Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Economie, de la Politique scientifique,
de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des
Classes moyennes et de l'Agriculture |
van dinsdag 16 maart 2010 Voormiddag ______ |
du mardi 16 mars 2010 Matin ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.18 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
La séance est ouverte à 10.18 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de misleidende reclame van warenhuisketen Lidl" (nr. 20133)
01 Question de Mme Ilse Uyttersprot à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la publicité trompeuse de la chaîne de magasins Lidl" (n° 20133)
01.01 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in diverse media was deze week te horen dat het parket van Gent een onderzoek heeft ingesteld naar de reclamepraktijken van warenhuisketen Lidl. Het strafonderzoek zou gebaseerd zijn op tientallen klachten die bij het parket zijn ingediend door de inspectiedienst van de Federale Overheidsdienst Economie. De problematiek was mij al langer bekend, want in de januari-editie van het tijdschrift Test-Aankoop was al te lezen hoe abonnees hun ongenoegen uitten over de beperkte voorradigheid van de artikelen die door Lidl in de reclamefolder worden aangeprezen. Uiteenlopende producten en Lidl-filialen worden opgesomd, telkens met één constante, met name wanneer de consument het product dat in de reclamefolder werd vermeld, wil kopen, blijkt het uitverkocht te zijn en dit reeds op de eerste dag van de promotie.
Ook in mijn nabije omgeving heb ik klachten van verschillende mensen ontvangen. Iemand wou in de promotieperiode een fruitpers kopen, maar ze bleek niet voorradig te zijn. De verkoper zei hem dat het product al was uitverkocht. Daarop werden nog twee andere Lidl’s bezocht, maar ook daar was dat product uitverkocht en wist men niet of het nog zou binnenkomen.
Onlangs was er nog een klacht van iemand die een leeslamp wou kopen. Hetzelfde deed zich voor. Op dezelfde dag van de aanbieding bleek het product zich niet in de rekken te bevinden. Daarom kunnen we stellen dat het gaat over lokvogelpraktijken, waarbij de warenhuisketen probeert om door middel van aangeprezen producten klanten naar de winkels te lokken, in de hoop dat zij bijkomende aankopen zouden doen.
Mijn eerste twee vragen zijn eigenlijk al achterhaald door de media. Daarom zal ik mij beperken tot mijn twee laatste vragen.
Zult u de betrokken warenhuisketen op zijn wettelijke verplichtingen wijzen? Indien uit het strafrechtelijk onderzoek van het parket zou blijken dat de reclame inderdaad wordt aangewend voor de verkeerde doeleinden, zult u de warenhuisketen dan op de gepaste wijze bestraffen?
Welke maatregelen zult u nemen om zulke praktijken in de toekomst tegen te gaan? Blijkbaar is toch gebleken dat de controle op verschillende tijdstippen en in verschillende filialen niet voldoende is om de vaststellingen te doen.
01.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, de problematiek van de onvoldoende voorraad van de promotieproducten bij Lidl is gekend bij de Algemene Directie Controle en Bemiddeling, de ADCB. In 2008 ontving de ADCB daarover 15 klachten, en in 2009 193 klachten. In 2010 werden er tot op heden meer dan 20 klachten betreffende onvoldoende voorraad in bepaalde filialen van Lidl geregistreerd bij de ADCB.
Artikel 94/8, 5°, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, stipuleert het volgende, en ik citeer: “Zijn onder alle omstandigheden oneerlijke en misleidende handelspraktijken die producten of diensten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden zonder dat de verkoper aangeeft dat er een gegrond vermoeden bestaat dat hij deze producten of gelijkwaardige producten niet tegen die prijs kan leveren of door een andere verkoper kan doen leveren gedurende een periode en in hoeveelheden die, rekening houdend met het product of de dienst, de omvang van de voor het product gevoerde reclame en de aangeboden prijs, redelijk zijn”.
Ingevolge het grote aantal klachten, is er momenteel een opsporingsonderzoek aanhangig bij het parket van Gent om na te gaan of bovenvermelde wetsbepalingen overtreden worden. Het is dus een problematiek die heel goed gekend is door de dienst, en deze doet het maximum om tegen deze toestanden op te treden.
01.03 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de minister, het zou toch nuttig zijn indien men niet altijd op het parket moet wachten om in te grijpen, en indien er maatregelen zouden kunnen genomen worden, want er zijn ook gevallen die niet door het parket onderzocht worden. Men treedt enkel op als er heel veel klachten zijn over een bepaalde mistoestand bij een warenhuis of winkel. Ik raad aan om wat sneller op te treden, ook de inspectie, en dat men niet altijd wacht op een onderzoek door het parket.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO's inzake de wetsontwerpen betreffende de gereglementeerde vrije beroepen" (nr. 20135)
02 Question de Mme Ilse Uyttersprot à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'avis du Conseil supérieur des indépendants et des PME sur les projets de loi relatifs aux professions libérales réglementées" (n° 20135)
02.01 Ilse Uyttersprot (CD&V): Op 22 oktober 2009 bracht de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO een advies uit met betrekking tot de ontwerpen betreffende de uitoefening van meerdere gereglementeerde vrije beroepen door een rechtspersoon. In dit advies nemen zij de uitgewerkte ontwerpen die ertoe strekken om de uitoefening van de activiteit van de vrije beroepers onder vennootschapsvorm uit te breiden onder de loep.
Enerzijds betreft het een wetsontwerp inzake de cijferberoepen dat recent in Kamer en Senaat werd goedgekeurd, anderzijds ook het wetsontwerp inzake economische vrije beroepen. Bij dit laatste ontwerp, dat specifiek handelt over landmeters-experten en vastgoedmakelaars, formuleert het advies enkele bemerkingen waar men volgens mij niet omheen kan.
Eerst en vooral wordt erop gewezen dat het ontwerp quasi een kopie is van de bepalingen in de wet voor de architecten die een beroep als rechtspersoon beoefenen, dat toen in nauw overleg met de sector is opgesteld. Dit overleg maakte dat de wet in de praktijk makkelijk toepasbaar is en dat zij ook beantwoordt aan de werkelijke noden van de bepaalde beroepscategorie, namelijk de architecten.
Uit het advies blijkt dat er bij het wetsontwerp inzake de economische vrije beroepen dergelijk overleg en samenwerking niet heeft plaatsgevonden. Gelet op het feit dat het ontwerp wijzigingen aanbrengt aan de algemene kaderwet betreffende intellectuele dienstverlenende beroepen, waaronder de vastgoedmakelaars ressorteren, kan dit gebrek aan communicatie met de sector toch heel wat problemen met zich meebrengen.
Daarnaast werpt de hoge raad de suggestie op om het ontwerp in twee aparte wetsontwerpen op te splitsen, aangezien de bepalingen die gelden voor de landmeters-experten niet voor bovenvermelde problemen zorgen.
Zult u de aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO volgen? Zal er in de toekomst met de sector, in casu de vastgoedmakelaars, worden overlegd zodat de kaderwet in onderling overleg kan worden aangepast?
