Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van woensdag 3 maart 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 3 mars 2010 Après-midi ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 14.25 heures. La réunion est présidée par M. André Frédéric.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.25 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer André Frédéric.
Le président: La question n° 17190 de Mme Lejeune est transformée en question écrite. M Brotcorne, qui a introduit la question n° 19143, est absent.
01 Vraag van de heer Ben Weyts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de onregelmatigheden bij de opleiding en het examen 'Recht van gerechtelijke tenuitvoerlegging'" (nr. 19594)
01 Question de M. Ben Weyts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les irrégularités lors de la formation et de l'examen 'Droit de l'exécution forcée'" (n° 19594)
01.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, op 29 mei van verleden jaar organiseerde het opleidingsinstituut van de federale overheid een examen voor de gecertificeerde opleiding recht van gerechtelijke tenuitvoerlegging. Naar verluidt zijn er heel wat klachten van Nederlandstalige deelnemers, zowel over de test als over de opleiding die aan de test vooraf ging. Enerzijds zou de kwaliteit van de opleiding voor de Nederlandstalige en Franstalige deelnemers niet evenwaardig geweest zijn, anderzijds zou de test in een Nederlands van bedenkelijke kwaliteit opgesteld zijn.
Ik heb enkele voorbeelden van examenvragen waarbij verschillende termen door elkaar worden gehaald. Er is sprake van “verknochtheid” in plaats van “samenhang”, van “betwisten” in plaats van “dagvaarden”, van “vergunning” in plaats van “toelating”. Ook heeft men het over “een zelfverzorgende opening van krediet”, waarvan me niet helemaal duidelijk is wat er wordt bedoeld. Ook las ik “betekening” in plaats van “betekenis”. Uit de test zelf vernoem ik “zekerheidsgrondslag” in plaats van “waarborg”.
Ook inzake de voorafgaande opleiding was er blijkbaar een groot verschil tussen de Nederlandstalige opleiding en de Franstalige opleiding. De Nederlandstalige opleiding werd gegeven door drie docenten van verschillende kwaliteit, terwijl de Franstalige opleiding werd gegeven door de man die de leerstof mee bepaald zou hebben, die mee het examen heeft opgesteld en die mee het examen heeft verbeterd. Die man zou de voorafgaande opleiding aan Franstalige zijde hebben gegeven. Daar was dus blijkbaar een onevenwicht.
Mevrouw de minister, kunt u zeggen hoeveel klachten er in verband met de kwestie werden ingediend, en met welk resultaat?
Ten tweede, bevestigt u dat er problemen waren, zoals ik hier aanhaal, bij de Nederlandstalige variant van de opleiding en van de test?
Ten derde, hoeveel procent van de Nederlandstalige kandidaten is geslaagd voor het examen? Hoeveel procent slaagde aan Franstalige zijde?
Ten vierde, hoeveel bedragen de mediaan en de gemiddelde scores van beide taalgroepen?
01.02 Minister Inge Vervotte: Ik zal eerst antwoorden op uw vragen drie en vier. Het slaagpercentage aan Nederlandstalige zijde was 35,29 %, aan Franstalige zijde 72,91 %. De mediaan en het gemiddelde waren voor de Nederlandstalige groep respectievelijk 55,45 % en 54,92 %. De mediaan en het gemiddelde waren voor de Franstalige groep respectievelijk 65,64 % en 64,72 %. Het groot verschil in slaagpercentage tussen Frans- en Nederlandstaligen valt dus inderdaad op. Ik zal hier dadelijk verder op ingaan, maar ik wil toch aanstippen dat de verschillen tussen beide taalgroepen niet uitzonderlijk zijn en bijgevolg regelmatig voorkomen in alle richtingen, dus niet alleen in deze richting. Bovendien maakt een analyse van het antwoordgedrag tussen beide taalgroepen ook een vast onderdeel uit van de controle ex post, die deel uitmaakt van het docimologisch verslag. Ook in dit geval gebeurde dit zo.
Wat uw eerste vraag betreft, op de 99 deelnemers werden er, voordat de resultaten verstuurd werden, 11 klachten ingediend bij OFO, 9 door Nederlandstaligen en 2 door Franstaligen. De klachten hadden bij de Nederlandstaligen betrekking op het didactisch materiaal, de opleiders, de inhoud van de opleiding, correct taalgebruik, scoreverdeling en de informatie over de test. Bij de Franstaligen hadden de klachten betrekking op de informatie tijdens de test en de testduur. Om een deel van de klachten op te vangen, heeft de projectleider samen met de coördinator van de opleiding tijdens de opleiding mondeling een en ander toegelicht in een van de Nederlandstalige groepen. Na de communicatie van de resultaten werd de test ook inhoudelijk aangevochten en werd bijvoorbeeld de correctheid van sommige antwoordalternatieven betwist. Dezelfde opmerking vinden we terug in de 14 beroepen ingediend bij de Raad van State, uitsluitend door Nederlandstalige deelnemers. De inhoudelijke opmerkingen werden intussen grondig onderzocht door de betrokken deskundigen en er werd geen reden gevonden om de cijfers aan te passen.
Wat uw tweede vraag betreft, de problemen in de Nederlandstalige groep, die enerzijds via klachten gesignaleerd werden en anderzijds naar voren kwamen bij de tevredenheidevaluaties, hadden voornamelijk betrekking op het taalgebruik en op de opleiders. Samen met andere zaken werden zij zorgvuldig bekeken en werd vooral nagegaan of dat al dan niet aanwijsbaar een invloed had op het slaagpercentage. Eerst en vooral dient gezegd te worden dat het opleidingsprogramma dat aan beide taalgroepen werd gegeven, identiek was, wat eveneens geldt voor het didactisch materiaal, dat werd gebruikt tijdens de opleidingen. De opleiders werden allemaal geselecteerd op basis van hun expertise en de test werd opgebouwd vanuit een specificatietabel, het instrument, dat garandeert dat de test evenwichtig is opgebouwd vanuit de leerdoelstellingen en in lijn met het opleidingsprogramma.
De tekst en het correctierooster werden opgesteld in overleg met alle opleiders van beide taalgroepen.
Graag vestig ik uw aandacht op twee punten, die de docimologische analyse aantoonde. De resultaten van de Nederlandstaligen zijn meer gespreid, namelijk een standaardafwijking van 11,78 voor de Nederlandstaligen en 9,54 voor de Franstaligen, met meer lagere resultaten, maar toch ook met zeer hoge resultaten. Na een analyse vraag per vraag voor de open vragen, bleek duidelijk dat het verschil in score tussen beide taalgroepen in elk geval niet te wijten was aan het anders hanteren van het correctierooster.
Aanvullend hierbij moeten we zeggen op basis van de resultaten van de tevredenheidsevaluaties dat de Nederlandstalige deelnemers minder tevreden waren over hun opleiding dan de Franstalige deelnemers. Zowel tijdens de opleiding als tijdens de test werden ze geconfronteerd met een aantal taalfouten, die in het materiaal geslopen waren. Ook dat werd zorgvuldig bekeken en er werd geoordeeld dat de taalfouten, hoe vervelend ook en absoluut te vermijden in de toekomst, geen belemmering vormden om het materieel te verwerken om de test af te leggen.
Er was duidelijk een verschil in appreciatie door de deelnemers van beide taalgroepen wat betreft de aanpak van de opleiders. Meer dan 90 % van de Nederlandstaligen meent dat de opleider wel het opleidingsprogramma gevolgd heeft dat ze bij de start kregen, wat identiek was voor de Franstaligen. 69 % van de Nederlandstaligen meent dat ze het geleerde op de werkplek zullen kunnen toepassen. Voor de Franstaligen was dat 88 %. 31 % meent dus dat niet te kunnen.
De Nederlandstaligen vonden de opleiding duidelijk moeilijker dan de Franstaligen. 20 % vond ze te moeilijk. Nochtans vindt 58 % van de Nederlandstaligen dat de opleiding kon ingekort worden. Slechts 8 % van de Franstaligen vond dat. Geen van beide taalgroepen vond het didactisch materiaal duidelijk gestructureerd, maar in vergelijking met de Franstaligen met 24 %, meent een groot deel Nederlandstaligen, namelijk 61 %, dat ze het materieel niet zullen kunnen gebruiken op hun werkplek.
Geen van beide taalgroepen vond de test gemakkelijk, maar beide taalgroepen vonden met 70 % dat de test de leerstof op een evenwichtige manier behandelde. De Nederlandstaligen geven aan dat de opleiding volgens hen geen goede voorbereiding was op de test. Gezien het hoge aantal opleidingen en de sessies die OVO op jaarbasis organiseert met een hoog aantal verschillende partners, is het onmogelijk om in elke opleiding exact dezelfde hoge kwaliteit te garanderen. Dat opleiders die voor een zelfde taalgroep functioneren in meerdere groepen of in verschillende taalgroepen onvermijdelijk persoonlijke accenten leggen en een eigen pedagogische stijl hebben, is onvermijdelijk.
Mensen zijn geen machines waaraan van minuut tot minuut opgelegd kan worden om op identieke wijze te functioneren. Immers, ook de groep en het niveau van de groep die de leider voor zich heeft, hebben hierop een invloed. Het doorlopen van een gecertificeerde opleiding op een gelijkwaardige manier voor alle groepen, inclusief beide taalgroepen, wordt daarom gegarandeerd doordat men vertrekt vanuit dezelfde leerdoelstellingen, hetzelfde opleidingsprogramma, gelijkwaardig didactisch materiaal, het gebruik van een specificatietabel voor constructie van de test, het gebruik van correctieroosters en/of typeantwoorden en een doorgedreven analyse ex post van de resultaten.
Daarnaast is een goede coördinatie tussen alle opleiders onontbeerlijk. Al die stappen werden voor de gecertificeerde opleiding in kwestie dan ook genomen. De conclusie van dat alles is dat er duidelijk verbeterpunten zijn, indien de opleiding wordt hernomen in een volgende cyclus. Zowel aan Franstalige als aan Nederlandstalige zijde zijn er verbeterpunten. Aan Nederlandstalige zijde hebben die onder andere betrekking op een correcter taalgebruik en minder tikfouten. Er zijn aanwijzingen, op grond van de tevredenheidsevaluaties, dat de uitgangssituatie van de Nederlandstalige deelnemers anders was dan die van de Franstalige en dat dat een invloed had op twee aspecten, namelijk de wijze waarop de opleiding doorlopen werd, en de slagingspercentages.
Hierbij wil ik wel aanstippen dat OFO geen enkele controle of invloed heeft op de wijze waarop de deelnemers hun keuze maken, noch hun beginsituatie kan beoordelen om eventueel te diversifiëren in de aanpak naargelang de groep. Dat is illustrerend voor de wijze waarop de pecuniaire gevolgen en de mogelijke juridische gevolgen wegen op het pedagogische proces en het voor een stuk ook gebrekkig maken.
Het herzien van het systeem en de verkeerde effecten ervan eruit halen, blijft dan ook een van mijn prioriteiten, zodat de focus opnieuw voor 100 % kan komen te liggen op het permanent ontwikkelen van de competenties van onze ambtenaren.
Samengevat, ik meen dat er bij voornoemde gecertificeerde opleiding kritische punten zijn, zoals daarnet vermeld. De opleiding en de test werden echter op een voldoende solide wijze geconstrueerd. De test heeft inderdaad op basis van de leerdoelstellingen gemeten wie de stof beheerst en wie niet. Aangezien wij alle gecertificeerde opleidingen aan het herbekijken zijn, hopen wij dat zulke zaken in te toekomst vermeden kunnen worden.
01.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het uitvoerig antwoord. Het is goed dat u in de toekomst veranderingen wilt aanbrengen. Anderzijds is het spijtig dat er voor degenen die momenteel niet geslaagd zijn, geen maatregelen worden genomen. Men zou kunnen opwerpen dat zij dan aan het volgende examen kunnen deelnemen, maar ik heb begrepen dat de examens maar om de drie of vier jaar plaatsvinden. Het zijn voor de betrokkenen wel belangrijke momenten.
Ik vind een en ander toch een beetje vreemd gelet op de 14 beroepen bij de Raad van State en de verschillende klachten. Zijn de elementen die u aanhaalt, niet zwaarwichtig genoeg om te besluiten dat wij op korte termijn de test moeten herdoen? Ik vrees dat de Raad van State in dezen scheidsrechter zal zijn.
U zegt tot slot dat het opleidingsprogramma identiek is. Het programma is dat misschien wel, inderdaad, maar de docent die het opleidingsprogramma gaf aan Franstalige zijde, was heel bekwaam. Dat pleit voor hem. Aan Nederlandstalige zijde was dat blijkbaar minder het geval, maar de Franstalige opleider zou blijkbaar vooral de examens mee hebben opgesteld en gecorrigeerd. Dat scheelt toch een slok op de borrel. De Raad van State zal beslissen.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "les records d'absentéisme en 2009" (n° 19949)
02 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de absenteïsmerecords in 2009" (nr. 19949)
02.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, madame la ministre, ma question concerne la problématique de l'absentéisme dans la fonction publique. L'année 2009 est un excellent cru: selon une enquête de SD Worx, l'absentéisme de courte durée (absence de moins d'un mois) dans la fonction publique a atteint un nouveau sommet: le record est battu! Si l'on excepte l'année 2004, le taux d'absentéisme de courte durée n'a cessé d'augmenter dans la fonction publique.
Plusieurs mois en 2009 ont vu le seuil critique de 3 % d'absentéisme dépassé à trois reprises: en janvier, février et octobre.
Quels sont les éléments qui pourraient expliquer cette tendance à la hausse depuis 2004?
Serait-ce dû, selon vous, à des causes objectives, raisonnables et justifiées?
Quelles sont les mesures structurelles que vous proposez afin de contenir l'absentéisme dans des limites acceptables, proches de l'absentéisme que l'on peut observer dans le secteur privé, par exemple?
02.02 Inge Vervotte, ministre: Monsieur le président, cher collègue, votre question a retenu toute mon attention, mais je crains qu'il s'agisse ici d'un malentendu.
En effet, vous évoquez ici l'enquête de SD Worx, telle que le journal La Dernière Heure en a fait état dans son édition du 19 février 2010 et vous me demandez quelles mesures structurelles je compte prendre pour remédier à cette hausse de l'absentéisme de courte durée et comment les réduire dans des limites proches de celles du secteur privé.
L'article de
La Dernière Heure est basé sur le communiqué de presse du
18 février 2010 du site web de SD Worx. Ce communiqué porte sur
484 232 collaborateurs de 14 592 organisations et sur le
pourcentage de l'absentéisme pour l'année 2009. Ce pourcentage revient
également dans le communiqué précédent du 19 novembre 2009,
pourcentage allant jusqu'en octobre 2009. Dans ce communiqué et dans la
méthodologie de l'enquête de SD Worx, il est clairement établi que les
pourcentages ne portent que sur les organisations du secteur privé. Donc les
clients de SD Worx appartiennent essentiellement au secteur privé et non
pas au secteur public.
La fonction
publique fédérale administrative ne fait donc pas partie de cette analyse. De
plus, elle dispose de son propre système de contrôle des absences pour raisons
médicales. Le pourcentage global de l'absentéisme en 2009 pour la fonction
publique fédérale administrative est de 5,65 %.
Il ne faut
cependant pas comparer ce pourcentage, qui recouvre l'ensemble des absences
d'une journée, de plusieurs journées, etc., avec le pourcentage des absences de
courte durée de SD Worx, puisque les définitions utilisées ne sont pas les
mêmes.
D'après les renseignements dont je dispose, le pourcentage de 5,65 % est tout à fait comparable à celui observé dans le secteur privé. Nous n'avons pas observé de hausse significative en janvier, ni en février 2009. Par contre, comme dans le secteur privé, une hausse s'est bien produite en octobre 2009 où le pourcentage global est monté à 6,74.
Je ne considère pas cela comme anormal puisque notre pays a connu un pic de grippe H1N1, la grippe mexicaine, en octobre. J'insiste pour qu'on ne compare pas ce chiffre avec celui des absences de courte de durée de SD Worx. Il me semble que le contrôle médical des absences effectué dans la fonction publique fédérale porte ses fruits. Les contrôles sont générés par une application web et toutes les absences sont enregistrées par le service du personnel chaque matin. Les contrôles sont effectués par un réseau national de médecins de contrôle indépendants. 67 300 contrôles ont été effectués en 2009 par 110 médecins. Les chiffres et les résultats de ces contrôles sont communiqués aux services concernés afin qu'ils puissent développer une politique de gestion des absences avec le soutien central du SPF Personnel et Organisation.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. André Frédéric à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "l'impact de certaines mesures prises au niveau fédéral sur les pouvoirs locaux" (n° 19875)
03 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de impact voor de lokale overheden van bepaalde maatregelen die op federaal niveau worden genomen" (nr. 19875)
03.01 André Frédéric (PS): Madame la ministre, ma question sera très simple.
Depuis de nombreuses années, les pouvoirs locaux connaissent, dans leur grande majorité, de réelles difficultés financières dues à une multitude de facteurs. Environ 50 % des dépenses au sein des budgets communaux sont dédiés au personnel et tout particulièrement à celui des zones de police locales. Or ces coûts déjà importants se voient augmenter à la suite de décisions relevant des Régions ou du fédéral. Régulièrement, nous sommes donc sensibilisés à ces difficultés financières par les communes ou les associations qui les représentent.
Madame la ministre, l'augmentation de l'allocation de fin d'année des membres du personnel des services de police, résultant de l'accord sectoriel 2009-2010 conclu au sein de la fonction publique fédérale, est un bon exemple d'une décision prise au niveau fédéral et qui se répercute dans le budget des zones de police et donc dans les finances communales.
Sans vouloir nullement remettre en question des accords sectoriels et le fruit de ces négociations, je souhaiterais néanmoins vous demander s'il ne serait pas possible, vu l'impact de certaines décisions fédérales sur le niveau communal, de consulter davantage l'ensemble des pouvoirs concernés? Est-il envisageable que, lorsque des mesures concernent les autorités communales d'une manière ou d'une autre, celles-ci ou leurs représentants soient invités aux discussions ou aux négociations menées dans le cadre de la fonction publique fédérale?
03.02 Inge Vervotte, ministre: Tout d'abord, la concertation a été organisée avec l'ensemble des pouvoirs concernés. L'augmentation de l'allocation de fin d'année pour les fonctionnaires fédéraux a été négociée dans le contexte de l'accord sectoriel qui ne vise que la fonction publique fédérale administrative.
Même si l'on ne peut nier l'influence indirecte que ces décisions peuvent exercer sur d'autres niveaux, je me permets d'insister sur le fait que cet accord n'établit absolument aucune obligation en dehors du cadre strict de la fonction publique fédérale.
Ensuite, pour répondre à votre deuxième question, c'est plus qu'envisageable, c'est obligatoire s'il s'agit de mesures concernant directement les autorités communales. La loi du 19 décembre 1974 a instauré un système de négociations et de consultations préalables obligatoires entre les pouvoirs publics et les organisations syndicales représentatives. Une mesure prise dans l'ignorance de cette obligation peut-être annulée par le Conseil d'État.
Il ne faut toutefois pas se tromper de débat ni de contexte: certaines matières relèvent de la compétence du comité A, commun à tous les services publics; d'autres du comité B, compétent pour les services publics fédéraux, communautaires et régionaux; d'autres enfin du comité C, compétent pour les administrations locales et régionales.
S'agissant des services de police, les négociations ont lieu au sein du comité des négociations des services de police et sont placées sous la responsabilité de la ministre de l'Intérieur. Il est exact que, depuis l'arrêté royal du 30 mars 2001 portant la situation juridique du personnel des services de police, les membres dudit personnel bénéficient d'un certain nombre d'allocations, dont le taux et les conditions s'alignent sur ceux qui ont été fixés par la fonction publique fédérale.
De ce fait, les dispositions relatives à l’allocation de fin d’année des fonctionnaires fédéraux ont une incidence sur l’allocation de fin d’année des policiers. Il ne m’appartient pas de me prononcer sur de telles dispositions. Je le rappelle, celles-ci relèvent de la responsabilité de la ministre de l’Intérieur.
03.03 André Frédéric (PS): Merci, madame la ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: M. Brotcorne n’est pas là; sa question n° 19143 est donc reportée.
04 Question de M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le fonds pour le regroupement familial" (n° 17807)
04 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het gezinsherenigingfonds" (nr. 17807)
04.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le secrétaire d'État, ma question sera très brève.
Le Fonds pour le regroupement familial, destiné à venir en aide aux réfugiés reconnus dans le cadre de leur procédure de regroupement familial est devenu réalité. Ce Fonds prend en charge certains frais liés aux billets d'avion ou aux tests ADN devant être effectués, et ce sous la forme de prêts personnels.
Monsieur le secrétaire d'État, j'ai plusieurs questions à ce sujet. La première porte sur le nombre de dossiers. Pouvez-vous nous indiquer combien de dossiers ont été traités depuis la mise en place de ce fonds?
Ensuite, pourriez-vous nous donner la somme totale du montant des prêts octroyés?
04.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Baeselen, le Comité belge d'aide au réfugiés (CBAR) est une organisation de coupole qui réunit différentes associations entièrement ou partiellement actives dans le domaine de l'assistance aux demandeurs d'asile ou réfugiés reconnus. C'est une association sans but lucratif qui a été constituée le 1er octobre 1968.
Le CBAR est le partenaire opérationnel du Haut commissariat pour les réfugiés des Nations unies (UNHCR). Il assure entre autres une aide pour le regroupement familial des réfugiés reconnus. C'est dans cette optique que le Fonds pour le regroupement familial a été créé avec l'aide financière de l'UNHCR notamment.
Le fonctionnement de ce comité ne relève absolument pas de mes attributions. Je ne peux donc répondre à vos questions mais souhaite tout de même vous indiquer que les rapports annuels de ce comité devraient être facilement consultés sur leur site internet: cbar-bchv.be. Vous pourrez y trouver et consulter l'ensemble des statistiques souhaitées.
04.03 Xavier Baeselen (MR): De quel département relève-t-il alors? D'habitude, lorsqu'une question est adressée à un ministre dans une matière ne relevant pas de ses compétences, on la renvoie vers un autre ministre. Qu'en est-il?
04.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Il existe encore certaines associations, institutions ne relevant pas nécessairement d'une tutelle politique.
04.05 Xavier Baeselen (MR): Cela ne relève d'aucun ministre?
04.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Non, il s'agit de financement privé.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le nombre de rapatriements" (n° 18126)
05 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het aantal repatriëringen" (nr. 18126)
05.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, je souhaiterais obtenir une actualisation de chiffres de 2009.
Pouvez-vous m'indiquer le nombre exact d'expulsions effectuées au cours de l'année 2009, avec un comparatif éventuel avec les chiffres 2008?
On sait qu'il y a des départs volontaires mais ma question porte spécifiquement sur les rapatriements forcés.
05.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Baeselen, en 2008, il y a eu 8 093 éloignements, ce qui comprend rapatriements, reprise bilatérale, Dublin et refoulements.
Pour 2009, je ne dispose des chiffres que jusqu'en novembre, nous sommes à 7 317. Il faut faire une extrapolation pour le douzième mois mais les chiffres sont tout à fait similaires à ceux de 2008.
Dès que je disposerai des chiffres complets, je peux vous les faire parvenir afin de vous éviter de devoir poser une question supplémentaire et à moi d'y répondre.
05.03 Xavier Baeselen (MR): C'est pourtant toujours un plaisir de vous voir.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le nombre d'asiles accordés sur la base de discrimination homosexuelle" (n° 18200)
06 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het aantal asielaanvragen dat werd goedgekeurd wegens discriminatie op grond van homoseksualiteit" (nr. 18200)
06.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, l'année dernière, l'actualité nous a montré que l'homosexualité restait un problème dans certains pays africains. Je pense notamment à l'Ouganda et au Sénégal, pays qui connaissent une nouvelle criminalisation de l'homosexualité. Un des critères qui permet les demandes d'asile est la discrimination sur la base d'une appartenance à un groupe social. La question de l'homosexualité rentre dans ces critères potentiels. Je sais bien évidemment que vous n'êtes pas en charge des relations diplomatiques avec ces pays.
On traite de ces questions en commission des Relations extérieures et de la Coopération au développement avec le ministre des Affaires étrangères ou le ministre de la Coopération au développement mais je voulais savoir si vous connaissiez le nombre de dossiers de demande d'asile reconnus sur la base de la discrimination, l'appartenance à un groupe social considéré, en particulier sur la base de l'orientation sexuelle, pour les années 2008 et 2009.
06.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Très simplement, les chiffres des décisions prises par le CGRA en 2008 et 2009 pour les demandes d'asile ayant pour motif une crainte de persécution due à l'orientation sexuelle ou à l'identité de genre – ce sont ces critères que j'ai retenus pour établir ces chiffres – sont de 93 personnes reconnues par le CGRA en 2008 sur 226 dossiers traités et de 124 personnes reconnues sur 362 dossiers traités en 2009. Le nombre de personnes augmente mais en proportion des dossiers, c'est un peu moins.
06.03 Xavier Baeselen (MR): Vous ne disposez peut-être pas des chiffres ici mais j'aimerais connaître les nationalités les plus concernées par ces critères. Je déposerai une question écrite pour les obtenir.
06.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: C'est très bien: je demanderai au CGRA de ventiler les chiffres des demandes et des résultats pays par pays.
06.05 Xavier
Baeselen (MR): Je vous
en remercie.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het in België voltrekken van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht" (nr. 19082)
07 Question de M. Raf Terwingen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la célébration en Belgique d'un mariage entre des personnes du même sexe" (n° 19082)
07.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over het voltrekken van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht, meer bepaald over internationale huwelijken van personen van hetzelfde geslacht. Artikel 46 van het wetboek Internationaal Privaatrecht bepaalt dat dergelijke huwelijken van internationale aard in België voltrokken kunnen worden van zodra de nationale wet van een van de twee toekomstige echtgenoten of de wet van de gewone verblijfplaats van een van de aanstaande echtgenoten dat toestaat.
Ik meen dat dit op zich een goed uitgangspunt is, maar uit praktisch oogpunt rijzen er echter dienaangaande problemen. Er is een voorbeeld dat geleid heeft tot een veroordeling door de correctionele rechtbank van Leuven toen een Belgische man een Tunesische man wilde huwen. De Tunesische man moest net als iedereen die wil trouwen een aantal documenten voorleggen. Hij moest die natuurlijk opvragen in Tunesië. Uit angst voor de Tunesische autoriteiten – blijkbaar bestaat er in die landen waar homoseksualiteit nog altijd als strafbaar wordt aanzien immers een zedenpolitie – heeft hij met een list geprobeerd die documenten vast te krijgen. Hij had voorgehouden dat het ging om een huwelijk met een Belgische dame. Hij had dus eigenlijk gelogen. Het gevolg daarvan is dat hij veroordeeld is wegens valsheid in geschrifte.
Het probleem is dat als in dit soort gevallen, waarbij een van de partners afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit nog steeds strafbaar wordt gesteld – blijkbaar nog een tachtigtal landen - men open kaart speelt over de reden voor de aanvraag van de documenten die men nodig heeft om hier in België te trouwen, men enkel op basis van dat verzoek dreigt veroordeeld te worden in het eigen land omdat homoseksualiteit daar nog altijd strafbaar is.
Mijnheer de staatssecretaris, welke mogelijkheden bestaan er volgens u voor een man met een vreemde nationaliteit wiens nationale wet homoseksualiteit strafbaar stelt om alsnog aan de nodige documenten te komen zonder dat hij vervolgd wordt in eigen land?
07.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Terwingen, ik dank u voor deze interessante vraag over het voltrekken van het huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht in België. Het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht is toegelaten in België sinds de wet van 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht en tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
België volgde Nederland als een van de eerste landen van de Europese Unie waarvan de wetgevingen het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht toelaten om de evolutie van de gewoonte te volgen, enerzijds, en vooral om een einde te stellen aan een burgerlijke en symbolische onverantwoorde discriminatie, anderzijds.
Sinds de goedkeuring van onze wet hebben ook andere landen, lidstaten van de Europese Unie, waarvan sommige als traditioneel katholiek bekend zijn, zoals Spanje en Portugal, het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht gelegaliseerd. In totaal is dat huwelijk momenteel toegestaan in 6 lidstaten van de Europese Unie, waaronder ook Noorwegen en Zweden. U weet ook, zoals ik, dat Noorwegen echter geen lid is van de Europese Unie. In talrijke andere lidstaten, zoals Frankrijk, bestaan er dan weer andere vormen van burgerlijke erkenning van homoseksuele koppels, zelfs wanneer er niet per se een huwelijk is.
De wet van 13 februari 2003 voorzag oorspronkelijk niet in het recht voor homoseksuele echtgenoten om een of meerdere kinderen te adopteren. De wet van 18 mei 2006 tot wijziging van een aantal bepalingen van het burgerlijk wetboek teneinde de adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken, is dus een vervollediging van de wet van 13 februari 2003 om een einde te stellen aan een discriminatie die niet was afgeschaft door de wet van 2003.
Bovendien wordt in artikel 46 van het wetboek voor Internationaal Privaatrecht het volgende bepaald. Onder voorbehoud van artikel 47 worden de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk voor elke echtgenoot beheerst door het recht van de staat waarvan hij bij de voltrekking van het huwelijk de nationaliteit heeft. Een bepaling van het door het eerste lid toepasselijk verklaard recht die het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht verbiedt, is niet van toepassing indien een van de personen de nationaliteit bezit van een staat waarvan het recht een dergelijk huwelijk toestaat of op het grondgebied van een dergelijke staat zijn gewone verblijfplaats heeft.
Deze bepaling bepaalt dat de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk voor elk van de echtgenoten principieel geregeld worden door het recht van de staat waarvan hij op het moment van het huwelijk de nationaliteit heeft.
Alinea twee van dit artikel is coherent met de Belgische wetgeving en het vrij progressieve standpunt van België inzake het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Deze alinea kan evenwel, zoals u aangeeft, problemen geven bij de toepassing in de praktijk, in het bijzonder wanneer de staat van herkomst van een van de echtgenoten dit soort huwelijk verbiedt en zelfs homoseksualiteit bestraft. Het geval dat u aanhaalt is een sprekend voorbeeld van dit probleem.
Hoewel België prat kan gaan op zijn vooruitstrevende houding in deze kwestie, in haar burgerlijke wetgeving inbegrepen, delen andere staten in Europa en elders in de wereld niet noodzakelijk dezelfde opvatting of hetzelfde standpunt, hetgeen derhalve vaak tot uiting komt in hun burgerlijk en/of strafrechtelijk juridisch kader. In ieder geval mag de toepassing van ons burgerlijk recht en ons wetboek Internationaal Privaatrecht geenszins leiden tot een strafrechtelijke overtreding in het buitenland, noch tot het plegen van valsheid in geschrifte.
De vraag dient dan ook te worden gesteld of er in bepaalde situaties geen bepaalde administratieve faciliteiten verleend zouden kunnen worden, voor zover toekomstige echtgenoten op zijn minst kunnen aantonen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand dat zij te goeder trouw zijn en alles in het werk hebben gesteld om de in artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde documenten te bekomen, maar dat hun aanvraag zonder resultaat is gebleven omdat de wetgeving van de staat van herkomst van een van de toekomstige echtgenoten dit soort huwelijk niet toelaat.
Paragraaf 4van hetzelfde artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in deze zin en op uitdrukkelijke wijze in bepaalde faciliteiten en vrijstellingen wanneer de toekomstige echtgenoot is ingeschreven in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister op het moment van de aanvraag tot het opstellen van de akte van aangifte. Globaal genomen werd de wet van 3 december 2005 tot wijziging van de artikelen 46 en 1476 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 59, 1° met het oog op de vereenvoudiging van de formaliteiten voor het huwelijk en de wet op de samenwoning, aangenomen ten einde de procedure voor de huwelijksaangifte te vereenvoudigen.
