Commissie
voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de maatschappelijke Hernieuwing |
Commission de la Santé publique, de l'Environnement et
du Renouveau de la Société |
van woensdag 31 maart 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 31 mars 2010 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.12 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Luc Goutry.
Le développement des questions et interpellations commence à 16.12 heures. La réunion est présidée par M. Luc Goutry.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de opvangplaatsen voor asielzoekers" (nr. 19974)
- de heer Hans Bonte aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het standpunt van de OCMW-voorzitters van Halle-Vilvoorde met betrekking tot het asielbeleid" (nr. 20235)
- mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de samenwerking tussen Fedasil en de OCMW's" (nr. 20781)
- mevrouw Martine De Maght aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de extrabegroting voor bijkomende opvangplaatsen voor asielzoekers" (nr. 20879)
- mevrouw Martine De Maght aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de extrabegroting voor bijkomende opvangplaatsen voor asielzoekers" (nr. 20880)
- Mme Sarah Smeyers au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les places d'accueil pour les demandeurs d'asile" (n° 19974)
- M. Hans Bonte au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la position des présidents de CPAS de Hal-Vilvorde en ce qui concerne la politique d'asile" (n° 20235)
- Mme Sonja Becq au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la collaboration entre Fedasil et les CPAS" (n° 20781)
- Mme Martine De Maght au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le budget supplémentaire pour plus de places d'accueil pour des demandeurs d'asile" (n° 20879)
- Mme Martine De Maght au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "le budget supplémentaire pour plus de places d'accueil pour des demandeurs d'asile" (n° 20880)
01.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is jammer dat de heer Mayeur net weg is, want ik denk dat de vraag en het antwoord ook voor hem interessant kunnen zijn.
Mijnheer de staatssecretaris, in de plenaire vergadering van 28 januari heeft de eerste minister verklaard dat het structureel creëren van extra opvangplaatsen de beste oplossing is om te vermijden dat mensen doorgestuurd worden naar de OCMW’s.
De regering houdt ook vast aan het principe van de opvangwet om materiële en geen financiële steun te verlenen gedurende de asielprocedure. Indien dan toch moet teruggegrepen worden naar de vroegere methode van financiële steun, moet het gebeuren op basis van een evenwichtige verdeling tussen de gemeenten en de OCMW’s. De minister heeft er in zijn antwoord op gehamerd dat hij dat zeker belangrijk vindt. In de praktijk blijkt echter het tegendeel waar te zijn.
U verklaarde in de plenaire vergadering van de Senaat op 25 februari dat de regering extra conjuncturele plaatsen zou creëren, maar dat het aantal structurele plaatsen op hetzelfde niveau blijft. De oude belofte van 5 000 bijkomende structurele opvangplaatsen wordt daarmee naar de prullenmand verwezen. Bovendien blijkt dat in de maand februari op twee weken tijd maar liefst 495 asielzoekers geen opvangplaats toegewezen kregen. Die mensen kunnen zich aanmelden bij het OCMW van hun woonplaats waardoor van een feitelijke spreiding geen sprake is.
Hoe verklaart u die tegenstrijdigheden? Zal er in 2010 effectief werk gemaakt worden van 5 000 bijkomende structurele en niet conjuncturele opvangplaatsen? Indien niet, waarom werd dan van die doelstelling afstand genomen?
Hoelang kunnen tijdelijk opvangplaatsen gebruikt worden?
Komt er eventueel in afwachting van een uitbreiding van het aantal opvangplaatsen dan toch een nieuw spreidingsplan. Zal dat plan voorzien worden van een bijhorende wettelijke basis ten einde te vermijden dat niet-toegewezen asielzoekers geconcentreerd worden bij het OCMW van Brussel? Omtrent de laatste vraag bereidt uw partijgenoot de heer Mayeur trouwens een wetsvoorstel voor. Hij is helaas net vertrokken.
De voorzitter: Men kan niet er zijn en er niet zijn. De heer Bonte is evenmin aanwezig. Ik geef aldus het woord aan mevrouw Becq voor het stellen van haar vraag.
01.02 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vraag is niet ingegeven vanuit één OCMW, maar vanuit een groepering van een aantal OCMW’s in onze provincie. Wij komen samen met de OCMW-voorzitters en dientengevolge werden een aantal vragen gegroepeerd, omtrent de opvang van asielzoekers. Daarbij komen de vragen rond een goede stroomlijning en vooral ook duidelijke afspraken naar voren.
Ik geef twee voorbeelden uit mijn eigen OCMW. Ten eerste, wij gaven aan Fedasil door dat wij een woning hadden met vier plaatsen. Wat bleek? Een halve dag voor de komst van die mensen werden wij ervan verwittigd dat ze met vijf zouden komen Uiteindelijk kwamen ze met vier en een zwaar ziek kind dat in allerijl naar het ziekenhuis werd gebracht. Hadden onze maatschappelijke werkers dat op tijd geweten, dan hadden zij zich zodanig georganiseerd om voor een serieuze opvang te zorgen, maar in dit geval was de tijd daarvoor veel te kort.
Een tweede concreet geval, dat intussen is rechtgetrokken, en waarover ik trouwens een schriftelijke vraag heb gesteld waarop ik evenwel nooit en antwoord heb gekregen, is het volgende. Maandenlang hadden wij een, twee en zelfs drie vrije plaatsen voor asielzoekers, op een moment dat het hier groot alarm was. Die plaatsen werden niet ingevuld. Wij hebben het twee of drie keer gesignaleerd, maar er kwam geen reactie op.
Wij vinden het belangrijk om mensen goed op te vangen, op grond van goede afspraken en een goede samenwerking. Daarom ontving u van de groepering van OCMW-voorzitters een brief met de volgende vragen. Snel duidelijkheid te krijgen inzake de regularisaties, ook voor meervoudige asielaanvragen; ervoor te zorgen dat misbruik van proceduremogelijkheden wordt voorkomen; ervoor te zorgen dat OCMW’s sterker worden ondersteund, ook financieel, om die opdracht te vervullen; ervoor te zorgen dat de communicatie wordt verbeterd en om te voorzien in een grondige evaluatie van het opvangsysteem.
Mijnheer de staatssecretaris, op welke manier zult u, naar aanleiding van dit schrijven, initiatieven nemen om de samenwerking tussen Fedasil en de partners zoals de OCMW‘s te verbeteren?
Hebt u een meer gestructureerd overleg tussen de partners en Fedasil voor ogen? Kunt u dat uitwerken?
01.03 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit zijn samengevoegde vragen, hoewel zij volgens mij vrij divers zijn. Mijn vraag gaat in feite over de extra begroting waarin wordt voorzien voor de bijkomende asielopvang.
Er vonden begrotingsgesprekken plaats en bovenop de reeds genomen acties van de staatssecretaris en de middelen die daarvoor werden vrijgemaakt om in extra opvangplaatsen te voorzien, kosten van hotels te betalen en dwangsommen uit te betalen, wordt nog eens in 20 miljoen euro extra voorzien die wellicht moeten dienen om structureel 3 000 extra opvangplaatsen voor asielzoekers te creëren.
