvrer dans le but d'un dialogue et d'une négociation en faveur d'un accord de paix.

 

Cependant, il résulte des travaux du tribunal que des positions accablantes se dégagent eu égard au soutien passif, voire actif que l'Union européenne pourrait avoir par rapport à cette violation.

 

Quels sont les outils en possession de l'Europe pour faire respecter ces droits, et non pas partiellement, car en matière de droits de l'homme, notre rôle n'est pas d'apprécier le fait qu'ils soient partiellement respectés. À partir du moment où il est établi qu'il y a violation, notre rôle est de faire respecter ces droits fondamentaux.

 

Ce sujet figurera-t-il à l'ordre du jour de la présidence belge?

 

Si oui, comment le gouvernement belge va-t-il aborder les travaux de ce tribunal pour pouvoir ouvrir un tel débat pendant la présidence de l'Union?

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'exploitation étrangère des ressources marines de la Somalie" (n° 20681)

15 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de exploitatie van de mariene rijkdommen van Somalië" (nr. 20681)

 

15.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le secrétaire d'État, l'impact de la pêche illicite d'origine étrangère dans les zones économiques exclusives de la Somalie n'est plus à prouver. Très riches en thons, les eaux somaliennes ont été surexploitées par des navires de pêche européens ou asiatiques. Conformément à la convention des Nations unies sur les droits de la mer, la zone économique exclusive désigne l'espace maritime sur lequel les États ont un droit souverain.

 

Cette pêche illégale par des pratiques de surpêche et de chalutage, ce qui fait que les petits poissons restent coincés dans les filets, entraîne une extrême paupérisation locale ainsi que la dégradation de l'écosystème marin de ce pays. Cependant, les chalutiers pêchant illégalement dans les eaux somaliennes bénéficient d'une législation internationale extrêmement laxiste en la matière et de la complaisance des États peu regardants sur l'illégalité de leurs pratiques et desquels ils battent pavillon, bien que les navires puissent être affrétés par des compagnies européennes.

 

Quant à la Somalie, elle ne dispose pas d'une flotte de garde côtière et elle est donc incapable de faire respecter sa souveraineté. Un chiffre des Nations unies repris par l'organisation Greenpeace a d'ailleurs estimé à 300 millions de dollars les revenus perdus chaque année par la Somalie au profit de cette pêche illégale.

 

Pourriez-vous confirmer ou infirmer ce montant de 300 millions de dollars? Si ce montant n'est pas exact, quel est le coût réel de ces pertes? Aussi, nous savons que la piraterie somalienne n'est pas sans lien avec cette surpêche illégale. Contre cette piraterie, une opération européenne est en cours à laquelle participe la Belgique. On avance un coût de 100 000 euros par jour et par frégate. Avez-vous connaissance de la réalité de ce montant?

 

15.02  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Chère collègue, je suis sûr que ma réponse va vous décevoir.

 

15.03  Karine Lalieux (PS): Vous allez me dire que ce n'est pas votre compétence mais j'ai déposé la même question en Défense.

 

15.04  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Pour partie, c'est vrai. Depuis le dépôt de votre question, nous n'avons pas obtenu d'informations ou de chiffres fiables sur la pêche illégale en Somalie. Les seules données en notre possession sont des données d'études scientifiques datant du début des années '90. Je n'ose pas vous citer les chiffres de l'époque. Il est actuellement impossible pour des chercheurs de travailler en Somalie pour des raisons évidentes de sécurité. À mon avis, il n'existe pas de chiffres complémentaires à ceux dont on dispose ou dont on disposait à l'époque.

 

Ma deuxième réponse est encore plus sommaire. Comme vous l'avez dit vous-même, notre département ignore le coût des frégates. Seul le ministre de la Défense peut répondre à cette question.

 

15.05  Karine Lalieux (PS): J'ai évidemment déposé cette question auprès du ministre de la Défense mais comme on le voit peu et qu'il ne vient plus répondre aux questions, je m'étais dit qu'un membre du gouvernement pourrait peut-être obtenir des informations sur la réalité d'une dépense dans un gouvernement.

