Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
Commission des Finances et du Budget |
van woensdag 3 maart 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 3 mars 2010 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.07 uur en voorgezeten door de heer Jenne De Potter.
La séance est ouverte à 14.07 heures et présidée par M. Jenne De Potter.
01 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het organiseren van kermiskoersen en criteriums" (nr. 19584)
01 Question de M. Mathias De Clercq au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "l'organisation de courses de kermesse et de critériums" (n° 19584)
01.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, kermiskoersen en criteriums maken een belangrijk deel uit van onze wielersport. Meestal worden zij ingericht in de week van de jaarlijkse kermis. Dat groeit vaak uit tot een dorpsfeest in een zeer sfeervolle omgeving.
Sinds 1 februari 2010 dienen de inrichters van deze koersen en criteriums die meer dan 5 580 euro aan sponsorgelden hebben ontvangen, in het bezit te zijn van een btw-nummer. Daarenboven worden zij verplicht om met een terugwerkende kracht van drie jaar btw te betalen. Gelet op de actiepunten die u in uw Actieplan 2009-2010 voor de fraudebestrijding vooropstelt, ga ik ervan uit dat het initiatief van u komt.
Vooral de terugwerkende kracht is vrij dramatisch voor de betrokken organisatoren. Het brengt de voortzetting van die koersen en criteriums in het gedrang. Ik ken tal van mensen in dat milieu. Vele van die inrichters denken eraan te stoppen wegens de financiële onhaalbaarheid. Dat is een spijtige zaak voor de vele wielerliefhebbers die ons land rijk is en voor het wielergebeuren in het algemeen.
Mijnheer de staatssecretaris, wat is uw mening in deze?
Bent u van plan de voorziene terugwerkende kracht van drie jaar met betrekking tot de terugbetaling van de btw, terug te schroeven?
Voorzitter: Luk Van Biesen.
Président: Luk
Van Biesen.
01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega De Clercq, ik waardeer uw interesse en bekommernis voor onze kermiskoersen. Dat zijn mijns inziens sfeervolle gebeurtenissen die vaak door vrijwilligers georganiseerd worden. Zij verdienen dan ook de nodige aandacht. Ook collega’s uit andere partijen zijn met die problematiek begaan.
Wellicht was u aanwezig op één van de vergaderingen van deze commissie, de commissie voor de Justitie of de commissie voor de Sociale Zaken. In die commissies heb ik toelichting gegeven over de activiteiten van het staatssecretariaat en over de verschillende actiepunten die worden uitgewerkt. Één van die actiepunten heeft een raakpunt met de problematiek die u signaleert. Het betreft meer bepaald het actiepunt uit het eerste programma van het jaar 2008-2009 met betrekking tot de organisatie van culturele manifestaties, sportmanifestaties en vermakelijkheden.
Uiteraard is het niet de bedoeling van de coördinatie van de fraudebestrijding om zich met dergelijke kleine manifestaties bezig te houden. Het actiepunt had daar betrekking op belangrijke grote manifestaties, vaak met een internationaal karakter in de verschillende domeinen van cultuur en sport.
Het had ook betrekking op wielerwedstrijden, maar dan beperkt tot 23 grote wielerevenementen in België en geen kermiskoersen.
Het actiepunt werd trouwens overgebracht door de administratie van Financiën. U weet dat het College Fraudebestrijding samengesteld is uit topambtenaren van verschillende administraties, zoals Financiën, Sociale Zaken, Economie, Binnenlandse Zaken en dat ook de parketten-generaal daar vertegenwoordigd zijn. De verschillende administraties doen voorstellen, die vervolgens besproken en al dan niet goedgekeurd worden. Vervolgens worden ze aan het inisteriële comité voorgelegd. Dat was een punt dat vanuit de administratie van Financiën kwam en dat ook de belangstelling kreeg van onze sociale inspectiediensten, omdat het ging over grote en belangrijke manifestaties.
Ik denk niet dat dat het probleem is waarmee de kleine kermiskoersen worden geconfronteerd. In de marge daarvan had de administratie van Financiën echter ook contacten met de Koninklijke Belgische Wielrijdersbond en werd er vastgesteld dat bij andere sportwedstrijden zich af en toe onregelmatigheden voordeden.
De minister van Financiën, die daarvoor ten volle bevoegd is, heeft reeds geantwoord aan de collega’s Van Campenhout en Waterschoot over het wettelijke kader waarin die manifestaties moeten plaatsvinden en de mogelijkheid tot vrijstellingen die er momenteel bestaan. De minister van Financiën heeft trouwens gesteld, naar aanleiding van de vraag van de heer Van Campenhout, dat hij bereid was om een overleg te laten organiseren tussen de dienst Financiën en de betrokken organisaties, de Koninklijke Belgische Wielrijdersbond of eventueel de organisatoren van kermiskoersen.
Dat overleg heeft plaatsgevonden en er is door de organisatoren een nota overhandigd, waarin werd verwezen naar recente arresten van het Europese Hof van Justitie. De administratie kijkt momenteel die arresten na, en ze zal een definitief standpunt innemen in de loop van de maand maart. Dat zal normalerwijze door de minister van Financiën worden meegedeeld. Dat komt omdat deze gelegenheid uitsluitend tot de bevoegdheid van de minister van Financiën behoort. Indien het zou gaan om een bevoegdheid die gespreid was over meerdere departementen, zou de coördinatie kunnen spelen. In voorliggend geval is de minister van Financiën echter alleen bevoegd. Ik denk dat de behandeling van voorliggend dossier in goede handen is.
De administratie onderzoekt de argumentatie van de organisatoren van wielerkoersen en zal ongetwijfeld, in de mate van hetgeen mogelijk en wettelijk is, rekening houden met de standpunten en zal ook de door u gesignaleerde problematiek van de terugvordering over de drie voorbije jaren onder de loep nemen. Dat laatste kan inderdaad voor kleine organisatoren een probleem vormen.
Zoals ik reeds zei, dit zal verder ressorteren onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën.
Wat betreft het globale actiepunt dat in ons eerste actieprogramma stond en waarbij ook de inspectie van sociale zaken betrokken is, daarover zal later afzonderlijk worden gerapporteerd als het actiepunt volledig is afgewerkt.
01.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad eens goed om vast te stellen dat iedereen zich perfect bewust is van de ernst van de situatie voor de voortzetting van onze kermiskoersen en de criteriums zodat deze niet in gevaar komen. Het zou bijzonder jammer zijn, mochten deze koersen verloren gaan.
Mocht de administratie beslissen dat zij btw-plichtig zijn, willen wij toch benadrukken dat wij het erg moeilijk hebben met de geplande retroactiviteit. Dit zou echt de doodsteek kunnen betekenen. Ik zal deze problematiek dan ook kritisch opvolgen en ik blijf steeds bereid om deel te nemen aan bijeenkomsten ter zake. Hopelijk kan er snel resultaat worden geboekt.
De voorzitter: Ik wil nog even zeggen dat wij straks rond dezelfde problematiek twee vragen krijgen van mevrouw Raemakers en de heer Van de Velde. De vice-premier en minister van Financiën zal in deze problematiek een soortgelijk antwoord geven.
Er is inderdaad al overleg geweest met leden van de commissie voor de Financiën en het kabinet over een goede afloop van deze zaak. Ik denk dat wij binnen een drietal weken een uitspraak zullen krijgen over de problematiek van de retroactiviteit en het exacte toepassingsveld van deze maatregel. Het kan immers niet de bedoeling zijn – ik denk dat iedereen in deze commissie het daarmee eens is – dat deze maatregel van toepassing is op de gewone kermiskoersen en kleinere activiteiten. Dit geldt uiteraard niet voor de internationale wedstrijden, want laat ons eerlijk zijn, wie de wielersport kent, weet dat de meeste van de internationale wedstrijden onder vennootschapsvorm worden georganiseerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de stand van zaken inzake een wettelijke regeling voor de minnelijke schikking in strafrechtelijke zaken" (nr. 19869)
02 Question de M. Jenne De Potter au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "l'état de la situation en ce qui concerne une réglementation légale en matière de règlement transactionnel dans les affaires pénales" (n° 19869)
02.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, aanbeveling nr. 21 van het parlementair onderzoek naar de grote fiscale fraudedossiers handelt over de minnelijke schikking en beveelt een algemene regeling voor de minnelijke schikking of dading aan.
Uit de hoorzittingen van de onderzoekscommissie is immers gebleken dat er nood is aan een sluitend systeem dat akkoorden mogelijk maakt waarbij de administratie aan de belastingplichtige het betalen van een belasting plus een bepaald bedrag voorstelt en waarbij de strafvervolging vervalt. Belangrijk hierbij is dat werd aangestipt dat volgens de aanbeveling er zeker een controle ex post door het Rekenhof op de afgesloten minnelijke schikkingen zou moeten worden ingevoerd.
Tijdens de begrotingsbespreking 2010-2011 in het najaar van 2009 heeft de regering beslist dat de verschillende mogelijkheden inzake de minnelijke schikking in strafrechtelijke zaken verder zouden worden onderzocht.
Mijnheer de staatssecretaris, wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsontwerp tot het invoeren van een minnelijke schikking in strafrechtelijke zaken? Is er al een akkoord binnen de regering om hier verder werk van te maken? Zo nee, waar situeren zich de moeilijkheden? Hebt u al een zicht op een concrete timing ter zake?
02.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Potter, u verwijst terecht naar de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie. In aanbeveling nr. 36 staat: “Een algemene regeling voor de minnelijke schikking of dading invoeren. De toepassing van die regeling zou een einde maken aan de strafvervolging in fiscale fraudezaken”.
Ik kan u zeggen dat mijn kabinet niet op deze aanbeveling heeft gewacht om werk te maken van de materie. In het eerste actieplan voor de bestrijding van de fraude, dat in juli 2008 werd goedgekeurd, stond reeds een punt met betrekking tot de uitbreiding van de minnelijke schikking. Het was een van de 59 actiepunten van het eerste actieplan.
Het actieplan werd principieel volledig goedgekeurd door de regering, dus ook het punt dat betrekking heeft op de uitbreiding van de minnelijke schikking.
Er is dus een principieel akkoord van het ministerieel comité waarvan u de samenstelling kent, en waarvan u weet dat, naast de eerste minister, ook de vice-premiers er deel van uitmaken. Ik denk dus dat het representatief is voor de hele regering. Ook het College van procureurs-generaal ondersteunt de uitbreiding van de minnelijke schikking en in de plannen van de minister van Justitie wordt dat als een hulpmiddel voorgesteld om Justitie slagvaardiger te maken.
Ik moet u signaleren dat een eerste ontwerp opgemaakt is en reeds besproken is op een interkabinettenwerkgroep, en voorgelegd is in het kader van de begrotingsbesprekingen 2010-2011. Ik kan u trouwens signaleren dat het gaat over een voorstel dat voor de overheid belangrijke meerontvangsten met zich mee zou kunnen brengen. Volgens het rapport en het advies van de Inspectie van Financiën, waarover wij beschikken, zou het kunnen gaan over een bedrag van 50 miljoen euro op jaarbasis.
Er is naar aanleiding van de discussies bij de voorbereiding van de begroting gesteld dat de verschillende denkpistes met betrekking tot de concrete implementatie van de minnelijke schikking verder onderzocht moeten worden. Er is onder meer discussie over het stadium binnen de gerechtelijke procedure, waarin een minnelijke schikking nog mogelijk zou zijn. Is dat bijvoorbeeld mogelijk tot op het einde van de procedure, of bijvoorbeeld nog tot na een arrest van het hof van beroep, of zegt men dat het beperkt is in de procedure, en de minnelijke schikking dus moet worden aangegaan vooraleer er een uitspraak is van de vonnisrechter in eerste aanleg? Dat zijn punten van discussie die momenteel nog lopen, maar principieel is er dus een akkoord om werk te maken van het voorstel van uitbreiding van de minnelijke schikking.
Omwille van een zekere verbondenheid met de problematiek van de una via-regeling — en dat was ook een advies van de parlementaire onderzoekscommissie —, dachten wij dat het nuttig zou zijn om de werkgroep die binnen het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude aangesteld is, een voorstel te laten uitwerken inzake de una via-regeling.