Bestaat de mogelijkheid tot opsplitsing van de vigerende wetsontwerptekst zodat de bepalingen ten aanzien van diezelfde groep landmeters-experten spoedig in het Parlement kan worden behandeld.
Voorzitter:
Bart Laeremans.
02.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, in navolging van het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO van 22 oktober 2009 heb ik besloten om het wetsontwerp inzake de economische vrije beroepen te splitsen. Er werden reeds twee aparte wetsontwerpen opgesteld.
Het deel dat slaat op de landmeters-experten werd ondertussen reeds op een interkabinettenwerkgroep besproken en goedgekeurd. Ook de Ministerraad heeft dat wetsontwerp goedgekeurd op 5 maart. Het wetsontwerp zal in het Parlement worden besproken.
Het gedeelte dat slaat op de kaderwet van 3 augustus 2007, in casu de vastgoedmakelaars, maakt het voorwerp uit van een apart wetsontwerp en zal opnieuw met de sector worden besproken en voor advies aan de hoge raad worden voorgelegd.
Dit soort van voorstellen moet positief blijven voor de sector. Indien een sector mij zegt dat ze dat niet wil omdat het niet nodig of onaangepast is, doe ik dat niet.
Voor de architecten heb ik dat gedaan met een heel positief resultaat in 2006. Samen met het Parlement hebben we dat ook gedaan voor de economische beroepen, wat in de sector van de drie economische beroepen ook tot een heel positieve aanpak heeft geleid. De landmeters-experten zijn dus ook voorstanders van dat ontwerp. Voor de vastgoedmakelaars zal er echter een nieuw overleg nodig zijn om na te gaan wat we zullen doen.
Met een wetsontwerp moeten we ook controle kunnen uitoefenen. We moeten dus niet alles zomaar goedkeuren. Op de vennootschappen moet er ook een controle zijn. De vennootschappen moeten onder meer op de lijst van de instituten ingeschreven zijn. We moeten dus beperkingen opleggen aan die vennootschappen. Over die beperkingen moeten we met de vastgoedmakelaars overleggen. Ik zal niet alles aanvaarden wat zij vragen. Niet alles wat gevraagd wordt, is aanvaardbaar. We moeten dus nagaan wat we kunnen doen, ofwel komt er misschien helemaal geen wetsontwerp. Dat zullen we nog zien, in overleg.
02.03 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord.
De voorzitter: Dat was kort en krachtig.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de definitie van het begrip 'vrij beroep'" (nr. 20075)
03 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la définition de la notion de 'profession libérale'" (n° 20075)
03.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag sluit enigszins aan bij de vorige vraag van collega Uyttersprot. Over de gereglementeerde vrije beroepen heb ik ook een vraag voor u, maar ik meen dat het antwoord hetzelfde zal zijn.
Nu wil ik doorgaan op de vraag wat precies de definitie is van een vrij beroep. Eind februari hebben wij een ontwerp over marktpraktijken en consumentenbescherming goedgekeurd. Daarin zegt u heel duidelijk dat die wet, als wij alles samenlezen, niet van toepassing is op de beoefenaars van een vrij beroep, met uitsluiting van tandartsen en kinesisten.
In de toelichting staat dat onder vrij beroep moet worden begrepen alle beroepen die onderhevig zijn aan een tuchtorgaan. Dat is een heel duidelijke definitie, waar wij mee verder kunnen. U maakt echter een uitzondering voor tandartsen en kinesisten en dan lijkt het alsof tandarts en kinesist niet als vrije beroepen moeten worden gezien maar als een uitzondering op die regel. Inderdaad, er is voor hen geen tuchtorgaan, als dat de definitie is. Dan blijft toch de vraag over vroedvrouwen en verpleegkundigen.
Een en ander leidt toch tot verwarring. Conform de goedgekeurde tekst moeten sinds 30 juni vorig jaar niet-commerciële ondernemingen in de Kruispuntbank voor Ondernemingen worden ingeschreven. Daarbij wordt als definitie van een niet-handelsonderneming naar privaat recht, ter onderscheiding van een handelsonderneming gehanteerd dat het ondernemingen betreft met vestiging in België maar zonder handelshoedanigheid of een ambachtelijke hoedanigheid. Die definitie slaat dus blijkbaar vooral op de vrije, intellectuele en dienstverlenende beroepen.
Wat ik opvallend vond, was dat wij bij de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake vervangingspool voor ondernemers ook het begrip “niet-commerciële onderneming naar privaatrecht ”wordt gehanteerd. Die ondernemingen kunnen een beroep doen op de vervangingspool. U stelde tijdens de bespreking dat u daarmee de vrije beroepen bedoelde.
Ik heb ter zake een aantal vragen aan u, mevrouw de minister. Zou het niet duidelijker zijn de definitie die u hanteert voor de KBO, in alle wetgevingen waar vrije beroepen worden vermeld, te gebruiken? Ik ben het ermee eens dat de definitie dat een vrij beroep een beroep is dat onder een tuchtorgaan valt, de duidelijkste definitie is. Ik vind dat die overal zou moeten worden toegepast.
Zult u rekening houden met die opmerkingen? U zou een ontwerp over de definitie van vrije beroepen opstellen. Hebt u er zicht op wanneer dat ontwerp klaar zal zijn voor het Parlement?
03.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, het begrip vrij beroep is beperkter dan het begrip niet-handelsonderneming naar privaat recht. Dat laatste omvat alle zogenaamde burgerlijke activiteiten, terwijl in het wetsontwerp alleen de traditionele vrije beroepen worden beoogd. Het vrij beroep zit vervat in de niet-handelsonderneming naar privaat recht.
Zoals in de parlementaire bespreking naar voren kwam, is het moeilijk om een welomlijnde definitie te geven van vrije beroepen. De ratio van de definitie van een vrij beroep in artikel 2, ten tweede, van het wetsontwerp en de uitzonderingsbepaling van artikel 3, § 2, bestond erin om voor niet-commerciële activiteiten waarvan de correcte uitoefening wegens specifieke niet-commerciële gronden gewaarborgd en gecontroleerd wordt, in een specifieke wetgeving te voorzien, zoals dat ook voorheen het geval was.
Het wetsontwerp inzake het vrij beroep wordt voorbereid door de minister van Justitie, tot wiens bevoegdheid het vrij beroep behoort.
03.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, bedankt voor het antwoord. Het is duidelijk dat het principe en de beperkte interpretatie van een vrij beroep, wat wij traditioneel begrijpen onder een vrij beroep zoals een architect en een arts, die onder een tuchtorgaan vallen, ook het opzet blijft in de toekomstige wetgeving.
03.04 Minister Sabine Laruelle: Ik heb gezegd dat het beroep gewaarborgd en gecontroleerd blijft. Ik heb ook gezegd dat wij in een specifieke wetgeving zullen voorzien.
03.05 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Een globaal wetsontwerp zal minister De Clerck dan opstellen?
