Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 31 maart 2010

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 31 mars 2010

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.08 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 14.08 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

De voorzitter: La question n° 18405 de Mme Staelraeve est retirée à sa demande.

 

01 Vraag van de heer Michel Doomst aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de nationale voetbalconferentie" (nr. 20376)

01 Question de M. Michel Doomst au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la conférence nationale sur le football" (n° 20376)

 

01.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de eerste minister, ik weet dat het voor u moeilijke voetbaltijden zijn, maar toch wil ik signaleren dat de minister van Sport van de Franstalige Gemeenschap een maand geleden heeft aangekondigd dat er een nationale voetbalconferentie aankomt onder uw leiding, die dan ook deskundig zal zijn. Die conferentie zou een oplossing zoeken voor de problemen die ons voetbal ondermijnen.

 

Vandaar dat mijn nieuwsgierigheid groot was om van u wat uitleg te krijgen over dat volgens mij nuttig initiatief van een nationale voetbalconferentie.

 

Welke actoren zullen betrokken worden bij dat initiatief?

 

Werden er daarvoor al concrete doelstellingen vooropgesteld?

 

01.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, geachte collega Doomst, het klopt dat ik een vraag heb gekregen van minister Antoine om een dergelijk initiatief te nemen. Ik ben aan het nadenken over de opportuniteit en de wijze waarop. In de komende weken zal ik nagaan of ik daartoe al dan niet kom.

 

01.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de eerste minister, bedankt voor uw antwoord. We kijken uit naar de concrete resultaten van die bedenkingen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Martine De Maght aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "bijverdienen na pensionering" (nr. 20550)

- de heer Koen Bultinck aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het voorstel van de eerste minister om gepensioneerde 65-plussers onbeperkt te laten bijverdienen" (nr. 20569)

- mevrouw Maggie De Block aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het onbeperkt bijverdienen voor gepensioneerden" (nr. 20581)

- mevrouw Sarah Smeyers aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "zijn voorstel om gepensioneerde 65-plussers onbeperkt te laten bijverdienen" (nr. 20584)

02 Questions jointes de

- Mme Martine De Maght au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les revenus d'appoint après la mise à la retraite" (n° 20550)

- M. Koen Bultinck au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la proposition du premier ministre d'autoriser les revenus d'appoint illimités pour les retraités de plus de 65 ans" (n° 20569)

- Mme Maggie De Block au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les revenus d'appoint illimités pour les retraités" (n° 20581)

- Mme Sarah Smeyers au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "sa proposition d'autoriser les revenus d'appoint illimités pour les retraités de plus de 65 ans" (n° 20584)

 

Le président: Mme De Maght et Mme Smeyers étant absentes, leurs questions sont sans objet.

 

02.01  Koen Bultinck (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, wij worden dezer dagen geconfronteerd met het fameuze groenboek van minister Daerden, onze huidige minister van Pensioenen.

 

In dat dossier was er even een uitzondering. Enige dagen geleden lanceerde u het idee om gepensioneerde vijfenzestigplussers onbeperkt te laten bijverdienen. Ik maak meteen duidelijk dat, wat de oppositie betreft, het Vlaams Belang dienaangaande een voorstel heeft ingediend. U zou dus op steun van de oppositie kunnen rekenen.

 

Het enige wat ik van u wil weten, mijnheer de eerste minister, is in welke mate over dat leuke idee dat u lanceerde overlegd was in de regering? Bestond daar wel of niet een consensus over binnen de regering? Als deel van de wetgevende macht zijn wij bijzonder geïnteresseerd te weten of en op welk moment daarvoor een concreet wetgevend initiatief zal worden voorgelegd aan het Parlement?

 

Het is immers bijzonder storend dat door allerlei ministers allerlei leuke ideetjes gelanceerd worden. U mag het mij niet kwalijk nemen, mijnheer de eerste minister, maar u begint steeds meer op uw voorganger, de heer Verhofstadt, te gelijken, die ook allerlei ideetjes lanceerde. Wij moeten echter vaststellen dat er in het Parlement bitter weinig concreet wetgevend materiaal komt. Ik wil dus weten op welk moment wij dienaangaande een wetgevend initiatief mogen verwachten van de regering?

 

02.02  Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, wij vinden dat het groenboek veel informatie bevat, dat er een fatsoenlijke bevraging is geweest en dat er heel interessante voorbeelden uit het buitenland in staan waar wij veel inspiratie uit kunnen halen. Weliswaar zijn wij al in 2003 met de commissie voor de Vergrijzing tot een aantal van dezelfde conclusies gekomen inzake de heikele punten voor onze pensioenfinanciering en de vraag hoe wij aan iedereen aanvullende pensioenen kunnen aanreiken.

 

Ook rijst de vraag wat wij gaan doen met de zogezegde seniorengroep, de vijftigplussers en de zestigplussers. De vijftigplussers willen wij meer aan het werk houden. De gepensioneerde vijfenzestigplussers willen wij toelaten nog een activiteit te ontplooien, hetzij om hun ervaring op de werkvloer over te dragen, hetzij omdat zij niet in een zwart gat willen vallen, of omdat zij nog een inkomen willen genereren.

 

Als vijfenzestigplussers kunnen blijven werken, mijnheer de eerste minister, zorgt dat voor extra bijdragen voor de sociale zekerheid die nu aan alle kanten kreunt. Er zijn meer werklozen, er is meer gezondheidszorg nodig en er zijn ook meer pensioenen, door de vergrijzing.

 

Ik heb ook uw mededelingen gelezen. In de commissie voor de Sociale Zaken heb ik dat bijna wekelijks aangekaart bij minister Daerden. Wij hebben echter een hele tijd op onze honger gezeten omdat hij altijd verwees naar zijn groenboek. Gisteren hebben we inderdaad dat groenboek ontvangen. Wij hadden het echter al een tijdje via andere kanalen.

 

In elk geval, in het groenboek staan veel vragen, maar er staat nog niet van waar de oplossingen zullen komen. Die oplossingen, zo zegt minister Daerden, zullen in het witboek staan. Ik neem echter toch aan dat u als premier, zeker na uw verklaringen, voor ons een beetje meer helderheid kunt brengen, want wij krijgen daar wel heel veel vragen over.

 

Er zijn nog beperkingen voor de vijfenzestigplussers. Wat is uw duidelijk standpunt daarover?

 

Tegen wanneer denkt u daarmee te landen met uw regering?

 

02.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, zeer kort en aansluitend bij de collega’s, het volgende. U liet twee weken geleden weten voorstander te zijn van het idee om vijfenzestigplussers onbeperkt te laten bijverdienen.

 

Daarover heb ik de volgende concrete vragen.

 

Is dat een voorstel dat door de hele regering wordt gedragen?

 

Hoe reageert u op de kritiek die het ABVV ondertussen op uw voorstel heeft geuit?

 

Zult u initiatieven nemen om dat voorstel snel in de praktijk om te zetten?

 

02.04 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik kan vrij bondig zijn.

 

Wanneer een maatschappelijk debat op gang wordt gebracht over de hervorming van een belangrijk onderdeel van de sociale zekerheid, namelijk de pensioenen, is het evident dat op momenten standpunten zullen worden ingenomen, zeker door wie leiding wil geven aan dat debat.

 

Ik denk dat er stilaan een consensus groeit, minstens over de verruiming van de mogelijkheden voor mensen die ouder zijn dan 65 jaar om bij te verdienen, net zoals er een zeer ruime consensus groeit rond het feit dat wij niet op de eerste plaats de wettelijke pensioenleeftijdsgrens moeten aanpassen, maar veeleer moeten komen tot een sterkere activering van de bevolkingscategorieën of de leeftijdscohortes vanaf 53, 54, 55 jaar. Tussen 55 en 65 zijn we in België met 34-komma-zoveel mensen aan het werk, terwijl dat Europees gemiddelde 44 tot 45 % bedraagt.

 

Zo zullen we stelselmatig — dat is de bedoeling —, op basis van de uitgangspunten van het groenboek, tegen de zomer — mevrouw De Block vroeg naar de timing — komen tot de publicatie van een witboek, wat conform de vrij goede methode van Europese besluitvorming moet leiden tot echte beleidsoriëntaties, waarna met de sociale partners en ook vanuit de regering effectief legislatief en reglementair werk moet gebeuren, wat een hele tijd in beslag zal nemen.

 

Het Parlement heeft niet het monopolie op het maatschappelijk debat, verre van zelfs. Ik ben van plan om nog dingen te zeggen buiten dit Parlement. Ik zal trouwens ook bij de voorstelling van het groenboek zeggen wat ik over bepaalde aspecten denk. Het staat u vrij om mij daarover te ondervragen. Op het juiste moment zullen wij dan oordelen wanneer het moment is gekomen om, met de steun van de meerderheid mevrouw De Block, hier ontwerpen in te dienen die dit belangrijk maatschappelijke vraagstuk in de goede zin kunnen doen evolueren. Wij hebben een stelsel van sociale zekerheid uitgebouwd dat voor een bepaald aantal onderdelen dateert uit een periode waarin de levensverwachting veel geringer was. Ik denk dat het er ons in de meerderheid veel om te doen is om die delen van de sociale zekerheid waarover wij het hebben duurzaam te ontwikkelen en te versterken in de toekomst. Wat de pensioenen betreft, lijkt het mij evident dat het in elk geval gaat over een verlenging van de gemiddelde beroepscarrières van de mensen. De mensen zullen dus gemiddeld langer moeten werken en langer moeten bijdragen tot de sociale zekerheid.

 

Wat ons betreft, meen ik dat de wettelijke pensioenleeftijd op 65 jaar behouden kan blijven, maar dit moet natuurlijk gebeuren met een grotere activering van de vijftigers en vooral zij tussen 55 en 64 jaar. Dit alles moet passen in een modernisering en een betere financiering van de sociale zekerheid. Er moet meer worden ingespeeld op mogelijkheden van de betrokkenen en pluspunten voor de samenleving. Een vrijwillige versoepeling van de leeftijdsgrens en het meer kunnen bijverdienen na de leeftijd van 65 is volgens mij absoluut aan de orde. Dit is een van die dingen waarover in een bepaalde mate een consensus kan groeien.

 

02.05  Koen Bultinck (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, als nietszeggend antwoord maar ook als antwoord dat zelfs geen parlementsleden kan choqueren, kan dit tellen. U hebt het leuke ideetje ongeveer twee weekends geleden gelanceerd. Ik heb vanuit het Vlaams Belang zeer duidelijk gezegd dat u voor het idee van het onbeperkt bijverdienen voor 65-plussers zelfs steun vanuit de oppositie kunt krijgen. Er groeit daarover inderdaad een consensus.

 

Ik ben het niet eens met uw idee alsof de overgang van groenboek naar witboek ons nu plots de pensioenhervorming zal opleveren die wij nodig hebben. Het is hoogdringend. U hebt in de Zevende Dag verklaard dat u toch nog de ambitie heeft om vóór 2011 een pensioenhervorming door te voeren. Ik behoor tot zij die daarover kritisch en cynisch durven te zijn. Als wij deze chronologie aanhouden, mijnheer de eerste minister, dan vrees ik dat daar niets van in huis komt. Ik stel ook subtiel vast dat u zegt vast te houden aan de pensioenleeftijd van 65 terwijl dit niet het fundamentele debat is.

 

U fluit doodleuk uw eigen collega mevrouw Becq terug, die terecht, zoals zoveel collega’s uit andere fracties vóór haar, zei dat de lengte van de loopbaan in rekening brengen veel fundamenteler is in het debat. Wat het grote debat betreft of minimaal het ideetje dat u gelanceerd hebt, daarvan weet u dat er in het Parlement stilaan consensus over groeit. Wat mij blijft choqueren en ongerust maakt is dat deze regering er niet in slaagt, zoals in veel andere dossiers, om werk te maken van de echt noodzakelijke pensioenhervorming en op het terrein concrete initiatieven te nemen. In dit dossier vooral mogen we geen tijd meer verliezen.

 

02.06  Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. We moeten inderdaad een mentaliteitswijziging bij de vijftigplussers krijgen, om langer aan het werk te blijven. Het ene zal voortvloeien uit het andere. Als vijftigplussers langer actief blijven, zullen ze, als ze weten dat ze misschien nog enige activiteit kunnen ontwikkelen na hun pensionering, veeleer geneigd zijn om nog een tandje bij te steken en langer te werken.

 

U zegt dat dit moet gebeuren in afspraak met de sociale partners en dat is ook zo. Waarom stoppen mensen vroegtijdig op de werkvloer? Dikwijls is het een kwestie van te veel stress, te hectisch leven, te lange dagen. 38 uur is niet veel als men in een kader werkt. Er zal dus meer dan een mentaliteitswijziging moeten gebeuren.

 

Ik ga er wel mee akkoord dat we nog een aantal hervormingen doorvoeren vóór het einde van deze legislatuur, want dat is nog meer dan een jaar. Een aantal korte termijnhervormingen dan, waaronder misschien het bijverdienen voor vijfenzestigplussers of misschien het bijverdienen voor mensen met een overlevingspensioen. De aanzet tot de grote pensioenhervorming kan, hoewel het debat daarover al kan worden gevoerd, waarschijnlijk pas na de volgende verkiezingen gebeuren. Ik hoop dat althans. Immers, er is een vergelijking gebeurd tussen zestien Europese landen en wij zijn het enige land waar er nog geen grote pensioenhervorming is gebeurd.

 

We komen te gelegener tijd op deze aangelegenheid terug.

 

02.07  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt uw mening nog eens bevestigd. N-VA deelt uw mening dat we moeten gaan naar een sterkere activering van vijftigplussers. Voor vijfenzestigplussers moet het mogelijk zijn om verder te werken zonder daar fiscaal voor afgestraft te worden. Het mag geen verplichting zijn, die mening deel ik. Ik vrees wel dat er weinig concreets in uw antwoord zit en dat het bij een mening zal blijven, die helaas niet meteen zal worden omgezet in het beleid. Als u het tegendeel kunt realiseren, graag.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Mme De Maght a l’habitude de déposer des questions, mais de ne pas les poser. Je ne sais pas ce qui ce passe, mais il faudrait que quelqu’un lui explique.

 

03 Vraag van mevrouw Dalila Douifi aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "zijn missie naar de Balkan samen met Staatssecretaris voor asiel en migratiebeleid Wathelet" (nr. 20401)

03 Question de Mme Dalila Douifi au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "sa mission dans les Balkans avec M. Wathelet, secrétaire d'État à la Politique de migration et d'asile" (n° 20401)

 

03.01  Dalila Douifi (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, mijn vraag strekt ertoe meer details te krijgen over de inhoudelijke aspecten van de missie. Samen met staatssecretaris Wathelet bent u naar de Balkan geweest voor het bekende probleem van de migratie van Serviërs en Macedoniërs en daaraan gekoppeld asielaanvragen die toch in een periode voor serieuze pieken in onze asielaanvragen hebben gezorgd. Ik denk niet dat u daarop reeds heeft geantwoord.

 

Hoe is het daar precies aan toe gegaan? Wat is er daar afgesproken voor de toekomst met de betrokken landen?

 

Welke landen deed u precies aan? Wie hebt u daar ontmoet om erover te praten en afspraken te maken?

 

Welke analyse maakt men ter plaatse van het probleem? Waarom komen die massaal af naar ons land?

 

Welke politieke boodschap hebt u daar precies gebracht en welke afspraken werden er gemaakt tussen de autoriteiten en ons land?

 

Kunt u ook wat cijfers geven? Kunt u ondertussen het exacte aantal asielaanvragen uit de Balkan meedelen? Zijn die procedures nog lopende of zijn ze afgerond of in welke fase zitten ze?

 

Hoe zijn die over het algemeen geëvalueerd? Welke beslissing hebben zij over het algemeen gehad? Waarschijnlijk zal dat dan allemaal om dezelfde reden zijn.

 

Is men ook reeds bezig met de uitzetting, de verwijdering van die mensen? Hoe gebeurt dat precies? Wij hebben kunnen lezen dat er bussen zijn ingezet om de mensen naar de landen van herkomst terug te brengen. Kunt u daarover cijfers geven en wat commentaar? Is dit ondertussen nog aan de orde?

 

Zijn er eventueel nog andere afspraken gemaakt inzake de terugkeer van de groep van mensen met deze achtergrond naar de landen van herkomst?

 

Ten slotte, in de pers zei een woordvoerder van de dienst Vreemdelingenzaken dat er toch wel sterke aanwijzingen waren dat er netwerken aan het opereren waren in deze landen. Daar zou ik ook graag eens weten of u verslag kunt geven van de gesprekken die daaromtrent zijn gevoerd. Wat doet de regering daaraan? Kortom, lopen er onderzoeken? Werden er afspraken gemaakt met de landen van herkomst hoe dit verder aangepakt wordt ter voorkoming voor de toekomst?

 

03.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Douifi, naast Kroatië, Slovenië en Bosnië-Herzegovina heb ik alle landen van de Balkan bezocht in het licht van de voorbereiding van het voorzitterschap. Ik heb ook Macedonië en Kosovo bezocht.

