Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
Commission des Relations extérieures |
van woensdag 10 maart 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 10 mars 2010 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 15.13 uur en voorgezeten door de heer Geert Versnick.
La séance est ouverte à 15.13 heures et présidée par M. Geert Versnick.
Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, concernant l'ordre des travaux, je vous avais envoyé, au nom d'Ecolo-Groen!, une lettre officielle ainsi qu'aux deux vice-présidents au sujet du cinquantième anniversaire de l'indépendance du Congo. Je n'ai pas encore reçu de réponse.
Ma demande était de pouvoir organiser des auditions au nom de la commission des Relations extérieures, ce qui est symboliquement important. Il y a eu des demandes de la société civile de pouvoir être auditionnée par la commission pour faire le point sur le passé et le futur du Congo. J'aurais souhaité avoir une réponse officielle de votre part sur ce point.
Le président: Chère collègue, le bureau de la commission se réunit demain pour en discuter. La réponse vous parviendra dès que possible.
Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): J'imagine que j'aurai la réponse lors de la prochaine réunion de notre commission.
Le président: Oui.
Hoe dan ook, ik kan nooit verhinderen dat een commissielid het woord neemt over de regeling van de werkzaamheden. Laten we nu met de vragen van de heer Van den Eynde beginnen.
01 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de speciaal gezant voor ons land in de OVSE" (nr. 18429)
01 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le représentant spécial de notre pays à l'OSCE" (n° 18429)
01.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de minister, ik maak al enkele jaren deel uit van de parlementaire assemblee van de OVSE in opdracht van ons eigen parlement. Ik had daar nooit de heer Chevalier tegen het lijf gelopen, zodat ik nogal verbaasd was toen ik voor enkele weken, begin januari, een interview hoorde met de heer Chevalier over de OVSE, het voorzitterschap door Kazachstan enzovoort. De heer Chevalier is uiteraard afgevaardigde van de regering en dat heeft met de parlementaire assemblee misschien niet niks, maar toch heel weinig te maken. Vandaar waarschijnlijk dat ik hem er nooit heb ontmoet.
Ik was toch verbaasd omdat de heer Chevalier, als ik mij niet vergis, door de vorige regering was aangesteld voor zijn functie bij de OVSE. Ik had willen vernemen of die functie door de huidige regering werd verlengd. Wat is in feite zijn opdracht? Op welke begroting komen de kosten die dat mandaat met zich meebrengt? Ik neem aan dat dat de federale begroting is. Of is dat de begroting van de OVSE? Dat weet ik niet.
Ten slotte, in het interview, waarvan ik hier een kopie heb, sprak de heer Chevalier zich uit ten voordele van het voorzitterschap van Kazachstan. Dat is een vrij merkwaardige zaak. De OVSE is officieel in het leven geroepen om de democratie over de wereld te bevorderen. Dat precies Kazachstan op dit ogenblik het voorzitterschap waarneemt, komt dan een klein beetje hilarisch over, neem mij niet kwalijk. Ik heb in Astana de president van die staat ontmoet en tijdens een gesprek opgemerkt: “Mijnheer de president, er is geen oppositie in uw parlement”. Zijn antwoord was: “Nu u het zegt, dat is waar; ik moet er iets aan doen”. De man verdient de Nobelprijs voor humor, maar daarbuiten…
Ik verwijt de federale regering niet dat Kazachstan voorzitter is. Dat is een spel waarin wij weinig te vertellen hebben. In de OVSE zitten wij tussen heel grote kleppers als Rusland, de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk. Onze stem daar zal echt niet doorslaggevend zijn. Ik kan begrijpen dat men daarvan zegt dat alleen maar te kunnen vaststellen en daar niet enthousiast over te zijn, maar wanneer de heer Chevalier dan zegt dat dat de democratie bevordert in dat land, dan neem ik dat toch met enkele kilo’s zout.
Is dat ook het officiële standpunt van de regering?
01.02 Minister Steven Vanackere: Collega, u zult een bijzonder kort antwoord van mij krijgen. Het is namelijk bijzonder eenvoudig. Luidens de informatie die ik heb ingewonnen, oefent Pierre Chevalier bij de OVSE geen enkele functie uit, noch vervult hij enige opdracht namens de Belgische regering.
01.03 Francis Van den Eynde (VB): Ik moet zeggen dat dat bijzonder kort is. U verbaast mij vreselijk.
Ter informatie, in het interview op Radio 1 in de uitzending “De ochtend” van 4 januari kwam hij uitgebreid aan het woord. Uitgetikt bedraagt het tweeënhalve bladzijde.
01.04 Minister Steven Vanackere: Zegt de heer Chevalier daar dat hij namens de Belgische regering optreedt?
01.05 Francis Van den Eynde (VB): Neen, hij zegt dat hij nog altijd in de OVSE zetelt en dat hij…
01.06 Minister Steven Vanackere: Leg de twee informatiebronnen naast elkaar. Dan weten wij het. Ik zeg u: de heer Chevalier oefent bij de OVSE geen enkele functie uit, noch vervult hij enige opdracht, namens de Belgische regering.
01.07 Francis Van den Eynde (VB): Ik stel mij de vraag: is het een grap, of zetelt hij voor een andere instelling in de OVSE?
De voorzitter: Bij mijn weten zetelde de heer Chevalier vroeger namens de Belgische regering in de OVSE. Als de minister zegt dat die opdracht afgelopen is, is die opdracht afgelopen.
01.08 Francis Van den Eynde (VB): Ik geloof de minister wel. Daar gaat het niet om. Maar u zult mijn verbazing begrijpen, voorzitter.
De voorzitter: Ik begrijp uw verbazing.
01.09 Francis Van den Eynde (VB): Ik bedank de minister in elk geval voor zijn antwoord. Het was een zeer interessant antwoord.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de mensenrechten in Vietnam" (nr. 18652)
02 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les droits de l'homme au Vietnam" (n° 18652)
02.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, deze vraag is een beetje gedateerd, ze werd op 21 januari ingediend. Maar goed, we weten allemaal hoe dit Parlement werkt.
De voorzitter: Ik laat deze woorden uit het verslag schrappen.
02.02 Francis Van den Eynde (VB): Heb ik nu al gechoqueerd? Het was voor een keer nochtans niet kritisch bedoeld.
Op 21 januari konden we vernemen dat de rechtbank van Ho Chi Minhstad, het vroegere Saigon – onder ons gezegd, wanneer een regime het nodig vindt om de namen van steden te veranderen, dan hangt daar altijd een beetje een parfum van totalitarisme aan – een aantal Vietnamezen heeft veroordeeld waaronder een toch niet onbekende man Le Cong Dinh, een advocaat die zich zeer sterk bezighoudt met de verdediging van de mensenrechten. Een van de redenen waarom hij voor de rechtbank verscheen was dat hij lid was van de democratische partij van Vietnam. Er werd de man geen gewelddaad verweten, het is doodgewoon een dissident. Als we het hebben over de straffen, dan gaat dat over jaren en jaren gevangenis. Volgens de vereniging Human Rights Watch is het Westen – ze vernoemen zowel de Verenigde Staten als Europa – medeplichtig. Ik citeer ze letterlijk. “Ze zijn mede verantwoordelijk voor de uitspraak van de rechtbank want het Westen haalt gretig voordeel uit de economische groei van Vietnam en kijkt de andere kant op wanneer het over mensenrechten gaat”. Ik vrees dat dit waar is. Ik vrees dat de sprookjesverhalen die men ons in dat verband voorschotelt, namelijk dat we contact houden omdat we daar dan iets kunnen veranderen, zeer weinig zoden aan de dijk zetten.
Mijnheer de minister, werd er niet overwogen om een iets drastischer politiek te voeren met betrekking tot de mensenrechten in dat land? Het staat immers buiten kijf dat de mensenrechten daar met voeten getreden worden.
02.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, net als mijn Europese ambtgenoten baart het mij grote zorgen dat arrestaties en veroordelingen van mensenrechtenactivisten in Vietnam de jongste tijd zijn toegenomen.
De Europese Unie ondernam verschillende acties om de mensenrechtensituatie in Vietnam aan te klagen. Ik ga u vooral wijzen op de acties die het meest recent zijn ondernomen.
Op 20 oktober 2009 deed de Europese trojka, dus de Commissie, Zweden en Spanje, een demarche bij de Vietnamese autoriteiten in verband met de arrestatie en de veroordeling van mensenrechtenactivisten.
Op 10 december 2009 overhandigde het Zweedse voorzitterschap namens de EU opnieuw een protestnota aan de Vietnamese autoriteiten. Die nota steunde op de aanbevelingen die werden geformuleerd tijdens het universeel periodiek onderzoek van Vietnam in de Mensenrechtenraad. Deze aanbevelingen waren ingegeven door de recente beperking van de vrijheid van meningsuiting en het blokkeren van een aantal internetsites, feiten die de EU in de protestnota veroordeelde.
De Europese Unie hecht veel belang aan de mensenrechtensituatie in Vietnam. Zij voert tweemaal per jaar een dialoog met Vietnam over de samenwerking, de administratieve hervorming, de hervorming van de instellingen, het bestuur en de rechten van de mens. In de laatste dialoog, die op 16 juni 2009 plaats had, kwam de situatie van Le Cong Dinh die enkele dagen voordien gearresteerd was, uitgebreid aan bod.
02.04 Francis Van den Eynde (VB): Ik dank de minister voor zijn antwoord en ook voor de informatie die hij bezorgt met betrekking tot wat ondernomen werd. Dit heeft echter niet belet dat in januari toch mensen zwaar veroordeeld werden. Ik durf er op aandringen dat men nog strenger zou optreden ten overstaan van deze staat, die misschien economisch zeer goed rendeert op dit moment, maar die sinds het land “bevrijd” werd van de Amerikanen toch steeds een dictatuur gebleven is. Het is met de bootvluchtelingen begonnen en het is er in feite nog altijd niet op verbeterd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega Van der Maelen heeft laten weten dat hij vraag nr. 18839 uitstelt. Collega Flahaut ziet af van zijn vraag nr. 18885 bij de samengevoegde vragen. Zowel de heer Dallemagne als mevrouw Genot zullen later toekomen.
03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "een uitspraak van het hof van beroep van Londen inzake Grieks-Cypriotische eigendommen in het bezet gedeelte van het eiland" (nr. 19088)
03 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "un jugement rendu par la cour d'appel de Londres concernant des propriétés chypriotes grecques de la partie occupée de l'île" (n° 19088)
03.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 19 januari heeft het hof van beroep van Londen een uitspraak gedaan in een zaak die werd aangespannen door een Grieks-Cyprioot, met betrekking tot zijn eigendommen in het Noorden van dat eiland, met name het gedeelte dat door Turkije wederrechtelijk bezet wordt.
De uitspraak bevestigt enerzijds het onvervreemdbare recht van de Grieks-Cypriotische vluchtelingen ten overstaan van hun eigendommen in dat gedeelte van het eiland, ondanks de wederrechtelijke Turkse aanwezigheid. Anderzijds bevestigt de uitspraak de juistheid van de standpunten van de Cypriotische regering omtrent dit dossier. De uitspraak bevestigt ook de bevoegdheid van de Cypriotische rechtbanken over het hele grondgebied van de republiek, dus met inbegrip van het deel dat op dit ogenblik onder controle staat van de Turkse bezetting. Dat is in feite normaal, want wanneer een land of een stuk van een land wederrechtelijk bezet is, schort dat de bevoegdheden van de wettelijk ingestelde rechtbanken van dat land voor dat gebied niet op. Bovendien bevestigt de uitspraak dat de vonnissen van de Cypriotische rechtbank moeten geëerbiedigd worden en ook uitvoerbaar zijn. Dat zal waarschijnlijk wel zeer theoretisch zijn gezien de bezetting, maar in elk geval, de uitspraak is er. De vonnissen zijn uitvoerbaar zelfs wanneer ze betrekking hebben, dit wordt nog eens bevestigd in het vonnis, op onroerende goederen die zich in dat bezette gedeelte bevinden.