Ik heb ter zake een aantal vragen. Wat is de huidige stand van zaken en de vooropgestelde beleidsvisie omtrent het gebruik van leegstaande legerkazernes voor asielopvang? Dit is een hangend dossier in welk verband altijd werd gezegd dat het zal worden georganiseerd, maar tot op heden worden leegstaande legerkazernes nog steeds niet gebruikt.
Waarom worden er extra asielcentra gecreëerd, naast de 3 000 opvangplaatsen waarnaar werd verwezen? Op basis van welke statistische gegevens gebeurt dit? Zijn deze gegevens beschikbaar? Is het een verantwoorde keuze om in 3 000 extra plaatsen te voorzien?
Hoeveel asielzoekers worden vandaag opgevangen in een hotel? Over welke periode gaat deze opvang? Wat is het kostenplaatje van deze hotelverblijven sinds 1 januari 2010?
Hoever staat het met de uitstroom uit de huidige in gebruik zijnde asielcentra? Is hierover overleg gepleegd met de overige regeringsleden?
Wat is het globaal plan inzake asielopvang? Wat is het globaal plan inzake asiel en migratie?
De voorzitter: Ik veronderstel dat de staatssecretaris zijn antwoorden zal opsplitsen want de vragen waren van uiteenlopende aard.
01.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, in antwoord op de verschillende vragen kan ik het volgende mededelen.
Wij proberen voldoende plaatsen te creëren, maar blijven afhankelijk van het aanbod. Er zijn tijdelijke plaatsen gecreëerd, onder andere om de winter te overbruggen. Een aantal plaatsen wordt in de loop van het jaar afgebouwd, zoals bijvoorbeeld de appartementen van de vroegere rijkswacht. Voor andere plaatsen wordt over een verlenging onderhandeld, zoals bijvoorbeeld de plaatsen in Dinant. Ten slotte zijn er ook de plaatsen die op langere termijn ter beschikking zijn, zoals de kazerne in Poelkapelle.
Ik kan u verzekeren dat Fedasil regelmatig overleg organiseert met alle partners die bij de opvang betrokken zijn, ook met de OCMW’s.
De Federatie van OCMW’s neemt actief aan het overleg deel. Ik wil trouwens nog even aanstippen dat 41 % van de opvangcapaciteit geleverd wordt door OCMW’s onder de vorm van plaatsen in een lokaal opvanginitiatief. Ik ben dus zeer gevoelig voor de bezorgdheid van de OCMW’s. Ik zal er dan ook voor zorgen dat het kabinet zeker zal vertegenwoordigd zijn op de bijeenkomst in Pepingen.
In verband met uw vraag over de bijkomende asielopvang kan ik u verzekeren dat het overleg met mijn collega van Defensie wordt voortgezet. De nood aan bijkomende opvangplaatsen wordt berekend op basis van het gemiddelde voor 2009. Zo komen wij op een totaal van 600 mensen per maand die bijkomend in het opvangnetwerk dienen opgevangen te worden. Op 21 maart werden er 1 191 personen in verblijfsaccommodaties opgevangen. Gemiddeld blijven ze er 91 dagen.
Mensen verlaten het opvangnetwerk als ze geregulariseerd zijn of als hun procedure ten einde is. Uit de verslaggeving van de besprekingen van het begrotingsconclaaf zal u kunnen opmaken dat er effectief overleg is met de regering onder coördinatie van de eerste minister over de te volgen strategie.
U vraagt ook naar de beleidsvisie inzake asiel en migratie in haar totaliteit en het overleg tussen de verantwoordelijke regeringsleden. Ik lees hiervoor het antwoord van de eerste minister. Dit is uiteraard een zeer brede vraag. Ik probeer u toch enkele elementen van antwoord te geven. Migratie is geen eenvoudig beleidsdomein en de zaken lopen niet altijd zoals men zou wensen. Toch heeft de Belgische regering een duidelijke lijn gekozen, namelijk een humaan en kordaat migratiebeleid waarin de achterpoortjes gesloten worden.
Het is een humaan beleid want mensen die stellen vervolging te vrezen in hun land van herkomst, krijgen toegang tot een kwaliteitsvolle asielprocedure en hebben recht op opvang binnen de huidige beperkingen. Daarnaast kwamen bepaalde personen in aanmerking voor een regularisatie van hun verblijf. Anderzijds is duidelijk gekozen om een aantal misbruiken aan te pakken, bijvoorbeeld misbruiken aangaande meervoudige asielaanvragen, hetgeen geregeld werd via de wet houdende diverse bepalingen.
De regering zal de komende weken en maanden ook een aantal ingrijpende hervormingen doorvoeren inzake gezinshereniging, schijnhuwelijken en nationaliteitswetgeving. Deze hervormingen worden binnen de regering besproken en bevinden zich nu in een laatste fase. Ten slotte is de regering van oordeel dat het terugkeerbeleid het sluitstuk moet zijn van het migratiebeleid. Mensen waarvoor er geen toekomst blijkt te zijn in ons land zullen moeten terugkeren. Ook daar wordt extra op ingezet. Uiteraard is er overleg tussen de verschillende regeringsleden die bevoegd zijn voor een of meerdere van deze materies.
01.05 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal het kort houden want ik heb geen antwoord op mijn vraag gekregen. Ik vroeg naar het spreidingsplan, of dat er nu komt of niet. Daar heb ik geen antwoord op gekregen.
Ik wil wel repliceren op wat er verder is gezegd. Telkens als een parlementslid – over de grenzen van meerderheid en oppositie heen – lokaal te maken krijgt met de problemen en lasten die het OCMW moet torsen, worden er vragen ingediend. Dat valt echt op. Dit sterkt mij in de overtuiging dat dit federaal beleid niet adequaat is. Het is een wanbeleid dat veel te veel wordt afgewenteld op de lokale besturen en de OCMW’s.
Mevrouw Becq heeft het nu zelf gezegd en de heer Mayeur heeft een wetsvoorstel ingediend dat vraagt wat ik ook al zei, namelijk dat er een veel eerlijker spreidingsplan moet komen. Het kan niet dat bepaalde OCMW’s in grootsteden alle lasten moeten dragen. Ik begrijp echt niet waarom de meerderheid zich daar niet eens over buigt, ook al komt de vraag oorspronkelijk van een lid van de oppositie. Ze moet inzien dat dit echt wel nodig is. U hebt het zelf gezegd, 41 % van de opvang gebeurt door LOI’s. Daarnaast moeten de OCMW’s echter nog eens extra lasten dragen. Het is gewoon een objectieve vaststelling dat het federale beleid gedragen wordt door de lokale overheden. Ik vraag dus nogmaals wanneer er een spreidingsplan komt met een eerlijke spreiding tussen de verschillende gemeenten. Ik heb het dan nog niet eens over de communautaire verdeling maar alleen over de pure verdeling tussen alle steden en gemeenten van ons land.
Mevrouw De Maght heeft een vraag gesteld over de beleidsvisie inzake migratie. U hebt wel gesproken namens de eerste minister, maar ik vind het wel frappant dat nu wordt gezegd dat er maatregelen inzake regularisatie, migratie, de aanpak van meervoudige asielaanvragen zijn genomen. Het is toch een omgekeerde wereld.