 

Cette question a également été posée au ministre de la Défense. Les deux ministres sont du même parti!

 

Nous connaissons, via Greenpeace, la situation difficile des pêcheurs somaliens, la situation difficile du thon dont l'Europe n'a pas réussi à interdire la pêche. Beaucoup de bateaux sont encore présents dans les eaux somaliennes vu ses richesses en thons.

 

Le chiffre de 300 millions de dollars est issu apparemment d'un rapport des Nations unies, repris par Greenpeace; c'est pourquoi je vous demandais d'en confirmer la véracité. Apparemment, vous n'avez aucune information à ce sujet. Je reviendrai peut-être plus tard devant vous après qu'une enquête aura été menée à ce sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le rehaussement des relations UE-Israël" (n° 21056)

16 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de versterking van de betrekkingen tussen de EU en Israël" (nr. 21056)

 

16.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le secrétaire d'État, suite à la visite de Mme Ashton dans la Bande de Gaza afin d’évaluer la situation humanitaire sur place, cette dernière a fait savoir aux représentants des 27 États membres que les conditions n’étaient pas réunies pour que le Conseil d’association UE-Israël, prévu le 23 mars dernier, puisse avoir lieu. Ce Conseil prévoyait la mise en œuvre du rehaussement des relations entre l’Union européenne et Israël, entériné par le Conseil des Affaires étrangères du 8 décembre 2008.

 

Il va sans dire que, depuis janvier 2009, force est de constater que la situation sur le terrain n’a pas cessé de se dégrader. Le blocus de la Bande de Gaza a été maintenu, plongeant l’ensemble de la population dans une situation humanitaire plus critique et entravant toute possibilité de reconstruction, même de la part des ONG ou des agences des Nations unies travaillant sur le terrain. De plus, alors que l’Autorité palestinienne avait donné son accord à des négociations indirectes avec Israël, le gouvernement israélien a annoncé sa mainmise sur des sites religieux en Cisjordanie, ainsi que la reprise de la construction de logements dans les colonies.

 

Malgré les diverses condamnations de la communauté internationale sur l’extension de ces colonies et malgré les nombreuses rencontres diplomatiques de ces dernières semaines, le gouvernement israélien a répété, vendredi passé, qu’il ne modifierait pas sa politique de construction de colonies juives à Jérusalem-Est.

 

Monsieur le secrétaire d'État, quand le prochain Conseil d’association UE-Israël est-il prévu? Au vu des derniers événements cités plus haut, pensez-vous que la mise en œuvre effective du rehaussement des relations entre l’Union européenne et Israël serait actuellement opportune, alors que les négociations de paix en sont toujours au point mort? Quelle est votre position actuelle sur le Proche-Orient?

 

16.02  Olivier Chastel, secrétaire d'État: Madame Lalieux, le Conseil d’association UE-Israël prévu le 23 mars a effectivement été reporté à une date ultérieure. Ce report demandé par Israël a évidemment été accepté par l’Union européenne, représentée par Mme Ashton qui était alors en Israël dans le cadre de sa visite au Moyen-Orient. Aucune nouvelle date n’a encore été fixée pour ce Conseil d’association. Pour l’Union européenne, cette décision revient désormais, en vertu de la mise en pratique du Traité de Lisbonne, à Mme Ashton dans le cadre de ses compétences. La situation politique actuelle ne permettait pas au Conseil d’association du 23 mars d’atteindre les résultats espérés par Israël, notamment pour la mise en œuvre du rehaussement de ses relations avec l’Union européenne qui avait été décidé en 2008.

 

Comme le ministre a eu l’occasion de le signaler lors de son entrevue avec le ministre Lieberman à Bruxelles le 22 février dernier, il y a un lien de fait entre la question du rehaussement et les développements politiques sur le terrain. Depuis lors, Mme Ashton a d’ailleurs rappelé, dans ses contacts en Israël, que les relations bilatérales avec l’Union européenne ne pouvaient pas être tenues séparées du contexte politique régional. Les développements sur le terrain ne plaident donc actuellement pas pour la reprise du rehaussement via la négociation d’un nouveau plan d’action.