Is de regering op de hoogte van deze uitspraak?
Welk gevolgen kan dit hebben voor de Belgische politiek ten overstaan van Cyprus, ten overstaan van het probleem in Cyprus en uiteraard ten overstaan van Turkije?
03.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, collega, het arrest van het hof van beroep van Londen dat op 19 januari jongstleden geveld werd in de rechtszaak Apostolidis tegen Ohram, is mij inderdaad bekend. Deze uitspraak bevestigt zowel het onvervreemdbare recht van de Grieks-Cypriotische vluchtelingen ten opzichte van hun eigendommen in het noordelijke deel van het eiland, als het feit dat de arresten van Cypriotische rechtbanken steeds uitvoerbaar zijn, zelfs wanneer ze betrekking hebben op onroerende eigendommen gelegen in de zogenaamde Turkse Republiek Noord-Cyprus.
De conclusie, want ik denk dat wij dezelfde lezing hebben van de inhoud van het arrest, die op het niveau van de Belgische regering wordt getrokken is de volgende. Er is het advies met betrekking tot Cyprus, dat consulteerbaar is op de website van mijn departement.
Dat advies bevat als sinds enkele jaren een expliciete waarschuwing aan het adres van Belgen die van plan zijn onroerende eigendommen te verwerven op Cyprus. Het wordt hun ten stelligste aangeraden een beroep te doen op de diensten van een onafhankelijke en ervaren raadsman, zich zorgvuldig te informeren over de juridische en eigendomsstatus van het goed dat zij wensen aan te kopen en zich effectief te laten bijstaan bij de administratieve en juridische afwikkeling van de vrij omslachtige aankoopprocedures.
Daarnaast wordt de aandacht van onze landgenoten er ook op gevestigd dat bij de aankoop van vastgoed gelegen in het noordelijke gedeelte van Cyprus, zich bijkomende complicaties kunnen voordoen die verband houden met de politieke verdeling van het eiland en de niet-erkenning van de zogenaamde Turkse Republiek Noord-Cyprus.
De eigendomsrechten van talrijke onroerende goederen, gelegen in het noordelijk deel van het eiland, worden immers betwist en opgeëist door duizenden Grieks-Cypriotische burgers die het Noorden zijn ontvlucht tijdens de Turkse interventie van 1974. De aankoop van die eigendommen kan dan ook ernstige juridische en financiële gevolgen hebben.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft reeds in een aantal gevallen geoordeeld dat de pre-1974 eigenaars van vastgoed gelegen in het Noorden nog steeds als de wettelijke eigenaars van die eigendommen dienen te worden beschouwd. Kopers van dergelijke eigendommen stellen zich dan ook bloot aan juridische acties voor de rechtbanken van de republiek Cyprus.
Tot slot wijs ik erop dat bij mijn weten tot nu toe geen enkele landgenoot vastgoed heeft verworven in het noordelijk deel van Cyprus.
03.03 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de minister, uit wat u ons meedeelt, meen ik te mogen concluderen dat voor België de bezetting van Noord-Cyprus door Turkije nog steeds wederrechtelijk is, dat zij niet wordt erkend en dat er ook geen erkenning is van de regering, de marionettenregering die daar werd geïnstalleerd. Alleen durf ik ervoor pleiten dat, wanneer er sprake is van onderhandelingen met Turkije over een eventuele toetreding tot de EU, men nooit zou vergeten dat dit land intussen een stuk grondgebied van een volwaardig EU-lid blijft bezetten.
Het incident is gesloten.
Le président: Nous allons passer à la question n° 19058 de Mme Zoé Genot en espérant qu'entre-temps, les collègues vont arriver.
04 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les mesures visant à faciliter l'accès sur notre territoire de certains Haïtiens" (n° 19058)
04 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de maatregelen om de toegang tot ons grondgebied voor bepaalde Haïtianen te vergemakkelijken" (nr. 19058)
04.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, la presse nous apprend que le ministre de la Justice est intervenu pour accélérer certains dossiers d'adoption pour permettre à des enfants haïtiens de rejoindre plus rapidement leurs parents adoptifs et ainsi éviter une attente inutile dans les conditions dramatiques qu'on connaît.
Certains citoyens haïtiens résidant en Belgique ou certains Belges d'origine haïtienne ont encore des membres de la famille sur place, vivant parfois dans des conditions intolérables. Certains membres de leur famille pourraient avoir droit au séjour sur base du regroupement familial. D'autres membres de la famille ne peuvent prétendre au regroupement familial au sens strict mais pourraient se trouver dans des situations tout aussi périlleuses et pourraient obtenir un visa humanitaire.
À juste titre, de nombreuses personnes parmi la communauté haïtienne résidant en Belgique se font du souci pour leurs proches qui ont survécu au tremblement de terre et souhaiteraient pouvoir accueillir ici un ou plusieurs membres de leur famille. Vu le chaos actuel, il est certain que ces membres de la famille, dont des enfants orphelins, auront les pires difficultés à se procurer les documents habituellement exigés pour l'octroi d'un visa de regroupement familial. Il est très probable que de nombreux actes d'état civil (actes de mariage ou de naissance) ont été détruits ou sont indisponibles.
Monsieur le ministre, concernant les enfants adoptés, dont l'arrivée sur le sol belge a été largement médiatisée, avec quels documents de voyage et quelles autorisations de séjour ont-ils pu voyager et entrer sur le sol belge? Ont-ils dû introduire une demande de visa? Si oui, auprès de quel poste diplomatique? Si non, sur quelle base juridique en ont-ils été dispensés?
Comptez-vous prendre des mesures similaires pour faciliter le voyage et le séjour de membres des familles de ressortissants haïtiens résidant légalement en Belgique et de Belges d'origine haïtienne? Si oui, lesquelles? Si non, pour quelle raison?
Dans les cas où une dispense de visa ne pourrait pas être octroyée, à quel poste diplomatique les Haïtiens concernés pourraient-ils déposer leur demande, sachant que le site internet du ministère des Affaires étrangères ne mentionne que la présence d'un consul honoraire à Port-au-Prince?
Combien de visas de regroupement familial et de visas humanitaires ont-ils été demandés par des ressortissants haïtiens au cours des cinq dernières années? Sur ce nombre de demandes, combien en ont été octroyées pour chaque catégorie?
04.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, madame Genot, vos deux premières questions relèvent de la compétence du ministre en charge de l'Office des étrangers. Pour vos autres questions, je peux vous dire que les Haïtiens peuvent introduire leur demande de visa court séjour soit auprès de l'ambassade de France à Port-au-Prince – la France représente la Belgique dans le cadre des accords de Schengen – soit auprès de notre ambassade à Caracas. Les demandes de visa long séjour doivent être introduites auprès de notre ambassade à Caracas.
Le système informatique de notre SPF ne permet pas de faire la différence entre les visas de regroupement familial selon les articles 10 et 40 que depuis la fin 2007. Voici les chiffres concernant les visas de regroupement familial, pour les articles 10 et 40 confondus pour les premières années et de façon répartie pour 2008 et 2009.
En 2004: 17 demandes dont neuf délivrées; en 2005: 23 demandes dont 19 délivrées; en 2006: huit demandes dont sept délivrées; en 2007: 19 demandes dont 12 délivrées.
Pour l'année 2008, je peux faire la répartition: dix demandes dans le cadre de l'article 40 dont huit délivrées, six demandes dans le cadre de l'article 10 dont cinq délivrées. Pour cette année-là, il y a eu 16 demandes dont 13 délivrées.
Pour l'année 2009, il n'y a pas eu de demande d'article 10. Quatre demandes dans le cadre de l'article 40 ont été toutes délivrées.
Aucun visa humanitaire n'a été demandé entre 2004 et 2009 par les ressortissants haïtiens.
04.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'ai déjà interrogé M. Wathelet sur ces questions.
Il est particulièrement compliqué de se rendre à Caracas ou dans d'autres pays perturbés, comme Haïti pour l'instant. Certains pays européens ont conçu des postes diplomatiques de fortune pour pouvoir recueillir et traiter les demandes. La France collabore par exemple avec d'autres pays pour aider les personnes à rentrer des dossiers. Plusieurs pays européens pourraient s'allier pour mettre sur pied un poste accessible aux personnes ayant vécu la catastrophe, n'ayant plus d'argent et ne possédant pas les moyens de se rendre à Caracas pour introduire un dossier.
04.04 Steven Vanackere, ministre: Je comprends.
L'incident est clos.
- de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de uitspraken van vice-eerste minister Laurette Onkelinx met betrekking tot de deelname van de Koning aan de viering van de 50e verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo" (nr. 19334)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het koningsbezoek ter gelegenheid van de Congolese onafhankelijkheidsfeesten" (nr. 20139)
- de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de permanente pendel van regeringsleden naar Congo" (nr. 20153)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het bezoek van de koning aan Congo" (nr. 20217)
- M. Francis Van den Eynde au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations de la vice-première ministre Mme Laurette Onkelinx relatives à la participation du Roi à la célébration du 50e anniversaire de l'indépendance du Congo" (n° 19334)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la visite royale à l'occasion des festivités pour le cinquantenaire de l'indépendance du Congo" (n° 20139)
- M. Francis Van den Eynde au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les incessants voyages de membres du gouvernement au Congo" (n° 20153)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la visite royale au Congo" (n° 20217)
05.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijn eerste vraag is sinds vanmiddag voorbijgestreefd, vermits wij sinds vanmiddag weten dat er beslist werd dat de Koning naar Congo trekt. De collega’s stellen vragen over de reden waarom enzovoort. Als u mij toestaat, zou ik aan dat debat nu willen deelnemen, vanuit dat standpunt. Vragen of de Koning naar Congo zal gaan is immers een klein beetje voorbijgestreefd.
De voorzitter: Uw vraag is geagendeerd in deze groep vragen omdat het uiteindelijk over hetzelfde thema gaat. De draagwijdte van een vraag verandert natuurlijk wanneer de omstandigheden evolueren. Ik ga ervan uit dat u de pertinentie van uw vraagstelling zult aanpassen aan de huidige omstandigheden en waarschijnlijk niet meer zult vragen naar de innerlijke motieven of zielenroerselen bij mevrouw Onkelinx op het ogenblik dat zij die uitspraken heeft gedaan.
05.02 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ondertussen hebben wij het dus vernomen. In het Frans zegt men: ce que femme veut dieu le veut. Ik zou in diezelfde taal durven zeggen: ce que madame Onkelinx du PS veut dieu le veut au carré. Dat is duidelijk.
Op het ogenblik dat iedereen nog aarzelde of de Vorst al dan niet zou deelnemen aan de 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo, kwam zij terug uit dat land en zei ze dat Koning moet gaan. En vandaag hebben wij vernomen dat hij gaat. Iedereen springt in geef acht, inclusief de vorst, en de Koning gaat dus naar ginder. Dit is alleen maar een vaststelling die ik kan maken.