 

Op vrijdag 5 maart had ik een gesprek met mijn Servische collega Cvetkovic. U vraagt welke mensen ik heb ontmoet. Ik heb heel wat mensen ontmoet, telkens onder leiding van de eerste ministers van de betrokken landen. Ik heb ook de presidenten ontmoet. De ontmoetingen met de eerste ministers vonden plaats in aanwezigheid van de betrokken ministers, meestal de ministers van Buitenlandse Zaken. Daarnaast waren ook de mensen verantwoordelijk voor Justitie, Migratie en dies meer aanwezig.

 

De analyse van het probleem ter plaatse is dat het in beide landen gaat om een aantal dorpen waar Albanees sprekende mensen worden gemanipuleerd door malafide inrichters van busreizen naar België. Er wordt hen gezegd naar België te gaan, daar een tijdje te blijven, waarna men een verblijfstitel kan krijgen.

 

De boodschap die ik heb gebracht, is een ontradende boodschap. Ik heb vrij letterlijk gezegd dat er geen toekomst voor die mensen is in België.

 

Tussen 1 januari 2010 en 26 maart 2010 waren er 506 asielaanvragen uit Macedonië en 462 uit Servië. Daarvan werd een deel al afgehandeld. In 86 gevallen werd al een beslissing genomen. Er werd aangedrongen op spoedige afhandeling. Geen enkele van die 86 heeft geleid tot de toekenning van het statuut van asielzoeker. De rest van de aanvragen is nog in behandeling.

 

U vraagt hoe de verwijdering van de mensen via de ingezette bussen verloopt. Honderd en een mensen werden teruggestuurd met bussen. Een aantal mensen is vrijwillig en op eigen initiatief teruggekeerd. Daarnaast zijn er ook mensen teruggekeerd met de Internationale Organisatie voor Migratie, meer bepaald sinds januari 50 Macedoniërs en 71 Serviërs.

 

De afspraken inzake terugkeer zijn de dossiers zo snel mogelijk afhandelen, mensen terugsturen en waken op de readmissie door de betrokken landen. De collega's van de regeringen van Macedonië, Servië en Albanië hebben hun volledige medewerking toegezegd om dit goed te laten verlopen.

 

Wat uw vraag naar een onderzoek naar de netwerken betreft, dat werd heel uitgebreid besproken tijdens de onderhouden met de heren Cvetkovic en Gruevski.

 

Beiden hebben gemeld - dat was al gebeurd - dat zowel de gerechtelijke als de politionele instanties de opdracht hadden gekregen en ook bezig waren met het opsporen van de organisatoren die behoren tot een nationaliteit die niet de Servische en ook niet de Macedonische was, wat de verdere stappen in de afhandeling zou faciliteren, gelet op interne wetgeving die in de betrokken landen stipuleert dat alleen organisatoren van verplaatsingen voor personen die de nationaliteit van het betrokken land hebben dit kunnen organiseren. Het leek in elk geval mogelijk om daarop zeer snel te reageren met de betrokken politionele en justitiediensten. Ons land heeft uiteraard de volledige medewerking van onze politie- en gerechtelijke diensten en de diensten van de DVZ toegezegd om mee te helpen om de betrokken filière lam te leggen, wat ondertussen ook is gebeurd.

 

03.03  Dalila Douifi (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, ik dank u voor de informatie die meer gedetailleerd is dan wat ik al had gelezen. De cijfers die u geeft over de aanvragen uit de specifieke landen en ook de andere informatie over het probleem geven, mijns inziens, aan dat het gaat om mensen die niet in onze asielprocedure thuishoren. Wij zijn een achterstand aan het opbouwen. De regering heeft in dit dossier al genoeg problemen op te lossen. Een snelle behandeling van de dossiers en het principe “last in, first out”moeten worden toegepast.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de timing van het dossier BHV en de staatshervorming" (nr. 20898)

- de heer Bart Laeremans aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de splitsing van BHV en de gevolgen van het Grosaru-arrest van het Hof voor de Rechten van de Mens voor België" (nr. 21149)

04 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "le calendrier prévu pour le dossier BHV et la réforme de l'État" (n° 20898)

- M. Bart Laeremans au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la scission de BHV et les conséquences de l'arrêt Grosaru de la Cour des droits de l'homme pour la Belgique" (n° 21149)

 

04.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag gaat over BHV en de staatsvorming. Ik zal niet de hele geschiedenis herhalen, maar ik begin bij het engagement dat u zelf bent aangegaan, namelijk dat u tegen Pasen een akkoord met betrekking tot de kieskring BHV en de staatshervorming zou voorleggen. Even later is gebleken dat wij Pasen dienen te begrijpen als een twee weken durend proces en dat pas na afloop van de paasvakantie een akkoord zou worden voorgelegd.

 

Recent zegden FDF-voorzitter Maingain en minister Reynders ons dat voor hen de deadline van de paasvakantie niet telt, dat een akkoord en de staatshervorming pas voor veel later en voor veel verder in de tijd zou zijn en dat alles met een noodwet kan worden opgelost.

 

Wat is het standpunt van de regering met betrekking tot de vooropgestelde deadline? Houdt u die of acht u het mogelijk dat de deadline naar een later tijdstip wordt verschoven?

 

Daarnaast hebben die twee heerschappen recent nog andere dingen gezegd. Volgens Maingain zijn de Vlamingen nazi’s. De niet-benoeming van de drie burgemeesters is een praktijk van het Duits bezettingsregime. Dat is de wereld op zijn kop. Wie de democratie en de wetten doet respecteren, is een nazi; wie de democratie en de wetten aan zijn laars lapt, is de verzetsheld.

 

Het lijkt mij vanzelfsprekend dat u zo dadelijk van het moment gebruik maakt om de uitspraken van de heer Maingain in de meest striemende bewoordingen te veroordelen. Ik vraag ook dat u diegene zou veroordelen die weigert zich te distantiëren van die uitspraken, zoals de heer Reynders doet. De heer Maingain heeft in deze de grenzen van het fatsoen ver overschreden. Wij kunnen die uitspraken niet tolereren, of men nu Vlaming is of niet. U mag ook niet toelaten dat sommige mensen zich van deze uitspraken weigeren te distantiëren.

 

Mijnheer de eerste minister, u bent verantwoordelijk voor deze regering. Ik verwacht dat u nu zowel de uitspraken van de heer Maingain als de houding van minister Reynders streng veroordeelt.

 

04.02  Bart Laeremans (VB): Mijnheer de eerste minister, ik heb mij aangesloten naar aanleiding van de zaak van het Grosaru-arrest. Die vragen blijven uiteraard gehandhaafd.

 

Het Europees Hof heeft bevestigd dat de verkiezingsuitslagen eerst door een gerechtelijke instantie moeten worden gecontroleerd en gedekt, en dat het nogal eigenaardig is als daar geen controle op staat, tenzij door het betrokken parlement. Dat heeft natuurlijk zeer zware repercussies voor onze situatie. Bij ons is het ook het Parlement dat de verkiezingen dekt. Zeker in de huidige situatie, waarbij het Grondwettelijk Hof al had gezegd dat de kieskring BHV tegen 2007 moest gesplitst zijn, lijkt het toch nogal logisch dat de huidige situatie, waarbij het Parlement zijn eigen verkiezing zou dekken, niet meer kan.

 

Welke initiatieven zijn er al genomen om te zorgen dat een onafhankelijk gerechtelijk orgaan, zoals het Grondwettelijk Hof, met de controle op de geldigheid van de verkiezingen wordt belast?

 

Erkent u dat het daardoor bijzonder moeilijk wordt voor het Parlement en de regering om geen rekening te houden met het arrest van het Grondwettelijk Hof inzake BHV?

 

Sindsdien waren er ook de uitspraken van de heren Maingain en Reynders die de zaak in een stroomversnelling hebben gebracht.

 

Sommigen hadden gehoopt dat Jean-Luc Dehaene met een akkoord over Brussel-Halle-Vilvoorde zou afkomen, maar eigenlijk weet iedereen dat daaromtrent geen akkoorden te maken zijn, want de standpunten van de Vlamingen en de Franstaligen liggen daarvoor te ver uit elkaar. Hier moet gewoon de democratie worden toegepast. Hier moet de wet van meerderheid versus minderheid spelen. De Vlaamse wetsvoorstellen moeten eindelijk goedgekeurd worden. Dat is de democratie. Dat is wat moet gebeuren. Een akkoord wordt natuurlijk niet dichterbij gebracht met de vreselijke uitspraken van Olivier Maingain over nazisme, die kwetsend en uitermate grof zijn. Die uitspraken zijn niet alleen voor binnenlands gebruik bedoeld. Ze worden ook internationaal gebruikt. Dat is het vicieuze van heel de zaak. Het is evident dat u zich daarvan zou distantiëren, mijnheer de eerste minister.

 

Het straffe is dat diezelfden zelf naziterminologie hanteren, in die zin dat de Anschlusspolitiek door de Franstaligen, en in het bijzonder door het FDF, wordt gepromoot. Zij slingeren de Vlamingen nu zaken in het gezicht over nazipraktijken. Dat is toch wel verschrikkelijk. Zij alleen bezondigen zich aan dat soort termen. Als men het heeft over lebensraum voor Brussel, dan zijn zij het die dergelijke termen gebruiken, misschien niet zo letterlijk, maar het komt wel daarop neer. Brussel is te klein, Brussel moet groter worden, heel de rand moet bij Brussel worden aangesloten of aangehecht. Dat zijn zaken die mij doen denken aan wat hier 60 jaar geleden gebeurd is. In de praktijk gaan zij heel ver. Kijk naar wat er momenteel in Wezembeek gebeurt, waar de FDF-burgemeester, van Hoobrouck, zelfs kinderen gebruikt en misbruikt om de Vlamingen te pesten en in de hoek te duwen. Hij is eigenlijk bezig met de lokale gemeenteschool te liquideren. Ik vraag mij af met wat voor mensen wij hier bezig zijn. Wat voor praktijken worden hier toegepast? Het is verschrikkelijk inhumaan.

 

Ik vraag u dan ook, mijnheer de eerste minister, naar uw standpunt. Wat vindt u van die uitspraken van Olivier Maingain? Distantieert u zich daarvan? Zult u excuses vragen? Ik weet wel dat u die niet kunt vragen aan Olivier Maingain, want hij is gewoon maar een Parlementslid, maar u kunt wel excuses vragen aan uw vicepremier. Uw vice-eersteminister is lid van uw regering. Hij is toevallig ook voorzitter van de MR. U kunt vragen of eisen van uw vicepremier dat hij zich daarvan distantieert en dat hij zich excuseert voor dit soort kwetsende en uitermate grove bewoordingen. Zult u dat doen of hebt u niets gehoord en niets gezien?

 

04.03 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat het van belang is dat de koninklijke opdracht van minister van Staat, Jean-Luc Dehaene, kan slagen. Dat is belangrijk voor het land. Ik heb eerder al gezegd dat ik inhoudelijk geen commentaar zal geven over de ontwikkeling van die opdracht. Ik zal mij daar ook vandaag aan houden. Ik kan wel namens de regering zeggen dat ik vandaag de provocaties betreur die de opdracht van de heer Dehaene bemoeilijken en alleen de onverdraagzaamheid voeden. Politici moeten vandaag vooral oplossingen en akkoorden bereiken, veeleer dan ruzie te maken en oplossingen te bemoeilijken.

 

In verband met het Grosaru-arrest tegen Roemenië, dat dateert van 2 maart 2010, wil ik het volgende opmerken. Eerst en vooral, het arrest waarvan sprake is niet definitief. De partijen kunnen binnen 3 maanden na de datum van het arrest nog de verwijzing vragen naar de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

 

Ten tweede, het Europees Hof velt geen algemeen oordeel over de verenigbaarheid van de techniek van de erkenning van de geloofsbrieven door het parlement met het recht op vrije verkiezingen, dat in de zaak-Grosaru aan de orde was. De rechtspraak van het Hof met betrekking tot het recht op vrije verkiezingen, is trouwens traditioneel voorzichtig en heeft steeds aandacht en respect voor de specifieke situatie in het betrokken land. In een comparatief, rechtsvergelijkend overzicht stelt het Hof in kwestie vast dat de techniek van de goedkeuring van de geloofsbrieven door het Parlement, die ook bij ons wordt gehanteerd, in vele landen wordt gebruikt. In drie West-Europese landen, namelijk België, Italië en Luxemburg, is er tegen de beslissing van de kiesbureaus geen afzonderlijk rechtsmiddel voorhanden. Die vaststelling wordt gedaan, maar het Hof voegt er onmiddellijk aan toe dat die landen genieten van “een lange democratische traditie, die van aard is om elke twijfel inzake legitimiteit van de betrokken techniek weg te nemen.”

 

De verwijzingen naar de elementen van kritiek op het gebrek aan jurisdictionele controle op verkiezingsresultaten, zijn niet nieuw. Het arrest-Grosaru wijkt in die zin ook niet af van de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Om al die redenen – ook al kunnen er initiatieven zijn die wel tegemoetkomen aan het beschikkend gedeelte van het arrest – ben ik van oordeel dat het arrest-Grosaru voor België geen onmiddellijke gevolgen heeft.

 

04.04  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de premier, u spreekt terecht over provocatie.

 

(…): (…)

 

04.05  Ben Weyts (N-VA): Provocaties? Voor alle duidelijkheid, u bedoelt toch enkel de provocatie van de heren Maingain en Reynders? U gaat een minister die zijn job doet, toch niet op gelijke hoogte stellen met een Parlementslid die de Vlamingen uitkreet voor nazi’s? Ik mag hopen dat u die twee toch niet op gelijke hoogte gaat plaatsen?

 

Minister Bourgeois heeft immers enkel en alleen zijn job gedaan. Hij heeft ervoor gezorgd dat de democratie gerespecteerd wordt, dat de wetten gerespecteerd worden. Hij heeft enkel gedaan wat u en uw partij altijd gevraagd hebben dat hij zou doen. Ik begrijp goed dat u de provocatie veroordeelt van de heer Maingain en van minister Reynders. U spreekt mij daarin niet tegen mag ik hopen? U doet dat niet, dus ik neem aan dat u zowel Maingain als Reynders vertegenwoordigt want anders zou wel eens het beeld kunnen ontstaan dat u geëvolueerd bent van een goede Vlaming in die Vlaamse regering naar een goede Belg in die federale regering tot uiteindelijk een goede Franstalige in de huidige regering gedragen door een Franstalige meerderheid.

 

Om af te sluiten, premier, verwijs ik naar hetgeen uw kader en uw achterban vragen, namelijk een splitsing van BHV zonder Vlaamse prijs. Ik heb hier een motie van het schepencollege van Zemst waarvan ook Tom Dehaene deel uitmaakt. Ook Tom Dehaene vraagt via een motie van het schepencollege van Zemst “de onvoorwaardelijke goedkeuring van de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde”. Ik weet wel dat één Dehaene de lente niet maakt maar dit is eigenlijk wat uw achterban wil. Die wil dat u doet wat u en uw partij beloofd hebben, namelijk de kieskring BHV splitsen zonder Vlaamse prijs.

 

04.06  Bart Laeremans (VB): Mijnheer de voorzitter, ik vrees dat de goede collega vooral wishful thinking heeft geformuleerd want ik heb wel degelijk provocaties gehoord, in het meervoud. Ik heb dus de indruk dat de eerste minister niet alleen de kool maar ook zijn eigen geit zoveel mogelijk wil sparen en tegelijkertijd impliciet ook de brave minister Bourgeois een oorvijg wil geven. Voor alle duidelijkheid, wat daar in de Vlaamse regering gebeurt is enkel de niet-benoeming bevestigen die Keulen in het verleden al heeft doen plaatsvinden. Het is eigenlijk niet meer dan dat. Eigenlijk zouden die drie burgemeesters moeten afgezet worden wegens kennelijk wangedrag. Op dit moment zijn ze waarnemend of dienstdoend burgemeester. Men laat dat maar gebeuren. Als men die laksheid die de Vlaamse regering hanteert laat voortduren, dan zullen ze tot 2012 – dus de hele legislatuur – burgemeester geweest zijn. Wat de Vlaamse regering doet is dus nog heel braaf. Blijkbaar vindt u zelfs dat al een provocatie.

 

Mijnheer de eerste minister, ik vind het heel jammer dat u hier niet de moed hebt om u duidelijk te distantiëren van Olivier Maingain en uw eigen vicepremier, laat staan dat u de moed hebt gehad om excuses te vragen van hen. U duikt onder, u laat hen maar de meest grove beledigingen uitroepen tegen de Vlamingen. U laat dat allemaal maar gebeuren, u laat dat allemaal over uw kant gaan. Ik betreur dit ten zeerste. Ik hoop dat u alsnog uw vergissing inziet en dat u snel toestaat dat deze Kamer de splitsing doorvoert van Brussel-Halle-Vilvoorde zonder dat daar prijzen voor betaald worden. Dat is nu immers echt eens een dossier waar geen prijzen voor nodig zijn. Het gaat om het wegwerken van een discriminatie. Het zou nogal straf zijn dat de Vlamingen daarvoor zouden moeten betalen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 21020 de M Jadot est reportée à sa demande.