In hetzelfde opzicht bepaalt een circulaire van 16 januari 2006, betreffende de wet van 3 december 2005, dat het de ambtenaar van burgerlijke stand zelf is die het rijksregister raadpleegt om het bewijs van identiteit, ongehuwde staat en inschrijving in het vreemdelingenregister te bekomen. Het is aan de ambtenaar van burgerlijke stand om, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, zelf te oordelen of dit bewijs werd aangevoerd. In dit kader is het goed te verwijzen naar artikel 12 van het Europees verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden waarin het recht op het huwelijk gevrijwaard wordt en het feit dat deze rechten niet gebonden zijn aan de nationaliteit van de betrokkene. De regelgeving, die door de bovengenoemde wet van 3 december en circulaire werd ingevoerd, heeft niet alleen gezorgd voor een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure van huwelijksaangifte, maar heeft terzelfder tijd ook de manoeuvreerruimte van bepaalde derde staten, om huwelijken in België tussen personen van eenzelfde geslacht te verhinderen, sterk ingeperkt.
Wat betreft de maatregelen die zouden kunnen worden genomen om artikel 46 alinea 2 van het wetboek Internationaal Privaatrecht te kunnen toepassen, dient vooraf te worden nagegaan hoeveel gevallen de door u beschreven situatie per jaar vertegenwoordigt en of de bovengenoemde, recente wijzigingen ter zake geen afdoende maatregelen vormen.
07.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn heel uitvoerig, interessant en heel grondig antwoord. Ik zal dus niet verder aandringen.
Misschien nog een punt – een suggestie. Ik hoor van u dat er ondertussen zes lidstaten zijn die in dezelfde mogelijkheid voorzien in het Europese kader. Misschien is dit het moment om als Europees voorzitter eens na te denken over de mogelijkheid om afspraken te maken met bepaalde landen waar het probleem zich manifester stelt? Ik begrijp ook dat onze nationale wetgeving geen vrijbrief kan zijn om in die landen aan een strafrechtelijke vervolging te ontkomen. Dit spreekt voor zich. U hebt dit ook terecht aangehaald. Misschien kan dit wel eens op Europees niveau worden aangekaart?
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Dalila Douifi aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het verblijfrecht van Roma's" (nr. 18649)
08 Question de Mme Dalila Douifi à la ministre de l'Intérieur sur "le droit de séjour des Roms" (n° 18649)
08.01 Dalila Douifi (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de situatie van de romagemeenschap enigszins leren kennen via de burgemeester van Gent, de heer Termont. Ik ben ter plaatse geweest en ik moet zeggen dat we daar echt met een probleem te maken hebben, op humanitair vlak en allicht op beleidsvlak. De jongste maanden zijn in Gent in recordtempo groepen roma neergestreken. De stad Gent doet al wat ze kan om die opvang humanitair goed te laten verlopen. Ondertussen heeft men echter ook aanwijzingen dat men die reizen vanuit de landen van herkomst organiseert. Men komt hier aan met de bus en de eindbestemming is de stad Gent met als eindhalte het OCMW van Gent. Daarmee heb ik even de toestand geschetst.
Mijnheer de staatssecretaris, heeft uw departement zicht op het aantal roma in Vlaanderen? Weet u uit welke landen ze eigenlijk precies afkomstig zijn, als ze al uit meer dan een land afkomstig zijn?
In welke steden – ik heb Gent genoemd – doet het fenomeen zich nog meer voor?
Volgens welk verblijfsstatuut verblijven ze hier precies? Voor hoelang verblijven ze dan legaal op ons grondgebied? Ik vermoed dat ze op een bepaald ogenblik niet langer legaal op ons grondgebied zijn en dat ze dan in aanmerking komen om bijvoorbeeld verwijderd te worden. Zijn ze verwijderbaar? Zo ja, onder welke voorwaarden? Acht u het noodzakelijk om dat te doen in een bepaalde context? Ziet u dat als een mogelijke oplossing om de uitzichtloze situatie van die mensen te deblokkeren?
Hebt u intussen contacten gehad met uw collega-ministers, zowel binnen de regering als in de landen van herkomst, of met de bevoegde instanties in de landen van herkomst om het fenomeen aan te kaarten? Ziet u het als een prioritair aan te kaarten punt voor de agenda van het Europees voorzitterschap van ons land?
08.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Douifi, wat uw eerste en tweede vraag aangaat, verwijs ik graag naar wat de minister van Binnenlandse Zaken in dat verband heeft opgemerkt. Het klopt inderdaad dat de dienst Vreemdelingenzaken niet over nationale statistieken inzake de aanwezigheid van roma in België beschikt. Er zijn immers enkel statistieken beschikbaar op basis van de verschillende nationaliteiten en niet op basis van specifieke bevolkingsgroepen waartoe men behoort. Die vaststelling geldt ook voor de vreemdelingen die wel reeds een inschrijving in het Rijksregister hebben verkregen. Ook in dat register worden immers personen ingeschreven op basis van hun nationaliteit.
Dergelijke cijfergegevens zouden bovendien niet kunnen worden verzameld, gelet op het feit dat de betrokken vreemdelingen niet steeds binnen de reguliere verblijfskanalen gesitueerd kunnen worden.
Wat uw derde en vierde vraag aangaat, inzake het aspect tussen verblijf en verwijdering is het duidelijk dat de geldende reglementering dient te worden toegepast.
Op Belgisch niveau zouden die vreemdelingen onder meer op de volgende verblijfstatuten een beroep kunnen doen. Ofwel zijn ze EU-burger en dan vallen zij onder de toepassing van de algemene regelgeving ter zake en verblijven ze hier ook als EU-burger. Ofwel vallen ze onder de bepalingen van de Conventie van Genève of die inzake de subsidiaire bescherming en dan kunnen zij natuurlijk een asielaanvraag indienen.
Wat uw vijfde en zesde vraag aangaat, de EU onderneemt sinds 2008 verhoogde inspanningen met het oog op een coherent en effectief romabeleid. De Europese Commissie werkte reeds communautaire instrumenten en een structureel programma uit om de discriminatie tegen roma in Europa te bestrijden en om een integratie te bevorderen. Ik som enkele acties op.
In 2008 werd bovendien een eerste EU-romatop georganiseerd. Daarnaast werd het European platform for roma inclusion, dat alle stakeholders groepeert, op 24 april 2009 in Praag gelanceerd. Tijdens de jongste vergadering van dat platform, op 28 september 2009, werd gefocust op een betere opleiding voor de romagemeenschap binnen het EU-programma, education and training to 2020.
Op 18 juli 2009 gingen de raad van EU-ministers van Tewerkstelling en Sociale Zaken akkoord met de common basic principles for roma inclusion.
Het PROGRESS-programma van de EU ondersteunt bewustmakingscampagnes gericht tegen discriminatie van de romagemeenschap.
De Europese Commissie organiseerde het roma inclusion pilot project, dat een innovatieve en geïntegreerde aanpak beoogt van problemen waarmee de romagemeenschap te maken heeft.
Het Europees Parlement voert een onderzoeksmissie naar de discriminatie van roma in Italië. De commissie voor de Burgerlijke vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken van het Europees Parlement besliste bovendien tot de aanstelling van een bijzondere rapporteur voor de vragen inzake roma. Die rapporteur werd bovendien belast met de uitwerking van een jaarverslag over die problematiek.
Voorzitter:
Jacqueline Galant.
Présidente: Jacqueline Galant.
In 2010 zal de Europese Commissie, ten slotte, een rapport publiceren met een nieuwe analyse van de EU-instrumenten ten gunste van de integratie van de romagemeenschap. Dat zal de basis vormen van de tweede EU-romatop op 8 april 2010 onder Spaans EU-voorzitterschap.
08.03 Dalila Douifi (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, het is interessant om eens een overzicht te krijgen van wat er allemaal aan de gang is, waar het overal wordt aangekaart. Mijnheer de staatssecretaris, u bent zich ook wel bewust van de problemen dat een en ander met zich meebrengt.
Ik zal daarop nu in mijn repliek niet verder ingaan, mevrouw de voorzitter. Ik wilde gewoon nog opmerken dat ik hoop dat het niet de aard van mijn vragen is dat de staatssecretaris vermoeid maakt.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Dalila Douifi aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het vrije verkeer van EU-burgers" (nr. 19078)
09 Question de Mme Dalila Douifi au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la libre circulation des citoyens de l'Union européenne" (n° 19078)
09.01 Dalila Douifi (sp.a): De staatssecretaris heeft in zijn reactie al deels een antwoord gegeven op mijn vorige vraag. Met betrekking tot verblijf van derdelanders zoals asielzoekers hebben we immers een heel goed zicht op welke nationaliteit ze hebben, welke procedure gevolgd werd enzovoorts. Daar hebben we een kijk op.
EU-onderdanen komen doorgaans zonder enige procedure ons land binnen. Na drie maanden zijn ze dan niet langer toerist en verkeren ze vaak in een soort semi-illegale situatie. Het is daarbij niet altijd duidelijk aan welke voorwaarden ze voldaan hebben tijdens hun verblijf en of ze al dan niet ons land moeten verlaten. Ik had daaromtrent een drietal vragen voor u voorbereid.
Houdt de federale overheid op dit ogenblik bij hoeveel EU-onderdanen ons land binnenkomen? Aan welke voorwaarden moeten zij dan voldoen? Als dat het geval is, hoe gebeurt dat precies en door welke instantie? Kan u daarover cijfers geven?
Ik ben al aan het peilen naar het onderzoek dat daar naar gevoerd wordt. Wat zijn de oorzaken van de migratiestromen?
Tot slot, mochten al deze vragen negatief door u beantwoord worden, zou u het nuttig achten om een soort federaal meldpunt in te richten met als doel het migratieverkeer van de EU-onderdanen onder de loep te nemen om op die manier meer zicht te krijgen op die migratiestromen?
09.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De Dienst Vreemdelingenzaken beschikt niet over precieze cijfers met betrekking tot het aantal EU-burgers die het land als toerist binnenkomen. EU-burgers die niet in een hotel verblijven, dienen zich evenwel in te schrijven bij de gemeente van verblijf. Ze krijgen dan een melding van aanwezigheid conform bijlage drie van het Koninklijk besluit van 18 oktober 1981.
De gemeenten dienen een kopie van de melding van aanwezigheid door te sturen naar DVZ die op basis daarvan een dossier opent of, indien de vreemdeling reeds bekend is, actualiseert. De dienst VZ houdt niet bij hoeveel meldingen van aanwezigheid in het raam van een kort verblijf werden afgeleverd.
Cijfers voor lang verblijf worden wel bijgehouden. Binnen DVZ is er een dienst specifiek verantwoordelijk voor de verblijfsaanvraag van EU-onderdanen met uitzondering van gezinsherenigingen. Statistieken wijzen uit dat die dienst gemiddeld 2 500 verblijfsaanvragen per maand ontvangt. 70 procent van de aanvragen voor een verklaring tot inschrijving zijn afkomstig van werknemers, zelfstandigen of werkzoekenden.
Président: André Frédéric.
Voorzitter: André Frédéric.
20 % van de aanvragers zijn EU-onderdanen die een aanvraag indienen als beschikker van voldoende middelen van bestaan. Het zijn onder meer gevallen van mensen met een arbeidsovereenkomst in een andere EU-lidstaat die nu wonen in België of mensen die pensioengerechtigd zijn in een andere EU-lidstaat. Ten slotte, 10 % van de aanvragen komen van studenten uit de EU. Maandelijks worden er door DVZ gemiddeld 1 500 kaarten toegestaan. Het verschil tussen het aantal aanvragen en het aantal goedkeuringen is niet altijd gelijk aan het aantal weigeringen tot verblijf. Immers, in bepaalde gevallen heeft de EU-vreemdeling het land reeds verlaten, is de adrescontrole negatief enzovoort. Ik herhaal dat deze cijfergegevens afkomstig zijn van mijn diensten en niet van het rijksregister.
Ik kom dan bij uw laatste vraag. Zoals gesteld, bestaat er binnen DVZ een dienst die zich bezighoudt met de immigratie van EU-onderdanen. Voorts, houdt binnen de schoot van DVZ, het Belgische contactpunt van EMN (Europees Migratienetwerk) allerlei statistieken bij inzake migratie. Uiteraard is het uiteindelijke doel te komen tot een complete en gedetailleerde databank inzake immigratiestromen. Dit vereist echter enorme werkings- en personeelskosten. Om die reden trachten mijn diensten op efficiënte wijze prioriteiten te stellen en hierbij een rationele afweging te maken van de kosten en de baten.
09.03 Dalila Douifi (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor dit volgens mij zeer interessante antwoord. Als men ziet welke gevolgen de uitbreiding van de Europese Gemeenschap heeft en de migratiestromen die dit met zich meebrengt, denk ik dat dit een handig werkinstrument kan zijn om in de diepte te kunnen werken. Ik begrijp dat dit niet van vandaag op morgen kan en dat hiervoor bijkomende budgetten nodig zijn. Het is alleszins een voorstel dat wij steunen.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de strijd tegen schijnhuwelijken en schijnsamenwoonst" (nr. 19421)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het migratiebeleid" (nr. 19455)
- mevrouw Martine De Maght aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "schijnhuwelijken en schijnsamenwoonsten" (nr. 19470)
- mevrouw Martine De Maght aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de aanpassing van de vreemdelingenwet in het kader van schijnwettelijke samenwoonsten" (nr. 19536)
- mevrouw Els De Rammelaere aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "schijnpartnerschap" (nr. 19563)
- M. Michel Doomst au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la lutte contre les mariages et cohabitations de complaisance" (n° 19421)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la politique de migration" (n° 19455)
- Mme Martine De Maght au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les mariages de complaisance et les cohabitations fictives" (n° 19470)
- Mme Martine De Maght au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'application de la loi sur les étrangers dans le cadre de la cohabitation légale de complaisance" (n° 19536)
- Mme Els De Rammelaere au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le partenariat de complaisance" (n° 19563)
Le président: M. Doomst n'est pas présent.
10.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, het Antwerpse OCMW heeft een tijdje geleden beslist in het kader van een besparingsactie om het volledige budget voor de steun aan geregulariseerden, dat zou ongeveer 6 miljoen euro zijn, te schrappen. Indien het OCMW toch extra middelen wil, moet het volgens Open Vld-schepen van Begroting, de heer Bungeneers, maar aankloppen bij de federale overheid in plaats van bij de stad Antwerpen. In Antwerpen werd trouwens herhaaldelijk gewezen op het grote aantal regularisatieaanvragen en asielzoekers dat komt aankloppen voor opvang. De situatie dreigt nu dus te ontsporen door die beslissing van het OCMW, overigens een volgens mij terechte beslissing.
Daarnaast trekt het Antwerpse parket ook aan de alarmbel in verband met de strijd tegen schijnhuwelijken, waarop mijn collega straks dieper zal ingaan. Misbruik via het statuut van wettelijke samenwoner, waarop zoals u weet geen voorafgaande controle bestaat, maakt de strijd onmogelijk.
Die twee noodkreten, niet toevallig beide uit het Antwerpse, wijzen op een falend migratiebeleid van de federale regering, waarop ik u reeds een paar keer heb moeten wijzen, u niet alleen trouwens. Er is geen omvattende visie op migratie, er is ook geen voeling met wat op het terrein leeft. Enkele maanden geleden werd in de regering een akkoord bereikt of toch aangekondigd waarbij in ruil voor de massale regularisatie, die er wel reeds is gekomen, een verstrenging zou komen van het systeem van gezinshereniging, de aanpak van schijnhuwelijken en een verstrenging van de nationaliteitswetgeving. Geen van drie werd al gerealiseerd. We wachten nog steeds op een uitvoering van dat deel van het akkoord.
Ik heb een soortgelijke vraag ongeveer drie weken geleden gesteld aan de eerste minister. Hij vroeg mij toen nog even geduld te hebben, want de teksten zouden er dra aankomen. Ik heb nog steeds niets gezien. Mijnheer de staatssecretaris, ik heb voor u specifiek volgende vragen.
Is de federale overheid bereid de financiële gevolgen van de regularisatieronde voor eigen rekening te nemen, zoals het Antwerpse OCMW vraagt?
Zal de federale regering maatregelen nemen om de migratieproblematiek in de grote steden aan te pakken?
Wat is uw reactie op de noodkreet van het Antwerpse parket betreffende de controle op schijnhuwelijken en schijnsamenwoningen?
Is er in de regering intussen reeds een akkoord omtrent concrete maatregelen met het oog op een verstrenging van het systeem van gezinshereniging en de nationaliteitswetgeving en de aanpak van schijnhuwelijken? Zo ja, wanneer kunnen wij daarvan iets op papier zien?
10.02 Martine De Maght (LDD): De vorige collega verwees er reeds naar dat het Antwerpse OCMW en het parket aan de alarmbel trekken in verband met de strijd tegen schijnhuwelijken en schijnsamenwoonsten. Het OCMW en het parket pleiten er in feite voor om de mogelijkheid van samenwoning voor die groep personen af te schaffen, omdat er veel misbruik van gemaakt wordt. Er moet voor samenwoonst in prinicipe alleen een relationele band worden aangetoond. Een relationele band kan ook een familiale band zijn en hoeft niet noodzakelijkerwijze iets anders te zijn. De regels in verband met wettelijke samenwoonst gecombineerd met de regels in verband met gezinshereniging waarbij familieleden tot de 1ste graad zich bij hun familie die hier woont, kunnen vervoegen, maken het mogelijk dat men broers, zussen, ooms, tantes en ga zo maar door, naar hier haalt. Het enige wat de betrokkenen moeten doen, is aantonen dat zij een relationele band hebben en dat ze effectief samenwonen. Vandaag is hierop geen controle. Het is ook niet mogelijk, zeker aangezien de wetgeving hieromtrent niet duidelijk is.
Terecht wordt gevraagd om het statuut van samenwoner af te schaffen bij gezinshereniging. Gezinsherenigingen kunnen enkel voor familieleden tot de 1e graad. Wettelijke samenwoonst laat echter toe – ik heb het daarjuist al gezegd – dat, indien er een relationele band is en er wordt samenwoonst aangetoond, ook broers, zussen, tantes, ooms en ga zo maar door, naar hier komen. Blijkbaar was er weinig of geen voeling bij de opmaak van die wetgevingen met wat reëel en verantwoord is en wat niet tot misbruiken zal en kan leiden.
Het parket en het OCMW van Antwerpen hebben een duidelijk signaal gegeven. Andere parketten zullen volgen. Na een bevraging van de minister van Justitie, de heer Stefan De Clerck, over de aanpak van schijnhuwelijken en schijnsamenwoonsten, blijkt dat er effectief – en dat zegt de minister ook zeer expliciet – een aanpassing van de wetgeving noodzakelijk is. Een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek moet een strengere aanpak van schijnhuwelijken mogelijk maken. Om misbruiken van wettelijke samenwoonst in het kader van gezinshereniging te voorkomen, moet echter de vreemdelingenwet worden aangepast. Ik had dan ook volgende vragen aan de staatssecretaris.
Welk gevolg zal de federale regering geven aan het signaal van het parket van Antwerpen?
Wat is de visie van de federale regering en van u, mijnheer de staatssecretaris, omtrent de huidige vigerende wetgeving inzake migratie en asiel?
Het zijn telkens dezelfde vragen die naar voren komen. Misschien zou het nuttig zijn het debat hierover open te trekken.
Er was de belofte gedaan, gelinkt aan de vooropgestelde grote regularisatiegolf, om de wetgeving inzake schijnhuwelijken en schijnsamenwoonsten, de snel-Belgwet, de gezinsherenigingen en ga zo maar door, aan te passen aan de hedendaagse situatie. Tot op vandaag is dat niet gebeurd. Waaruit bestaan de acties en de visie die daaraan gekoppeld is? Wat is de planning om die belofte waar te maken?
Ik stel mijn vragen naar aanleiding van het antwoord dat ik van de minister van Justitie kreeg.
Bent u, aangezien het uw bevoegdheid is, bereid om de vreemdelingenwet op vlak van de schijnsamenwoning aan te passen? Zo ja, wanneer?
Zal er bij aanpassing van de wetgeving een wettelijke bevoegdheid aan de ambtenaar van de burgerlijke stand worden toegekend? Dat is heel belangrijk, want dan kan ook de lokale overheid optreden.
Wat is de stand van zaken betreffende de eerder gedane beloften in het kader van de gezinsherenigingen en de snel-Belgwet?
10.03 Els De Rammelaere (N-VA): Ik stel mijn vraag naar aanleiding van een antwoord in de commissie voor de Justitie.
De problematiek is u wellicht bekend. Een huwelijk wordt geweigerd op verdenking van een schijnhuwelijk. Er wordt beroep aangetekend. Ondertussen gaat men een samenlevingscontract aan. Er wordt niet gecontroleerd. Er wordt een verblijfsvergunning afgeleverd.
Het is zo verregaand dat het parket van Antwerpen aan de alarmbel heeft getrokken. Het zal de schijnhuwelijken niet meer controleren, omdat die toch volledig worden uitgehold door schijnsamenwoning.
Het probleem is dat er geen definitie is van samenwoning en dat het niet strafbaar is. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan niet controleren. Het probleem is in de commissie voor de Justitie besproken. Minister De Clerck heeft heel uitdrukkelijk naar u verwezen. U zou dat in het kader van de vreemdelingenwet oplossen.
Hoe zult u de schijnsamenwoning aanpakken?
10.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik geef ook meteen antwoord aan de heer Doomst. Het is een samengekoppeld antwoord. Ik zal het hem schriftelijk sturen.
Het is mijns inziens niet nodig om de mogelijkheid om verblijf te verwerven in het kader van een partnerschapsrelatie volledig te schrappen. Wettelijke samenwoning is in de eerste plaats een vermogensrechterlijke handeling, die niet per definitie een emotionele, seksuele relatie inhoudt. Mensen die op basis van een wettelijke samenwoning willen samenleven, hoeven dat zelfs niet te tonen. De logica achter een samenwoning of een huwelijk loopt niet volledig gelijk. Daarom is het ook iets anders dan het huwelijk zelf.
Ervaring met het nieuwe verblijfsstatuut leert ons dat er een aantal verfijningen moet worden doorgevoerd, om mogelijke misbruiken ter zake uit te sluiten. Ik heb al eerder gezegd dat er een wetsontwerp in voorbereiding is. In dat ontwerp worden wijzigingen in verband met gezinshereniging doorgevoerd. Er zullen ook een aantal updates gebeuren, die de coherentie in de wetgeving moet bevorderen.
In lijn met wat de regering op 9 oktober 2009 heeft beslist, zal een en ander inzake de samenwoning wijzigen.
Ik wens onder meer het volgende aan te halen. Voortaan zal ook een inkomenseis worden gesteld voor de gezinshereniger. Zo’n voorwaarde bestaat reeds voor andere categorieën van vreemdelingen, maar die zal nu dus worden uitgebreid.
Om de strijd tegen schijnpartnerschappen aan te gaan, werd bovendien op 9 oktober beslist dat de verblijfswet van 15 december 1980 zou worden aangepast. Wij onderzoeken momenteel de mogelijkheden om de duurzame stabiele relatie beter te omschrijven, in het kader van de wet van 1980 en niet in het kader van de samenwoning zelf. Meer precies zouden bepaalde partnerschappen geen verblijfsrechtelijke voordelen kunnen opleveren. Ik denk hierbij aan partnerschappen die werden gesloten tussen broer en zus of tussen ouder en kind.
Ook de controle a posteriori op de partnerschappen zou worden gewijzigd. Er zou worden voorgesteld om die voortaan op 3 jaar te brengen. Momenteel is er slechts controle tijdens de eerste twee jaar. Tijdens het derde jaar moet bijkomend een schijnsituatie worden aangetoond. Wij stellen voor om in het kader van de wettelijke samenwoonst in driejaarlijkse controle te voorzien. Momenteel wordt er nog over gediscussieerd of ook de basisvoorwaarde voor de duurzame en stabiele relatie kan worden aangescherpt, door een relatie van twee jaar te vereisen. Vandaag volstaat in bepaalde gevallen een relatie van een jaar, in de actuele uitvoering van de materie. In dat verband hebben reeds verschillende interkabinettenvergaderingen plaatsgevonden, ook met ondersteuning van de dienst Vreemdelingenzaken.
Wat ook in het kader van het ontwerp wordt onderzocht, is hoe de uitvoering van de voorwaarde voor de gezinshereniger om te beschikken over voldoende huisvesting praktischer kan worden opgevolgd. Hiervoor werden ook de Gewesten gecontacteerd, omdat het hun bevoegdheid is.
Er wordt hard gewerkt aan het ontwerp. Rest nog het doorhakken van een aantal laatste knopen.
U vraagt ook naar een aantal andere migratiedossiers. Het is juist dat de regering, naast de beslissing inzake regularisatie, ervoor gekozen heeft om een aantal misbruiken aan te pakken, zoals misbruiken van opvang bij meerdere asielaanvragen. Dat werd geregeld via de wet betreffende diverse bepalingen. Er werd ook een politiek akkoord gesloten over de hervormingen inzake gezinshereniging, schijnhuwelijk en nationaliteit, waarover de interkabinettenwerkgroepen zich nu buigen. Het zijn behoorlijk complexe hervormingen, die enige tijd vragen, maar er wordt goed vooruitgang geboekt. Bepaalde teksten zijn bijna klaar voor voorlegging aan, bijvoorbeeld, de privacycommissie en de Raad van State.
Voorzitter:
Jacqueline Galant.
Présidente: Jacqueline Galant.
10.05 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, u hebt tien seconden besteed aan mijn vraag. U heeft gezegd dat de IKW’s vooruitgang boeken. Waarvoor dank, maar dat wist ik al want ik had het al in mijn vraag vermeld. Premier Leterme wist mij dit een maand geleden ook al te zeggen. Ik veronderstel dat die IKW’s ondertussen gedaan hebben met praten en ik hoop dat er effectief eens iets op papier komt zodat het Parlement dit ook te zien kan krijgen.
De Franstaligen eisen een regularisatie. In de marge van een zomervakantie werd deze regularisatie beslist en ze is ondertussen ook al afgerond. Daartegenover vragen de Vlamingen noodzakelijke veranderingen. U bent het ermee eens dat die veranderingen er moeten komen, maar dat blijft aanslepen.
Ik kan dan ook geenszins tevreden zijn met uw antwoord. Ik geloof ook niet dat er veel vooruitgang zal worden geboekt.
10.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Smeyers, als u dergelijke replieken niet meer wenst te houden, moet u wachten tot de teksten worden neergelegd. Dit zal in het Parlement moeten worden goedgekeurd. U zult op het goede moment worden verwittigd.
Ten tweede, ik wens ook het volgende te zeggen. U probeert deze complexe en gevoelige materie als volgt samen te vatten. De regularisatie is er volgens u voor de Franstaligen gekomen terwijl de rest voor de Nederlandstaligen was. Als Franstalige moet ik u zeggen dat ik heel wat elementen uit het Nederlandstalige “pakket” hard heb verdedigd en dat ik veel initiatieven in dit verband steun. Ik heb gehoord dat veel Nederlandstaligen rechtszekerheid vragen inzake de regularisatie en dat zij de regularisatie ook steunen.
Als u zegt dat de Franstaligen vooral hebben aangedrongen op de regularisatie terwijl de Nederlandstaligen vooral voor de rest hebben gepleit, denk ik dat u daarmee niet correct bent.
10.07 Sarah Smeyers (N-VA): Ik ken uiteraard niet het standpunt van alle Vlamingen. Ik stel alleen maar vast dat op basis van de verkiezingsoverwinning en de partijprogramma’s het overgrote deel van de Vlamingen in dit federale Parlement vragende partij is voor een verstrenging van de nationaliteitswetgeving. Ik stel ook vast dat wij op anderhalf jaar van de verkiezingen staan en dat er nog altijd niets van in huis is gekomen.
10.08 Martine De Maght (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik moet eerlijk bekennen dat ik ook niet op alle vragen een antwoord heb gekregen, jammer genoeg.
Wat zal uw boodschap zijn ten aanzien van de parketten die het aangeklaagd hebben, die de alarmbel getrokken hebben, zoals het parket van Antwerpen? Zullen er effectief geen uitspraken meer gebeuren? Zullen er dossiers blijven liggen? Wat zal er met die dossiers gebeuren? Op die vragen heb ik jammer genoeg geen antwoord gekregen.
Ik ben wel blij dat u toegeeft dat er noodzakelijkerwijs zeer dringend acties ondernomen moeten worden. Alleen is de definitie van “dringend” voor interpretatie vatbaar. Onverwijld, waarschijnlijk. En dan heb ik er toch wel degelijk een probleem mee. U ziet immers hoeveel vragen er daarover gesteld worden, zoals u zelf hebt aangegeven. U ziet in welke mate iedereen bezorgd is over onze asielcentra die de golf niet meer kunnen verwerken. Er zijn te weinig wettelijke mogelijkheden om tegemoet te komen aan alles wat vandaag op ons afkomt inzake asiel en migratie. In dat opzicht denk ik dan toch dat de nodige spoed vereist is, die vandaag bij mijn weten ontbreekt, in alle antwoorden die naar voren worden gebracht. Er wordt aan gewerkt, en wij moeten de tijd dan maar afwachten.
Mijnheer de staatssecretaris, ik denk eerlijk gezegd dat we onze tijd voorbij zijn. We zijn al lang genoeg vragen aan het stellen. Nu moet dat geconcretiseerd worden; er moeten antwoorden gegeven worden op alle vragen die al gesteld zijn.
Voorzitter:
André Frédéric.
Président: André Frédéric.
10.09 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb wel een antwoord gekregen op de vraag wat u zult doen tegen schijnsamenwoning. U zult daar niets tegen doen. Het zal zelfs niet strafbaar gesteld worden. Ik noteer dat u het verblijf op basis van samenwoning niet zult schrappen, maar dat heb ik ook niet gevraagd. Enkel moeten de misbruiken tegengegaan worden. Andere voorwaarden stellen of de voorwaarden verstrengen, dat haalt allemaal niets uit als de controle niet meegaat, want daar wringt het schoentje.
Ik heb dat destijds aan uw voorgangster ook gezegd, aan mevrouw Turtelboom. Zij was zich bewust van dat probleem en had toegegeven dat er daar een probleem zat. Ze gaf ook toe dat er nagenoeg geen controle gebeurt.
Ik kan enkel maar betreuren dat er niets zal gebeuren aan die schijnsamenwoning. Er zal geen macht gegeven worden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand om controle uit te voeren. Het zal niet strafbaar gesteld worden.
U mag nog zo veel voorwaarden opleggen als u wil. Als er geen straf aan gekoppeld wordt, dan haalt dat niets uit.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de verstekelingen die worden aangetroffen op vrachtschepen in Belgische havens" (nr. 19451)
11 Question de M. Kristof Waterschoot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les passagers clandestins découverts à bord de cargos dans les ports belges" (n° 19451)
11.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag betreft verstekelingen in Belgische havens. Daarmee doel ik niet op de traditionele problematiek van vertrekkers uit Oostende of Zeebrugge naar Groot-Brittannië, maar veeleer op verstekelingen in andere havens. Het is een praktische vraag waarbij we hopelijk tot een oplossing kunnen komen.
Er worden steeds vaker verstekelingen aangetroffen op vrachtschepen. Traditioneel zijn dat zoals net gezegd vrachtschepen richting het Verenigd Koninkrijk. Nu zien we dat veel van die verstekelingen Canada trachten te bereiken. Het probleem is dat men in Groot-Brittannië aan boord probeert te gaan van schepen om via de haven van Antwerpen Canada te bereiken. Aangezien de haven van Antwerpen marktleider is binnen West-Europa in de handel met Canada, is het ook logisch dat dat vaker voorkomt.