Dat is een beperkte werkgroep van specialisten op het terrein, bestaande uit twee procureurs-generaal bevoegd voor fiscale en sociale fraude, een topambtenaar van de FOD Financiën en een ambtenaar of een toppolitieman van de federale politie. Het zijn dus personen van het terrein die nu een voorstel uitwerken, waarbij het misschien nuttig was om in het kader daarvan de voorstellen van minnelijke schikking te toetsen. Wij wachten nu op de adviezen van deze werkgroep binnen het college van de fraudebestrijding.
Aangezien het voor een belangrijk gedeelte over fiscale zaken gaat, pleeg ik overleg met collega Clerfayt. Collega Clerfayt en ikzelf hebben binnen de regering trouwens de opdracht gekregen om de coördinatie op ons te nemen met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie.
Ik heb goede hoop dat wij binnen een afzienbaar aantal weken, en in elk geval voor het zomerreces, concrete voorstellen zullen kunnen voorleggen, die dan verder zullen besproken worden binnen de regering en die zo snel mogelijk ook aan het Parlement en aan deze commissie zullen worden gecommuniceerd.
02.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik noteer dat u er goede hoop op heeft om binnen een aantal weken of maanden toch met een concreet voorstel te komen, want ik denk dat het voorstel, het idee van die minnelijke schikkingen en de regeling daarvan, inderdaad een belangrijk effect kan hebben op de gerechtelijke achterstand, maar ook op de begroting, op de inkomsten van de Staat. Ik zie dat u daar verder rond werkt en ik hoop dat wij daar binnenkort de resultaten kunnen van zien, zodat een van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie kan gerealiseerd worden. Er zijn er nog een aantal die moeten uitgevoerd worden, maar wij hopen toch dat wij hier werk kunnen van maken.
De voorzitter: Mijnheer De Potter, u weet dat de commissie voor de Financiën de aanbevelingen ten volle tot zich neemt en met andere woorden de staatssecretaris voor honderd procent steunt in zijn initiatief om ze om te zetten.
Op dat vlak was er vorige week — we zijn nu toch even aan het wachten op de heer Clerfayt voor het volgende deel — nog een kleine evolutie door het advies van de Raad van State over het eigen wetsvoorstel, waarbij geen enkel bezwaar van de Raad van State wordt gesteld bij een dergelijk voorstel van minnelijke schikking als voorafgaande mogelijkheid. Het lijkt mij toch wel bijzonder belangrijk dat ook de Raad van State onze aanbevelingen op dat vlak ten volle tot zich kan nemen, en met andere woorden geen enkel juridisch bezwaar oppert. Dat lijkt mij toch een stapje in de goede richting om uw werkgroep mee te kunnen duiden in welke richting zij verder kan werken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Monsieur Gustin, nous devons attendre l'arrivée de M. Clerfayt pour traiter votre question.
Par conséquent, je suspends cette réunion pour quelques instants, afin de permettre à M. Clerfayt de nous rejoindre.
La réunion publique de commission est suspendue de 14.25 à 14.32 heures.
De openbare commissievergadering wordt geschorst van 14.25 uur tot 14.32 uur.
Voorzitter: Mathias De Clercq.
Président: Mathias De Clercq.
03 Question de M. Luc Gustin au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "le transport collectif des membres du personnel" (n° 19409)
03 Vraag van de heer Luc Gustin aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden" (nr. 19409)
03.01 Luc Gustin (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, selon l'article 64 du Code des impôts relatif aux transports partagés, il est prévu une déductibilité majorée à 120 % des frais liés aux minibus, autocars et autobus supportés lorsqu'un employeur organise le transport collectif de ses membres du personnel entre le domicile et le lieu de travail.
Lorsqu'une entreprise contracte directement avec une firme privée pour l'organisation du transport collectif, les frais pris en charge sont déductibles à 120 % conformément à l'article précité. Mais qu'en est-il des transports collectifs partagés? En effet, plutôt que d'organiser elles-mêmes le transport du personnel, certaines entreprises préfèrent passer par une association d'entreprises du zoning. Cette prise en charge est-elle également déductible à 120 %?
Rien ne semble l'exclure dans la loi, mais afin d'assurer une sécurité juridique aux nombreuses entreprises concernées, pouvez-vous me confirmer que cet article de loi s'applique également aux sous-facturations sous toutes leurs formes (paiement direct à l'association, achat d'un pass ou d'un libellé) des entreprises qui financent une navette via une association d'entreprises?
03.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Gustin, votre question vient bien à point puisque j'ai eu l'occasion, hier, de visiter le zoning de Nivelles-Sud à Saintes, où les mêmes questions m'étaient posées par des entreprises qui sont sur le zoning et qui souhaitaient connaître les mécanismes fiscaux d'incitation pour le transport partagé.
En l'absence de précisions, notamment quant à la forme juridique de l'association d'entreprises, quant à son activité, quant au contrat qui existe entre cette association d'entreprises et la ou les entreprises de transport, quant à la nature des versements effectués, il m'est difficile de me prononcer exactement de manière formelle et définitive sur la question.
Cependant, sur le plan des principes, chaque employeur est susceptible de bénéficier de la déduction à concurrence de 120 % visée à l'article 64ter, alinéa 1er, 1° du Code des impôts sur les revenus 1992 pour la quote-part des frais qu'il supporte réellement dans le cadre de l'organisation d'un transport collectif des membres du personnel entre le domicile et le lieu de travail, peu importe le mode de transport utilisé.
Il est entendu que cette déduction est subordonnée au respect de toutes les conditions légales, notamment les articles 49 et 64ter du Code des impôts.
Je tiens également à faire remarquer que de mêmes frais ne peuvent être déductibles à concurrence de 120 % à la fois chez les employeurs et dans le chef de l'entreprise qui supporte en premier lieu lesdits frais. Il n'est donc pas question que l'entreprise qui preste le service au bénéfice d'une autre entreprise commanditaire décompte ses frais à 120 % et que l'entreprise commanditaire les déduise à son tour: c'est une seule fois.
Une entreprise qui organise au moyen d'un autobus ou d'un autocar dont elle serait le propriétaire un transport collectif pour ses propres membres, son propre personnel et en même temps pour un autre groupe d'employeurs ne pourra bénéficier de ces déductions majorées à 120 % que dans la mesure où les frais en cause se rapportent effectivement à son propre personnel.
Par ailleurs, il est encore précisé que le simple versement d'une somme d'argent à une association – l'ASBL des entreprises du zoning pour prendre le cas concret qui m'a été exposé hier – ne peut être considéré à lui seul comme une dépense qui répond aux conditions de déduction des frais professionnels tels que visés à l'article 64ter du Code des impôts sur les revenus 1992. Ces sommes ne pourront constituer des frais déductibles à concurrence de 120 % qu'à partir du moment où elles seront affectées au financement des frais visés à l'article 64ter. En fait, l'entreprise qui souhaite obtenir une déduction doit pouvoir amener tous les éléments probants dans le cadre de sa déclaration qui permettent de justifier au cent près que ces sommes ont été affectées au transport collectif de son propre personnel.
Une somme versée généralement à l'association des entreprises du zoning qui elle-même verse une contribution générale pour payer le déficit du transport collectif ne suffit pas: pour bénéficier de la déduction, il faut présenter une facturation claire et précise des frais exposés pour le transport du personnel.
03.03 Luc Gustin (MR): Merci, monsieur le secrétaire d'État; vos précisions apporteront la sécurité juridique que les entreprises recherchent.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de rattenplaag die in Gent veroorzaakt wordt door het sluikstort dat zich bevindt op het terrein van de Wondelgemse Meersen dat eigendom is van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur" (nr. 19122)
04 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la prolifération des rats à Gand, due au dépôt clandestin situé sur le terrain du 'Wondelgemse Meersen' appartenant au Fonds de l'infrastructure ferroviaire" (n° 19122)
04.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een beetje bizar dat ik op een Luikenaar beroep doe om een mysterie in de Arteveldestad te helpen oplossen. U bent echter mijn laatste hoop in deze zaak.
Het verhaal is lang, maar ik zal het kort houden. In Gent, langs de spoorweg tussen Gent en Eeklo in het havengebied, ligt een groot braakliggend terrein, de Wondelgemse Meersen. Dat terrein is al jaren een probleem. Het wordt regelmatig als sluikstort gebruikt. Af en toe waren er ook volkstuintjes. De laatste tijd is het nog erger en wonen daar Roma-zigeuners. Dat is, onder ons gezegd, een onmenselijke situatie.
Daar moet dringend iets aan worden gedaan, want het terrein is afschuwelijk vervuild, in die mate dat in het jongste jaarverslag van de Gentse ombudsvrouw te lezen stond dat een rattenplaag zich van het terrein naar de omgeving verspreidt. Volgens het verslag zou dit te wijten zijn aan de spoorwegen die eigenaar zijn van het terrein, maar er weinig aan zouden doen.
In de correspondentie bij de Stad Gent wordt geregeld gewag gemaakt van de spoorwegen. Er wordt ook regelmatig gewag gemaakt van het feit dat de spoorwegen dat terrein aan De Lijn zouden hebben verkocht. Er wordt ook gewag gemaakt van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur.
Ik heb minister Vervotte hierover ondervraagd. Zij heeft naar u verwezen voor het antwoord, want het Fonds voor Spoorweginfrastructuur valt onder uw bevoegdheid. Volgens haar zijn de spoorwegen nog steeds eigenaar van dat terrein, maar zou dat in april aan De Lijn worden verkocht.
Het maakt mij niet uit van wie het terrein is, maar ik wil dat probleem zo snel mogelijk oplossen. Ik heb het hier over de rattenplaag, wat geen zegen is in een stad. Ik heb het ook over het feit dat daar Roma-zigeuners wonen. Het wordt hoog tijd dat hieraan iets wordt gedaan.
Mijnheer de minister, is het nog zo dat het Fonds voor Spoorweginfrastructuur hier wat aan te zeggen heeft? Zo ja, wanneer zal men hieraan iets doen?
04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, ik kan u meedelen dat de onteigeningsakte werd ondertekend op 23 februari 2010 en de onteigening zodoende afgerond is. De eigenaar van de betrokken terreinen is dus niet langer het FSI en de datum van april 2010 bijgevolg niet langer accuraat.
Mijn eerste antwoord is dus nee, maar ik zal toch een precisering geven.
Voorts werd het volgende afgesproken op de vergadering van 5 februari 2010, in aanwezigheid van de stad Gent, De Lijn en de politie.
Ten eerste, er werd overeengekomen dat de omheinings- en opruimingswerken zullen starten op 15 maart. Dinsdag 9 februari werd met de zigeuners en bezetters van het terrein vergaderd door de stad en De Lijn om de informatie te geven dat het terrein tegen die datum moet worden ontruimd. Het FSI heeft aan GIA Cataro een bestek gevraagd om alle tuinhuisjes af te breken en op te ruimen, alsook om het sluikstort te ontruimen. Zoals eerder afgesproken, zullen de kosten worden verdeeld tussen De Lijn en het FSI. De Lijn zal de kosten voor de rattenbestrijding dragen.
Ik hoop u hiermee verder te helpen. Ik hoop ook dat het mogelijk zal zijn zo’n belangrijke evolutie in de stad af te ronden.
04.03 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor de informatie. Ik kan hem verzekeren dat ik nu naar de familie in het Vlaams Parlement ga, opdat ze daar bij De Lijn zouden aandringen dat het zo snel mogelijk gebeurt. Hartelijk dank.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastingaftrek voor octrooien" (nr. 19195)
05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la déduction fiscale pour les brevets" (n° 19195)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, op 19 december 2009 ondervroeg ik de minister van Vereenvoudigen en Ondernemen over de belastingaftrek voor octrooien, vooral in het licht van het plan van de minister van Ondernemen om van België de vestigingsplaats te maken van octrooien. Ik had het op dat moment over de belastingaftrek voor octrooien en het feit dat men vanuit de regering misschien toch beter het moment van de fiscale aftrek van investeringen bij octrooien zou verleggen van het moment van toekenning van het octrooi naar het moment van de aanvraag van het octrooi.
De minister van Vereenvoudigen en Ondernemen verklaarde zich akkoord met mijn standpunt en liet verstaan dat het uw bevoegdheid als minister van Financiën is om de fiscale maatregel te laten ingaan. Wat is uw standpunt? Volgt u in de voorliggende kwestie de minister van Vereenvoudigen en Ondernemen?