 

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sarah Smeyers aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het regularisatiebeleid van deze regering" (nr. 21105)

- de heer Filip De Man aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de toelaatbaarheid van valse stukken in het kader van de regularisatieprocedure" (nr. 21119)

05 Questions jointes de

- Mme Sarah Smeyers au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la politique de régularisation de ce gouvernement" (n° 21105)

- M. Filip De Man au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "l'admissibilité de faux en écriture dans le cadre de la procédure de régularisation" (n° 21119)

 

05.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de eerste minister, in de plenaire vergadering van vorige week gaf staatssecretaris van Migratie en Asielbeleid Wathelet toe dat vreemdelingen die bij hun regularisatieaanvraag fraude plegen door het gebruik van een vals arbeidscontract, niet automatisch een rode kaart krijgen. Zij kunnen nog steeds, op basis van andere elementen, geregulariseerd worden. Dat er fraude gepleegd werd, is dus geen bezwarend element.

 

De staatssecretaris verstopt zich bij zijn antwoord achter internationale rechtspraak en ook rechtspraak van de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, die hem zouden verbieden om louter op basis van het fraude-element een aanvraag af te wijzen.

 

Die redenering klopt echter niet. In tegenstelling tot asiel is regularisatie geen recht, maar een gunst, die eigenlijk, net zoals naturalisatie, in slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kan worden toegekend. Het gaat vaak over mensen van wie de asielaanvraag al werd afgewezen of mensen die zelfs nooit een aanvraag hebben ingediend. Die mensen hebben geen recht op een verblijf; ze kunnen enkel geregulariseerd worden indien uit de omstandigheden blijkt dat het onrechtvaardig is om hen terug te sturen naar het land van herkomst.

 

Het lijkt mij dan ook evident – ik hoop dat u die mening deelt – dat vreemdelingen die fraude plegen bij hun aanvraag, in het geheel niet meer in aanmerking kunnen komen voor die gunstmaatregel.

 

De instructie van juli 2009 stelt dat ook letterlijk. In die instructie staat: "Deze instructie is niet van toepassing op personen die een actueel gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, of op personen die de Belgische autoriteiten manifest probeerden te misleiden of fraude gepleegd hebben."

 

In de plenaire vergadering hebben ook de liberale regeringspartijen MR en Open Vld bevestigd dat fraude voor hen de deur dicht doet. De heer Baeselen vindt dat fraude moet leiden tot een uitsluiting van de aanvraag. Ook de heer Defreyne vindt dat iemand die een vals arbeidscontract in zijn dossier steekt, niet geregulariseerd kan worden. Zelfs uw partijgenote, mevrouw Leen Dierick, zei dat fraude voor CD&V niet kan, en terecht.

 

Er bestaat momenteel zeer grote onduidelijkheid over het standpunt van de regering in het dossier. Mijnheer de eerste minister, ik wil u daarom de volgende vragen stellen.

 

Wat is het standpunt van de regering met betrekking tot de werkwijze van staatssecretaris Wathelet? Zijn alle regeringspartijen het eens met zijn werkwijze?

 

Welke afspraken werden in dat verband gemaakt in de regering?

 

Vindt u het persoonlijk aanvaardbaar dat vreemdelingen die bewust fraude plegen met valse arbeidscontracten, toch nog kunnen worden geregulariseerd op basis van andere elementen in hun dossier?

 

Zult u, als coördinator van het migratie- en asielbeleid, maatregelen nemen om die wantoestanden een halt toe te roepen?

 

05.02  Filip De Man (VB): Mijnheer de eerste minister, in dezelfde lijn gaat het over de toelaatbaarheid van valse stukken in het kader van regularisaties.

 

Dankzij uw regering zitten wij nu met meer dan 30 000 aanvragen. Het cijfer is nog niet definitief. Nu blijkt dat de bevoegde staatssecretaris, die onder uw verantwoordelijkheid valt aangezien u voor die materie coördinator bent voor de hele regering, geen graten ziet in het feit dat valse stukken niet alleen terechtkomen in regularisatiedossiers, maar dat die dossiers ook nog eens kunnen uitmonden, niet altijd weliswaar, in een positief advies. Dat heeft hij met zoveel woorden gezegd in de plenaire vergadering van vorige week.

 

Ik stel vast dat uw regering daarmee ingaat tegen uw eigen teksten, met name de instructie die u eind juli 2009 hebt uitgevaardigd. Die instructie werd, zoals u weet, ondertussen dankzij onze goede zorg vernietigd. Het is een tekst van uw hand waar in de algemene slotbepaling staat dat personen die de Belgische autoriteiten manifest probeerden te misleiden of fraude hebben gepleegd, niet in aanmerking komen. De instructie is daarvoor niet van toepassing.

 

Ik heb de volgende vragen. Werden nu al, gelet op die bepaling in de instructie, regularisatieaanvragen van personen die gebruikmaakten van frauduleuze stukken, onontvankelijk verklaard? Werden de 1 800 dossiers die werden overgelegd aan het parket wegens al te flagrante fraudestukken, waarover uw staatssecretaris het vorige week donderdag had, al onontvankelijk verklaard?

 

Hoeveel van die 1 800 dossiers, waarin sprake was van het gebruik van valse stukken, zijn toch ontvankelijk verklaard en resulteerden misschien zelfs in een regularisatie voor de betrokken personen?

 

Ten slotte, is het standpunt van uw regering, sinds de vernietiging van voornoemde instructie, met betrekking tot de toepassing van het oude artikel 9, derde lid, en het nieuwe artikel 9bis van de vreemdelingenwet al dan niet gewijzigd?

 

05.03 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik herhaal dat de instructie waarnaar werd verwezen, inderdaad werd vernietigd door de Raad van State.

 

Ik kom dan tot mijn antwoord op uw vragen. U stelt de vraag of een persoon kan worden geregulariseerd op basis van frauduleuze elementen. Zoals staatssecretaris Wathelet reeds heeft benadrukt, is het antwoord uiteraard heel duidelijk neen. Zelfs indien dat toch gebeurt, omdat de fraude bijvoorbeeld niet bekend is, zal het recht op verblijf achteraf worden afgenomen zodra de fraude bekendraakt.

 

De omgekeerde vraag bestaat ook, namelijk kan het dan nooit gebeuren dat een persoon wordt geregulariseerd, indien hij of zij frauduleuze elementen in zijn of haar dossier heeft. In ieder geval moet de fraude een cruciaal element vormen bij de behandeling. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en de Raad van State vereisen dat heel de aanvraag tot regularisatie wordt onderzocht en dat bij de beslissing met alle elementen rekening wordt gehouden. Het EVRM bepaalt dat de feiten die de aanvrager ten laste worden gelegd, proportioneel moeten worden geëvalueerd rekening houdend met het recht op familiaal leven en met de bescherming tegen onmenselijke of onterende behandelingen bij de terugkeer naar het land van oorsprong.

 

Als de mogelijke regularisatie gebaseerd is op frauduleuze elementen, is een regularisatie sowieso uitgesloten.

 

Betreffende de dossiers die voor onderzoek worden doorgestuurd naar het parket, uiteraard schort de dienst Vreemdelingenzaken in die gevallen de behandeling hiervan onmiddellijk op.

 

Betreffende de precieze specifieke vragen naar de verdere voortgang in de 1 800 dossiers die doorgestuurd zijn naar het parket, verwijs ik u naar de bevoegde staatssecretaris.

 

05.04  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de eerste minister, u geeft hetzelfde antwoord als de heer Wathelet, wat mij bevestigt in het vermoeden dat CD&V onderhevig is aan cdH en het opengrenzenbeleid geen beperkingen meer heeft.

 

U zegt inderdaad dat het antwoord neen is als er nog andere elementen in het dossier zitten die een regularisatie mogelijk moeten maken. Dus fraude doet niet automatisch de deur dicht. Dat is een herhaling van hetgeen de heer Wathelet donderdag in plenum heeft gezegd over die 1 800 dossiers.

 

Het gaat daarbij niet alleen over valse arbeidscontracten. Volgens mij gaat het helemaal niet over valse arbeidscontracten. Dat is hier juist het probleem. In die 1 800 dossiers gaat het misschien over valse identiteitspapieren. In die eenmalige regularisatieperiode is een arbeidscontract echter een voldoende voorwaarde om geregulariseerd te worden. Dat frauduleus document zou dus toch ook een voldoende voorwaarde moeten zijn om het regularisatiedossier gewoon toe te doen. Dat is toch logisch. U wilt echter niet meegaan in die logica. Ik betreur dat ten zeerste.

 

05.05  Filip De Man (VB): Mijnheer de eerste minister, ik begin zo’n beetje te denken dat wij beter niet naar de Raad van State waren geweest, want het feit dat de Raad van State die instructie heeft vernietigd, houdt uw staatssecretaris blijkbaar niet tegen om duizenden, om niet te zeggen tienduizenden, regularisaties door te voeren.

 

Anderzijds, door de vernietiging is natuurlijk de regel die u zelf had bedacht, namelijk dat manifeste fraude hoe dan ook tot uitsluiting zou leiden, nu ook niet meer van toepassing. U zegt wel dat fraude een belangrijk element is in de beoordeling van zo’n dossier, maar u zegt met zoveel woorden - dat de heer Wathelet dat zegt, verbaasde mij niet, maar u beaamt dat hier ook nog eens volmondig - dat zo’n fraude-element niet altijd een reden is om een dossier af te wijzen. Dat doet toch wel veel ogen opengaan.

 

Wij zullen dus niet nalaten om verder die specifieke vragen aan uw staatssecretaris door te sturen over die 1 800 dossiers, waarin van zeer ernstige fraude sprake was. Maar daarover later dus meer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Georges Gilkinet au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "l'absence de dimension sociale forte dans les conclusions du sommet européen de printemps" (n° 21153)

06 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het ontbreken van een krachtige sociale dimensie in de conclusies van de Europese lentetop" (nr. 21153)

 

06.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, les chefs d'État et de gouvernement, dont vous-même, ont adopté ce vendredi 26 mars les bases de la future stratégie socioéconomique de l'Union européenne et de ses États membres pour les dix prochaines années, plus communément appelée UE 2020.

 

Plusieurs membres de notre gouvernement ont regretté, et je les rejoins, l'absence de dimension sociale dans les conclusions de ce sommet européen de printemps.

 

Alors que 2011 sera l'année européenne de lutte contre la pauvreté, aucun objectif chiffré en la matière n'est repris. Il s'agit d'une stratégie exclusivement tournée vers la recherche de la croissance sans que de véritables objectifs liés à notre modèle social et à des efforts en matière environnementale ne soient inscrits.

 

Monsieur le premier ministre, avez-vous, en notre nom, cosigné les conclusions de ce sommet de printemps?

Que pensez-vous des remarques émises par vos collègues sur l'absence de dimension sociale de ces conclusions?

Quels sont les principaux dossiers environnementaux et sociaux qui seront mis sur la table dans le cadre de la présidence belge?

 

06.02  Yves Leterme, premier ministre: Monsieur le président, ma réponse à la première question est que j'ai approuvé les conclusions.

 

Ma réponse à la deuxième question est que les remarques de mes collègues sont valables. Je regrette également le fait qu'il n'y ait pas eu assez d'avancées sociales dans les conclusions. J'ai lutté en ce sens et j'ai obtenu quelques éléments, qui restent néanmoins insuffisants à mes yeux. Mais cela n'a pas remis en cause l'approbation globale des conclusions, qui ont trait à beaucoup d'éléments.

 

La réponse à la troisième question sera donnée au moment opportun, lorsque le programme sera arrêté, en accord avec les gouvernements régionaux et communautaires.

 

06.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, il s'agit d'une réponse succincte et efficace, mais aussi un peu décevante, comme l'est la direction prise par l'Europe actuellement.

 

Je pense que nous devons utiliser la présidence belge pour essayer d'y mettre un peu plus de social et d'environnemental étant entendu que, dans notre conviction, la transition écologique de l'économie est une réponse aux enjeux sociaux et que l'Europe doit se positionner à la pointe en la matière. Nous sommes donc demandeurs et nous observerons attentivement les actions du gouvernement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Georges Gilkinet au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "l'avenir de l'euro" (n° 21154)

07 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de toekomst van de euro" (nr. 21154)

 

07.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, pendant que vous participiez à un sommet européen, j'ai interrogé le ministre des Finances en séance plénière sur l'avenir de l'euro et, en particulier, sur la situation grecque. Il m'a répondu. Cependant, vous savez que des décisions ont été prises après notre dernière séance plénière. Cette question est un enjeu majeur pour l'avenir. Et c'est pourquoi j'aimerais obtenir quelques éclaircissements de votre part à la suite de ce sommet européen.

 

Les spéculateurs s'attaquent aux États après leur offensive contre les banques: la Grèce aujourd'hui, le Portugal, l'Espagne ou l'Italie demain, d'autres après-demain. Les agences de notation jouent un rôle important quand elles dégradent la note des pays. Il en résulte une augmentation des taux d'intérêt, ce qui ne fait qu'aggraver la situation.

 

Nous n'avons finalement pas le choix. Comme dans le cas des banques systémiques qu'il a fallu aider, la Grèce est un partenaire systémique des autres pays européens. Sa dette est détenue pour grande partie par les autres États, dont la Belgique. Nos banques sont donc exposées à la dette grecque.

 

Je voudrais revenir avec vous sur les décisions prises à l'occasion ou en marge de ce sommet. Quelle a été la position défendue par la Belgique lors ce sommet? Quelle est votre opinion sur le recours au FMI, qui co-interviendra dans ce cadre? L'aide apportée sera-t-elle suffisante? La question du rééchelonnement de la dette de la Grèce a-t-elle été abordée?

 

Et puis, comme dans la crise bancaire, il faudra très rapidement identifier les causes de cette situation et s'y attaquer. L'Allemagne prétend que c'est le manque de rigueur des Grecs qui est en jeu. Mais on peut se demander si ce n'est pas le manque de souplesse de la politique monétaire européenne qui est en cause, avec un euro trop fort. Il peut s'agir d'un problème de compétitivité pour certains pays; notamment ceux qui ont les salaires les plus bas ont une tendance au surendettement. Quelle est votre analyse à ce sujet? Quels sont les projets européens pour éviter que, demain, d'autres pays subissent le même sort que la Grèce? Un scénario qui verrait celle-ci quitter la zone euro a-t-il été abordé? Quels sont, selon vous, les risques pour l'euro dans son ensemble? Certains économistes prétendent en effet que la zone euro n'existerait plus dans les deux années à venir.

 

07.02  Yves Leterme, premier ministre: Monsieur Gilkinet, je vous remercie pour votre question. Je vais tenter de répondre le plus précisément possible à vos six questions. D'abord, la position défendue par la Belgique lors de ce sommet. Comme je l'avais annoncé publiquement, trois éléments étaient très importants: premièrement, il fallait décider; deuxièmement, tous les pays de la zone euro devaient décider ensemble et troisièmement, pour le contenu de la décision, j'étais favorable à une approche mixte telle qu'elle a été décidée pendant le sommet.

 

C'est aussi en partie une réponse à votre deuxième question. Je suis totalement d'accord et favorable au recours au FMI. J'ai eu un déjeuner avec M. Dominique Strauss-Kahn il y a deux semaines et je crois qu'il est bon en effet que la solution soit mixte. Je sais que c'est une approche pragmatique mais je voudrais vous rappeler que la Belgique est un pays important au sein du FMI et qu'elle y a apporté des moyens supplémentaires considérables. Utiliser le FMI, c'est une chose importante, surtout quand on voit les limites imposées en cette matière à la zone euro par le Traité de Lisbonne.

 

L'aide sera-t-elle suffisante? L'avenir vous le dira. Toujours est-il que lundi, la Grèce a contracté un paquet d'emprunts de l'ordre de 5 milliards auquel le monde financier a souscrit très vite et à un taux de 5,9 %, ce qui est 325 points de base au-dessus des obligations d'État allemandes, niveau particulièrement élevé mais déjà en deçà de ce qui était pratiqué auparavant. Ré-échelonner la dette de la Grèce, on n'en est pas encore là et ce serait un palier périlleux à franchir.

 

Pour éviter ces problèmes à l'avenir, selon moi, il faudrait renforcer la gouvernance économique. Comme vous y avez fait allusion, il faut renforcer la compétitivité et la productivité de l'économie grecque, comme d'autres économies au sein de la zone euro. Dans le temps, quand il y a avait un problème de compétitivité, on recourait à la dévaluation pour combler le retard de manière quelque peu artificielle. Cette méthode n'est plus possible pour les pays en question. Il n'y a donc aucune alternative au renforcement de la compétitivité par des réductions de charges, des politiques d'assainissement du budget national et autres, comme le visent les mesures mises en place en Grèce.

 

Quant au scénario mis sur la table de la Grèce quittant la zone euro, je vous réponds "non"! Il n'y a pas vraiment de risque non plus pour la zone euro dans son ensemble. Il faut renforcer la gouvernance économique. Il est très important qu'une task force, à laquelle la Belgique participera, prépare des propositions à ce sujet pour la fin de l'année.

 

07.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, je vous remercie pour ces éclaircissements. Je ne suis toutefois pas certain de partager votre optimisme par rapport à l'évolution de la situation de la Grèce à court terme, même si l'aide apportée, jeudi et vendredi derniers, a effectivement permis de contracter un emprunt à des taux plus accessibles que précédemment.