 

La situation actuelle au Proche et au Moyen-Orient mérite toute l’attention de la communauté internationale. Outre le conflit israélo-arabe, le ministre pense notamment au manque de progrès sur le dossier nucléaire iranien et aux tractations en cours pour la formation d’un nouveau gouvernement irakien.

 

En ce qui concerne spécifiquement le conflit israélo-arabe, il est indéniable que nous traversons une nouvelle période délicate, même si cela ne constitue pas tout à fait en soi une nouveauté. L’accord de principe donné par les parties à une reprise indirecte des contacts entre Israéliens et Palestiniens est le fruit d’un travail intense de la part de la diplomatie américaine soutenue en cela par l’Union européenne et le reste de la communauté internationale, comme l’a montré la déclaration adoptée par le Quartet lors de sa réunion à Moscou le 19 mars dernier. Tout le monde en est conscient, il faut en effet absolument sortir de l’impasse actuelle qui ne peut que nourrir une reprise des violences dont les populations civiles seraient, à nouveau, les premières victimes.

 

Arriver à des résultats concrets exigera, certes, de faire des concessions difficiles pour les deux parties mais une reprise des négociations est la seule solution. C’est d’ailleurs le message que le ministre des Affaires étrangères a transmis au cours des entretiens qu’il a eus avec le président Abbas et le ministre Lieberman au cours du mois de février.

 

Le ministre a le ferme espoir que ces négociations indirectes mènent, à terme, à un calendrier clair de négociations directes qui porte sur toutes les questions liées au statut final de la solution des deux États, seul cadre envisageable pour une paix véritablement durable.

 

Dans ce contexte, il est crucial que les parties s’abstiennent de toute initiative ou déclaration qui menace la confiance indispensable aux négociations. Certains développements récents sont malheureusement préoccupants. Le ministre pense évidemment aux décisions annoncées par le gouvernement israélien particulièrement en matière de poursuite de la colonisation à Jérusalem-Est ainsi que la reprise des tirs de roquettes et des violences autour de la Bande de Gaza.

 

Il importe que la communauté internationale soutienne activement le processus de négociation. Le ministre salue ainsi la volonté qu’ont affichée les membres du Quartet, de suivre attentivement les développements sur le terrain.

 

Dans le même ordre d'idées, il se félicite aussi de la décision de la Ligue arabe de continuer à soutenir le principe de négociation indirecte. Bien conscient du rôle clef de la Ligue arabe, il avait, en effet, chargé les postes diplomatiques belges dans le monde arabe, après sa rencontre avec Mahmoud Abbas, d'informer leurs interlocuteurs de l'espoir que la Belgique avait exprimé au président palestinien qu'il puisse recevoir le soutien politique indispensable de ses partenaires arabes.

 

S'agissant de l'Union européenne, les conclusions de décembre dernier ont permis de réaffirmer utilement nos positions sur le cadre des négociations entre les parties, mais aussi notre volonté de contribuer aux garanties nécessaires à la mise en œuvre de l'accord qui aura été négocié.

 

Le ministre vous confirme, par ailleurs, son intention de se rendre au Proche-Orient, avant le début de notre présidence européenne. Ce voyage est actuellement prévu pour la mi-mai. Ce sera l'occasion pour lui de réaffirmer directement ces messages aux acteurs concernés.

 

16.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour cette réponse complète. Voilà dix ans que je suis activement la situation. Voilà dix ans que l'on répète la même chose, à savoir que l'on va reprendre les négociations, dans lesquelles on place tous les espoirs. Malheureusement, la situation n'évolue guère. En outre, on observe de plus en plus de provocations aujourd'hui de la part du gouvernement israélien que du gouvernement palestinien.