Uit de cijfers, mijnheer de minister, blijkt dat de belastingaftrek voor octrooien, die als sinds het aanslagjaar 2008 geldt, eigenlijk nog maar door een bedrijf werd gebruikt. Wat de fiscale uitbreiding betreft, ligt de bal dus volledig in uw kamp.
Bevestigt u het cijfer van een bedrijf dat op die belastingaftrek een beroep heeft gedaan? Wat is de situatie voor het aanslagjaar 2009? Hebt u al zicht op beterschap? Zijn er signalen uit de sector dat er meer aanvragen zullen plaatsvinden?
Waarom werd er eigenlijk nog maar door een bedrijf effectief gebruikgemaakt van de maatregel? Zou het kunnen dat het moment van de aftrek, namelijk het moment van de toekenning van het octrooi, eigenlijk beter verlegd zou worden naar het moment van de aanvraag van het octrooi?
Welke maatregelen zult u ten slotte concreet nemen om de belastingaftrekregeling voor octrooien ten volle te ontplooien?
Onze economie kan er maar de vruchten van plukken. Als het inderdaad de bedoeling van de regering is om van België de vestigingsplaats van octrooien te maken, zullen we moeten maken dat we mee zijn met de trein. Zo niet zullen we helemaal achteraan lopen.
05.02 Minister Didier Reynders: Voor het aanslagjaar 2008 werd de aftrek voor octrooi-inkomsten toegekend voor 197 aangiften van de vennootschapsbelasting. Het totaalbedrag van de aftrek van octrooi-inkomsten bedroeg 28 620 000 euro. Dat was de situatie eind januari 2010.
Voor het aanslagjaar 2009 werd bijna 70 % van de aangiften van de vennootschapsbelasting reeds verwerkt. Tot op heden werd de aftrek voor octrooi-inkomsten in 49 aangiften toegepast, voor een totaalbedrag van aftrek van octrooi-inkomsten van 90 910 000 euro. Het lijkt dus dat de maatregel meer en meer succes heeft en zich niet tot enkele specifieke ondernemingen beperkt.
Kan het moment van de belastingaftrek verlegd worden naar het moment van de aanvraag van het octrooi? Op het ogenblik van de aanvraag van het octrooi is er nog geen zekerheid dat het octrooi werkelijk zal verleend worden. De uitvinding moet immers nieuw, inventief, industrieel toepasbaar en geoorloofd zijn vooraleer een octrooi wordt toegekend. Wanneer de aftrek zou verlegd worden naar het moment van de octrooiaanvraag, zouden er problemen gecreëerd worden in geval de procedure tot octrooiaanvraag uiteindelijk niet leidt tot een octrooi, terwijl er reeds belastingaftrek voor octrooi-inkomsten in mindering gebracht werd.
Niettegenstaande ben ik bereid om aanpassingen aan de maatregel te onderzoeken, teneinde het behoud en het aantrekken van banen en investeringen in ons land te bevorderen. Dat heb ik trouwens al aan vertegenwoordigers van verschillende sectoren gezegd. U hebt gezien dat er een forse stijging is van het aantal dossiers waarbij van die specifieke maatregel gebruik wordt gemaakt.
05.03 Peter Logghe (VB): Ik zal kort zijn. Ik neem er nota van dat er een belangrijke stijging is wat betreft het bedrag van de fiscale aftrek. Ik neem ook nota van uw opmerking dat er een onzekerheid over de toekenning van een octrooi bestaat, indien de belastingaftrek op het moment van de aanvraag wordt toegekend. Ik heb er twee opmerkingen over.
Wij zouden eens moeten nagaan hoeveel octrooien er aangevraagd worden en niet toegekend worden. Ik zal daarover een schriftelijke vraag stellen.
Als lidstaten van de Europese Unie die piste beginnen te volgen, denk ik dat wij goed moeten opletten dat wij de trein niet missen.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "kredietverzekeraars die toegeven dat ze 'te ver zijn gegaan'" (nr. 19265)
06 Question de M. Peter Logghe à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les assureurs-crédit qui reconnaissent certains excès" (n° 19265)
06.01 Peter Logghe (VB): Mijn vraag dateert van begin februari 2010, intussen al een maand geleden.
Op een colloquium in het Gentse waren de belangrijkste kredietverzekeraars aanwezig: Euler Hermes, Coface, u kent ze wel. Deze maatschappijen gaven toe dat zij in het recente verleden soms erg kort door de bocht zijn gegaan. De prijsstijgingen tot 30 % en de beperking van bepaalde risico's zit heel wat klanten hoog. Er zijn wat wrijvingen op de markt van de kredietverzekeringen.
Kreeg u een verslag onder ogen van dit colloquium van de kredietverzekeringen in België?
Wat denkt u over die prijsstijging van ongeveer 30 % voor een aantal klanten en een aantal risico's?
Ik zou denken dat er zich in dat geval toch een overleg opdringt met de sector van de kredietverzekeraars om in het belang van de verzekerbaarheid van risico's en van de economie in het algemeen te kijken in welke mate de drastische prijsverhogingen kunnen worden ongedaan gemaakt of verminderd. Meer dan vroeger hebben onze bedrijven zuurstof nodig.
Euler Hermes zou van plan zijn om met een 'transparancy charter' naar de klant te stappen. De bedoeling is dat elke klant een risicoscore krijgt van elk van zijn debiteuren. Zo zal de klant de gezondheidstoestand van zijn klanten op voorhand kennen. Hij komt dus voor minder verrassingen te staan en zal waarschijnlijk minder beroep op tussenkomst van de kredietverzekeraar doen. Dat is een positief voorstel.
Zou het geen aanbeveling verdienen om het charter mee te nemen naar het eventuele overleg met de kredietverzekeraars waar men kan voorstellen om dit charter door alle kredietverzekeraars te laten gebruiken?
06.02 Minister Didier Reynders: Ik ben niet op de hoogte van het verslag van het colloquium van kredietverzekeraars in België waarin verzekeringsondernemingen toegeven dat zij soms erg kort door de bocht zijn gegaan. U kunt een kopie van het verslag naar mijn kabinet sturen.
De overheid komt niet tussenbeide in de prijszetting van verzekeringsondernemingen. Toch heeft de regering in de loop van 2009 vastgesteld dat er op het vlak van de kredietverzekeringen problemen waren.
Voorzitter: Jenne De Potter.
Président: Jenne De Potter.
Zij heeft bijgevolg haar verantwoordelijkheid genomen en in samenspraak met de bedrijven en de verzekeringsondernemingen het systeem Belgacap ingesteld. U kent dat systeem. Ik geef u de cijfers. Verplichtingen: 34 266 018 euro. Er zijn 717 dossiers ingediend en behandeld door het Participatiefonds. 515 dossiers zijn in behandeling. Tot nu toe is er geen schadegeval. De overheid zet haar interventies verder via het Belgacap-systeem. Dat kent een zeker succes. Er zijn vele interventies, maar tot nu toe was er geen schadegeval.
06.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb alleen geen antwoord gekregen op mijn derde vraag over het transparency charter. Ik meen dat dit een nuttig instrument kan zijn om de risico’s te beperken en om de toestand op de kredietverzekeringsmarkt te verbeteren. Ook voor de klanten, de bedrijven.
Ik heb ook een opmerking over Belgacap. Natuurlijk ken ik dat systeem. Ik heb minister Laruelle daarover een aantal vragen gesteld. Ik dank u voor uw antwoord wat de cijfers betreft. Ik kan mij echter niet ontdoen van twijfel wat de doelstelling ervan betreft. Ik vraag mij af of de doelstelling van de overheid moet zijn in tweede rang kredietverzekeringen aan te bieden. Belgacap gaat toch in tweede rang verzekeren. Ik vraag mij af of dat wel een taak van de overheid moet zijn.
Vandaar mijn vraag of u met de sector aan tafel wilt gaan zitten om na te gaan of de prijsverhogingen deels ongedaan kunnen worden gemaakt, zodat Belgacap een deel kan terugtrekken. U hebt immers toch serieuze bedragen uitgekeerd.
06.04 Minister Didier Reynders: Ik heb uw vraag over het transparency charter gelezen. Dat was de aankondiging van een experiment van een bedrijf. Ik ben bereid dat experiment te onderzoeken en contact op te nemen met de sector. Tot nu toe heb ik het nog niet zien toepassen. U zei dat een bepaalde onderneming van plan “zou” zijn een transparency charter op te stellen. Als dat experiment resultaten heeft, ben ik bereid verder te gaan, in overleg met de sector.
06.05 Peter Logghe (VB): Ik zal u zowel een verslag van de vergadering van die kredietverzekeraar bezorgen als het document met dat transparency charter. Dank u.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de uitspraken van de voormalige personeelsdirecteur van de FOD Financiën" (nr. 19309)
- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Panorama-uitzending over de FOD Financiën" (nr. 19317)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de werking van de FOD Financiën" (nr. 19326)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de diagnose van de toestand bij de FOD Financiën" (nr. 19352)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Panorama-uitzending over de FOD Financiën van 7 februari 2010" (nr. 19459)
- M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations de l'ancien directeur du personnel du SPF Finances" (n° 19309)
- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'émission de Panorama concernant le SPF Finances" (n° 19317)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonctionnement du SPF Finances" (n° 19326)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le diagnostic posé sur la situation au sein du SPF Finances" (n° 19352)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'émission Panorama concernant le SPF Finances du 7 février 2010" (n° 19459)
07.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, net als vele collega’s, en uzelf misschien ook, heb ik met veel verwachting uitgekeken naar de televisie-uitzending Panorama, van 7 februari. Ik had verwacht daar allerlei spectaculaire onthullingen te vernemen. Om eerlijk te zijn, ik was teleurgesteld, want ik heb eigenlijk niet veel nieuws gehoord en ik vond het niet echt heel spannend.
Op één ding na. Een voormalige werkneemster van uw ministerie, en dan een voormalig personeelsdirecteur, zei — dat is natuurlijk voor haar rekening — dat er verschillende topambtenaren bij Financiën doelbewust de inning van belastingen zouden saboteren. Ik weet niet of er daarvan iets waar is, maar ik vond het een vrij choquerende uitspraak van een voormalige ambtenaar.
De rest van die aflevering vond ik niet zo spectaculair. Ik had echter graag uw reactie gekregen op die uitspraak.
Zult u de nodige maatregelen nemen of laten nemen of is dat intussen reeds gebeurd mocht er ook maar iets waar zijn van hetgeen mevrouw Dreessen heeft gezegd, zodat zulke praktijken onmiddellijk ophouden en in de toekomst niet meer zullen kunnen plaatsvinden?
Wat betreft de uitvoeringen van uw KB’s van begin december, met betrekking tot de hervorming, wanneer zal de volledige invulling van de titularissen op niveau N-1 ongeveer rond geraken?
07.02 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben wellicht niet zo’n frequente televisiekijker als de heer Waterschoot en daarom ben ik misschien sneller gechoqueerd dan de heer Waterschoot; hij is misschien meer gewend door veel televisie te kijken.
Ik heb naar die uitzending met veel aandacht gekeken, dat zult u begrijpen, en ik kan mij voorstellen dat menig minister niet graag zo’n uitzending over zijn departement meemaakt. De choqueringsdrempel voor de heer Waterschoot ligt waarschijnlijk een stuk hoger dan voor mijzelf, maar ik kan daar gezien de situatie perfect inkomen.
Mijnheer de minister, ik zal niet alles herhalen wat in die uitzending gezegd is. Dat is trouwens in deze commissie reeds meermaals aan bod gekomen. De conclusie van de uitzending was een weinig lovenswaardig beeld van de FOD Financiën, gefrustreerde, gedemotiveerde ambtenaren, die zeggen dat zij de fraude nauwelijks gericht kunnen aanpakken.
Zoals de heer Waterschoot zei, werd dat inderdaad door een voormalige personeelsdirecteur gezegd. Dat is toch niet zomaar iemand van het vijfde knoopsgat, bij wijze van spreken. Ook het voormalige lid van het directiecomité, verantwoordelijk voor de human resources, legde de oorzaak van dit alles bij de politisering van de top van Financiën.
Mijn vragen zijn tamelijk eenvoudig, mijnheer de minister.
Is volgens u ook de slechte werking van de FOD Financiën te wijten aan de politisering van de top, zoals in de reportage werd uiteengezet? Als u dat kunt bevestigen, wat zullen wij daaraan doen? Als u dat ontkent, als dat niet de oorzaak zou zijn, wat is dan volgens u wel de oorzaak voor de demotivatie en de frustratie van de ambtenaren in uw departement?