 

Pour ce qui est des risques pour la zone euro, vous l'avez dit vous-même, l'incapacité à dévaluer pose problème pour certaines économies membres de l'euro. L'absence d'alternative est-elle tenable? Ne sommes-nous pas arrivés au bout d'un cycle? C'est vraiment un des gros chantiers financiers internationaux pour le futur dont certaines logiques sont identiques à celles de la crise financière que nous avons connue. D'autres doivent probablement être réinventées, dès lors que la Grèce et d'autres pays sont menacés de difficultés économiques majeures. Il faut suivre ce dossier attentivement!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Madame la ministre de l'Intérieur, venez nous rejoindre.

 

08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Belgische verzekering tegen tigerkidnapping" (nr. 20800)

08 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "l'assurance belge contre le 'tiger kidnapping'" (n° 20800)

 

08.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik begin onmiddellijk met een criminaliteitsdossier. België staat blijkbaar, tot mijn verrassing, vrij hoog in het lijstje inzake tijgerkidnapping.

 

Verzekeringsmakelaar Vanbreda Risk & Benefits, een gekende makelaar in het Antwerpse, wil een verzekering op de Belgische markt brengen om bedrijven in te dekken tegen kidnapping, losgeld en afpersing. Oorspronkelijk was de polis bedoeld voor de Verenigde Staten, bij de maatschappij Chubb, om het personeel van multinationals in allerlei risicogebieden in Afrika en Azië te verzekeren. Blijkbaar vinden kidnapping en afpersing ook steeds meer in België plaats, en vooral vanuit de diamantsector stijgt de vraag volgens verzekeringsmakelaar Vanbreda Risk & Benefits naar dit soort verzekeringen.

 

Mijn vragen aan u zijn de volgende.

 

Ten eerste, hebt u cijfergegevens over het aantal tijgerkidnappings in de periode 2005-2009? Hoeveel gevallen deden zich voor in België?

 

Ten tweede, hebt u kennis van die verzekeringspolis? Denkt men er op regeringsvlak aan deze polis te promoten door bijvoorbeeld verzekeringspremies fiscaal aftrekbaar te maken? Denkt u eraan om in tweede rang te verzekeren en zo de dekking te verhogen?

 

Ten derde en ten slotte, mevrouw de minister, hebt u een zicht op de verzekerde waarborgen? Vindt u het een goed signaal dat bedragen die als losgeld of door afpersing worden betaald, door een verzekeringsmaatschappij worden terugbetaald? Meent u niet dat men potentiële kidnappers hierdoor een verkeerd signaal stuurt? Ik ben benieuwd naar uw inzichten ter zake.

 

08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, uit het overzicht van het aantal geregistreerde tijgerkidnappings door de politie kan worden vastgesteld dat het aantal feiten de voorbije jaren sterk gedaald is. Die daling is het gevolg van de inspanningen van alle betrokken partijen, met onder meer de oprichting van een centraal meldpunt van de federale politie ten behoeve van de bank-, distributie- en postsector voor de uitwisseling van informatie over verdachte handelingen.

 

Mijn diensten zijn niet op de hoogte van het initiatief van de verzekeringsmakelaar Vanbreda Risk & Benefits. Verzekeringen vormen slechts één facet bij de beheersing van criminele risico’s. De overdracht van het risico zal weliswaar de negatieve gevolgen beperken, doch niet zozeer het probleem voorkomen of de oorzaken ervan wegnemen.

 

Daarnaast is het sluiten van een verzekering een individuele keuze waar de FOD Binnenlandse Zaken niet tussenkomt. Vanuit deze optiek onderschrijf ik dan ook veeleer een integrale en geïntegreerde strategie waarbij sensibilisering van de sector en informatie-uitwisseling middels een meldpunt centraal staan.

 

Het fiscaal promoten van dergelijke polissen lijkt mij dan ook niet aan de orde. Er worden namelijk reeds tal van veiligheidsinvesteringen financieel gestimuleerd via een verhoogde fiscale aftrek. Dat vind ik ook niet meer dan normaal.

 

Ik voeg eraan toe dat de eventuele toekenning van fiscale aftrek of het vastleggen van plafonds voor polissen, behoort tot de bevoegdheden van de ministers bevoegd voor Financiën en voor Consumentenzaken.

 

08.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord. Ik neem nota van het feit dat het aantal geregistreerde tijgerkidnappings in de loop van die vijf jaar is gedaald.

 

Mevrouw de minister, u zegt dat de verzekering slechts een klein deel van de oplossing is. Vanuit mijn achtergrond weet ik dat de vraag naar verzekering meestal ontstaat als gevolg van een onveiligheidgevoel, een onzekerheidsgevoel of het gevoel dat men zich moet indekken tegen iets dat vrij frequent voorkomt.

 

Ik neem nota van het feit dat het aantal tijgerkidnappings daalt, maar ik ben toch verrast dat er sprake is van een tegenovergestelde strekking, namelijk het onveiligheidgevoel dat toeneemt. Anders zouden dergelijke risico’s niet door verzekeringsmakelaars op de markt worden gebracht met alle promotiekosten van dien. Ik kan alleen maar vaststellen dat er een markt voor is.

 

Ik kom hierop nog terug, mevrouw de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Nous en arrivons à la question n° 20863 de M. Bogaert, mais puisqu'il n'est pas présent pour la deuxième fois, sa question sera supprimée.

 

M. Waterschoot n'est pas présent pour poser sa question n° 20904 et elle sera donc reportée.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitvoering van de brandweerhervorming" (nr. 20925)

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de begrotingsfondsen die worden uitgetrokken voor de politie en de brandweermannen" (nr. 20947)

- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de invoering van de hervorming van de spoeddiensten" (nr. 21081)

09 Questions jointes de

- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en oeuvre de la réforme des services incendie" (n° 20925)

- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "les fonds budgétaires dégagés pour la police et les pompiers" (n° 20947)

- Mme Catherine Fonck à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en place de la réforme des services de secours" (n° 21081)

 

09.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, voor de extra middelen die in de begroting opgenomen zijn voor de brandweer is uiteraard tijdens de vorige dagen al enige duidelijkheid gekomen over de richting die de besteding zal uitgaan. Het is natuurlijk zo dat men op het terrein echt wel klaarzit om te weten hoe men de voorziene middelen kan gebruiken voor de uitbouw van de brandweerdiensten op zoneniveau. Ik denk dat wij vrij snel onze concrete planning moeten voorleggen. Bij de opties moet misschien al worden aangegeven dat heel veel zal worden overgelaten aan de mogelijkheid om dit per zone in te vullen met een beleid op maat. Gelet op de situatie waarin wij ons bevinden, is dit misschien toch wel een behoorlijke piste.

 

Mevrouw de minister, kan u reeds wat exacter zijn over de bestedingsplannen inzake de toegekende middelen. Hoe zal de verdeling aan de operationele prezones gebeuren? Wat zal daar de verdeling zijn, rekeninghoudend met de nodige personeelsmiddelen en investeringen? Hebben wij nu een voldoende zicht op de resultaten van de inventarisering van de taskforces? Is dat voldoende materiaal om een inschaling mogelijk te maken op maat van de betrokken zones? Hoe zullen die gegevens concreet kenbaar worden gemaakt aan de betrokken actoren?

 

Le président: La question n° 20947 de M. Arens est transformée en question écrite.

 

09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik zal natuurlijk een stukje herhalen wat er vorige week in de commissie is gezegd over de brandweerhervorming en de verdeling van de middelen. Uiteraard ben ik natuurlijk zeer blij met de 32 miljoen euro, wat toch bijna 1,4 miljard oude Belgische franken is, die ik heb verkregen tijdens de begrotingscontrole. Als ik zeg dat wij 32,6 miljoen euro hebben gekregen bij de begrotingscontrole dan is dat natuurlijk geld dat in 2010 zal worden gebruikt.

 

Hoe zal dat bedrag worden besteed? Daarvan gaat er 6 miljoen euro naar vorming. Dat is ongeveer 20 % van het totale bedrag. Dat gaat via de brandweerscholen. Dat gaat via gespecialiseerde opleidingen, flashovers, duikopleidingen, zonnepanelen, enzovoort. In die 6 miljoen euro zit natuurlijk ook een stuk voor de werkingsmiddelen, de aanpassing van de infrastructuurwerken, in se aanpassingen van de gebouwen om ervoor te zorgen dat zij bepaalde opleidingen kunnen aanbieden.. Ik weet niet of u al een brandweerschool heeft bezocht? Men merkt bij zo’n bezoek dat er heel wat materiaal nodig is om bijvoorbeeld zo’n flashover te kunnen testen.

 

Ook een kaderopleiding voor officieren is echt nodig. Ik denk dat, zeker met de zonevorming en de schaalvergroting, ook de brandweerofficieren steeds meer managers moeten zijn.

 

Ook voor het zevende jaar, de geïntegreerde opleiding.

 

Er wordt ook in middelen voorzien om bepaalde opleidingscentra te kunnen opstarten die er op dit ogenblik niet zijn. Dat zal gebeuren samen met ons kenniscentrum. Dat is 6 miljoen voor opleiding.

 

Het bedrag van 2,8 miljoen euro zal gebruikt zal worden voor rekrutering, voor campagnes om vrijwilligers en professionele brandweermensen aan te trekken, en ook voor de ontwikkeling van bepaalde logistieke ICT-toepassingen.

 

De grote hap, 23,8 miljoen euro, is voor de werking en de financiering van de prezones. Daarbij zullen we tot een objectieve verdeelsleutel komen op basis van oppervlakte, aantal inwoners, kadastraal inkomen, belastbaar inkomen en de risico’s aanwezig op het grondgebied. Daarbij wordt het geld verdeeld naar de zones. De zones zullen samen met de federale overheid en mijn departement de prioriteiten bepalen, waarop hun uitgaven vervolgens gebaseerd zullen worden. De ene zone heeft bijvoorbeeld nood aan meer materiaal, de andere aan meer uitrusting, nog een andere aan meer personeel. Er zal dus een zekere autonomie bestaan per zone om de middelen een bestemming te geven, wat ervoor moet zorgen dat we geen lineaire maatregelen hoeven te nemen die niet voor iedereen opportuun zouden zijn.

 

Wat de resultaten van de inventarisatie van de taskforce aangaat, moet worden gemeld dat, na meerdere herinneringen, alle formulieren nog altijd niet ontvangen zijn door mijn administratie. We beschikken op dit ogenblik dus nog altijd maar over voorlopige resultaten. Voor de zones van wie we een formulier gekregen hebben, kan een overzicht worden gegeven van het operationeel personeel, het rollend materieel, de organisatie van de dienst naar gespecialiseerde teams.

 

Een inventarisatie van de risico’s wordt op dit moment nog bijgewerkt. Die lijst kan gebruikt worden voor de nieuwe simulaties met Experian. Voorts zal tegen de zomer een tool van zonale risicoanalyse ter beschikking gesteld worden aan de zones. Met behulp van die risicoanalyse-tool zal men in staat zijn om zeer concreet de noodzakelijke middelen te bepalen.

 

Le président: Mme Fonck, dont une question est ajoutée, je ne la vois pas apparaître. Sa question 21081 sera sans objet.

 

Een korte repliek, mijnheer Doomst.

 

09.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, bedankt voor het antwoord.

 

Het is heel belangrijk dat wij dat voorlopig overzicht van de situaties in de zones finaliseren. Ik hoop dat dit toch vóór de zomer zal kunnen. Anders denk ik dat we per zone zeer moeilijk de situatie zullen kunnen inschatten. Ik vind namelijk toch dat we tot een nulmeting moeten komen en kijken waar elke zone op dit ogenblik staat, zodat alle zones min of meer tegelijk aan hetzelfde startpunt te komen. Anders vrees ik dat wij bij de uitbouw in problemen zullen geraken.

 

We moeten er dus alles aan doen om de zones op te roepen om dat overzicht van de precieze stand van zaken in die respectievelijke zones te bezorgen, want dat moeten we echt weten. Het wordt anders zeer moeilijk, om in termen van de Ronde van Vlaanderen te spreken, om het startschot te geven.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le reclassement des mandataires de la police locale et fédérale" (n° 20932)

10 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de herplaatsing van de mandaathouders van de lokale en de federale politie" (nr. 20932)

 

10.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, je souhaiterais aborder la question du reclassement des mandataires au sein de la police locale et fédérale. Depuis l'entrée en vigueur de la réforme des polices, un certain nombre de policiers se sont vu octroyés des postes à responsabilité au sein de la police locale et fédérale. Progressivement, on en arrive à la question de l'éventuel reclassement en fin de mandat de ces policiers qui occupent des fonctions de responsabilité.

 

Selon les chiffres en ma possession, environ 300 personnes exercent un mandat de responsabilité au niveau de la police, un tiers au niveau fédéral et deux tiers au niveau local. Il me revient que les mandataires s'inquiètent des différentes évolutions liées à l'organisation policière et à leur statut. Pour exemple, il semblerait qu'une limitation des mandats serait imposée à terme. Aussi, une incertitude existe-t-elle quant au reclassement des mandataires à l'issue de leur mandat. Comment ces reclassements seront-ils gérés? Il semblerait que des mesures spécifiques devraient venir compléter le statut des mandataires.

 

Madame la ministre, existe-t-il une limitation du nombre de mandats? Qu'advient-il des mandataires locaux et fédéraux à l'issue de leur mandat, lorsqu'ils réintègrent la police? Une réflexion est-elle en cours à cet égard?

 

10.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, je souhaite tout d'abord vous renvoyer à ma note de politique générale du 13 novembre dernier, plus particulièrement à mes éclaircissements concernant le fonctionnement plus efficient et plus efficace des services de police.

 

L'extension de certaines zones de police locale, d'une part, et l'affinement de la structure de la police fédérale, d'autre part, entraîneront effectivement une réduction du nombre de mandats.

 

En ce qui concerne la police fédérale, il est indiqué de réaliser l'affinement de sa structure pour 2011, à savoir au moment où se terminent la plupart des mandats après un deuxième délai de cinq ans. Les titulaires de mandat qui, à la suite d'une restructuration, n'exercent plus de mandat, bénéficient, outre de possibles mesures d'accompagnement prévues par l'employeur dans le cadre des plans de restructuration, de la sauvegarde statutaire prévue à l'article 79bis de la loi du 26 avril 2002.

 

Ainsi, le membre du personnel concerné par une restructuration est toujours réaffecté dans un emploi qui correspond à ses qualifications et bénéficie d'une sauvegarde pécuniaire pendant la période du mandat restant à courir.

 

De manière plus globale, dans le cadre du projet "La police, une organisation apprenante", une réflexion sera également menée sur un planning de carrière incluant les phases pré-, pendant et post-mandat.

 

10.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, madame la ministre, je note avec intérêt qu'il faut distinguer les conséquences immédiates pouvant résulter de la réorganisation de zones, d'une part, et que vous réfléchissez actuellement au reclassement des personnes qui exercent des responsabilités au niveau local et fédéral lorsque c'est la fin de leur mandat, d'autre part. Il convient de rester attentif à cet élément: on ne peut se contenter de retourner dans le corps de police que l'on a dirigé. Nous suivrons cette question avec intérêt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 20936 de Mme Carina Van Cauter est reportée à sa demande.

 

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Luc Peetermans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de controle op recent gebruikte stemcomputers" (nr. 20955)

- mevrouw Magda Raemaekers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het elektronisch stemmen en de oude stemcomputers" (nr. 20999)

11 Questions jointes de

- M. Luc Peetermans à la ministre de l'Intérieur sur "le contrôle des ordinateurs utilisés récemment pour le vote électronique" (n° 20955)

- Mme Magda Raemaekers à la ministre de l'Intérieur sur "le vote électronique et les anciens ordinateurs de vote" (n° 20999)

 

11.01  Luc Peetermans (CD&V): Mevrouw de minister, op 18 maart stuurde de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken een brief naar de gemeentebesturen waar er elektronisch gestemd werd. In deze brief wordt de gemeentebesturen gevraagd of ze overwegen om ook de volgende verkiezingen elektronisch te laten verlopen. Wij zijn daar al op ingegaan. Indien ze dit overwegen dienen ze de bestaande hardware te testen om te zien welke onderdelen er eventueel dienen vervangen te worden. Dit is een omvangrijk werk voor de lokale besturen dat volgens mij ook weinig zinvol is. Zeer recent nog, bij de regionale verkiezingen van juni 2009, werd al het materieel nog gebruikt bij de verkiezingen. Iedereen weet perfect welke problemen er zich eventueel gesteld hebben. Deze verkiezingen werden georganiseerd onder toezicht van uw diensten. U moet dus ook perfect kunnen nagaan wat toen de problemen waren. De firma’s die in opdracht van Binnenlandse Zaken instonden voor de herstellingen bij de vorige verkiezingen zullen hun interventies zeker genoteerd en wellicht ook gefactureerd hebben.