Het moeilijke in de vreemdelingenwetgeving is dat het vaak onmogelijk is om te bepalen in welke landen die verstekelingen aan boord van het schip zijn gegaan. Die schepen varen immers in rotatie met meerdere havens. Bovendien beschikken de verstekelingen vaak niet over geldige papieren.
Wat doet de reder of scheepsagent als hij verstekelingen aantreft op weg naar een Belgische haven? Hij contacteert de scheepvaartpolitie. Minister Turtelboom verwijst naar uw diensten. Uit een aantal recente voorbeelden uit de maand februari blijkt dat er dan een aantal dagen niets gebeurt en onduidelijkheid heerst. Vandaar de volgende concrete vragen.
Wat moet er gebeuren als er verstekelingen worden aangetroffen aan boord van een schip op weg naar een Belgische haven?
Wat gebeurt er indien niet kan vastgesteld worden in welke voorgaande haven die verstekelingen aan boord zijn geraakt?
Wat indien de verstekelingen minderjarig zijn, zoals in februari nog het geval was?
Mogen die verstekelingen tijdelijk het Belgisch grondgebied betreden?
Kunnen er in samenwerking met de scheepvaartpolitie en uw diensten duidelijke procedures opgesteld worden die bepalen wat er moet gebeuren in bovenstaande gevallen om vertragingen van enkele dagen voor de scheepvaart te vermijden?
11.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het KB van 11 april 2005 betreffende grenscontrole aan de maritieme buitengrenzen verduidelijkt de basisprocedure met betrekking tot de manier waarop de overheid van de federale politie, belast met de politie te water, haar bevoegdheid inzake grenscontrole dient uit te oefenen.
Het KB verduidelijkt eveneens de omzetting naar intern recht van de richtlijn EG/6002 van 18 februari 2002 betreffende de meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen en/of vertrekken uit havens van de lidstaten van de EU.
Ook wordt in een definiëring van het begrip verstekeling of blinde passagier voorzien. Het betreft elke persoon die zich onrechtmatig op een vaartuig of in de cargo die aan boord wordt geladen bevindt en die aan boord wordt ontdekt na vertrek van het vaartuig of in de cargo in de haven van bestemming. Hij komt dan ook niet voor op de passagiers- of bemanningslijst.
De algemene bevoegdheid van de kapitein is eveneens bepaald. De kapitein is elke persoon die over een vaartuig gezag voert, alsmede de persoon die hem vervangt.
Voorts is de Schengencode van toepassing. Deze code legt de gezagvoerder de verplichting op de bevoegde autoriteiten voor de grenscontrole onverwijld de mededeling te doen van zich aan boord bevindende verstekelingen en zo mogelijk voor het binnenlopen in de haven. Daaraan wordt echter uitdrukkelijk toegevoegd dat de verstekeling onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder blijft.
Zodra de kapitein of de gezagvoerder weet heeft van het feit dat hij verstekelingen aan boord van zijn schip heeft, moet hij dit in het logboek van het schip opnemen. De meeste verstekelingen worden vrij snel ontdekt, eenmaal het schip de haven heeft verlaten. Zij hebben immers nood om te voldoen aan de meeste primaire levensbehoeften.
Bij hun aantreffen neemt de kapitein de nodige maatregelen opdat zij geen gevaar zouden opleveren voor zichzelf of het schip en zijn bemanning. Voor de aankomst in een Belgische haven is men verplicht aangifte te doen bij de scheepvaartpolitie.
De Schengengrenscode maakt geen onderscheid tussen minderjarige en meerderjarige verstekelingen. Evenwel contacteert de scheepvaartpolitie de dienst Voogdij van de FOD Justitie indien het gaat om minderjarige verstekelingen. De scheepvaartpolitie gaat zich steeds vergewissen van de levensomstandigheden van de verstekelingen aan boord van het schip. Indien de levensomstandigheden aan boord van het schip mensonwaardig zijn, dat wil zeggen dat ze in schril contrast staan met die van de bemanningsleden, wordt de kapitein verzocht in een andere ruimte te voorzien of de bestaande ruimte aan te passen.
Wanneer door de scheepvaartpolitie wordt vastgesteld dat een medisch onderzoek noodzakelijk is, op verzoek van de kapitein of op verzoek van de verstekeling zelf, wordt een arts gevorderd op kosten van de schipeigenaar.
Indien de verstekeling een asielaanvraag aan de scheepvaartpolitie aanvraagt, verwittigen zij de dienst Grenscontrole van de DVZ. Bij de afhandeling van de asielaanvraag, wordt de asielaanvraag opgestart, zoals voorzien in artikel 50ter en artikel 51, ten tweede van de wet van 15 december 1980.
Aangezien verstekelingen niet voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst in het Rijk en zij onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder aan boord van het schip blijven, wordt door de gezagvoerder van de scheepvaartpolitie een verbod tot ontscheping betekend.
Alle grensposten krijgen regelmatig instructies van de dienst Grenscontrole van de DVZ. Deze dienst voert ook werkbezoeken bij de grensposten ter plaatse uit, zodat er steeds sprake is van een wisselwerking tussen de verschillende uitvoeringsdiensten.
11.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor de hele mooie synthese van de regelgeving. In de laatste paar zinnen van uw antwoord schetst u inderdaad het probleem. Die verstekeling krijgt volgens onze wetgeving geen toegang tot het Belgische grondgebied. Vaak kan niet worden bepaald in welk land hij aan boord is gegaan. Schepen met een rotatie van enkele uren hebben dan ook te maken met het probleem dat niemand die verstekeling wil. Hij moet aan boord van het schip blijven.
De scheepseigenaar van een schip dat Antwerpen als laatste laadhaven heeft alvorens overzees te vertrekken, weet niet wat hij met dat schip moet doen. Hij zit met een verstekeling en door de internationale reglementering kan hij onmogelijk overzees afvaren. Hij weet met die verstekeling geen blijf.
Ik dring aan op overleg met de representatieve sectorvereniging en met de agenturen die in de praktijk vaak met deze problematiek te maken hebben. Een overleg met een van uw medewerkers moet mogelijk zijn om zulks uit te klaren en te vermijden dat het geen drie of vier dagen duurt, zoals de praktijk uitwijst, om dit probleem op te lossen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les dossiers de régularisation" (n° 19557)
12 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de regularisatiedossiers" (nr. 19557)
12.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, de nombreux employeurs s'inquiètent de la durée que prendra le traitement des dossiers de régularisation. En effet, nombre d'entre eux ont signé un contrat de travail avec un demandeur de régularisation mais ne pourront, si la procédure est trop longue, attendre l'issue du traitement.
Par ailleurs, il me revient que les contrôles de résidence organisés par les communes sont problématiques parce que bâclés dans certaines communes; l'agent de quartier se présente deux fois en journée et si la personne est absente, il en conclut un peu rapidement que la personne n'habite pas à l'adresse. Dans l'hypothèse de l'ancrage local durable, c'est problématique puisque ces personnes ne pourront plus introduire une nouvelle demande et bénéficier de l'examen de leur dossier sur la base de ce critère.
Monsieur le secrétaire d'Etat, quel est le timing prévu pour le traitement des dossiers de régularisation, notamment pour les demandes basées sur l'ancrage lorsque l'intéressé a joint un contrat de travail? Du personnel supplémentaire a-t-il été engagé à l'Office des étrangers pour traiter les dossiers? Un ordre de priorité a-t-il été instauré? Existe-t-il des instructions particulières données aux agents de quartier sur la manière de mener les enquêtes de résidence ou chaque commune a-t-elle ses pratiques propres? En cas d'absence de pratiques communes ne faudrait-il pas prévoir des instructions, afin que chaque commune procède à des enquêtes de résidence sérieuses?
12.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Genot, comme vous le savez, la loi n'impose aucun délai de traitement pour les demandes de régularisation humanitaire. Toutefois, j'ai pris certaines dispositions pour que ces traitements soient les plus rapides possible, notamment en augmentant le personnel en charge du traitement de ces dossiers. Les dossiers introduits sont tous traités de la même manière. Aucun traitement prioritaire n'est prévu.
Madame Genot, je ne suis pas habilité à donner directement les instructions aux agents de quartier. Cela ne relève pas de ma compétence. L'Office des étrangers s'efforce, par le biais de GEMCOM, le réseau de communication avec les communes, d'informer les communes sur les "bonnes pratiques", afin de tendre vers une pratique des plus uniformes et des plus adéquates. Le but est de faciliter le travail des communes quant aux instructions qui doivent être données dans le cadre du contrôle de résidence, de manière à ce que cette information, provenant des communes, puisse être facilement traitée par l'Office des étrangers.
12.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, étant donné qu'il n'y a pas de traitement prioritaire, je suppose que l'on suit l'ordre d'introduction des dossiers.
Quant au regroupement familial, l'Office des étrangers a eu, à l'époque, une coordination avec la police en vue de rédiger une circulaire définissant la manière de mener une enquête de police sérieuse dans le cadre d'un regroupement familial. Elle prévoyait, par exemple, six visites, dont une en soirée et une le week-end. Un formulaire standard avait également été mis au point.
En l'occurrence, ce n'est pas du tout le cas. Dans une même zone de police, il arrive que les policiers doivent remplir des formulaires différents en fonction de la commune. En outre, nous avons connaissance de policiers qui passent uniquement en journée. Or, vous vous en doutez; ces gens travaillent au noir la journée pour subvenir à leurs besoins. Par conséquent, il est établi qu'ils ne résident pas là et leur dossier n'est même pas transmis à l'Office des étrangers. Si ces exemples se multiplient, nous allons vers la catastrophe!
12.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Selon la circulaire de 2007, il est de la responsabilité des communes d'effectuer ce contrôle de résidence. Les informations doivent être transmises à l'Office des étrangers; cette transmission doit être la plus rapide et la plus efficace possible.
Je précise qu'il y a une exception au caractère non prioritaire du traitement des dossiers; il s'agit des dossiers qui viennent de Fedasil. Je suppose que je ne dois pas vous démontrer la pertinence de leur caractère prioritaire.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de werkonderbreking in het asielcentrum van Vottem" (nr. 19778)
- de heer Michel Doomst aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de werkonderbreking in het gesloten asielcentrum van Vottem" (nr. 19798)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'interruption de travail au centre d'asile de Vottem" (n° 19778)
- M. Michel Doomst au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'arrêt de travail dans le centre fermé pour demandeurs d'asile de Vottem" (n° 19798)
13.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, deze vraag gaat over de werknemers van het gesloten asielcentrum te Vottem, die op 22 februari een werkonderbreking hebben gehouden. Op 20 februari, twee dagen ervoor, hadden zij dat ook al gedaan, naar aanleiding van een geval van agressie van een van de bewoners en de reactie van de dienst Vreemdelingenzaken daarop. De dienst Vreemdelingenzaken heeft namelijk beslist om die asielzoeker uit het centrum te zetten met het bevel om het grondgebied te verlaten.
Mijnheer de staatssecretaris, klopt die berichtgeving?
Werd die man bestraft voor zijn agressief gedrag?
Waarom koos DVZ niet voor een onmiddellijke repatriëring?
Zijn er gelijkaardige gevallen bekend waarbij vreemdelingen het gesloten centrum mogen verlaten na een geval van agressie?
Wordt op die manier niet het foute signaal gegeven dat agressie beloond wordt met een "vrijlating"?
Welke maatregelen zult u nemen om enerzijds, geweld in centra beter te bestraffen en anderzijds, de veiligheid van het personeel beter te waarborgen? Dat is mijn belangrijkste vraag.
Le président: M. Doomst n’est pas là, donc sa question n° 19798 est sans objet.
13.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het gaat over het incident met een bewoner van Guinea op 18 februari. De betrokkene was een mannelijke asielzoeker. Op 17 februari 2010 werd zijn tweede asielaanvraag door CGVS verworpen. Tussen de eerste en de tweede asielaanvraag waren de verwijderingspogingen mislukt.
De betrokkene was ontevreden over zijn vasthouding en maakte problemen in de vleugel waar hij werd vastgehouden. Het veiligheidspersoneel greep in door hem uit de vleugel te halen en probeerde hem opnieuw onder controle te krijgen door op hem in te praten. De situatie ontaardde echter en verschillende personeelsleden raakten gewond. Na het gebruik van dwangmiddelen kon de betrokkene als ordemaatregel 48 uur in isolatie geplaatst worden.
Aangezien de wettelijke termijn van zijn vasthouding afliep, diende hij vrijgelaten te worden. Dat gebeurde op 19 februari. Op dat moment was de termijn van de isolatiemaatregel nog niet afgelopen. Dat leidde tot syndicale acties in het centrum. De betrokkene werd wegens zwaarwichtige feiten in het centrum in isolatie geplaatst voor 48 uur, overeenkomstig artikel 101 van het KB. Ik wil nogmaals benadrukken dat DVZ gehouden is aan de wettelijke termijn van de administratieve vasthouding. In voorliggend geval verliep de vasthoudingstermijn en was er geen andere keuze dan de betrokkene vrij te laten. Dat kan inderdaad de verkeerde perceptie wekken, namelijk dat agressie-incidenten aanleiding geven tot vrijlating.
De agressieproblematiek krijgt in de centra een prioritaire aandacht. In 2006 werd er een agressiebeheersplan uitgewerkt. Dat plan werd afgewerkt in juni 2007. Het plan werd opgesteld in samenspraak met de directie van de verschillende gesloten centra en het bureau Transfer. Er werden structurele acties inzake preventie, interventie en nazorg in het plan opgenomen om het risico op agressie beheersbaar te houden. In elk centrum en voor het bureau Transfer werd er vervolgens in september 2007 een agressiemanager aangesteld.
Er werd ook een interne werkgroep opgericht om de problematiek permanent op de agenda te houden en de acties van het plan uit te voeren. Elke werkgroep analyseert het fenomeen op een permanente basis en werkt aan de realisatie van de concrete acties van het plan.
13.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijns inziens is zo’n agressiebeheersplan inderdaad noodzakelijk. Ik kan mij voorstellen dat asielzoekers het soms moeilijk krijgen. Dat mag uiteraard niet ten koste gaan van de veiligheid van andere asielzoekers en zeker ook niet van de werknemers van de gesloten en open centra. Misschien moeten we in samenwerking met uw collega Courard een evaluatie van dat plan organiseren en in strengere regels voorzien.
Ik hoor zeer regelmatig
personeel van die centra klagen en hun angst uiten, omdat de veiligheid niet
gegarandeerd is. Er is dus volgens mij zeer veel werk aan de winkel.
Het incident is gesloten.
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les expulsions sous escorte coincées dans un pays en coup d'État" (n° 19782)
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la coopération belgo-bulgare dans le cadre de certaines expulsions" (n° 19886)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "begeleide uitwijzingen die vastzitten in een land waar een staatsgreep plaatsvindt" (nr. 19782)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de Belgisch-Bulgaarse samenwerking bij bepaalde uitwijzingen" (nr. 19886)
14.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la presse de ce week-end relatait une information surprenante: un vol militaire belgo-bulgare, rapatriant des réfugiés nigérians déboutés a été bloqué à Niamey, suite au coup d'État au Niger. "Dix-huit agents de police belges sont restés coincés au Niger en accompagnant l'expulsion de trois ressortissants du Nigeria. Ils ont dû rester plusieurs jours à l'hôtel, dans un pays secoué par un coup d'État".
Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous cette information? Quelle est la situation des trois expulsés actuellement? Et celle des policiers?
Aucune information quant au coup d'État n'était-elle disponible au moment de quitter le territoire mercredi dernier? Combien de policiers accompagnent généralement l'expulsion de trois personnes? Quel coût cela représente-t-il pour notre budget (salaires, hôtels, per diem, etc. )?
De plus, cinq vols sécurisés auraient eu lieu en 2009 et déjà trois en 2010. Confirmez-vous cette information? Pourquoi cette augmentation de l'utilisation de ces vols militaires? Quel est le coût de l'utilisation d'un vol sécurisé? À quel service public fédéral cette dépense est-elle imputée?
Deux de ces vols auraient eu lieu à destination d'Athènes, donc non pas pour des demandeurs d'asile déboutés, mais pour des "cas Dublin" dont vous savez que la Cour européenne et le HCR des Nations unies réprouvent le retour vers la Grèce.
Depuis quand et sur base de quels accords avons-nous des rapatriements communs avec la Bulgarie? Est-ce un rapatriement organisé par l'agence Frontex?
14.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Genot, je confirme cette information. Les membres de la police fédérale et de l'Office des étrangers sont de retour sur le territoire et en sécurité. Quant aux trois personnes d'origine nigériane, elles ont été confiées, comme le prescrit la loi de 1956, aux services d'immigration du pays d'origine. Nous ne disposions d'aucune information qui aurait pu nous permettre d'appréhender le coup d'État. Si cela avait été le cas, l'éloignement n'aurait pas eu lieu. Par ailleurs, un coup d'État est difficilement prévisible.
L'accompagnement était composé d'un fonctionnaire à l'immigration de l'Office des étrangers, un médecin, un membre de la police responsable de la situation psychologique, deux personnes de l'Inspection générale de la police, deux rapporteurs de la police fédérale, un commissaire, un inspecteur principal de la police – celui-ci accompagnait dans le cadre de sa propre formation –, six escorteurs (deux par personne à éloigner), quatre personnes du groupe d'interventions spéciales – des policiers qui assurent un soutien supplémentaire au cas où des incidents se produiraient. Il s'agit en effet d'un vol sécurisé à destination du Nigeria. Il n'y a pas d'augmentation du nombre de vols sécurisés ou de vols spéciaux. De 2007 à 2009 inclus, il y a eu sept et cinq vols de cette catégorie.
Le coût de ces éloignements est pris en charge par le SPF Intérieur dans les limites du budget du projet européen de jumelage, qui est de 600 000 euros. Il s'agit d'un projet de jumelage qui prônait un transfert d'expertises en matière d'organisation de vols communs spéciaux. Ce projet européen a démarré le 15 juin 2009 avec la Bulgarie. Il est notre contribution au renforcement des services d'immigration dans les nouveaux États membres de l'Union européenne, surtout dans les pays ayant une frontière Schengen extérieure. Il ne s'agit pas d'un rapatriement organisé par l'agence Frontex.
14.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Vous n'avez pas répondu à ma question sur le coût de ce type d'opération. Je ne comprends pas bien qu'il faille dix-huit personnes pour accompagner trois personnes expulsées, même sous escorte, et j'imagine que le coût doit en être particulièrement important. On parle d'un budget de 600 000 euros pour le jumelage. Ces 600 000 euros vont-ils servir à des opérations de ce type? Vous n'avez pas répondu à la question sur le nombre de vols sécurisés en 2010.
Le président:
Madame Genot, vous pouvez poser la question suivante.
14.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je n'ai pas de réponse à ma question sur le nombre de vols.
Le président: Nous sommes dans la réplique…
14.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Si le ministre ne répond pas aux questions que j'ai transmises par écrit dans les délais, cela ne sert à rien de s'adonner à ce genre d'exercice.
14.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Si vous voulez faire un peu de procédure, les questions de statistiques et de détails doivent être des questions écrites. J'ai pour habitude d'essayer d'y répondre le plus rapidement possible. Si vous voulez le détail du nombre de personnes, savoir comment ils étaient habillés, ce que cela a coûté, ce qu'ils ont mangé, le prix des sandwichs qu'ils ont pris là-bas et le détail de la note, vous me permettrez d'y répondre par écrit, sinon, nous allons avoir des difficultés à réaliser ce type d'échange dans le cadre d'une question orale.
Le président:
Madame Genot, vous recevrez votre complément d'information par écrit.
14.07 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Par contre, je n'ai pas répondu à la question sur le nombre de vols en 2010, je n'ai pas l'information avec moi, je vous la donnerai dès que je l'aurai.
14.08 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je vais introduire une question écrite et je vais pouvoir tester la procédure des questions écrites. Régulièrement j'en pose et régulièrement, j'attends la réponse extrêmement longtemps. J'en poserais davantage si je recevais les réponses plus rapidement et ce, pas seulement en ce qui vous concerne, mais auprès de chaque ministre.
Le président: Si nous obtenions des réponses plus rapides aux questions écrites, nous ne serions pas envahis de plusieurs dizaines de questions hautement intéressantes qui durent des heures. Mais c'est le cas de tous les ministres. Nous ne vous en voulons pas en particulier, monsieur le secrétaire d'État.
Het incident is gesloten.
15 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'expulsion d'une personne malade du sida" (n° 19783)
15 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de uitwijzing van een aids-patiënt" (nr. 19783)
15.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ma question porte sur deux malades du sida, dont une sous traitement depuis un certain temps et qui a des difficultés à recevoir ce traitement au centre 127bis. J'aurais voulu faire le point sur la question avec vous. Considérez-vous que le traitement sida est accessible au Cameroun? Pendant sa détention, cette personne n'a pu obtenir des médicaments pour sa maladie prescrits par des médecins extérieurs au centre fermé. Quel est le suivi médical des malades du sida en centre fermé? Qui décide et d'après quels critères si les traitements prescrits à l'extérieur seront suivis ou non?
15.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Les patients souffrant du sida reçoivent le traitement médical standard du service médical des centres fermés, ce qui est également d’usage pour les Belges. Pour cela, il y a donc une collaboration entre les disciplines spécialisées des différents hôpitaux universitaires et académiques et de l’Institut tropical d’Anvers. Si des spécialistes externes sont impliqués dans le processus et que ceux-ci prescrivent une médication, cela se fait en concertation avec le médecin du centre en tant que tel.
Finalement, je peux vous communiquer qu’en ce qui concerne le Cameroun, un rapport de Médecins sans Frontières déclare que les traitements médicaux et psychologiques y sont disponibles et que le gouvernement les fournit gratuitement dans le cadre d’un nouveau programme national de traitement.
15.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): En ce qui concerne l'accessibilité au centre fermé, il y a apparemment des difficultés de coordination entre le médecin du centre et les médecins extérieurs qui sont pourtant des hôpitaux universitaires reconnus comme centres de référence sur ces questions.
Je ne comprends donc pas très bien ce qui se passe.
On sait que les interruptions de ce type de traitement sont très dommageables. Il faudrait donc faire en sorte que cela ne se reproduise pas.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. Fouad Lahssaini au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les problèmes d'hygiène au centre 127bis" (n° 19829)
16 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de problemen inzake hygiëne in het centrum 127bis" (nr. 19829)
16.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, il y a quelques jours, le centre 127bis a fait appel à une firme de désinfection pour traiter la présence d'insectes dans les chambres des résidents du centre.
Cette firme a préconisé la fermeture du centre pendant quatre jours, le temps de procéder à la désinfection. Cependant, l'administration du centre n'aurait pas suivi cet avis et aurait donc permis que les résidents restent logés dans des bâtiments infectés et qui pourraient le rester pendant plusieurs mois! Depuis lors, j'ai appris par la presse qu'une certaine désinfection a eu lieu, mais absolument pas selon la méthode préconisée par la firme et qui s'avère être la plus adéquate pour lutter contre cette invasion d'insectes.
Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous ces informations? Qu'allez-vous faire pour procéder d'urgence à une réelle opération de désinfection, afin de ne pas laisser des personnes vivre dans des conditions inhumaines, voire dégradantes? Quelles mesures allez-vous prendre vis-à-vis de la direction du centre qui agit, une fois encore, en faisant fi de la dignité humaine des résidents?
Je rappelle que c'est la troisième fois que j'interviens sur des faits qui touchent à la dignité de personnes détenues dans des centres. Dans le premier cas, il s'agissait de maltraitances; dans le second cas, de faits de violence sur des résidents. À présent, il s'agit de conditions d'hygiène inacceptables dans lesquelles on laisse vivre des résidents.
16.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Lahssaini, ce que vous pensez savoir ne me semble pas être correct. La firme concernée n’a pas recommandé la fermeture du centre 127bis mais uniquement la fermeture des locaux infectés; ce qui a d’ailleurs été fait par l’Office des étrangers.
Suite au constat de ce problème, la désinfection a été effectuée le plus vite possible en collaboration avec la firme Hunt. Les travaux sont suivis en permanence et corrigés si nécessaire.
Les habitants des chambres où des punaises de lit ont été trouvées ont reçu une autre chambre. Leurs vêtements ont été lavés et désinfectés. Les chambres situées dans l’aile L1 restent fermées jusqu’au moment où la firme Hunt donnera son autorisation à leur réouverture.
Autrement dit, à aucun égard, il n’a été question de situations inhumaines. Au contraire, la direction du centre 127bis a fait tout le nécessaire afin de résoudre le problème rapidement et efficacement.
16.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, s’il n’était pas question de parler de la fermeture du centre dans sa totalité, il était question de fermeture d’une aile en particulier. Les punaises ne s’arrêtaient pas à certaines chambres. Le temps qu’elles soient détectées, elles ont eu la possibilité de se répandre un peu partout.
Ce qui est révoltant, c’est que lors de cette période de traitement, on a permis aux travailleurs de bénéficier d’un certain type d’encadrement et de traitement alors que les résidents, à part leur transfert dans d’autres chambres, n’ont pas été traités de la même façon.
Cela peut paraître anodin mais il me semble que cela touche à la dignité humaine. Il n’y aucune raison de permettre à ceux qui travaillent et qui sont en contact avec les punaises d’avoir un traitement différent de celui des résidents.
(…) (interférences gsm)
Het incident is gesloten.
17 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les tests ADN dans le cadre des regroupements familiaux" (n° 19883)
17 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de DNA-tests in het kader van de gezinshereniging" (nr. 19883)
17.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, en septembre 2003, le SPF Intérieur a décidé d'instaurer la possibilité d'effectuer des tests ADN dans le cadre des procédures de regroupement familial. Au départ, cette procédure est conçue comme un projet pilote destiné à être évalué et quelques postes diplomatiques seulement étaient autorisés à y participer. Aujourd'hui, sans véritable évaluation, la procédure s'est généralisée et elle est devenue une étape incontournable de la procédure de regroupement familial.
Le recours à ces tests soulève certaines questions car ils véhiculent une notion essentiellement biologique de la notion de famille alors que dans tous les pays, tous les enfants ne sont pas forcément les enfants de leur père. Cela a pour conséquence de bouleverser l'équilibre des familles et d'ébranler l'intérêt des enfants concernés. Or il s'agit pour ces familles de réfugiés de l'ultime étape après plusieurs années de souffrance, de persécution et de séparation. En outre, d'après les chiffres du rapport annuel de l'Office des étrangers, sur 3 731 tests effectués, 3 475 se sont avérés positifs. Le Comité belge d'aide aux réfugiés (CBAR) a lui aussi des chiffres largement positifs.
Cela montre que les familles qui demandent le regroupement familial n'ont aucune intention de frauder ou d'utiliser cette procédure comme manière de séjourner en Belgique. Quand on reconnaît des personnes comme réfugiés, c'est souvent parce qu'elles risquent des persécutions dans leur pays d'origine. Donc, leur famille est dans la même situation et il y a une urgence à opérer ce regroupement.
Ne pensez-vous pas qu'il serait temps de se livrer à une évaluation de cette procédure de tests ADN dans un débat public et de tirer des conclusions sur son utilité? En outre, il y a le problème des coûts. Il semblerait que dans la majorité des pays européens, les frais de tests ADN pour le regroupement familial des enfants des réfugiés sont pris en charge par les autorités et à tout le moins quand les tests s'avèrent positifs. En Belgique, ce n'est pas le cas.
Étant donné le coût élevé de ces tests et leur utilisation presque systématique, le CBAR a créé un fonds qui prête de l'argent à un taux d'intérêt "social" de 5 % pour financer les billets d'avion et les tests ADN prouvant un lien de parenté. Ce fonds qui a débuté en janvier 2009 et qui s'élevait à 120 000 euros a déjà aidé plus de 80 familles mais ne contient plus que 30 000 euros. Le fonds est donc bientôt épuisé et de nombreuses familles vont se trouver en difficulté. En outre, ces familles doivent faire face à d'autres frais importants comme les demandes de visa (180 euros par personne), l'achat des passeports (jusqu'à 300 euros par personne), la légalisation des documents, la visite chez un médecin pour obtenir le certificat médical, les billets d'avion, parfois la location d'un logement suffisant, même bien avant que la famille n'arrive.
Sauf erreur, votre prédécesseur, Mme Turtelboom, se serait engagée pour que l’État belge prenne en charge ces frais de tests ADN. Ne pensez-vous pas qu’il faudrait, à l’instar des autres pays de l’Union européenne, que les autorités belges prennent en charge ces frais de tests ADN?
17.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Genot, l'Office des étrangers exige d'abord que la preuve du lien soit apportée par la production d'un extrait de registre de l'état civil du pays d'origine. Lorsque l'intéressé se trouve dans l'impossibilité d'obtenir un acte légalisé et que l'analyse du dossier ne fait pas ressortir ce lien de parenté, nous proposons le test ADN facultatif.
Une grande majorité des tests effectués donne un résultat positif mais je ne peux pas vous suivre lorsque vous concluez que ces tests n'auraient plus leur utilité. Bien au contraire, le grand nombre de résultats positifs indique qu'un test ADN constitue un moyen efficace pour permettre à davantage de personnes de prouver leur lien de parenté en toute objectivité.
En ce qui concerne la prise en charge de ce type de tests par le budget de l'État, il s'agit d'une piste importante à étudier puisqu'il est question d'un budget tournant aux alentours de 300 000 euros par an. Dans le but d'avancer, j'ai demandé à mon administration d'examiner le coût de pareilles mesures et comment le limiter au maximum.
Je tiens toutefois à vous dire que toute initiative en ce sens viserait d'abord à couvrir les personnes ayant le statut de réfugiés reconnu. Ensuite, d'autres catégories de personnes pourraient être concernées.
17.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Il me semble utile que nous puissions évaluer dans quels types de cas ces tests sont nécessaires ou non. En effet, il existe suffisamment de documents pour ne pas devoir recourir systématiquement à ce test cher, comme cela se fait de plus en plus fréquemment.
J'espère que vous pourrez examiner la possibilité d'un financement, pour certaines catégories dans un premier temps, et peut-être pour d'autres, dans un deuxième temps.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
18 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de aanstelling van een nieuwe 'afgevaardigde' bij Fedasil" (nr. 19958)
18 Question de Mme Martine De Maght au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la désignation d'un nouveau 'représentant' au sein de Fedasil" (n° 19958)
18.01 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, een tweetal weken geleden werd bij Fedasil een nieuwe commissaris aangesteld om de opvangcrisis op te lossen. Uiteindelijk blijkt het om een afgevaardigde te gaan die ondertussen is aangesteld en een soort verbindingsman moet zijn tussen alle beleidsniveaus en alle actoren. Mij werd net door staatssecretaris Courard bevestigd dat hij een jaar de tijd krijgt om nieuwe opvangplaatsen te creëren en alles inzake opvang in goede banen te leiden en te coördineren.
Er wordt echter op geen enkel ogenblik aandacht besteed aan de manier waarop vandaag het opvangbeleid inzake asielzoekers is georganiseerd. Dat is spijtig voor de man die nu alles moet komen coördineren.
Tijdens de plenaire zitting van 25 februari jongstleden werd u bevraagd in verband met de toevloed van asielzoekers vanuit Macedonië en Servië. Daar wordt nu een soort migratietoerisme georganiseerd en gepromoot. U deelde tijdens die zitting mee dat er gesprekken zullen plaatsvinden om signalen te geven aan de lokale bevolking. Zo moet vermeden worden dat ze hun hebben en houden achterlaten om hier te genieten van ons sociaal vangnet, een vast inkomen en een dak boven hun hoofd.
U geeft aan dat de personen waarvan hier sprake is, onverwijld zullen worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Ondertussen moet er kost en inwoon voor hen worden voorzien, meestal in hotels. Daarom had ik volgende vragen:
Hebt u ondertussen gesproken met de beleidsverantwoordelijken van Macedonië en Servië zoals u had aangegeven tijdens de plenaire zitting?