De voorzitter: Aangezien de volgende vraagstellers zijn verontschuldigd geef ik het woord aan de heer Van der Maelen.
07.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn collega’s hebben in hun vraag voldoende uitgeweid. Mijn vragen zijn simpel. Mijnheer de minister, hoe reageert u op die uitzending? Zult u acties ondernemen naar aanleiding van de diverse feiten die in de uitzending aan bod zijn gekomen?
Mijn laatste vraag is niet alleen een vraag aan de minister, maar ook aan het voorzitterschap van deze commissie. Zou het niet de moeite zijn om met de betrokken ambtenaren een gesprek of een hoorzitting te hebben, zodat deze commissie een beter zicht krijgt op wat de staat en stand is waarin de FOD Financiën zich bevindt? Dat kan dan eventueel aanleiding geven tot acties vanuit het Parlement.
07.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, collega’s, wat de uitzending van Panorama betreft, wens ik mij niet persoonlijk uit te spreken. Dat heeft ook weinig zin. Het is uiteindelijk aan de kijker om het journalistieke werk van de Panoramaploeg te beoordelen. Hetzelfde geldt voor de geïnterviewden. In België heeft iedereen het recht op zijn persoonlijke mening. Het staat ook iedereen vrij om zich uitspreken.
Precies omdat deze uitspraken alleen maar de weergave zijn van een persoonlijke opinie wens ik daarover geen polemiek te beginnen. Ik heb de uitzending zelf niet bekeken, maar de persweergave van de reportage geeft de indruk dat men een clichématig beeld van de administratie heeft willen ophangen. Dat doet het merendeel van onze ambtenaren, die wel gemotiveerd en met volle inzet hun opdracht vervullen, onrecht aan.
Dat is betreurenswaardig, maar zoals altijd, mijnheer de voorzitter, ben ik bereid om, misschien gedurende een vergadering van onze commissie, een presentatie te doen van het resultaat van tien jaar van investeringen bij de FOD Financiën. Het is misschien ook nuttig om een vergelijking te maken met andere departementen. Ik heb al vaker gezegd dat wij soms problemen hebben met informaticatoepassingen bij Financiën, maar het is precies door de aanwezigheid sinds enkele jaren van informatica bij de FOD Financiën. Ik weet dat men bij Justitie niet veel informaticaproblemen heeft, maar dat is normaal, want daar is bijna geen informatica.
Als het nodig is voor de commissie, ben ik bereid, niet om met een journalist een bespreking te hebben over een of andere ambtenaar, maar wel om een presentatie te maken van tien jaren van investeringen bij de FOD Financiën. Wij zullen de evolutie van de FOD Financiën over een periode van tien jaar kunnen aantonen. Het is misschien een geluk voor een departement om dezelfde minister te hebben gedurende meer dan tien jaar. Wissels vergen steeds nieuwe besprekingen. Het is traditie voor een feniks om terug te keren. Met zo een naam bij Justitie was het mogelijk om legislatuur na legislatuur te zeggen dat wij zouden starten met informatica. Bij ons is het gedaan, wij zijn zeer ver.
Nogmaals, ik ben bereid, hier of in een andere zaal, een presentatie te geven van tien of zelfs bijna elf jaar bij Financiën. Dat zou misschien nuttig zijn voor de leden van de commissie.
De voorzitter: Mijnheer de minister, wat mij betreft, maar ik ben natuurlijk niet de echte voorzitter van deze commissie, is het een interessante suggestie om daarvan een overzicht te krijgen en daaromtrent een goede discussie te voeren.
07.05 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil twee opmerkingen maken.
Ik begrijp uw standpunt dat u niet wilt meespelen in het mediaspel en de mediahetze die gecreëerd worden. Ik had nochtans verwacht, al zijn het maar aanklachten en al kunnen wij van hieruit onmogelijk oordelen of ze waar zijn of niet, dat u die uitspraken, sterk zou veroordelen. Ik ga ervan uit dat u het ook niet aanvaardbaar vindt dat topambtenaren van Financiën doelbewust — mocht het zo zijn, maar ik durf dat hier nauwelijks zeggen al werd het daar wel gezegd — de inning saboteren. Ik neem aan dat u het op zijn minst met mij eens bent dat, mocht dat zo zijn, zoiets absoluut onaanvaardbaar is.
Ten tweede denk ik dat u niet geantwoord hebt op mijn vraag wanneer de aanduiding van de nieuwe titularissen N-1 ongeveer verwacht wordt.
07.06 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, ik moet eerlijk zeggen dat ik uw antwoord bevredigender vond dan de repliek van de heer Waterschoot. U zei tenminste dat een ambtenaar, en bij uitbreiding iedereen in België, mag spreken en zijn mening, al dan niet terecht, mag geven; dat er vrijheid van meningsuiting is. Het gaat hier trouwens om een ex-ambtenaar die recht tot spreken heeft en haar mening maar uiten — al dan niet terecht, maar dat is een andere discussie en daarover zal ik het later hebben. De heer Waterschoot wil die mensen echter de mond snoeren.
(…): (…)
07.07 Jan Jambon (N-VA): Af en toe komt dat liberalisme toch eens bovendrijven.
Alle gekheid op een stokje, uw antwoord is absoluut ontoereikend, maar ik had niets anders verwacht. Hier worden, al dan niet terecht, belangrijke dingen gezegd. Interne medewerkers bevestigen een aantal discussie die in de commissie Financiën gevoerd worden. U maakt er zich toch wel bijzonder makkelijk vanaf.
Ongeveer anderhalf jaar geleden hebben wij reeds zo een uiteenzetting gehad op het departement zelf. Toen heb ik u gezegd, mijnheer de minister, dat het plan en de manier van aanpak naar mijn mening tamelijk professioneel is, maar dat de snelheid waarmee zaken geïmplementeerd worden absoluut te wensen overlaat. Ik blijf bij dat standpunt.
In voorliggend geval gaat het natuurlijk over iets anders. Het gaat over de motivatie van het personeel, het human resources beleid in uw departement. Naar mijn mening is het geen goed idee van u om hier zelf een presentatie over dat onderwerp te houden. Mijns inziens is het een goede suggestie om mensen van alle niveaus op het departement zelf hier eens te horen en te kijken wat hun echte bevindingen zijn. Ik hoop dat er op elk niveau respect is voor de freedom of speech.
Voorzitter: Raf Terwingen.
Président: Raf Terwingen.
07.08 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, al ben ik geen liberaal, toch vind ik dat de minister de kans moet krijgen om zijn beleid van de voorbije tien jaar te verdedigen. De fout die hij heeft gemaakt was misschien om geen interview te willen geven in die uitzending. Ik ben hier niet om de belangen van de minister te verdedigen, maar daarmee heeft hij in de ogen van velen de indruk gewekt dat hij veel te verbergen heeft.
Vervolgens apprecieer ik het dat de minister in de commissie een uiteenzetting wil geven over tien jaar Reynders. “10 jaar Reynders: puinhoop of modeldepartement” zou een mooie titel zijn. Ik vind het goed dat de minister komt en wij zullen ons daar graag op voorbereiden.
Twee kanttekeningen daarbij. Ik zou de minister dan ook willen vragen dat als hij komt, hij informatie die hij achterhoudt, ook meebrengt. Ik verduidelijk. In de uitzending wordt melding gemaakt van mistoestanden met betrekking tot aanwerving van contractuelen die allen uit de streek van Aalst komen. Dit is gebaseerd op informatie die de minister heeft gegeven voor Vlaamse contractuelen. Ik probeer al twee jaar van de minister identieke informatie te krijgen over opleidingsniveau en woonplaats van contractuelen, maar dan langs Franstalige kant. De minister heeft die informatie nooit gegeven, dus ik zeg hem nu al dat als hij komt, het goed zou zijn dat hij daarover ook eens een studie laat maken. Ik wil zien of er ook een geografische concentratie is inzake de herkomst van de contractuelen.
Wat mij eigenlijk nog het meest van al interesseert en mij het meest tegen de borst stuitte bij het verhaal aan Vlaamse kant, is dat men duidelijk maakt dat men bij de aanwerving van contractuelen heeft gezocht naar een goede match tussen wat het departement nodig heeft inzake kwalificaties en of de aangeworven contractuelen die bezitten. Dat lijkt mij de belangrijkste vraag en ik reken erop dat de minister dit brengt.
Een tweede kanttekening die ik wil maken bij het aanbod van de minister om te komen, is de volgende. Natuurlijk kan dit niet beperkt blijven tot het luisteren naar de minister. Ook de mensen die in de uitzending aan bod zijn gekomen en die daar kritiek en commentaar hebben gegeven, zouden we hier in de commissie moeten vragen. De minister is liberaal, zegt hij, en er is vrijheid van spreken, maar het is nog altijd de minister zelf die de toestemming moet geven aan een ambtenaar van Financiën om naar een commissie te komen. Ik dring erop aan dat de minister zo ver gaat in zijn liberalisme dat hij ook aan die ambtenaren de vrijheid geeft om hier in de commissie tekst en uitleg te komen geven bij die uitzending.
07.09 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik weet dat u dienstdoend voorzitter bent en richt mij daarmee niet echt tot u, maar misschien tot het commissiesecretariaat.
Wij hebben hier de discussie gehad over een commissievergadering waarop die mensen van Financiën al dan niet zouden worden gevraagd. Wij hebben tijdens vorige commissievergadering hetzelfde besproken over de douane. Mag ik vragen dat op de volgende vergadering van de commissie van Financiën de regeling der werkzaamheden wordt geagendeerd, zodat wij die zaak kunnen bediscussiëren? Zo kan de echte voorzitter van deze commissie worden gevraagd om volgende keer te beginnen met de regeling der werkzaamheden om specifiek die twee punten uit te klaren.
De voorzitter: Ik denk dat daarover geen probleem bestaat.
07.10 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, dat denk ik ook niet.
De voorzitter: Dat zullen wij op die manier trachten op de agenda te plaatsen en het zal besproken worden met de gebruikelijke voorzitter van deze commissie.
L'incident est clos.
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het aflopen van de btw-verlaging in de bouw" (nr. 19340)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en van Institutionele Hervormingen over "de btw-verlaging in de bouwsector" (nr. 20079)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la fin de l'application d'un taux de TVA réduit dans la construction" (n° 19340)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le taux de TVA réduit dans le secteur de la construction" (n° 20079)
De heer Luykx heeft zijn vraag nr. 20079 ingetrokken.
08.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, zoals u weet mist de tijdelijke btw-verlaging in de bouw haar effect niet. Omwille van dat succes en zeker met het oog op een verdere relance heeft de regering die maatregel al een eerste keer verlengd. Zo geldt de btw-verlaging nu tot eind 2010, dit op voorwaarde dat de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning zoals ze in de wet wordt genoemd bij de bevoegde overheid wordt ingediend voor 1 april 2010.
NAV, met 2.200 leden de meest representatieve architectenorganisatie van het land, vreest echter voor een forse flessenhals nu 31 maart nadert. Meer dan de helft van de ondervraagde architecten ziet absoluut geen ruimte meer om nu nog bouwaanvragen in te dienen tegen 31 maart hoewel nog heel wat kandidaat-bouwers een bouwaanvraag willen indienen tegen die datum. Ik kan deze redenering absoluut volgen. Het indienen van een bouwaanvraag vergt immers heel wat werk. De regelgeving inzake ruimtelijke ordening is dermate complex dat het veel tijd vergt om een volledig bouwdossier in te dienen en samen te stellen. NAV heeft al de suggestie gedaan om te werken met een soort intentieverklaring aan de btw-administratie samen met een engagement om de bouwaanvraag in te dienen binnen de drie maanden. Men vraagt om de nodige soepelheid aan de dag te leggen zodat dit voldoende zou zijn.
Mijnheer de minister, volstaat het om een onvolledige bouwaanvraag in te dienen voor 1 april 2010 om het recht te openen op een btw-verlaging tot 6 %? Ten tweede, wat gebeurt er als het dossier door de dienst Stedenbouw wordt geweigerd wegens onvolledig of onontvankelijk en er dus eigenlijk een nieuwe aanvraag moet worden ingediend die dan dateert van na 31 maart? Geldt dan de datum van de eerste onvolledige aanvraag van voor 31 maart om recht te hebben op een btw-verlaging tot 6 %? Daarbij aansluitend, kunt u de btw-administratie om enige soepelheid ter zake verzoeken? Zult u eventueel ingaan op de suggestie van NAV om te aanvaarden dat voor 31 maart een intentieverklaring wordt ingediend waarbij men zich ertoe verbindt om binnen de drie maanden een volledig bouwdossier in te dienen? Hebt u soms zelf een andere oplossing om het positief effect van de maatregel – wat wij allemaal hopen en wensen – toch te garanderen?