 

Mevrouw de minister, wat waren bij deze verkiezingen de vastgestelde problemen? Waar en in welke mate kwamen ze voor? Werden deze problemen verholpen en is de apparatuur dus terug in orde? Dat is normaal gezien ook de plicht. Wat is de zin van een tussentijdse controle tien maanden na de vorige en uiterlijk twaalf maanden voor de volgende verkiezingen, wetend dat alle hardware enkele weken voor de verkiezingen opnieuw dient getest te worden? Kunt u ermee akkoord gaan dat de evaluatie van de voorbije verkiezingen in combinatie met overleg met de betrokken besturen de basis kan zijn om een inschatting te maken van de staat van het verkiezingsmateriaal? De gemeentebesturen worden dan niet dwingend belast met een bijkomende test. Deze zeer arbeidsintensieve test kan dan worden voorkomen. Op die basis kan men dan verder gaan.

 

De voorzitter: Vraag nr. 20999 van mevrouw Raemaekers is op haar verzoek omgezet in een schriftelijke vraag.

 

11.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de controle van het volledige park van de geautomatiseerde stemmachines met het oog op de federale wetgevende verkiezingen van 2011 moet nu in het voorjaar gebeuren op vraag van de hoofdleverancier van de huidige stemsystemen. Gewoonlijk wordt in jaren zonder verkiezingen 10 % van het materieel getest door de gemeenten. In 2008 werd 20 % van het materiaal getest voor de verkiezingen van juni 2009. Op uitdrukkelijke vraag van de firma Steria die de stemsystemen van het type Digivote levert, wordt dit jaar 100 % van het materieel getest. Aangezien een groot aantal stemcomputers sinds 1994 meedraaien vind ik het een logische positie. De bedoeling is immers dat de geautomatiseerde stemsystemen opnieuw op een betrouwbare en veilige manier kunnen worden ingezet. Overeenkomstig artikel 3 § 3 van de wet van 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming moet de gemeente op eigen kosten alle apparatuur die buiten gebruik is zo spoedig mogelijke laten herstellen of de defecte stukken laten vervangen.

 

Voor de Europese en regionale verkiezingen van 7 juni 2009 verliepen de controles in drie fasen: een eerste fase drie maanden voor de verkiezingen, een tweede fase een week voor de verkiezingen en een laatste fase op de dag van de stemming zelf. Drie maanden voor de verkiezingen kregen de gemeenten een testdiskette toegestuurd om hun volledig machinepark met die diskette te testen en nadien terug te sturen naar de betrokken firma’s. Op basis van de resultaten van de controles wordt nadien overgegaan tot het herstellen van de defecten. Om u een idee te geven van het resultaat van die controles, kan ik u meedelen dat ongeveer 7 % van de stemsystemen type Digivote, gebruikt in 165 gemeenten en 48 kantons, werd hersteld. Voor het stemsysteem Jites, aanwezig in 36 gemeenten en 14 kantons, moest minder dan 1,5 % van het materiaal worden hersteld.

 

Hoe dan ook gaat mijn administratie ervan uit dat op basis van de upgrade, die gebeurde in 2005 en 2006, de oude systemen die dateren van 1994 problemen kunnen opleveren, gelet op hun lange levensduur. Op basis van de evaluatie bij de upgrading kan men besluiten dat in het slechtste geval de stemsystemen van de eerste generatie volledig moeten worden vervangen, tegenover 20 % van de tweede generatie. De openbare aanbestedingsprocedure loopt momenteel. Deze week zal het evaluatiecomité de best and final offers van de drie geselecteerde firma’s onderzoeken. Het is de bedoeling om het nieuwe systeem bij de volgende verkiezingen in een aantal kantons te testen. Het is democratisch noodzakelijk dat men altijd een testing doet van een nieuw systeem, maar wij hebben in elk geval in de budgetten voorzien om volgens de percentages in mijn antwoord, ook ons deel van het akkoord te laten uitvoeren, met name ons deel van de vervangingen die we moeten betalen.

 

11.03  Luc Peetermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik begrijp dat we die testen hoe dan ook moeten doen, wetende dat – ik neem mijn eigen gemeente als referentie – 80 % van de problemen niets anders inhoudt dan een gewone vervanging van een batterij. Dat is heel gemakkelijk. Het nazicht van de toestellen is wel heel omslachtig. Zoals de wet voorschrijft, worden na de verkiezingen alle problemen opgelost. In die mate vind ik het toch een bijkomende grote last.

 

Ik heb straks nog enkele vragen die rechtstreeks verband houden met de verkiezingen, waarbij zelfs de problematiek van de pannes tijdens verkiezingen grotendeels kan worden opgevangen. Het was een bijkomend argument, maar ik neem akte van uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de plaats van het luik drugshulpverlening binnen de nieuwe preventie- en veiligheidsplannen" (nr. 20985)

- mevrouw Magda Raemaekers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de drugshulpverlening binnen de nieuwe strategische preventie- en veiligheidsplannen" (nr. 20990)

12 Questions jointes de

- Mme Ilse Uyttersprot à la ministre de l'Intérieur sur "la place réservée au volet de l'aide aux toxicomanes dans les nouveaux plans de prévention et de sécurité" (n° 20985)

- Mme Magda Raemaekers à la ministre de l'Intérieur sur "l'aide aux toxicomanes dans le cadre des nouveaux plans stratégiques de prévention et de sécurité" (n° 20990)

 

Le président: La question n° 20990 de Mme Raemaekers est transformée en question écrite.

 

12.01  Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de minister, op 27 oktober 2009 heb ik u in onze commissie ondervraagd over de geruchten over de afschaffing van de strategische preventie- en veiligheidsplannen. U hebt mij toen enigszins gerustgesteld door te stellen dat er van een afschaffing geen sprake was. De jongste tijd worden de geruchten echter hardnekkiger. Uit verschillende betrouwbare hoeken is mij ter ore gekomen dat Binnenlandse Zaken van plan is om drugshulpverlening niet langer op te nemen in de plannen voor 2011. Dat zou voor de drugshulpverlening van Aalst rampzalige gevolgen hebben. Het enige drugshulpverleningscentrum in de streek, Traject, wordt volledig gedragen door middelen vanuit de stad, grotendeels subsidies van de federale overheid en nog voor een stuk stedelijke middelen.

 

Bij de opmaak van de richtlijnen van de huidige strategische preventie- en veiligheidsplannen in 2007 werd het medisch-therapeutische deel al geschrapt, aangezien het weinig met de doelstellingen ervan van doen had. Voor de stad Aalst betekende het echter dat wij, wat de medische begeleiding binnen het begeleidingscentrum Traject betreft, bij De Sleutel moesten aankloppen om, in de vorm van een samenwerkingsovereenkomst, de werkzaamheden te kunnen voortzetten. Wanneer de psychosociale begeleidingen, die eveneens binnen het ambulant centrum Traject aangeboden worden, ook nog eens uit de plannen geschrapt zouden worden, dan zou het centrum helemaal niet meer via die subsidies gefinancierd kunnen worden, met alle implicaties van dien voor het centrum.

 

Ik veronderstel dat niet alleen Aalst, maar ook andere lokale besturen die indertijd via de strategische preventie- en veiligheidsplannen bepaalde projecten hebben opgezet, onder de maatregelen zullen lijden.

 

Ik heb de volgende vragen. Welke bestemming zal het deel drugshulpverlening krijgen bij de opmaak van de nieuwe strategische preventie- en veiligheidsplannen van 2011?

 

In welke mate zal het voor ons vanaf 2011 nog mogelijk zijn om stedelijke middelen vanuit de strategische preventie- en veiligheidsplannen te investeren in preventie, een grotere bereikbaarheid van de hulpverlening en psychosociale begeleiding? Is het mogelijk om in een overgangsperiode te voorzien als de plannen en de middelen dan toch geheroriënteerd worden?

 

12.02 Minister Annemie Turtelboom: In de federale beleidsnota 2001 in verband met de drugsproblematiek wordt het departement Binnenlandse Zaken expliciet verantwoordelijk gesteld voor de preventie en de aanpak van drugsgerelateerde maatschappelijke overlast. Drugsgerelateerde maatschappelijke overlast wordt het meest doeltreffend op lokaal niveau aangepakt. Lokale besturen nemen dan ook een regierol op bij het voeren van een lokaal drugsbeleid en/of coördineren hierbij de samenwerking tussen preventie, hulpverlening, politie en justitie.

 

Op het federale niveau wordt vanuit Binnenlandse Zaken ondersteuning geboden aan de lokale aanpak van drugsoverlast. Meer concreet voeren momenteel 75 gemeenten en steden projecten uit inzake drugsoverlast op grond van een strategisch veiligheids- en preventieplan. De projecten benadrukken de drugsproblematiek hoofdzakelijk vanuit een veiligheidsperspectief.

 

Conform de omzendbrief PREV 30 van 2007 zijn projecten die opgezet zijn vanuit een gezondheidsperspectief en die kaderen binnen primaire drugpreventie, expliciet uitgesloten van de strategische veiligheids- en preventieplannen. Zulke projecten vallen immers niet onder de bevoegdheden van Binnenlandse Zaken.

 

Daartegenover staat dat projecten inzake drugsoverlast binnen de strategische veiligheids- en preventieplannen gericht zijn op enerzijds secundaire drugspreventie en anderzijds op maatschappelijke reïntegratie van personen die kampen met alcohol- of drugsproblematiek. Naast een divers aanbod van specifieke lokale preventie-initiatieven betreffen die projecten inzake drugsoverlast onder meer onthaal, opvang, psychosociale begeleiding en doorverwijzing van drugsgebruikers, straathoekwerk en bemiddeling in het kader van huisvesting, tewerkstelling en sociale administratie.

 

Mijn administratie bereidt momenteel de nieuwe cyclus van de strategische veiligheids- en preventieplannen voor. De preventie en aanpak van drugsgerelateerde maatschappelijke overlast zal ook in de nieuwe overeenkomst met het lokale bestuur een prioriteit blijven. De budgetten blijven op hetzelfde niveau als de budgetten van het voorbijgaande jaar.

 

12.03  Ilse Uyttersprot (CD&V): Ik hoop dat die richtlijnen zo snel mogelijk aan de gemeenten worden gecommuniceerd. Bij de opmaak van de vorige strategische plannen was men al met de voorbereiding bezig van de toekomstige plannen. Wij zijn in blijde verwachting van de richtlijnen voor de opmaak van de strategische plannen voor 2011.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de conclusies van OSART en een eventuele SALTO-missie voor Doel 1 en 2" (nr. 21129)

13 Question de Mme Tinne Van der Straeten à la ministre de l'Intérieur sur "les conclusions de OSART et une éventuelle mission SALTO à Doel 1 et 2" (n° 21129)

 

13.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik stel mijn vraag naar aanleiding van de OSART-missie die is afgelopen. Ik realiseer mij dat mijn vraag zeer snel na de voorlopige conclusies van de OSART-missie komt omdat het definitieve rapport uiteraard nog moet worden opgesteld en pas over een viertal maanden beschikbaar zal zijn.

 

Samengevat kunnen wij concluderen dat er geen grote problemen zijn. Integendeel, er zijn zelfs een aantal praktijken in de twee oudste kerncentrales, Doel 1 en Doel 2, die een internationale standaard kunnen zijn. Volgens het team van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie is er wel ruimte voor verbetering. Er wordt dan ook een aantal suggesties en aanbevelingen geformuleerd.

 

Het is belangrijk om te onderstrepen dat de OSART-missie niet tot doel heeft om de naleving van de reglementaire vereisten te toetsen, noch om de algemene veiligheid te evalueren of de globale veiligheidsprestaties van de kerncentrales te vergelijken. Het FANC heeft in het kader van de levensduurverlenging gesuggereerd dat een extra veiligheidsanalyse aan de orde zou kunnen zijn en dat men daarvoor van een SALTO-missie zou kunnen gebruikmaken, uitgevoerd door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie in een van de drie reactoren aangezien ze toch dezelfde levensduur hebben.

 

Sowieso zou er een opvolgingsmissie van OSART komen, gepland voor begin 2012. Dan zou er eventueel een SALTO-missie in 2013 kunnen plaatsvinden.

 

Mevrouw de minister, ik heb hierover een aantal concrete vragen.

 

Op de website van het FANC is alleen een beperkt aantal van de voorlopige conclusies samengevat. Zijn de volledige voorlopige conclusies beschikbaar en kunt u die meedelen? Op welke manier zullen de aanbevelingen worden geïmplementeerd? Een aantal aanbevelingen zal ongetwijfeld alleen door de exploitant kunnen en moeten worden uitgevoerd. Mijn vraag richt zich vooral op de aanbevelingen die een andere tussenkomst dan van de exploitant. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de aanbevelingen die de samenwerking met de brandweer betreffen.

 

Het FANC heeft een nota gepubliceerd over de levensduurverlenging op haar website, long term operation van de Belgische kerncentrales Doel 1 en Doel 2 en Tihange 1. Op welke wijze wordt aan deze nota gevolg gegeven? Welke procedure impliceert de regeringsbeslissing, alle vereisten van veiligheid in acht nemend? Hebt u reeds een verzoek gekregen van het FANC om een SALTO-missie goed te keuren? Zult u een dergelijke missie goedkeuren? Waarom wel of waarom niet?

 

13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, de wijze waarop de resultaten van de OSART-missie naar buiten worden gebracht, is vastgelegd in richtlijnen.

 

Op het einde van de missie worden de voorlopige conclusies van de OSART-teamleden mondeling bekendgemaakt tijdens een exit meeting. Voor het OSART van Doel vond deze meeting plaats op 26 maart 2010. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle heeft op basis van de informatie verstrekt tijdens deze exit meeting een samenvatting gemaakt van deze voorlopige conclusies en gepubliceerd op zijn website.

 

Deze voorlopige conclusies worden door het Internationaal Atoomagentschap verwerkt in een officieel rapport dat de vaststellingen en conclusies van het OSART-team zal samenvatten, met inbegrip van een uitgebreide beschrijving van alle goede praktijken, aanbevelingen en suggesties.

 

Verwacht wordt dat dit officieel rapport van het Internationaal Atoomagentschap binnen een viertal maanden officieel beschikbaar zal zijn en/of overgemaakt zal worden aan de Belgische overheid. Zodra dit rapport beschikbaar is, kan het worden overgemaakt aan de subcommissie Nucleaire Veiligheid. Het zal dan ook op de website van het FANC publiek worden gemaakt.

 

Op basis van de voorlopige conclusies van de missie van het Internationaal Atoomagentschap kan de kerncentrale van Doel reeds starten met de opmaak van een actieplan. Dit actieplan vertaalt de suggesties en aanbevelingen van de OSART-missie in concrete actiepunten en draagt zo bij tot een continu verbeterproces inzake veiligheid. Het FANC zal dit actieplan toetsen aan het officiële rapport en zal samen met het filiaal Bel V de uitvoering ervan opvolgen.

 

Ongeveer anderhalf jaar na de OSART-missie zal er op vraag van de Belgische overheid op de site een follow-upbezoek plaatsvinden door het Internationaal Atoomagentschap om de vorderingen van de doorgevoerde verbeteringen te evalueren. Voor de kerncentrale van Doel wordt deze folluw-up audit gepland voor begin 2012. Na deze missie zal er opnieuw een verslag van het Internationaal Atoomagentschap worden opgesteld.

 

Op basis van de gekende voorlopige conclusies is er slechts een aanbeveling waarvoor een tussenkomst vereist is van andere actoren dan de exploitant zelf. Het gaat hier om de aanbeveling om de bestaande samenwerking met en de training van de externe brandweerdiensten die tussenkomen op de site, op meer formele wijze vast te leggen.

 

Als gevolg van een beslissing van de regering zouden de drie oudste kerncentrales Doel 1 en 2 en Tihange 1 in principe verder tot 2025 kunnen worden uitgebaat. Het FANC heeft op deze beslissing geanticipeerd door samen met zijn filiaal Bel V een strategienota op te stellen waarin de veiligheidsaspecten van deze verlengde uitbating op reglementair en technisch vlak worden behandeld. Zoals beschreven in deze nota zal de verlengde uitbating van de Belgische kerncentrales geëvalueerd worden in het kader van de vierde periodieke veiligheidsherziening van Doel 1 en Doel 2 en Tihange 1 waarbij een meer uitgebreide analyse vereist is voor twee aspecten, namelijk het beheer van de veroudering van de installaties in overeenstemming met de normen en de bepalingen van het Internationaal Atoomagentschap en een herevaluatie van het ontwerp dat moet leiden tot een programma voor de modernisering of upgrade van de installaties.

 

Het overleg tussen het FANC, Bel V en de betrokken exploitant betreffende de praktische uitrol van deze strategienota is reeds gestart. De nodige documentatie- en veiligheidsstudies ter ondersteuning van de voortgezette uitbating zouden immers reeds eind 2011 ingediend moeten worden bij het agentschap. Het agentschap kan eind 2010 een eerste tussentijds verslag opstellen over de stand van zaken van de voorbereiding van deze long term operation.

 

Ter ondersteuning van de onafhankelijke evaluatie die het FANC en Bel V zullen uitvoeren, wenst het agentschap eveneens de uitvoering van een zogenaamde SALTO-missie aan te vragen bij het Internationaal Atoomagentschap. Een SALTO-missie omvat een evaluatie van de analyse en opvolging van de veroudering van de veiligheidstechnische systemen, structuren en componenten van de kerncentrale. Een dergelijke SALTO-missie is complementair aan een OSART-missie, die zich richt op de operationele veiligheid van de kerncentrale.