 

Le seul moyen d'agir sur un pays, c'est de sévir économiquement, car le dialogue et les pressions du Quartet ne fonctionnent pas aujourd'hui sur l'État d'Israël. La provocation contenue dans sa déclaration lors de la présence du délégué américain montrait à suffisance à la communauté internationale combien Israël se sent indépendant de cette communauté, mais aussi très confiant dans le fait qu'elle n'osera rien entreprendre à son égard, du moins économiquement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "ex-rebellen die in Congo op lucratieve wijze tinmijnen uitbaten" (nr. 20505)

17 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "d'anciens rebelles congolais exploitant dans un but de lucre des mines d'étain" (n° 20505)

 

17.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag heeft betrekking op een van de vele vormen van uitbuiting van de eigen bevolking waaraan het Congolese leger zich bezondigt. Het gaat in dit verband over een verslag van een Britse ngo, Global Witness. Die vertelt ons dat een voormalige rebellengroep, de CNDP, nu ingelijfd in het Congolese leger, de nogal merkwaardige gewoonte heeft om de mijngebieden die ze “bevrijd” heeft van andere rebellen voor eigen profijt uit te baten, al is “uit te buiten” misschien nog een beter woord.

 

Er wordt een heel klassiek voorbeeld gegeven, er zijn er veel meer maar dit is een heel goed voorbeeld. Het gaat over de belangrijke tinmijnen die onlangs in handen kwamen van de ex-CNDP, nu dus het officiële Congolese leger, en die gevestigd zijn in of zich bevinden op het grondgebied van Bisie, een dorpje in Noord-Kivu. Daar produceert men 4 % van de mondiale tinproductie. Dat betekent per jaar 15 000 ton tin. Zodra die tinmijnen “bevrijd” werden door die mensen van het Congolese leger, werden deze onmiddellijk uitgebaat — uitgebuit — door diezelfde mensen, en dit alleen maar voor eigen winst. Bovendien wordt de bevolking ginder gedwongen tot dwangarbeid in die tinmijnen.

 

Met andere woorden, in de mate dat het Congolese leger al vecht tegen rebellen, als het dan terreinwinst boekt, is het alleen maar voor eigen profijt en heeft de Congolese bevolking daaraan niets.

 

Wat is het standpunt van de regering in dit verband? Ik wil u er immers aan herinneren dat, voor zover ik weet, ik zal daarover binnenkort een vraag stellen in de commissie voor de Landsverdediging, het Belgische leger op 30 juni zal defileren met dat Congolese leger in Kinshasa. De défilé hier is van de baan, maar ginder gaat het wel gebeuren.

 

Het zou dus wel interessant zijn te weten in welke mate wij deze manier van doen van het Congolese leger appreciëren.

 

17.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, in een perscommuniqué van 11 maart 2010 roept Global Witness op tot een onmiddellijke demilitarisering van de mijnsector in Congo. België kan deze oproep enkel ondersteunen. Het klopt immers dat voormalige rebellen die nu in het reguliere nationale leger, FARDC, geïntegreerd zijn in Kivu, de controle hebben overgenomen over sommige mijnsites die eerder in handen waren van de Huturebellen van de FDLR.

 

Dit is in het bijzonder het geval voor de grote cassiterietmijn van Bisie in Noord-Kivu. In januari 2010 werd een conferentie gehouden over de legale exploitatie van natuurlijke rijkdommen. De conferentie werd door de Congolese regering in Kinshasa georganiseerd, samen met de leden — waaronder België — van de International Task Force on Illegal Exploitation and Trade of Mineral Resources in the Great Lakes Region. De Congolese minister van Mijnen heeft daar onderstreept dat Kinshasa een einde wil maken aan de betrokkenheid van militairen in commerciële activiteiten, en meer bepaald mijnactiviteiten.

 

Uiteraard is het van belang dat de regering deze belofte nu effectief waarmaakt. Global Witness pleit ook voor een rol voor de MONUC in dit verband. België heeft dit steeds gesteund.