03.06 Minister Sabine Laruelle: Ja.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het tweedekansondernemerschap" (nr. 20165)
04 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'entreprenariat de la seconde chance" (n° 20165)
04.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik pas mijn vraag een beetje aan. Ondertussen hebben we immers het wetsontwerp diverse bepalingen goedgekeurd en dat bevat een artikel ter ondersteuning van het tweedekansondernemerschap, meer bepaald inzake het geven van krediet aan mensen die een faillissement achter de rug hebben. Dat heeft te maken met aansprakelijkheid en mogelijke kredietwaardigheid.
Dit is een heel goede maatregel die ook door de basis wordt gedragen. Anderzijds zien wij in het activiteitenverslag van 2009 van de kredietbemiddelaar van Kefik dat u binnen het participatiefonds een pilootproject “begeleiding van de tweedekansfinanciering” zult invoeren. Volgens het verslag heeft u de kredietbemiddelaar ook gevraagd om een informatie- en sensibiliseringscampagne te voeren bij de banksector.
Dat is een vraag waartoe Unizo een paar weken geleden ook heeft opgeroepen. Dat is een schitterende maatregel, maar als de banksector daar geen gehoor aan geeft, dreigt daar weinig of niets van in huis te komen, vandaar mijn vragen aan u. Ik weet goed genoeg, ik als wetgever en u als minister, dat u een kader kunt creëren, dat u kunt sensibiliseren, maar dat u niet in de schoenen van de banksector kunt treden.
Wat houdt dat pilootproject precies in? Voor wanneer is dat gepland? Wanneer komt er een informatie- en sensibiliseringscampagne bij de banksector? Hoe zal die er dan uitzien?
04.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, in ons land worden gefailleerden veel te snel gestigmatiseerd; Zowel de samenleving als de rechtsregels gooien zware barricades op voor de persoon die zich opnieuw wil lanceren na een mislukking.
Ik wou een concreet antwoord geven dat integraal deeluitmaakt van het federale kmo-plan aan de ondernemers die al regelmatig werkgelegenheid of welvaart hebben gecreëerd en die opnieuw een voet aan de grond willen krijgen. Het pilootproject met betrekking tot het tweedekansondernemerschap, ontwikkeld door het Participatiefonds, bestaat uit een specifiek begeleidingsprogramma van de kandidaat die een tweede kans krijgt. Dit is de implementatie van de nieuwe wettelijke opdracht die door de regering werd toevertrouwd aan het Participatiefonds aan het einde van 2009. Het gaat om de wet van 30 december 2009 ter ondersteuning van de werkgelegenheid.
Deze opdracht houdt in dat het Fonds – dit is de elfde missie van het Fonds – de toegang tot het krediet aan de gefailleerde ondernemers moet vergemakkelijken, inzonderheid door bij te dragen tot de financiering van een specifiek begeleidingsinstrument. Het project is op vrijwillige basis toegankelijk voor elke kandidaat-ondernemer die de steun wenst van het Participatiefonds in het kader van het tweedekansproject.
Hij wordt verwezen naar een van de partnerorganisaties – voor Vlaanderen is dit Unizo – die een gepersonaliseerde diagnose zullen stellen en een programma van maximaal 30 uur zullen ontwikkelen om de managementbekwaamheden te versterken. Dit is gratis voor de kandidaat-ondernemer. Het gaat dus om een volledig gepersonaliseerd programma dat de gefailleerde in staat tracht te stellen lessen te trekken uit zijn eerste ervaring en hem beter te wapenen ten opzichte van de kredietverlenende instellingen.
De opheffing van de automatische aansprakelijkheid van de kredietverleners neemt niet weg dat de banken nog steeds de beslissingsbevoegdheid hebben in het dossier en dus beslissen over het al dan niet toekennen van het krediet.
Het ontwerp voor de opheffing van de automatische aansprakelijkheid van de kredietverlener is een tweetal weken geleden goedgekeurd door de commissie. Dat is heel belangrijk. Mijn project omtrent de tweedekansondernemer is een volledig thema. Er is een wettelijk aspect met de aansprakelijkheid maar ook een financieel aspect met het participatiefonds en met partnerorganisaties die veel ervaring hebben voor dit soort ondernemers. Het begeleidingsprogramma zal op 15 april 2010 van start gaan. Er is in een campagne voorzien voor de bewustmaking van de banken van zodra de hervorming van de aansprakelijkheid van de kredietverlener in werking treedt. Normaal komt dat volgende week in de plenaire vergadering aan bod.
Het pilootproject zal aan het einde van het jaar worden onderworpen aan een evaluatie. Mogelijk zal het worden aangepast vooraleer het zijn definitieve vorm zal hebben. Ik hoop dat al de maatregelen die ik nu implementeer zullen bijdragen tot een mentaliteitswijziging ten opzichte van de gefailleerde waarbij eerder aandacht zal worden geschonken aan de waarde van hun ervaringen dan aan hun mislukking.
In dit opzicht wou ik me verlaten op het Participatiefonds omdat ik als minister van kmo en zelfstandigen van mening ben dat de overheid het goede voorbeeld moet geven. We kunnen de banken wel zeggen dat zij bepaalde zaken moeten doen, maar als ons instrument het niet doet is het geen goed voorbeeld.
Ik heb het Participatiefonds dus een elfde missie gegeven. Met mijn collega van Justitie heb ik een wetsontwerp omtrent de aansprakelijkheid van de kredietverlener opgesteld. Dat is belangrijk maar het is niet genoeg. De kredietbemiddelaar zal ook ten dienste zijn van die tweedekansondernemers en het Participatiefonds maar ook de organisatiepartners zullen gepersonaliseerde aandacht hebben voor elke tweedekansondernemer. Dat gebeurt wel op vrijwillige basis.
Het is heel belangrijk dat iedereen in België zijn mentaliteit verandert. In België en bij uitbreiding in Europa, worden gefailleerden gestigmatiseerd. Wij waarschuwen ervoor dat sommige ondernemers al een kans hebben gekregen, maar failliet is gegaan.
In de Verenigde Staten is de aanpak anders. Daar zeggen ze – in het Engels weliswaar, niet in het Nederlands – dat deze persoon al heel wat ervaring heeft, omdat hij al iets geprobeerd heeft, ook al is hij failliet gegaan. Door zijn eerste faillissement, heeft hij misschien meer ervaring om een nieuwe onderneming op te starten.
We moeten onze mentaliteit veranderen, en daarom zal ik ook niet meer spreken over de gefailleerde ondernemer, maar wel over het tweedekansondernemerschap. Ik denk dat het woordgebruik heel belangrijk is, om zo een positieve bejegening te hebben tegenover deze ondernemer.
04.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, ik kan u alleen maar feliciteren voor deze maatregelen. Het is een schitterende maatregel. Ons initiatief voor de kredietbemiddelaar is ook al een pilootproject in het buitenland, maar ook het begeleidingsplan van de kredietbemiddelaar enerzijds, en het Participatiefonds anderzijds, alsook de partnerorganisaties helpen effectief mee om een tweede kans te geven.