 

Momenteel zijn er slechts een vijftal dergelijke missies wereldwijd uitgevoerd. Ik heb vanwege het FANC nog geen formeel verzoek gekregen om deze SALTO-missie aan te vragen, maar ik kan u nu reeds verzekeren dat ik een dergelijk verzoek positief zal beantwoorden.

 

13.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik was voor OSART inderdaad vrij vroeg met mijn vraag. Voor de aanbevelingen met betrekking tot de brandweer kunnen wij daarop terugkomen op het moment dat het volledige rapport klaar is. Dat zal veel duidelijker en vollediger zijn.

 

In verband met mijn derde vraag, over de long term operation, mag ik eigenlijk concluderen dat de stappen die het FANC heeft gezet sinds de principiële beslissing om de levensduur van de kerncentrales te verlengen, namelijk de publicatie van een veiligheidsnota en overleg daaromtrent, een invulling is van de voorwaarde van de regering dat de levensduur kan verlengd worden als alle vereisten van veiligheid in acht genomen worden? Voor mij is het gewoon belangrijk om te weten hoe die beslissing wordt geïmplementeerd.

 

Dat is de meest logische manier van werken. Ik hoop dat het FANC snel zal zijn om het verzoek tot u te richten, want ik heb vernomen dat er daarmee een hele agenda gepaard gaat, dat een SALTO-missie niet wordt ingepland op een moment dat wij het zouden wensen, maar dat dit moet passen in de internationale agenda.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Questions jointes de

- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'abaissement de la limite d'âge de 16 à 14 ans pour les sanctions administratives communales" (n° 20948)

- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'augmentation du délai de décision pour les infractions mixtes" (n° 20950)

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verlaging van de leeftijdsgrens voor de gemeentelijke administratieve boetes van 16 naar 14 jaar" (nr. 20948)

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verlenging van de beslissingstermijn voor gemengde inbreuken" (nr. 20950)

 

14.01  Josy Arens (cdH): Madame la ministre, on peut lire dans la presse de ces derniers jours que vous vous déclarez favorable au fait de permettre aux communes d’infliger des amendes administratives à des mineurs de 14 ans, soit d’abaisser la limite d’âge de 16 à 14 ans. Les réactions sont assez réservées, dont celle de l’Union des Villes et Communes de Wallonie, qui estime que les communes ne sont pas à même de gérer ce type de délinquance qui doit rester du ressort des tribunaux de la jeunesse. Toujours selon l’Union des Villes et Communes, il serait plutôt préférable de travailler sur la prévention car une amende ne va pas forcément modifier le comportement de l’adolescent puisque ce sont les parents qui devront la payer. Une prestation à caractère éducatif serait plus judicieuse mais cela relève d’un tribunal.

 

Dès lors, madame le ministre, voici mes questions. Quelles sont vos motivations pour abaisser la limite d’âge de 16 à 14 ans pour les amendes administratives communales? Où en êtes-vous dans cette démarche? Avez-vous déjà mené des consultations, comme par exemple auprès de l’Union des Villes et Communes, mais aussi auprès des magistrats et du secteur de la jeunesse? Quelles seraient les conséquences au niveau administratif pour les communes concernant la charge de travail supplémentaire?

 

14.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, je suis favorable à l’abaissement de l’âge à partir duquel une sanction administrative communale peut être infligée à un mineur. Cette sanction ne peut être actuellement imposée qu’aux mineurs …

 

Le président: Monsieur Arens, j’ai le sentiment que vous n’avez posé qu’une de vos deux questions jointes. L’abaissement de la limite d’âge de 16 à 14 ans, c’est ce que vous venez de demander. Mais elle est jointe à l’augmentation du délai de décision pour les infractions mixtes. Pouvez-vous compléter votre question, monsieur Arens? Mme la ministre pourra vous donner une réponse globale.

 

14.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, l’autre question concerne effectivement l’augmentation du délai de décision pour les infractions mixtes. Le délai actuellement applicable pour les infractions administratives est de six mois. Pour les infractions administratives pures, dans la plupart des cas, ce délai est suffisant. Par contre, en ce qui concerne les infractions mixtes, il s’avère souvent que le délai est trop court. En effet, il faut souvent compter six mois pour obtenir une réponse du parquet, ce à quoi il faut ajouter la défense orale et la médiation. Cela peut entraîner un dépassement du délai prévu et donc l’abandon de la procédure pour forclusion, surtout pour les communes qui doivent traiter un grand nombre de dossiers.

 

Dès lors, madame la ministre, voici mes questions. Quel est votre avis par rapport à cette problématique? Que comptez-vous faire pour endiguer ce phénomène et y remédier? Pensez-vous qu’il soit envisageable d’allonger le délai de six mois pour les infractions mixtes?

 

14.04  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, comme je l'ai déjà dit, je suis favorable à l'abaissement de l'âge à partir duquel une sanction administrative communale peut être infligée à un mineur. Cette sanction ne peut être actuellement imposée qu'aux mineurs de plus de 16 ans. Je souhaite rendre cette sanction applicable aux jeunes ayant atteint l'âge de 14 ans. Dans la réalité quotidienne, on constate que les mineurs qui commettent des incivilités sont de plus en plus jeunes. Cette constatation se base sur l'expérience des fonctionnaires qui sont confrontés sur le terrain à des contrevenants de plus en plus jeunes.

 

La société se doit de donner à ces jeunes gens le signal que ces incivilités ne sont pas tolérées. Il ne faut pas nécessairement imposer des amendes. Des mesures alternatives sont possibles. Il convient d'ailleurs de rappeler à cet égard que la procédure des sanctions administratives communales prévoit pour les mineurs une procédure de médiation obligatoire. Elle doit contribuer à rendre les jeunes conscients des conséquences de leurs actes. Si nous parvenons à accompagner ces jeunes en associant les parents à ce processus, c'est déjà un grand pas en avant.

 

Pour les conséquences sur la charge de travail pour les communes, il appartient à ces dernières, dans le cadre de leur politique de sanctions de fixer leurs priorités. J'ai d'ailleurs rappelé aux Unions des Villes et Communes qu'il s'agit d'une possibilité et non d'une obligation.

 

L'abaissement de l'âge n'est toutefois pas la seule mesure que j'envisage. J'ai demandé à mes services une évaluation globale de l'application des sanctions administratives communales pour déterminer quels problèmes subsistent et comment améliorer la situation. À cet effet, j'ai souhaité entendre les observations des différentes associations des villes et communes du Royaume, celles-ci étant les premières concernées par l'application de la réglementation sur les sanctions administratives communales. J'ai donc invité ces associations à me faire part de leurs remarques et de leurs suggestions. Celles-ci sont analysées par mes services. Je ne manquerai pas de vous en communiquer les résultats.

 

L'analyse en cours démontrera si les problèmes dans le traitement des dossiers concernant les infractions mixtes sont réelles pour de nombreuses communes ou s'il s'agit de problèmes ponctuels liés à leur organisation interne.

 

J'attire votre attention sur le fait que le délai de six mois prend cours à la réception par le fonctionnaire communal du procès-verbal alors qu'avant la loi du 20 juillet 2005 modifiant l'article 119bis de la nouvelle loi communale, ce délai prenait cours le jour où les faits étaient commis.

 

Par ailleurs, un délai de six mois répond à la volonté de sanctionner plus rapidement et efficacement les comportements visés par l'article 119bis de la nouvelle loi communale.

 

Enfin, il ne me paraît a priori pas opportun de différencier les délais de prescription selon que l'infraction soit mixte ou purement administrative.

 

14.05  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie la ministre de ses différentes réponses. Bien sûr, je reviendrai sur la première question, qui concernait l'abaissement de l'âge de 16 à 14 ans pour les amendes communales administratives. Si j'ai bien compris, vous avez contacté les Unions des Villes et Communes et vous connaîtrez leurs réactions incessamment. Puis-je reposer ma question dans un mois pour que nous puissions avoir un petit débat à ce sujet?

 

14.06  Annemie Turtelboom, ministre: J'aurais dû recevoir en principe les réponses en janvier. Normalement, je les obtiendrai à la fin avril.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het prijsverschil inzake het aangerekende tarief voor het afleveren van identiteitskaarten aan Belgen en vreemdelingen" (nr. 20863)

15 Question de M. Hendrik Bogaert à la ministre de l'Intérieur sur "la différence de prix entre les tarifs des cartes d'identité pour Belges et pour étrangers" (n° 20863)

 

15.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, beste collega’s, bij de gemeentebesturen heerst heel wat ongenoegen over de verschillende prijs die gevraagd zal worden voor het afleveren van identiteitskaarten aan Belgen enerzijds en vreemdelingen anderzijds.

 

Mevrouw de minister, dat is iets dat mij gemeld werd en ik stel u de vraag om te verifiëren of het verhaal al dan niet juist is. Ik kijk in elk geval met interesse uit naar uw antwoord, zonder onmiddellijk stelling in te nemen. Het is vooral een informatieve vraag.

 

Men zegt het volgende. De prijs van de elektronische identiteitskaart van de Belg zal in verwerkingskosten stijgen. Ondertussen stijgt nu ook de prijs van de elektronische vreemdelingenkaart. Doch, en daar wringt het schoentje, voor vreemdelingen wordt nog steeds het oude tarief aangerekend wanneer men hun eerste identiteitskaart aflevert, als men 12 jaar wordt of voor de eerste maal overstapt van papier naar eID, terwijl voor Belgen in alle gevallen de volle pot wordt aangerekend.

 

Is dit verhaal juist?

 

Gemeentebesturen zeggen mij dat dit discriminatie is. Ze willen dat aan iedereen hetzelfde tarief aangerekend wordt.

 

Mevrouw de minister, wat is het standpunt u ter zake?

 

Welke initiatieven bent u bereid in deze te nemen?

 

15.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik verwijs voor een stukje naar het antwoord dat ik gegeven heb op vragen van collega Doomst en collega Logghe en ook op een vraag van mevrouw Jadin in de commissie van 24 januari. Ik zal dan ook voor stuk herhalen wat ik heb gezegd in antwoorden aan hen.

 

Sinds de algemene invoering van de elektronische identiteitskaart op 1 september 2004 werd de eID steeds gefactureerd aan de gemeenten aan de prijs van 10 euro. De prijs is zes jaar lang niet herzien, maar ondertussen is de reële kostprijs van de elektronische identiteitskaart als gevolg van de stijging van de prijsindex wel gestegen. Deze kostprijsverhoging wordt vanaf 1 april 2010 door de federale overheid doorgerekend aan de gemeenten. Iedere Belg heeft intussen zijn eerste elektronische identiteitskaart kunnen verkrijgen aan de prijs van 10 euro.

 

Vreemdelingen worden op dezelfde manier behandeld. De kostprijs van 10 euro voor een elektronische verblijfskaart wordt alleen behouden voor de vreemdelingen die thans ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en die nog geen elektronische identiteitskaart hebben gekregen, omdat de volledige uitrol van de vreemdelingenkaarten pas afgerond zal zijn tegen 1 oktober 2010. De volgende elektronische verblijfskaart zal ook 12 euro kosten.

 

Vreemde kinderen die de leeftijd van 12 jaar bereiken, zullen net als Belgische kinderen vanaf 1 april 2010 12 euro moeten betalen voor de elektronische kaart, want zij maken geen deel uit van de algemene uitrol van vreemdelingenkaarten.

 

Belgen en vreemdelingen worden dus op dezelfde manier behandeld en er is dus absoluut geen sprake van een ongelijke behandeling of discriminatie.

 

15.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het antwoord. Als ik het goed begrijp, is het voor zowel vreemdelingen als Belgen zo dat als je nog geen ID hebt, je teruggaat naar de prijs van 2004, zijnde 10 euro. Als het een hernieuwing is, is het 12 euro.

 

Ik begrijp dat er geen discriminatie is, wat ook mijn verwachting was. Natuurlijk is de perceptie anders, omdat er natuurlijk verhoudingsgewijs veel meer vreemdelingen zijn, wat zeer logisch is, die voor de eerste keer hun elektronische ID ophalen dan Belgen. Ik neem aan dat in de meeste gemeenten de Belgen al lang hun elektronische identiteitskaart hadden, waardoor zij automatisch in het vakje van de 12 euro vallen. U hanteert een soort van discountprijs voor diegenen, Belgen of niet, die nog niet voor de eerste keer een elektronische identiteitskaart hadden gekregen. Klopt dat?

 

15.04 Minister Annemie Turtelboom: De reden is eigenlijk heel duidelijk: voor de eerste kaarten is het 10 euro, voor de hernieuwingen is het 12 euro. Alleen is het project van de elektronische identiteitskaart voor vreemdelingen later gestart en is ook de afronding van het globale proces later gepland. Dat kan een gevoel geven van perceptie, maar in de realiteit passen we dezelfde regels toe voor iedereen.

 

15.05  Hendrik Bogaert (CD&V): Dat lijkt mij duidelijk.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'accord sectoriel 2009-2010" (n° 20951)

16 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het sectoraal akkoord 2009-2010" (nr. 20951)

 

16.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, vous m'excuserez de revenir sur ce dossier, mais il me tient vraiment à cœur. En effet, je reste sur ma faim à propos de la réponse que vous m'aviez donnée le 10 février dernier en ce qui concerne l'absence des autorités locales dans le cadre de l'accord sectoriel 2009-2010.

 

Vous n'ignorez pas que la loi du 19 décembre 1974, organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités, rend obligatoire, sous peine d'annulation par le Conseil d'État, la négociation et la consultation préalables entre pouvoirs publics et organisations syndicales représentatives. En ce qui concerne l'allocation de fin d'année des membres du personnel des services de police, c'est précisément au sein du comité de négociation des services de police que devait avoir lieu cette négociation.

 

Par ailleurs, je tiens a rappeler que l'accord du gouvernement du 18 mars 2008 portait notamment sur l'engagement suivant: "Dans toute la mesure du possible, l'autorité fédérale évitera de faire porter les charges par les autorités locales". Or c'est le cas dans l'affaire qui nous préoccupe.

 

Madame la ministre, les autorités locales ou leur représentant, comme les associations des villes et communes, ont-elles été invitées à participer au comité de négociation des services de police? Dans la négative, quelles en seraient les raisons?

 

Vous aviez déclaré le 24 février dernier que le Conseil consultatif des bourgmestres avait rendu un avis sur le statut du personnel des services de police. Avez-vous demandé l'avis du Conseil consultatif en ce qui concerne l'augmentation du pécule de vacances? Dans l'affirmative, quelle est la teneur de cet avis?

 

Allez-vous désormais procéder à de véritables concertations préalables – et pas seulement à des réunions informelles – avec les Unions des Villes et Communes avant toute nouvelle négociation syndicale, ce qui permettrait de rencontrer leurs revendications?

 

16.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, le lien avec le statut de la fonction publique qui figure dans les statuts de la police a été fixé, je le répète, en 2001. Cela veut dire que, lorsque la fonction publique conclut un accord pour l’ensemble des fonctionnaires concernant notamment l’allocation de fin d’année, le personnel de la police intégrée y est associé. Il s’agit d’un fait acquis.

 

Il n’a jamais été question que l’État fédéral finance ces coûts, je l’ai déjà dit à maintes reprises. Mais j’ai bien sûr sensibilisé mes collègues ministres au niveau fédéral pour qu’ils prennent en considération les effets que peuvent engendrer leurs décisions sur le statut policier et, donc sur les autorités locales. Ma situation en tant que ministre de l'Intérieur n'est pas toujours très confortable; en effet, je suis perçue comme ayant pris des mesures que je n’ai, en fait, pas prises, mais qui ont une implication importante sur les communes et les autorités locales.

 

Par ailleurs, je peux vous confirmer qu’il y a bien eu des contacts au préalable avec les responsables, le Conseil consultatif des bourgmestres et la Commission permanente de la police locale, afin de vérifier jusqu’où les propositions pouvaient aller. C’est aussi la pratique dans d’autres dossiers. Les représentants des pouvoirs locaux sont consultés, voire impliqués. Ainsi, le président du Conseil consultatif des bourgmestres a participé aux récentes négociations relatives au préavis de grève nationale.

 

Je vous confirme également mes nombreux contacts avec les représentants des villes et communes, notamment l’Union des Villes et Communes wallonne, le VVSG (Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten) et l’Association de la ville et des communes de la Région de Bruxelles-capitale. Je les ai rencontrés le 26 mars dernier. À la suite de cette entrevue, j’ai décidé de formaliser la présence des trois associations dans la procédure de négociation. Je crois qu’en faisant ainsi, votre demande est rencontrée. Et c’est aussi beaucoup plus facile pour moi de mener des négociations ayant des implications pour les autorités locales. Je peux vous confirmer que des mesures ont souvent été prises sans que l'on ait suffisamment réfléchi aux implications sur les autorités locales. Le fait que nous travaillions aujourd'hui en collaboration avec les trois associations permettra d'améliorer la situation dans le futur, j'en suis persuadée.

 

16.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie la ministre de sa réponse.