 

Global Witness heeft in eerdere rapporten inderdaad gesteld dat onder andere Belgische bedrijven medeplichtig zijn aan de illegale exploitatie van ertsen uit Oost-Congo. De Britse ngo verwijt de regeringen nu onvoldoende inspanningen te ondernemen om op te treden tegen bedrijven die grondstoffen blijven aankopen van wat zij bestempelen als gemilitariseerde mijnen.

 

In de eerste plaats wenst de minister van Buitenlandse Zaken te benadrukken dat de internationale gemeenschap het voorbije anderhalf jaar enorme inspanningen heeft geleverd om vooruitgang na te streven op dat vlak. Zo kwam de hierboven vermelde werkgroep regelmatig bijeen en kwam ze tot een hele reeks aanbevelingen rond een aantal cruciale deelonderwerpen, zoals due diligence, het in kaart brengen van de mijnsites, de certificatie eb het opzetten van handelscentra. Deze aanbevelingen werden in de maand januari overgemaakt aan de Congolese regering die bereid werd gevonden zich deze aanbevelingen toe te eigenen en aldus op te volgen.

 

Wat het optreden van Belgische bedrijven betreft, kan de minister u aangeven dat de genoemde Belgische bedrijven door de Belgische overheid gewezen werden op hun verantwoordelijkheden en in het bijzonder op het feit dat zij de OESO-richtlijnen dienen na te leven. Om deze reden zal hij het internationale OESO-contactpunt vragen om na te gaan of deze bedrijven al dan niet deze richtlijnen hebben nageleefd.

 

In OESO-verband wordt nu gewerkt aan de verfijning van deze richtlijnen, specifiek wat betreft het optreden van bedrijven in omgevingen als Oost-Congo.

 

Tenslotte dient vermeld te worden dat de minister, volgend op de publicatie van het rapport van de VN-expertengroep, waarin ook Belgische actoren werden vermeld, een schrijven heeft gericht aan zijn collega van Justitie om hem op deze informatie te wijzen.

 

De indruk die dus gewekt wordt door Global Witness dat Westerse regeringen geen aandacht schenken aan deze problematiek en geen inspanningen ondernemen om daar iets aan te doen, stemt dus niet overeen met de realiteit.

 

17.03  Francis Van den Eynde (VB): Eerst en vooral dank ik u voor uw antwoord, mijnheer de staatssecretaris, maar tot mijn spijt moet ik verwijsen naar het verslag van Global Witness. U verwijt deze organisatie dat ze de waarheid niet zegt wanneer ze beweert dat er niets gebeurt. Wat er echter wel gebeurt is dat er veel woorden worden gebruikt, veel moties worden goedgekeurd, kortom veel “blabla” wordt verkocht.

 

Men wijst inderdaad die bedrijven op hun plichten. Ik geloof dat, maar dat is duidelijk niet genoeg. Wat zegt Global Witness: “Westerse regeringen verklaren keer op keer dat ze zeer bezorgd zijn over de vrede en de stabiliteit in Oost-Congo, maar die indruk wekkende retoriek is in tegenspraak met hun systematische weigering om grondstofbedrijven in hun eigen rechtsgebied ter verantwoording te roepen”. Iemand ter verantwoording roepen is iets anders dan iemand op zijn plichten wijzen.

 

Specifiek over België zegt Global Witness: “Hoewel België in allerlei rapporten al jaren wordt omschreven als draaischijf van de illegale handel in grondstoffen uit de streek van de Grote Meren, heeft het Belgisch gerecht nog geen enkele zaak aangespannen om er een einde aan te maken”. Het spijt mij, maar dat is naar mijn bescheiden mening op dit ogenblik nog altijd de realiteit.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "films over Congo op het jaarlijks Leuvens Afrika Filmfestival" (nr. 20738)

- de heer Guy Milcamps aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de voorwaarden voor de toekenning van subsidies in het kader van de festiviteiten voor de 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo" (nr. 21026)

18 Questions jointes de

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la projection de films sur le Congo lors du Afrika Filmfestival organisé chaque année à Louvain" (n° 20738)