08.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer De Potter, in artikel 1quater, 1quinquies en 1sexies van het koninklijk besluit nr. 20 inzake btw-tarieven wordt als een van de voorwaarden voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6 % uitdrukkelijk bepaald dat de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot de bouwwerken moet worden ingediend bij de bevoegde overheid voor 1 april 2010. De datum van indiening kan aangetoond worden door bijvoorbeeld de ontvangstmelding van de bevoegde overheid of de datum van een aangetekende zending. Het voorstel van NAV komt erop neer te aanvaarden dat de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot de bouwwerken wordt ingediend bij de bevoegde overheid voor 1 juli 2010.
Aangezien dit strijdig is met de voormelde wettelijke bepaling kan ik het betreffende voorstel niet aanvaarden. Het was een beslissing gedurende de voorbereiding van de begroting 2010-2011.
Ik heb verschillende voorstellen op tafel gelegd, ook om tot en met het einde van het jaar door te kunnen gaan met de indiening van een vraag voor een vergunning. De regering heeft beslist dat er een andere datum moest komen, namelijk eind maart. Ik moet ook herhalen dat de aankondiging van die datum niet nu gebeurd is. De datum kent men sinds enkele maanden. Het was dus perfect mogelijk voor de architect om vroeger te starten. De Ministerraad heeft beslist om niet tot het einde van het jaar of tot juli door te gaan, maar tot eind maart. Wij moeten stoppen op een zeker moment. Wij stoppen op 1 april, maar ik herhaal dat het verlaagde tarief tot eind 2010 geldt, voor alle werken op basis van een vergunning die werd verkregen na indiening van een vraag vóór 1 april 2010.
08.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, ik weet dat dit de letter van de wet is, maar wij worden met het volgende probleem geconfronteerd. Stel dat een dossier onvolledig is. Ik heb er gisteren de Codex Ruimtelijke Ordening van de Vlaamse regering eens op nagelezen. Ik vermoed dat het in Wallonië hetzelfde zal zijn. Om het dossier volledig te maken zijn er heel wat attesten en formaliteiten nodig. Het kan gaan om een enkel document dat ontbreekt, maar het gevolg van een onvolledig dossier is dat mensen de btw-verlaging verliezen, als zij na 31 maart hun dossier volledig maken. Dat is natuurlijk een bijzonder pijnlijk en schrijnend geval.
Het is vandaag Batibouw. Op de beurs maken architecten en aannemers reclame met de btw-verlaging van 6 %. Ik hoef u niet te vertellen dat het onmogelijk is om nog vóór 31 maart een dossier volledig te maken, klaar te maken en in te dienen om de btw-verlaging te kunnen genieten.
Ik betreur dat men zeer strikt de reglementering toepast. Het doel van de maatregel was toch het herstel en de ondersteuning van de bouwsector en kandidaat-bouwers ertoe aanzetten snel nog investeringen te doen? De complexiteit van de regelgeving verhindert dat mensen nu nog een bouwaanvraag kunnen indienen om nog recht daarop te krijgen. De facto is de termijn nu al afgesloten, want de architecten krijgen het niet meer klaar om dat nog vóór 31 maart te doen. Ik betreur dat een beetje.
Ik heb de wet zelf goedgekeurd. Ik pleit op dat vlak volledig schuldig.
08.04 Jan Jambon (N-VA): (…)
08.05 Jenne De Potter (CD&V): Ik denk dat u die wet ook goedgekeurd hebt, mijnheer Jambon. Ik betreur dat wij het positieve effect van de maatregel op die manier fnuiken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Guy Milcamps au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le protocole d'accord signé en novembre 2008 entre l'État fédéral et les entités fédérées relatif à la création de nouvelles places en IPPJ" (n° 19349)
09 Vraag van de heer Guy Milcamps aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het protocolakkoord met betrekking tot het creëren van nieuwe plaatsen in de openbare instellingen voor jeugdbescherming dat in november 2008 tussen de federale overheid en de deelstaten werd afgesloten" (nr. 19349)
09.01 Guy Milcamps (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, un petit rappel historique ne serait pas inutile pour aborder un des aspects concernés par ce protocole d'accord.
Au printemps 2006, le gouvernement fédéral exprimait l'intention de vouloir construire de nouvelles prisons pour faire face à la surpopulation carcérale. Très rapidement, le Bureau économique de la province de Namur a pris les contacts informels avec la Régie des Bâtiments puisque la ville de Ciney se montrait favorable pour le site d'Achêne et ce, en concertation avec la ville de Dinant.
En septembre 2006, en pleine campagne électorale, vous vous êtes rendu dans la région de Dinant afin d'aborder le projet de construction d'un nouveau palais de justice à Dinant et d'une prison à Ciney. J'ai le compte rendu de cette visite qui reprend vos propos: "J'espère pouvoir poser la première pierre du nouveau palais de justice de Dinant d'ici huit mois." Je rappelle que nous sommes en pleine campagne électorale! Nous savons où nous en sommes aujourd'hui, s'agissant dudit palais de justice; si je suis bien informé, le permis de bâtir n'a pas encore été déposé!
Une première rencontre a lieu avec la Régie des Bâtiments en octobre 2006. Cette réunion du 11 octobre rassemble vos représentants, ceux du ministre de la Justice, de la DGATLP, de la Régie des Bâtiments, de la ville et du Bureau économique. Le but de la réunion est de préparer une validation du site d'Achêne qui présente les caractéristiques requises pour accueillir une prison.
Le 11 décembre 2006, la Régie des Bâtiments confirme la demande d'acquisition de la parcelle et l'urgence est même sollicitée. Le 23 mars 2007, la Régie des Bâtiments, agissant au nom et pour compte de l'État, acquiert pour un prix d'environ 800 000 euros un ensemble de parcelles d'une superficie globale de huit hectares ainsi qu'un hall relais situé sur la parcelle.
Quinze mois plus tard, donc en mai 2008, une rencontre a lieu à Ciney avec M. Vrijdaghs, administrateur général de la Régie des Bâtiments, qui annonce un changement d'optique. Étaient également présents à cette réunion, votre conseiller, M. Defays, et M. Van Belle, conseiller architecte de la Régie des Bâtiments en Hainaut. Au cours de cette réunion, on nous annonce qu'en lieu et place de la prison, on envisage l'installation à Achêne d'un centre de détention pour jeunes délinquants d'une capacité de 120 places.
La déclivité naturelle de la propriété permettant difficilement d'y construire une prison mais n'étant pas un handicap pour un tel centre de type pavillonnaire, il est remarquable de constater, alors que les architectes se sont rendus à plusieurs reprises sur place avec le patron de la Régie des Bâtiments, qu'un délai de 15 mois aura été nécessaire pour se rendre compte que le terrain était légèrement en pente et ne permettait plus la construction d'une prison.
Sans vouloir polémiquer, je rappelle que, depuis le lancement du dossier, les élections communales ont eu lieu. La majorité a changé à Ciney, le MR ne siège plus au sein de celle-ci. La majorité a changé à Hamois, commune voisine, le MR n'y figure plus. La majorité a changé à Havelange, le MR n'y siège plus non plus. Il nous reste votre nouveau vice-président bien connu, M. Willy Borsus de Somme-Leuze et qui, à ce moment-là, se tourne plutôt vers la commune de Marche avec laquelle il a constitué un bassin de vie. L'idée émerge selon laquelle M. Bouchat verrait bien l'installation d'une prison à Marche. J'ignore s'il s'agit d'une coïncidence, mais tandis que l'idée de Marche commence à se profiler, le dossier d'Achêne est assez bizarrement enterré.
Je rappellerai que le dossier d'Achêne, que vos services ont contribué à constituer, est en fait aujourd'hui l'offre du seul terrain compatible pour accueillir une prison en Région wallonne. Depuis lors, les trois projets ont été identifiés à Marche, Sambreville et à Leuze-en-Hainaut - PS, MR, cdH, tout le monde est servi – mais aucun des trois terrains n'est, a priori, compatible. Deux d'entre eux se situent en zone agricole. Dès lors, des modifications du plan de secteur seront nécessaires, tandis que le troisième se situe en zone Seveso. Il est plutôt savoureux d'apprendre que le seul terrain, sis en zone compatible, acheté pour la construction d'une prison et dont l'État est aujourd'hui propriétaire est abandonné par la Régie des Bâtiments pour ce faire.
En novembre, le gouvernement fédéral et les trois Communautés du pays signent un protocole d'accord sur les nouveaux centres fédéraux fermés destinés à accroître la prise en charge de mineurs d'âge délinquants. M. Vandeurzen, ministre de la Justice et Catherine Fonck pour la Communauté française projettent la construction d'un nouveau centre fédéral fermé à Achêne.
Le président: Monsieur Milcamps, vous serait-il possible de clôturer votre intervention?
09.02 Guy Milcamps (PS): Le ministre de la Justice, en séance de la Chambre, il y a huit jours, a demandé l'application du protocole d'accord de 2008 en souhaitant que le projet soit poursuivi. Mme Huytebroeck, en réponse à une question de M. Willy Borsus au parlement de la Communauté française, il y a 48 heures, a exprimé son souhait de ne pas poursuivre le projet.
Ma question est très simple: où en est la Régie des Bâtiments dans l’élaboration du dossier? On peut supposer qu’aujourd’hui les plans sont terminés puisqu’il y a deux ans que la décision de construction a été prise.
Je voulais donc avoir des nouvelles en ce qui concerne l’évolution concrète du projet de construction du centre à Achêne et l’application plus générale du protocole d’accord en Communauté francophone et néerlandophone.
09.03 Didier Reynders, ministre: Cher collègue, très concrètement et brièvement. Au sujet des prisons, nous avançons avec mon collègue de la Justice sur base des autorisations qui nous sont données par les Régions. Les trois sites que vous avez cités en Région wallonne nous ont été proposés – un ne correspondait pas à ce que nous avions proposé nous-même – par le ministre en charge de l’Aménagement du territoire et le gouvernement wallon à Marche, à Leuze-en-Hainaut et à Sambreville. Je vous dis déjà que pour Sambreville, certains problèmes et certaines remarques se posent concernant la possibilité d’utiliser ce site. Je crains que le choix fait par le gouvernement wallon n’entraîne un retard en la matière. Donc, pour les prisons, nous avançons de cette façon-là.
Je vous rappelle aussi, pour autant que de besoin, que la Régie des Bâtiments preste des services pour compte d’un certain nombre d’acteurs, évidemment en fonction des besoins qui nous sont présentés, ici par la Justice, parfois par la Communauté française, je vais y revenir, et en fonction des autorisations qui nous sont données pour réaliser des constructions.
Dans le cadre du projet d’Achêne et des centres fermés en général, la Régie, en étroite collaboration avec le SPF Justice, poursuit l’exécution de tout le masterplan Justice 2008-2012-2016 tel qu’il a été approuvé par le Conseil des ministres d’avril et de décembre 2008. Il porte notamment sur l’augmentation de la capacité d’accueil des jeunes dans différents centres fermés existants: Everberg, Tongres, Saint-Hubert et, à construire, Achêne.
Quant à la situation actuelle, je vais vous dire où en est chacun des projets.
Pour Everberg, l’étude du projet a commencé par la sélection de l’équipe d’études multidisciplinaires chargée d’assister la Régie des Bâtiments pour la conception d’un nouveau bâtiment. Cette étude est actuellement en cours.
Pour Tongres, l’ancienne prison a été adaptée et propose actuellement une capacité d’accueil supplémentaire de 34 cellules.
Pour Saint-Hubert, la mise à disposition des infrastructures devant permettre une capacité d’accueil supplémentaire de 50 places est prévue probablement pour le mois d’avril de cette année – peut-être déjà fin mars.
Pour Achêne, le projet de construction du centre de détention pour jeunes délinquants est en cours d’étude par les services de la Régie des Bâtiments. Je vous rassure, la demande de permis d’urbanisme devrait être finalisée et déposée auprès des instances compétentes de la Région wallonne dès le tout début du mois d’avril. Le mois prochain, nous déposerons la demande de permis d’urbanisme. Tout est mis en oeuvre pour que ce projet se réalise dans les meilleures conditions en respectant les délais fixés.