 

Il est vrai que ce pas va dans la bonne direction. Néanmoins, je continue de penser que c'était plus simple avec certains de vos prédécesseurs, excusez-moi, madame la ministre. En effet, ils avaient pris en charge une partie importante du budget nécessaire à la mise en application de cette mesure par les pouvoirs locaux. Ce n'est plus le cas à présent.

 

16.04  Annemie Turtelboom, ministre: M. Arens demande toujours de l'argent!

 

16.05  Josy Arens (cdH): Vous avez des excédents budgétaires. Vous pourriez donc peut-être y réfléchir à nouveau. C'est d'ailleurs ce qu'avait fait votre prédécesseur, M. Dewael.

 

Pour le reste, j'interrogerai dans quelques semaines la ministre de la Fonction publique, parce que j'estime que, dès qu'il y a un impact sur les budgets communaux quand une décision est prise pour les fonctionnaires, il conviendrait que le ou la ministre de la Fonction publique consulte les Unions des Villes et Communes, qui représentent les pouvoirs locaux.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la répartition des charges entre les zones X, Y et Z dans la province de Liège" (n° 20970)

17 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verdeling van de lasten over de zones X, Y en Z in de provincie Luik" (nr. 20970)

 

17.01  Joseph George (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, j'ai déjà eu l'occasion de vous interroger à propos de la répartition des charges des services régionaux d'incendie. À chaque fois, vous m'avez répondu de manière très précise. Pourriez-vous me communiquer la situation pour l'année 2007, et plus particulièrement pour la province de Liège? Je crois savoir que les décisions ont été prises. La répartition est-elle différente entre les zones X, Y, Z et à l'intérieur de celles-ci? Les décisions que vous venez de prendre indiquent une répartition différente. Je suppose que c'est bel et bien le cas, après les propositions que le gouverneur de la province de Liège vous a faites.

 

17.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur George, en ce qui concerne les frais exposés pendant l'année 2007, trois gouverneurs m'ont déjà soumis pour approbation leurs décisions relatives à la répartition de ces frais. Le gouverneur de la province de Liège n'en fait pas partie. Pour la province de Liège, j'ai reçu et approuvé la répartition des frais relatifs à l'année 2006 mais pas encore pour 2007.

 

Comme je l'indiquais dans ma réponse à vos questions précédentes sur les modalités de répartition des coûts des services d'incendie, le législateur a mis en place un système différent de participation financière pour les communes protégées, d'une part, et pour les communes centres de groupe régional incendie, d'autre part.

 

Pour le calcul de la redevance forfaitaire des communes protégées, le gouverneur se contente d'appliquer la formule fixée par le législateur fédéral, ce qu'a fait le gouverneur de Liège dans sa décision relative aux frais des services d'incendie exposés durant l'année 2006. Quant aux communes dotées d'un service d'incendie, chaque gouverneur est compétent pour établir une formule pour le calcul de la quote-part des communes dotées d'un service d'incendie, ce en tenant compte de l'arrêté royal du 25 octobre 2006 qui dispose que la formule doit être identique pour tous les services d'incendie de la même catégorie et doit tenir compte, à tout le moins, de la population et du revenu cadastral de la commune.

 

La décision du gouverneur de Liège, pour ce qui concerne la répartition des frais pour l'année 2006, comprend bien une formule distincte pour chacune des catégories des services d'incendie X, Y et Z. Dans le cadre de ma tutelle d'approbation, je suis particulièrement attentive à ce que la répartition des frais s'appuie sur des critères objectifs et à ce que la décision du gouverneur soit motivée de manière formelle.

 

17.03  Joseph George (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Je remercie également le gouverneur de la province de Liège qui a revu la situation en faveur des communes centres par rapport aux communes qu'elles desservent.

 

Je relève que, pour 2007, seulement trois gouverneurs vous ont transmis leurs méthodes de calcul. C'est dire le retard accumulé en ce domaine.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. Ben Weyts n'étant pas là, sa question n° 20988 est donc reportée. Mme Jacqueline Galant a demandé le report de ses questions n° 21012 et n° 21013.

 

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Luc Peetermans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het niet verlengen van de openingstijden van de geautomatiseerde stembureaus" (nr. 21047)

- de heer Luc Peetermans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijkheid om in geautomatiseerde stembureaus 2000 kiezers toe te laten" (nr. 21048)

18 Questions jointes de

- M. Luc Peetermans à la ministre de l'Intérieur sur "la non-prolongation des heures d'ouverture des bureaux de vote automatisés" (n° 21047)

- M. Luc Peetermans à la ministre de l'Intérieur sur "la possibilité d'accueillir 2000 électeurs dans les bureaux de vote automatisés" (n° 21048)

 

18.01  Luc Peetermans (CD&V): Mijnheer de minister, eigenlijk gaat het om drie vragen. Een derde vraag is toegewezen aan minister Van Quickenborne, maar zij is wel degelijk voor de minister van Binnenlandse Zaken, met een knipoog naar minister Van Quickenborne.

 

Mevrouw de minister, een tijdje geleden heb ik mij beziggehouden met de problematiek van de kiesverrichtingen. Voor ik in het Parlement zetelde, heb ik Vlaams minister Keulen aangesproken over het langer openhouden van de stembureaus waar elektronisch gestemd wordt.

 

Minister Keulen heeft toen gezegd dat het nodig was ze tot 15 uur open te houden omdat het vreemdelingenstemrecht, dat toen nieuw was, daartoe de nood creëerde. In Herselt waren er toen 4 vreemdelingen. In de steden zal dat wellicht anders geweest zijn. Ik meen dat wij vandaag in een situatie komen waar dit verhaal afgesloten is.

 

Vandaar dat ik bij u kom met mijn vraag, uit bezorgdheid voor de mensen die hun zondag moeten opofferen om de stemverrichtingen vlot te laten verlopen.

 

Mevrouw de minister, artikel 14, § 3, van de wet van 11 april 1994 houdende de organisatie van de geautomatiseerde stemming bepaalt dat de Koning in afwijking van artikel 142, eerste en tweede lid van het Kieswetboek, de openingsuren van de stembureaus kan verlengen. Tot op heden werden de openingsuren van de geautomatiseerde stembureaus steeds bij koninklijk besluit verlengd tot 15 uur.

 

In heel wat gemeenten wordt er al meer dan 10 jaar elektronisch gestemd. De meeste kiezers zijn ondertussen zeer vertrouwd met het elektronisch stemmen. De stemming verloopt daardoor bijzonder vlot. Bovendien is de opkomst na 12 u 30 bijzonder laag. De meeste kiezers komen voor de middag kiezen.

 

Heel wat voorzitters en bijzitters betreuren daarom dat er tot opheden nog steeds wordt voorzien in een onnodige verlenging van de openingsuren van elektronische stembureaus. De wettelijke verplichting om per 180 kiezers, respectievelijk 160 in Brussel-Hoofdstad, in een stemcomputer te voorzien, garandeert een vlot verloop van de stemverrichtingen.

 

Mevrouw de minister, bent u bereid voortaan af te zien van de mogelijkheid de openingsuren voor geautomatiseerde stembureaus te verlengen, zeker op die plaatsen waar het elektronisch stemmen al ingeburgerd is? De voorzitters en bijzitters en het ingezet personeel zullen u dankbaar zijn dat u hen en hun familie voortaan een vrije zondagnamiddag gunt.

 

18.02 Minister Annemie Turtelboom: Bij elke verkiezing wordt gebruik gemaakt van de afwijkingen die door de wet toegestaan zijn op het vlak van openingsuren van de elektronische stembureaus en het aantal kiezers toegelaten per elektronisch stembureau. Zo heeft het koninklijk besluit van 14 april 2009 ter gelegenheid van de gelijktijdige verkiezingen van 7 juni 2009 van het Europees Parlement en de gewest- en gemeenschapsparlementen bepaald dat de kiesbureaus tot 15 uur toegankelijk zijn in de kantons waar er gebruik gemaakt wordt van een geautomatiseerd stemsysteem en dat het mogelijk is om het aantal kiezers dat per geautomatiseerd stembureau toegelaten wordt om te stemmen op een maximum van 1 300 te brengen. Binnen deze beperkingen staat het de gemeenten vrij om het aantal kiezers per stembureau zelf te bepalen, rekening houdend met de eigenheid van de gemeente. Indien echter het aantal kiezers per stembureau zou worden verhoogd tot 2 000 kiezers bestaat het risico dat de kiezer te kampen zou hebben met lange wachtrijen. Wat de uren van de opkomst betreft, is de situatie in de verschillende gemeenten niet altijd vergelijkbaar. Het is wel wenselijk de openingsuren van de geautomatiseerde stembureaus eenvormig te bepalen in het ganse land.

 

Overigens is het niet mogelijk om overal grote stembureaus op te richten aangezien dit in bepaalde gemeenten als gevolg zou hebben dat voor veel kiezers de afstand tussen de woonplaats en het stembureau aanzienlijk zou worden vergroot. Elke gemeente heeft haar eigen bijzonderheden. Daarom is het aangewezen dat zij zelf beslist over het aantal kiezers dat wordt toegelaten in de stembureaus, maar ook dat ze ervoor zorgt dat de wachttijden op het moment waarop men gaat stemmen niet te lang zijn en vooral dat, zeker in een vergrijzende samenleving, de mensen niet te ver moeten gaan om te gaan stemmen tijdens de kiesverrichtingen.

 

18.03  Luc Peetermans (CD&V): Mevrouw de minister, ik stel vast dat het antwoord op mijn tweede vraag al mee geïntegreerd is. U gaat echter voorbij aan een aantal argumenten. U brengt een aantal argumenten aan, maar net het tegenovergestelde is waar. U verwijst naar 1 300 kiezers maar ik dacht in de wetgeving 2 000 als maximum aantal te lezen.

 

Ik zal misschien ook even mijn tweede vraag formuleren omdat ik het daar mee in vervat heb. Artikel 90 van het Algemeen Kieswetboek stelt dat wanneer er in de gemeente niet meer dan 800 kiezers zijn, zij een enkele stemafdeling vormen. Zijn er meer, dan worden ze ingedeeld in stemafdelingen van te hoogste 800 en ten minste 150 kiezers.

 

Essentieel is dat wanneer de stemming anders gebeurt dan aan de hand van een stembiljet, de koning het aantal kiezers per stemafdeling kan verhogen zonder dat het aantal ervan echter hoger ligt dan 2 000. U spreekt van 1 300. Blijkbaar mis ik hier ergens iets. Ik dacht dat de basis 2 000 was.

 

Tot heden werden er slechts 900 kiezers of 5 stemcomputers per stembureau toegelaten. Het zou echter een aantal voordelen bieden als de mogelijkheid die door artikel 90 geboden wordt om tot 2 000 kiezers per stemafdeling toe te laten benut zou worden. Zo heeft bijvoorbeeld het tijdelijk uitvallen van een stemcomputer veel meer impact op een klein bureau dan op een groot. Hoe groter de stemafdeling, hoe meer stemcomputers er zijn om een panne op te vangen.

 

Het uitvallen van een stemcomputer, leespen of een elektronische stembus zijn dus de voornaamste oorzaken van wachtrijen. Die impact zal veel kleiner worden. De organisatie van de stemverrichtingen wordt eenvoudiger omdat er minder burelen moeten worden klaargemaakt. Er zullen minder elektronische stembussen nodig zijn waardoor er ineens ook vervangbussen ter beschikking zullen zijn bij eventuele pannes. Dit is een niet onbelangrijk voordeel nu er vragen worden gesteld bij het nog geschikt zijn van het verouderde materieel.

 

Er zullen minder voorzitters en bijzitters nodig zijn. Dat gaat zelfs van 30 tot 50 % minder voorzitters en bijzitters zonder dat aan de vlotheid van de kiesverrichtingen wordt geraakt. De kiezers zullen vlotter hun weg vinden naar hun eigen stembureau. De voorzitters van de verkiezingen zullen het minder moeilijk hebben om voldoende gemotiveerde voorzitters van stemafdelingen te vinden. Zij zullen op hun beurt gemakkelijker gemotiveerde bijzitters vinden.

 

De wettelijke verplichting om per 180 kiezers, respectievelijk 160 in Brussel-Hoofdstad, in een stemcomputer te voorzien, garandeert een vlot verloop van de stemverrichtingen. Dat is eigenlijk wat bepaalt hoe vlot de verkiezingen verlopen. Een grotere stemafdeling heeft hierop dus geen enkele impact. Navraag bij meerdere voorzitters van stembureaus leert mij dat het verdubbelen van het aantal kiezers per stemafdeling geen enkel probleem schept.

 

Mevrouw de minister, ik kom dan tot mijn vragen. Bent u bereid om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 90 van het algemeen kieswetboek biedt om voortaan in geautomatiseerde stembureaus 2 000 – en niet langer 1 300 – kiezers toe te laten? Het heeft geen zin om meer burgers dan nodig te verplichten om voorzitter of bijzitter van een stembureau te zijn.

 

Ik verwijs nog even naar de afstanden. De meeste stembureaus worden verzameld in een gebouw waarbij er verschillende rijen zijn in hetzelfde gebouw. Dit heeft dus niets te maken met afstanden voor de kiezers, integendeel. Het wordt een heel stuk gemakkelijker om te organiseren. Nu kiest men scholen en klaslokalen. Dan kan men gemakkelijker voor parochiezalen kiezen. In de kleinste landelijke gemeente is het verhaal al anders dan in uw antwoord is opgenomen. Ik zou u dan ook willen vragen om dat nog eens te bekijken. De werkelijkheid is immers helemaal anders.

 

18.04 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik moet blijven herhalen dat het volgens mij van belang is dat elke gemeente, op basis van zijn eigen typologie en zijn eigen bijzonderheden, zelf kan beslissen hoeveel stembureaus zij inricht omdat zij zelf haar grondgebied het beste kent. Ik denk dat wij in een vergrijzende samenleving echt wel rekening moeten houden met het feit dat iedereen zo dichtbij mogelijk zijn stemverrichting kan uitoefenen.

 

Ik vermoed dat wij hier zeker op terugkomen.

 

18.05  Luc Peetermans (CD&V): U verwijst naar het aantal van 1 300. In de wet heeft men het over een aantal tot 2 000. Het ontgaat mij waar dit getal vandaan komt.

 

18.06 Minister Annemie Turtelboom: Het lijkt mij vooral van belang dat de gemeente zelf voor een stuk beslist, rekening houdend met zijn eigenheid, hoeveel kiezers zij toelaat per stembureau. U hebt gelijk dat er met een verhoging van dit maximum naar grotere zalen kan worden uitgeweken. Ik denk echter dat ook de afstanden van belang zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 21017 de M. Milcamps est transformée en question écrite, ainsi que sa question n° 21111.

 

19 Vraag van de heer Luc Peetermans aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het gebruik van elektronische identiteitskaartlezers bij de verkiezingen" (nr. 21049)

19 Question de M. Luc Peetermans au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'utilisation de lecteurs de cartes d'identité électroniques lors des élections" (n° 21049)

 

19.01  Luc Peetermans (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag gaat over het gebruik van eID-lezers bij de verkiezingen.

 

Op vele plaatsen wordt al meer dan 10 jaar elektronisch gestemd. Ondertussen heeft ook de eID of elektronische identiteitskaart al geruime tijd haar intrede gedaan. De federale overheid stimuleert het gebruik ervan.

 

Bij verkiezingen dienen nog steeds minstens twee bijzitters per kiesafdeling de kiezers die zich aanbieden in het stembureel, manueel te markeren op een kieslijst. Vanzelfsprekend zou het veel eenvoudiger, sneller en nauwkeuriger kunnen gebeuren met een eID-Iezer. Ook minister Van Ouickenborne is daarvan overtuigd. De apparatuur is beschikbaar.

 

Mevrouw de minister, bent u bereid om het nodige te doen om tegen de volgende verkiezingen het gebruik van de eID bij de kiesverrichtingen mogelijk te maken? Minister Van Ouickenborne zal u dankbaar zijn.

 

19.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het gebruik van de eID bij stemverrichtingen is al getest. Zo is er tijdens de verkiezingen van 7 juni 2009 een experiment uitgevoerd in de gemeente Sint-Pieters-Woluwe. Tijdens dat experiment werden de kiezers in het stembureau geregistreerd door middel van hun elektronische identiteitskaart. Het aanstippen op de kiezerslijst gebeurde bijgevolg automatisch door een informaticatoepassing die de elektronische identiteitskaarten van de kiezers las.

 

De volgende voordelen werden tijdens het experiment vastgesteld. Ten eerste, men gebruikt de elektronische identiteitskaart, wat wordt aangemoedigd. Ten tweede, er is een gegarandeerde bezetting van de stemhokjes, doordat de binnenkomst in het stembureau vlotter verloopt. Ten derde, men kan het aantal bijzitters met een eenheid te verminderen. Ten vierde, er worden minder fouten gemaakt bij het aanstippen in vergelijking met het aanstippen op twee verschillende papieren lijsten. Ten vijfde, er is een aanzienlijke tijdswinst bij de sluiting van het stembureau en het opstellen van de stukken die bij het proces-verbaal worden gevoegd.