- M. Guy Milcamps au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les conditions à l'octroi de subsides dans le cadre des festivités liées au 50ème anniversaire de l'indépendance du Congo" (n° 21026)

 

18.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag steunt op een artikel in een krant waar men in Vlaanderen nooit aan mag twijfelen, absoluut niet, namelijk De Morgen, die het evangelie is van de politieke correctheid in Vlaanderen. Dat artikel is getiteld “Ambtenaren viseren Congo-films”. Wat verder lees ik dat er in Leuven elk jaar een festival is van Afrikafilms en dat deze keer ambtenaren van Buitenlandse Zaken de organisatoren met heel veel nadruk gevraagd hebben om geen films te brengen over Mobutu, Lumumba en Kabila. Ik vraag mij af wat men anders nog kan vertellen over Congo de voorbije jaren, maar goed.

 

Nog altijd volgens die krant zou er ook gedreigd zijn met de afschaffing van de subsidies indien dit wel gebeurt. Stemt dat bericht overeen met de werkelijkheid? Zo ja, op welke basis past de regering dan die – excuseer mij – vorm van censuur toe? Indien het waar is, is het alleszins censuur, zij het een vorm van sluipende censuur.

 

18.02  Guy Milcamps (PS): Monsieur le ministre, comme vous êtes pressé, je m'en remettrai à l'introduction de mon éminent collègue. Ma question porte sur le même sujet et le développement était identique. Je passe donc directement aux questions. Confirmez-vous les informations qui viennent d'être rappelées par mon collègue et qui semblent corroborées, d'après le journal De Morgen par les organisateurs eux-mêmes? Si tel est le cas, qui a pris concrètement cette décision? Des directives ont-elles été données dans ce sens? En étiez-vous personnellement informé? Quelles mesures comptez-vous prendre pour éviter tout nouveau dérapage? Si cette information est confirmée, vous conviendrez qu'elle est tout simplement inacceptable et qu'elle relève de pratiques d'un autre âge.

 

Enfin, de manière plus générale, je voudrais connaître la composition de cette cellule "Cinquantième anniversaire" mise sur pied pour les festivités prévues pour honorer ce cinquantième anniversaire entre le Congo et la Belgique. Qui fait partie de cette cellule? Comment fonctionne-t-elle? Et surtout, d'après quelles directives fonctionne-t-elle?

 

18.03 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, de minister bevestigt dat de Belgische overheid zich helemaal niet verzet tegen de vertoning van welke films dan ook en helemaal niet aan censuur doet.

 

De aanvraag ter financiering van het evenement in het kader van de viering van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo werd net zoals de andere aanvragen besproken door de taskforce die zich buigt over de opportuniteit van de financiering van projecten in het kader van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van de DRC.

 

Cette cellule rassemble des représentants des différentes directions du Service public fédéral Affaires étrangères et de la Coopération au développement ainsi que les cellules stratégiques des ministres des Affaires étrangères et de la Coopération. Elle offre une plate-forme de concertation entre les services sollicités dans ce contexte et a pour tâche de donner des avis sur l'opportunité de financer des initiatives dans le cadre de la célébration du cinquantième anniversaire de l'Indépendance du Congo. Ce groupe n'est pas habilité à prendre des décisions.

 

La task force "Cinquantième Anniversaire" a remis un avis positif sur le financement du projet introduit par Africa Film Festival, même s'il est exact qu'un débat a eu lieu pour savoir si la programmation du festival "Afrique Taille XL" était suffisamment tournée vers l'avenir. Le ministre peut, en tout cas, vous indiquer que son collègue Charles Michel a décidé de financer les projets introduits par Africa Film Festival. En effet, la décision lui appartient, puisqu'il est question de financement sur les lignes budgétaires de la Coopération au développement.

 

18.04  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik wil u een suggestie meegeven voor de minister, namelijk dat hij een rechtzetting zou eisen, want het verhaal in de krant is dus het tegenovergestelde van wat ik hier gehoord heb en ik geloof in dit geval de regering.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.07 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.07 uur.