Eerst moeten regularisatiemaatregelen worden genomen en goedgekeurd. Men kan gebruikmaken van de huidige snel-Belg-wet en de huidige mogelijkheden inzake volgmigratie en gezinshereniging, terwijl men pas maanden later hopelijk samen zal zitten en maatregelen ter zake nemen. Het is de omgekeerde wereld. Eerst laat men massaal mensen binnen, met alle respect voor die mensen, maar onze samenleving kan dat gewoon niet blijven dragen.
01.06 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik blijf aandringen op een goede samenwerking. Dan heb ik het niet alleen over de spreiding, maar ook over de nodige ondersteuning en het tijdig doorgeven van informatie. Ik denk dat dit belangrijk is, ook met het oog op een goede opvang op maat van de mensen die worden toegewezen.
Even belangrijk is de ondersteuning van gemeenten en OCMW’s en een goede en duidelijke procedure en een goed terugkeerbeleid. Dat hoort samen. Ik denk dat men dan veel meer steun van de lokale besturen zal krijgen om een en ander concreet te formuleren.
01.07 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, niet alle vragen werden beantwoord, maar misschien horen cijfergegevens inderdaad in een schriftelijke vraag thuis. Ik ga dat zeker hernemen.
De staatssecretaris gaf aan dat het verlaten van de opvang gebeurt na afloop van de procedure of na regularisatie. Op zijn aangeven is er echter ook een wijziging gekomen in de wetgeving inzake arbeid gedurende de periode van verzoek tot regularisatie. Daarin is vandaag nog niet voorzien. Zal aan de mensen die werken en die in een procedure zitten worden gevraagd om de asielopvang te verlaten? Zal daarvoor iets worden aangerekend? Ik zal daarop nog terugkomen.
Kan de staatssecretaris ons nog meedelen wanneer welke voorstellen met betrekking tot een betere organisatie van de algemene aanpak van asiel en migratie zullen worden gedaan? Kan de staatssecretaris duidelijkheid geven over de tijdslijn die zal worden gehanteerd voor die wijzigingen in de respectieve wetgevingen?
De voorzitter: Ik denk dat wij hier moeten afsluiten. U zei dat u bijkomende vragen ging stellen, mevrouw De Maght.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de resultaten van een onderzoek naar de financiële situatie van de vrouw in opdracht van de Koning Boudewijnstichting en Comeva" (nr. 20098)
02 Question de Mme Martine De Maght au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les résultats d'une étude sur la situation financière des femmes commandée par la Fondation Roi Baudouin et Comeva" (n° 20098)
02.01 Martine De Maght (LDD): lets meer dan één op de vijf vrouwen, 22 %, heeft het steeds moeilijker om de eindjes aan mekaar te knopen. Dat bleek maandag uit een onderzoek naar de financiële situatie van de vrouw, dat uitgevoerd werd in opdracht van de Koning Boudewijnstichting en Comeva. Bovendien blijkt uit het onderzoek dat er nog steeds een taboe op het onderwerp rust. Volgens de studie komt 7 % van de vrouwen helemaal niet rond met haar inkomen. Nog eens 15 % van de respondenten geeft aan het financieel moeilijk te hebben. Bovendien zegt nog 40 % van de vrouwen financieel wel rond te komen, maar zich geen extra's te kunnen veroorloven.
De vrouwen die niet rondkomen blijken vaker alleenstaand, werkloos en laagopgeleid dan de vrouwen die geen financiële zorgen hebben. Bovendien hebben ze ook vaker kinderen en vaak ook meerdere kinderen. Werk en diploma verkleinen de kans op financiële problemen, maar bieden zeker geen garantie om niet in armoede te vervallen. Zo is 38 % van de vrouwen die moeilijk rondkomen hoger opgeleid en is 30 % voltijds aan de slag.
De kloof tussen arm en bemiddeld wordt steeds groter, wat eveneens via de kinderen kan leiden tot generatie-armoede.
Tot slot lijkt het onderzoek ook de stelling te ontkrachten dat geld niet gelukkig maakt. Slechts 44 % van de respondenten die het financieel zwaar hebben geeft aan tevreden te zijn over haar leven in het algemeen, tegenover 80 % van de vrouwen die wel gemakkelijk rondkomen.
Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen:
Hebt u kennis van die studie en haar resultaten? Zijn daarover reeds gesprekken geweest met de Koning Boudewijnstichting en Comeva?
Comeva en de Koning Boudewijnstichting willen nu de kans op armoede en financiële moeilijkheden verminderen door de vrouwen beter te informeren. Daarom brengen ze de gids "Check, Alles over vrouwen en hun geld" uit. Welke maatregelen denkt de Staatssecretaris te nemen om naar de toekomst vrouwen met financiële problemen een betere ondersteuning te geven bij hun financiële planning? Hoe zal u zeer concreet bij die groep kansarmoede vermijden of wegwerken?
Zijn er van uwentwege initiatieven om in eerste instantie de loonkloof weg te werken en dat in functie van armoedebestrijding? Zo ja, welke?
Voorzitter:
Katia della Faille de Leverghem.
Présidente:
Katia della Faille de Leverghem.
02.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw de voorzitter, ik heb inderdaad kennis genomen van de resultaten van deze studie. Ik heb de promotoren ervan nog niet ontmoet, omdat het in eerste instantie voornamelijk over een kwantitatieve studie gaat en omdat de cijfers in grote lijnen overeenkomen met die uit de officiële Europese SILC-enquête. De Koning Boudewijnstichting heeft mij echter gemeld dat zij een participatief werk zou aanvatten, met het betrokken doelpubliek, om concrete antwoorden en acties voor te stellen. Ik zou graag in die ruimere context met hen samenkomen.
De informatie over de arme mensen in het algemeen, en in dit specifieke geval van kansarme vrouwen, is uiteraard heel nuttig. De brochure “Check, Alles over vrouwen en hun geld” bevat praktische inlichtingen die niet te verwaarlozen zijn. Daarnaast begint de financiële opvoeding al ingang te vinden in het onderwijs, wat een communautaire kwestie is. Toch volstaat die financiële en budgettaire opvoeding niet om de armoede te bestrijden, aangezien wij niet mogen aannemen dat de arme vrouwen arm zijn omdat zij hun budget slecht beheren.
Het federaal plan Armoedebestrijding beoogt het nemen van structurele maatregelen om de armoede van vrouwen te bestrijden. De kinderbijslag werd in de loop der tijden verbeterd. Zo is er nu een schoolsupplement in augustus. Bovendien hebben alleenstaande moeders recht op een aanvullende kinderbijslag. Ook het Alimentatiefonds moet beter functioneren. In het federaal armoedeplan is voorzien dat de voorschotten worden opgetrokken en dat meer alleenstaande moeders een beroep zouden kunnen doen op het fonds door de inkomensgrenzen op te trekken. Niet-betaalde onderhoudsgelden zorgen er immers vaak voor dat een gezin in de armoede terechtkomt. Aan dat project werk ik samen met de ministers Wathelet en Reynders. Het is immers mijn collega Didier Reynders die ter zake bevoegd is.
Precies om deze groep nog meer te helpen, heb ik dit jaar 4,2 miljoen euro vrijgemaakt om OCMW’s toe te laten initiatieven op te zetten om jonge, kansarme kinderen maximaal te helpen, om hen een goede start in het leven te geven en schooluitval tegen te gaan.