 

We stellen dus vast dat het gebruik van de eID het stemmen niet alleen vlotter doet verlopen, maar ook betrouwbaarder maakt. Het is dan ook mijn doelstelling om na de aanpassing van de software, de toepassing aan alle gemeenten van België aan te bieden met het oog op de federale wetgevende verkiezingen in 2011. Ik moet wel opmerken dat de toepassing technische voorzieningen vereist, zoals computers en printers in elk bureau en technische bijstand, die misschien nog niet in elke gemeente beschikbaar zullen zijn. We zullen daarvoor de nodige gesprekken doen, na het positief proefproject in Sint-Pieters-Woluwe.

 

19.03  Luc Peetermans (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Het is een bijzonder gunstig antwoord. Ik wist niet dat de test al was gebeurd. Ik zie ernaar uit dat we het bij de volgende verkiezingen overal kunnen toepassen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 21067 de M. Logghe est reportée à sa demande.

 

20 Interpellations et questions jointes de

- M. Éric Libert à la ministre de l'Intérieur sur "le comportement de la police de Zaventem" (n° 21080)

- M. Francis Van den Eynde à la ministre de l'Intérieur sur "le point de vue de la ministre sur la campagne de dénigrement menée par les journaux francophones à l'encontre des policiers flamands" (n° 431)

20 Samengevoegde interpellaties en vragen van

- de heer Éric Libert aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gedrag van de politie van Zaventem" (nr. 21080)

- de heer Francis Van den Eynde tot de minister van Binnenlandse Zaken over "het standpunt van de minister over de hetze die Franstalige kranten voeren tegen Vlaamse politiemensen" (nr. 431)

 

20.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze interpellatie steunt op een artikel, verschenen in La Dernière Heure van 23 oktober 2009, waarin een merkwaardig verhaal wordt verteld over Vlaamse politieagenten uit de Vlaamse gemeente Zaventem, die naar aanleiding van een verkeersongeval tussen een Franstalige en een Vlaming, deze laatste op een schandalige manier bevoordeelden.

 

De toon van het verhaal druipt van haat. Ik wil u de inleiding van het artikel voorlezen:

 

“Les francophones de la périphérie bruxelloise sont des témoins de première ligne quant aux vexations quotidiennes rencontrées dans ces communes flamandes. La dernière histoire en date a une nouvelle fois de quoi choquer”.

 

Dan komt het verhaal over dat koppeltje dat op de Chaussée de Malines in Sterrebeek bij een ongeval was betrokken en te maken kreeg met Vlaamse politieagenten uit Zaventem die in perfect Frans hebben gezegd: “Vous ne parlez pas le flamand, ça va donner des problèmes”. Wat een durf!

 

Dan gaat het verhaal verder dat de politieagenten zich hebben afgezonderd met de dame die Nederlandstalig was. Zij hebben voor haar het gemeenschappelijk formulier van de ongevalaangifte ingevuld en hebben het dan terugbezorgd aan de andere partij zonder dat het Franstalig paartje de kans kreeg om hun versie daarop te schrijven. Grotere pech was dat de Franstaligen het formulier al op voorhand hadden ondertekend, dat is vrij merkwaardig, zonder dat er iets op stond. Ze doen alsof ze daarna niet de kans kregen om hun eigen versie te geven.

 

Mevrouw de minister, ik heb proberen te achterhalen wat van dit verhaal waar is. Ik geraak niet ver, want het koppel is anoniem. Ik heb niet de indruk dat er al een klacht bij u is aangekomen. U zult mij wel inlichten als het tegenovergestelde waar is. Het zou mogelijk zijn dat men wegens dergelijk gedrag van de politie tenminste een brief naar de minister van Binnenlandse Zaken schrijft, de hoogste gezagsinstantie van de politie. Ik heb ook niet de indruk dat er een klacht bij een parket is ingediend.

 

Mijn indruk is dat dit artikel louter op stemmingmakerij berust. Haat via stemmingmakerij. Dat mag worden vergeleken met het artikel waarin de Vlaamse woonwet met een genocide in Nigeria wordt vergeleken of de jongste uitlating van de heer Maingain die de Vlaamse regering met de Duitse bezetting vergelijkt. Daarop komt het neer.

 

Ik vind dat men zich in de politiek mag verdedigen. Elk standpunt heeft het recht op argumentatie. Dat is een zaak. Wanneer men de politie in het gedrang brengt, die toch deel uitmaakt van de basisinstellingen van een gemeenschap, vind ik dat men dit alleen mag doen als daarvoor reden is.

 

Ik heb niet de indruk dat er hier een reden is. Daarom wil ik u vragen, mevrouw de minister, om te protesteren bij de betrokken krant. Tenslotte ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de politie in dit land bij de minister van Binnenlandse Zaken. U bent het hoogste gezag. U hebt bijgevolg de plicht om de eer en de reputatie van onze politiemensen te verdedigen. Ik zeg dat niet omdat het over Vlamingen gaat. Mocht het gaan over agenten van Hout si Plout of Couillet, ik zou u hetzelfde vertellen.

 

20.02  Éric Libert (MR): Madame la ministre, je ne comprends pas très bien l'objet de la question de mon collègue qui semble se plaindre, si j'ai bien compris, d'un délit de presse. Il nous dit qu'il s'agit d'une incitation à la haine. Tout est envisageable dans la vie, mais si c'est le cas, il convient de déposer plainte. Une loi réprime une telle infraction.

 

Pour le reste, il s'agit de faits banals. Deux automobilistes se querellent à la suite d'un accident de la circulation qui a eu lieu dans la commune de Zaventem. La police intervient, comme souvent. Malheureusement, l'un des conducteurs est francophone, tandis que l'autre est néerlandophone. La police, très malheureusement, va s'adresser au premier, qui se considère à tort ou à raison en droit – mon collègue a voulu intervenir pour arbitrer, bien que ce ne soit pas son rôle: la police a le sien, les députés ont le leur –, pour lui dire: "Vous parlez français. Alors, cela va poser des problèmes."

 

Il ne nous appartient pas de démêler le vrai du faux; c'est le rôle de la police qui va mener son enquête. Toujours est-il que les policiers vont établir un constat, dont la teneur est jugée contraire à la réalité par le francophone. Vous pouvez imaginer toutes les conséquences qui en découlent en termes de responsabilité et d'assurance.

 

Je réponds à mon collègue pour compléter son information: plainte a été déposée, non directement au ministère de l'Intérieur, mais au Comité P. L'affaire en est restée là.

 

La question est de savoir, madame la ministre, si vous avez déjà été informée de telles pratiques. Je veux parler de certaines formes d'agression linguistique par des policiers. Ensuite, demanderez-vous une enquête interne? Elle semble s'imposer. Vous avez pu constater que des points de vue divergents existent. Outre le fait que ce type de comportement lèse les usagers dans leurs droits d'assurés automobiles, il porte atteinte à leur dignité.

 

20.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chers collègues, concernant les faits en question relatés dans la presse la semaine dernière, je vous confirme que l'automobiliste francophone a bien adressé une plainte au Comité P dans la soirée du 19 mars 2010. Le Comité P m'informe qu'une enquête a été ouverte et qu'une demande d'explication a été formulée au chef de corps de la zone de police de Zaventem. Si, à l'issue de l'enquête du Comité P, de tels faits devaient être établis, il appartiendra au chef de corps de la zone concernée d'adopter les mesures qu'il jugera utiles et, au minimum, de rappeler aux policiers en cause, l'esprit de service et l'impartialité dont il faut faire montre dans l'exercice de leur fonction.

 

Het komt mij alleszins niet toe om momenteel een standpunt in te nemen in dit dossier, omdat er nog een onderzoek loopt bij het Comité P, het hoogste orgaan ondergebracht in onze democratische structuur, en vooral omdat de betrokken politiemensen hun versie van de feiten nog niet hebben kunnen meedelen. Ik denk dan ook dat ik het onderzoek van het Comité P moet afwachten, vooraleer we daarop verder kunnen ingaan.

 

20.04  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zou eerst en vooral mijn geachte collega van de andere zijde erop willen wijzen dat ik hem dankbaar ben voor de suggestie om klacht in te dienen. Ik zal ze onthouden, maar daarover gaat het mij niet. Het gaat om het feit dat de reputatie van onze politiediensten zwaar in het gedrang wordt gebracht. Ik protesteer daartegen, omdat naar mijn mening een partijdigheid van die aard bij onze politiemensen niet bestaat.

 

Mevrouw de minister, ik ben eigenlijk blij dat er een onderzoek wordt gevoerd. Dat is de beste methode om op zulke aantijgingen te antwoorden. U herinnert mij aan het hoogste democratisch gezag in dit land. Mag ik u dan aan het zeer hoog democratisch principe herinneren dat iedereen onschuldig is totdat hij schuldig wordt bevonden? Het zou goed zijn om kranten die zulke verhalen in de openbare mening brengen, aan dat principe te herinneren. Ik beveel u de lectuur van het artikel uit de krant aan en kan u verzekeren dat er daarin helemaal niet wordt getwijfeld aan de schuld van de politiemensen in kwestie. Zij zijn al op voorhand veroordeeld. Dat is ook fundamenteel ondemocratisch.

 

Daarom zal ik een motie indienen waarin ik vraag dat men toch zou protesteren tegen zo’n manier van informatieverspreiding. Wij hebben al genoeg gehad met Le Soir en de heer Maingain. Ça suffit.

 

20.05  Éric Libert (MR): Madame la ministre, je vous remercie.

 

Je prends acte du fait que mon collègue part en campagne contre la liberté de la presse. Je le laisse à ses responsabilités.

 

Madame la ministre, je trouve que votre réponse est parfaitement adaptée au cas d'espèce.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Francis Van den Eynde en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Francis Van den Eynde

en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken,

verzoekt de regering

met klem te protesteren tegen persartikels waarin politiediensten ten onrechte van partijdigheid beschuldigd worden. Dit naar aanleiding van een stuk verschenen in La Dernière Heure waarin beweerd wordt dat de politie van Zaventem op een zeer partijdige wijze een ongevalsvaststelling opstelde naar aanleiding van een aanrijding tussen twee voertuigen waarvan het ene bestuurd werd door een Vlaming en het andere door een Franstalige."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Francis Van den Eynde et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de M. Francis Van den Eynde

et la réponse de la ministre de l’Intérieur,

demande au gouvernement

de protester vivement contre la publication d’articles de presse dans lesquels les services de police sont accusés à tort de partialité, et ce à la suite d'un article paru dans le quotidien La Dernière Heure dans lequel il est affirmé que la police de Zaventem a rédigé très partialement un constat d'accident à la suite d'une collision entre deux véhicules dont l'un était conduit par un Flamand et l'autre par un francophone.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Josy Arens en André Frédéric.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Josy Arens et André Frédéric.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

Le président: La question n° 21108 de M. Roland Defreyne est reportée. La question n° 2111 de M. Guy Milcamps est transformée en question écrite.

 

21 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "l'action menée par la police fédérale contre le milieu kurde à Verviers" (n° 21127)

21 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de actie van de federale politie tegen de Koerdische gemeenschap in Verviers" (nr. 21127)

 

21.01  André Frédéric (PS): Madame la ministre, je voudrais revenir sur une affaire qui remonte au 4 mars et qui a fait réagir principalement le bourgmestre de Verviers. En effet, des citoyens verviétois d'origine kurde ont été interpellés. Ni la police locale ni les responsables locaux n'avaient été consultés. Selon plusieurs déclarations, des agents fédéraux venus de Bruxelles et de Charleroi seraient intervenus avec une certaine brutalité dans des maisons privées, n'hésitant pas à enfoncer des portes, casser des vitres et bousculer des personnes qui se trouvaient à l'intérieur - tout cela pour une seule arrestation dont la victime a été relâchée quelques heures plus tard à Bruxelles sur l'ordre d'un juge qui n'a engagé à son égard aucune poursuite.

 

Cette intervention a causé un grand émoi dans la communauté kurde de Verviers et à remis en cause le climat de confiance qui s'est établi entre elle et les autorités, qu'elles soient politiques ou policières.

 

Madame la ministre, sur quelles bases et au nom de quels objectifs ces interpellations ont-elles eu lieu? Bien sûr, j'ai reçu des informations depuis le dépôt de ma question. Surtout, une telle débauche de violence était-elle justifiée dans ce cas? Les autorités locales, qui connaissent particulièrement bien la situation sur leur territoire, ne devraient-elles pas être informées au préalable d'actions de cette envergure?

 

21.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, le 4 mars dernier, la police fédérale judiciaire a en effet perquisitionné dans les milieux kurdes, notamment à Denderleeuw et Verviers. Cette opération judiciaire avait été ordonnée par un juge d'instruction bruxellois et coordonnée et dirigée par la direction de la PJF de Bruxelles. Au total, plus de 200 enquêteurs ont été engagés.

 

Il s'agissait d'une opération sous embargo judiciaire déclaré par le parquet fédéral. Cette procédure est prévue par l'article 44/5 alinéa 2 de la loi sur la fonction publique, qui précise: "Lorsque, dans l'exercice de leur mission de police judiciaire, les services de police acquièrent la connaissance d'informations intéressant l'exécution de la police administrative et qui peuvent donner lieu à des décisions de police administrative, ils en informent les autorités administratives compétentes, sauf si cela peut porter atteinte à l'exercice de l'action publique, mais sans préjudice des mesures indispensables à la protection des personnes."

 

Pour plus d'explications relatives à certains aspects de votre question, je vous renvoie aux autorités judiciaires compétentes et à mon collègue de la Justice.

 

21.03  André Frédéric (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je comprends la discrétion de l'opération, mais je ne comprends pas sa forme. À Verviers, elle a suscité par mal de réactions vu sa forme particulièrement violente par rapport aux résultats; je le déplore.

 

Par ailleurs, je continue à dire que le bourgmestre, chef de la sécurité sur le territoire de sa ville, devrait à tout le moins être informé du lancement d'une opération sur son territoire, embargo ou pas. Cela me semble la moindre des choses. Ou alors qu'on dise qu'il n'a plus la moindre responsabilité sur la sécurité dans sa ville, ce qui me paraît tout à fait anormal.

 

C'était ma petite conclusion, madame la ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Questions jointes de

- M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "l'école de conduite de la police" (n° 21138)

- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers" (n° 21164)

22 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de rijschool van de politie" (nr. 21138)

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van politieagenten" (nr. 21164)

 

22.01  Josy Arens (cdH): Madame la ministre, lors du dernier week-end de mars, une voiture de police en pleine intervention percutait un autre véhicule qui a été projeté sur le trottoir, tuant sur le coup une jeune femme de 24 ans. Plusieurs policiers m'ont contacté depuis pour me faire part du fait qu'ils n'avaient peut-être pas assez de formations à la conduite rapide lors de la formation policière. Pouvez-vous nous dresser un état des lieux des cours de conduite dans le cadre de la formation policière? Pensez-vous que les policiers soient suffisamment formés pour les interventions rapides en voiture? Quelles mesures comptez-vous prendre pour assurer une formation suffisante des policiers en la matière?

 

22.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, chaque policier apprend pendant sa formation de base les règles théoriques en matière de conduite de véhicules de police. Lors de leur stage pratique, les aspirants sont amenés à développer leurs compétences dans cet aspect du travail policier. Pour ce faire, ils sont encadrés par un mentor qui leur apprend notamment à se déplacer en toute sécurité avec un véhicule prioritaire. Je suis d'avis qu'une formation systématique à la conduite de tous les nouveaux policiers engagés, donc incluse dans la formation de base, n'est pas nécessaire et que cela doit être décidé en fonction de leurs missions particulières.

 

Il revient au chef de service, qui connaît le mieux les besoins réels, d'évaluer la nécessité d'envoyer certains membres de leur personnel à des cours de conduite en fonction des missions qu'ils remplissent, par exemple les membres d'équipes d'escorte de personnes ou de fonds ou les membres d'unités spéciales d'intervention. C'est ainsi que ces dernières années, des cours de conduite complémentaires à la formation de base ont été dispensés par les écoles de police. Il s'agit entre autres des cours intitulés Pro-active driver. Diverses écoles organisent ces formations en partenariat. Pour l'école de police de Jurbise, c'est avec l'EPMA à Nivelles; pour l'école de police de Liège, le Centre de maîtrise du volant à Visé; pour l'école de police d'Anvers, la Nederlandse Politieacademie; pour l'école de police de Bruges, le Centrum voor Voertuigbeheersing de Bruges.

 

Entre 2004 et 2008, environ 2 400 membres du personnel policier ont été formés. Actuellement, environ 1 200 membres sont en attente de cette formation. Quant au coût de ces formations, d'après les données en ma possession, ils s'échelonnent suivant l'endroit de 200 à 330 euros par jour et par participant. Il est à noter que la durée moyenne de cette formation est de deux jours.

 

Je crois donc pouvoir conclure que les formations de conduite ne sont pas comprises et que tout est mis en œuvre pour augmenter la capacité de formation.

 

22.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse. Je voudrais faire une petite précision supplémentaire. Les agents qui sont en attente de cette formation doivent-ils attendre longtemps?

 

22.04  Annemie Turtelboom, ministre: Je ne suis pas certaine. Je vais le demander et je vous transmets l'information par écrit.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.38 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.38 uur.