Net zoals de kredietbemiddelaar echter vaak nog te weinig gekend is bij onze ondernemers,-en dat wordt ook in elk activiteitenverslag opnieuw gesteld, hoop ik dat deze maatregel ook niet ongekend en onbemind zal blijven. Ik weet dat alle middenstandsorganisaties heel erg hun best doen om het bekend te maken onder hun leden, maar ik ben ervan overtuigd dat er een heel aantal ondernemers niet is aangesloten bij een dergelijke organisatie, en dat we deze ondernemers vaak missen bij onze maatregelen.
Voor het overige vind ik het prima, en als we kunnen dan zullen we ook mensen doorverwijzen naar deze dienst.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Josy Arens à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la clause de sauvegarde en cas de crise économique grave" (n° 20452)
05 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de vrijwaringsclausule in geval van ernstige economische crisis" (nr. 20452)
05.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, lors de la commission de l'Économie du 23 février dernier, nous avons eu l'occasion d'aborder la question de la régulation des marchés agricoles. J'ai pris bonne note de vos considérations et des différentes mesures que la Belgique compte défendre en la matière. Néanmoins, je voudrais entendre votre avis sur un point précis: la position défendue par la France sur le contrôle des importations via une clause de sauvegarde. En cas de crise agricole, celle-ci permettrait aux États européens de prendre toutes les mesures pour faire remonter les cours, à l'image de ce qui avait été fait en 2001 au plus fort de la crise de la vache folle. À cette époque, pour rappel, l'Europe avait limité sérieusement les importations par la mise en place d'un régime de retrait spécial, obligeant les pouvoirs publics à procéder à des achats massifs de viande pour pousser les cours à la hausse.
En outre, la France plaide pour préserver un revenu équitable et fait savoir par la voix de son ministre qu'il faut "garder les instruments d'intervention, développer des mécanismes de soutien aux revenus, créer des mécanismes de négociation plus efficaces pour assurer une meilleure répartition de la valeur ajoutée au sein de la chaîne alimentaire" – et je crois que c'est vraiment fondamental.
Madame la ministre, quelle est la position de la Belgique sur la proposition française d'instaurer une clause de sauvegarde en cas de crise agricole grave dans le cadre de la présidence belge de l'Union européenne? Une concertation avec les Régions est-elle prévue sur le thème particulier de la régulation des marchés agricoles?
05.02 Sabine Laruelle, ministre: Cher collègue, pour ce qui est des propos tenus par mon homologue Bruno Lemaire le 26 février, il est évident que toutes ces propositions n'ont pas encore fait l'objet d'une analyse ou de discussions très approfondies au niveau belge. Je dois rappeler à propos de la crise du lait que les raisons de celle-ci ne doivent pas être cherchées dans l'importation. Ce n'est pas parce qu'on a vu arriver une masse de produits laitiers importés que la crise du lait est arrivée. Au niveau mondial, la crise économique a entraîné une diminution de la consommation de produits transformés, même chez nous, à quoi est venue s'ajouter la crise du lait mélaminé en Chine, ce qui a entraîné une baisse de la demande et une augmentation de l'offre. C'est ce qui a créé ce problème.
On peut regretter que certains mécanismes, qui soutenaient – certes artificiellement – le marché interne aient été supprimés, notamment les aides au secteur du beurre pâtissier ou glacier. On peut également regretter que dans l'alimentation des veaux, on n'utilise plus de poudre de lait parce que lors de la flambée des prix, on a trouvé des produits de substitution. La Belgique a rappelé ces points à chaque fois qu'elle en a eu l'occasion lors de la crise du lait.
En octobre 2009, le Conseil européen de l'Agriculture a voté une modification de l'article 186 du règlement OCM unique 1234/2007 élargissant au secteur des produits laitiers les mesures à prendre en cas de perturbation grave du marché. Cette mesure va totalement dans le sens souhaité par le ministre français qui l'a également votée. À titre personnel, je peux vous dire que je suis sur la même longueur d'ondes que mon homologue français. Il faut veiller à maintenir une certaine forme de régulation tout en évitant des rétorsions pour nos exportations. Il faut donc trouver un juste milieu mais je partage le souci de mon homologue français.
En ce qui concerne les concertations avec les Régions, elles sont permanentes: toutes les semaines, des réunions de concertation discutent de la problématique agricole, mais également de la problématique du groupe à haut niveau sur le lait.
Évidemment, la régulation du marché sera un des éléments centraux de la présidence belge, vu que les conclusions de ce groupe à haut niveau tomberont en juin et que nous nous en saisirons pour en tirer un maximum d'enseignements et de mesures concrètes à mettre en place afin de restaurer ou maintenir une certaine forme de régulation.
05.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je poserai une question supplémentaire. En vue d'une meilleure répartition de la valeur ajoutée au sein de la chaîne alimentaire, via l'Observatoire des prix, disposez-vous d'éléments permettant d'identifier des problèmes à certains endroits? Cela me semble fondamental.
05.04 Sabine Laruelle, ministre: Deux éléments avant tout. Premièrement, j'entends encore trop souvent demander quand l'Observatoire des prix sera opérationnel. L'Observatoire des prix existe, il travaille, il a rendu ses conclusions sur plusieurs produits. Nous sommes même allés plus loin: sur la problématique du lait, nous avons demandé un rapport sur les marges; je le présenterai au secteur tout à l'heure.
Il ne s'agit pas de donner à l'Observatoire des prix un objectif qui ne le concerne pas. L'Observatoire des prix, comme son nom l'indique, observera, puis il appartiendra au secteur, avec les autorités quelles qu'elles soient, de mettre en place les mesures.
Voilà une quinzaine de jours, je suis allée à l'OCDE où j'ai beaucoup parlé de transparence. J'ai été assez étonnée: tant mon collègue argentin que mon collègue d'Afrique du Sud sont demandeurs de plus de transparence. En Afrique du Sud, ils ont mis en place un système comparable au nôtre: ils observent les prix; si les secteurs voient des problèmes, ils doivent alors saisir d'autres organes. Chez nous, il serait possible de saisir l'organe de la concurrence.
J'ai également demandé à l'OCDE une comparaison entre les différents systèmes mis en place afin de savoir ce qui fonctionne et ce qui ne fonctionne pas.
La problématique que nous connaissons en Europe est légèrement plus complexe: par exemple, en ce qui concerne le lait, nous observons en Belgique, mais nous savons aussi que 50 % de notre lait est exporté.
Avec d'autres collègues, j'ai rencontré Dacian Siolos. II compte mettre en place un système utilisant un observatoire au niveau européen. Ce serait essentiel: comme les marchés sont ouverts chez nous, tout le monde peut observer chez nous, mais il faudrait pouvoir observer aussi ce qui se passe avec les 50 % que nous exportons pour garder un impact sur les prix à la production. Ce sera donc une avancée au niveau européen.