Wat het specifiek probleem van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen betreft, dit valt onder de bevoegdheid van mijn collega Milquet, minister van Werk en Gelijke Kansen. Ik verzoek u dus om uw vraag over dit punt aan haar te stellen. Dank u voor uw aandacht.
02.03 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor uw antwoord. Ik ga ervan uit dat u inderdaad afwacht wat het actieplan zal zijn van de Koning Boudewijnstichting en dat wij daar dan zeker nieuws over zullen krijgen. Voor het overige zal ik uw collega Milquet zeker interpelleren.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het toenemend aantal thuis- en daklozen" (nr. 20119)
03 Question de Mme Mia De Schamphelaere au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le nombre croissant de personnes sans domicile fixe et de sans-abri" (n° 20119)
03.01 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag over het toenemend aantal thuis- en daklozen was ingediend ter attentie van staatssecretaris Delizée, die belast is met Maatschappelijke Integratie.
Precies afgelopen week wordt de crisisopvang die gold tijdens de zware winterperiode stopgezet. De winter is zeer streng geweest en bovendien is het aantal dak- en thuislozen wel erg gestegen in ons land, niet alleen in Brussel, maar in alle regio’s.
Daarbij blijkt ook, wat nog meer verontrustend is, dat een stijgend aantal vrouwen en jongeren in de thuisloosheid verzeilt. Dat gebeurt soms door problemen van verslaving, alsook door een gebrek aan persoonlijke veiligheid wegens toenemend huiselijk geweld. Ook zijn er steeds meer jongeren die niet thuis kunnen of willen leven, bijvoorbeeld wegens het gewelddadig thuismilieu. Ten slotte zijn er ook steeds meer psychisch zieke mensen die blijven ronddolen zonder thuis of opvang.
Er is een belangrijke studie uitgevoerd door de federale dienst Maatschappelijke Integratie.
Mijn vragen aan de regering, zijn de volgende. Wordt er een analyse gemaakt van de nieuwe cijfers en nieuwe tendensen in de thuisloosheid?
Worden er besluiten getrokken uit die analyse en uit het rapport van de federale dienst Maatschappelijke Integratie?
Welke nieuwe maatregelen worden er op basis van die analyse en de besluiten genomen om te vermijden dat nog meer mensen dakloos zouden worden?
03.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw De Schamphelaere, ik heb inderdaad kennisgenomen van die uiterst interessante studie. Die studie bevat, zoals u onderstreept, een reeks cijfers, maar het gaat bovenal om een kwalitatieve studie. Zo vestigt zij de aandacht op een reeks waarnemingen inzake de evolutie van de daklozenbevolking, het tekortschieten van de huidige vormen van hulp en de goede lokale of regionale praktijken die verspreid en ontwikkeld zouden worden, bijvoorbeeld, een provinciaal noodnummer om onmiddellijk het aantal beschikbare plaatsen en hun lokalisering in de zone te kennen, de aanwezigheid en interventie van een psychiater tijdens sommige wachtdiensten, het regelmatig overleg tussen OCMW en huisvestingmaatschappij, et cetera.
Er kunnen ontelbare conclusies uit die studie getrokken worden, maar ik zal mij tot twee essentiële punten beperken. Ten eerste wordt de daklozenbevolking gekenmerkt door meerdere problemen, waarmee rekening gehouden moet worden bij hun tenlasteneming. Die problemen omvatten mentale gezondheidsproblemen of verslavingsproblemen, administratieve problemen, een gebrek aan relevante competenties, gebroken gezinnen, een gebrek aan een sociaal netwerk.
Het is dus duidelijk dat enkel en alleen het geven van een woning vaak niet zal volstaan. Het is passend om steeds vaker een intensievere begeleiding aan te bieden.
Ten tweede, de studie dringt aan op de noodzaak van een globaal en meer coherent nationaal beleid wat betreft de strijd tegen dakloosheid. Het houdt een regelmatige samenwerking op alle gezagsniveaus in. De bevoegdheden ter zake zijn verdeeld, terwijl het een sociale problematiek betreft die moet worden aangepakt vanuit een veel globalere invalshoek. We moeten het woonbeleid erbij betrekken, evenals het gezondheidsbeleid, het werkgelegenheidsbeleid, het ruimtelijkeordeningsbeleid, het onderwijsbeleid, het veiligheidsbeleid, het mobiliteitsbeleid, het energiebeleid, het mobiliteitsbeleid, het beleid van de instellingen, jeugdinstellingen, gevangenissen, psychiatrische instellingen, enzovoort.
Tijdens de volgende interministeriële conferentie, Integratie in de Samenleving, ben ik van plan om de studie om te zetten in een waarachtige instrument voor samenwerking en voor de uitvoering van een beleid van overleg tussen de federale staat en de deelstaten, dat zowel voorkomt als geneest en de verschillende aspecten die ik net aangehaald heb, behelst.
03.03 Mia De Schamphelaere (CD&V): Ik dacht dat, als een FOD of een federale dienst een opdracht krijgt om een studie uit te voeren, zulks was in opdracht van een beleidsvoorbereidend traject, dat er dus maatregelen in voorbereiding zouden zijn. Maar dan hoor ik de opsomming van het overleg dat nodig is om heel concrete maatregelen uit de studie te nemen om nog maar tot de preventie van dakloosheid te komen, en ik spreek dan nog niet over de thuislozen en de bijzondere opvang.
Het is ontmoedigend om te horen welke verschillende bevoegdheden er worden betrokken eer er een concrete maatregel kan worden uitgewerkt. U hebt zowat alle bevoegdheden in ons land opgesomd, die zouden moeten samenwerken in een volgende interministeriële conferentie. Ik weet niet of we op die manier snel tot een preventiebeleid zullen kunnen komen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les astreintes payées par Fedasil et le manque de places dans les centres" (n° 20142)
- Mme Martine De Maght au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les astreintes versées à des demandeurs d'asile" (n° 20159)
- Mme Jacqueline Galant au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la condamnation de l'État belge à payer plus de 205 000 euros d'astreinte à 55 demandeurs d'asile" (n° 20220)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le paiement d'astreintes" (n° 20652)
- Mme Martine De Maght au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la récupération de frais d'accueil auprès de demandeurs d'asile ayant bénéficié d'astreintes" (n° 20747)
- Mme Hilde Vautmans au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le paiement d'astreintes" (n° 20852)
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'accueil des demandeurs d'asile, la durée de séjour, les astreintes et l'exclusion" (n° 21151)
- de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de door Fedasil betaalde dwangsommen en het tekort aan opvangplaatsen" (nr. 20142)
- mevrouw Martine De Maght aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de dwangsommen aan asielzoekers" (nr. 20159)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de veroordeling van de Belgische Staat tot het betalen van een dwangsom van meer dan 205 000 euro aan 55 asielzoekers" (nr. 20220)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het betalen van dwangsommen" (nr. 20652)
- mevrouw Martine De Maght aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het terugvorderen van opvangkosten aan asielzoekers waaraan dwangsommen werden uitbetaald" (nr. 20747)
- mevrouw Hilde Vautmans aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de uitbetaling van dwangsommen" (nr. 20852)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de opvang van de asielzoekers, de duur van het verblijf, de dwangsommen en de uitsluiting" (nr. 21151)
De voorzitter:
Mevrouw Galant en mevrouw Vautmans hebben zich laten verontschuldigen.