Wat zullen de acties zijn die ondernomen worden om de lokale bevolking daar op een correcte manier te informeren?
Op welke manier zullen die asielaanvragen behandeld worden? Zal dat op een andere manier gebeuren dan de behandeling van de overige dossiers?
Heeft de staatssecretaris zicht op de in- en uitstroom van de huidige asielcentra?
Heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de manier waarop vandaag asielaanvragen verlopen? Wat was het resultaat daarvan?
Wat is de gemiddelde duurtijd van een asielaanvraag?
Wat zijn de pijn- en aandachtspunten in het huidige beleid wat asiel en migratie betreft?
Wat is de motivatie om een extra afgevaardigde aan te stellen bij Fedasil?
18.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Wat de toestroom betreft van vluchtelingen uit Servië en Macedonië zal ik binnenkort samen met de premier naar de Balkan reizen om het probleem ter plaatse te bespreken. Het doel is om met de plaatselijke autoriteiten te bekijken hoe de problematiek het meest efficiënt kan worden aangepakt.
Ondertussen werden reeds preventieve maatregelen genomen. Zo hebben de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en staatlozen, en de directeur-generaal van DVZ de lokale pers te woord gestaan waarbij de situatie van personen die hier zijn aangekomen, werd uitgelegd: geen opvang, snelle behandeling van de asielaanvraag, terugzending. Ik heb gisteren nog twee interviews gegeven op de Macedonische televisie. Vandaag heb ik nog een interview gegeven op de Servische televisie. Wij gaan door met het geven van goede informatie aan de bevolking. De komende weken zal een immigratieambtenaar ter plaatse een informatiecampagne organiseren.
Wat de ingediende asielaanvragen betreft, zal een versnelde behandeling ervan plaatsvinden. Het gaat om personen die aankomen met een geldig paspoort en een visumvrijstelling. België zal, indien zij geen familieleden hebben die legaal verblijven in een ander Europees land, verantwoordelijk zijn voor de behandeling van hun asielaanvraag krachtens de dubbele verordening. Binnen de asielinstanties is alles geregeld om deze asielaanvraag bijgevolg zeer snel en met voorrang te behandelen.
Ten slotte hebben zowel Servië als Macedonië alvast beloofd om de vluchtelingen terug op te nemen. Na drie maanden legaal verblijf zal de verwijdering niet voor problemen zorgen. Immers, er werden met deze twee landen overnameovereenkomsten ondertekend.
In het kader van het regularisatiebeleid heb ik reeds meerdere malen erop gewezen dat de huidige regularisatiecampagne niet beperkt is door de datum van 15 december. Immers, een aantal criteria kunnen zonder tijdslimieten worden ingeroepen. Het akkoord van juli 2009 heeft dus een permanente weerslag en om die reden gebeurt de evaluatie via permanent overleg met de administratie en de ngo’s. Ik moet ook zeggen dat ik de dossiers behandel op basis van mijn discretionaire macht. Ik heb dit al verschillende keren uitgelegd in de commissie.
Aangezien de aanvragen van DVZ worden doorgestuurd na controle door de gemeentebesturen en de verblijfsplaats van de aanvragers heeft de regularisatiecampagne een uitgestelde weerslag op de werklast van de DVZ. In die zin waren de maanden december, januari en februari voor DVZ cruciaal. Er werd in overleg beslist om in deze periode 35 extra medewerkers in te schakelen voor de logistieke verwerking van binnenkomende aanvragen en documenten. Hierdoor werden de onverwerkte binnenkomende regularisatieaanvragen, die begin januari nog 12 000 documenten betrof, op 1 maart herleid tot de normale situatie van vóór de campagne.
Er werd ook meerdere malen verduidelijkt waarom een gemiddelde behandelingstermijn niet wordt vastgelegd. De wetgever heeft voor aanvragen omwille van humanitaire redenen geen behandelingstermijn opgelegd, maar dat wil niet zeggen dat wij niet alles doen om deze aanvragen op de kortst mogelijke termijn te behandelen.
Voorts wordt de duur van een procedure bepaald door de nauwgezetheid van de verzoekers evenals door het advies van instanties zoals het parket en de Veiligheid van de Staat aan wie de DVZ geen antwoordtermijn kan opleggen.
Tot slot wil ik nog eens meedelen dat immigratieverzoeken geval per geval worden geëvalueerd. De onderzoekstermijn moet in functie zijn van de eigenheid van elk dossier en niet van een louter rekenkundig gemiddelde.
Vragen over de werking van de open asielcentra of Fedasil vallen niet onder mijn bevoegdheid. Hiervoor verwijs ik naar mijn collega van Maatschappelijke Integratie.
18.03 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het duidelijk antwoord. Ik hoop dat dit effect zal hebben en dat met voorrang lokale informatiecampagnes zullen worden gestart.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: M. Baeselen n'est pas là, ses questions nos 20040 et 22041 sont donc reportées.
Monsieur le secrétaire d'État, il faudra demander à vos services de préparer des réponses plus courtes.
18.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: (…)
Le président: L'excès nuit en tout. La ministre de l'Intérieur a des réponses tout aussi complètes mais plus concises.
La question n° 18961 de M. Ludo Van Campenhout a été reportée deux fois, elle tombe définitivement aux oubliettes.
La question n° 19117 de M. Ronny Balcaen est reportée pour la deuxième fois, elle tombe donc aux oubliettes également.
Il devait s'agir de questions très importantes!
19 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de 'Brusselse Onafhankelijke Strijdkrachten'" (nr. 19178)
19 Question de M. Francis Van den Eynde à la ministre de l'Intérieur sur "les 'Forces indépendantes bruxelloises'" (n° 19178)
19.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de eerste dagen van januari stelde ik u een vraag in verband met een vrij merkwaardig fenomeen waarover De Standaard een uitgebreide reportage had gebracht, namelijk een groep mensen die in Brussel met militaire helmen, militaire uitrusting en wapens — ik heb toen gezegd dat ik hoopte dat het nepwapens waren, maar ze maakten alleszins indruk — regelmatig militaire oefeningen uitvoerden. Zij beriepen zich op een aantal politieke principes. Zij zouden, indien nodig, vechten voor de eenheid van het land en bovendien de monarchie beschermen. Voor hun actie inspireerden zij zich op Bosnië. De leider was trouwens, naar het artikel, een Bosniër.
Ik heb u toen gevraagd hoe dat kon, mensen die zomaar in het midden van de stad oefenen met militaire uitrusting en wapens, en heb u verwezen naar de wet op de privémilities. U bent trouwens zo vriendelijk geweest om mij bij wijze van antwoord het belangrijkste stuk van de wet op de privémilities van 1934 voor te lezen. U had het daar bij het rechte eind, want wat daarin stond klopte precies met wat in De Standaard verteld werd over dat lieftallige groepje dat gewapend door Brussel trekt om de eenheid van België te verdedigen.
Merkwaardig genoeg hebt u tegelijk gezegd dat de politiediensten over deze groep niks wisten en dat ze bijgevolg niet in het oog konden worden gehouden. Ik herinner mij nog dat ik u gevraagd heb wat de diensten van de Veiligheid van de Staat dan doen als zij daarvan niets weten. Men moet geen heel clevere politieman zijn om een artikel over twee bladzijden in De Standaard te kunnen ontcijferen en, vooral, te weten wat men daar moet mee doen. Uw politiediensten wisten van niets en dus kon u toen ook niet antwoorden.
Nu is het ruim twee maanden later. Is daar al nieuws over? Is die groep nog altijd actief? Welke maatregelen werden getroffen?
Mevrouw de minister, ik kom u niet vragen of er vervolgingen ingesteld werden. Ik eerbiedig de scheiding der machten. Ik vind echter wel dat de politiediensten ten overstaan van zo’n fenomeen, de nodige processen-verbaal kunnen opstellen en eventueel het parket kunnen verwittigen.
Vandaar dat ik nu opnieuw bij u kkwam aankloppen met de vraag of er ondertussen op dat vlak iets gebeurd is.
19.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, tijdens de commissie van 6 januari 2010 heb ik al uitgelegd hoe de jaarlijkse lijst van te volgen groeperingen tot stand komt en gezegd dat de Brusselse Onafhankelijke Strijdkrachten momenteel niet in de lijst worden opgenomen.
Opdat een bepaalde groepering van personen zou worden opgenomen op de lijst van groeperingen die van belang zijn voor de openbare orde van ons land, is het noodzakelijk dat de politie concrete incidenten van verstoring van de openbare orde aan die groepering en aan de leden ervan kan koppelen. Dat lijkt mij een fundamenteel criterium in een democratisch land als België. Zulke informatie is momenteel niet voorhanden wat betreft de zogenaamde Brusselse Onafhankelijke Strijdkrachten. Dit betekent echter niet dat de federale politie, de Staatsveiligheid en het OCAD de toestand in ons land niet actief zouden opvolgen. Vanaf het ogenblik dat de Brusselse Onafhankelijke Strijdkrachten problemen van openbare orde dreigen te veroorzaken, zal de politie de nodige maatregelen nemen en mij een voorstel overmaken om die groepering voorlopig op te nemen op de lijst van te volgen groeperingen, in afwachting van de jaarlijkse goedkeuring van de definitieve lijst.
19.03 Francis Van den Eynde (VB): Mevrouw de minister, ik wil u een heel kort stukje voorlezen uit uw antwoord van 6 januari, namelijk een stukje uit de wet van 1934 op de privémilities. Die wet verbiedt “elke organisatie van private personen met het oogmerk om geweld te gebruiken om het leger of de politie te vervangen, in hun plaats op te treden of zich met hun acties in te laten”. Dat is precies wat, op basis van dit uitgebreid artikel in De Standaard, die Brusselse Onafhankelijke Strijders doen. Met andere woorden, ik moet eerlijk bekennen dat ik uw antwoord niet begrijp.
Ik wil eraan toevoegen dat ik het jongste jaarverslag van de staatsveiligheid zeer zorgvuldig gelezen heb. U zult trouwens nog een aantal parlementaire vragen van mij in verband met dat verslag krijgen. Ik vind daarin wel duidelijke verwijzingen naar mijn partij; die kan men dan wel in het oog houden. Ze wordt niet bij naam genoemd maar het is overduidelijk over wie het gaat. Die kan men wel in het oog houden, maar men valt wel als het ware uit de hemel als men hoort spreken over een groep die met wapens oefent in de hoofdstad voor politieke doeleinden. Ik beloof u dat ik op die nagel zal blijven kloppen.
L'incident est clos.
20 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "gewelddadige betogingen tijdens internationale conferenties" (nr. 19179)
20 Question de M. Francis Van den Eynde à la ministre de l'Intérieur sur "les manifestations violentes à l'occasion de conférences internationales" (n° 19179)
20.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, deze vraag zal ik nog korter kunnen houden dan de vorige. Ook deze vraag dateert van 6 januari. Deze keer gaat het om groepen die zich vaag beroepen op anarchisme of op marxismeleninisme of ik weet niet welke andere ideologie, en die men regelmatig ziet opdagen bij allerlei grote internationale bijeenkomsten, waar zij systematisch keet schoppen.
Mevrouw de minister, ik stelde mijn vraag toen naar aanleiding van de Flop van Kopenhagen – ik kan het niet anders noemen dan de Milieuflop van Kopenhagen – waar grote internationale groepen betoogd hadden. Uit de kranten hebben wij kunnen vernemen dat daar ook mensen met de Belgische nationaliteit opgepakt werden.
Ik wil gewoon van u weten, mevrouw de minister, of de Veiligheid van de Staat of de politiediensten groepen van die aard in het oog houdt? Zij teisteren immers niet alleen de grote internationale betogingen, zij zijn ook regelmatig aanwezig bij betogingen in het binnenland, en het zijn geen misdienaars, die jongetjes! Zij zijn trouwens meestal in het zwart gekleed en gedragen zich zeer agressief. Er zijn nog niet zo lang geleden in Gent zware incidenten geweest met mensen van die aard.
Toen antwoordde u dat de politiediensten van niets wisten. Ik kom u vragen of dat nog altijd het geval is? Zijn er nog altijd geen initiatieven in deze zin genomen?
20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, tijdens de commissievergadering van 6 januari heb ik u reeds uitgelegd dat de groepering Black Block momenteel niet op de lijst staat van de in ons land te volgen gewelddadige groeperingen. Ik heb u eveneens gezegd dat de Belgische federale politie op basis van de wet op het politieambt en het verdrag van Prüm permanent informatie uitwisselt met buitenlandse politiediensten over de aanwezigheid van Belgische onderdanen tijdens gewelddadige manifestaties in het buitenland.
Gewelddadige groeperingen, waaronder Black Block, die de voorbije jaren geen noemenswaardige activiteiten in ons land hebben ontplooid, werden niet op de lijst van de te volgen groeperingen opgenomen. Het heeft geen zin om aan de lokale politiediensten te vragen om informatie in te zamelen over groeperingen en de leden daarvan, indien die groeperingen niet aanwezig zijn op ons grondgebied.
Dat betekent echter niet dat de federale politie, de Veiligheid van de Staat en het OCAD ook de toestand in het buitenland niet actief zouden opvolgen. Het is inderdaad niet uitgesloten dat een bepaalde groepering zich zou manifesteren in de aanloop van het Belgisch EU-Voorzitterschap. Op dat moment zal de federale politie mij een voorstel bezorgen om die groepering voorlopig op te nemen op de lijst van te volgen groeperingen, in afwachting van de jaarlijkse goedkeuring van de definitieve lijst.
20.03 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Eens te meer is voor mij de logica zoek. De politieke partij van wie de voornaamste misdaad is dat zij politiek niet correcte standpunten naar voren brengt, staat wel op deze lijst. Groeperingen waarvan men weet dat ze regelmatig geweld gebruiken, staan er niet in. Ook dit dossier zal ik blijven opvolgen.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 19339 de Mme Dierick est transformée en question écrite.
21 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de l'Intérieur sur "les missions de représentation de l'autorité policière belge à l'étranger" (n° 19481)
21 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de representatiemissies van de Belgische politiediensten in het buitenland" (nr. 19481)
21.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, madame la ministre, je voudrais faire le point avec vous sur des missions de représentation de notre police à l'étranger, dans le cadre notamment d'Interpol et d'Europol.
Pareillement, je crois savoir que nous disposons aussi d'officiers de liaison dans une vingtaine de pays étrangers. Je m'interroge donc sur l'organisation générale de ces missions, sujet rarement abordé. Il pourrait donc être intéressant de faire le point plus largement sur le sujet.
Je voudrais avoir quelques précisions sur différents points.
Quel est le nombre de missions effectuées?
Qu'en est-il de la répartition entre policiers francophones, néerlandophones et germanophones?
Quid également de la répartition de policiers issus de la police fédérale et de la police locale?
Enfin, qu'en est-il de la procédure de sélection de ces policiers et sur quelle base les affecte-t-on à l'une ou l'autre mission?
21.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, en ce qui concerne la désignation des officiers de liaison, il y a lieu de faire la distinction entre nos représentants de police au sein d'Interpol et d'Europol et nos officiers de liaison bilatéraux.
En effet, nous disposons d'un représentant de police à Interpol Lyon et d'un représentant de police à Interpol Bruxelles.
Nous avons fait de même au niveau d'Europol à La Haye, où nous disposons de deux représentants de police. Enfin, nous disposons de 16 officiers de liaison bilatéraux en poste à l'étranger. Parmi ces 16 officiers de liaison bilatéraux, nous dénombrons cinq francophones, 11 néerlandophones et aucun germanophone.
J'attire néanmoins votre attention sur le fait qu'il n'existe pas de clé de répartition spécifique en ce qui concerne les emplois d'officier de liaison. La fonction de représentant de police est une fonction qui relève du Commissariat général, plus particulièrement de la Direction de la coopération policière internationale de la police fédérale.
La procédure de sélection se déroule comme suit: dès qu'un candidat est sélectionné et désigné pour la fonction de représentant de police, il est muté de son unité d'origine, qu'il vienne de la police locale ou de la police fédérale, vers la Direction de la coopération policière internationale, avec comme conséquence que tous nos représentants de police relèvent de la police fédérale.
Il y a lieu de préciser que les postes de représentants de police à l'étranger sont attribués compte tenu des profils des candidats estimés les plus aptes à l'issue des procédures de sélection.
Compte tenu des divers contentieux quant à la désignation des représentants de police, la réglementation relative à la désignation des officiers de liaison a fait l'objet d'une évaluation. Un projet d'arrêté royal modifiant la procédure de désignation des officiers de liaison sera prochainement soumis à la négociation syndicale.
21.03 Kattrin Jadin (MR): Je vous remercie, madame la ministre et, comme d’habitude, je serais heureuse si je pouvais avoir une copie de la réponse. C’est assez important et instructif. Je réétudierai cela et, si j’ai une autre question, je reviendrai.
Het incident is gesloten.
22 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers" (n° 19492)
22 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van politieagenten" (nr. 19492)
22.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, la formation des policiers se fait généralement dans des académies de police, qui sont organisées en ASBL et réparties sur le territoire.
Il semble que les policiers qui suivent ces plans de formation soient rémunérés. Ce qui me semble assez étrange, c'est que cette rémunération soit identique pour tous, que la formation soit une réussite ou non. Si je ne contredis pas le fait que les policiers en formation soient rémunérés, je m'interroge sur les critères qui prévalent aux montants versés aux aspirants policiers.
Pouvez-vous donner quelques explications quant au calcul des rémunérations?
Est-il logique que, quelle que soit finalement la motivation des aspirants policiers, ils perçoivent la même indemnité? Certains jeunes sortant de l'école, ne sachant quoi faire, pourraient suivre la formation de policier en s'assurant ainsi un salaire pendant un an, qu'ils réussissent ou pas la formation.
Quelle est en outre la rémunération d'un policier qui suit une formation visant à obtenir un grade supplémentaire? Est-elle plus importante ou est-il payé normalement?
Je voudrais par ailleurs revenir sur les mentors qui ne perçoivent que 2,50 euros par jour. Ne faudrait-il pas valoriser celui qui accepte ce rôle?
22.02 Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, les aspirants policiers recrutés par la voie externe bénéficient pendant leur formation de base d'une échelle de traitement de base, c'est-à-dire de l'échelle la moins élevée du grade pour lequel ils postulent. La seule différence qui peut subsister est due au service antérieur qu'ils peuvent faire valoir dans le calcul de leur ancienneté pécuniaire. Il me semble d'ailleurs difficile de différencier leur rémunération en fonction de la motivation, surtout qu'il est difficile de prédire le résultat des examens finaux pendant la formation.
La durée de formation de base des aspirants agents est de six mois, celle des aspirants inspecteurs prend environ un an. Les inspecteurs qui suivent une formation dans le cadre de la promotion par accession au cadre supérieur d'inspecteur principal continuent à bénéficier de leur traitement normal. Toutefois, ils voient leurs allocations et indemnités fonctionnelles suspendues entre-temps. Ils ont par contre droit aux indemnités de repas et, le cas échéant, de trajets, étant donné que l'école de police se trouve à un autre endroit que leur lieu habituel de travail.
22.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour ses réponses.
Le fait qu'ils soient payés de la même manière, qu'ils soient aspirants agents ou qu'ils suivent une formation pour devenir inspecteurs, pose selon moi un problème de motivation pour celui qui veut réellement devenir policier. Je le répète: il est facile de s'inscrire à la formation plutôt que d'aller au chômage en se disant que cela peut toujours servir.
Je n'ai pas la solution miracle mais je crois qu'il faudrait y réfléchir pour que la personne qui fait le choix de cette carrière soit vraiment motivée et pour inciter ceux qui sont déjà en place à suivre d'autres formations pour évoluer.
Het incident is gesloten.
23 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la réalisation d'un hôtel de police pour la zone boraine" (n° 19493)
23 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bouw van een politiebureau voor de zone van de Borinage" (nr. 19493)
23.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je ne suis pas du tout opposée au projet d'un nouvel hôtel de police mais je m'interroge sur le montage financier et je me demande s'il est permis. C'est une intercommunale, une zone de police et les différentes communes qui vont participer au financement d'un hôtel de police. Je voulais vous demander si vous aviez l'habitude de tels montages financiers, si c'était légal et si d'autres zones qui en ont la possibilité pouvaient procéder à ce type de montage pour financer un bâtiment à même d'accueillir tous les agents.
23.02 Annemie Turtelboom, ministre: L'une des missions de l'IDA consiste en l'exécution au bénéfice des communes d'un traitement intégré des chantiers qu'il lance. La zone de police boraine étant constituée de communes desservies par cette intercommunale, il n'apparaît pas illogique qu'elles aient décidé de s'en remettre à ses services pour la construction d'un nouvel hôtel de ville destiné à accueillir la police locale.
Le contrôle exercé par mes services dans le cadre de la tutelle sur les décisions adoptées par les organes des zones de police se limite à un examen de la légalité de celles-ci et non de leur opportunité. L'identité de l'opérateur des travaux choisi par une zone de police pour la construction d'un commissariat ne figure donc pas dans leur champ d'investigation à partir du moment où le recours à pareil opérateur n'est pas réglementé, en dehors bien entendu des dispositions légales et réglementaires s'appliquant au marché des services ou des travaux.
23.03 Jacqueline Galant (MR): Je remercie la ministre pour ces précisions.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Ludo Van Campenhout aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de stijging van het aantal antisemitische incidenten in 2009" (nr. 18961)
24 Question de M. Ludo Van Campenhout à la ministre de l'Intérieur sur "l'augmentation du nombre d'incidents antisémites en 2009" (n° 18961)
24.01 Ludo Van Campenhout (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, gelieve mij te verontschuldigen voor mijn laattijdig aankomen, maar de bijzondere commissie vraagt, terecht, veel tijd.
Ik was op 27 januari in Auschwitz voor de 65-jarige bevrijding van het concentratiekamp. Twee of drie dagen daarvoor bleek uit cijfers van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding dat in 2009 het aantal incidenten fors is toegenomen. Ook op Europees niveau, blijkt uit een rapport van het EU-agentschap voor de grondrechten, is er een forse stijging van dergelijke antisemitische incidenten.
Incident is een ruim begrip. Het gaat niet om kleine incidenten, als die al zouden kunnen bestaan, maar om grove gevallen van criminaliteit, namelijk brandstichtingen, beschadiging van synagogen, het werpen van stenen en fysieke agressie. Het is dus absoluut geen kleine criminaliteit, nogmaals, als dat al zou bestaan.
Mevrouw de minister, wat is uw reactie op die toename van incidenten? Welke initiatieven zult u nemen om dit een halt toe te roepen?
Het begint immers met kleine incidenten. Dat was ook zo in de jaren ’30 en in de jaren ’40, maar wij hebben gezien waar die kleine incidenten eindigen.
24.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ook ik heb met enige ongerustheid uit de statistieken waarnaar wordt verwezen moeten vaststellen dat het aantal incidenten gestegen is. Ik heb dan ook maatregelen bevolen om daarop gepast te reageren. Aan de politiediensten, zowel de lokale als de federale politie, werd gevraagd om een grotere waakzaamheid aan de dag te leggen ten opzichte van dit fenomeen en om overleg te plegen met de joodse gemeenschap en met de beheerders van de joodse instellingen op hun grondgebied, om bepaalde bijkomende maatregelen te nemen ter beveiliging van de joodse gemeenschap.
U kunt natuurlijk begrijpen dat ik om de efficiëntie van deze maatregelen te garanderen hierop niet concreet kan ingaan, maar ik kan u wel garanderen dat de politiediensten in zeer nauw contact staan met de joodse gemeenschap, zodanig dat er snel kan opgetreden worden bij incidenten of problemen, maar vooral zodanig dat men kan detecteren of de incidenten gerelateerd zijn aan de identiteit van de groep of gewone incidenten zijn.
Binnen de joodse gemeenschap zelf is men zich ook bewust van deze problematiek en worden ook regelmatig interne richtlijnen verstrekt die aansluiten — en dat is belangrijk — bij de politiemaatregelen om de betrokkenen attent te maken en attent te houden en om hen ervan te overtuigen om klacht neer te leggen bij de politiediensten bij elk incident zodanig dat elk incident ernstig kan worden genomen
24.03 Ludo Van Campenhout (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord en voor de stappen die u reeds hebt gezet.
Het incident is gesloten.
25 Question de Mme Carine Lecomte à la ministre de l'Intérieur sur "les possibilités de formations externes à la police fédérale" (n° 19566)
25 Vraag van mevrouw Carine Lecomte aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijkheden van externe opleiding bij de federale politie" (nr. 19566)
25.01 Carine Lecomte (MR): Monsieur le président, madame la ministre, j'ai été sollicitée par un policier qui avait la possibilité de suivre une formation de type universitaire en criminologie organisée par l'université de Liège pour des policiers justifiant de plus de 5 ans d'ancienneté.
Ce policier a assisté à la séance académique en compagnie d'une vingtaine d'autres candidats et il en est ressorti avec la certitude que la formation pourrait être vraiment intéressante, tant sur le plan personnel que pour l'institution qui l'emploie. Il s'en est donc ouvert à son supérieur hiérarchique qui, bien que ne voyant pas d'inconvénients majeurs à ce que l'agent candidat suive cette formation, lui a déclaré tout de go qu'il ne pouvait malheureusement pas engager le service et que la police ne participerait pas à sa formation.
Pourtant, la circulaire ministérielle GPI 26bis du 27 avril 2009 prévoit que la police peut reconnaître l'utilité d'une formation externe et peut également intervenir en comptabilisant les heures de formation en heures de service et/ou en mettant un véhicule de service à disposition et/ou en intervenant dans les défraiements du minerval.
Certes, il faut être conscient du fait que des impératifs financiers grèvent sérieusement le budget de la police fédérale, mais toujours est-il qu'une réponse négative systématique apparaît comme discordante avec la réalité des besoins en termes de formation de nos policiers, d'autant que le manque de formation des policiers est constaté unanimement et est régulièrement dénoncé par les syndicats de police. Cela fera par ailleurs l'objet de toute notre attention dans l'évaluation de la réforme.
Il serait regrettable que la décision de bloquer un petit nombre de personnes motivées appartienne à des personnes dont la carrière est faite et qu'on brise par-là même à la fois des carrières potentielles, des aspirations ainsi que l'esprit d'initiative. Le souhait des policiers n'est pas que la circulaire GPI 26bis leur accorde tous les avantages mais bien qu'un seul de ces avantages soit pris en compte, par exemple que les heures de formation soient comptabilisées en heures de service, comme le sont, du reste, les heures d'entraînement sportif.
Madame la ministre, comment la circulaire GPI 26bis est-elle appliquée dans la pratique? La demande de formation doit-elle revêtir une forme particulière? Qui est habilité à prendre la décision d'autoriser ou de refuser une formation? Cette décision doit-elle être motivée? Doit-elle être rendue endéans un certain délai? Existe-t-il des possibilités de recours contre une décision négative? Savez-vous si beaucoup de volontaires se voient refuser une formation par leur hiérarchie?
25.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, dans le cadre de la circulaire GPI 26bis concernant les formations externes, il appartient à l'autorité responsable de chaque membre du personnel d'apprécier l'utilité de la formation sollicitée à la lumière de critères tels que la fonction exercée par le membre du personnel, le rapport avec les compétences à développer, la répartition entre les membres du personnel et le coût de la formation.
Afin de concilier les besoins en formation des membres du personnel aux objectifs prioritaires et au budget disponible, il s'impose de faire prioritairement appel aux formations organisées en interne. Ainsi, les demandes de formations externes doivent être analysées en fonction des besoins réels, eu égard à la fonction exercée par le membre du personnel concerné.
Quant à la demande de formation, elle ne doit pas revêtir une forme particulière mais il appartient au membre du personnel d’y exposer les raisons le conduisant à introduire cette demande. La décision d’octroyer ou de refuser une formation doit être rendue dans un délai raisonnable. Quant à un éventuel refus, il doit bien évidemment être motivé. À cet égard, la circulaire n’organise pas de voie de recours spécifique. Je ne dispose pas du nombre de formations externes accordées et refusées.
25.03 Carine Lecomte (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je pense très sincèrement qu’une licence en criminologie, surtout si elle est organisée pour des policiers qui ont une certaine ancienneté, peut apporter un plus au corps de police locale. L’utilité ou non de la formation est assez subjective en elle-même. Je déplore l'absence d'une possibilité de recours quand cette objectivité peut être mise en cause. C'est regrettable d’autant plus que pouvoir suivre une formation, même si celle-ci est externe, représente toujours une plus-value pour le corps de police.
Het incident is gesloten.
26 Question de M. Ronny Balcaen à la ministre de l'Intérieur sur "le suivi du comité de concertation en matière de réforme de la sécurité civile" (n° 19117)
26 Vraag van de heer Ronny Balcaen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voortgang van het overlegcomité over de hervorming van de civiele veiligheid" (nr. 19117)
26.01 Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, ma question a été reportée à plusieurs reprises. Je tâcherai d'être bref.
Le comité de concertation du mois de décembre 2009 avait décidé de la mise sur pied d'un groupe de travail entre l'État fédéral et les Régions en ce qui concerne la mise en œuvre de la réforme de la sécurité civile.
Dans le courant du mois de janvier 2010, le ministre wallon en charge des pouvoirs locaux s'est ému de ce que le groupe de travail n'avait, semble-t-il, pas encore été réuni. Il s'en est suivi une mini-polémique sur qui avait la responsabilité de convoquer ce groupe de travail, vous ou votre collègue vice-premier ministre et ministre des Finances. Mais là n'est pas l'important.
J'aurais voulu savoir si, aujourd'hui, ce groupe de travail avait déjà pu être convoqué. Un calendrier des réunions a-t-il été établi? Quels thèmes seront-ils abordés? Des résultats ont-ils déjà pu être engrangés au bénéfice des corps de sapeurs-pompiers?
26.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, je souhaite avant tout rappeler que la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile a confié à la Commission d'accompagnement de la réforme de la sécurité civile le suivi et l'évaluation de tous les aspects de la réforme de la sécurité civile.
La Commission d'accompagnement a été instituée par un arrêté royal du 2 février 2009 et s'est réunie deux fois durant l'année écoulée. Les Régions sont représentées au sein de cette Commission et pourtant elles ne sont pas venues aux réunions.
Je puis vous informer qu'en ce qui concerne le groupe de travail entre l'État fédéral et les Régions, auquel vous faites allusion, la première réunion de ce groupe de travail s'est tenue à mon cabinet le 26 février 2010. À cette occasion, un état des lieux complet a été établi depuis l'adoption de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile jusqu'à ce jour.
Pour ce qui concerne la prochaine réunion, il a été convenu qu'elle serait fixée dès que de nouveaux éléments seront portés à la connaissance des membres du groupe de travail.
26.03 Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
L'incident est clos.
27 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de operationele prehulpverleningszones" (nr. 19589)
27 Question de Mme Ilse Uyttersprot à la ministre de l'Intérieur sur "les prézones de secours opérationnelles" (n° 19589)
27.01 Ilse Uyttersprot (CD&V): Op 6 januari jongstleden heeft mijn collega van de PS André Frédéric u ondervraagd in verband met de oprichting van prezones op vrijwillige basis. Het antwoord dat u op die vraag gaf deed bij mij nog veel meer vragen rijzen.
Zoals u weet zijn de operationele prehulpverleningszones hulpzones waarbij de kans wordt gegeven aan een aantal taskforces die reeds ver gevorderd zijn in hun voorbereidingen, om hun werkzaamheden verder te zetten. Met de betreffende gemeenten zal Binnenlandse Zaken een overeenkomst afsluiten waarbij een aantal doelstellingen moeten worden bereikt in ruil voor een bedrag van de federale overheid.