Avec les résultats de l'Observatoire des prix, il faut que les secteurs se saisissent du dossier, entament un renforcement des interprofessions, comme le dit mon collègue français, donc renforcer le poids des agriculteurs dans la négociation. Ensuite, en cas d'abus, ils devraient saisir l'organe de la Concurrence. Mais c'est au secteur à le faire.
05.05 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, ainsi, dans l'actuelle crise du lait, l'Observatoire des prix n'a pas encore tiré de conclusion?
05.06 Sabine Laruelle, ministre: Si! Vous n'avez peut-être pas lu la presse la semaine dernière, mais il y a eu des articles sur l'Observatoire des prix et son rapport relatif à différents produits. Pour le lait, nous sommes allés plus loin en vérifiant les marges. Maintenant, il revient au secteur d'étudier ce rapport et de voir si un problème se pose. Ce n'est d'ailleurs pas si évident pour les marges.
S'agissant de la répercussion des prix, c'est évident, et le rapport le montre très clairement, notamment pour le secteur des céréales: quand les prix baissent à la production, ils baissent moins à la consommation; alors que, lorsqu'ils montent à la production, ils grimpent tout de suite à la consommation. Il y a matière à discussion à l'intérieur de chaque sous-secteur. Bien évidemment, les pouvoirs publics, qu'il s'agisse du fédéral ou des Régions, se trouvent au côté de ces professions pour leur venir en aide et voir, le cas échéant, quel type de mesure il faut prendre. Mais ce n'est pas l'Observatoire des prix qui va fixer les prix et les marges.
05.07 Josy Arens (cdH): C'est évident.
05.08 Sabine Laruelle, ministre: Donc, le rapport est clair, même si certains éléments sont sujets à discussion.
05.09 Josy Arens (cdH): Je plaide pour une réaction très rapide. Vous savez aussi bien que moi que l'agriculture attend des signaux très forts, puisque beaucoup d'exploitants connaissent de graves difficultés.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Josy Arens à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le suivi des maladies animales" (n° 20453)
06 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de opvolging van de dierenziekten" (nr. 20453)
06.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, lors de la commission de l'Économie du 23 février dernier, nous avons eu l'occasion, au travers de ma proposition de résolution visant à reconnaître la fièvre catarrhale comme calamité agricole, de parler de la problématique des maladies animales. Lors de cette discussion, vous nous avez fait part de votre volonté de faire le point et d'assurer un suivi clair sur les différentes calamités agricoles et les maladies animales entraînant des pertes pour les producteurs. J'ai d'ailleurs été très heureux de votre prise de position à cet égard.
Madame la ministre, quelles mesures avez-vous prises ou comptez-vous prendre concernant les maladies animales? Un agenda est-il fixé? Des concertations avec les Régions sont-elles prévues pour prendre des dispositions en la matière?
06.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, je tiens tout d'abord à rappeler que, dans le cadre de la régionalisation de l'Agriculture, il est clair que la problématique de la compensation des pertes économiques est bien de compétence régionale. Nous allons entamer un grand round de discussions institutionnelles. Que cela soit refédéralisé ne me pose aucun problème mais, aujourd'hui, c'est une compétence régionale.
L'AFSCA, en concertation avec les organisations agricoles, le CERVA, la DGZ et l'Arsia et conformément à l'avis de son comité scientifique, a mis sur pied une nouvelle politique sanitaire plus en adéquation avec la situation que connaît aujourd'hui notre pays, situation heureusement très favorable en la matière. Grâce aux politiques efficaces qui ont été menées jusqu'à présent, la situation sanitaire est excessivement positive. Je prends deux exemples: d'une part, la réduction importante du nombre d'analyses pour la surveillance de la leucose et de la brucellose bovines et, d'autre part, l'abandon de la vaccination de la maladie Aujeszky chez les porcs. On parle de plus de 600 000 analyses en moins du fait de cette situation très positive.
Les budgets dégagés par cette diminution des analyses restent affectés à la lutte contre les maladies animales avec une attention plus grande aux causes des avortements chez les ruminants notamment, aux maladies émergentes et à tout ce qui peut engendrer des pertes économiques importantes dans le secteur de l'élevage.
Les budgets de l'Arsia et de la DGZ, partenaires de l'AFSCA, ont donc été totalement maintenus mais réorientés pour s'adapter à la situation qui nous concerne.
Pour ce qui est de la concertation avec les Régions sur le point de la compensation des pertes économiques du secteur de l'élevage en cas de maladie, il faut rappeler que l'article 68 du Règlement 73/2009 permet aux Régions de reverser une partie des aides reçues de l'Union européenne sous forme de contribution au paiement à des fonds de mutualisation en cas de maladie animale, c'est-à-dire à nos fonds sanitaires de compétence fédérale, à condition de ne pas augmenter le montant total des aides. Des possibilités de réaffectation existent donc.
Dans le cadre institutionnel qui est le nôtre aujourd'hui, les fonds sanitaires, qui sont donc de compétence fédérale, ne peuvent pas couvrir les pertes économiques encourues par les éleveurs en cas d'épidémie. Ces fonds ne peuvent être utilisés que pour indemniser des éleveurs des pertes dues à des abattages obligatoires pour raisons sanitaires par l'autorité ou pour la gestion des politiques sanitaires déterminées.
Autrement dit, quand on abattait un bovin à cause de l'ESB, le fonds sanitaire payait. Mais, en cas de perte de rentabilité en raison de la fièvre catarrhale ovine, c'était impossible. C'est très clair. Les différents fonds sont d'ailleurs alimentés par les secteurs eux-mêmes.
Je me tiens à la disposition des Régions pour voir comment nous pourrions compléter le fonds sanitaire, dont la vocation est d'uniquement financer les pertes dues à des abattages rendus obligatoires pour cause sanitaire. Le ferons-nous au moyen de mécanismes régionaux seuls ou pilotés au niveau fédéral? Il s'agit de mettre en place un système assurantiel pour les pertes économiques dues à des maladies animales, qui pourrait être cofinancé par l'Europe. J'en ai déjà parlé à mes homologues. Mais les Régions peuvent aussi décider d'installer des dispositifs qui leur seront propres, car cela dépend de leurs compétences. Il leur appartient de me dire si elles souhaitent que le fédéral y contribue.
06.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète. Je sais que nous ne sommes plus très loin de la fin de la législature …
06.04 Sabine Laruelle, ministre: Pas forcément. Les Régions entament seulement leur législature. Je sais bien qu'elles donnent l'impression d'être déjà essoufflées!
06.05 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je parlais du fédéral. Puisque celui-ci prend une très bonne initiative qui peut répondre aux besoins du monde agricole, je souhaite un pilotage plus important du fédéral pour inciter les Régions à suivre cette voie. Je compte vraiment sur vous et la présidence belge de l'Union européenne pour que vous puissiez attirer vos collègues européens vers cette mesure qui est fondamentale dans certains cas, j'en suis convaincu.