Quel problème rencontrons-nous? Vous en avez parlé. J’ai rencontré en compagnie du premier ministre et du ministre de la Justice, la ministre de l’Aide à la Jeunesse de la Communauté française. J’ai vu qu’elle venait de répondre à des questions au Parlement de la Communauté française. Elle annonce qu’elle hésite à poursuivre le projet.
Comprenez-moi bien: la Régie des Bâtiments va déposer la demande de permis, mais nous n’allons pas démarrer la construction d’un bâtiment si on nous ne confirme pas le respect du protocole signé en 2008 par la Communauté française, à travers sa ministre de l’époque, Mme Fonck.
Si on nous ne confirme pas que les 284 unités temps plein, comme dit par Mme la ministre à la Communauté française seront mis à disposition et qu’on pourra dès lors ouvrir le centre, nous n’allons pas réaliser une construction pour, dans quelques années, constater que c’était inutile.
Je demande aujourd’hui le respect par la Communauté française, des engagements pris à l’époque par Mme Fonck. Si ce n’est pas le cas, nous devrions éviter de lancer un projet inutile. J’attire votre attention, et cela ne fait pas partie de mes compétences, sur le fait que si nous devions constater cette volonté d’arrêter le projet, il y aurait une extension de capacité pour de jeunes délinquants néerlandophones à Everberg et à Tongres. Il n’y aurait évidemment pratiquement aucune extension de capacité, puisque toute l’extension est prévue à Achêne.
Au niveau du gouvernement fédéral, le premier ministre, mon département et celui de la Justice souhaitent avancer. La demande de permis sera introduite le mois prochain. Je peux déjà vous annoncer que nous ne lancerons pas l’opération de construction si nous n’avons pas la certitude que les engagements pris par la Communauté française seront respectés. Ayant lu, comme vous, les déclarations de la ministre hier devant le Parlement de la Communauté française, j’ai quelques inquiétudes sur le respect des délais et des engagements.
Vous avez fait une cartographie complète d’une sous-région sur le plan politique. Dès lors, je voudrais confirmer votre information: ma formation ne se retrouve ni au gouvernement de la Communauté française, ni au gouvernement de la Région wallonne. Faites donc passer le message!
Voorzitter: Luk Van Biesen.
Président: Luk Van
Biesen.
09.04 Guy Milcamps (PS): Monsieur le président, je voudrais rappeler à M. le ministre des Finances, chargé de la tutelle sur la Régie des Bâtiments, que les trois sites en Wallonie relevaient pour le choix définitif du gouvernement wallon mais ont été – je connais l’historique - inspirés très largement par le fédéral.
Les trois idées de site n’ont pas été soudainement parachutées sur la table du gouvernement wallon. Depuis longtemps, on savait que ces trois sites étaient pressentis par le fédéral et que celui-ci sollicitait de la Région un examen complémentaire et un accord définitif sur les trois sites. Nous parlons ici des prisons. Pour le reste, j’enregistre avec satisfaction votre déclaration.
09.05 Didier Reynders, ministre: (…) proposé par le ministre de l'Aménagement du territoire et ne correspond pas à ce que nous souhaitions. Pour vous donner deux exemples anecdotiques, dans les premiers rapports que j'ai reçus, on nous explique que nous ne pourrons pas réaliser des caves ou des constructions en sous-sol parce que le site contient des produits à base d'arsenic notamment provenant d'une ancienne verrerie, la verrerie Saint-Gobain. Cela peut faire sourire mais nous devons respecter pour une prison les mêmes règles que pour du logement ou de l'hôtellerie. La seule différence avec l'hôtellerie, c'est que le client n'a pas la clé de sa chambre.
Pour le reste, je rappelle toujours à mes collègues qu'il s'agit de logement, que des personnes vont y vivre. Qu'on nous installe dans un site de cette qualité nous a donc un peu surpris. En outre, même si je n'ai pas encore totale confirmation, on nous a précisé que ce site était dans un périmètre Seveso d'une telle catégorie qu'en cas d'alarme, il fallait l'évacuer. Ce n'est pas l'idéal d'évacuer de la sorte une prison.
Le ministre de la Justice et moi-même avons déjà dit que malheureusement, ce choix qui n'émane pas de la Régie ou de la Justice mais directement du ministre en charge à la Région wallonne va nous poser un problème: cela va au moins retarder le projet. Nous avions d'autres sites comme Marche et Leuze-en-Hainaut qui ont finalement été retenus par la Région. Nous allons travailler sur ces sites-là.
Président: François-Xavier de Donnea.
Voorzitter:
François-Xavier de Donnea.
09.06 Guy Milcamps (PS): Je vous remercie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale bemiddelingsdienst" (nr. 19365)
10 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le service de conciliation fiscale" (n° 19365)
10.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 2007 stelde de toenmalige staatssecretaris Jamar dat de fiscale bemiddelingsdienst binnen de drie maanden operationeel zou zijn. Hij hoopte dat het systeem zo goed zou werken dat hij in de daarop volgende jaren het aantal bemiddelaars zou kunnen optrekken tot een honderdtal. Helaas is ook dat niet zo vlot verlopen als oorspronkelijk aangekondigd werd. Ondertussen zijn in november 2009 vijf bemiddelaars aangesteld. Ik zou met u eens een de stand van zaken willen opmaken.
Hoeveel aanvragen zijn er ondertussen ingediend die ontvankelijk verklaard zijn en dus ten gronde behandeld zullen worden of reeds behandeld zijn? Hoeveel van deze aanvragen zijn in het Nederlands opgesteld en hoeveel in het Frans? Hoeveel van de aanvragen zijn reeds afgehandeld?
Ten slotte, wat de fiscale bemiddelaars zelf betreft, hoeveel kandidaten waren er voor die functies? Op basis van welke criteria zijn zij aangesteld? Hoe is de selectieprocedure verlopen? Wie is benoemd als voorzitter van het College van de fiscale bemiddelaars?
10.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, van 1 november 2007, de datum vanaf wanneer de burger een aanvraag tot bemiddeling kan indienen, tot 8 februari 2010 ontving het contactcenter van de FOD Financiën 197 aanvragen. Een aantal van deze aanvragen had niet specifiek een bemiddeling tot doel, wat verklaart waarom wij in het totaal aan 167 effectieve aanvragen komen. Daarvan werden 129 aanvragen door de ambtenaren van de FOD Financiën ontvankelijk verklaard. In afwachting van de oprichting van de fiscale bemiddelingsdienst waren die ambtenaren tijdelijk aangesteld om zich uitsluitend over de ontvankelijkheid van de aanvragen uit te spreken.
De vertraging bij de oprichting en het feit dat het inhoudelijke onderzoek van de dossiers daardoor onmogelijk was, verklaart het voorlopig relatief beperkte aantal aanvragen tot bemiddeling. Wij mogen redelijkerwijs veronderstellen dat dit cijfer zal stijgen in de komende maanden, zodra de fiscale bemiddelingsdienst volledig operationeel zal zijn en er adequate publiciteit aan zal worden gegeven, zoals bijvoorbeeld het geval was voor de dienst voorafgaande beslissingen.
Wat de ontvankelijk verklaarde aanvragen tot bemiddeling betreft, er werden 64 aanvragen in het Frans ingediend en 65 in het Nederlands.
Eentje meer. Goed gedaan, dus.
Zoals ik al uitlegde, werden aanvragen tot bemiddeling in afwachting van de benoeming van de leden van de fiscale bemiddelingsdienst en van de effectieve start van deze dienst alleen op hun ontvankelijkheid onderzocht door een aantal hiertoe aangeduide ambtenaren van de FOD Financiën, behalve de aanvragen over de invordering van belastingen. Die werden immers behandeld door de Contactcel Invordering, waarvan de activiteiten weldra door de fiscale bemiddelingsdienst zullen worden overgenomen.
In aansluiting op de in het Belgisch Staatsblad van 14 juni 2007 gepubliceerde oproep tot kandidaten voor het mandaat van lid van de fiscale bemiddelingsdienst hebben 94 ambtenaren van de FOD Financiën hun kandidatuur per aangetekende brief ingediend bij de voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën. Overeenkomstig Titel 7, Financiën, hoofdstuk 5, fiscale bemiddeling op het fiscale gebied, van de wet van 25 april 2007 en het koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering ervan, is het aan de Ministerraad om de leden van het college van de fiscale bemiddelingsdienst aan te duiden. Het directiecomité vergaderde op 18 december 2007 en heeft na onderzoek van de sollicitaties voor deze functie en van het competentieprofiel van de leden van het college van de fiscale bemiddelingsdienst – zoals bepaald in de voormelde oproep tot kandidaten voor het mandaat van leden van het college van de fiscale bemiddelingsdienst – een advies aan de Ministerraad gezonden.
Op 19 november 2009 heeft de Ministerraad het ontwerp van koninklijk besluit tot aanduiding van de leden dan de fiscale bemiddelingsdienst bij de FOD Financiën goedgekeurd. Bij koninklijk besluit van 7 december 2009 zijn de leden van het college van de fiscale bemiddelingsdienst benoemd.
Overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 wees de minister van Financiën onder de leden van het college een voorzitter aan. Er wordt aan herinnerd dat het college, eventueel met uitzondering van de voorzitter, is samengesteld uit een gelijk aantal leden behorend tot respectievelijk de Nederlandse en de Franse taalrol.
Bij besluit van 23 december 2009 heb ik de heer Edouard Trzcinski benoemd als voorzitter. De bemiddelingsdienst werkt intussen en ik meen dat er meer en meer aanvragen zullen komen voor bemiddeling. Ik kan eventueel met een eerste verslag over de werking van de dienst naar het Parlement komen wanneer de nieuwe procedure 1 jaar in werking is.
10.03 Jan Jambon (N-VA): Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw gedetailleerde antwoorden. Eens te meer stellen we vast dat iets dat ambitieus werd aangekondigd, in 2007, heel lang heeft aangesleept vooraleer het operationeel gemaakt werd, en dat het vandaag eigenlijk nog altijd niet optimaal werkt. De reden volgens mij is de volgende. Men heeft heel lang gedaan om de postjes toe te wijzen, eens te meer weer hetzelfde verhaal over de postjes en de politieke benoemingen.
We hebben ook kunnen constateren dat zowel onpartijdige mensen op het terrein, de fiscalisten als de ambtenaren zelf, tegen de gang van zaken zijn. De huidige fiscale bemiddelaars, de 5 uitverkorenen, zijn allemaal politiek benoemd, en krijgen een vergoeding die –sta mij toe dat te zeggen -, buiten alle proportie is. Het wil zeggen dat ook in dit dossier de politisering van Financiën verder doorgang vindt.
U hebt het aantal dossiers afgegeven, en het is 50/50, wat u zelfs een glimlach ontlokte, en toch moeten we meemaken dat er in het college van de 5 bemiddelaars 3 Franstaligen zijn, en 2 Nederlandstaligen, terwijl er eigenlijk evenveel dossiers zijn. Ik vraag mij dan ook af waarom u niet gestart bent met 3 fiscale bemiddelaars, gezien het geringe aantal dossiers tot hiertoe, en de mogelijkheid in het KB om 3 tot 5 bemiddelaars aan te stellen. Ik snap echter het antwoord. Het is gebeurd op basis van de politieke kleur, de politieke verdeling, en natuurlijk niet op basis van de noodzaak het aantal dossiers.
10.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik zal even een precisering doen. Wij waren in mei 2007 klaar met alle wetten en KB’s in dat verband. Ik weet niet of u het zich herinnert, maar het was gedurende een aantal maanden zeer moeilijk om een nieuwe regering te vormen, dankzij verschillende partijen. Er is dus een vertraging van 2 jaar, maar voor een zeer groot deel omdat er gedurende een jaar de onmogelijkheid bestond om een regering te vormen, en er daarna een tijdelijke regering was en de moeilijkheden met de regering eind 2008.
Ik begrijp dat er een vertraging is, en daarom proberen wij nu verder te gaan, maar voor de rest is het de perfecte toepassing van een dergelijk KB.