Dit gezegd zijnde, misschien is mevrouw Onkelinx zeer enthousiast namens de PS over het feit dat de vorst naar Congo gaat naar aanleiding van die 50ste verjaardag, ik denk dat men dat in Vlaanderen veel minder is. Alleszins ben ik dat veel minder en ik denk dat ik spreek namens een heel groot deel van de Vlaamse openbare mening daaromtrent.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wat gaan wij daar herdenken? 50 jaar miserie! 50 jaar dictatuur! Herinner u, zodra Congo onafhankelijk werd, waren er rellen die het noodzakelijk maakten dat de para’s naar ginder trokken om landgenoten te ontzetten. Wij hebben verder ook heel lang het beruchte en totaal doorrotte Mobutu-regime gekend. Het huidige regime is geen sikkepit beter. De vorige minister van Buitenlandse Zaken had ter zake groot gelijk toen hij zich kritisch uitliet.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, waarom moeten wij dan deelnemen aan die viering? De bevolking heeft er niets aan. Wij gaan daar, als ik mij niet vergis, 80 miljoen euro insteken, 80 miljoen euro om iets te vieren dat het niet waard is om te vieren, om een regime op te vrijen dat de rechten van de mens aan zijn laars lapt en niet in staat is om de eigen bevolking te voeden, in een land dat potentieel zeer rijk is. Ik vind dit persoonlijk een schande dat wij daarheen gaan. Ik wil hier met klem tegen deze gang van zaken protesteren.
05.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben hierover al meermaals gediscussieerd. Helaas is vandaag de kogel door de kerk. Ik heb met mijn vroegere betogen niet kunnen bewerkstelligen dat de regering zou afzien van het zenden van de Koning naar Congo. Ik wil de redenen daarvoor nog eens herhalen, die eigenlijk tweeledig zijn.
Ten eerste ben ik verontwaardigd dat u de Koning vraagt om het wanbeleid van president Kabila af te dekken. Ten tweede vrees ik dat president Kabila het koningsbezoek zal misbruiken tot meerdere eer en glorie van zijn persoon en zijn beleid.
Ik verduidelijk mij.
Ten eerste, door het bezoek dekt de Koning het wanbeleid van Kabila af. Alle waarnemers, van de ngo’s tot de VN, zijn het erover eens dat de situatie sinds de verkiezingen in 2006 van kwaad naar erger is gegaan. Kabila lijkt hoe langer hoe meer op Mobutu. Er is een centralisatie van de macht rond zijn persoon en een kliek rond hem. Er is corruptie en er zijn schendingen van mensenrechten. Gisteren nog verklaarde Amnesty International dat alle politieke tegenstanders en mensenrechtenorganisaties worden vervolgd. Er is de situatie in Oost-Congo. Ik weet dat de Koning een symbool is in ons land, maar in Congo is hij nog een groter symbool.
Mijn tweede vrees is dat Kabila het koningsbezoek zal misbruiken om er een pr-actie van te maken voor zijn regering en zijn beleid en dat er dus een kaakslag gegeven wordt aan alle krachten in Congo — die zijn er gelukkig — die een ommekeer van het beleid willen, die een beleid willen dat niet meer ten dienste staat van de leiders van het land, maar ten dienste van het volk.
Ik ben ten zeerste ontgoocheld dat het kernkabinet vanochtend deze beslissing heeft genomen.
05.04 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de beslissing is inderdaad genomen. Ik denk dat er een zeker risico verbonden is aan het feit dat de Koning een bezoek zal brengen aan Oost-Congo, maar de beslissing werd genomen door de regering. Daarmee moeten we verder. Dan vind ik dat we oog moeten hebben voor wat de Koning daar precies zal doen. Als hij zich zal laten opsluiten in de salons in Kinshasa en zich zal laten bedwelmen door de peptalk en propaganda van president Kabila, die er ongetwijfeld zal zijn, dan zal zo’n bezoek weinig zin hebben.
Ik denk echter dat een bezoek van de Koning ook nuttig kan zijn om een aantal maatschappelijke wantoestanden aan de kaak te stellen. Ons voorstel zou zijn dat hij met een ruime delegatie, met inbegrip van ngo’s, naar Congo gaat en dat hij, net zoals hij dat in andere landen doet, officiële bezoeken brengt aan bedrijven en organisaties, maar ook aan mensenrechtenactivisten, vrouwenorganisaties en Oost-Congo.
Volgens mij kan dat helpen om aan de alarmbel te trekken. Het kan een belangrijke signaalfunctie hebben. De Koning is geen diplomaat. Hij moet daar geen gesprekken opstarten. Het afleggen van gerichte bezoeken in Congo kan mijns inziens wel een opportuniteit zijn.
Ik zou u willen vragen wat daar de marge is? Uit het bericht dat verschenen is blijkt dat er nog geen duidelijkheid is omtrent de modaliteiten, het programma en de delegatie. De beslissing is niettemin al in positieve zin genomen. Wij vinden dat voorbarig.
U begrijpt toch ons standpunt en onze logica? Een bezoek van de Koning aan Congo kan nuttig zijn, maar dan moet er precies duidelijkheid zijn over de delegatie. Die moet voldoende breed zijn. Ook het programma moet duidelijk zijn. U hebt nu veel te vroeg toegezegd zonder duidelijkheid te hebben over de mogelijkheden die er zijn naar aanleiding van het bezoek van de Koning aan Congo. Daarom wil ik u dus vragen hoe u dat bezoek ziet? Wat is de marge die we daar hebben?
05.05 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, het is misschien goed dat ik begin met te zeggen dat, anders dan voor een aantal andere landen, wij aan de Congolese overheid duidelijk hadden gemaakt dat het verstandig was om nog even te wachten met het sturen van een officiële uitnodiging. Bovendien bestaat datgene dat we vandaag in de kern beslist hebben er precies in te zeggen dat er gerust een officiële uitnodiging gestuurd kan worden.
Ik moet dus een opmerking maken aan degenen die zeggen dat wij voorbarig hebben gesproken over datgene wat er gaat gebeuren. De normalisering van onze relaties is ingezet met de gezamenlijke verklaring van premier Van Rompuy — toen was de heer De Gucht nog minister van Buitenlandse Zaken — en premier Muzito. Wij hebben als enig land van deze die met een uitnodiging zijn voorzien, gezegd dat wij moeten kijken hoezeer die normalisering gepaard gaat met tekenen en feiten die ons vertrouwen geven dat de normalisering ook een feit is.
Dat heeft ons geïnspireerd om het tempo wat te vertragen waarmee de Congolese regering werd verzocht om een officiële uitnodiging te sturen. Voorbarigheid kunnen wij in deze moeilijk aanvaarden als de juiste analyse. Integendeel, door het groen licht dat vanochtend gegeven werd in de kern komt er volgens mij een proces op gang om volwaardig kennis te nemen van de uitnodiging en in te gaan op de vragen die terecht gesteld worden, vragen naar wat men precies gaat doen. Zo kunnen wij, zo gaf een lid van de oppositie ook reeds aan, er een opportuniteit van maken veeleer dan een risico.
Ik stem in met de analyse dat de aanwezigheid van het staatshoofd ten eerste dient te worden gezien als de normale reactie als men met genormaliseerde betrekkingen te maken heeft.
Men mag niet vergeten dat zulks voor om het even welk soeverein land, wanneer er een herdenkingsplechtigheid te vieren valt, bijvoorbeeld rond een vijftigjarig bestaan, tot de normale geplogenheden behoort om daar hoffelijk op in te gaan.
Gelet op de historische banden die ons land met Congo heeft, zullen wij nagaan hoe wij daarvan, zoals de heer De Vriendt terecht opmerkt, een opportuniteit kunnen maken. Ervoor zorgen dat er een opportuniteit van wordt gemaakt, heeft veel te maken met de precieze context van het programma, met datgene wat in symbolische daad en ook in woord gebeurt naar aanleiding van de herdenking van 30 juni. Dat is nu de opdracht van de Belgische diplomatie, met name de nodige fact finding doen, om ervoor te zorgen dat dit in goede omstandigheden kan gebeuren.
In elk geval, ik bevestig dat het kernkabinet deze ochtend de beslissing heeft genomen om een principieel groen licht te geven.
In deze commissie hebben wij al vaak gesproken over de absolute noodzaak om dat soort van aanwezigheden niet te laten misbruiken. Mijnheer Van der Maelen, wij willen niet dat die aanwezigheid wordt misbruikt. Wij willen niet dat er wordt gewerkt op een manier waarbij mensen, wie dan ook, voor het karretje gespannen kunnen worden. Dat vergt werk, dat vergt alertheid. Het vergt ook een zeker zelfbewustzijn en het zelfvertrouwen om een aantal dingen te zeggen. Wat dat betreft, mag er geen enkele twijfel over bestaan. Het document waarin Herman Van Rompuy met Muzito overeenkwam om tot normale relaties te komen, spreekt niet alleen over respectvolle relaties, maar spreekt ook over openhartige relaties. Dat betekent, met andere woorden, dat veel van de bekommernissen die hier in het Parlement aan bod komen, ongetwijfeld ook deel kunnen uitmaken van de manier waarop die aanwezigheid zal worden gezien door de publieke opinie.
Ik wil tot slot het volgende nog zeggen. Samen met enkele parlementsleden die dat al luidop hebben gezegd, vind ik dat we moeten opletten om 30 juni als het ankerpunt te beschouwen van onze relaties met Congo. Eerlijk gezegd, 1 juli en 2 juli en alles wat daarop volgt, is zo mogelijk belangrijker voor de toekomst van de Congolezen, dan de dag van 30 juni. Het is normaal dat een land zijn vijftigjarig bestaan wil herdenken. Het is ook niet abnormaal dat het land dat daarmee een gemeenschappelijke geschiedenis heeft, door de aanwezigheid van zijn staatshoofd, samen met staatshoofden van andere landen trouwens, respect toont voor de geschiedenis van dat land en dat volk. Dat moet niet verward worden met een ondersteuning van welk regime dan ook. Dat moet gezien worden als een erkentelijkheid, als een vorm van respect, ten opzichte van het land.
Datgene wat op een duurzame wijze in de maanden en jaren daarna zal gebeuren, is zo mogelijk voor de toekomst van de Congolezen veel belangrijker. Het blijft mijn vaste overtuiging, als minister van Buitenlandse Zaken, dat de beste manier voor de Belgen om ervoor te zorgen dat wij daar een positieve impact kunnen hebben, het bewerkstelligen van genormaliseerde relaties is.
Dat wil zeggen relaties waarin de andere bereid is om naar onze inbreng te luisteren en rekening te houden met onze standpunten.
We zullen nog veel debatten hebben in dit Parlement over Congo, over MONUC, over de manier waarop de ontwikkelingssamenwerking moet worden georganiseerd, over tal van thema’s waarin Centraal-Afrika voor de Belgische diplomatie van bijzonder groot belang is. Die discussies zijn de moeite waard om gevoerd te worden, maar ze zijn vooral de moeite waard als wij weten dat er aan de andere kant ook geluisterd wordt naar datgene wat België te vertellen heeft en als wij daarenboven in het concert van de andere Europese staten, de Verenigde Staten en de andere grote spelers in Centraal-Afrika, beschouwd worden als een land waar rekening mee moet worden gehouden op basis van onze relaties die wij kunnen hebben met dat land. Dat is de reden waarom ik met grote overtuiging datgene dat deze morgen is beslist, verdedig, er goed bij vertellend dat de modaliteiten van die reis, van dat bezoek, van die aanwezigheid, nog moeten toelaten om te verifiëren dat de bekommernissen die hier worden geuit, wel degelijk gerespecteerd worden.