Je vous remercie pour cette initiative. Et je compte sur vous pour qu'avant la fin de notre législature, vous preniez des décisions concrètes.
06.06 Sabine Laruelle, ministre: Je vais m'y employer.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "armoede bij zelfstandigen" (nr. 20465)
07 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la pauvreté chez les indépendants" (n° 20465)
07.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de laatste weken zien wij in de pers heel veel cijfers en commentaren verschijnen over de armoede die bij zelfstandigen zou bestaan. Ik heb eens gekeken op de site van Unizo. Zij hebben einde vorig jaar bij 583 zelfstandigen een bevraging gedaan en daaruit zou gebleken zijn dat 67 % van de ondernemers in hun directe omgeving collega-ondernemers kennen met grote financiële problemen. Volgens een studie uit 2006 zou 2,3 % van de werknemers een gezinsinkomen onder de armoedegrens hebben, terwijl dit bij zelfstandigen gemiddeld 14 % is.
In het tijdschrift Lokaal, uitgegeven door de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten, werd vorige maand in een artikel verwezen naar professor Lambrecht, u ook bekend. Een tijd geleden stond er iets van hem in Trends over deze problematiek. Hij stelde dat het inkomen van 1 op 4 of zelfs van 1 op 3 zelfstandigen onder de armoedegrens ligt en dat de kans voor een zelfstandige om in armoede terecht te komen, veel groter is dan voor een niet-zelfstandige. We weten dat het globale inkomen van de zelfstandigen zeer ongelijk verdeeld is: 30 % neemt 70 % van het inkomen voor zijn rekening, zodat de grootste groep het moet doen met die 30 % van de pot.
Zelfstandigen met financiële problemen kunnen terecht bij een aantal gespecialiseerde vzw’s als de vzw Tussenstap, de vzw Efrem, Boeren op een kruispunt, maar uiteraard is er ook het OCMW. Zowel de vzw’s als de OCMW’s luiden dezelfde klok. Slechts een klein aantal zelfstandigen vindt de weg naar hen. Dat zou enerzijds liggen aan de fierheid of de trots van een zelfstandige, maar anderzijds staan OCMW’s niet altijd open voor problemen van zelfstandigen en zijn maatschappelijk werkers ook niet altijd even vertrouwd met die materie.
Mevrouw de minister, bestaat er een recentere studie dan die uit 2006? Dat zou een studie EU-Silc- 2006 bij de FOD Economie zijn. Bent u van mening dat de bestaande vzw’s structurele financiële steun verdienen zodat ze hun taak grondig kunnen uitvoeren en daarnaast eventueel lokale OCMW’s kunnen ondersteunen? Ik las in een verslag van de Koning Boudewijnstichting dat zij nu een project van de vzw Tussenstap helpen financieren, waarin die de stap zet naar lokale OCMW’s om hen wat bij te brengen over die materie. Is er geen campagne voor de zelfstandigen nodig om hun drempelvrees inzake hulpverlening te verkleinen? Ze is er wel, maar vaak vindt men de weg niet. Hebt u over deze problematiek contacten met staatssecretaris Delizée en met de deelstaten, dit met het oog op een coherent beleid in deze materie?
07.02 Minister Sabine Laruelle: De meest recente studie naar armoede, zowel op Belgisch als op Europees niveau, is de EU-Silc-enquête van 2008. Armoede wordt in deze studie op basis van de inkomsten in 2007 berekend. De resultaten van de enquête van 2008 bevestigen de cijfers uit 2006. Afgerond 12 % van de zelfstandigen leeft in een huishouden waarvan het inkomen onder de armoedegrens ligt. Bij werknemers is dat 4 %. De verschillen ten opzichte van 2006 zijn niet significant. De cijfers voor de EU-Silc-enquête 2009 waarin wij de impact van de crisis kunnen zien, worden in het najaar verwacht.
Zowel de huidige moeilijke economische situatie die sociaalprofessionele middens zwaar treft als de psychologische specificiteit van de zelfstandigen, pleiten niet voor een grootscheepse communicatiecampagne over deze problemen. Ik denk daarentegen dat een gerichte benadering door middel van geëigende kanalen die zelfstandigen het meest gebruiken, nuttig zou zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het netwerk van het Sociaal Verzekeringsfonds voor Zelfstandigen en aan dat van de ondernemingsloketten.
Een eerste aanzet werd reeds gegeven met het federale plan voor de strijd tegen de armoede. Daarin liet ik een actiepunt opnemen betreffende een betere informatiestroom naar zelfstandigen en kandidaat-zelfstandigen. Teveel zelfstandigen en kandidaat-zelfstandigen zijn zich nog onvoldoende bewust van het sociaal vangnet dat het sociaal statuut van de zelfstandige biedt. Zo denk ik aan de sociale verzekering in het geval van faillissement, de vrijstelling van bijdrage, de begeleiding door het Sociaal Verzekeringsfonds voor Zelfstandigen.
Ik gaf al uitvoering aan die actiepunten door een samenwerking met de sociale verzekeringsfondsen en een charter voor een goede dienstverlening voor de zelfstandigen op te stellen. Goede dienstverlening veronderstelt onder meer een goede begeleiding van de zelfstandigen bij betalingsmoeilijkheden.
Wat de relatie OCMW-zelfstandigen betreft, onderschrijf ik uw suggestie. In dat raam kan ik u overigens melden dat er op initiatief van het algemene beheerscomité van het Sociale Verzekeringsfonds voor Zelfstandigen, een werkgroep Hulp aan zelfstandigen in moeilijkheden, aan het werk is. De mogelijke rol van de OCMW’s in deze kwam tijdens de werkzaamheden ook al aan bod.
Ik zal uw vraag dan ook voor analyse aan die werkgroep voorleggen, met inbegrip van de samenwerking tussen de verschillende deelstaatregeringen.
07.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Ik vind dat zeer goed, mevrouw de minister. Ik dank u voor uw antwoord.
De voorzitter: U hebt nog een zeer goede vraag.
07.04 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Het is een zeer goed antwoord. Zo leert u hier nog iets bij.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het effect van de faillissementsverzekering en de uitbreiding ervan" (nr. 20466)
08 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'assurance faillite et l'extension de son champ d'application" (n° 20466)
08.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is een informatieve vraag. Eigenlijk is het niet goed, al mijn vragen, want het gaat alleen over miserie bij zelfstandigen.
Het verdient inderdaad geen globale communicatie, want uiteindelijk gaat het maar om een kleine groep van de zelfstandigen.
Mevrouw de minister, toch heb ik alweer een vraag, ditmaal aangaande het effect van de faillissementsverzekering, en voornamelijk de uitbreiding ervan. Uit de studie die ik bij de vorige vraag al aanhaalde, blijkt dat te weinig zelfstandigen de faillissementsverzekering en de uitbreiding ervan kennen. Die uitbreiding, die onvoldoende gekend is bij de zelfstandigen, werd door u uitgewerkt naar aanleiding van de crisis.