04.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le secrétaire d’État, je souhaiterais revenir sur la problématique des astreintes payées par l’Ètat belge à des demandeurs d’asile à qui on n’a pas pu offrir d’endroit pour être accueillis.
La presse citait récemment 55 demandeurs d'asile qui auraient introduit une action en justice pour des montants entraînant des astreintes de 500 euros par jour et par personne.
Ce paiement d’astreintes représenterait au total un montant de plus de 200 000 euros. Ce paiement se fait par l’intermédiaire de leurs avocats. L'argent est issu d'une provision constituée par Fedasil. Mes questions sont simples: au-delà des montants dégagés lors du dernier contrôle budgétaire pour permettre de créer plus de places d’accueil - si mes informations sont exactes, une vingtaine de millions d’euros ont été dégagés pour trouver des solutions plus structurelles - en ce qui concerne ces problèmes d’astreinte, pouvez-vous me donner à ce jour, le nombre de jugements condamnant l'État qui ont été prononcés? Pour quel montant exactement? Combien de dossiers cela concerne-t-il? Quelles sommes ont-elles été effectivement versées par l’État belge?
04.02 Martine De Maght (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, met uw goedvinden zal ik beide vragen samen stellen.
In eerste instantie moest de federale regering de voorbije vier maand voor deze dakloze asielzoekers al een som van ongeveer 205.000 euro ophoesten. Drieënveertig van de asielzoekers aan wie dwangsommen werden toegekend zijn nieuwkomers die voor het eerst een asielaanvraag deden in ons land. Vier personen deden al eerder een aanvraag. Twee gezinnen die ook dwangsommen toegekend kregen, verbleven hier zelfs illegaal. De betaling van de dwangsommen gebeurt uiteraard via hun advocaten. Het geld komt uit een spaarpot die Fedasil, bevoegd voor de opvang van asielzoekers, aanlegt voor juridische geschillen. Als de asielzoekers na de veroordeling een plaats aangeboden krijgen en ze niet ingaan op dat aanbod, worden de dwangsommen niet langer uitbetaald.
In dat verband heb ik twee vragen. Kunt u deze gegevens toelichten? Welke maatregelen gaat u naar aanleiding daarvan nemen?
Mijnheer de staatssecretaris, ik kom nog even terug op de vraag die ik gesteld heb in de plenaire vergadering van 11 maart jongstleden. Ik heb uit uw antwoord tijdens die vergadering begrepen dat u ook niet akkoord ging met de uitbetaling van die dwangsommen en dat u naar aanleiding daarvan een procedure hebt opgestart om de uitbetaling ervan aan te vechten.
Van november 2009 tot februari 2010 werden aan deze dakloze asielzoekers dwangsommen uitbetaald. Ik heb daarnet meegegeven in welke situatie ze zich bevinden. Wanneer asielzoekers een plaats in een opvangcentrum wordt aangeboden en ze gaan daar niet op in, dan wordt op dat ogenblik de uitbetaling van de dwangsommen stopgezet. Hieruit kan men impliciet verstaan dat al degenen die dwangsommen ontvangen ook opgevangen worden in asielcentra. De Europese opvangrichtlijn 2003/9 EG artikel 13, § 3, tweede lid, voorziet in de mogelijkheid dat indien blijkt dat de asielzoeker over voldoende bestaansmiddelen beschikt om in zijn opvangbehoeften te voorzien — wat dan wel het geval is met die dwangsommen — de lidstaat van de asielzoeker kan vragen om deze voorzieningen, met name de asielopvang, te vergoeden.
Daarom heb ik nog enkele extra vragen. Kunt u bevestigen dat er vandaag geen dwangsommen meer uitbetaald worden? Bent u bereid om Fedasil een vergoeding te laten aanrekenen voor de verstrekte opvang aan de asielzoekers waaraan dwangsommen werden uitbetaald? Op welke juridische basis waren de dwangsommen verschuldigd aan de twee gezinnen die illegaal in België verbleven en voor wie blijkbaar niet eens een asielprocedure lopende was? Hoeveel mensen van wie de asielprocedure al is afgesloten, worden vandaag nog in asielcentra opgevangen?
04.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de feiten zijn geschetst. Er is reeds 200 000 euro aan dwangsommen betaald. Ik zou van u graag een stand van zaken krijgen.
Hoeveel dwangsommen werden tot nu toe uitbetaald aan hoeveel personen? Hoeveel mensen hebben op dit moment geen opvangplaats? In welke maatregelen voorziet u op korte termijn om dit grote en dure probleem op te lossen?
04.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, il semblerait qu'aucun centre n'ait été désigné pour 3 000 personnes. Heureusement, la plupart d'entre elles ne connaissent pas le système et n'ont donc pas demandé d'astreinte. Néanmoins, cela vaut la peine de rediscuter avec le gouvernement du système du plan de répartition. Certains partenaires de la majorité le redoutaient, au motif que ce plan pourrait créer un appel d'air et inciter des personnes fuyant leur pays à venir en Belgique plutôt que dans des pays voisins. Le système d'astreinte produit le même effet.
Il serait plus intéressant de réfléchir sereinement à un plan qui répartirait les personnes les plus anciennement arrivées - par exemple, celles qui se trouvent depuis plus d'un an en centre d'accueil – sur l'ensemble des communes. De plus, certaines études ont montré que le maintien d'une cellule familiale en centre d'accueil, dans lequel les parents ne peuvent ni préparer leurs repas ni assumer leur autorité, n'était pas du tout souhaitable.
Combien de personnes se trouvent-elles en centre d'accueil depuis plus d'un an? Pourquoi ne pas les faire sortir avec un plan de répartition? Combien d'astreintes ont-elles été payées, et pour combien de personnes? Ne craignez-vous pas un incitant à se diriger vers la Belgique? Depuis les restrictions à la loi d'accueil adoptée en décembre dernier, combien de personnes ont-elles été exclues de l'accueil? En particulier, combien d'Afghans? Je rencontre pas mal de familles afghanes qui doivent sortir des centres dans les semaines à venir, mais qui vivent dans un complet dénuement. J'imagine qu'on ne va quand même pas renvoyer des familles avec enfants en Afghanistan. Donc, qu'allez-vous décider?
04.05 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw de voorzitter, ik heb de eer aan de geachte leden de volgende antwoorden mee te delen.
Fedasil werd op straffe van een dwangsom veroordeeld door de arbeidsrechtbanken tot het opvangen van hetzij asielzoekers die op de hoogte gebracht werden van de beslissing van niet-toewijzing van een verplichte plaats van inschrijving, hetzij minderjarigen die samen met hun ouders illegaal op het grondgebied verblijven en geen opvangplaats hebben verkregen.
Er worden dus ter uitvoering van die veroordelingen dwangsommen uitbetaald aan die personen voor de periode waarin Fedasil hen geen opvangplaats heeft kunnen aanbieden.
Het agentschap heeft een totale som van 232 250 euro aan dwangsommen betaald in het kader van die veroordelingen. Dat cijfer omvat de periode van 2 november 2009 tot 22 maart 2010 voor zevenendertig verzoekers, alleenstaanden of gezinnen.