In uw antwoord op bovenvermelde vraag had u het reeds kort over de drie criteria waaraan de gemeenten moeten voldoen om een operationele prehulpverleningszone te kunnen worden. Eveneens gaf u mee dat een bepaald bedrag zou vrijgemaakt worden. De taak van die zones zou het testen zijn van de federale normen en procedures die ontwikkeld worden, evenals het testen van de beginselen uit de wet van 2007. Vandaar de volgende vragen.
Welke concrete doelstellingen zullen moeten bereikt worden door de gemeenten die een operationele prehulpverleningszone willen opstarten? Welke engagementen moeten die gemeenten dus aangaan?
Is ondertussen al bekend welk bedrag zal worden vrijgemaakt om die gemeenten te ondersteunen bij het bereiken van de doelstellingen?
De operationele prehulpverleningszones worden belast met het testen van de federale normen en procedures die ontwikkeld worden, evenals het testen van de beginselen uit de wet van 2007. Wat bedoelt u daar concreet mee? Is dat het enige waarmee de gemeenten belast worden of moet hun engagement verder reiken?
Wat betreft de drie criteria die u heeft meegegeven. Kan u elk van die criteria afzonderlijk verduidelijken?
Wat zal er gebeuren met de gemeenten die geen operationele prehulpverleningszone kunnen of mogen opstarten?
27.02 Minister Annemie Turtelboom: Zoals ik al meermaals in de commissie heb toegelicht is het inderdaad de bedoeling dat in de fase die nu volgt operationele prezones worden opgericht om de werking van de hulpverleningszones optimaal voor te bereiden.
De operationele prezones zullen worden opgericht daar waar de plaatselijke autoriteiten effectief betrokken willen worden bij de hervorming door een tastbare verbetering van de operationele coördinatie tussen de brandweerdiensten van de zone.
We beschikken vandaag over een specifiek budget van twee miljoen euro met in principe bijkomende middelen geput uit het budget van de FOD Binnenlandse Zaken. Het is echter de bedoeling op korte termijn alle zones de mogelijkheid te geven een operationele prezone te vormen. Om daaraan tegemoet te komen werden bijkomende middelen gevraagd waarover tijdens de volgende budgettaire controle uitsluitsel zal gegeven worden. Bovendien zal de FOD Binnenlandse Zaken ook een ondersteuning toekennen aan de gemeenten van de operationele prezones die door middel van onder meer risicoanalyse kunnen aantonen dat er specifieke behoeften aan materieel bestaan.
De criteria waarmee rekening wordt gehouden voor de selectie zijn de volgende: de wil van het brandweerkorps van de gemeente van de gouverneur; de voorbereidende werken van de taskforces, zijnde de beschikbaarheid van de formulieren, de vooruitgang van de analyse, de vooruitgangsrapporten, de proactiviteit en onafhankelijkheid van de taskforces en de haalbaarheid; een kandidaat voor een operationele prezone moeten aantonen dat ze de capaciteit heeft om haar engagementen na te komen.
In de praktijk komt het er op neer dat de zones die een operationele prezone willen vormen een overeenkomst sluiten met de FOD Binnenlandse Zaken. De geëngageerde gemeenten binnen een operationele prezone genieten van een bijdrage verbonden aan de inspanningen en resultaten die ondernomen werden op inzake onder andere het uitvoeren van risicoanalyse op zonaal vlak, het uitvoeren en evalueren van de door de KCCCE geharmoniseerde operationele procedure en de minimale norm inzake personeel en materiaal.
De drie gekozen criteria, wil, voorbereidend werk en haalbaarheid, hebben als eerst doel te garanderen dat de oprichting van de operationele prezones op een goede basis berust met de steun van de betrokken speurders. Hierdoor kunnen de zones die nu al klaar zijn om in het project OPZ te stappen snel geïdentificeerd worden en krijgen de overige zones voldoende tijd om deze overgang voor te bereiden. Om de ingang van deze nieuwe fase zo vlot mogelijk te laten verlopen kunnen de OPZ’s rekenen op feedback, het delen van ervaring, informatie en een begeleiding in change management.
27.03 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de minister, ik hoop dat alle steden en gemeenten aangeschreven worden om eventueel hun kandidatuur te stellen zodat zij weten aan welke criteria zij moeten voldoen om mee te stappen in dit project.
L'incident est clos.
28 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de snelste adequate hulp" (nr. 19590)
28 Question de Mme Ilse Uyttersprot à la ministre de l'Intérieur sur "l'aide adéquate la plus rapide" (n° 19590)
28.01 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de omzendbrief betreffende de snelste adequate hulp bepaalt dat bij alle dubbele uitrukken een evaluatiefiche dient te worden ingevuld die moet worden bezorgd aan de provinciegouverneur. Op dat niveau is men ook bezig met een evaluatie hieromtrent. Voor zover ik weet zijn hiervan nog geen resultaten bekend. Nochtans wordt de problematiek van de dubbele uitruk hoe langer hoe meer precair en dient volgens mij zo snel mogelijk te worden aangepakt.
In uw recentste beleidsnota geeft u aan dat de FOD Binnenlandse Zaken de gemeenten zal begeleiden bij het zoeken naar een geschikte oplossing om komaf te maken met situaties waarbij twee ploegen tegelijkertijd uitrukken. Wij hebben ook vernomen dat enkele koninklijke besluiten zouden worden uitgewerkt.
Bent u zich ervan bewust dat de bestaande toestand onhoudbaar is, zowel voor de korpsen, aangezien de manschappen elkaar voor de voeten lopen, als voor de bevolking? Wanneer voor een schoorsteenbrand bijvoorbeeld drie brandweerkorpsen ter plaatse komen, rijzen vragen bij de bevolking over de besteding van het belastingsgeld.
Hoever staat het met de evaluatie met betrekking tot de snelste adequate hulp? Bent u reeds in het bezit gesteld van die resultaten? Zo ja, wat zijn de belangrijkste conclusies? Hoever staat het met de koninklijke besluiten die u in dit opzicht zou willen uitvaardigen?
28.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het spreekt voor zich dat alle beslissingen inzake het principe van de snelste adequate hulp werden genomen vanuit de bekommernis de hulpverlening aan de bevolking te verbeteren. De identieke dubbele uitruk is dan ook een overgangsmaatregel. Het is de gemeenten toegestaan een specifieke overeenkomst af te sluiten om de toevlucht tot deze identieke dubbele uitruk te beperken.
De inhoud van een dergelijke overeenkomst, die het principe van de snelste adequate hulp respecteert, is prioritair ten opzichte van de dubbele uitruk, zoals beschreven in de omzendbrief. Mijn diensten staan ter beschikking van de burgemeesters die een dergelijke overeenkomst zullen sluiten.
Er is een eerste evaluatie van de snelste adequate hulp voor het jaar 2008. Die evaluatie toont een tijdswinst ten voordele van de burger. Daarnaast stelden wij vast dat de dubbele uitruk noodzakelijk bleef wanneer er geen overeenkomst is. De dubbele uitruk corrigeert de fouten die worden gemaakt bij de bepaling van het snelste korps.
Met dezelfde doelstelling werken mijn diensten aan drie hoofdlijnen, meer bepaald de automatische alarmering van de brandweerkorpsen, de automatische meting van de opkomsttijd en de invoering van de brandweerdispatchings. Alle brandweerkorpsen hebben de mogelijkheid gealarmeerd te worden via een XML-bericht, dat alle interventiegegevens bevat en afkomstig is van het 100-centrum. Voorts zullen de eerste gemiddelden van de automatische metingen van de opkomsttijd beschikbaar zijn in de loop van maart.
Ten slotte, de provinciale brandweerdispatching is in volle ontwikkeling. In afwachting van de volledige uitvoering van de hervorming en de daarbij horende koninklijke besluiten, is het in een eerste fase mijn bedoeling de systematische dubbele uitrukken beter en economischer te organiseren door middel van overeenkomsten tussen het territoriaal bevoegde en het snelste korps. Daartoe bereid ik een model van overeenkomst voor dat de burgemeesters en brandweercommandanten hierbij zal helpen.
28.03 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
29 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het coördinatieteam binnen de hulpverleningszones" (nr. 19591)
29 Question de Mme Ilse Uyttersprot à la ministre de l'Intérieur sur "l'équipe de coordination au sein des zones de secours" (n° 19591)
29.01 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de minister, op 31 december 2009 liep de financiering van de task forces alsook de werking van de prezoneraden in het kader van de brandweerhervorming ten einde. Zij hadden tot taak om de toekomstige inwerkingtreding van de brandweerzones mogelijk te maken. Via de gouverneur heb ik vernomen dat ter vervanging hiervan per hulpverleningszone een coördinatieteam zou worden opgericht bestaande uit 3 fulltime equivalenten, ongeacht de grootte van de zone. Met andere woorden, zowel de grootste als de kleinste zone in België zou beschikken over 3 experts, die verdere voorbereidingen moeten treffen voor de toekomstige brandweerhervorming.
Vandaar mijn vragen. Klopt de berichtgeving? Zal er inderdaad per zone in 3 fulltime equivalenten worden voorzien? Is dat een uniforme regeling voor alle provincies? Wat is het profiel van de functies of mag iedere zone dat zelf invullen? Kunnen de functies ook worden ingevuld door mensen van buiten het bestaande korps?
29.02 Minister Annemie Turtelboom: Het concept operationele prezones impliceert inderdaad de oprichting van een operationele coördinatiestructuur. De effectieve vorm die de structuur zal aannemen, zal door de zone worden bepaald, in overleg met mijn diensten. De samenwerking en de werkwijze zullen bijgevolg variëren naargelang de specifieke kenmerken van de zone, alsook van de opdrachten en te vervullen taken, zoals die worden vastgelegd in de OPZ-overeenkomst.
L'incident est clos.
30 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het nieuwe interventieverslag van de brandweer" (nr. 19592)
30 Question de Mme Ilse Uyttersprot à la ministre de l'Intérieur sur "le nouveau rapport d'intervention des services d'incendie" (n° 19592)
30.01 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op de website van de VVSG heb ik recentelijk het standpunt van de vereniging gelezen inzake het nieuwe interventieverslag dat u, middels een omzendbrief verschenen in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2009, in het leven hebt geroepen. Daaruit blijkt dat er een korte overgangstermijn van één maand is en dat men dit ten zeerste betreurt.
De brandweerdiensten waren niet voorbereid om dat nieuwe verslag reeds vanaf 1 januari te gebruiken. Binnenlandse Zaken heeft daarop een correctie verspreid, waarbij het voor de brandweerdiensten die werken met Abifire mogelijk wordt gemaakt om in januari nog steeds het oude model te gebruiken. Abiware moet dan in februari klaar zijn met de integratie van de nieuwe interventieverslagen in de software.
Mijn collega Michel Doomst heeft u reeds over deze materie ondervraagd, maar ik zou specifiek willen weten door wie de kosten die gepaard zullen gaan met de bovenvermelde aanpassingen zullen worden gedragen. Zullen die doorgerekend worden aan de lokale besturen of gedragen worden door de federale overheid, die haar verantwoordelijkheid ter zake zal opnemen?
30.02 Minister Annemie Turtelboom: De FOD Binnenlandse Zaken heeft het actuele interventierapport aangepast om de gegevens te normaliseren die het federale niveau nodig heeft voor het beheer van de globale statistieken. Het was belangrijk om het jaar 2010 te starten met deze nieuwe standaard. Een geïntegreerd informaticasysteem wordt momenteel bestudeerd door verschillende experten van het Kenniscentrum en zal op kosten van de FOD ter beschikking worden gesteld van de zones, vanaf hun installatie. Dat programma omvat de module voor het verzamelen van de gegevens gebaseerd op het nieuwe interventierapport.
De brandweerdiensten die zich op korte termijn willen uitrusten met een geïnformatiseerd beheerssysteem of een nieuwe versie van het programma waarover zij beschikken, dienen dat op eigen kosten te doen.
30.03 Ilse Uyttersprot (CD&V): Mevrouw de minister, ik vind het zeer spijtig dat er heel wat van die kosten bij de lokale overheid terechtkomen. Dat is niet altijd voorzien in de betrokken begrotingen, als het op korte termijn moet gebeuren.
L'incident est clos.
- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "politieagenten die wapens in eigen bezit hebben" (nr. 19630)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek van het Comité P betreffende de wapens die bij politiemensen werden ingezameld" (nr. 19648)
- Mme Carina Van Cauter à la ministre de l'Intérieur sur "des policiers possédant des armes à titre privé" (n° 19630)
- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "l'enquête du Comité P sur les armes retrouvées chez des policiers" (n° 19648)
31.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Het nieuws van 14 februari jongstleden heeft mij enigszins verontrust. Er werd daarin gesuggereerd dat de politie met wapens zou sjoemelen. Er werd zelfs meegedeeld dat er reeds een dertigtal dossiers onderzocht worden door het Comité P. De politie zou zich namelijk ingeleverde of in beslag genomen wapens hebben toegeëigend.
Volgens de berichtgeving is het bovendien zeer opmerkelijk dat het aantal politiemensen dat een wapen in huis heeft, gestegen is van 19 naar 34 procent sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wapenwet. Die wet voorzag in de mogelijkheid amnestie aan te vragen waarbij men zonder strafvervolging afstand kon doen van een wapen. Nu wordt dus de link gelegd tussen de nieuwe wapenwetgeving enerzijds en het aantal dossiers waarin politiemensen zich bewapenen anderzijds. Daarom volgende vragen aan Mevrouw de minister.
Zijn die gegevens correct? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek en wordt een onderzoek gevoerd door het Comité P?
Werden reeds aanbevelingen aan de politie gegeven met betrekking tot het verkrijgen van wapens? Kunnen zij zich de wapens toe-eigenen die bij hen worden afgeleverd of kunnen zij die onder bepaalde voorwaarden kopen? Hoe gaat men daarmee om? Of worden misschien alle wapens meteen vernietigd zoals voorgeschreven?
Zijn er al tuchtsancties opgelegd?
Hoe zit het met de invulling van de vraag naar een betere controle op de centrale databank van het wapenregister? Hoeveel wapens werden daar al ingeleverd?
Tot daar mijn korte vraag.
31.02 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik kan kort zijn omdat ik mij graag letterlijk en figuurlijk aan de zijde schaar van collega Van Cauter.
Blijkbaar lopen er al een dertigtal dossiers om de misbruiken van wapens tegen te gaan. De gelegenheid creëert de dief, maar het zou niet mogen dat het wapen voor agenten de gelegenheid schept om ze op te rapen. Volgens mij moeten we daar heel hardhandig tegen optreden.
Kan u bevestigen of dat effectief het aantal dossiers is? Kan u ook meer toelichting geven over de omstandigheden of de kennis van die omstandigheden zoals we ze op dit moment al kunnen hebben?
Welke maatregelen overweegt u?
Hebt u al zicht op het totaal aantal dossiers en de timing waarin één en ander kan worden afgehandeld?
31.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, voor zover mij bekend, is het toezichtsonderzoek van het Comité P in de schoot van het Parlement nog niet afgerond. Bij gebrek aan officiële besluiten en aanbevelingen kan ik moeilijk stelling innemen. Ook op hangende gerechtelijke onderzoeken kan niet worden vooruitgelopen. Feit is wel dat zo de feiten worden bewezen er moet worden opgetreden door de respectievelijke tuchtoverheden, net zoals in het verleden trouwens is gebeurd.
Uit cijfers van de tuchtraad blijkt dat er in 2007 in totaal zes tuchtstraffen werden geregistreerd met betrekking tot deze problematiek: drie Nederlandstalige politiemensen kregen een blaam en drie Franstalige politiemensen kregen respectievelijk een waarschuwing, een blaam en een schorsing bij tuchtmaatregel van 15 dagen. In 2008 kreeg respectievelijk een Nederlandstalige en een Franstalige politieambtenaar een blaam. De cijfers van de tuchtraad voor 2009 en 2010 zijn nog niet beschikbaar. Mijn diensten hebben wel weet van een tuchtstraf – terugzetting in de weddeschaal – die dit jaar werd opgelegd aan een Franstalige politieambtenaar.
De controle op de databank van het centraal wapenregister is geregeld in het koninklijk besluit van 20 september 1991. De toegangsrechten zijn verschillend voor enerzijds de raadpleging van de gegevens in het centraal wapenregister en anderzijds het ingeven of wijzigen van de gegevens door de beheerders van de wapendiensten van de lokale politie en de wapendiensten van de provinciegouverneurs. Bij het op punt stellen van het nieuwe wapenregister werden bijkomende controles ingevoerd voor het identificeren van iedere persoon die gegevens raadpleegt, invoert of wijzigt. Deze identificatie gebeurt door middel van een identificatienummer en een persoonlijk paswoord die alle activiteiten opspoorbaar maken in de gegevensbank. Ook in deze materie is de controle door de hiërarchie binnen de politiezones essentieel. Het is de verantwoordelijkheid van de korpschef.
Ik beschik momenteel niet over de gecentraliseerde cijfers betreffende het aantal wapens dat werd ingeleverd in gevolge de nieuwe wapenwet. Hiertoe moeten immers de wapendiensten van de provinciegouverneurs en de 196 lokale politiezones bevraagd worden. Ik kon dit niet binnen het bestek van een mondelinge vraag.
31.04 Carina Van Cauter (Open Vld): Wij zullen de raad van de minister opvolgen en binnen enige tijd een schriftelijke vraag stellen, te meer omdat de onderzoeken enerzijds blijkbaar nog niet werden afgerond en omdat ik anderzijds vaststel dat u met betrekking tot het aantal tuchtdossiers de cijfers van 2009 en 2010 nog niet in uw bezit heeft. Ik begrijp dit ook. De amnestieperiode is eind 2008 afgelopen. Indien er misbruiken zijn gebeurd, situeren die zich voornamelijk op het einde van 2008. Vooraleer een dossier is onderzocht en een tuchtsanctie is uitgesproken, verlopen er ongetwijfeld ook een aantal weken of maanden. Ik denk dat wij daarop enig zicht zullen krijgen in de volgende maanden.
31.05 Michel Doomst (CD&V): Ik denk dat wij inderdaad het beste wachten op de concrete cijfers en dan kijken of wij dit in de toekomst via gecombineerde vragen moeten uitklaren. Het zorgvuldig omgaan met wapens hebben wij beslist vanuit een grote gestrengheid ten opzichte van de burger. Het kan dan ook niet dat de gezagdragers daar misbruik zouden van maken. Wij zullen hierop dan ook terugkomen om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt. Ik veronderstel ook dat een nieuwe regularisatieperiode voor wapens niet meer in het vooruitzicht wordt gesteld?
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 19632 de Mme Leen Dierick est définitivement supprimée, en l'absence de nouvelles.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de hulpdiensten na de treinramp in Buizingen" (nr. 19649)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de moeilijkheden in verband met de informatie aan de familieleden van de slachtoffers van Buizingen" (nr. 19719)
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de hulpdiensten die werden opgeroepen voor de treinramp te Buizingen" (nr. 19876)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de treinramp in Buizingen en de toepassing van de snelst adequate hulp" (nr. 20008)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de communicatie in het kader van de ramp te Buizingen" (nr. 20047)
- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le fonctionnement des services de secours après la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 19649)
- Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "les soucis quant aux informations transmises aux familles des victimes de Buizingen" (n° 19719)
- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "les services de secours auxquels il a été recouru dans le cadre de la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 19876)
- Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "la catastrophe ferroviaire de Buizingen et la mise en œuvre de l'aide adéquate la plus rapide" (n° 20008)
- Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la communication dans le cadre de la catastrophe de Buizingen" (n° 20047)
32.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb zelf reeds een geënsceneerde ramp in eigen gemeente moeten proberen te controleren en heb daar ervaren hoe moeilijk het is om bij een crisis, dus in zeer moeilijke omstandigheden, de zenuwen en het overleg te controleren.
Volgens de burgemeester van Halle is de samenwerking met het crisiscomité van de provincie, blijkbaar vooral op het vlak van communicatie, niet optimaal verlopen, terwijl erop gewezen is dat de werking van de hulpdiensten in het algemeen wel prima is verlopen.
Kunt u wat meer toelichting geven over de manier waarop men te werk is gegaan? Waren er inderdaad bedenkingen te maken bij de samenwerking?
De gouverneur, een zeer wijs man zijnde, heeft trouwens zelf ook reeds gezegd dat wij een en ander eens zouden moeten evalueren.
Met groot respect voor het werk dat daar is gebeurd en met het besef dat bij zo’n heel zware crisis het bijzonder moeilijk is om dat allemaal perfect te controleren, heb ik toch de vraag naar de evaluatie en de conclusies van de manier waarop de crisis is beheerd en onder controle gehouden.
32.02 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, il n'est pas facile de gérer une telle catastrophe. Des problèmes de communication ont été soulevés dans différents domaines. Parfois, des familles ont attendu plusieurs jours avant d'obtenir confirmation qu'un des leurs se trouvait dans ce train. Dans la région montoise, un imbroglio s'est noué car deux navetteurs étaient homonymes. On avait dit aux parents du défunt que leur enfant était vivant. Les parents ont dû subir deux fois le deuil. Ce qui paraît incroyable, ce sont les informations recueillies par les médias. Par exemple, j'ai appris le décès d'un de mes concitoyens de Jurbise par une journaliste alors que ni les autorités judiciaires ni le cabinet du gouverneur du Hainaut n'en avaient été avisés.
Le bourgmestre de Mons a également organisé une réunion de concertation mais n'a pas invité les autres zones de police concernées au sein desquelles pourtant on déplorait des victimes. N'est-ce pas plutôt au gouverneur de coordonner ce genre de réunion et pas au bourgmestre de prendre l'initiative? En outre, quand un accident de ce type se produit sur deux provinces, un plan fédéral n'est-il pas déclenché? Pourquoi dans le cas présent rien n'a-t-il été mis en place en la matière? Comment expliquer que la transmission des informations n'ait pas été centralisée? Pourquoi les médias n'ont-ils pas été mieux canalisés? Comment expliquer également le manque de relais vers les zones de police?
Je voudrais embrayer sur ma seconde question qui pose un cas concret de l'après-tragédie. M. Leblanc, victime de la commune de Jurbise, a été inhumé fin février. Or nous avons reçu un mail en provenance des services du gouverneur daté du 23 février et assez éloquent: il explique que des groupes de dialogue seront organisés pour les victimes et les familles, ce qui est très bien. Mais alors que cette victime est enterrée depuis le 20 février, trois jours avant, le mail précise ce qui suit: "Aucun habitant de Jurbise ne figurant sur ces listes transmises au gouverneur par le SPF Santé publique, nous n'avons pas pris de contact pour cette commune. Toutefois, il semble que Mlle Galant avait connaissance de blessés jurbisiens dont nous n'avons pas connaissance."
Je trouve surréaliste qu'en tant que bourgmestre, j'apprenne des services du gouverneur qu'il y a une victime originaire de ma commune.
Je pense qu'il y a des problèmes de communication flagrants dans la gestion de ce drame.
Madame la ministre, quelle analyse tirez-vous de la communication dans cette tragédie?
32.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag is een toegevoegde vraag, en ik zal daarom iets concreter zijn, aansluitende op de vorige bemerkingen. Uit alles vallen wel lessen te trekken.
Er wordt nu gewag gemaakt van het feit dat de Brusselse brandweerkorpsen pas een uur en tien minuten na de ramp uitgerukt zouden zijn. Volgens de brandweer is dat vooral te wijten aan het feit dat hun hulp veel te laat ingeroepen zou zijn, niettegenstaande de nabijheid. Ik woon daar zelf. Welnu, de kazerne van Ukkel bevindt zich op 13 kilometer, die van Anderlecht op 14 kilometer en de helihaven op 21 kilometer.
Brandweerkazernes die verderaf gelegen waren, werden blijkbaar sneller gecontacteerd dan die Brusselse kazernes.
Mevrouw de minister, kunt u die informatie bevestigen?
Hoe verklaart u dat in het kader van de snelste adequate hulp?
32.04 Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, in aansluiting bij de vorige vragen heb ik ook een concrete vraag over de inroeping van de hulpdiensten bij de treinramp, zeker in het kader van de toepassing van de snelst adequate hulp.
De Brusselse brandweerlui vragen zich af waarom zij niet zo snel werden opgeroepen als de andere hulpdiensten die veel verder van de plaats van onheil lagen.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van die gegevens?
Welke verklaring kunt u aan die feiten geven, gezien de ernst van de ramp die op dat moment toch al duidelijk was en gezien de toepassing van de snelst adequate hulp?
Kunt u ons een overzicht van gegevens bezorgen in verband met de gevraagde en aangeboden hulp na de treinramp?
32.05 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik wil in de eerste plaats nogmaals mijn innige deelneming betuigen aan de slachtoffers van de ramp en aan hun nabestaanden. Het is een groot menselijk drama. Ik leef mee met al degenen die hun dierbaren plots van zich weggerukt zagen.
Ik wil uiteraard
ook de hulpdiensten feliciteren voor het goede en snelle werk, dat zij in zeer
moeilijke omstandigheden hebben geleverd. Ik kan, als minister, en ook als
mens, alleen maar respect hebben voor de inzet, het professionalisme en de
toewijding waarmee die mannen en vrouwen hun job doen en mensenlevens redden.
Ik kan ook alleen maar concluderen dat de werking en de samenwerking van de
verschillende diensten vlot en efficiënt is verlopen. Ik geef hierbij graag een
overzicht.
De lokale politie
kreeg kennis van de ramp via het communicatie- en informatiecentrum Leuven om
8 u 30, twee minuten na de ramp. Haar interventieploeg was ook als
eerste ter plaatse. Haar medewerkers hebben als eersten hulp geboden aan de
slachtoffers en bij de ontruiming van de niet-gewonde passagiers.
De brandweer van
Halle, het bevoegde korps, werd gecontacteerd door de 100-centrale in Leuven om
8 u 32, vier minuten na de ramp en was al om 8 u 40 ter
plekke met een brandweerman en twee ziekenwagens. De brandweer van Halle
contacteerde ook de nodige instanties, onder andere de leiding van het korps en
de burgemeester, waarop ook het gemeentelijk crisiscentrum werd geactiveerd.
Bij de aankomst
van de brandweer ter plekke heeft de leidinggevende officier de omvang en de
ernst van het ongeval terdege kunnen inschatten. Daarop werd onmiddellijk de
hulpdienst 100 in Leuven ingelicht en werden bijkomende ziekenwagens, medische
teams en de hulp van brandweerkorpsen van Lennik, Brussel en Zaventem gevraagd.
De brandweer van Asse en Tubeke hebben spontaan hulp geboden, die de brandweer
van Halle heeft aanvaard.
Daarna heeft de
brandweer van Halle ook nog een tweede maal de brandweer van Brussel gevraagd
om assistentie met lorries.
Ik wil hierbij opmerken dat Halle en Zaventem zich in de nieuwe brandweerzone West situeren en dat in deze zone de brandweer van Zaventem gespecialiseerd is in de interventies bij treinongevallen. Bovendien beschikt de brandweer van Zaventem over specifiek materieel dat ter beschikking wordt gesteld door de firma Infrabel om tussen te komen bij treinongevallen. Het is dus logisch en in de geest van de brandweerhervorming dat Halle eerst Zaventem heeft opgeroepen. Bovendien heeft men de vastgestelde uitrukprocedures gevolgd en is onder andere Brussel enkele minuten na Zaventem opgeroepen.
De brandweer van Halle had dus aan de brandweer van Zaventem gevraagd om te komen. De eerste colonne leverde technische hulp door assistentie bij het gerechtelijk onderzoek en door samen met DVI de overleden passagiers uit de wrakstukken te helpen bevrijden. Een tweede colonne leverde hulp bij het inrichten van de vooruitgeschoven medische post die op tijd klaar was om de eerste slachtoffers op te vangen.
Door de civiele bescherming, gealarmeerd door de brandweer van Halle, werden door de permanente eenheid van Liedekerke reeds een eerste hulpteam en materieel ter beschikking gestuurd enkele minuten na de ramp. De chef van de permanente eenheid is naar Leuven gegaan om ook in het provinciaal crisiscomité te zetelen.
In overleg met de politie werd beslist de niet-gewonde en lichtgewonde passagiers op te vangen in sporthal Start 65, wat vlot en gecontroleerd verlopen is. Circa 45 minuten na de eerste omroep, toen ziekenwagens, brandweerkorpsen en mug-teams reeds ter plekke waren, werd ook een vooruitgeschoven medische post geïnstalleerd op het stationsplein van Halle, waar de eerste zwaargewonden toekwamen. Vanuit de vooruitgeschoven medische post werd ook een definitieve triage en verspreiding naar de ziekenhuizen geregeld.
Om elf uur kwam de bevestiging dat alle levende passagiers uit de treinen waren geëvacueerd. Daarna is men onmiddellijk met de berging van de slachtoffers begonnen.
Van de kant van de politiediensten was er vanuit de federale politie allereerst steunverlening vanuit de coördinatie en steundirectie. De DirCo-adjunct voegde zich bij het crisiscentrum in Leuven terwijl de adjunct-officier op het terrein voor de verbinding met de politiediensten ter plaatse instond.
De CSD Asse heeft in samenspraak met het nationaal invalspunt versterkingen en gespecialiseerde hulp geleverd. De spoorwegpolitie was snel ter plaatse en heeft op een bepaald ogenblik haar aantal medewerkers tot veertig manschappen opgedreven. Zij informeerde zich over de coördinatie van de evacuatie in samenwerking met hulpdiensten en lokale politie en over het doorzoeken van treinstellen, het instellen van perimeters, de bijstand aan DVI, het uitvoeren van vaststellingen ter plaatse en het onderzoek onder leiding van de onderzoeksrechter.
Het DVI-team is vrij snel met de evacuatie van de gewonden begonnen. Er werden achttien dode lichamen geborgen. Die werden naar Neder-Over-Heembeek overgebracht. De identificatie werd op 18 februari 2010 beëindigd.
De wegpolitie zette zestien ploegen in voor de escorte van onder meer de ambulances. De helikopter van de federale politie maakte luchtfoto's van het rampgebied voor het vervolledigen van het gerechtelijk dossier en zorgde ook voor het respecteren van de no fly-zone boven het rampgebied.
Het stressteam kwam ook ter plekke voor bijstand aan de politiemensen. De lokale politie was als eerste ter plekke. De lokale korpsen uit de nabijheid, van Beersel en Sint-Pieters-Leeuw, zijn ook ter hulp gekomen. Naast de bijstand in het opvangcentrum, het wegbrengen van slachtoffers naar ziekenwagens en het helpen bij de evacuatie, stonden zij ook in voor de verkeersregeling rond de plaats van de feiten, onder andere door het afbakenen van perimeters. De hulpdiensten hebben dus snel gewerkt en conform de voorziene procedures.
Op de vragen over de communicatie met betrekking tot het ongeval en met betrekking tot andere samenwerking kan ik nog geen nadere inlichtingen geven. Ik wens eerst de evaluatie van het provinciaal crisiscomité afwachten. De gouverneur heeft gisteren ook gezegd dat hij een externe expert zal inroepen om die informatie te verstrekken.
En ce qui concerne l'identification des victimes, il faut savoir que celle-ci doit être à cent pour cent sûre pour être communiquée aux familles. D'ailleurs, cette information doit être transmise avec l'autorisation du parquet.
En cette période d'attente, une équipe psychosociale était présente pour entourer et soutenir les familles.
En ce qui concerne les informations reçues par les médias, le gouverneur de la province du Brabant flamand a, en tout point, souhaité centraliser le flux d'informations et a tout mis en œuvre pour fournir aux médias des informations correctes. Si les médias ont cherché à obtenir des informations par d'autres canaux, cela ne peut être reproché au gouverneur.
Rien ne s'opposait à ce que le bourgmestre de Mons organise une réunion de concertation.
La phase fédérale est déclenchée lorsque la situation d'urgence nécessite une gestion à l'échelle nationale. Cet accident de train s'est produit sur le territoire de la province du Brabant flamand. Le fait que des victimes d'autres provinces se trouvaient dans le train ne constitue pas une raison suffisante pour passer d'un niveau de planification d'urgence provincial à un niveau fédéral. Le gouverneur disposait manifestement des moyens nécessaires pour gérer cette crise.