Volgens een studie van Graydon is het aantal zelfstandigen in moeilijkheden geraamd op 46 255. Ik weet niet of dat aantal klopt. Mijn aanvoelen is echter dat niet al die zelfstandigen een beroep hebben gedaan — misschien vallen ze ook niet onder de voorwaarden — op de uitbreiding van der faillissementsverzekering.
Het is duidelijk merkbaar dat, in de twaalf jaar dat zij bestaat, slechts 7,6 % van de potentiële rechthebbenden een beroep heeft gedaan op de faillissementsverzekering
Daarover heb ik een aantal vragen. Aangezien het vooral gaat om cijfergegevens mag u mij deze ook nu in schriftelijke vorm overhandigen en er voor het verslag eventueel mondeling uw commentaar bij geven.
Hoeveel aanvragen gebeurden er in 2009, zowel voor de faillissementsverzekering als voor de uitbreiding?
Hoeveel aanvragen werden er goedgekeurd per verzekering? Welke bedragen kreeg een zelfstandige dan uitgekeerd, met of zonder kinderlasten?
Wat is de duurtijd van de behandeling van de aanvragen?
Welke is de kostprijs van de faillissementsverzekering in 2009? Wat was de kostprijs van de tijdelijke uitbreiding ervan? Volstond het budget daarvoor?
Hebt u nu, halverwege maart 2010, al een zicht op diezelfde cijfers voor dit jaar?
08.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Auwera, ik kan de volgende cijfers meedelen inzake de toepassing van de gewone en de uitgebreide sociale verzekering in geval van faillissement. De cijfers komen van het RSVZ.
Hoeveel aanvragen waren er in 2009? Voor de gewone verzekering: 1 156. Voor de uitgebreide verzekering zijn de definitieve gegevens omtrent het aantal aanvragen en toekenningen mij nog niet volledig bekend, maar het gaat om ongeveer 1 000 aanvragen voor 2009. Dat is een approximatief cijfer.
Het aantal goedkeuringen in 2009, voor de gewone verzekering, bedroeg 905. De uitgekeerde bedragen in 2009 bedroegen, met gezinslasten 3 033 000 en zonder gezinslasten 4 262 000..
Wat de uitgebreide verzekering betreft, werden er ongeveer 500 goedgekeurd, maar ook dat is geen vast cijfer.
Het bedrag met gezinslast bedroeg ongeveer 1 164 000, zonder gezinslast; 282 000.
Voor 2010 hebben voor het nieuwe uitgebreide systeem al 330 aanvragen sinds januari ontvangen waarvan er 166 werden goedgekeurd tussen 1 januari en 11 maart. Dat systeem is misschien beter gekend.
Om op uw derde vraag te kunnen antwoorden zou een specifiek onderzoek moeten worden gevoerd. Het is namelijk zo dat de fondsen alleen de datum van de aanvraag in het centrale databestand van het RSVZ moeten invoeren en niet de datum van de beslissing. Ik kan daarop nu dus geen antwoord geven.
De uitgaven in 2009 waren, met en zonder gezinslast, 7 300 000, en voor het uitgebreid systeem 1 446 000.
Voor 2010 heb ik de cijfers van het uitgebreide systeem gegeven. Ik heb ook een tabel met de gewone faillissementen. Wij hebben 192 aanvragen voor de gewone faillissementenverzekering waarvan 171 goedgekeurde. Ik heb hier een tabel met de cijfers voor 2010. Ik vind het niet interessant om alle cijfers voor te lezen, al zou dat voor mij natuurlijk een goede oefening zijn in het Nederland.
08.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, misschien kan ik het antwoord ook schriftelijk krijgen, voor het geval ik het niet juist heb genoteerd.
Er gebeuren eigenlijk niet zo erg veel aanvragen in het kader van de verzekeringen. Voor 2010 komt er een uitbreiding. Dat is alleszins positief. Het is te hopen dat, als een grotere groep een beroep op die verzekering zal doen, onze federale begroting dat ook kan dragen. Er is nu wel een stijging in 2010 waar te nemen. Dat is goed. Ik herinner mij ook de discussie over het budget dat voor deze verzekering is uitgetrokken.
Ik dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de uitvoeringsbesluiten van de archiefwet" (nr. 20521)
09 Question de Mme Tinne Van der Straeten à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les arrêtés d'exécution de la loi relative aux archives" (n° 20521)
09.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, bijna een jaar geleden, op 6 mei 2009, werd via de wet houdende diverse bepalingen de archiefwet van 24 juni 1955 gewijzigd. Een van de wijzigingen bestaat erin dat de overheden niet na 100 maar wel na 30 jaar hun archieven moeten overbrengen naar het rijksarchief conform het artikel 1 van de archiefwet. De koning bepaalt de modaliteiten van de overbrenging en de voorwaarden waaronder overheden worden vrijgesteld van overbrenging van hun archieven, opnieuw conform artikel 1, laatste lid van de archiefwet.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de KB’s die nodig zijn voor de uitvoering van artikel 1 van de archiefwet?
Ten tweede, wat is de reden waarom er vandaag nog steeds geen KB’s zijn?
Ten derde, wanneer verwacht u de publicatie?
Ten vierde, wat is de strekking van de inhoud van de KB’s?
09.02 Minister Sabine Laruelle: In verband met uw vraag over de uitvoeringsbesluiten van de archiefwet van 24 juni 1955 zoals gewijzigd door de wet houdende diverse bepalingen van 6 mei 2009, kan ik u een stand van zaken meedelen.
Zoals u weet is de uitwerking van een efficiënte en duurzame regeling in verband met de archiefzorg en het archiefbeheer een belangrijke aangelegenheid die grondig dient voorbereid te worden. Aan de redactie van de voorontwerpen ging maanden onderzoek en overleg vooraf. Alle leden van het wetenschappelijk personeel van het rijksarchief werden bij de voorbereiding van de teksten betrokken alsook de Wetenschappelijke Raad die zoals u weet vertegenwoordigers telt van de Gemeenschappen en Gewesten en de juridische dienst van de POD Wetenschappelijk Beleid.
Alle teksten werden eerder dit jaar aan mij ter beoordeling voorgelegd waarna de gebruikelijke adviesprocedure werd opgestart. Ik verwacht eerstdaags het advies van de Privacycommissie over het voorontwerp van KB in verband met onder andere de beschikbaarstelling, raadpleging en reproductie en over het voorontwerp van ministerieel besluit. Beide teksten dienen dan aan de Raad van State te worden voorgelegd. De andere twee voorontwerpen van KB worden eerstdaags voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Wat betreft de publicatie, ik verwacht dat de besluiten voor de zomer gepubliceerd zullen kunnen worden.
Wat uw derde vraag betreft, het eerste voorontwerp van KB betreft de problematiek van het toezicht op het archiefbeheer bij de instellingen en organisaties die behoren tot het toepassingsveld van de wet alsook de selectie van archieven. De tekst omvat 19 artikelen. Het tweede voorontwerp van KB heeft betrekking op het thema van de overdracht en bewaring van archieven en omvat 33 artikelen.