Il est exact que la loi 12 janvier 2007 sur l’accueil des demandeurs d’asile et de certaines autres catégories d’étrangers ne subordonne pas l’octroi de l’aide matérielle à la condition que le demandeur d’asile ne dispose pas de moyens suffisants. L’article 13, § 4, alinéa 2 de la directive européenne 2003 prévoit la possibilité pour des États membres de demander aux demandeurs d’asile, qui disposent de ressources suffisantes pour couvrir les conditions de l’aide matérielle au moment où ces besoins fondamentaux ont été couverts, le remboursement de ceux-ci. Cette règle n’a pas été transposée dans l’ordre juridique belge.
En ce qui concerne les mineurs étrangers séjournant illégalement avec leurs parents sur le territoire et dont l’état de besoin a été constaté par un CPAS suite au fait que les parents n’assument pas ou ne sont pas en mesure d’assumer leur devoir d’entretien, ceux-ci sont accueillis en vertu de l’article 57, § 2, aliénas 1 et 2 de la loi du 8 juillet 1976, loi organique des centres publics d’action sociale, et des articles 6, §§ 2 et 60 de la loi accueil du 12 janvier 2007, et conformément à l’arrêté royal du 24 juin 2004 visant à fixer les conditions et modalités pour l’octroi d’une aide matérielle à un étranger mineur qui séjourne avec ses parents illégalement dans le Royaume.
C’est sur base de cette réglementation que le tribunal du travail a reconnu à ces deux familles séjournant avec leurs enfants mineurs illégalement sur le territoire un droit à l’aide matérielle dans un centre fédéral et que Fedasil a été condamné, sous peine d’astreintes, à les accueillir. Des astreintes ont été payées, par ailleurs, à ces familles en exécution de ces jugements de condamnation pour la période pendant laquelle aucune place d’accueil ne leur a été proposée.
Wat het aantal opgevangen personen betreft van wie de asielprocedure afgesloten werd, herinner ik eraan dat de Opvangwet van 12 januari 2007 voorziet dat er andere categorieën van vreemdelingen kunnen opgevangen worden in deze opvangstructuren. Men zal er dus in geen geval, en dit punt wil ik benadrukken, van moeten uitgaan dat de asielzoekers van wie de asielaanvraag afgesloten is, ongeacht of ze positief of negatief afgesloten werd, en die nog steeds opgevangen worden in de opvangstructuren, geen recht hebben op deze opvang.
Dat gezegd zijnde, haal ik in antwoord op uw vraag de volgende elementen aan.
Op 28 februari 2010 telde Fedasil in alle opvangstructuren, met uitzondering van de noodopvangstructuren, 858 personen in het bezit van verblijfsvergunning als gevolg van een erkenning van het vluchtelingenstatuut, het verkrijgen van een subsidiair beschermingsstatuut of de regularisatie van het verblijf in België.
Deze personen hebben recht op opvang tijdens een overgangsperiode van twee maanden om hen toe te laten een woning te vinden, een dossier voor de aanvraag van maatschappelijke dienstverlening bij het bevoegde OCMW in orde te brengen en te vertrekken.
1448 personen zijn afgewezen asielzoekers die recht hebben op opvang, hetzij omdat ze een aanvraag voor de verlenging van hun verblijf hebben ingediend bij de dienst Vreemdelingenzaken, hetzij omdat ze een beslissing tot verlenging van hun verblijf hebben ontvangen van dienst Vreemdelingenzaken, hetzij omdat ze een aanvraag tot regularisatie hebben ingediend, in het bijzonder om medische redenen bij de dienst Vreemdelingenzaken. De wetswijzigingen die aangebracht werden door de programmawet van 30 december 2009 zullen het mogelijk maken dat een deel van deze groep de opvangstructuren verlaat.
1007 personen zijn afgewezen asielzoekers, maar kunnen bij wijze van overgang gereglementeerd gehuisvest worden in de opvangstructuur, hetzij omdat ze op het moment van de opname in de statistieken in feite nog over een periode beschikken waarin ze nog in beroep kunnen gaan in het kader van hun asielaanvraag. Ze beschikken namelijk over de mogelijkheid een beroep in te stellen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen of een administratief cassatieberoep bij de Raad van State hetzij omdat ze zich op het moment van de opname in de statistieken nog binnen de toegestane termijn, minimum vijf dagen, bevinden die wordt toegekend met het oog op materiële hulp aan de mensen die de opvangstructuur moeten verlaten, hetzij omdat een vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst wordt voorbereid.
Président: Luc Goutry.
Voorzitter: Luc Goutry.
Je tiens à rappeler également que depuis mars 2009 un total de 2 603 places ont été ouvertes par Fedasil afin d’éviter les non-désignations. Le conclave budgétaire a récemment octroyé 20 millions d’euros supplémentaires à Fedasil pour parvenir à notre objectif d’ouvrier 5 000 places complémentaires. Tout est mis en œuvre pour que ces ouvertures aient lieu en 2010.
Madame Genot, quant à votre question sur le nombre de personnes résidant en centre d’accueil depuis plus d’un an, le réseau d’accueil de Fedasil étant constitué de plusieurs opérateurs comme les centres d’accueil fédéraux, la Croix-Rouge, ILA, Ciré, cette donnée n’est pas immédiatement accessible contrairement aux états de procédure qui eux sont monitorés tous les mois.
Nous avons donné la priorité à l’ouverture de nouvelles places d’accueil.
Depuis mars 2009, 2 600 places ont été créées. Les modifications législatives apportées à la loi accueil par la loi-programme du 30 décembre dernier nous permettent à présent de recourir à un plan de répartition moyennant l’accord donné par le Conseil des ministres. Actuellement, il n’est pas envisagé d’y recourir.
Jusqu’au 26 mars 2010, mon administration a compté 228 personnes concernées par une troisième demande d’asile et dont le dossier n’a pas été transmis au CGRA. Conformément à l’article 4 de la loi accueil, ces personnes n’ont pas bénéficié de l’aide matérielle. Leur nationalité n’est pas disponible dans les données de Fedasil. Je vous propose d’adresser votre question auprès de mon collègue compétent en matière de politique de migration et d’asile.
04.06 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses détaillées. Je note que le gouvernement a dégagé des moyens supplémentaires pour permettre l'accueil des demandeurs d'asile.
Il y a plusieurs pistes de travail, notamment le marché public relatif aux woonmodules, qui est en passe de finalisation.
J'ai interrogé récemment M. Wathelet qui m'a confirmé - et c'est une bonne nouvelle - que le protocole d'accord entre Fedasil et l'Office de étrangers allait bientôt être signé. Cela permettra de faire sortir des centres les personnes qui ne doivent plus s'y trouver afin de laisser des places disponibles aux personnes qui viennent d'arriver sur le territoire.
J'espère que l'ensemble de ces mesures permettront d'éviter le paiement d'astreintes par l'État au bénéfice des demandeurs d'asile, ce qui heurte fortement l'opinion publique.
04.07 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je note que vous ne contredisez pas le chiffre de 3 000 personnes sans désignation, qui auraient droit à l'accueil et qui ne se le voient pas attribuer.