Zoals ik reeds zei, gebeurt er nu een evaluatie van de crisis op het niveau van de gouverneur, wat logisch is want het was ook een provinciaal noodplan. Alles werd ook op dat niveau georganiseerd. Ik was trouwens zelf bijna de hele dag in Leuven, in het provinciaal crisiscentrum. De gouverneur heeft daar een externe persoon bij betrokken. Die evaluatie zal ook publiek gemaakt worden, zodanig dat we daaruit ook goede lessen kunnen trekken.
Ik denk dat het beter is om te wachten op die resultaten, alvorens ons uit te spreken over de verbeterpunten op het vlak van de communicatie.
32.06 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor het heel concreet en indrukwekkend overzicht. Ik denk dat hieruit duidelijk blijkt dat op een aantal minuten een enorm proces op gang is gebracht om het nodige te doen en om de omkadering van de reddingsoperatie te begeleiden.
Het is ook goed dat er een grondige evaluatie komt. Ik denk dat het een heel goed idee is van de gouverneur om zich ook extern te laten adviseren. Het is goed voor steden en gemeenten dat zij in het kader van evacuatieoefeningen, die nu her en der gebeuren, de meest belangrijke conclusies heel duidelijk kunnen krijgen. Spijtig genoeg voor het vreselijk ongeval, maar het kan wel voor heel wat zaken een leidraad zijn, mocht het zich ooit nog voordoen.
32.07 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie. Je voudrais aussi souligner le travail réalisé par l'ensemble des services de sécurité et par l'équipe d'identification des victimes: ce n'est pas un travail évident, ni moralement ni psychologiquement.
Pour le problème de la communication, une évaluation de la communication sera réalisée par le centre provincial du Brabant flamand, mais je pense qu'il faut aussi une évaluation par le gouverneur de la province du Hainaut. En effet, quatorze victimes sont issues de la région de Mons-Borinage.
Une réunion de concertation a été organisée d'initiative par le bourgmestre de Mons, mais il me semble que c'était au gouverneur de prendre les choses en main, et non à un bourgmestre d'une ville. Dans ma commune, le train ne s'arrêtait pas, mais énormément de navetteurs l'ont pris: de ma commune, ils gagnent la commune proche et prennent le train direct pour Bruxelles.
Personnellement, j'ai appris par le bouche à oreille que des personnes de ma commune étaient présentes dans ce train et blessées. Cela ne peut pas exister. Je pense qu'il n'appartient pas à un bourgmestre, de manière individuelle, de prendre une coordination en charge; c'est le rôle du gouverneur.
Si je pouvais donc me permettre de vous demander une évaluation des services du gouverneur de la province du Hainaut, vu les soucis réellement rencontrés.
Je me demandais si c'était dû au fait que, lorsque les victimes ou les passagers du train se rendaient aux postes avancés pour une nouvelle carte d'identité, l'adresse n'y était plus inscrite. Je me dis que c'est peut-être à cause de cela qu'on ne pouvait pas dire d'où venaient les gens. Pourtant, plusieurs personnes qui étaient à bord du train et que j'ai rencontrées ont donné leurs nom et adresse aux postes avancés: l'information avait donc été fournie. Apparemment, ce n'est pas arrivé jusqu'au gouverneur de la province du Hainaut.
Je répète qu'un travail d'évaluation est à mener.
Notre région a été particulièrement touchée. Lorsqu'on rencontre les familles des victimes, elles nous parlent du temps d'attente. Vous parliez des équipes de psychologues qui entourent les victimes, mais certains journalistes se faisaient passer pour des psychologues! Il faudrait donc voir comment canaliser les médias! C'est arrivé, des parents de victimes me l'ont raconté!
Dès que l'évaluation aura été réalisée, nous reviendrons vers vous avec d'autres questions.
32.08 Ben Weyts (N-VA): Ik sluit mij aan bij de laatste opmerking. Ik was toen de hele dag in Buizingen. Ook voor de media was er niet in een opvang voorzien, maar dat vind ik nu nog het minste.
32.09 Minister Annemie Turtelboom: Er waren wel permanent persconferenties in Leuven. Ik ben daar de hele dag geweest. Ik denk dat wij de eerste persconferentie hebben gegeven met de gouverneur rond 11 uur. De media moeten maar komen op de plaats waar de informatie gegeven wordt.
32.10 Ben Weyts (N-VA): Ze liepen daar in Buizingen wel een beetje in de weg. Dat is nu niet het grootste probleem. Ik heb ernaar verwezen, omdat u het zelf aanhaalt wanneer u het had over de communicatie. Het is ook niet het meest essentiële, maar ik heb wel begrepen dat een en ander op die dag voor wat wrevel heeft gezorgd, omdat er enerzijds gecommuniceerd werd vanuit Leuven door de gouverneur en uzelf, en anderzijds door minister Vervotte en de NMBS. Daar zat wat ruis op. Ik heb er alle begrip voor door de intensiteit van het moment.
Het zou misschien nuttiger zijn om in het vervolg een politieke beleidsverantwoordelijke aan te stellen als hoofdcommunicator in plaats van, zoals nu gebeurd is, dat twee verschillende beleidsverantwoordelijken verklaringen aflegden, waardoor de media op twee plaatsen aanwezig bleven. Maar dat punt is niet van echt essentieel belang.
32.11 Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid en overzichtelijk antwoord. Wij twijfelen niet aan de organisatie en de deskundigheid van de hulpdiensten ter plaatse, laat dat duidelijk zijn. De vraag in verband met het optimale verloop van de hulpverlening, blijf ik mezelf stellen. Is het allemaal zo optimaal mogelijk verlopen?
Dat is des te meer het geval, gelet op de verklaringen van de brandweercommandant van Anderlecht in de media, die het laattijdig inroepen van de Brusselse brandweerkorpsen onbegrijpelijk vindt. U vraagt dat wij het verslag van de evaluatie afwachten, wij zullen dat doen en eventueel naderhand bijkomende vragen stellen.
32.12 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Weyts, ik wil nog een kleine zaak toevoegen aan uw opmerking. Als burgemeester, gouverneur en minister van Binnenlandse Zaken is men verantwoordelijk voor de hulpverlening en de coördinatie. Wij zijn de hele dag alledrie ter plaatse gebleven in het crisiscentrum in Leuven, zowel burgemeester als gouverneur. Maar er zijn ook de bevoegde ministers. In dit geval, aangezien het om treinen ging, was dat de minister bevoegd voor de NMBS. Er is dus enerzijds de lijn van de hulpverlening en anderzijds de lijn van het betrokken departement. Die lijnen zijn heel duidelijk.
Mevrouw Ponthier, ik betreur uw opmerking. Iedereen ziet toch wel hoe de hulpverleners het beste van zichzelf hebben gegeven op het terrein. Het is niet zo belangrijk welk korps op welk moment ter plaatse is, maar wel dat de mensen echt en snel geholpen worden. Dat is in dit geval ook echt gebeurd.
32.13 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, ik vertel natuurlijk geen geheim wanneer ik zeg dat er wat ruis zat op de communicatie en dat er blijkbaar geen overeenstemming was tussen uzelf en minister Vervotte.
L'incident est clos.
33 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een mogelijke bijeenkomst van de Colombiaanse FARC" (nr. 19650)
33 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "une éventuelle réunion des FARC colombiennes" (n° 19650)
33.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, de politieke arm van de Colombiaanse Farc zou in maart een bijeenkomst plannen in Amsterdam, Brussel of Parijs om daar militante jongeren te ronselen voor hun acties in Zuid-Amerika en elders.
Is men ervan op de hoogte dat een dergelijke bijeenkomst zou doorgaan? Is er op dit ogenblik al in maatregelen voorzien? Is er overleg geweest met de verantwoordelijke ministers in Frankrijk en Nederland?
33.02 Minister Annemie Turtelboom: Noch de inlichtingendiensten, noch de politiediensten kunnen bevestigen dat de geplande bijkomst van het FARC waarvan sprake in de loop van de maand maart, in België zal plaatsvinden. Het is dus mogelijk dat de bijeenkomst doorgaat, maar misschien op een private plaats en georganiseerd onder een andere naam om te vermijden dat er ruchtbaarheid aan zou worden gegeven.
De informatie-inwinning loopt natuurlijk verder. Op basis van de resultaten ervan zullen de meest gepaste maatregelen genomen worden in het kader van de handhaving van de openbare orde en de veiligheid.
Voorts bestaat er permanent overleg tussen de verschillende inlichtingendiensten op Europees en internationaal vlak, dus ook tussen de inlichtingendiensten van België, Nederland en Frankrijk, waarbij informatie uitgewisseld wordt. Specifiek in verband met die bijeenkomst hebben de Belgische inlichtingendiensten echter nog geen concrete informatie.
33.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het antwoord. Het is belangrijk dat we voortdurend attent blijven voor dergelijke initiatieven, want Brussel zal als hart van Europa en stukje van de wereld op dat vlak toch aantrekkelijk blijven. We moeten dus in dezelfde mate alert en zeer attent de zaak opvolgen.
Het incident is gesloten.
34 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "la grève des agents pénitentiaires dans la prison d'Andenne" (n° 19715)
34 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de staking van de cipiers van de gevangenis van Andenne" (nr. 19715)
34.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, la prison d'Andenne située dans la province de Namur connaît fréquemment des mouvements de grève de son personnel. Sans remettre en question le droit de grève de ces personnes, je constate cependant que ces mouvements ont des répercussions négatives sur les effectifs pour les zones de police de la province de Luxembourg. En effet, la zone de police des Arches sur le territoire de laquelle se trouve la prison d'Andenne refuse catégoriquement d'impliquer son personnel pour remplacer les gardiens de prison en grève. Par conséquent, pour assurer la sécurité en cas de grève des agents pénitentiaires, il est fait appel – ce qui est logique –, à la police fédérale, mais aussi à la police locale de la province de Luxembourg.
Pour ce qui est de l'appui local, je m'étonne que les zones de police de l'arrondissement de Namur n'apportent pas l'appui suffisant. Il semblerait à ce propos que le renfort ne soit que symbolique. Par contre, certaines zones de police des provinces avoisinantes doivent apporter un appui considérable et c'est bien sûr aux dépens des missions de police qu'elles doivent assumer sur leur territoire. À titre d'illustration, la zone de police de Marche a dû fournir un total de dix-neuf policiers rien que pour le mois de janvier. La zone de police Centre Ardenne a dû fournir quant à elle cinq policiers.
Madame la ministre, existe-t-il un protocole de collaboration entre la police locale, la police fédérale et la prison d'Andenne visant à définir les besoins pour assurer la sécurité de la prison et les possibilités d'appui latéral qui peuvent être dégagées au sein de l'arrondissement? Dans la négative, quelles sont les règles applicables en cas de grève? La norme KUL destinée à répartir la dotation fédérale entre les zones de police locale a-t-elle pris en compte la prison d'Andenne pour calculer le personnel nécessaire à cette zone de police? Quel effectif policier théorique a-t-il été prévu lors de la réforme des polices en 2001 et quel effectif cette zone possédait-elle?
Comment expliquez-vous qu'il revient aux zones de police des arrondissements voisins de remplacer en partie les agents pénitentiaires de la prison d'Andenne? Pour quels motifs l'appui local de la province de Namur n'est-il pas suffisant? Quelles mesures allez-vous prendre pour que la zone de police des Arches puisse envoyer à l'avenir les policiers nécessaires pour remplacer les gardiens de prison en grève, ce qui permettra aux policiers de la province de Luxembourg de continuer à exercer correctement leur mission dans leurs zones?
34.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Arens, il existe effectivement divers documents de concertation datant de 2002 et 2003, lesquels indiquent à la fois le nombre total de policiers à prévoir par pause de 8 heures, en cas de grève des gardiens de prison à Andenne, et le nombre de policiers à engager par la zone de police des Arches pour chaque pause, à savoir trois policiers, devenu quatre policiers depuis la mise à disposition de trois membres du CIK.
Jusqu’à ce jour, ces accords n’ont jamais été remis en question, si ce n’est de manière unilatérale dans les derniers arrêtés de réquisition du président de la zone de police à la police fédérale mentionnant l’illégalité de l’arrêté de réquisition de la police locale par le directeur de la prison d’Andenne.
En effet, en cas de grève des gardiens, le directeur de la prison envoie au chef de corps de la police locale un ordre de réquisition de la police locale en référant à la circulaire MFO-1 de 2001 du ministre de la Justice. Or le conseil de police de la zone des Arches est d’avis que cette circulaire MFO-1 est illégale. Selon lui, la police ne doit intervenir dans les prisons que dans l’hypothèse de troubles à l’ordre public et à la sécurité, en cas d’émeutes ou de mutineries. Il considère qu’un arrêt de travail pacifique ne constitue ni une émeute ni une mutinerie et il communique qu’à l’avenir, il sera refusé d’obtempérer à une réquisition par le directeur de prison. Ce litige est porté devant les tribunaux et nous attendons le verdict.
Si une zone de police n’est vraiment pas à même de faire face à la grève, on tombe dans l’application de la circulaire MFO-2 "Appui HyCap" sans qu’il soit nécessaire que le bourgmestre adresse une réquisition à la police fédérale. Dans cette procédure "HyCap", le CIK de la province de Namur est également engagé.
La capacité pénitentiaire par 1 000 habitants est l’une des quatorze variables qui ont été retenues pour définir l’effectif policier, dit de la norme KUL, à la base du financement fédéral de la police locale.
C'est la population carcérale de l'année 2000 telle que fournie à l'époque par le ministère de la Justice qui a été prise en compte dans l'analyse de régression qui a donné naissance à la norme KUL. La capacité de la prison d'Andenne, ouverte précédemment, a donc bien été prise en compte.
Pour ce qui concerne les effectifs de la zone de police des Arches, la norme minimale est de 86 alors que l'effectif réel s'élève à 92. Par rapport à la norme-cadre de 96, il y a un déficit de quatre policiers. Je répète que la zone dispose également de trois membres du CIK de la police.
Nonobstant la décision de certaines zones de police de ne plus fournir de policiers lors de grèves de gardiens de prisons, il est systématiquement fait appel à la solidarité de toutes les zones HyCap de police de l'arrondissement de Namur. Il faut aussi situer ce type d'événements dans l'ensemble de la mécanique HyCap, le dirco étant attentif à répartir l'effort de contribution de chaque zone de police pour l'ensemble des événements sur une année complète, avec un équilibre atteint au final pour toutes les zones de police.
Au niveau de la direction des opérations, le même exercice est réalisé au niveau national. Le dirco de Namur a proposé au chef de corps de la zone de police des Arches d'organiser prochainement une réunion dans ce cadre, notamment sur la conduite opérationnelle policière lors de la grève des gardiens de prison à Andenne.
Par ailleurs, la problématique me paraît beaucoup plus large que les seuls faits de la prison d'Andenne. Une solution a ce problème devrait logiquement passer par un service minimum des gardiens de prison. Je sais que mon collègue de la Justice mène le débat en la matière et j'espère qu'il tiendra sa promesse de trouver une solution pour la fin mars. La capacité policière souffre trop, j'en conviens.
34.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Je suis surpris de ce que, parce qu'une zone de police a décidé de ne plus participer à l'effort lorsqu'il y a un problème dans une prison, ce soient les autres zones de police qui en sont réellement victimes. Je crois qu'une certaine solidarité devrait être dégagée. En tant que ministre de l'Intérieur, ne devriez-vous pas agir plus fermement à l'égard des présidents de zone?
C'est peut-être notre collègue Claude Eerdekens qui est à la tête de la commune d'Andenne, mais je trouve dommage que ce soient les policiers de la province de Luxembourg qui doivent effectuer le travail à la prison d'Andenne.
Het incident is gesloten.
35 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "la représentation syndicale à l'Inspection générale" (n° 19716)
35 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vakbondsvertegenwoordiging bij de Algemene Inspectie" (nr. 19716)
35.01 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, l'Inspection générale veille à optimiser le fonctionnement de la police fédérale et de la police locale. À cet effet, l'Inspection enquête sur leur fonctionnement, sur les activités et les méthodes des services de police. Elle inspecte en particulier l'application des lois, règlements, ordres, instructions et directives ainsi que des normes et standards. Elle examine régulièrement l'efficacité et l'efficience de la police fédérale et des corps de police locale sans préjudice des procédures internes à ces services. De par la spécificité de ses missions qui consistent à contrôler l'ensemble de l'appareil policier, tant fédéral que local, l'Inspection générale dépend directement du ministre de l'Intérieur et du ministre de la Justice et est indépendante des services de police.
À cet égard, le personnel affecté à
l'Inspection est régi par des règles statutaires particulières afin de lui
garantir son indépendance, et ce dans les domaines du recrutement, de la
désignation aux fonctions, de l'évaluation et de la discipline. Néanmoins,
malgré l'instauration des règles particulières à l'affectation,
l'article 9, § 5, 2o de
la loi du 15 mai 2007 sur l'Inspection générale prévoit expressément
l'application de la loi du 24 mars 1999 organisant les relations
entre les autorités publiques et les organisations syndicales du personnel des
services de police.
Or, à ce jour, le comité de concertation au sein de l'AIG
n'existe pas. Madame la ministre, comment expliquez-vous qu'un comité de
concertation n'ait pas encore vu le jour à l'AIG? Malgré la particularité des
règles d'organisation de l'AIG, ne jugez-vous pas opportun qu'un comité de
concertation soit mis en place, d'une part dans l'intérêt des membres de l'AIG,
d'autre part pour encadrer le fonctionnement du service? Allez-vous combler
cette lacune? Dans la négative, quels en seraient les motifs?
35.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, le fait qu'un comité de concertation de base spécifique à l'Inspection générale n'existe pas encore ne prive pas les membres du personnel d'une représentation syndicale, dès lors qu'elle est assurée au sein du comité supérieur de concertation. Cependant, je peux vous annoncer que la problématique d'un comité de concertation de base spécifique à l'Inspection générale sera reprise dans le cadre d'une proposition de révision des comités de concertation de base de la police fédérale qui sera très prochainement soumise à la négociation syndicale.
Het incident is gesloten.
36 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "les règles applicables à l'Inspecteur général au sein de l'Inspection générale" (n° 19717)
36 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de regels waaronder de inspecteur-generaal bij de Algemene Inspectie ressorteert" (nr. 19717)
36.01 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, l'Inspection générale (AIG) veille à optimaliser le fonctionnement de la police fédérale et de la police locale. Sur quelles bases la législation sur l'emploi des langues ne serait-elle pas applicable aux membres de l'AIG? Dans la mesure où les missions de l'AIG touchent l'ensemble des services de police du pays, ne serait-il pas opportun d'imposer à son personnel à tout le moins une connaissance fonctionnelle de la seconde langue?
II semblerait qu'un arrêté ministériel portant sur la désignation de l'inspecteur général soit en cours d'élaboration. Pouvez-vous nous indiquer les changements prévus aux règles existantes?
Le poste d'inspecteur est ouvert aussi bien aux personnels opérationnels et Calog de la police intégrée qu'aux fonctionnaires fédéraux. Comment l'insertion barémique sera-t-elle effectuée si le candidat retenu était, le cas échéant, un fonctionnaire? Sera-t-elle plus avantageuse que pour le membre Calog ou opérationnel?
36.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, l’Inspection générale tombe sous le champ d’application de la législation sur l’emploi des langues en matière administrative et est, dès lors, organisée en cadres et en degrés linguistiques. Pour de plus amples détails, je me permets de vous renvoyer à l’arrêté royal du 5 mars 2004 et aux arrêtés royaux du 6 février 2007 y afférant.
Par ailleurs, le projet d’arrêté ministériel ne porte pas sur la désignation de l’inspecteur général mais contient le profil de cette fonction qui prévoit entre autres la connaissance fonctionnelle de l’autre langue. Ce projet d’arrêté est en voie de finalisation. La loi sur l’Inspection générale prévoit que le statut des fonctionnaires fédéraux est d’application au membre du personnel qui est désigné à la fonction d’inspecteur général et qui n’est pas membre du personnel des services de police, et que les modalités concernant le traitement et sa situation à l’issue de son mandat font l’objet d’un projet d’arrêté royal. Ceci sera prochainement soumis à la négociation syndicale. Je préconise une rémunération uniforme, indépendamment de l’origine du lauréat.
36.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse.
Het incident is gesloten.
37 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "le retard dans la liquidation des salaires" (n° 19718)
37 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de achterstand in de uitbetaling van de lonen" (nr. 19718)
37.01 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, selon l'article 140ter de la loi organisant un service de police intégré et structuré à deux niveaux, le Service central des dépenses fixes (SCDF) est chargé du calcul des dépenses fixes qui concernent les membres du personnel de la police fédérale et de celles concernant les membres du personnel de la police locale de la commune ou de la zone pluricommunale.
Par dépenses fixes, il faut notamment entendre les obligations pécuniaires de la police fédérale et des zones de police qui découlent de leur statut d'employeur. Par ailleurs, il semblerait que les policiers n'aient pas reçu leur salaire du mois de janvier à temps, à savoir en fin de mois comme il est de coutume. D'ailleurs, les comptes n'ont été crédités qu'au début du mois suivant, soit parfois avec 4 ou 5 jours de retard. Il s'agit d'une situation qui peut être préjudiciable pour les policiers.
Madame la ministre, comment expliquez-vous cette situation? Y avez-vous remédié?
37.02 Annemie Turtelboom, ministre: Il y a eu effectivement un léger retard dû à un mauvais encodage de la date d'exécution et à la non-activation par la suite de la procédure d'urgence à La Poste. Le nouveau moteur salarial n'y est pour rien. Afin de répondre positivement aux demandes des membres du personnel qui se seraient vu comptabiliser des intérêts de retard supplémentaires en raison de ce paiement tardif, la Banque de La Poste s'est engagée à les rembourser de cet intérêt de retard. Une procédure a été mise en place. Le personnel a été informé de cette situation. Le SSGBI mettra tout en œuvre avec les différentes parties intervenantes pour que cette situation ne se produise plus à l'avenir.
L'incident est clos.
38 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de huisbezoeken van de brandweer" (nr. 19797)
38 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les visites à domicile organisées par les services d'incendie" (n° 19797)
38.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, blijkbaar rijpt het idee om in navolging van de politie ook voor de brandweer preventieadviseurs naar woningen te sturen om de brandveiligheid in kaart te brengen en na te gaan welke verbeteringen kunnen worden aangebracht.
Dit najaar zou een aantal pilootprojecten starten. Men zou geld uittrekken om de adviseurs voor die taak met didactisch materiaal uit te rusten. Een werkgroep zal het plan verder uitwerken.
Mevrouw de minister, kunt u meer uitleg geven over dit initiatief? Waar zouden de pilootprojecten plaatsvinden? In welk budget wordt hiervoor voorzien? Welke opdracht werd aan de werkgroep toevertrouwd? Kunt u dat brandpreventieplan nog wat nader toelichten?
38.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, twee weken geleden heb ik inderdaad het Nationaal Brandpreventieplan voor woningen gelanceerd. De doelstelling is het aantal doden bij brand en CO-vergifting zo veel mogelijk te beperken, want elke dode bij een brand is er een te veel.
Het Nationaal Brandpreventieplan steunt op drie pijlers, het sensibiliseren van de burger, overleg met alle partners binnen de taskforce Brandpreventie, en brandpreventieadvies voor de burger door experts bij de brandweerdiensten. De burger staat hierbij steeds centraal.
In de eerste plaats zal mijn administratie meewerken aan de bewustmaking van alle Belgen om hun woning zo brandveilig mogelijk te maken. Hiervoor werd onder meer een vragenlijst “Brandveiligheid voor de burger” uitgewerkt op de website www.ismijnwoningbrandveilig.be. Daarmee kan de burger testen in welke mate zijn woning brandveilig is en welke maatregelen hij kan nemen om de brandveiligheid te verbeteren.
De brandweer vormt een van de belangrijkste partners bij de uitwerking van het brandpreventieplan. Daarnaast spelen ook de lokale overheden, brandwondenverenigingen en de verzekeringsmaatschappijen een belangrijke rol.
Binnen de tweede pijler van dit plan wordt een werkgroep met deze betrokken partners opgericht. Zo wordt alle kennis op het terrein gebundeld en gebruikt om nieuwe initiatieven uit te werken. Het doel is een integrale en geïntegreerde benadering van het fenomeen brand en CO-vergiftiging uit te werken.
De brandpreventieadviseurs vormen de derde pijler van dit brandpreventieplan. Het takenpakket en de opleiding van de adviseur wordt momenteel vormgegeven binnen de werkgroep. De trolley met het materiaal dat men beschikbaar heeft, wordt door Binnenlandse Zaken ontwikkeld. Het is de bedoeling dat men gratis, objectief en kwalitatief brandpreventieadvies geeft om zo de burgers te sensibiliseren en te informeren over brandrisico’s, de maatregelen die men kan nemen enzovoort.
Mijn administratie onderzoekt in samenspraak met de leden van de werkgroep de beste manier om de verschillende projecten op lokaal vlak op te starten. Het is belangrijk om een draagvlak te creëren op het terrein. Op basis van de reacties kan ik zeggen dat dit wel zal loslopen.
Het is de bedoeling om in een financiële tussenkomst te voorzien voor de gemeenten die vrijwilligers als brandpreventieadviseurs aan het werk zetten.
Ter gelegenheid van Batibouw zijn het personeel van mijn administratie maar ook de brandweermensen aanwezig op een gemeenschappelijke stand van de federale overheidsdienst in het adviespaleis.
38.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor de bijkomende informatie. Als ik het goed begrijp, wordt het plan in het najaar operationeel?
38.04 Minister Annemie Turtelboom: Dat is de bedoeling.
L'incident est clos.
39 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "extra politiepersoneel voor Wortel" (nr. 19800)
39 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le personnel de police supplémentaire pour la prison de Wortel" (n° 19800)
39.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u bracht op 19 februari een bezoek aan de gevangenis van Wortel.
Sinds begin februari verblijven heel wat Belgische gedetineerden in het Nederlandse Tilburg. Blijkbaar moet zowel het transport als de administratie daarvan gebeuren in Wortel. Omdat de politie Noorderkempen instaat voor de begeleiding van de transporten, vraagt men vier extra krachten.
Dat is aan u voorgelegd. U hebt gezegd dat er daarover in de Ministerraad overlegd zou worden.
Mevrouw de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Hebt u resultaten uit het overleg voor een betere begeleiding? Ik denk dat het belangrijk is om heel die operatie wat succesvol te omkaderen. Kunt u daarover wat meer informatie geven?
39.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, het is correct dat ik op 18 februari een bezoek heb gebracht aan de politiezone Noorderkempen. Specifiek aan die zone is dat er drie gevangenissen op haar grondgebied zijn gelegen, en dat een ervan, Wortel, door de ingebruikname van de gevangenis in Tilburg, een draaischijf is geworden voor de overbrenging van de gevangenen naar Tilburg, evenals de administratieve afhandeling die daartoe moet gebeuren.
Ik heb in dat verband een interessant gesprek gevoerd met de drie burgemeesters, die mij hebben trachten te overtuigen van de bijkomende werklast. Zij hebben dan ook bijkomende personeel gevraagd. Ik moet wel toegeven dat het 500 gevangenen extra zijn voor wie het administratief werk moet gebeuren. Daardoor is er toch een stijging van het aantal gevangenen op hun grondgebied met 40 tot 50 %, dit jaar, in 2010, wat toch wel een enorme extra werklast teweegbrengt.
Ik wil erop wijzen dat de politiezone op dit ogenblik al beschikt over zes personeelsleden vanuit de federale politie, die gratis ter beschikking worden gesteld, alsook twee personeelsleden van het provinciaal CIK. Daarenboven is er ook een achttal personeelsleden van het Veiligheidskorps van de minister van Justitie in die politiezone actief.
Na de bespreking is iedereen de mening toegedaan dat de bijkomende werklast vooral te wijten is aan de overbrenging van de gevangenen van en naar Tilburg. Samen met mijn collega van Justitie bekijk ik op welke manier het veiligheidskorps kan versterkt worden de komende weken zodanig dat er ook een extra ondersteuning kan zijn van de plaatsen waar er meer werklast is door gevangenen en de afhandeling.
39.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dat is inderdaad een heel aantal en dat moet in de werking een hele omwenteling zijn. Ik ben blij dat u zo naar de burgemeesters hebt geluisterd en nog blijer dat u zich zo gemakkelijk door burgemeesters laat overtuigen om daarvoor de nodige maatregelen te nemen.
Voorzitter:
Jacqueline Galant
Présidente: Jacqueline Galant
Het incident is gesloten.
40 Question de Mme Valérie De Bue à la ministre de l'Intérieur sur "le procès Habran à Nivelles" (n° 19802)
40 Vraag van mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het proces-Habran te Nijvel" (nr. 19802)
40.01 Valérie De Bue (MR): Madame la ministre, suite aux problèmes de procédure judiciaire que vous connaissez, le procès Habran-bis a dû être déplacé de Bruxelles. Étant donné la surcharge de la cour d'assises de Bruxelles cette année ainsi que la présidence européenne, les juridictions fédérales ont décidé de déplacer le procès Habran-bis à Nivelles. Mais les difficultés locales n'ont pas été prises en compte. Les locaux de la cour d'assises sont inadaptés à un tel procès, la zone de police responsable de ce procès compte un effectif largement inférieur à celui de Bruxelles et la taille de l'arrondissement et des zones de police qui le composent ne peut supporter un procès aussi long.
De manière générale, on constate que la priorité des autorités fédérales s'est fixée sur les villes plus importantes comme Bruxelles et Charleroi. Or il faudrait prendre en compte les particularités de la zone de police Nivelles-Genappe pour qu'elle ne pâtisse pas de la proximité de ces deux grandes villes. On constate aussi que les dotations fédérales n'augmentent pas, voire diminuent en cours d'exercice: elles ont diminué pour l'année 2009. Des suppressions d'emploi ont également été effectuées au niveau fédéral, tant dans les corps d'intervention que chez les assistants de sécurité qui étaient pourtant les bienvenus dans les zones. Les restrictions budgétaires de la police fédérale posent des problèmes dans la prise en charge du travail non fourni par le fédéral. Il y a aussi le problème des chefs-lieux d'arrondissement. Il existe une réalité locale qu'il serait bon de prendre en considération. Devront-ils assumer une surcharge de travail sans obtenir de subsides pour l'accomplir?
Quant au procès Habran-bis proprement dit, l'effectif policier à mettre en place quotidiennement oscillera vraisemblablement entre 20 et 40 personnes. Cet engagement représente un total entre 14 400 et 28 800 heures, soit une estimation de coût de 300 000 à 600 000 euros. Dans cette somme, 130 000 euros seront à charge de la zone de Nivelles-Genappe. Il y a une quinzaine de jours, les responsables de la zone, les bourgmestres et le chef de zone ont lancé un cri d'alarme au sujet de l'organisation de ce procès.
Est-ce le début d'une habitude de déplacer des procès prévus et leur coût exorbitant vers d'autres zones dont Nivelles? Des renforts sont prévus mais ils ne sont pas suffisants. Comptez-vous octroyer des renforts supplémentaires à cette zone de police pour maintenir la sécurité de ce procès sans pour autant mettre à mal la sécurité des citoyens de la ville? Entendez-vous la demande de reconnaissance en tant que chef-lieu d'arrondissement?
Plus globalement, lors de la conférence de presse des autorités locales, le thème des normes KUL a été abordé, largement évoqué au sein de cette commission. Ne faudrait-il pas modifier les normes KUL afin de revoir à la hausse les dotations fédérales?