10.05 Jan Jambon (N-VA): Ik kan de minister geruststellen, ik herinner mij die periode nog perfect.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de lijsten van landen met een gunstig fiscaal tarief en van landen zonder of met lage belasting" (nr. 19379)
11 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la liste des pays appliquant des taux de fiscalité réduits et des pays où la fiscalité est inexistante ou peu élevée " (n° 19379)
11.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op de Ministerraad van 27 januari 2010 werd de lijst van landen met een gunstig fiscaal tarief geactualiseerd. Tegelijk werd er een lijst zonder of met lage belasting goedgekeurd, ter uitvoering van artikel 307, § 1, van het Wetboek inkomstenbelastingen. Voor beide lijsten wordt een gelijkaardig maar niet helemaal gelijk criterium gebruikt. In het ene geval is het criterium een gemeenrechtelijk nominaal tarief, dat lager is dan 15 %. In het andere geval betreft het een nominaal tarief dat lager is dan 10 %.
Ten eerste, waarom werd geopteerd voor twee verschillende criteria, en daaruit volgend twee verschillende lijsten?
Ten tweede, waarom komen landen die geen vennootschapsbelasting kennen, met de facto een belastingstarief van 0 % toch niet voor op de lijst van landen met een gunstig fiscaal tarief?
11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, zoals de heer Van der Maelen aangeeft, werden op de Ministerraad van 27 januari 2010 twee landenlijsten goedgekeurd. De eerste lijst houdt verband met het vermijden van een economische dubbele belasting op binnenkomende dividenden, de zogenaamde Belgische DBI-regeling. Zij geeft een opsomming van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België.
Die lijst is beperkt tot landen waar een inkomstenbelasting van toepassing is op vennootschappen, en waar het gemeenrechtelijk nominaal tarief van die inkomstenbelasting minder dan 15 % bedraagt, dus van 0 % tot minder dan 15 %. Rekening houdend met de wettekst, zijn de landen waar er geen stelsel van inkomstenbelasting voor vennootschappen bestaat, niet opgenomen in de lijst.
Dividenden afkomstig van vennootschappen die gevestigd zijn in landen zonder inkomstenbelasting worden echter wel uitgesloten van het recht op DBI-aftrek. Het eerste deel van het artikel van het WIB 92 handelt over inkomsten die uitgesloten zijn van DBI-aftrek. Er wordt immers gesproken over een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen. Het gaat over artikel 203, § 1, eerste lid, primo, WIB 92.
Voor die categorie vennootschappen voorziet de wet echter niet in de opmaak van een landenlijst. Het gaat hier immers niet alleen over landen zonder inkomstenbelasting, maar tevens over welbepaalde vennootschapsvormen of vennootschappen actief in welbepaalde sectoren die in hun land van vestiging niet worden onderworpen aan een belasting die gelijkaardig is aan de vennootschapsbelasting. In dat opzicht volstaat het dus niet louter een landenlijst op te maken.
Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven een circulaire op te stellen die in detail zal ingaan op de verschillende categorieën van dividenden die worden uitgesloten van de DBI-aftrek.
Deze circulaire zal ook een lijst bevatten van landen waar vennootschappen aan geen enkele inkomstenbelasting onderworpen worden.
De tweede lijst die werd goedgekeurd op de Ministerraad van 27 januari houdt verband met de aangifte van betalingen gedaan aan personen gevestigd in staten zonder belasting of met lage belasting. Het betreft hier landen waar de vennootschappen niet worden onderworpen aan enige inkomstenbelasting of waar er sprake is van inkomstenbelasting met een nominaal tarief dat minder bedraagt dan 10 %. Op deze lijst komen dus ook landen voor waar geen belasting op het inkomen van vennootschappen wordt geheven. De reden waarom verschillende grenstarieven — 10 % of 15 % — worden gebruikt is tweeërlei. De DBI-lijst heeft betrekking op het vermijden van economische dubbele belasting op dividenden die afkomstig zijn van de opgelijste landen, terwijl de lijst van landen zonder belasting of met lage belasting betrekking heeft op de aangifteplicht voor betaling aan dergelijke landen. Bij de invoering van de laatste maatregel werd de drempel bewust vastgesteld op 10 % om de administratieve last voor de Belgische ondernemingen niet onnodig te verzwaren. Daarnaast dient benadrukt te worden dat het tarief van 15 % werd vastgelegd in 2002 toen de nominale tarieven van de vennootschapsbelasting nog niet de vermindering gekend hadden die we momenteel wereldwijd vaststellen. De laatste jaren beschouwen veel partnerstaten en internationale organisaties het nominaal tarief van 10 % als de standaarddrempel die een lage belasting kenmerkt.
11.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal uw antwoord met aandacht bestuderen. Ik wil echter van de gelegenheid gebruikmaken om even een citaat voor te lezen. Het gaat om een citaat van collega’s van de heer Van Biesen, De Hoon & Partners, die fiscaal advies geven. “Het leuke is dat het echt een vreemd en zeer exotisch lijstje is. Het gaat om landen die nooit rechtstreeks in een internationale structuur worden gebruikt. Dus, a contrario, zij die niet op dit lijstje voorkomen zijn geen belastingparadijzen. Goed hé dus. Dus ook niet de Seychellen, Mauritius, Panama, enzovoort”. Ik neem aan dat hiermee voor iedereen uit onverdachte bron bevestigd wordt wat ik gezegd heb toen we over de programmawet stemden, namelijk dat het in zeer grote mate een operatie windowdressing is waarbij deze regering de indruk wil wekken dat zij echt iets doet tegen fiscale paradijzen. De specialisten die werken met die fiscale paradijzen lachen echter met de maatregel. Ik verwijs dus naar De Hoon & Partners. Voor degenen die het willen weten, het is de tip van de week, 27 januari 2010, aanbevolen lectuur voor de collega’s van de meerderheid die dit allemaal mee goedgekeurd hebben.
De voorzitter: Dank u voor de goede raad inzake weekendlectuur.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het masterplan 2008-2009" (nr. 19446)
12 Question de Mme Mia De Schamphelaere au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le masterplan 2008-2009" (n° 19446)
12.01 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, u weet dat ik vooral actief ben in de commissie voor de Justitie, maar mijn vraag belangt onze domeinen aan, in die zin dat u toch wel de belangrijkste uitvoerder bent van het masterplan, dat is goedgekeurd op 18 april 2008. In dat masterplan stelt de regering voorop om de gevangeniscapaciteit op te trekken met 1 500 bijkomende plaatsen. Daartoe is er directe samenwerking met de dienst Penitentiaire Inrichtingen van de FOD Justitie, maar het is vooral de Regie der Gebouwen die bevoegd is voor de uitvoering.
Het maatschappelijk belang van het masterplan zal u zeker niet ontgaan. Er is een gevoel van straffeloosheid in onze samenleving en voor de effectieve strafuitvoering is er natuurlijk nood aan voldoende capaciteit. Op dit moment is er een overbevolking van ongeveer 1 500 gevangenen. Bovendien moet een aantal alternatieve maatregelen constant uitgewerkt worden, omdat voor gevangenisstrafuitvoering geen plaats is. Eigenlijk komen we in een vicieuze cirkel.
Door die overbevolking kan er ook niet gewerkt worden met de gedetineerden. Er kan geen werk aangeboden worden in de gevangenis. Er is geen vormingsmogelijkheid. Er is geen recreatie. De gevangenen verzeilen in een mentale apathie. Zij zijn vatbaar voor drugs- of medicatieverslaving. Op die manier zijn zij ook niet voorbereid op hun vrijlating, wat dan weer de kans op recidive verhoogt.
Het is dus zeker een prioritair punt van de regering om vooruitgang te boeken met de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit.
Mijnheer de minister, daarom vraag ik u, als bevoegd minister voor de Regie der Gebouwen, een stand van zaken.
Er is ten eerste het renovatieprogramma voor het herstel van verloren capaciteit door slijtage of door het in onbruik raken van bepaalde cellen.
Er is ten tweede het programma voor de uitbreiding van de capaciteit door de bouw van bijkomende cellen op de bestaande sites.
Er is de geplande bouw van de zeven nieuwe inrichtingen.
Er is ook, na de incidenten van onder meer afgelopen zomer, een inhaalprogramma goedgekeurd voor herstel- en beveiligingswerkzaamheden.
Mijnheer de minister, kunt u mij daarover een overzicht geven?
12.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw De Schamphelaere, ik zal kort een stand van zaken geven. Ik heb ook veel tabellen op papier bij mij voor u in verband met uw verschillende vragen.
Uw eerste punt is het renovatieprogramma voor het herstel van de verloren capaciteit. Met uitvoering van dat renovatieprogramma zullen tegen eind dit jaar in totaal 268 cellen opnieuw ter beschikking zijn. Op datum van vandaag zijn er reeds 161 opnieuw bruikbaar. In feite hebben we enkele ontwikkelingen in Sint-Gillis, Vorst, Doornik, Hoogstrade en Turnhout. De details daarvan heb ik voor u ter beschikking op papier.
Ten tweede, wat de uitbreiding van de capaciteit via de bouw van bijkomende cellen op bestaande sites betreft, zijn er nu reeds 144 bijkomende cellen gebouwd. Tegen eind 2012 zouden er nog eens 297 cellen bijkomen, in Merksplas in het gebouw De Haven, en verder in Everberg, Turnhout, Leuven, Hoogstraten, Tongeren, Hasselt en Saint-Hubert. In totaal gaat het om 397 cellen. Ik heb de details van de projecten per site ter beschikking.
Ten derde, wat de
bouw van nieuwe inrichtingen betreft, is de stand van zaken als volgt. In Gent
is de aanvang der werken voor het forensisch psychiatrisch centrum gepland voor
augustus 2010. De werken zouden tegen december 2012 voltooid moeten zijn.
Voor het forensisch psychiatrisch centrum van Antwerpen is de aanvang der
werken gepland voor december 2010 en de werken moeten ook voltooid zijn
tegen december 2012. De oorspronkelijk geplande capaciteit van
120 gedetineerden wordt verhoogd tot 180.
Voor het centrum in Achêne is de studie aan de gang. De bouwaanvraag wordt nog dit jaar ingediend. Ik verwacht het antwoord te ontvangen begin april. De werken moeten voltooid zijn in 2013, maar wij moeten nog bevestiging krijgen van de Franse Gemeenschap, omdat de Franse Gemeenschap moet investeren in personeel. Zonder personeel heeft het geen zin daar een nieuwe constructie te bouwen.
Voor de nieuwe gevangenissen in Dendermonde, Beveren, Leuze-en-Hainaut en Marche-en-Famenne loopt de tweede fase van de aanbestedingsprocedure. De gekozen kandidaat-privépartners ontvingen op 18 januari 2010 het bestek, op basis waarvan zij hun offertes moeten indienen. Die gevangenissen zullen in 2013 voltooid zijn. Ik heb hier de details inzake de verschillende locaties, met het aantal cellen van alle programma’s.
Ik heb tegen de heer Milcamps reeds gezegd dat wij wat Sambreville betreft twijfels hebben over de keuze van een site daar door het Waalse Gewest. Het gaat om een eigenaardige keuze, namelijk op een oude industriële site. Wij verwachten een aantal problemen inzake milieu en de besprekingen daarover zijn nog niet rond.
Ten vierde, voor het inhaalprogramma voor herstellings- en beveiligingswerkzaamheden is een werkgroep gestart, samengesteld uit vertegenwoordigers van de FOD Justitie, de Regie der Gebouwen en de erkende vakorganisaties.
Die moet onderzoeken hoe de veiligheid en infrastructuur kan verbeterd worden. Vergaderingen zijn gepland in de loop van de volgende weken.
Ten slotte heb ik samen met mijn collega van Justitie de beslissing genomen om in maart of april een voorstel van herziening van het masterplan, dus een actualisatie van het masterplan, met alle beslissingen en alle termijnen, en met wellicht ook een aantal nieuwe intenties wat Brussel betreft aan de Ministerraad voor te leggen. Er zijn voorstellen van nieuwe mogelijkheden voor een gevangenis en van herlokalisatie van de verschillende rechtbanken in het Justitiepaleis van Brussel.
12.03 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, ik hoop dat die actualisatie toch wel de streefcijfers meeneemt en dat het geen vermindering zal zijn van de vooropgestelde doeleinden.
12.04 Minister Didier Reynders: Wij zullen dat misschien jaar na jaar doen. Het is normaal om de dossiers systematisch op te volgen en de plannen te permanent actualiseren. Dat is wellicht niet mogelijk voor Achève, althans als het antwoord van de Franse Gemeenschap om daarmee voort te gaan, negatief is. Wij zullen geen nieuw centrum bouwen, dat daarna niet zal gebruikt worden door een gemeenschap.