05.06 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de minister, ten eerste, in uw antwoord gebruikt u de argumentatie die naar voren gebracht werd door Groen! om uw standpunt te verdedigen. Dat is het bewijs van een verregaande groene naïviteit om te verwachten dat Albert II naar Congo zal gaan om daar luid kritiek uit te oefenen op het regime. Wie dat gelooft, gelooft in sinterklaas. Dat is een eerste zaak.
Ten tweede, u zegt ons dat die reis niet mag misbruikt worden, maar die reis wordt misbruikt. U hebt zelf gezegd dat men naar elk normaal land iemand zou sturen. U stelt 80 miljoen euro ter beschikking om dat feest te vieren. Dat is Belgisch geld, dat is geld van de belastingbetaler. Hier is door minister Michel gezegd dat het geld dient voor het vieren van de onafhankelijkheid. Het gaat inderdaad over geld van de ontwikkelingssamenwerking, wat het nog erger maakt. Dat bewijst dat u dat land als normaal beschouwt. Dat regime zal dat gebruiken en zal zeggen dat zij zelfs door België erkend worden. De vroegere kritiek van De Gucht wordt weggeveegd. Wij gaan daar business as usual doen, want daar komt het op neer: zaakjes doen. De Congolese bevolking en haar bekommernissen, de slachtpartijen door het eigen leger in Oost-Congo en de verkrachtingen daar wordt niet meer over gesproken. Dat kan ik u garanderen.
De voorzitter: Collega, u hebt uiteraard het recht op uw opinie, maar zeggen dat onze ontwikkelingssamenwerking in Congo dient voor het financieren van een feestje, is toch wel zeer kort door de bocht en intellectueel onjuist.
05.07 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, neem contact met de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
05.08 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik zou twee punten willen maken.
Het eerste punt is een vaststelling. Zolang Karel De Gucht bevoegd was voor Buitenlandse Zaken, steunde sp.a vanuit de oppositie dat beleid. Ik stel vast dat sinds de komst van eerst de heer Leterme, en nu de heer Steven Vanackere, er een wijziging is in het Congobeleid van de regering. Ik stel vast dat er een verschil zit tussen de doelstelling die wij beiden hebben.
U hebt daarnet, net zoals in vorige gelegenheden, gezegd dat uw objectief de normalisering is van de betrekkingen. Ik stel vast dat om tot die normalisering te komen, de Congolese leiders u opgelegd hebben om publiekelijk te zwijgen over de mistoestanden in Congo. Ik herhaal dat ons objectief niet een normalisering van de betrekkingen is, en was in het verleden. Ons objectief is een beter bestuur voor Congo, in het belang van de Congolese bevolking.
Het tweede punt waarover ik vaststel dat we van mening verschillen is het volgende. 30 juni, mijnheer de minister, is symbolisch ongelooflijk belangrijk voor Kabila en zijn regime. Het is geen toeval dat hij eigenlijk die uitnodiging, langs zijn neus weg, via de televisie heeft gelanceerd. Hij wil zo België onder druk zetten opdat de Koning zou komen. U zei daarnet dat er niet op 30 juni zal worden beslist wat er op 1 en 2 juli gaat gebeuren. Helaas, mijnheer de minister, is dat naar mijn mening wel het geval. De aanwezigheid van de Koning op 30 juni daar zal door Kabila met een megafoon misbruikt worden in Congo om te stellen dat zelfs de Belgen achter zijn beleid staan. Het wanbeleid zal doorgaan. Wie is daar het slachtoffer van? De Congolese bevolking.
05.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, naar mijn mening kunnen we de situatie als volgt samenvatten: indien de Koning enkel ter meerdere eer en glorie van president Kabila tijdens de festiviteiten naar Congo gaat, dan zou dat geen goed idee zijn.
Ik ben er echter wel van overtuigd dat er meer mogelijk is. Dat is geen kwestie van naïviteit, collega Van den Eynde, dat is de normale gang van zaken. Als de Koning op officieel bezoek gaat naar een land, dan brengt hij bezoeken aan diverse sectoren in de samenleving. Door gerichte bezoeken te brengen aan mensenrechtenactivisten, vrouwenorganisaties en de conflictgebieden in Oost-Congo samen met ngo’s, hoeft de Koning zich niet uit te spreken, maar brengt hij wel een zeer belangrijk signaal. Dat signaal zal overigens gemediatiseerd en publiek zijn. Op die datum zullen immers alle schijnwerpers op Congo gericht zijn.
Ik pleit voor een respectvol, maar zeer assertief Congobezoek van de Koning. De bal ligt in uw kamp, mijnheer de minister, de bal ligt in het kamp van de regering en van het Paleis om van het bezoek een opportuniteit te maken, en die kans niet verloren te laten gaan.
Ik heb straks nog een vraag over de MONUC. Er is uiteraard een actueel element. Er zijn geruchten over een eventuele terugtrekking van de MONUC. Ook zoiets is belangrijk en weinig vertrouwenwekkend. Ook dat moet meegenomen worden in het debat over een eventueel bezoek van de Koning.
Het incident is gesloten.
- M. André Flahaut au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la réunion des ministres des Affaires étrangères de l'Union européenne" (n° 18885)
- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'implication de la Belgique dans la formation des forces de sécurité somaliennes" (n° 19609)
- de heer André Flahaut aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de vergadering van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken" (nr. 18885)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Belgische betrokkenheid bij de vorming van de Somalische veiligheidsdiensten" (nr. 19609)
06.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, tout le monde connaît la situation désastreuse de la Somalie. Le gouvernement ne contrôle que très peu le pays et quelques quartiers de la capitale Mogadiscio et ses environs grâce essentiellement à la présence de la force de l’Union africaine AMISOM.
Plusieurs informations pourraient concerner la Belgique. Deux sous-officiers belges sont présents en Somalie; ils contribuent à la formation d’un bataillon ougandais qui est appelé à se déployer en Somalie dans le cadre de l’AMISOM. Par ailleurs, le Conseil de l’Union européenne a adopté une décision le 4 février sur une mission militaire de la Politique européenne de sécurité et de défense (PESD) pour contribuer à la formation de 2 000 recrues des forces de sécurité somaliennes. Plusieurs États membres de l’Union européenne (France, Allemagne, Italie, Royaume-Uni) ont mentionné leur intention de former les forces de sécurité somaliennes. La France est déjà active dans ce domaine.
En ce qui concerne l’AMISOM, ce n’est pas la première fois que la Belgique participe à de telles formations. Monsieur le ministre, quel bilan tirez-vous de cette participation? Comme vous le savez, l’AMISOM n’est pas exempte de critiques notamment dans la manière dont elle mène ses opérations armées. Elle a été accusée de causer des victimes civiles lors de certaines opérations militaires.
Par ailleurs, la Belgique a-t-elle été approchée ou compte-t-elle s’impliquer dans la formation des forces de sécurité somaliennes directement? Si oui, de quelle manière? Qui va-t-on former? Quel est le processus de sélection des personnes à former? Quelles seront les procédures de contrôle mises en place ou de vérification en matière de droits de l’homme? Quel sera le contenu de la formation? Quel sera le timing?
Voilà les questions que je me pose. Nous sommes dans un contexte particulièrement sensible et délicat. Je ne voudrais pas que certaines forces de sécurité formées par des pays tiers dont la Belgique se retrouvent à commettre des actes contraires à la légalité et aux droits de l’homme.
06.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, monsieur Dallemagne, lors du Conseil Affaires étrangères du 25 janvier, le Conseil a réaffirmé qu'il était nécessaire de remédier, dans le cadre d'une approche globale, aux difficultés qui se posent en Somalie. L'Union européenne devrait, par conséquent, continuer d'aider à la stabilisation du pays en apportant un soutien dans les domaines vitaux et prioritaires tels que les secteurs de la sécurité, le développement, l'assistance aux populations et l'aide au renforcement des capacités, outre le déploiement en cours de l'opération Eunafvor Atalanta et de l'aide humanitaire.
Le Conseil a rappelé les résolutions pertinentes adoptées par le Conseil de sécurité des Nations unies, en particulier la résolution 1872 qui demande instamment à la communauté internationale d'offrir une assistance technique aux forces de sécurité somaliennes. Selon les premières indications, entre 110 et 120 militaires européens pourraient participer à l'EU Training Mission Somalia (EUTM) La mission devrait être dirigée en étroite coordination avec le gouvernement fédéral de transition, l'Ouganda, l'Union africaine, les Nations unies et les États-Unis d'Amérique. Les militaires formés devraient être encadrés par la mission de l'Union africaine en Somalie, AMISOM, après leur retour en Somalie.
L'attitude de la Belgique, lors des discussions sur l'EUTM dans les enceintes européennes, fut critique mais constructive. La Belgique a notamment posé des questions sur le recrutement, le suivi, le paiement et l'équipement des militaires formés après leur retour en Somalie. Actuellement deux militaires belges donnent un cours ad hoc sur le mine awareness à des militaires ougandais qui participeront à AMISOM dans le cadre d'une formation organisée par la France. J'estime que la formation est un facteur essentiel contribuant au respect des lois internationales régissant les actions militaires que ce soit dans le cadre d'AMISOM ou ailleurs.
La participation à l'EUTM est à l'étude au niveau technique. Le gouvernement belge n'a pas encore pris de décision quant à la possibilité d'une participation à cette mission de formation. Lors des discussions sur l'EUTM au sein des instances européennes, la Belgique a insisté sur la sélection des recrues somaliennes afin d'éviter que soient formés des mineurs d'âge ou des personnes soupçonnées d'actes criminels. À la demande de la Belgique, la surveillance du personnel en formation a été reprise dans les conclusions du Conseil sur la mission de formation en Somalie du 25 janvier 2010.
Le contenu de la formation est en cours de préparation. Je peux déjà vous confirmer qu'elle comportera une attention particulière au droit international humanitaire et aux droits de l'homme. Les conclusions du Conseil du 25 janvier insistent sur le suivi et l'encadrement des forces après leur retour à Mogadiscio, ainsi que sur le financement et le paiement de la solde des soldats. Vous serez d'accord avec moi pour reconnaître qu'il est impossible de se munir des garanties absolues dans ce domaine. Toutefois, la mission mettra tout en œuvre pour éviter les risques que vous avez, à juste titre, identifiés.
06.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, merci beaucoup pour cette réponse détaillée. L'objet de ma question est effectivement de souligner la sensibilité et la délicatesse d'une telle mission.
Je retiens notamment le fait que vous ayez souligné l'importance d'un suivi et d'un encadrement après la formation. Cela me paraît constituer un élément indispensable si l'on veut éviter que ces personnes se trouvent petit à petit dans des situations ou des opérations contraires au but recherché en Somalie, c'est-à-dire la consolidation d'un minimum d'État et d'un minimum de stabilité et de paix.
Je me félicite donc de votre regard particulièrement attentif à cette question.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Xavier Baeselen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'accueil d'autres ex-détenus de Guantanamo" (n° 19581)
07 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de opvang van ex-gedetineerden van Guantanamo" (nr. 19581)
07.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'ambassadeur des États-Unis en Belgique a proposé, lors d'une conférence à deux pas d'ici, le jeudi 11 février, que la Belgique donne l'exemple en accueillant l'un ou l'autre détenu supplémentaire du centre de détention américain de Guantanamo à Cuba, afin "d'aider le président Barack Obama à fermer le camp de Guantanamo définitivement".