Mme Smeyers disait tout à l'heure qu'il nous fallait un plan de répartition équitable. J'espère que de plus en plus d'acteurs vont se rallier à cette solution. Dans les années 2000, un plus grand nombre de personnes avaient trouvé refuge en Belgique et on avait augmenté le nombre de places. Dans les années suivantes, cela avait diminué et on avait réduit le nombre de places.
Nous devons nous en tenir à un certain nombre de places et pour le surplus, il faut faire sortir les plus anciens et leur accorder une aide matérielle. On ne peut pas jouer sur le nombre de places au fur et à mesure des migrations, c'est une façon très compliquée de gérer ce dossier. Cela nous amène au problème des astreintes qui est effectivement difficilement compréhensible pour la population.
J'encourage le gouvernement à prendre ce problème à bras-le-corps et à aboutir à un plan de répartition équitable pour les gens qui sont depuis plus d'un an en centres d'accueil.
04.08 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord.
We zijn het er allemaal over eens dat die dwangsommen voor de slechtst mogelijke perceptie zorgen in ons land. Het is verschrikkelijk dat er zo veel geld verloren moet gaan. Dat is echter ook een gevolg van het huidige wanbeleid.
Ik hoor u graag zeggen dat er na een bepaalde overgangstermijn extra plaatsen vrijgemaakt zullen worden doordat diverse bepaling dan hun ingang vinden. Het gaat echter telkens maar om een paar honderden plaatsen. U bent daar niet alleen verantwoordelijk en bevoegd voor. Daarom wil ik oproepen om u samen met de staatssecretarissen en ministers die op het vlak van asiel en migratie bevoegd zijn te beraden, zodat er echt structurele maatregelen genomen worden.
U voelt zelf toch ook dat het niets zal oplossen om hier en daar te prutsen aan honderd extra opvangplaatsen of om enkele honderden mensen uit de opvang te halen die er niet terecht inzitten. Er moet structureel iets gedaan worden aan de in- en uitstroom ten einde het geheel overzichtelijker te maken en die dwangsommen te vermijden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Michel Doomst aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "mensen met papieren in asielcentra" (nr. 20312)
05 Question de M. Michel Doomst au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la présence de personnes disposant de papiers dans des centres d'asile" (n° 20312)
05.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, toenmalig minister van Maatschappelijke Integratie, mevrouw Arena, beloofde voor het einde 2008 te zorgen voor een snellere doorstroming van asielzoekers om plaatsen vrij te maken in asielcentra. Het was toen de discussie dat er ongeveer 2 000 personen in asielcentra zaten, hoewel die al papieren en een leefloon hadden. Er werd toen ook gezegd dat de helft van de 16 000 personen onterecht in de asielcentra verbleven. Er is gevraagd om dat wat uit te klaren en te verduidelijken.
Wat is op dit ogenblik de stand van zaken in die toch wel terechte discussie en de terechte lijn?
Hoeveel personen met papieren en hoeveel personen met een leefloon verblijven momenteel nog in asielcentra?
Welke maatregelen werden ondertussen genomen om — en ik denk dat dit een zeer belangrijk sleutelwoord is — een snellere doorstroming in alle richtingen te garanderen?
05.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, eind februari 2010 werden in het hele opvangnetwerk van Fedasil 858 personen met een verblijfsvergunning opgevangen. In feite zitten die personen nog in het opvangnetwerk, want zij beschikken over een termijn van twee maanden om de opvangstructuren te verlaten. Tijdens die termijn hebben die personen alleen recht op materiële hulp en opvang. Zij ontvangen pas financiële steun als zij de opvangstructuur verlaten.
Er zijn dus geen personen met papieren die met een leefloon verblijven in het opvangnetwerk. Het agentschap voert zowel vanuit de opvangstructuren als vanuit de hoofdzetel controle uit op het recht van opvang door voortdurend de status van de procedure te onderzoeken waarin elke bewoner zich bevindt.
05.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik blijf erbij dat wij een wettelijke marge hebben om die personen daar wat langer te laten verblijven, maar dan moeten wij er iets aan doen om voor degenen die op dat vlak volledig in orde zijn en die papieren en leefloon hebben, in de toekomst de doorstroming sneller te realiseren. Anders blijven wij met dat probleem zitten, en het wordt reusachtig groot.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de activering van leefloners" (nr. 20530)
06 Question de M. Mark Verhaegen au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'activation des bénéficiaires du revenu d'intégration sociale" (n° 20530)
06.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, uitkeringsgerechtigde werkzoekenden jonger dan vijftig jaar moeten actief naar werk zoeken. De overheid doet heel wat activeringsinspanningen. Om hen hierbij te helpen kan na een eerste geldgesprek, indien nodig op basis van het individueel dossier, een overeenkomst worden afgesloten tussen de RVA-facilitator en de werkzoekende, waarbij een aantal punctuele acties wordt vastgelegd, zoals het ingaan op werkaanbiedingen, spontane sollicitaties of het inschrijven in interimkantoren.
Bij een tweede gesprek, vier maanden later, wordt gecontroleerd in hoeverre de werkloze ook woord heeft gehouden. Indien blijkt dat de werkzoekende onvoldoende inspanningen doet dan zal de overheid een nieuwe overeenkomst maken met nog duidelijkere verbintenissen, ook met tijdelijke sancties, zoals een vermindering gedurende vier maanden voor alleenstaanden en gezinshoofden, of een schorsing van de werkloosheidsuitkeringen voor de samenwonenden.
Bij een derde gesprek, alweer vier maanden later, wordt opnieuw gecontroleerd in hoeverre de werkloze woord heeft gehouden. Indien het negatief is, of bij ongewettigde afwezigheid op dit ultieme appel, zal de overheid een definitieve sanctie opleggen, namelijk de schorsing van de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen.
Deze werkweigeraars kloppen dan bij het OCMW aan voor een leefloon. U voelt mij al komen. De transfers van de helft van de bestaansminimummiddelen voor deze personen die van de federale werkloosheidsuitkeringen naar de leeflonen uit de gemeentekas gaan, verschuiven. Het is zeker geen akkefietje. Het gaat om honderdduizend leefloners in ons land. Alleen in Vlaanderen is er het laatste jaar 13 % bijgekomen. Het is merkwaardig, want het gaat vooral over de groep van de 20- tot 29-jarigen, mensen in de fleur van hun leven.
Ik hoef er geen tekening bij te maken dat zulks zeker voor kleinere gemeenten een ernstige financiële aderlating betekent. Die kan een goed bestuur voor alle andere mensen in hun gemeente hypothekeren. Zoals de RVA vanaf de 15de, respectievelijk de 21ste maand voor werkloze jongeren, of vanaf 25 jaar zal de sociale dienst van het OCMW onmiddellijk een gesprek convoceren met de bedoeling hen te activeren. Het werkaanbod kan in haar eigen diensten gebeuren of eventueel worden uitbesteed naar een dienstenbedrijf dat al dan niet door het OCMW met andere OCMW’s is opgericht.
Ondanks deze gepersonaliseerde begeleiding van de werklozen, met hierbij de bijzondere aandacht voor de moeilijk bemiddelbaren, eerst door de RVA, daarna door het OCMW, stellen wij op het terrein vast dat velen die via de cascade van de werkloosheidsuitkeringen in het leefloon terechtkomen, niet de minste wil tonen om aan het werk te gaan.
Ik had graag antwoord gehad op een aantal vragen.