Het derde voorontwerp van KB tot vaststelling van de toegangsvoorwaarden voor het publiek tot sommige lokalen van het algemeen rijksarchief en het rijksarchief in de provincies, en de wijze van beschikbaarstelling, raadpleging, en reproductie van de aldaar bewaarde archieven, bevat 14 artikelen. Dat aantal is heel belangrijk.De tekst heeft onder meer betrekking op de voorwaarden van toegang tot de leeszalen voor de raadpleging van archieven en voor de reproductie van archief.
De vierde tekst is een voorontwerp van ministerieel besluit tot de vaststelling van de huishoudelijke reglementen van sommige lokalen van het algemeen rijksarchief en het rijksarchief in de provincies De eerste drie teksten zijn dus KB’s, de vierde een MB. De tekst van het MB vervangt deze van het ministerieel besluit van 20 juli 2006 tot vaststelling van het bezoekreglement van de leeszalen van het algemeen rijksarchief en het rijksarchief van de provincies. Op mijn papier staat niet hoeveel artikelen deze tekst heeft. De tekst heeft dus een aantal artikelen, maar ik weet niet hoeveel.
09.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik heb nergens in mijn vraag gevraagd naar het aantal artikelen. Ik veronderstel dat een KB of een MB het aantal artikelen heeft dat het nodig heeft om de wet uit te voeren. Ik heb wel gevraagd naar de strekking van de inhoud, en wat erachter zit, dat staat in de toelichting bij mijn vraag.
De wet bepaalt dat de koning de modaliteiten kan bepalen waaronder overheden worden vrijgesteld van overbrenging van hun archieven. Wat mij dan ook interesseert is welke overheden vrijgesteld zullen worden.
Bij het begin van uw antwoord hebt u gezegd dat het een zeer belangrijke aangelegenheid is. Dat is ook zo, maar ook nog voor een andere reden, die u ongetwijfeld zult delen, namelijk de openbaarheid van bestuur. Dat de termijn is teruggebracht op 30 jaar impliceert dat heel veel documenten op een veel snellere termijn toegankelijk zullen worden, wat alleen maar de transparantie ten goede zal komen.
Er zijn veel mensen die wachten op deze KB’s. Ik heb er absoluut alle begrip voor dat overleg tijd neemt maar het zou toch goed zijn als deze ten allerlaatste na een jaar gepubliceerd zouden worden. Ik ben dus in blijde verwachting dat ze voor de zomer er effectief zullen zijn, en het zal dan wachten zijn op de publicatie om de inhoud en de strekking daarvan te kennen.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het extra werk na de schrapping van de boekhoudverplichting" (nr. 20554)
10 Question de M. Peter Logghe à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le surcroît de travail engendré par la suppression de l'obligation de tenir une comptabilité" (n° 20554)
10.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, hoe goedbedoelde Europese richtlijnen en beslissingen uiteindelijk verkeerde implicaties kunnen veroorzaken, werd onlangs nog eens bewezen door de beslissing van het Europees Parlement, waardoor kleine ondernemingen, kmo’s, voortaan geen jaarrekening meer hoeven op te stellen en ze dus ook niet meer moeten publiceren.
Sommige ondernemingen vrezen hierdoor net nog meer werk te zullen krijgen. Wie zaken wil doen met kleine ondernemingen, moet natuurlijk eerst de financiële gezondheid van die bedrijven kunnen inschatten. Een jaarrekening is daartoe onontbeerlijk. Vooraleer krediet te geven, zullen banken de financiële informatie op een andere manier proberen bijeen te krijgen. Zij zullen ze opvragen bij de kleine ondernemingen, die ze op een andere manier en met meer inspanningen moeten verzamelen.
Unizo, u wel bekend, roept de regering op om in elk geval het Europese voorstel te verwerpen en te streven naar een boekhoudkundige vereenvoudiging, liefst een Europees systeem, dat er in elk geval toe leidt dat de jaarrekening wordt behouden. Dat is toch de vraag van de overkoepelende organisatie voor zelfstandigen.
U hebt natuurlijk kennisgenomen van de beslissing van het Europees Parlement en van het advies van de Europese Commissie. Wat denkt u over het wegvallen van de boekhoudkundige verplichtingen voor kleine ondernemingen?
Wat is het standpunt van de Belgische overheid ter zake?
Zou het, gelet op het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, geen mooie gelegenheid zijn om de vereenvoudiging van boekhoudkundige regels voor kleine ondernemingen te regelen, maar dan met behoud van de jaarrekening?
10.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de huidige regelgeving voorziet dat alle ondernemingen hun jaarrekening moeten publiceren. Het voorstel van de Europese Commissie, dat erin voorziet dat kleine ondernemingen geen jaarrekening meer zouden moeten opstellen of publiceren, met als doel de administratieve lasten te verlagen, zal mijns inziens inderdaad een omgekeerd effect hebben.
De jaarrekening is het element bij uitstek om de financiële gezondheid van de kmo’s te kennen. Dat geldt voor de ondernemers, maar ook voor de leveranciers, kredietverschaffers, fiscus, enzovoort. Als Europa die verplichting zou schrappen, dan zouden banken en andere geïnteresseerden die informatie op een andere manier trachten te bekomen. Dat zou extra werk voor de ondernemer impliceren. Alle betrokken actoren in België delen dat standpunt.
Er is een unaniem advies tegen dat voorstel van de boekhoudkundige normencommissie. De meeste van de Belgische europarlementsleden hebben ook tegengestemd. Persoonlijk ben ik ook tegen dat voorstel. Mijn collega voor Ondernemen en Vereenvoudigen, Vincent Van Quickenborne, is ook tegen dat voorstel.
Ik denk dus wel dat de Belgische overheid tegen zal zijn, maar we moeten wachten tot dat dossier terugkomt bij de Europese Commissie of bij een Europese Raad.
Ik denk dat niemand tegen een vereenvoudiging van boekhoudkundige regels voor kmo’s binnen een Europees systeem zou zijn. Het voorliggend voorstel past niet in een context van administratieve vereenvoudiging, zoals ik reeds heb gezegd.
10.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, uw antwoord is duidelijk, zoals dat met de meeste van uw antwoorden het geval is.
Ik neem er nota van dat niemand in de regering tegen vereenvoudiging is, maar dat ook niemand zo ver wil gaan om dat voorstel te steunen. Men is dus wel voor een vereenvoudiging, maar niet voor de schrapping van de jaarrekening. Ik denk dat ik daar te gelegener tijd nog eens op terug zal komen.
Ik hoop ook dat u van het voorzitterschap in de Europese Unie gebruikmaakt om de eerste stappen te zetten naar een vereenvoudiging, zonder het schrappen van de jaarrekening.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van deze vergadering.
10.04 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, wordt de vraag nr. 20478 van mevrouw Snoy geschrapt?
De voorzitter: Ja.
La réunion publique de commission est levée à 11.27 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.27 uur.