Monsieur le ministre, une demande officielle a-t-elle été formulée par les États-Unis à la Belgique? Si oui, par quelle voie? L'ambassadeur des États-Unis à Bruxelles a-t-il officiellement formulé une demande d'accueil supplémentaire de détenus de Guantanamo par la Belgique? Quelle est la position du gouvernement belge en la matière? Qu'en est-il du suivi de l'actuel ex-détenu arrivé en Belgique, puisqu'une seule personne a été accueillie sur le territoire belge? À combien évaluez-vous le coût du suivi global de cet ex-détenu accueilli par la Belgique?
Président: Georges Dallemagne.
Voorzitter: Georges Dallemagne.
07.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur Baeselen, la Belgique n'a pas encore reçu de demande formelle au sujet de l'éventuel accueil d'ex-détenus de Guantanamo. L'ex-détenu de Guantanamo, qui séjourne actuellement en Belgique, est accompagné de près pour son intégration, laquelle se passe correctement. Il ne bénéficie pas d'une assistance financière spécialement créée pour lui, à l'exception d'un montant forfaitaire unique de 15 000 euros, qui a été libéré par mes services pour la couverture des frais initiaux d'accueil et d'installation. Il n'y a pas d'autres dossiers d'ex-détenus de Guantanamo, qui seraient examinés à ce stade-ci.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Peter Luykx aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de 'macht' van mevrouw Onkelinx in de federale regering" (nr. 19600)
08 Question de M. Peter Luykx au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "le 'pouvoir' de Mme Onkelinx au sein du gouvernement fédéral" (n° 19600)
08.01 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, de nieuwe Amerikaanse ambassadeur, de heer Howard Gutman, deed enige tijd geleden een expliciete oproep aan vice-eerste minister Laurette Onkelinx om het voortouw te nemen en haar coalitiepartners ervan te overtuigen meer steun te geven aan het beleid van de Amerikaanse president Barack Obama in Afghanistan en Guantánamo. Wij kennen allemaal die uitspraak.
In de media zijn daarover intussen wat reflecties geweest. Ik houd er toch aan mijn vraag vandaag aan u te stellen, al dateert zij al van 12 februari. Vindt u het niet een beetje vreemd dat de Amerikaanse ambassadeur zich richt tot de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid inzake het verhogen van de troepensterkte? Vindt u niet dat hij zich wat ver gewaagd heeft in het zich uitdrukken over de Belgische machtsverhoudingen? Zou u, in een mogelijk contact met de ambassadeur, hem daarop wijzen? Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.
08.02 Minister Steven Vanackere: Ik heb natuurlijk de verklaringen de Amerikaanse ambassadeur kennis kunnen nemen. Wie onder ons niet, trouwens? Ik maak hierbij de bedenking dat elke ambassadeur het recht heeft op een eigen stijl en zelf kan kiezen welke manier hij of zij het beste vindt om het eigen land te vertegenwoordigen. Misschien doet de enthousiaste en energieke stijl van de betrokken ambassadeur sommigen de wenkbrauwen fronsen. Ik kan alvast zeggen dat ik zijn warme gevoelens voor ons land respecteer en dat ik ze ervaar als zeer oprecht.
Naast oprechtheid is voor een diplomaat, en dus ook voor een ambassadeur, efficiëntie een belangrijk criterium om te beslissen of er gesproken of gezwegen moet worden. Uit een aantal verklaringen van de ambassadeur, en ook uit een bijzonder openhartig gesprek met de directeur van mijn beleidscel en de heer Gutman is mij ondertussen duidelijk gebleken dat de ambassadeur dit ook begrijpt.
08.03 Peter Luykx (N-VA): Dank u voor uw bondige antwoord, mijnheer de minister. Het is inderdaad belangrijk te weten wanneer men zwijgt of spreekt, niet alleen tijdens bezoeken aan Congo maar ook in het ingewikkelde Belgische politieke huishouden. Hij mag dan al zeer oprecht geweest zijn, en misschien ook terecht, in zijn uitspraken inzake mevrouw Onkelinx. Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Camille Dieu au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'adhésion de l'Union européenne à la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales" (n° 19695)
09 Vraag van mevrouw Camille Dieu aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden" (nr. 19695)
09.01 Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, à l'heure actuelle, l'Union européenne n'est pas formellement liée par la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH). Ceci a pour conséquence qu'il est impossible de se plaindre directement devant la Cour de Strasbourg d'une violation des droits fondamentaux qui trouve sa source dans un acte de l'Union. Par contre, une mise en cause indirecte de la conformité du droit communautaire est possible en attaquant un État membre devant la Cour européenne des droits de l'homme. Cette possibilité résulte du fait que tous les États membres de l'Union adhèrent à la Convention européenne des droits de l'homme.
On voit ici l'utilité pour l'Union d'adhérer à la Convention afin d'éviter la mise en cause de la responsabilité des États membres pour des violations de la Convention découlant du droit communautaire.
Le traité de Lisbonne prévoit ainsi l'adhésion de l'Union à la Convention. Un protocole au traité fixe le contenu de l'accord d'adhésion. Le traité prévoit également que cet accord doit recevoir l'approbation du Parlement européen et que la décision de conclure l'accord d'adhésion devra être prise par le Conseil à l'unanimité. De plus, cette décision pourra seulement entrer en vigueur après son approbation par les États membres, conformément à leurs règles constitutionnelles respectives.
Au regard de ces éléments, permettez-moi, monsieur le ministre, de vous poser les questions suivantes. Le processus d'adhésion de l'Union à la Convention, tel que prévu par le traité de Lisbonne, a-t-il été entamé par les différentes institutions européennes? Où en est-on au niveau du Conseil de l'Union européenne et du Parlement européen? Existe-t-il, à l'heure actuelle, un consensus au sein des États membres afin de faire aboutir cette procédure au plus vite? Dans l'affirmative, dans quels délais faut-il s'attendre à voir l'adhésion de l'Union à la CEDH se concrétiser? Dans la négative, quels obstacles faut-il encore surmonter? Quelle est la position de la Belgique à cet égard?
Enfin, du côté du Conseil de l'Europe, toutes les modifications nécessaires ont-elles été apportées au texte de la Convention afin de rendre possible cette adhésion?
09.02 Steven Vanackere, ministre: Madame Dieu, je vous remercie d’avoir posé cette question. Cela me permettra de clarifier un certain nombre de choses.
L’adhésion de l’Union européenne à la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales prendra la forme d’un accord international. Le processus formel débutera par l’adoption, par le Conseil de l’Union européenne, d’un mandat énonçant les directives des négociations avec le Conseil de l’Europe. Ce mandat doit être adopté sur la base de recommandations de la Commission européenne. Or la Commission, qui était en affaires courantes jusqu’à son investiture assez récente par le Parlement européen, n’a pas encore formulé de propositions. Elle devrait toutefois le faire à brève échéance. Le Conseil de l’Union européenne et le Parlement européen ont toutefois déjà entrepris des travaux exploratoires. Au niveau du Conseil, différentes réunions d’experts se sont ainsi tenues dès la fin de l’année dernière. Le Parlement européen a déjà, de la même manière, tenu des discussions exploratoires, notamment au sein de sa commission Affaires constitutionnelles.
L’adhésion de l’Union européenne à la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales est prévue par le Traité. Il importe dès lors que les travaux soient entamés sans délai pour qu’elle soit mise en œuvre. Lors du Conseil Justice et Affaires intérieures des 25 et 26 février, l’urgence de l’adoption du mandat des négociations a encore été rappelée. La présidence espagnole a pour objectif de faire approuver ce mandat de négociations avant la fin du premier semestre. La durée totale des négociations avec le Conseil de l’Europe ne peut être raisonnablement évaluée à ce stade.
La Belgique a toujours été favorable à l’adhésion de l’Union européenne à la Convention européenne des droits de l’homme. Elle estime que cette adhésion est indispensable compte tenu de l’importance des compétences transférées par les États membres à l’Union européenne. Le Traité de Lisbonne, à la demande notamment de la Belgique, a donné à l’Union européenne la base juridique nécessaire pour permettre cette adhésion. La future présidence belge veillera, durant le second semestre de 2010, à ce que les travaux progressent le plus rapidement possible.
L’adhésion de l’Union européenne à la Convention a été rendue possible par l’adoption, en mai 2004, du protocole n° 14. En date du 18 février, la Russie, qui était le dernier État à devoir ratifier ce protocole, a déposé son instrument de ratification, ce qui permettra une entrée en vigueur au 1er juin 2010. L’obstacle majeur à une adhésion de l’Union est donc levé au sein du Conseil de l’Europe. Il est toutefois trop tôt pour savoir si d’autres modifications à la Convention européenne des droits de l’homme seront ou non nécessaires. Il n’est en effet pas exclu que dans le cadre des négociations, qui restent à mener entre l’Union et le Conseil de l’Europe, d’autres modifications de nature technique doivent encore être apportées à la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales.
09.03 Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses tout aussi détaillées que ma question.
Vous précisez que la Belgique veillera à faire progresser les travaux le plus vite possible. Je reviendrai vers vous au moment de la présidence belge afin de voir comment les choses se passent à ce niveau.
L'incident est clos.
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de beslissing over de verlenging van de Belgische operatie in Afghanistan" (nr. 19808)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Belgische operatie in Afghanistan" (nr. 19837)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la décision de prolonger les opérations belges en Afghanistan" (n° 19808)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'opération belge en Afghanistan" (n° 19837)
10.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zoals wij ondertussen allemaal weten is de Nederlandse regering gevallen over de beslissing om de operatie in Afghanistan eventueel te verlengen.
Ook België moet binnenkort beslissen over een eventuele verlenging van haar engagement in Afghanistan. Wanneer zal deze beslissing genomen worden? In het verleden was sprake van een evaluatie. Wordt deze evaluatie uitgevoerd? Is deze al lopende en wat zijn de resultaten?
Wat zijn de criteria die meespelen bij de beslissing om de Belgische operatie al dan niet te verlengen?
Is er sprake van een eventuele uitbreiding van het Belgische engagement in Afghanistan de komende maanden?
Kunt u mij laten wat de voorziene Belgische bijdrage in 2010 is tot wederopbouw, ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking? Enige tijd geleden was dit bedrag 12 miljoen euro, maar ik wil graag weten of dit bedrag opgetrokken wordt of niet.
10.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer De Vriendt, voor wat betreft 2010 ga ik u een overzicht geven en dan kom ik tot uw vraag met betrekking tot de verlenging. Ik moet er misschien ook bijzeggen dat voor wat betreft de huidige militaire inzet in Afghanistan, ik verwijs naar mijn collega van Defensie. Ik ga ingaan op de civiele inspanningen.
Inzake de Belgische civiele inspanningen in Afghanistan zal België in 2010 12 miljoen euro besteden aan civiele hulp. Dat is het getal dat u reeds kent, zoals beslist door de Ministerraad van 3 april 2009. Inzake concrete vastleggingen voor 2010 kan ik u reeds melden dat ons land voor 2 miljoen euro aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund van de Wereldbank zal bijdragen en 500 000 euro zal besteed worden aan lopende projecten van de Aga Kahn Foundation, dat is vooral landbouw en plattelandsontwikkeling. De steun aan de Belgische NGO’s die actief zijn in Afghanistan, wordt voortgezet.
Voor het overige weet u dat de Belgische regering zich geëngageerd heeft 3 politieagenten, 1 expert van Justitie en 1 expert van Buitenlandse Zaken te detacheren naar EUPOL Afghanistan.
De meeste informatie die ik u hier geef, kende u ongetwijfeld reeds. Ik bevestig het gewoon omdat u mij vraagt wat de bijdrage in 2010 is.