40.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame De Bue, pour ce qui concerne l'éventuelle habitude qui consisterait à déplacer les procès de Bruxelles vers Nivelles, je vous invite à vous adresser à mon collègue de la Justice. Il devrait également pouvoir vous informer plus avant au sujet de la mise en place et de la mise en œuvre du corps de sécurité qui relèvent également de ses attributions.
La révision de la norme KUL comme base du financement fédéral de la police locale est effectivement un objectif. Comme j'ai déjà pu l'exprimer, l'abrogation de la norme KUL suppose que l'on puisse lui substituer une norme qui lui soit préférable. Or, pareille norme n'existe pas à ce jour. Par contre, une unanimité s'est dessinée en faveur d'une approche fonctionnelle du financement fédéral. Celui-ci reposerait alors sur l'effectif nécessaire pour assurer la fonction de police de base dans la zone de police concernée plutôt que sur un effectif virtuel comme aujourd'hui et sur le coût effectif de sa mise en œuvre.
La détermination d'un pareil effectif tiendra naturellement compte de l'environnement dans lequel la police locale est amenée à exercer ses fonctions.
Je peux m'imaginer que le rôle central joué par certaines zones de police hébergeant des services attirant des populations au-delà des strictes limites zonales entrera en considération dans les réflexions menées en la matière.
Mes services ont obtenu la collaboration du monde académique pour déterminer la capacité opérationnelle fonctionnellement nécessaire dans chaque zone de police. Ceci est la première étape nécessaire pour la définition du financement fonctionnel.
Dans l'attente de ce nouveau mécanisme de financement qui ne verra pas le jour à court terme, il n'y a pas d'autre choix que de poursuivre avec l'actuel mécanisme. Celui-ci ne prévoit pas de subsides ponctuels comme ceux que vous évoquez mais est constitutif d'une intervention financière forfaitaire de l'autorité fédérale dans l'accomplissement, par la police locale, de ses missions légales lesquelles recouvrent aussi celles qui sont qualifiées de fédérales. C'est notamment le cas des missions exercées dans et en périphérie des cours et tribunaux, comme dans le cas présent.
40.03 Valérie De Bue (MR): Madame la ministre, j'ai également interrogé votre collègue de la Justice qui me dit ne pas être compétent pour la décision de procès et que cette décision relève du président de la cour d'appel. Il me semble à tout le moins qu'une concertation est indispensable avec les hommes de terrain.
Il a également dit être ouvert à une aide ou un renfort de la zone, avec votre collaboration.
J'ai pris
note de votre objectif de revoir la norme KUL même si vous n'avez pas encore
d'agenda précis. En revanche, pour ce procès-ci, des renforts sont-ils prévus
ou s'en tient-on à la situation initiale? Vous n'avez pas répondu à ma
question.
40.04 Annemie Turtelboom, ministre: Quand il y a un procès, on décide du niveau du risque et si le soutien de la police fédérale s'avère nécessaire, il est accordé. Je ne sais pas si l'on a déjà déterminé le niveau de risque de ce procès mais je pense qu'à l'époque, pour la première procédure, un soutien très important était intervenu.
40.05 Valérie De Bue (MR): Je sais que le procès débute le 19 avril. J'espère que d'ici là on pourra avancer de manière positive dans son organisation.
Il faut absolument qu'on puisse définir une organisation qui ne mette pas à mal la sécurité des citoyens de la zone. La police locale est d'abord une police de proximité qui est pourtant souvent appelée pour d'autres missions, particulièrement à Nivelles où il y a une prison et beaucoup de tribunaux, qui n'ont rien à voir avec ses missions de proximité. J'espère que vos services pourront répondre à la demande des autorités locales.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: La question n° 19822 de M. Wouter De Vriendt est reportée. Il en est de même pour la question n° 19853 de M. Xavier Baeselen.
41 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van Congolese VIP's door Brusselse stadsbendes" (nr. 19863)
41 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la protection de personnalités congolaises par des bandes urbaines bruxelloises" (n° 19863)
41.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, volgens persberichten zou de beveiliging van belangrijke Congolezen die hier op bezoek zijn, door Brusselse stadsbendes worden verzorgd. Dat zou onder meer het geval geweest zijn bij een bezoek van de echtgenote van president Kabila in 2007. Onder de bodyguards van de dame zouden zich leden van de beruchte Black Wolves bevonden hebben. Zij zouden bij hun optreden opposanten van het regime van president Kabila de mond gesnoerd hebben.
In principe wordt de beveiliging van buitenlandse vips door de Veiligheid van de Staat verzorgd, in samenwerking met het crisiscentrum van Binnenlandse Zaken. Blijkbaar werden die Congolese bodyguards betaald door de Congolese ambassade. Zij zouden vooral worden ingezet bij informele bezoeken, en soms ook om manifestaties te beveiligen.
Mevrouw de minister, kunt u dat verhaal bevestigen? Na de media-aandacht hebt u enig onderzoek kunnen verrichten. De waarachtigheid van het verhaal werd onder meer door Jacques Raes van het crisiscentrum ontkend. Ook de Veiligheid van de Staat en het parket wisten van niets. In 2007 waren de Black Wolves nochtans aanwezig, in het bijzijn van mensen van de Veiligheid van de Staat.
Welke veiligheidsvoorzieningen zijn er normaal gezien bij informele bezoeken van belangrijke buitenlandse gasten? Wordt er soms van die procedure afgeweken? Wordt de beveiliging in welbepaalde gevallen overgelaten aan een buitenlandse ambassade? Welke maatregelen zult u nemen om te vermijden dat onder andere stadsbendes worden ingezet om de veiligheid van buitenlandse vips te garanderen? Plant u hierover overleg met uw collega van Buitenlandse Zaken en/of met de Congolese ambassadeur of andere ambassadeurs?
41.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik kan u bevestigen dat de minister van Buitenlandse Zaken eind januari 2010 van de vaststelling op de hoogte werd gebracht dat in het verleden leden van stadsbendes ingeschakeld werden als veiligheidspersoneel ter gelegenheid van het bezoek van Congolese vips aan België.
Tussen de FOD’s Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie werd een protocolakkoord gesloten waarmee de beveiliging van buitenlandse personaliteiten geregeld wordt. Hierbij worden maatregelen genomen bij formele bezoeken aan België. Het is aan de ambassade om de FOD Buitenlandse Zaken in te lichten over een bezoek en om een volledig programma te bezorgen. Het is de FOD Buitenlandse Zaken, die het geheel bezorgt aan het crisiscentrum, dat maatregelen bepaalt voor de persoon die in België op bezoek komt.
Natuurlijk kan een ambassade beslissen om zelf bijkomende maatregelen te nemen in verband met het privébezoek van een personaliteit van haar land aan België, maar dan moet de Belgische reglementering ter zake wel gevolgd worden. Zowel voor een informeel als voor een officieel bezoek van een buitenlandse bedreigde vip bestaan er dus duidelijke afspraken en regels over de organisatie van de veiligheidsmaatregelen. Die regels moeten worden gerespecteerd en zijn bekend bij alle betrokken partijen.
De beveiliging van de Congolese vips door leden van stadsbendes werd daarom destijds door de veiligheidsdiensten van de Congolese ambassade besproken, teneinde dat te vermijden. Op basis van de informatie waarover ik thans beschik, kan ik u zeggen dat de contacten een positief gevolg hebben gehad en dat hiervan niet langer melding wordt gemaakt.
Het is duidelijk dat ons land dergelijke praktijken niet kan dulden. Wanneer daarbij als misdrijf gekwalificeerde feiten zouden worden gepleegd, wordt van de politie en de inlichtingendiensten verwacht dat de procureur des Konings hiervan wordt ingelicht.
41.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb begrepen dat wij spreken over een afgesloten hoofdstuk en dat die situaties zich niet meer zullen voordoen. Ik ben alleen een beetje verbaasd dat Buitenlandse Zaken wel degelijk op de hoogte was van de inzet van bodyguards. Het crisiscentrum van Binnenlandse Zaken, de Veiligheid van de Staat en het parket wisten echter niets van het verhaal, toen zij door de media werden gecontacteerd. U spreekt dat tegen en dat verbaast mij een beetje.
Hoe dan ook, ik heb goed begrepen dat het een afgesloten hoofdstuk is en dat die situatie zich niet meer zal voordoen.
L'incident est clos.
La présidente: La question n° 19865 de M. Van Hecke est reportée.
42 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het inzetten van militairen voor bewakingsopdrachten" (nr. 19874)
42 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "le recours à des militaires pour des missions de surveillance" (n° 19874)
42.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb van minister van Landsverdediging De Crem begrepen dat de militairen die worden ingezet voor de bewaking van, onder meer, de ambassades, in het kader van de veiligheidsmaatregelen in Brussel, van statuut zouden moeten veranderen vooraleer ze die taak zouden kunnen waarnemen. Wie de overstap maakt, zou onderdeel worden van de federale politie en pas in die hoedanigheid gedurende 5 jaar ambassades en andere vitale punten kunnen bewaken. Daarna zou men andere politionele taken op zich kunnen nemen.
Kunt u die informatie bevestigen? In de plenaire vergadering hebben wij een discussie gehad over de diverse clusters. Een van de 8 clusters hield in dat we de politie zouden ontlasten van bepaalde taken die niet de hunne zijn en dat we die zouden doorschuiven naar de militairen. Ik heb toen gezegd dat mij dat geen oplossing lijkt, aangezien het ook niet echt de taak van de militairen is. Ik denk dat die visie hier wordt bevestigd. Het is blijkbaar inderdaad niet de taak van de militairen om ambassades te bewaken, maar wat gebeurt er nu? De militairen worden gewoon overgeheveld naar de politie. De politie wordt dus niet ontlast, maar er worden gewoon militairen overgeheveld.
Krijgen die betrokken militairen dan een politieopleiding of een specifieke opleiding? Voor het waarborgen van de openbare orde zijn militairen immers niet opgeleid.
Worden de middelen ter financiering van de lonen van die mensen overgeheveld van Landsverdediging naar de politie en wordt zo de capaciteit inzake politieagenten uitgebreid boven op het wettelijk kader of worden hiermee louter bestaande vacatures ingevuld?
42.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de bescherming op de openbare weg van officiële bedreigde gebouwen is een opdracht die alleen kan worden uitgevoerd door personen die beschikken over een ruime politiebevoegdheid. Wanneer militair personeel zou worden belast met die opdracht, moet dat personeel worden gevormd tot volwaardige politieagenten. De vorming die men zal moeten volgen, zal in grote mate overeenkomen met de basisopleiding van inspecteur. In hoeverre die specifiek zal zijn, is nog niet bepaald en wordt de komende weken uitgewerkt.
Wanneer we ons voor de rekrutering van politiepersoneel richten tot Landsverdediging, willen we gebruikmaken van een financiële regeling die zowel voor Landsverdediging als voor Binnenlandse Zaken voordeel oplevert. De lonen zullen deels door Landsverdediging worden betaald, aangevuld tot het loon van aspirant of inspecteur door de federale politie. De capaciteit aan politie-inspecteurs wordt op die manier verhoogd, maar niet boven het wettelijk kader. Het betekent wel dat de bestaande politiecapaciteit zich bezig kan houden met andere taken en meer kerntaken, zoals de veiligheid op het terrein.
42.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het is blijkbaar toch een steekvlamvoorstel dat mogelijk in goede banen zal worden geleid. We zullen het met aandacht volgen.
Het incident is gesloten.
- Mme Zoé Genot à la ministre de l'Intérieur sur "la prise en charge par les communes du coût de l'upgrade du vote électronique" (n° 19882)
- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le vote électronique" (n° 19973)
- Mme Magda Raemaekers à la ministre de l'Intérieur sur "le vote électronique" (n° 19990)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiële tenlasteneming door de gemeenten van het upgraden van het elektronisch stemmen" (nr. 19882)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het elektronisch stemmen" (nr. 19973)
- mevrouw Magda Raemaekers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het elektronisch stemmen" (nr. 19990)
43.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, begin februari antwoordde u op vragen over hetzelfde onderwerp dat u een interministeriële werkgroep voor het elektronisch stemmen zou opstarten om een gezamenlijk standpunt te bepalen in het zicht van de verkiezingen van 2011. Het grote probleem is het budget, hoewel Vlaanderen bereid is om 80 % van de kosten te dragen.
Ondertussen zou reeds een overleg hebben plaatsgevonden met de verantwoordelijke Vlaamse minister. De vrees groeit echter dat de kosten, gekoppeld aan eventuele herstellingen, bij de steden en gemeenten zullen terechtkomen.
Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken in het overleg? Is de vrees van de steden en gemeenten terecht?
La présidente: Les autres orateurs n'étant pas là, vous pouvez répondre à M. Doomst, madame la ministre.
43.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de interfederale werkgroep waarnaar u verwijst, is niet bevoegd om de beslissing te nemen, maar wordt samengesteld met als doel de standpunten te kennen van de regio’s met betrekking tot de elektronische stemming. Een eerste vergadering heeft plaats gevonden op 11 februari 2009. Deze interfederale werkgroep zal binnenkort opnieuw samenkomen.
Naast deze werkgroep heeft ook een overleg plaats gevonden met de Vlaamse overheid. Zoals u weet hebben beide overheden een samenwerkingsakkoord afgesloten met het oog op de ontwikkeling van een nieuw elektronisch stemsysteem. Op deze vergadering werd bevestigd dat de lopende overheidsopdracht wordt voortgezet en dat de 3 geselecteerde firma’s eerstdaags zouden worden uitgenodigd om hun “best and final offer” in te dienen.
Wat de verdeling van de kosten betreft, verwijs ik naar de wet van 11 april 1994, die het elektronisch stemmen organiseert. De verdeling van de kosten tussen de federale overheid en de regio’s is gebaseerd op een samenwerkingsakkoord dat getekend is op 14 juli 2005. De federale overheid komt tussen ter hoogte van 20 % wanneer de huidige elektronische systemen volledig dienen vervangen te worden. Experts hebben reeds vastgesteld dat het materiaal van de eerste generatie waarschijnlijk integraal en een deel van het materiaal van de tweede generatie zullen moeten worden vervangen. Zoals ik al verschillende keren heb gezegd, zal dit maatwerk zijn om te kijken wat moet vervangen worden en wat niet. Hoe dan ook, overeenkomstig de parlementaire resolutie van juli 2008, komt het aan de gemeenten toe de uiteindelijke beslissing te nemen. Indien de gemeente van oordeel is dat de herstellingskosten te hoog zijn, kan zij beslissen terug te keren naar de traditionele stemming. Maar dat ligt op het niveau van de gemeente.
43.03 Michel Doomst (CD&V): Betekent dit dat wij wel proefprojecten zullen krijgen om het zogenaamde ticketsysteem te kunnen ervaren? Is het niet zo dat men vanuit Franstalige hoek meer in de richting evolueert van een globale terugkeer naar het systeem van stemmen met potlood en dat dit toch wel de globale positie in het gedrang aan het brengen is?
43.04 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik ga niet spreken over de intenties van andere partijen en ik stel voor dat het Parlement het forum is om te kunnen vragen wat de intenties van andere partijen zijn. Ik zeg alleen wat mijn intenties zijn, het “best and final offer” is uitgeschreven.
L'incident est clos.
44 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een mogelijke nationale staking van de politie" (nr. 19903)
44 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "une éventuelle grève nationale de la police" (n° 19903)
44.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, die vraag wil ik nog wel stellen, maar die is al in de plenaire vergadering aan bod gekomen.
La présidente:
Cette question est par conséquent retirée.
45 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een brand in een kraakpand en de gevolgen hiervan voor het college van burgemeester en schepenen" (nr. 19916)
45 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "l'incendie dans un immeuble squatté et ses conséquences pour le collège des bourgmestre et échevins" (n° 19916)
45.01 Peter Logghe (VB): De aanleiding voor deze vraag is de brand in een kraakpand in de mooie stad Roeselare, die gelukkig vrij snel onder controle werd gebracht, wat een goede zaak is. Nochtans had het slechter kunnen uitdraaien, en dan zijn de gevolgen, vooral voor de omwonenden, niet te overzien omdat de kraker natuurlijk geen brandverzekering heeft, waardoor de uitbetaling van schadevergoeding aan de omliggende schadelijders zeer onzeker wordt. Mijn vraag heeft, denk ik, betrekking op uw bevoegdheden, daarom de volgende vragen.
Zijn er procedures ingeval het college van burgemeester en schepenen op de hoogte wordt gebracht dat het pand gekraakt wordt? Worden ter zake door Binnenlandse Zaken richtlijnen gegeven? Hoe moet opgetreden worden? Moeten de krakers eruit worden gezet bijvoorbeeld? Zou het niet in het algemeen belang zijn dat men de kraker er zo snel mogelijk uitzet onder meer omwille van de veiligheid voor omwonenden? Bestaan ter zake richtlijnen en wordt dat systematisch gedaan, of waarom niet?
Stel, mevrouw de minister, zeer hypothetisch, maar in geval van de kraak in Roeselare was het niet zo hypothetisch, dat de burgemeester al geruime tijd op de hoogte is dat een pand gekraakt is, en de krakers er niet uitzet, kan de verantwoordelijkheid voor schade, bijvoorbeeld door brand, aan buren en omliggenden, dan niet minstens gedeeltelijk bij het college worden gelegd? Is het college van burgemeester en schepenen dan aansprakelijk?
45.02 Minister Annemie Turtelboom: Het kraken van een pand kan omschreven worden als een bezetting van een onbewoond gebouw zonder recht noch titel. De krakers genieten de onschendbaarheid van de woning vervat in artikel 15 van de Grondwet, voor zover de vertrekken ingericht zijn met de bedoeling er hun effectieve verblijfplaats te vestigen. Een zuivere bezetting zonder recht noch titel rechtvaardigt niet het treffen van een uitzettingsbevel van de burgemeester. Er wordt nergens de verplichting opgelegd aan de gemeentelijke overheid om gekraakte panden te laten ontruimen. De eigenaar van het pand kan indien hij dit wenst de burgerlijke procedure tot uitzetting opstarten.
De mogelijkheden van de burgemeester verschillen naargelang het gebouw meer of minder dan 6 maanden verlaten is. Indien het meer dan 6 maanden verlaten is, kan de burgemeester beslissen, op basis van artikel 134bis van de Nieuwe Gemeentewet, om een leegstaand gebouw op te eisen om het ter beschikking te stellen van daklozen. Uiteraard zal de eigenaar in kennis worden gesteld van deze beslissing, en zal hij daarvoor een vergoeding ontvangen.
Is het gebouw minder dan 6 maanden verlaten dan moet de gemeente, op basis van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet, voorzien in een goede policy ten behoeve van de inwoners. De burgemeester kan op basis van dat artikel de krakers gedurende 12 uren van hun vrijheid beroven op voorwaarde dat ze verstoring van de openbare orde, rust, veiligheid of gezondheid veroorzaken. Daarbij valt nog op te merken dat deze storing zich moet veruitwendigen op de openbare weg. De loutere aanwezigheid van krakers in een gebouw is dus onvoldoende om gebruik te maken het artikel.
Op basis van de gewestelijke wooncodes kan de burgemeester weliswaar, op eigen initiatief of op verzoek, een woning onbewoonbaar verklaren. Alvorens deze onbewoonbaarverklaring kan gebeuren, dient er een controle van de staat van het gebouw plaats te vinden. Opdat men toegang tot het gebouw kan krijgen, dient men ofwel een toestemming van de bewoners, ofwel een machtiging van de politierechter te bekomen.
Indien de woning na controle niet blijkt te voldoen aan de gezondheidscriteria, kan de burgemeester een politiebesluit treffen waarin hij de politiediensten vraagt om de krakers uit de woning te drijven. Over de opportuniteit om systematisch krakers uit hun gekraakte woning te zetten, is moeilijk te oordelen, gezien de eigenaar van de woning in eerste instantie zelf beslist over de bestemming van zijn woning. Er bestaat, met uitzondering van de initiatiefname tot uitzetting door de eigenaar, thans geen wettelijke basis om krakers uit te zetten, waardoor dit probleem bijgevolg niet systematisch kan worden aangepakt.
Er valt op te merken dat er de laatste jaren al enkele malen een wetgevend initiatief werd genomen om de situatie van de krakers te regelen, tot op heden zonder resultaat. De verantwoordelijkheid van de staat van een gebouw ligt in de eerste plaats bij de eigenaar. De gemeentelijke overheid heeft slechts plichten wanneer de openbare orde in het gedrang komt en dit op basis van artikel 135 van de nieuwe Gemeentewet.
45.03 Peter Logghe (VB): Ik lees het met veel plezier na. Ik stel voor dat we een wetgevend initiatief nemen. Ik heb de indruk dat men over bijzonder weinig middelen beschikt om krakers uit te drijven. Je zal het als omwonende toch maar meemaken om enorme lichamelijke schade te ondervinden van een brand die in een bezet pand uitbreekt.
L'incident est clos.
La présidente: La question n° 19942 de M. Collard est reportée.
46 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de website PleaseRobMe.com" (nr. 19970)
46 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "le site web PleaseRobMe.com" (n° 19970)
46.01 Peter Logghe (VB): Men kan het zo niet bedenken, of het is ondertussen wel door iemand uitgevonden en gecommercialiseerd. Zo is er een Nederlandse website,”PleaseRobMe”, die op basis van hetgeen mensen tijdens een bepaald computerspel online posten, verklapt welke woningen er op welk moment onbewaakt zijn. De Nederlandse website meent dat haar boodschap vooral de waarschuwing moet inhouden voor inbrekers en dieven. Maar men kan het evengoed omdraaien en zeggen dat daar toch wel heel wat informatie voor dieven en inbrekers wordt gegeven.
Het is een website, mevrouw de minister, die bij mij toch wel heel gemengde gevoelens provoceert. De informatie die de website verstrekt zou perfect kunnen gebruikt worden door inbrekers om diefstallen te beramen.
Ik heb dan ook volgende vragen.
Kent u deze website? Wat is uw mening hierover? Heeft u gezien het internationaal internetverkeer hierover al klachten ontvangen?
Zou hierover overleg kunnen opgezet worden met uw Nederlandse collega?
Dringen zich hier maatregelen op? Zou men als burger bijvoorbeeld, zelfs als men aan dit computerspel deelneemt, want alles is blijkbaar gebaseerd op een computerspel, zich niet kunnen beroepen op de wet van de privacy om de publicatie van adres en aanwezigheid thuis tegen te houden? Want daarover gaat het in feite in dit computerspel.
Is publicatie van deze gegevens zonder expliciete toestemming van de burger een misdrijf?
46.02 Minister Annemie Turtelboom: De Federal Computer Crime Unit kent deze website en heeft de werking en de wettelijkheid ervan nagegaan. Er werden voor zover gekend geen klachten hierover geregistreerd.
In tegenstelling tot wat u stelt is de website “PleaseRobMe.com” niet bedoeld voor inbrekers en dieven. Het is integendeel een website die is opgericht met het doel de eindgebruiker bewust te maken van de gevolgen van ondoordacht gebruik van locatiegerichte internetdiensten van de firma Force Square van de communicatiedienst Twitter.
Bepaalde internetgebruikers gaan zeer ver en publiceren op Twitter ook hun actuele verblijfplaats door de link naar een geografische kaart in het Twitterbericht te plaatsen. De informatie die wordt afgebeeld op de website “PleaseRobMe.com” is niet meer dan een specifieke extractie van die gegevens die worden gepubliceerd op Twitter.
Met haar uitdagende naam wil de website“PleaseRobMe” de aandacht van pers en internetpubliek vestigen op de mogelijkheden die bestaan om de gepubliceerde gegevens te misbruiken voor andere doeleinden. Deze website verstrekt bovendien geen aanwijzingen van het adres van de persoon die niet thuis is.
Het is de verantwoordelijkheid van elke internetgebruiker af te wegen wat de gevolgen zijn van het gebruik van internetdiensten. Men moet zich echter altijd zeer goed bewust zijn dat het meedelen van persoonsgegevens via internet altijd een potentieel gevaar vormt.
Mijn administratie heeft in dat kader al meerdere sensibiliseringscampagnes gevoerd, ten aanzien van de technopreventieve adviseurs via het versturen van de Prevnet Infoflash met preventieadviezen, enerzijds, en ten aanzien van de burgers, onder meer via persmededelingen, radio-interviews, artikels in dagbladen, anderzijds. Zo wordt de burgers eraan herinnerd nooit persoonlijke informatie en het feit dat zij voor welbepaalde tijd met vakantie trekken via het internet mee te delen. De personen die toegang hebben tot die informatie, maken deel uit van een ruim netwerk en kunnen die gebruiken ten koste van het slachtoffer.
Indien de website PleaseRobMe.com of de beheerder ervan zich in België bevindt, zouden zij mogelijk een inbreuk plegen op de privacywetgeving, omdat zij gegevens verwerken die niet aan hen toevertrouwd zijn, maar aan andere internetdiensten. Noch de beheerder, noch de website bevindt zich echter in België.
46.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik zal het heel kort houden, want uw antwoord is volledig en voldoet mij, vooral wanneer ik hoor dat er geen aanwijzing is van publicatie van adresgegevens. Dat lijkt mij vrij veilig. Maar goed, zoals u zegt, men kan niet genoeg aan preventie doen. Men kan de burgers niet genoeg op het hart drukken geen persoonlijke gegevens online te zetten. Ik blijf de zaak volgen. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
47 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het overleg over de veiligheid in Brussel" (nr. 19960)
47 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la concertation relative à la sécurité à Bruxelles" (n° 19960)
47.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, er zouden 8 clusters aan maatregelen worden genomen ter bestrijding van de criminaliteit in Brussel. Een daarvan zou gaan over de rekrutering van politiepersoneel. In dat kader hebben sommige Franstalige politici het voorstel gereduceerd tot een eis met betrekking tot de versoepeling van de taalwetgeving.
Mevrouw de minister, welke maatregelen plant u inzake een eventuele verbetering op het vlak van rekrutering van agenten in het Brussels Gewest? Wenst u in te gaan op vragen over een versoepeling van de taalwetgeving in de politiediensten? Zo ja, op welke manier en wat is daarvan de timing? Bestaat er ter zake een akkoord in de federale regering?
47.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het uitgangspunt is dat aan kwaliteit niet mag worden ingeboet. Er komen dus geen specifieke selectievoorwaarden voor Brussel, zoals een lagere diplomavoorwaarde of specifieke andere testen. Een eenvormige selectie en opleiding vormen immers het cement van de geïntegreerde politie.
De werkgroep Rekrutering is in een eerste fase twee keer samengekomen met de korpschefs van de 6 zones om een aantal pistes uit te denken. De voorstellen zullen in een tweede fase met de burgemeesters worden besproken. Een aantal maatregelen werd al genomen. Zo werd een suprazonaal rekruteringsplatform opgericht voor de 6 zones. Een van de eerste taken van het platform is het organiseren van een groot rekruteringsevent specifiek voor de Brusselse politiekorpsen. In verhouding tot de bevolking levert Brussel even veel kandidaten af. Feit is evenwel dat bijna 25 % van alle functies bij de politie in Brussel te begeven is. Daarom is daar een extra focus zeker nodig.
Daarnaast moeten we Brusselse jongeren stimuleren richting veiligheidsberoepen. Het zevende specialisatiejaar veiligheidsberoepen in de Brusselse zones is hiervoor een instrument. Andere opleidingstrajecten, zoals het CEFIG, moeten zich anders positioneren ten opzichte van de nieuwe ontwikkelingen. Via Actiris moet intensiever werk worden gemaakt van de passage van agent, voor wie geen diplomatievereisten gelden, naar inspecteur. Er zijn dus al heel wat concrete pistes.
Uiteraard heeft de actuele rekruteringsproblematiek ook een financieel aspect. Tot waar willen de betrokkenen zelf gaan om hun personeelskaders op te vullen? Dat is een politieke kwestie, die uiteraard ook aan de orde is.
Wat de taalkwestie betreft, mocht de operationele nood zo groot zijn, dan moet men misschien teruggrijpen naar een overgangsregeling, zoals die gold tijdens de politiehervorming, ten voordele van het algemeen belang. Daarover is er nog geen timing, laat staan een akkoord binnen de regering. Wat er ook van zij, de taallessen tijdens de basisopleiding van de aspiranten moeten worden behouden en zo mogelijk worden geïntensifieerd. Dat verbetert de dienstverlening aan de bevolking en draagt bij tot de veiligheid van en onder collega’s. Bovendien wordt de kennis van de tweede taal goed verloond via een tweetaligheidstoelage.
47.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, het venijn zit in de staart van uw antwoord, waarbij u de deur openlaat voor een versoepeling van de taalwetgeving en de terugkeer naar de overgangsmaatregel, die net enkel en alleen als overgangsmaatregel was bedoeld. Ik zou u willen vragen om niet te onderhandelen over overtredingen van de wet, want dat is men blijkbaar bereid om te doen. De hoofdstad zal tweetalig zijn of zal niet zijn. Ze zal dan geen hoofdstad meer zijn. Politionele dienstverlening in de eigen taal is ook voor Vlamingen een mensenrecht. Als u vaststelt dat de honing, namelijk het bonussysteem, op zich niet afdoende is, creëer dan ook een stok aan de hand van een bonus-malussysteem.
Als Nederlandstaligen tweetalig kunnen zijn, kunnen de Franstaligen dat ook zijn. Het tegendeel beweren is, zoals iemand ooit zei, dat Franstaligen niet verstandig genoeg zouden zijn om Nederlands te leren. Dat willen wij alleszins niet gaan beweren.
L'incident est clos.
- de heer Bart Laeremans aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het treinongeval in Buizingen" (nr. 19979)
- de heer David Lavaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van het eerbetoon aan de slachtoffers van de treinramp te Buizingen" (nr. 20022)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het huldebetoon voor de slachtoffers van Buizingen" (nr. 20032)
- de heer Roland Defreyne aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de herdenkingsplechtigheid voor de slachtoffers van de treinramp" (nr. 20036)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de falende organisatie van de herdenkingsplechtigheid voor de slachtoffers van het treinongeval te Buizingen" (nr. 20043)
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de herdenkingsplechtigheid van de treinramp te Buizingen" (nr. 20046)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het huldebetoon voor de slachtoffers van het treinongeval te Halle" (nr. 20048)
- de heer Ben Weyts aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de herdenkingsplechtigheid voor de slachtoffers van de treinramp van Buizingen" (nr. 20060)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de herdenkingsceremonie naar aanleiding van de treinramp in Buizingen" (nr. 20091)
- M. Bart Laeremans au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "l'accident ferroviaire de Buizingen" (n° 19979)
- M. David Lavaux à la ministre de l'Intérieur sur "l'organisation de l'hommage aux victimes de la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 20022)
- Mme Jacqueline Galant au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la cérémonie d'hommage aux victimes de Buizingen" (n° 20032)
- M. Roland Defreyne à la ministre de l'Intérieur sur "la commémoration pour les victimes de la catastrophe ferroviaire" (n° 20036)
- M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "l'échec de l'organisation de la cérémonie d'hommage aux victimes de l'accident ferroviaire de Buizingen" (n° 20043)
- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la commémoration de la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 20046)
- Mme Muriel Gerkens au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la cérémonie en hommage des victimes de l'accident ferroviaire de Hal" (n° 20048)
- M. Ben Weyts au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la cérémonie d'hommage aux victimes de la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 20060)
- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la cérémonie commémorative à l'occasion de la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 20091)
48.01 Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, madame la ministre, le sujet ne mérite évidemment pas que l'on suscite une polémique vu l'extrême sensibilité de l'opinion publique à ce propos et le devoir de réserve qui s'impose à tout un chacun par rapport aux conséquences dramatiques de l'accident ferroviaire de Buizingen.
Il reste que, après avoir assisté à la cérémonie d'hommage voulue à l'initiative du gouvernement, qui était une bonne initiative et personne ne mettra en cause le principe de l'organisation, nous avons tous ressenti un profond malaise.