Kan het OCMW dat bereid is deze mensen onmiddellijk tewerk te stellen, onmiddellijk overgaan tot het opleggen van sancties voor degenen die niet willen ingaan op deze werkaanbiedingen, in casu vier maand vermindering voor alleenstaanden of alleenstaande ouders of schorsing van de leefloonuitkeringen voor samenwonenden, en dit een beetje gelijklopend met de sanctie die de RVA kan opleggen na het tweede gesprek?
Ten tweede, ziet de staatssecretaris nog andere middelen om deze harde categorie van werkweigeraars aan te pakken?
06.02 Staatssecretaris Philippe Courard: In antwoord op uw vraag kan ik u het volgende zeggen.
De schorsing van de uitbetaling van het leefloon, hetzij gedeeltelijk, hetzij volledig, kan enkel worden opgelegd in de twee gevallen voorzien in artikel 30, § 1, van de wet van 26 mei 2002. Het gaat dan over het verzuim bestaansmiddelen aan te geven waarvan men het bestaan kent of over het afleggen van valse of onvolledige verklaringen die het bedrag van het leefloon beïnvloeden. In het bijzondere geval van het niet naleven van een integratiecontract kan als administratieve sanctie een schorsing van de uitbetaling van het leefloon worden opgelegd van maximum een maand of maximum drie maanden bij herhaling binnen de termijn van een jaar volgens artikel 30, § 2, van voornoemde wet.
Een specifieke sanctie is niet voorzien voor het door het geachte lid bedoelde geval van het niet willen ingaan op een werkaanbieding. In voorkomend geval zal het OCMW kunnen argumenteren dat betrokkene niet langer beantwoordt aan de wettelijke voorwaarde werkbereid te zijn, tenzij dit om gezondheids- en billijkheidsredenen niet mogelijk is, en dus niet langer aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie.
Onder impuls van het Handvest van de sociaal verzekerden wordt in de wet van 26 mei 2002 veel belang gehecht aan de rechten van de gebruiker. Zo voorziet de wet in een aantal procedurele waarborgen, gaande van het recht om gehoord te worden tot de mogelijkheid om een beroep bij de arbeidsrechtbank in te stellen.
Voor het antwoord op uw tweede vraag verwijs ik naar mevrouw Milquet, die tijdens het begrotingsconclaaf middelen heeft gevraagd om precies te zorgen voor een op maat van de persoon uitgewerkte en efficiëntere begeleidingen van werkzoekenden.
06.03 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord. Het OCMW heeft inderdaad een aantal wettelijke mogelijkheden om op te treden. Wij mogen zeker niet vergeten dat er ook in crisistijd heel wat open vacatures blijven.
Een voorbeeld, wij zijn met drie gemeenten met een dienstenbedrijf begonnen. Iedereen die wil werken, kan daar aan de slag. Zelfs mensen met neigingen naar een arbeidsmarkthandicap kunnen daar direct aan de slag. Ik denk dat wij dat argument moeten meenemen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'évaluation des procédures d'accueil des mineurs non accompagnés (MENA)" (n° 21021)
07 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de evaluatie van de opvangprocedures van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV)" (nr. 21021)
07.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le secrétaire d'État, normalement, les mineurs non accompagnés sont accueillis dans des centres d'orientation (COO) pour leur enregistrement, leur identification et la désignation de leur tuteur. Ils sont censés y rester pour un séjour de maximum deux fois quinze jours. S'ils introduisent une demande d'asile, les MENA sont alors orientés vers une structure d'accueil gérée par Fedasil. Une seconde phase de transition d'une durée de quatre mois à un an maximum démarre alors au cours de laquelle le centre d'accueil est chargé d'établir un projet de vie en collaboration avec les tuteurs et d'élaborer une solution durable la plus adéquate pour le mineur non accompagné.
Après cette période de six mois, une solution durable est supposée avoir été cernée et ces mineurs sont orientés vers une structure fédérale ou communautaire. L'accueil dans les COO est souvent problématique. Il s'agit de centres ouverts, ce qui a pour conséquence que bon nombre de jeunes accueillis quittent ces centres très vite, parfois sans laisser d'adresse ou sans introduire nécessairement de demande d'asile.
Monsieur le secrétaire d'État, disposez-vous des chiffres relatifs à la durée moyenne de séjour dans les centres nécessaires à l'identification des MENA? Au cours de l'année 2009, combien de mineurs non accompagnés sont-ils passés dans les centres d'orientation et éventuellement dans les autres centres? Sur l'ensemble de ces mineurs, combien ont été répertoriés comme ayant fait éventuellement une fugue? Pour lutter contre ce risque de fugue et de disparition, un protocole de collaboration relatif au traitement des dossiers de disparition de ces mineurs avait été signé en 2008 entre Child Focus, le parquet général, le parquet de Bruxelles, l'Office des étrangers, le CGRA, Fedasil, le service des Tutelles et les polices locales. Il y a donc un nombre important d'intervenants.
Quelle évaluation peut-on tirer de ce protocole d'accord? Combien de mineurs non accompagnés ont-ils été retrouvés en 2009? Je ne sais pas si vous avez en votre possession tous les chiffres et tous les éléments de réponse ou si certains éléments relèvent éventuellement de la compétence d'autres ministres.
07.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, conformément à l'article 6 de l'arrêté royal du 9 avril 2007 déterminant le régime et les règles de fonctionnement applicables aux centres d'observation et d'orientation, le séjour en COO est mis à profit pour l'enregistrement des mineurs non accompagnés, leur identification et la désignation d'un tuteur par le service des Tutelles. Je regrette qu'actuellement il n'y ait pas de réglementation relative au délai maximal pour réaliser l'identification du jeune par le service des Tutelles. De ce fait, un dépassement des délais légaux de séjour en COO est souvent constaté. Ainsi, à titre indicatif, le délai moyen entre l'émission du doute quant à l'âge du jeune et sa détermination officielle est de 38 jours.
Du 1er janvier 2009 au 31 décembre 2009, on a dénombré 1 074 mineurs non accompagnés qui ont été enregistrés au sein du réseau d'accueil de Fedasil. Dans ce chiffre sont aussi inclus des jeunes qui n'ont pas été directement accueillis dans l'un des deux COO et qui sont d'abord passés par une autre structure d'accueil en raison de la saturation des places en COO.
En réponse à votre question sur les fugues des jeunes à partir des COO, Fedasil opère une différence entre les départs spontanés de jeunes qui n'ont pas laissé d'adresse et dont le départ n'est pas défini en termes de "disparition inquiétante", car on peut supposer qu'ils disposent d'attaches familiales, et les disparitions qualifiées d'inquiétantes.
Pour 2009, sur les 706 sorties enregistrées, 80 % étaient des sorties régulières vers d'autres structures d'accueil, 17 % étaient des départs spontanés et sans laisser d'adresse et moins de 3 % ont été qualifiées de disparitions inquiétantes.
Quant au protocole de coopération relatif au traitement des dossiers de disparition de ces mineurs entre Child Focus, le parquet général, le parquet de Bruxelles, l'Office des étrangers, le CGRA, Fedasil et le service des Tutelles, il sera évalué vers Pâques 2010. Je ne puis donc pas encore vous informer des résultats de cette évaluation.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.20 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.20 heures.