Wat de beslissing met betrekking tot 2011 betreft, moet ik bondiger zijn. Het is trouwens ook niet bijzonder gebruikelijk dat men naar intenties peilt op een ogenblik dat de beslissing nog niet genomen is. Ik kan u alleen maar zeggen dat wij in de komende periode, en dat zal niet zo lang op zich laten wachten, de huidige inspanningen in Afghanistan willen evalueren in de regering. Die evaluatie zal natuurlijk gebaseerd zijn op meerdere elementen en komt eigenlijk neer op onze boeiende discussie die wij hebben gehad naar aanleiding van de debriefing over de Afghanistan-conferentie. Het is niet nodig om elk van die elementen opnieuw in herinnering te brengen. Op basis van die evaluatie zal er een beslissing worden genomen met betrekking tot een eventuele verlenging van de inspanningen in het jaar 2011. Die beslissing is, zoals ik u moet aangeven, vandaag nog niet genomen.
10.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Ik heb weinig bijgeleerd, mijnheer de minister, maar het was toch wel peilen naar een eventuele nieuwe stand van zaken en nieuwe elementen. Ik kan alleen maar hopen dat de evaluatie op een objectieve manier plaatsvindt, maar u kent het debat. U kent ook onze standpunten aangaande Afghanistan.
Sta mij toch toe het sterk te betreuren dat u nogmaals het bedrag van 12 miljoen euro bevestigt. Ik betreur dat omdat ik toch ook hoor dat bepaalde ontwikkelingsprojecten in Kunduz, waar Belgen actief zijn, te kampen hebben met een tekort aan budgetten.
Ik vind een bedrag van 109 miljoen euro voor de militaire engagementen van ons land in Afghanistan tegenover 12 miljoen euro engagement voor wederopbouw en ontwikkeling eigenlijk een aberratie en een onevenwicht, zeker omdat ik hoor dat bepaalde projecten te kampen hebben met een tekort aan middelen. Er zijn meer middelen nodig. Ik betreur het sterk dat België nu al maandenlang bij dat bedrag van 12 miljoen euro blijft.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het incident op het Vakantiesalon van Brussel" (nr. 19823)
11 Question de M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'incident qui s'est produit au Salon des Vacances de Bruxelles" (n° 19823)
11.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, actievoerders van Vredesactie VZW voerden op 7 februari een ludieke actie op het vakantiesalon in Brussel. Verkleed als airhostessen en stewards van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al deelden zij aan de bezoekers van het salon pseudovliegtickets uit, zogezegd als dank voor de steun van de Belgische overheid aan de wapenleveringen aan Israël. De luchthaven van Luik-Bierset wordt immers ter beschikking gesteld van de Amerikaanse wapenleveringen aan Israël, die mede de bezetting van de Palestijnse gebieden in stand houden. Niet alleen El Al staat in voor dergelijke wapenleveringen, maar naar verluidt ook de Israëlische maatschappij Cargo Airlines.
Israëlisch veiligheidspersoneel greep in en hield de actievoerders vast. De politie werd opgeroepen en de actievoerders werden opgepakt. Later werden zij ook gerechtelijk aangehouden.
Wat is uw mening over dit incident? Ludiek burgerprotest is – gelukkig zou ik zeggen – toch een aanvaardbaar actiemiddel in België. Bij ludieke, onschadelijke acties is het gebruikelijk dat actievoerders in staat worden gesteld hun actie te voeren gedurende een beperkte tijd, waarna zij vrij kunnen beschikken en zeker niet worden opgepakt.
Vindt u de reactie van de Israëlische veiligheidsdiensten aanvaardbaar? Belgische actievoerders worden daarvoor voor de rechter geleid. Wij willen u vragen bij de Israëlische ambassade aan te dringen op een hogere graad van tolerantie voor burgerprotest.
Voorts willen wij graag weten wat uw standpunt ten gronde is, met name over de wapenleveringen aan Israël via Belgische luchthavens. In welke mate vindt u het aanvaardbaar dat Belgische luchthavens worden gebruikt voor wapenleveringen die onder meer worden gebruikt voor het in stand houden van de bezetting van de Palestijnse gebieden? Hoe zult u hiertegen reageren? Bent u bereid bij uw collega’s aan te dringen op controles van wapenleveringen via Belgische luchthavens door Israëlische maatschappijen bestemd voor Israël?
11.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, collega De Vriendt, ik heb begrepen dat u een gelijkaardige vraag hebt gesteld aan mijn collega van Binnenlandse Zaken. U hebt al een antwoord gekregen van mijn collega binnen de bevoegdheid Binnenlandse Zaken met betrekking tot de reactie op wat de Israëlische veiligheidsdiensten bij dat incident hebben gedaan.
Voor wat uw andere vragen betreft, meer bepaald uw vraag bij de Israëlische ambassade aan te dringen op een hogere graad van tolerantie voor burgerprotest, bevestig ik graag dat ik natuurlijk begaan ben met de vriendschappelijke banden die er moeten bestaan onder landen in de wereld. Het respecteren van de Conventies van Wenen maakt daarvan een onderdeel uit. Dat geldt natuurlijk voor elke ambassade, maar ook voor de ambassade van Israël in België. Evenzeer als u ben ik begaan met de vrijheid van meningsuiting.
Ik neem akte van uw suggestie om deze elementen op te nemen in een gesprek dat mijn diensten met de Israëlische ambassade zouden kunnen hebben.
In verband met de wapenleveringen aan Israël via Belgische luchthavens moet ik erop wijzen dat de bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor de in- en uitvoer van wapens en militair materiaal, evenals de transit ervan, bij de Gewesten berust.
Over de problematiek van het Midden-Oosten hebben we eerder al een debat gehad. Ik wens mij in dat verband in te schakelen in dat wat de Europese Unie zoveel mogelijk poogt te realiseren in haar relaties met Israël. Ik zie geen reden om die politiek naar aanleiding van deze vraag te herformuleren.
11.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): U zou natuurlijk een principieel standpunt kunnen innemen aangaande wapenleveringen aan Israël via onze luchthavens. Die worden gebruikt voor het instandhouden van een illegale actie. U weet dat de bezetting van de Palestijnse gebieden en de bouw van de Muur als illegaal wordt bestempeld, onder andere door het Internationaal Gerechtshof. Ik vind dat er principieel vragen te stellen zijn over wapenleveringen via ons land voor het versterken van illegale daden van de Israëlische overheid.
Ik had vandaag gehoopt op meer politieke moed van uwentwege en op een duidelijker standpunt. Met enige tevredenheid neem ik akte van uw antwoord dat u de reactie van de Israëlische veiligheidsdiensten bij een volgende ontmoeting met de Israëlische verantwoordelijken zal bespreken.
De reactie van de veiligheidsdiensten was buitensporig. Wij moeten pleiten voor een graad van tolerantie ten aanzien van het burgerprotest zoals wij dat kennen. Misschien kan men daar in Israël niet zo goed mee omgaan. Het maakt deel uit van een gezond democratisch debat. Dat moet misschien aan onze Israëlische gesprekspartners duidelijk worden gemaakt.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "leden van stadsbendes die als lijfwachten worden gerekruteerd door Congolese prominenten die Brussel bezoeken" (nr. 19860)
12 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le recrutement, par des personnalités congolaises en visite à Bruxelles, de membres de bandes urbaines comme gardes du corps" (n° 19860)
12.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn informatie komt uit het maandblad MO waarin gewag werd gemaakt van het feit dat Congolese VIP’s bij niet officiële bezoeken aan Brussel regelmatig tegen betaling bescherming krijgen van Brusselse stadsbendes.
Wij weten allemaal dat er rond de Matongéwijk een aantal stadsbendes met jonge Congolezen opereren. Zij pakken trouwens voornamelijk de eigen mensen aan. Dat is ook zowat de traditie van het Congolese leger in Oost-Congo. Zij zijn nogal berucht voor groepsverkrachtingen en dergelijke. Die mensen zouden worden gerekruteerd om voor de veiligheid te zorgen van Congolese prominenten.
Er werd gewag gemaakt van het bezoek van de Congolese first lady. Zij werd bewaakt door twee groepen zwarte bodyguards. De ene groep bestond uit een tiental leden van een Brusselse stadsbende en de andere groep uit ex-leden van een andere stadsbende die actief zijn in het portiersmilieu.
Het is naar mijn mening toch niet echt gezond dat men een beroep doet op mensen die in feite regelmatig op een zeer illegale wijze geweld gebruiken om op te treden als een soort privé-politie. Ik had u willen vragen wat uw standpunt ter zake is. Zou het geen aanbeveling verdienen om contact op te nemen met de Congolese ambassade om te vragen om dit genre van bescherming voortaan achterwege te laten?
12.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, ik ben eind januari 2010 ervan op de hoogte gebracht dat in het verleden is vastgesteld dat leden van stadsbendes wel eens werden ingeschakeld als veiligheidspersoneel bij het bezoek van Congolese VIP’s aan België. De veiligheidsdiensten hebben die problematiek in 2007 met de Congolese ambassade besproken teneinde herhaling hiervan te kunnen voorkomen.
Volgens de informatie waarover wij thans beschikken, hebben die contacten een positief gevolg gehad en wordt er vandaag van dergelijke praktijken niet langer melding gemaakt. Het is natuurlijk duidelijk dat ik u, voor zover nodig, nog eens kan bevestigen dat ons land dergelijke praktijken niet kan dulden. Trouwens, als daarbij als misdrijf gekwalificeerde feiten zouden worden gepleegd dan wordt van de politie- en inlichtingendiensten trouwens verwacht dat zij de procureur des Konings hiervan inlichten.
Zowel voor een informeel als officieel bezoek van een buitenlandse VIP, die eventueel is bedreigd of zich in een risicosituatie bevindt, bestaan er duidelijke afspraken en regels over de organisatie van de veiligheidsmaatregelen die moeten worden gerespecteerd. Die regels zijn gekend bij alle bevoegde diensten.
Naast mijn meer verklarend deel van het antwoord, kan ik u bevestigen dat het volgens onze informatie over een problematiek gaat die in de jaren voor of omstreeks 2007 te situeren is. We kunnen vandaag zeggen dat die situatie niet meer tot de geplogenheden behoort.
12.03 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le coût des visas long séjour" (n° 19885)
13 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de kostprijs van de visa voor lang verblijf" (nr. 19885)
13.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'apprends avec étonnement que le coût des demandes de visas de long séjour a doublé en juillet 2009, passant de 90 à 180 euros. Sauf erreur de ma part, la base légale de ce coût est la loi du 30 juin 1999 portant le tarif des taxes consulaires et des droits de chancellerie et l'arrêté royal relatif au tarif des taxes consulaires à percevoir par les représentations diplomatiques et consulaires belges à l'étranger, qui prévoit que la demande de visa pour un long séjour (visa D) coûte 45 euros.
Depuis, le montant a quadruplé, et ce, semble-t-il, sans base légale. Le confirmez-vous?
Pourriez-vous expliquer ce qui justifie ce coût?
Ne pensez-vous pas qu'il s'agit d'une somme exorbitante qui peut s'avérer un obstacle à la réunification des familles? Lorsqu'il s'agit d'une famille de plusieurs enfants, il peut s'avérer extrêmement difficile pour une famille de rassembler une telle somme pour chaque enfant, outre le conjoint.
En ce qui concerne les personnes qui obtiennent le statut de réfugié ou de protection subsidiaire, personnes pour lesquelles la Belgique a estimé qu'elles couraient un danger dans leur propre pays, ne pensez-vous pas qu'en vertu du devoir de protection de notre pays, il faudrait prévoir la gratuité des demandes de visa pour les membres de la famille d'un réfugié reconnu ou d'une personne qui a obtenu la protection subsidiaire, à l'instar de ce qui se passe pour les membres de la famille d'un Belge ou d'un citoyen de l'Union européenne?