D'ailleurs, le jour même, j'ai entendu des membres du gouvernement s'exprimer à ce propos; nous pourrions à ce sujet nous demander si un délai d'attente ne s'imposait pas avant de s'exprimer. Pourtant, à peine sorti de la cérémonie d'hommage, j'ai entendu s'exprimer des membres du gouvernement et d'autres participants.
De plus, après avoir entendu le témoignage de certains membres des familles des victimes et comment elles ont expliqué le peu de considération adressée à leur égard quant à l'organisation de cette cérémonie, d'aucuns disant qu'il n'y avait que quatre invitations par famille, qu'on n'avait pas réellement débattu avec les familles sur la question de savoir si elles devaient s'exprimer ou non au cours de cette séance d'hommage, de la maladresse de joindre un billet de transport gratuit sur les lignes de la SNCB, sans autre formulation plus prudente, cet ensemble de faits a conduit à ce que certaines presses ont titré le fiasco ou l'échec de cette cérémonie d'hommage.
Quand on arrive à un tel stade d'échec, je trouve que le geste le plus élégant, sans doute de nature à apaiser, serait de reconnaître des manquements dans l'organisation; ils s'expliquent peut-être, mais peu importe. Par définition, une telle cérémonie doit avoir une organisation parfaite.
Le plus simple serait peut-être d'adresser une lettre d'excuses appropriées aux membres des familles pour reconnaître que cette cérémonie aurait sans doute dû être organisée d'une autre manière. Ce n'est pas une question de responsabilité personnelle d'un ministre par rapport à un autre, de responsabilité collective, mais le gouvernement s'honorerait à prendre une telle initiative.
48.02 Ben Weyts (N-VA): Ik zal de fouten die de vorige spreker heeft opgesomd niet allemaal herhalen.
De vraag is natuurlijk of we moesten uitwijken naar Brussel om de herdenking te laten doorgaan. Waarom vond die herdenking niet plaats in Halle, maar wel in Brussel? Gouverneur De Witte heeft enkele dagen na de ramp aan Halle gevraagd of zij bereid waren om de nationale herdenkingsplechtigheid te organiseren. Het stadsbestuur reageerde daarop positief. Men was daar zelfs bereid een twee-, drie- of viertalige viering van te maken in de prachtige basiliek van Halle. Het lijkt mij normaal dat de plaats waar de ramp het meest intens beleefd is ook de plaats is waar de herdenkingsplechtigheid wordt georganiseerd.
Bovendien is Halle dichterbij de woonplaats van vele slachtoffers. Het leek dus logisch dat de plechtigheid in Halle zou worden georganiseerd. Plots echter, niettegenstaande de bereidheid van Halle om een meertalige viering te organiseren, is er ingegrepen vanuit de regering. Wie heeft beslist om alsnog een herdenking te organiseren in Brussel in plaats van in Halle? Ik lees in de pers dat communautaire gevoeligheden aan de basis van die beslissing lagen. Alstublieft zeg! Alsof men in mijn streek niet in staat zou zijn om anderstaligen gastvrij te onthalen. Wij waren bereid de viering meertalig te maken.
Ik geef een concreet voorbeeld. In het station van Halle werd de voorbije weken altijd tweetalig gecommuniceerd ten behoeve van de pendelaars die met bussen moesten worden aangeleverd vanuit de diverse kleine Waalse stations. Daarmee is dus weerlegd dat wij niet in staat zouden zijn om een gastvrij onthaal te organiseren. De federale regering heeft zo een belediging geuit ten aanzien van een volledige regio. Wiens beslissing was dat?
Ten slotte was er ook nog de enigszins expliciete kritiek van de premier aan het adres van de administratie van Binnenlandse Zaken, met betrekking tot de organisatie. Niettegenstaande de woordvoerster van Binnenlandse Zaken die zegt dat alles goed georganiseerd was, kunt u bevestigen dat alle hier opgesomde fouten inderdaad te wijten zijn aan Binnenlandse Zaken?
48.03 Bart Laeremans (VB): Er is al veel geschetst maar ik vind het toch zeer schrijnend dat wanneer het aanbod lokaal gebeurt door een Vlaamse burgemeester, om de herdenkingsplechtigheid in zijn stad te houden, men om communautaire redenen zegt dat men naar Brussel gaat omdat men daarmee de Franstaligen beter kan plezieren. Ik was ook op die herdenking en het gevolg was dat de meeste toespraken eentalig in het Frans waren waar het in Halle misschien netjes tweetalig en respectvol geweest zou zijn. Ik vind het dan ook zeer grof dat uitgerekend de speerpunt van de rabiate francofonie, de heer Maingain – hij is hier aanwezig – een uitval deed naar Leterme omdat het mislukt was. Het is precies door de rabiaat francofone opstelling van zijn partijgenoten in de regering dat het allemaal mislukt is. Om dan de zwarte piet te geven aan Leterme… Ik zal Leterme niet snel verdedigen maar hier denk ik dat de francofonen toch een zware vinger in de pap hadden terwijl Leterme niet dapper genoeg was en daaraan toegaf. Dat is zeker zo. Maar om dan te doen van ni vu, ni connu, wij hebben er niets mee te maken en het is allemaal de schuld van Leterme vind ik bijzonder grof en vooral hatelijk.
Er scheen dan een voorstel te zijn om het in de kathedraal Sint-Goedele te doen. Blijkbaar was ook dat niet goed want religieus en dus niet neutraal. Opnieuw was het dan de hypocrisie ten top. Mevrouw Onkelinx maakte haar beklag dat het allemaal in het honderd was gelopen terwijl een kathedraal misschien laagdrempeliger was geweest dan de kille, veel te grote Hortazaal van het Paleis voor Schone Kunsten die toch voor veel mensen een hoge drempel heeft. Het gevolg was dat het allemaal in het honderd gelopen is. De mensen zijn ook veel te laat verwittigd en heel wat slachtoffers zijn zelfs niet verwittigd. Dan zegt uw protocol – dat is dan toch eigenaardig, mevrouw de minister – dat alles perfect georganiseerd is terwijl zij voor een herdenkingsgebeuren waarbij de gewone man betrokken is een manier van werken hanteren die gestoeld is op hoogwaardigheidsbekleders, politici en mensen die naar het koninklijk défilé gaan, heel vaak zeer wereldvreemde mensen die echter wel gewend zijn om met dat soort uitnodigingen om te gaan, in tegenstelling tot de kleine man.
Ik denk bovendien dat het globaal gezien veel tactvoller en tactischer was geweest als men dat van de lokale overheid had laten uitgaan, mevrouw de minister. De lokale overheid is de enige die in dit dossier met zekerheid geen enkele schuld treft. De spoorwegen hebben duidelijk verantwoordelijkheid. De federale overheid is op een of andere manier ook duidelijk verantwoordelijk.
Het zou bij nogal wat slachtoffers de indruk kunnen hebben gewekt — hun massale afwezigheid toont dat aan — dat die viering was bedoeld om het politieke niveau of de federale overheid wit te wassen of althans de indruk te wekken dat alles werd gedaan om de slachtoffers zo goed mogelijk te bejegenen. Ik denk dat het veel tactvoller was geweest als men op de uitnodiging van de burgemeester van Halle was ingegaan en de herdenkingsplechtigheid daar had gehouden.
Ik was daar aanwezig, samen met de heer Weyts. Plaatsvervangende schaamte is de juiste term om uit te drukken hoe wij ons daar voelden als wij vaststelden dat alle plaatsen rondom ons leeg waren. Dat is heel pijnlijk.
Ik had graag geweten hoe u de verantwoordelijkheden hier zag.
48.04 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, madame la ministre, mon intention n'est évidemment pas d'identifier les responsables ni de faire des esclandres. Comme tous les participants à cette cérémonie, j'ai été particulièrement mal à l'aise en constatant les places vides. Je me suis alors demandée ce que les victimes et leurs proches ainsi que les cheminots pouvaient ressentir. Ne l'ont-ils pas interprété comme une indifférence du politique et des autres invités face à leurs souffrances? N'ont-ils pas considéré la manière dont cela a été organisé comme étant du mépris? Je souhaiterais que, dans l'échange de questions-réponses que nous avons aujourd'hui, nous arrivions à comprendre ce qui s'est passé.
Nous avions été avertis que vingt membres de la Chambre pourraient être présents, à savoir les membres du Bureau. Dans le cas où ceux-ci ne s'y rendraient pas, d'autres parlementaires pouvaient y assister. Cette restriction dans l'envoi des invitations a-t-elle été appliquée aux différents groupes de personnes invitées? Si tel fut le cas, on peut interpréter certaines absences par un manque de retour. Je me demande aussi pourquoi cette cérémonie a exclusivement été réservée aux personnes invitées et non pas aux citoyens. Sur place, il n'y avait personne aux alentours ni sur la route, alors qu'habituellement, pour ce type de cérémonie, les gens acceptent de rester dehors s'il n'y a pas de place.
J’ai le sentiment qu’on s’y est pris trop tôt face au deuil ou aux démarches devant être accomplies par les familles.
Voilà toute une série de questions vis-à-vis des cheminots et des familles. Il aurait fallu sans doute s’y prendre autrement et décider avec les familles quel était le moment le plus approprié.
Je pense aussi à la famille des cheminots et des travailleurs de la SNCB. Y a-t-il eu un refus de répondre à l’invitation pour diverses raisons? Ces travailleurs n'ont-ils pas voulu venir estimant que l'on s'occupe insuffisamment d'eux? Avez-vous eu des réactions semblables?
Comment allons-nous faire maintenant pour tenter de réparer cela et pour exprimer aux familles et aux victimes que l’intention était de rendre hommage et de montrer notre solidarité? Nous nous sommes trompés. Nous pouvons néanmoins travailler ensemble au sein du parlement pour faire en sorte de ne plus rencontrer ce genre de problème. Pour ma part, je crois qu’il faut garder un lien avec ces familles.
Madame la ministre, j’aurais aimé vous entendre sur la lecture et l’évaluation de ce qui a été fait. Que va-t-on faire pour rétablir une relation de confiance avec les personnes absentes lors de cette cérémonie, durement frappées par l’accident?
48.05 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik denk dat dit eerbetoon met heel nobele bedoelingen is voorbereid. Men heeft gepoogd om het degelijk op te zetten. Ik denk, in dezelfde sereniteit, dat het niet goed is om hier in het Parlement daarover te bekvechten. Ik vind wel dat het bij een dergelijk dramatisch gebeuren met een grote inslag bij de bevolking, onze plicht is om hier toch de manier waarop dit gebeurd is en de gevolgen daarvan op een correcte manier in te schatten.
Ik denk dat men geprobeerd heeft om alle communautaire en ideologische kantjes die er aan een dergelijke viering zijn op de weegschaal te leggen. Het gevolg daarvan was natuurlijk dat aan het fundamentele gegeven is voorbijgegaan. Dat betekent dat dit een drama is dat zich afspeelt met mensen. Het aanvoelen is dat men dat ook heel dicht bij de mensen moet beleven en nabeleven. In die zin denk ik dat Halle de plaats is waar dit beter was gebeurd. Het drama gebeurde in Halle. Het trauma zit in Halle. Eigenlijk had de aula waar wij dat moesten beleven ook in Halle moeten zijn.
Ik begrijp dat er allerlei afwegingen gemaakt werden, maar ik wil u toch vragen wat de lessen zijn die wij hieruit trekken. Is het de bedoeling om eerstdaags over de organisatie van het gebeuren binnen de diensten een grondige evaluatie te maken?
48.06 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, avant d'entrer dans le vif du sujet, je voudrais formuler deux remarques.
Tout d'abord, j'estime que c'est le premier ministre, M. Leterme, qui aurait dû répondre à ces questions plutôt que de vous faire porter la responsabilité de l'organisation de cette manifestation. C'est tout de même lui qui avait annoncé à la presse qu'il y aurait un hommage national. Je regrette donc qu'il ne réponde pas aux questions posées ce jour.
Ensuite, sans vouloir polémiquer avec M. Laeremans, j'estime qu'il est indécent de faire du communautaire avec ce type de cérémonie! Je ne sais pas s'il se rend compte du désarroi des victimes et des familles des victimes. J'ai personnellement une victime sur ma commune; je me suis rendue à la cérémonie en tant que bourgmestre et non en tant que parlementaire. J'étais parmi les trois malheureux bourgmestres présents. Faire du communautaire avec une telle catastrophe, cela me choque!
En ce qui concerne l'organisation de la cérémonie, comme l'a dit M. Maingain, on ressentait un réel malaise ce samedi matin. On ne savait pas trop ce qui allait ressortir de cette cérémonie, comment allait être perçue l'organisation. Quand on a vu que les sièges ne se remplissaient pas, le malaise n'a cessé de croître.
On a déjà parlé de l'organisation pratique de cette cérémonie. Ce n'était peut-être pas très judicieux d'envoyer une invitation avec un billet de train gratuit alors que la plupart des victimes viennent de la région de Mons et passent par Buizingen. Ils voyaient donc encore les voitures sur les rails avec les bâches dessus. En outre, demander une tenue sobre expressément sur l'invitation est inconvenant vis-à-vis des familles des victimes! Elles ne se rendent pas à la cérémonie pour faire la fête mais pour se recueillir en mémoire de leurs défunts.
Par ailleurs, pourquoi cet hommage à Bruxelles? Nous avions par exemple 14 victimes au niveau de Mons-Borinage. Pourquoi ne pas avoir envisagé un hommage plus régional? En tout cas, pourquoi dans ce lieu?
En ce qui concerne le retard pris dans l'envoi des invitations, je rejoins les propos de Mme Gerkens et M. Maingain. On a l'impression que cela a été fait dans la précipitation. Certaines personnes n'ont reçu l'invitation que le vendredi matin. D'autres l'ont même reçue après la cérémonie d'hommage.
On n'a pas assez pensé aux travailleurs de la SNCB, qui ont été fortement choqués par la mise à disposition de 25 places pour les membres de la SNCB, alors que la SNCB est une grande famille, 'la grande famille des cheminots'. Personne ne s'est vraiment reconnu dans cet hommage qui se voulait national. Il y a eu de gros problèmes de communication puisque, à la base, c'est quand même M. Leterme qui, deux jours après la catastrophe, a annoncé un hommage national auquel personne ne peut participer. Il y a eu vraiment une discordance entre le discours et l'organisation. Je vous remercie.
48.07 Minister Annemie Turtelboom: Bij het nieuws van het ongeluk te Buizingen zijn de koning, de eerste minister en de bevoegde ministers van verschillende regeringen ter plaatse gegaan en hebben zij de omvang van de catastrofe kunnen vaststellen. Omdat de regering zich bewust was van de enorme impact van de ramp, niet alleen op familie en naasten, maar op de hele bevolking, heeft zij op woensdag 17 februari 2009 beslist om een nationale herdenkingsplechtigheid te organiseren op een nog te bepalen locatie en datum. Die beslissing is genomen met de beste intenties.
Le 22 février, le kern a décidé que l'hommage aurait lieu au Bozar à Bruxelles le samedi 27 février et que les victimes et leurs familles seraient au centre de la cérémonie. Le kern a également défini la liste des invités, les grandes lignes du scénario et la liste des orateurs. Il a en outre chargé le service du protocole du SPF Intérieur d'exécuter cette décision, comme c'est toujours le cas pour les grandes cérémonies nationales.
De FOD Binnenlandse Zaken heeft hetzelfde gedaan bij de organisatie van de herdenking van de tsunami. Toen zijn er ook Belgische slachtoffers gevallen.
Le service du protocole a envoyé les invitations aux membres de la famille des personnes décédées, aux personnes blessées, aux membres de leur famille et à leurs proches, aux services de secours, aux représentants des différents gouvernements, parlements et bourgmestres des communes touchées par la catastrophe, à la SNCB, aux représentants des différents cultes et à la Famille royale. Mardi, il a déjà pris certains contacts téléphoniques afin d’avertir au plus vite les invités. Les invitations officielles ont été envoyées par la suite. En effet, il a fallu obtenir et vérifier la liste des noms et adresses. La liste des blessés nous a été envoyée par les services 100 et la Santé publique alors que la liste des personnes décédées nous a été communiquée par les DVI.
La procédure normale prévoit que le service du protocole envoie, dans un premier temps, une invitation et, si la personne invitée souhaite être présente, le service envoie les cartes d’entrée demandées. Vu les délais très courts, les cartes d’entrée ont du être envoyées en même temps que les invitations. Ont également été jointes des cartes-parking gratuites et des billets de train gratuits, ce qui devait permettre à ceux qui souhaitaient venir en train de ne pas payer leur déplacement.
Het protocol stond ook in voor de aankleding van de zaal, de bloemen, het orkest, de bar, de veiligheidsvoorzieningen, de afspraken met de politiezone Brussel-Noord, de plaatsen en de toegangsbandjes van de genodigden.
De FOD Binnenlandse Zaken zal uiteraard de ceremonie evalueren. Hij doet dat immers bij alle plechtigheden. In de toekomst wil ik een werkgroep oprichten, die voor de organisatie van gelijkaardige ceremonies een draaiboek uitwerkt en dat in globaal overleg doet.
Je souhaiterais rappeler ici l'intention du gouvernement de donner, comme il se doit, en pareilles circonstances, une place centrale aux victimes de la catastrophe et à leurs proches. Je le répète encore, étant donné les délais, il n'était pas possible pour les services du protocole de connaître avec exactitude le nombre de ces personnes effectivement présentes. Dans ces conditions, les places initialement prévues pour les victimes et les familles sont restées réservées.
Het staat uiteraard ook iedereen vrij om te beslissen of men nood heeft om te participeren aan een dergelijke nationale hulde. Ik denk dat iedereen voor zichzelf beslist op welke manier men een rouwproces wil doormaken en beleven.
48.08 Olivier Maingain (MR): Madame la ministre, en ce qui concerne le déroulement des préparatifs, certes on peut tous spontanément se mettre d'accord pour dire que les délais étaient top brefs pour tenter d'organiser correctement cette cérémonie, mais cette appréciation, on aurait pu la faire préalablement.
Je ne veux pas reprendre la liste de tout ce qui me paraît défaillant dans l'organisation de cette cérémonie. Ce travail doit d'ailleurs se faire d'abord au sein des services concernés et on pourra peut-être en reparler ultérieurement.
Ce que je regrette dans votre réponse, madame la ministre, c'est que vous faites un constat un peu froid. Il n'y a même pas l'expression d'un regret, d'une quelconque attention pour les familles qui ont vraiment dû vivre cela. Si nous avons vécu le malaise, je n'ose imaginer les sentiments perçus par les membres des familles présentes! Ce devait être pour eux totalement désarmant et le côté que revêtait cette cérémonie était pour le moins très étrange.
J'entends que vous ne voulez pas prendre l'initiative de savoir comment réparer ces manquements auprès des familles concernées. Donnez-vous le temps de procéder à l'évaluation et réfléchissez à la manière de reprendre contact avec les familles concernées! Pour préparer cette cérémonie, il eut été nécessaire d'inviter préalablement les représentants des familles concernées à vous rencontrer ou à rencontrer vos services pour concevoir ensemble le déroulement de cette cérémonie. Cela aurait été la moindre des choses! Ce qui n'a peut-être pas été fait à temps, préalablement à l'organisation de cette cérémonie, il conviendrait peut-être dans un délai pas trop éloigné de le concevoir. Rencontrer les familles, cela me semble un strict minimum!
48.09 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, in aansluiting bij enkele collega’s betreur ik de afwezigheid van de heer Leterme. Ik had hem rechtstreeks een vraag gesteld. Ik zal zeggen waarom. Zaterdagochtend was hij live op Radio 1. Toen was het nog zijn organisatie en was het nog de premier die uitnodigde. Zaterdagnamiddag was het plots uw organisatie en was het u die hebt uitgenodigd. Daarom wilde ik hier de premier wel horen en ik betreur zijn afwezigheid.
Ik vrees dat de politiek en de federale regering alles hebben willen regelen volgens politieke maatstaven, zelfs meer tot eigen glorie eerder dan te vertrekken van de noden van de slachtoffers, de nabestaanden en de lokale getroffen gemeenschap. Ik blijf de genomen maatregelen ervaren als een belediging. U zegt dat op 17 februari is beslist om een herdenkingsplechtigheid te organiseren. Ik weet zeer goed dat in die periode de gouverneur contact heeft opgenomen met het stadsbestuur van Halle. Dat heeft geantwoord zelf vragende partij te zijn om dat te organiseren en dat meertalig te willen doen, zonder probleem. Plots heeft men op 22 februari op het niveau van de regering een andere beslissing genomen met inderdaad, mevrouw, communautaire motieven naar ik vrees. Ik maak er geen communautaire zaak van. Integendeel, de federale regering heeft er een communautaire zaak van gemaakt. Stuur dat verwijt alstublieft niet in onze richting.
De avond voordien, vrijdagavond, was er in Buizingen en Halle een spontane optocht, georganiseerd via Facebook door Chiromensen. Er waren 400 mensen. Gewoon, spontaan, zonder grote aankondigingen, zonder uitnodigingen. Zelfs in de pers was op voorhand weinig verschenen, het gebeurde louter en alleen via Facebook. Er was eigenlijk grote bereidheid om in alle sereniteit in onze lokale gemeenschap die herdenkingsplechtigheid te organiseren. Trouwens, indien altijd en overal bij elke ramp waar er Vlamingen en Franstaligen zijn betrokken, we het op deze manier moeten doen, dan zullen we elke herdenking in de toekomst in Brussel moeten organiseren. In Luik bijvoorbeeld waren er ook Vlamingen bij betrokken, maar niemand heeft ooit gevraagd om een plechtigheid in Brussel te organiseren. Het sprak voor zich dat dit in Luik was.
Wat hebben we uiteindelijk gekregen? In plaats van een serene viering georganiseerd door de lokale gemeenschap in Halle hebben we een koude viering gekregen. In plaats van het waardig afsluiten van een rouwperiode met een intense viering hebben we een viering van en voor hoogwaardigheidsbekleders gekregen, een koude ceremonie.
Het moet mij van het hart dat ik hier geen enkele verontschuldiging heb gehoord, niet ten aanzien van de slachtoffers, niet ten aanzien van de nabestaanden. We hebben een zekere verantwoording gehoord, geen verontschuldiging, en excuses die werden aangehaald. Ik vrees dat ook dit antwoord van hetzelfde gehalte was als de viering en als de herdenkingsplechtigheid zelf.
48.10 Bart Laeremans (VB): Mevrouw de voorzitter, mijn eerste woorden richt ik tot u. Wij hebben hier geen groot communautair dispuut van willen maken. Ik heb mij eraan geërgerd dat anderen er wel een communautair dispuut van hebben gemaakt.
De regering heeft inderdaad een communautaire beslissing genomen. De plechtigheid mocht niet in Halle plaatsvinden want dat is een Vlaamse gemeente. Anderen, die onrechtstreeks verantwoordelijk zijn, hebben daarvan misbruik willen maken voor de camera. Hier zijn geen camera’s, mevrouw de voorzitter. Als sommigen dit communautair hebben uitgebuit, dan zeker wij niet. Ik heb naar aanleiding van heel dit gebeuren de schroom gehad om zelfs geen persmededeling uit te brengen. Ik verwijt dit niet aan degenen die dat wel hebben gedaan, maar men kan ons niet verwijten dat wij dit communautair hebben uitgebuit.
Er is wel degelijk een probleem doordat men de plechtigheid niet in Halle heeft willen houden. Dat is de verantwoordelijkheid van de regering. Ik heb daarover vragen gesteld. Waarom niet in Halle? Klopt het dat de burgemeester van Halle dit had voorgesteld? Waarom zelfs geen kerkdienst? Ik heb daarop allemaal geen antwoord gekregen. Ik heb een aantal heel zakelijke, concrete antwoorden gekregen in verband met de manier van uitnodigen en de tijdspanne, maar niet over de fundamentele beslissing over de plaats. Blijkbaar moet daar iets toegedekt blijven. Ik betreur dat. U had op zijn minst een aantal elementen van antwoord kunnen geven.
U heeft wel een antwoord gegeven over de timing. U zegt dat op 17 februari werd beslist om die herdenking te laten doorgaan. Als u toen meteen had gezegd waar dit zou plaatsvinden en toen de uitnodigingen had verstuurd, was het misschien heel anders verlopen. Nu is het uiteindelijk gebeurt op 23 februari terwijl de plechtigheid op 27 februari plaatsvond. Dat is veel te laat. Mensen kunnen zich niet meer schikken. Blijkbaar zijn heel wat uitnodigingen zelfs gewoon niet toegekomen.
Dit is amateurisme van de bovenste plank, mevrouw de minister. Ik had toch een klein mea culpa van u verwacht, een klein beetje zelfkritiek om toe te geven dat er toch wel tekortkomingen waren. Ik stel nu vast dat achter de schermen een zwartepietenspel werd gespeeld tussen u en CD&V. Leterme schuift het op u af en u die dan weer zegt alles te hebben gedaan wat nodig was. Ik vind het een beetje gemakkelijk om de paraplu op te steken. Niemand zou u kwaad doen, mocht u uw deel van de verantwoordelijkheid opnemen of mocht u namens de regering zeggen dat er fouten werden gemaakt waarvoor u zich excuseert. Dit had gekund en u kunt het nog. Het incident is nog niet gesloten, bij wijze van spreken. U kunt nog altijd een aanvulling doen op het antwoord dat u zonet heeft gegeven.
48.11 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, dans mon intervention, j'ai essayé d'être respectueuse envers les familles, le personnel et tous ceux qui ont été touchés par cette catastrophe. J'ai également été respectueuse envers le gouvernement et sa volonté d'organiser une cérémonie en hommage aux victimes.
Franchement, je suis surprise par votre réponse. Je ne vous demandais pas de vous justifier par rapport aux difficultés rencontrées. Il était néanmoins intéressant que vous nous expliquiez la logique suivie par le gouvernement.
J'aurais souhaité que vous avouiez que des erreurs ont été commises. La première étant d'envoyer des invitations un lundi ou un mardi pour le samedi qui suit. Une telle cérémonie d'hommage doit se construire avec les victimes.
Nous avons connu différentes expériences qui ont permis d'exprimer les choses avec l'émotion nécessaire.
Je ne sais pas qui a considéré qu'il faillait que la cérémonie ait lieu ce jour-là. Lorsqu'on s'est rendu compte qu'on ne pouvait organiser l'événement correctement, personne ne s'est dit qu'on ne respectait pas les gens, qu'on le faisait au mauvais endroit, au mauvais moment et qu'il fallait tout arrêter.
J'aurais aussi voulu entendre que vous alliez reprendre contact avec toutes ces personnes, ces associations, puisque je ne sais toujours pas comment se sont organisées les différentes invitations, pour exprimer vos regrets que cela se soit passé de cette manière et pour pouvoir consacrer un moment, qui ne doit pas forcément être public, un moment entre le gouvernement et ces personnes pour s'expliquer sur les événements, sur la manière dont sera traité le dossier, sur la façon de les prendre en considération.
Mon intention dans l'échange était d'aboutir à cela et je me rends compte que vous ne l'avez pas fait. Je ne vais pas vous accabler, vous, parce que c'est le genre de réponse qui s'élabore avec le gouvernement et le premier ministre mais je ne vous demandais pas une justification, je vous demandais des explications, je voulais comprendre et entendre de la part du gouvernement qu'il regrettait la manière dont cela s'était passé et qu'il proposait quelque chose pour réparer et reprendre le contact.
48.12 Michel Doomst (CD&V): Ik wil nogmaals herhalen, mevrouw de voorzitter, dat ik er van overtuigd ben dat het een heel nobel project was en dat indien de regering niets zou ondernomen hebben, er daarover kritiek zou geweest zijn. Ik begrijp dat het project wat vastgelopen is tegen de tijdsdruk. Mijns inziens hebben er toch ook wel een aantal onnodige randoverwegingen gespeeld, die het initiatief niet in zijn juiste kader en op de juiste locatie hebben geplaatst.
Maar goed, ik denk dat de minister gezegd heeft dat er een werkgroep geïnstalleerd wordt om daar het rationele, organisatorische van te bekijken. Naar mijn mening moet er ook naar de inschatting op emotioneel vlak gekeken worden. Die beiden moeten meegenomen worden. Het is achteraf makkelijker gezegd dan gedaan.
U schrijft nu brieven om ontmoetingen te regelen, mijnheer Maingain, maar naar mijn mening moeten we nu respect hebben voor het rouwproces dat in volle gang is. Men kan bijna niet anders dan dat nu te doen. Ik heb echter ook aan minister Vervotte in de commissie Infrastructuur al gesuggereerd, dat misschien een nabezoek, liefst in de buurt van de plaats van het ongeluk, dichter bij de mensen en kleinschaliger, meer op zijn plaats is. Dat dient te gebeuren op het moment dat een aantal wonden zijn geheeld. We moeten een beetje wachten tot de tijd rijp is en goed inschatten wanneer we op dat vlak nog iets organiseren in de vorm van nazorg.
48.13 Jacqueline Galant (MR): Ce n'est pas pour défendre la ministre de l'Intérieur à tous crins, mais je trouve que le mea culpa ne doit pas venir de la ministre de l'Intérieur mais bien du premier ministre. Pourquoi pas demain, en séance plénière, revenir sur le sujet et que le premier ministre présente ses excuses publiquement et devant toute l'assemblée, vu qu'un hommage a été rendu pour les victimes la semaine dernière.
Je ne sais pas sous quelle forme, mais j'estime que les excuses doivent venir du premier ministre et non de la ministre de l'Intérieur, qui n'a pas à supporter toutes les charges émises aujourd'hui.
Par rapport à l'organisation, certaines alertes étaient pourtant apparues, notamment quand certaines familles avaient refusé toutes les fleurs qui venaient du gouvernement, qui venaient de la SNCB. Personnellement, en commission de l'Infrastructure, le mercredi après-midi, lorsque j'avais interpellé Inge Vervotte, je lui avais bien dit que les victimes étaient en révolte contre le gouvernement, contre la SNCB, qu'elles demandaient plus d'humanité et qu'elles n'avaient pas l'impression d'être entourées et suivies par les autorités publiques. Il y avait donc eu des mises en garde, qui n'ont pas été suivies: on a voulu organiser cela dans la précipitation.
Madame la ministre, je vous ai déjà dit tout ce qui n'avait pas été dans cette organisation. Bien sûr, il y aura une évaluation, mais le mal est fait. Il faut absolument essayer de rattraper ce contact avec toutes les familles et leur permettre, peut-être via la commission spéciale, de venir s'exprimer, d'être reçues. Par ce biais, le gouvernement pourrait également présenter ses excuses, mais je ne sais pas de quelle manière; je n'ai pas la solution miracle.
Cette démarche de la part du gouvernement me semble indispensable et doit provenir du premier ministre et pas de votre part.
48.14 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Ne pourrait-on imaginer que la commission transmette au président de la Chambre notre demande afin que M. Leterme s'exprime à ce sujet demain? Sinon nous nous retrouvons à nouveau avec une série de questions, etc. Ce n’est peut-être pas nécessaire. En tous cas, il y a une demande pour que le premier ministre prenne la parole dans le prolongement de cette cérémonie, pendant la plénière, que cela se fasse à un moment choisi. Ce serait une suggestion à faire mais je ne suis pas membre de cette commission. J'estime que ce serait plus intelligent que de refaire une série de questions.
48.15 Michel Doomst (CD&V): Het slechtste signaal dat wij nu aan de families van de slachtoffers kunnen geven, is daarover morgen in de plenaire vergadering te beginnen te debatteren. Het getuigt trouwens ook van gebrek aan respect. Alles is hier gezegd in de commissie, waar het moet gezegd worden. Maar uiteraard moet er een soort van nazorg zijn.
Het incident is gesloten.
La présidente: Les questions nos 20000, 20016, 20019 et 20038 sont reportées.
La réunion publique de commission est levée à 19.11 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 19.11 uur.