En effet, la Convention de Genève relative au statut des réfugiés et, en particulier, l'article 25.4 concernant l'aide administrative, dispose que certains services, dont l'octroi de certains documents, pourront être rétribués, mais de manière modérée et en rapport avec les perceptions opérées sur les nationaux à l'occasion de services analogues.
L'article 29.1 prévoit que les réfugiés ne seront pas assujettis à des droits, taxes, impôts ou autres, plus élevés que ceux perçus sur leurs nationaux dans des situations analogues.
Nous avons également des obligations positives en matière de droit au regroupement familial en vertu de l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme et de la Convention internationale des droits de l'enfant qui impose aux États de tout mettre en œuvre pour faciliter la réunification familiale des enfants vis-à-vis de leurs parents.
13.02 Steven Vanackere, ministre: Madame Genot, l'augmentation du handling fee, c'est-à-dire le coût de traitement d'une demande de visa D, visa pour long séjour, a bien été faite sur une base légale. En effet, ce coût de traitement est constitué de deux composants: la taxe consulaire et les frais de production. La taxe consulaire d'une demande de visa D pour un long séjour s'élève à 45 euros. La base légale se trouve dans la loi du 30 juin 1999 portant le tarif des taxes consulaires et des droits de chancellerie.
Jusqu'à présent, le tarif à percevoir par les représentations diplomatiques et consulaires pour une demande de visa D est restée inchangé.
La deuxième partie de ce montant, c'est-à-dire le montant des frais de production est arrêté par le Comité de gestion du service de l'État à gestion séparée (CEGS) chargé de la gestion des passeports, visas, cartes d'identité pour Belges à l'étranger et légalisation. Ce CEGS a été créé par deux arrêtés royaux du 9 mai 2006 en vertu des articles 14, 15 et 16 de la loi-programme du 27 décembre 2005.
Je confirme que le 12 mars 2009, le comité de gestion a décidé d’augmenter les frais de production de cette deuxième composante de 45 euros à 135 euros, soit une augmentation de 90 euros à partir du 1er juillet 2009.
Cette augmentation était due à l’augmentation significative des coûts liés au processus de visa, c’est-à-dire des normes plus élevées en matière de sécurité et l’introduction de la biométrie. Je vous fais quand même remarquer que, par rapport à une approche qui serait beaucoup plus liée à une logique coût équivaut recette, on devrait bien sûr augmenter bien plus que cela. Le coût total des visas pour la Belgique est couvert à presque 60 % par les recettes.
La démarche réalisée ici ne fait qu’augmenter de quelques pourcentages ce taux de couverture, mais reste en-dessous des coûts réels exposés, notamment par l’introduction de la biométrie et d’autres éléments, qui accroissent la sécurité.
D’autres pays comme les Pays-Bas ou le Royaume-Uni ont une approche bien plus axée sur une logique d’équivalence de recettes et de dépenses.
Votre deuxième question concerne les cas d’exemptions de handling fee. Les règles qui étaient en vigueur avant le 1er juillet 2009 restent bien entendu d’application. Plus spécifiquement les dispositions européennes qui prévoient la gratuité de visa pour un membre de la famille d’un citoyen de l’Union européenne et sur base du traité instaurant l’Espace économique européen, les citoyens de Norvège, l'Islande et du Liechtenstein sont assimilés aux citoyens de l’Union. Ces dispositions ne s’appliquent pas aux membres de la famille d’un réfugié établi en Belgique.
13.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Vous êtes donc conscient, monsieur le ministre, que ne pas traiter de la même manière un réfugié reconnu - quelqu’un qui est dans une situation jugée à risque, car il est difficile d’obtenir le statut de réfugié - de la même manière que nos nationaux ou qu’un citoyen de l’Union européenne est tout à fait contraire à la convention de Genève à laquelle nous avons souscrit. Cela pose donc un problème. Lorsqu’on compte le coût du voyage et les nombreuses formalités, cela devient un obstacle au regroupement familial.
Quand la Belgique a jugé qu’une famille était en danger, il est important que l’on ne lui mette pas des bâtons dans les roues à cet égard.
J’espère que pour ces deux catégories de personnes en danger, que la Belgique a déclaré comme telles puisqu’elle les a reconnues comme réfugiées ou relevant de la protection subsidiaire, vous pourrez réexaminer la question du coût. Il s’agit d’un statut différent de celui d’autres personnes ayant obtenu un droit de séjour par d’autres biais.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het standpunt en de initiatieven van de regering met betrekking tot de vervolging van politieke dissidenten in Cuba" (nr. 19935)
14 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la position et les initiatives du gouvernement en ce qui concerne les poursuites intentées à l'encontre de dissidents politiques à Cuba" (n° 19935)
14.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 1998 werden 5 Cubanen die in opdracht van het regime van Havana in anti-Castristische organisaties infiltreerden, aangehouden en daarna wegens spionage en moord tot levenslang veroordeeld.
Volgens informatie die ik haal op de webstek van de burgemeester van Gent, hebben 2 echtgenotes van die 5 Cubanen in oktober een bezoek gebracht aan ons land, met het resultaat dat de burgemeester van Gent een brief heeft gestuurd naar Obama om te protesteren tegen de gevangenisstraf waartoe die mannen zijn veroordeeld. Obama zal zeker onder de indruk geweest zijn toen hij die brief kreeg. De burgemeester van Gent zegt dat ook de federale regering heeft geprotesteerd en de verdediging van die 5 mensen op zich heeft genomen.
Ik begin mijn verhaal hiermee omdat wij eind februari mochten vernemen dat op Cuba de heer Zapata, een metselaar van Afro-Cubaanse oorsprong die in 2003 met ongeveer 75 andere dissidenten werd aangehouden, tijdens een hongerstaking is overleden. Hij hield die hongerstaking om te protesteren tegen zijn wederrechtelijke aanhouding. Dat is natuurlijk een opvallend feit, maar het is slechts een van de verhalen die we mogen vernemen over de marxistische dictatuur op Cuba.
Indien het juist is dat de federale regering van destijds tussenbeide is gekomen ten voordele van de 5 mensen die in Amerika voor spionage zijn veroordeeld, zou ik u willen vragen welke initiatieven werden genomen door de Belgische federale regering ten voordele van de Cubaanse dissidenten, waarvan er heel wat sinds jaren in de gevangenissen van Castro zitten.
14.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, net zoals de Europese Unie is België in het algemeen van mening dat de problematiek van de mensenrechten in Cuba verontrustend is, en in het bijzonder de behandeling van politieke gevangenen.
België heeft middels en samen met de Europese Unie de hervatting van de politieke dialoog EU-Cuba ondersteund, dit met de bedoeling om op die manier vooruitgang te kunnen boeken inzake de democratische hervormingen op het eiland. In het kader van deze dialoog kunnen alle onderwerpen op voet van gelijkheid en zonder enige uitzondering besproken worden, met inbegrip van deze met betrekking tot het eerbiedigen van mensenrechten en het bevorderen van de democratie. Voorzien wordt dat alle betrokken partijen, dus eveneens de civiele maatschappij en de vertegenwoordigers van de democratische oppositie aan deze dialoog moeten kunnen deelnemen. Voor de Cubaanse autoriteiten zelf vormt de politieke dialoog een platform dat de wederzijdse uitwisseling toelaat van standpunten over moeilijke en zelfs conflicterende onderwerpen die anders niet zouden besproken worden. Het is ongetwijfeld het beste middel om onze boodschappen en bekommernissen over te brengen.
Deze politieke dialoog dient elk jaar geëvalueerd en vernieuwd te worden door de Raad van de Europese Unie in overeenstemming met het gemeenschappelijk standpunt van 1996 en op basis van de vooruitgang die geboekt werd op het gebied van de democratie en de mensenrechten. De problematiek van de vervolging van politieke dissidenten en politieke gevangenen maakt daar integraal deel van uit.
België, net zoals de Europese Unie, is vastberaden om onze bezorgdheid over de vervolging van politieke dissidenten op het eiland opnieuw duidelijk te maken aan de Cubaanse autoriteiten en alle mogelijke druk uit te oefenen om een definitief einde te maken aan de huidige betreurenswaardige toestand.
14.03 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de minister, dialoog, ontmoetingen, allemaal goed en wel, maar ik heb de indruk dat dit op het eiland in de Caraïben heel weinig heeft veranderd. Ik pleit ervoor om op dat vlak misschien toch tot strengere actie over te gaan.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de terugtrekking van de MONUC" (nr. 20180)
15 Question de M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le retrait de la MONUC" (n° 20180)
15.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, na een ontmoeting tussen de Congolese President Kabila en de verantwoordelijke voor de vredesmissie MONUC, kondigde een VN-diplomaat, maar ook een minister van de regering van president Kabila, Lambert Mende, aan dat de terugtrekking van MONUC uit Congo dit jaar zou starten en midden 2011 afgerond zou zijn. Volgens mij is dat op het niveau van aankondigingen gebleven. Ik weet niet in hoeverre daarover al concrete beslissingen werden genomen.
Ik wijs erop dat minister Mende degene was die in juli 2009 nogal denigrerende uitspraken had gedaan over mensenrechtenactivisten in zijn land. Ik heb berichten gelezen, in een latere fase, dat het bij aankondigingspolitiek zou blijven en dat het eerder stoerdoenerij was voor intern gebruik. Ik merk evenwel op dat het problematisch is dat op dergelijke manier aankondigingen worden gedaan, vermits de MONUC, de VN-vredesmissie, toch wel enig nut heeft in Congo, zeker ten opzichte van de verkiezingen in 2011. Bij voorgaande verkiezingen, onder andere in 2006, was de aanwezigheid van de internationale gemeenschap toch zeer belangrijk. Dus ik denk dat de terugtrekking van de MONUC een slechte zaak zou zijn, want het conflict duurt voort. Onder Kimia II was er een groot probleem met de bescherming van de burgerbevolking, zoals u weet. Het MONUC-mandaat werd toen herzien en verlengd.
Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.
Kunt u meer toelichting geven over de mate waarin de MONUC erin slaagt om de burgerbevolking te beschermen? Ik hoor daar toch constant zeer negatieve dingen over. Ik denk dat het nodig is dat de internationale gemeenschap in Congo actief blijft, met de MONUC in het oosten van het land, maar dan moet de burgerbevolking uiteraard wel effectief beschermd worden. Dus, in hoeverre is er nu een verbetering onder de militaire operatie Amani Leo in vergelijking met die onder Kimia II?
15.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Vriendt, eerst en vooral benadruk ik dat uiteindelijk de Veiligheidsraad zal beslissen over een toekomstig mandaat en de modaliteiten van de verdere aanwezigheid van de MONUC in Congo. Ik heb dat ook hier al eerder gezegd. Ik denk dat dit cruciaal is wanneer we willen evalueren wat beslissingen zijn en wat aankondigingspolitiek is, om terug te gaan naar de kern, naar de essentie. Het is de Veiligheidsraad die daarover een beslissing te nemen heeft, in het raam van de kalender die u kent. Het korte mandaat komt tot een einde in mei 2010, ten gevolge van een beslissing die in december in de Veiligheidsraad is genomen. Het is de bedoeling om, op basis van evaluatie, na te gaan op welke manier dat mandaat voortgezet of aangepast wordt, of wat dan ook. Dat is uiteraard een beslissing die genomen moet worden door de Veiligheidsraad.
Het is wel zo dat zo’n beslissing — het omgekeerde zou verbazen — gebeurt na grondig overleg met de ontvangststaat. De gesprekken van de adjunct-secretaris-generaal van de VN en het hoofd van het VN-departement bevoegd voor de vredesoperaties, de heer Le Roy, met president Kabila, dienen dan ook in die context gezien te worden. Uit die gesprekken blijkt dat de Congolese regering graag zou zien dat er een terugtrekking kan zijn uit de provincies buiten het Oosten tegen het einde van dit jaar en een volledige terugtrekking, dus dat wil zeggen ook uit de gebieden in het Oosten, tegen juni 2011. Het komt mij voor dat deze data zeer ambitieus zijn. Het is absoluut niet duidelijk of dat operationeel haalbaar is of wenselijk op veiligheidsvlak.
Natuurlijk, als u mij vraagt of het in beginsel uitgesloten is dat ooit een staat in staat zou zijn om zelf de taken waar te nemen die vandaag door een internationale troepenmacht moeten worden georganiseerd, dan moet men natuurlijk op het niveau van de beginselen uitdrukkelijk zeggen dat wij niet liever wensen dan dat men in staat zou zijn de veiligheidsgaranties te geven door de bemiddeling van het leger van het land zelf. Dus, dat is een principepositie. Of dit haalbaar is? Mijn appreciatie is dat de wens die uitgedrukt is in de gesprekken met de vertegenwoordigers van de VN wel bijzonder ambitieus is.
De gesprekken tussen de Congolese autoriteiten en de VN vinden plaats in het kader van de resolutie nr. 1906 van de VN-Veiligheidsraad. In die resolutie werd aan de MONUC gevraagd om in overleg met de Congolese regering de modaliteiten van de herconfiguratie van het mandaat van de MONUC te bepalen. Het gaat hier in het bijzonder om de bepaling van de essentiële taken die nog moeten worden uitgevoerd alvorens de MONUC zich kan terugtrekken, en dit zonder een terugkeer naar instabiliteit te veroorzaken.
Volgend op het gesprek met de heer Le Roy heeft president Kabila aangekondigd dat hij een ploeg zal aanduiden die de gesprekken over deze kwestie zal voortzetten met de MONUC. Aldus zal een gemengde groep MONUC-Congolese regering in de komende weken verder overleg plegen. U weet dat de beslissing van de Veiligheidsraad te verwachten valt in de maand mei.
Ik kom dan aan de evaluatie. De eerste operaties op het terrein in het kader van Amani Leo zijn pas eind februari van start gegaan. Het is volgens mij nog te vroeg om hierover een oordeel te kunnen vellen.
Wel heeft de MONUC op vraag van de Veiligheidsraad een formeel conditiebeleid uitgewerkt dat gecoördineerd is met de Congolese autoriteiten, en dat de MONUC-ondersteuning aan FARDC-bataljons die zich bezondigen aan mensenrechtenschendingen onmogelijk moet maken.
U herinnert zich de discussie die in december aanleiding gegeven heeft tot zwaardere condities voor de ondersteuning door de MONUC, en wel inzake het respect voor de mensenrechten. Die aanpak zou meer garantie moeten bieden voor de bescherming van de burgerbevolking, wat de prioritaire opdracht van de MONUC vormt. Er zal nauwlettend moeten worden toegezien op de toepassing van die condities en op de bescherming van de burgerbevolking in het raam van operatie-Amani Leo.
Ook wat de Belgische inbreng betreft, is het nog te vroeg om een zicht te hebben op de concrete gevolgen van dit alles. De Belgische bijdrage zal afhangen van de tijdslijn en van de modaliteiten voor eventuele terugtrekking die door de Veiligheidsraad bepaald zullen worden. De inzet van de Belgische C-130 is eind december alvast verlengd met zes maanden, tot juni dit jaar.
15.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De realiteit is dat de MONUC er tot nu toe niet in geslaagd is de burgerbevolking in het oosten van het land te beschermen, niettegenstaande het feit dat dit een onderdeel was van haar opdracht. Wij pleiten voor een versterking van het mandaat van de MONUC om de bevolking beter te beschermen. U weet dat uit alle analyses blijkt dat de MONUC tot nu toe niet in staat gebleken is te doen waarvoor zij gecreëerd werd, te weten de bescherming van de burgerbevolking.
Ik heb hier een rapport van de International Crisis Group, lid van het VN-expertenpanel van de VN inzake Oost-Congo. U kent de kritische analyses. De MONUC is er tot nu toe niet in geslaagd. Wij moeten dus gaan naar een versterking ervan en niet naar een terugtrekking. Ik pleit er dus voor dat men verzet aantekent tegen de eenzijdige verklaringen die vanuit Congolese regeringskringen worden gegeven, voor intern politiek gebruik, dat de internationale gemeenschap, en in casu de MONUC zich zou moeten terugtrekken uit het land. Dat kan misschien wel de Congolese politieke belangen dienen, maar niet de belangen van de Congolese burgerbevolking.
Wij willen u vragen ter zake zeer waakzaam te zijn op internationale fora waar gesproken wordt over de bescherming van de burgerbevolking in Oost-Congo.
Het incident is gesloten.
Le président: Monsieur le ministre, si vous n'y êtes pas opposé, je vous propose de revenir aux questions figurant au point 17 de l'ordre du jour.
15.04 Steven Vanackere, ministre: Je ne recule devant aucun sacrifice!
- M. Éric Jadot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'annonce de fermeture des consulats italiens en Belgique" (n° 19962)
- M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères, sur "la fermeture du vice-consulat d'Italie en 2011" (n° 20108)
- M. Patrick Moriau au secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères, sur "la fermeture des consulats italiens à Liège, Mons et Genk" (n° 20210)
- de heer Éric Jadot aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aangekondigde sluiting van de Italiaanse consulaten in België" (nr. 19962)
- de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, over "de sluiting van het Italiaans viceconsulaat in 2011" (nr. 20108)
- de heer Patrick Moriau aan de staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, over "de sluiting van de Italiaanse consulaten te Luik, Bergen en Genk" (nr. 20210)
16.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques jours, la presse s'est fait l'écho une nouvelle fois de l'annonce de la fermeture de certains postes consulaires italiens en Belgique, à savoir ceux de Liège, Genk et Mons. Pour des raisons d'ordre économique, le ministère italien des Affaires étrangères semble envisager de plus en plus sérieusement depuis juin 2009 une vaste restructuration des postes diplomatiques et consulaires. L'hypothèse des fermetures évoquées n'est pas sans provoquer l'émoi dans la communauté italienne de Belgique.
Selon mes sources, les consuls et vice-consuls des postes cités n'ont reçu à ce jour aucune communication officielle en la matière de la part du ministère italien des Affaires étrangères. Il s'avère qu'une mise en œuvre dudit plan de restructuration ne peut être confirmée que par voie décrétale au Sénat italien. Or un décret en la matière ne serait pas encore voté.
Cela étant dit, l'avenir de ces postes consulaires de proximité reste au centre des attentions. Vous n'êtes pas sans savoir que le consulat général de Liège joue de longue date un rôle très important pour plus de 40 000 Italiens vivant en provinces de Liège et du Luxembourg. Celui-ci remplit un rôle de proximité essentiel en termes de soutien administratif, d'aide sociale et reste un vecteur d'échanges culturels entre nos deux pays, moteur de multiples événements en région liégeoise.
Prenant acte de l'hypothèse de fermeture du consulat général de Liège, le conseil communal de Liège ainsi que le gouverneur de la province de Liège ont adressé une demande auprès du ministre italien des Affaires étrangères afin de solliciter le maintien des postes consulaires cités plus haut.
Dès lors, monsieur le ministre, puis-je vous demander de quelles informations vous disposez au sujet de cette annonce de restructuration des postes consulaires? Quelle est l'analyse de votre département des répercussions de la fermeture de ces consulats auprès de la communauté italienne de notre pays? Des démarches de votre département sont-elles en cours pour négocier le maintien des postes consulaires, à l'instar et à la suite des initiatives communales et provinciales en région liégeoise? Si les fermetures étaient confirmées, quelles démarches peut-on entreprendre pour favoriser le maintien d'un service consulaire minimum à Liège, Genk et Mons? Dans cette optique, quel serait le contenu et les caractéristiques des services dispensés à la population italienne des villes citées?
16.02 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, en effet, nous avions déjà entamé ce débat avec M. Chastel lorsque les premières rumeurs de fermeture de consulats italiens avaient circulé. D'un côté, c'est inquiétant aussi pour le rayonnement culturel de l'Italie. Le consulat de Bruxelles par exemple joue un rôle important en la matière. C'est important aussi pour les Italiens vivant dans notre pays. Le réseau consulaire italien en Belgique était le deuxième dans le monde dans les années '50 et '60 grâce à l'immigration italienne dans notre pays.
De nombreux pays, y compris le nôtre, paraît-il, réfléchissent à une réorganisation de leurs consulats à travers le monde. Cette démarche est logique compte tenu de l'évolution des modes de déplacement et des technologies qui permettent parfois à des ressortissants de faire plus facilement des démarches que dans les années '50 ou '60.
De nombreuses inquiétudes subsistent en ce qui concerne les consulats de Liège, de Mons et de Genk. Ce sont en tout cas les informations qui circulaient à l'époque. Lorsque nous avons interrogé le secrétaire d'État, M. Chastel, voici plusieurs mois, il avait eu un contact à ce propos avec l'ambassadeur italien qui n'avait pas encore pu confirmer l'information. Depuis lors, à travers la presse, on apprend que le décret italien est actuellement discuté.
Monsieur le ministre, disposez-vous aujourd'hui de davantage de précisions quant à la fermeture éventuelle et au timing de ces consulats?
16.03 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, messieurs les députés, je puis tout d'abord vous confirmer que mon département n'a pas reçu une information officielle relative à la fermeture d'un ou de plusieurs postes consulaires en Belgique. Suivant les contacts informels pris par la direction du protocole avec la mission et les postes italiens en Belgique, je puis confirmer ce que vous mentionnez déjà dans votre question, à savoir qu'il y a la possibilité de fermeture de l'agence consulaire d'Italie à Genk et du consulat général d'Italie à Liège. Toutefois, le consulat général d'Italie à Charleroi ne semble pas être impliqué dans ces projets de rationalisation.
L'ouverture, tout comme la fermeture de postes consulaires, relève intégralement de la décision souveraine d'un État. Bien sûr, pour l'ouverture, un accord du pays hôte est nécessaire. Il n'est pas d'usage qu'un État se prononce officiellement sur ce type de décision souveraine. Si l'Italie décidait de fermer un ou plusieurs postes consulaires, la juridiction de ce poste serait transférée à la juridiction d'un autre poste consulaire ou à la juridiction consulaire de l'ambassade d'Italie à Bruxelles.
16.04 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je vous demandais la possibilité de prendre une initiative, étant donné que le conseil provincial de Liège l'a fait. J'estimais qu'un ministre des Affaires étrangères avait d'autant plus de poids et de légitimité pour le faire, compte tenu de la population concernée et des difficultés que cela peut poser aux gens.
La législation italienne permet la double nationalité, qui a été adoptée par bon nombre de nos concitoyens. Dans ce cadre, il serait catastrophique que les populations de Genk et Liège, qui sont assez proches géographiquement, soient amenées à devoir aller à Charleroi ou à Bruxelles.
Je ne manquerai pas de vous interroger à nouveau si de nouvelles informations apparaissent.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 16.59 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.59 uur.