12.05 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, wie ooit bouwheer geweest is, weet hoe belangrijk het is dat een persoon eenduidig de volledige bevoegdheid heeft om een project op te volgen, als het gaat over aanbestedingen, het aanvragen van de bouwvergunningen, het onderhandelen met gemeente- of stadsbesturen. Het is heel belangrijk dat medewerkers van uw diensten, de Regie der Gebouwen, echt verantwoordelijkheid nemen en daar constant mee bezig zijn, want daarvan hangt vaak de snelheid van uitvoering af.
De situatie inzake de beveiligingswerkzaamheden verontrust mij. Na de spectaculaire helikopterontsnapping van augustus is er onmiddellijk gestart met het proberen in te vullen van het budget, dat vrij was. Er waren verschillende mogelijkheden. Men kan de wandelingen in de gevangenissen beveiligen met netten, met palen, zelfs eenvoudig met bomen. Men zou daaromtrent snel beslissen, maar nu hoor ik dat er nog altijd wordt gedebatteerd over de aard van de beveiligingsmaatregelen. Ze zullen dus nog niet direct worden uitgevoerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- mevrouw Magda Raemaekers aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-heffing voor wielerkoersen" (nr. 19503)
- de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-controles bij de organisatie van wielerwedstrijden" (nr. 19975)
- Mme Magda Raemaekers au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le prélèvement de TVA sur les courses de kermesse" (n° 19503)
- M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les contrôles TVA lors de l'organisation de courses cyclistes" (n° 19975)
13.01 Magda Raemaekers (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u weet ook dat ons land een wielrennersland is. In bijna elk dorp in ons land is er wel een kermiskoers. Ook in Herk-de-Stad, mijn gemeente, zijn er geregeld kermiskoersen en hebben we bovendien een heleboel wielerverenigingen.
Ik ben trouwens zelf voorzitter van een wielrennersvereniging. Het is dus geen understatement wanneer ik zeg dat wielrennen ons in het bloed zit. Ik adoreer het wielrennen.
De wortels van onze wielersport worden nu echter bedreigd aangezien sommige organisatoren van kermiskoersen en criteria plots tegen een btw-schuld van tienduizenden euro's aankijken. Dit is allemaal het gevolg van artikel 56, § 2 van het btw-boek. Daarin staat dat een kleine onderneming geen btw moet betalen zolang de jaaromzet niet meer dan 5 580 euro bedraagt. Is die opbrengst hoger, dan wil de Staat zijn deel. Heel wat organisatoren van kleine wielerwedstrijden waren zich hiervan niet bewust. De wielerwedstrijden worden immers vaak door vrijwilligers georganiseerd.
Vroeger werd er geen controle uitgevoerd, maar recent werd, geheel volgens de wet, wel gecontroleerd op wielerwedstrijden. Na overleg met de KBWB werd echter beslist om alleen te focussen op wedstrijden waar profrenners aan de start staan. Ook dan blijven wij echter met een gigantisch probleem zitten. Van de vierentachtig organisaties zijn er maar liefst zevenendertig niet in orde met de btw-regel. Het gaat hier dan voornamelijk om de kermiskoersen en criteriums.
Bovendien, en dat maakt de situatie alleen maar erger, geldt de regel met een terugwerkende kracht van drie jaar. De boetes kunnen dus al snel oplopen en moeten voor 31 maart worden betaald. Heel wat organisatoren zien de toekomt dus somber in. Zij stellen een retroactief gedoogbeleid voor. Laat het verleden rusten, zeggen zij, en vanaf nu zullen wij aan onze btw-verplichtingen voldoen. Hier is de KBWB echter niet voor te vinden omdat dit oneerlijk zou zijn ten aanzien van hen die in het verleden wel btw betaalden.
Mijnheer de minister, ik weet dat u naar aanleiding van eerder gestelde vragen door collega's bereid bent om contact te nemen met de organisatoren om een oplossing te vinden en de toekomst van de wedstrijden te verzekeren. Ik heb dan ook nog volgende vragen voor u.
Hebt u al het beloofde contact gelegd tussen uw administratie en een aantal organisatoren om een oplossing te vinden om de toekomst van de wielerwedstrijden te verzekeren en de ontstane commotie ter zake in te dijken? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, komt er nog een overleg en wanneer wordt dit gepland? Welke bijkomende maatregelen denkt u te kunnen nemen om het voortbestaan van de kermiskoersen te garanderen? Hebt u al overleg gepleegd met de bevoegde gemeenschapsministers hierover?
13.02 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik ben jammer genoeg geen voorzitter van een wielervereniging, wellicht een tekortkoming van mijnentwege. In elk geval belangt de materie ons allemaal aan, vooral omdat het gaat om een aantal onduidelijkheden in de wet.
Zoals de collega vertelde hebt u samen met uw administratie beslist om na te trekken welke organisatoren van wielerwedstrijden zich al dan niet aan de btw-regels houden. Er bleken er effectief zevenendertig van de vierentachtig niet in orde te zijn. Zij riskeren een boete van 15.000 tot 20.000 euro. Niet onbelangrijk is dat in de beleidsnota Sport van de Vlaamse Gemeenschap letterlijk staat vermeld dat wegens de zeer complexe en weinig transparante wetgeving en de verschillende mogelijke interpretaties van de btw-reglementering en –tarieven, de sportwereld vandaag geconfronteerd wordt met een probleem aangaande de toepassing van de btw-wetgeving. Het is dus duidelijk een gekend probleem.
Bovendien loopt er op dit moment een procedure voor het hof van beroep, zoals uit het rapport van KPMG gebleken is, vooral over de vrijstelling die wordt verleend op basis van artikel 44 § 2, derde lid van het btw-wetboek. Dat bepaalt dat de vrijstelling niet van toepassing is op alle activiteiten van sportclubs. Wat betreft de interpretatie zijn er dus een aantal mogelijke pistes. Vandaar wellicht ook het feit dat een aantal wielerwedstrijden vandaag niet in orde zijn. Dat artikel bepaalt: “De diensten verstrekt door exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of aan sport doen wanneer die exploitanten en inrichtingen instellingen zijn die geen winstoogmerk hebben en zij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten”. Daar loopt op dit moment zoals u wellicht weet een procedure bij het hof van beroep over.
Mijn vragen hebben enerzijds betrekking op de manier waarop de inquisitie — als ik het zo mag noemen — vandaag verloopt. Kloppen de gegevens die we gezien hebben in verband met de zevenenderig op vierentachtig die niet in orde zijn en de boetes van 15.000 tot 20.000 euro die zij riskeren? Vaak is de boete veel hoger dan de mogelijke inkomsten die gehaald worden. Waarom wordt nu precies deze actie gevoerd? Welke zijn de rechtsvormen van de niet in orde geachte organisaties? Niet onbelangrijk, is er ook op voorhand op een of andere manier aangekondigd dat men zich in regel moest stellen met de btw-wetgeving?
Tot slot de belangrijkste vraag. We merken dat — ook het rapport van KPMG stelt dat — het deels te maken heeft met interpretatie en onduidelijkheden binnen de wetgeving. Bent u bereid om de btw-wetgeving inzake wielerwedstrijden te herbekijken?
13.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, het is een moeilijke taak om tegen fiscale fraude te strijden. Dat is een permanente taak voor mijn departement. Er werd in dat verband zelfs een onderzoekscommissie opgericht. Wij proberen dus om wat te doen, maar het is niet gemakkelijk.
In 2006 werd een beschrijving van de doelgroep “organisatie van culturele manifestaties, sportmanifestaties en vermakelijkheden” aangevangen. Een actie in die sector werd opgenomen in het actieplan 2008-2009 voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude, in samenwerking met de staatssecretaris, de heer Devlies.
Tijdens die werkzaamheden heeft de fiscale administratie een reeks risicovolle toestanden vastgesteld, zowel in hoofde van de organisatoren als in hoofde van de deelnemers en toeleveranciers van die evenementen. Het is in dat ruimer verband dat de genoemde administratie onder andere contacten heeft opgenomen met de directie van de Koninklijke Belgische Wielrijdersbond aangaande vastgestelde onregelmatigheden bij organisatoren van wielerwedstrijden, cyclocross en wegwedstrijden.
De door u aangehaalde cijfers zijn vermeld geweest in de genoemde krant. De vierentachtig vermelde wedstrijden, welke lijst door de KWB werd opgesteld, worden in feite georganiseerd door zesenzeventig verschillende organisatoren. Daarvan blijken er uiteindelijk eenenveertig niet over een actief btw-nummer te beschikken. Die organisatoren handelen als vzw of feitelijke vereniging, hoewel voor een belangrijk deel ervan de rechtsvorm momenteel nog onduidelijk is. Wat transparantie aangaat, ligt dat dus misschien niet alleen aan de reglementering.
Ik kan u mededelen dat ik, zoals medegedeeld in antwoord op de parlementaire vragen van de heren Waterschoot en Van Campenhout, ondertussen contact had met diverse organisatoren van wielerwedstrijden. Zij hebben hun bezorgdheid geuit over de toekomst en het voortbestaan van die wielerwedstrijden. Ik heb hen beloofd om aan mijn administratie de opdracht te geven om na te gaan welke de mogelijkheden zijn om tegemoet te komen aan hun bekommernissen en om de administratieve formaliteiten inzake btw voor dergelijke organisatoren tot een minimum te herleiden.
De meesten onder hen organiseren immers slechts een keer per jaar een wielerwedstrijd. Zodra de administratie alle mogelijkheden heeft onderzocht, zal het standpunt aan de organisatoren worden meegedeeld. Er is op dit ogenblik dus nog geen sprake van het opleggen van boeten, noch van het invorderen van achterstallige belastingen.
Ik ben bereid om elke week een antwoord te geven over zo’n belangrijk probleem, maar wij hebben contact gehad met de organisatoren en we proberen een oplossing te vinden voor het probleem. Ik hoop dat het mogelijk zal zijn om in de komende jaren verder te gaan met organisaties uit zo’n sector.
13.04 Magda Raemaekers (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Uiteraard kunnen wij er zeker niet mee instemmen dat er fraude zou worden gepleegd. U zegt dat er nog geen aanslag zou zijn geweest. Ik heb toevallig een mail ontvangen, die ook naar uw kabinet is gestuurd, van een wielerorganisatie die een aanslag gepresenteerd kreeg van 38 399,48 euro, hoofdsom en intresten. Bovendien werd op 14 december 2009 een dwangbevel betekend voor voormeld bedrag. Ik wil u dat meegeven. Ik heb daarvan een kopie genomen, want ik neem aan dat u al uw mails niet zomaar kunt inzien. Misschien kunt u de kopie eens bekijken.
Nogmaals, wij willen zeker niet aan fiscale fraude doen.
13.05 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Gezien het gebrek aan transparantie langs twee kanten — daarmee ben ik het volmondig eens — moeten we inderdaad niet elke organisatie a priori van fiscale fraude betichten. Dat er een oplossing wordt gezocht, is voor mij perfect, maar ik noteer dat er op dit moment geen sprake kan zijn van boetes. Wat dat betreft, zullen wij ook de nodige stappen ondernemen om te onderzoeken of er reeds boetes zijn uitgesproken. Indien ze zijn opgelegd, zullen wij ze u meedelen.
L'incident est clos.
- mevrouw Sofie Staelraeve aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de hospitalisatieverzekeringen" (nr. 19504)
- mevrouw Sofie Staelraeve aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de hospitalisatieverzekeringen" (nr. 19505)
- mevrouw Maya Detiège aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de medische index voor hospitalisatieverzekeringen" (nr. 19517)
- mevrouw Maya Detiège aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de medische index voor hospitalisatieverzekeringen" (nr. 19518)
- mevrouw Katrien Partyka aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het KB inzake de medische index en de gevolgen voor de verzekerden bij DKV en andere hospitalisatieverzekeraars" (nr. 19541)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de hospitalisatieverzekeringen" (nr. 19553)
- de heer Roland Defreyne aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de hospitalisatieverzekeringen" (nr. 19924)
- mevrouw Sofie Staelraeve aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de medische index" (nr. 19968)
- Mme Sofie Staelraeve au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les assurances hospitalisation" (n° 19504)
- Mme Sofie Staelraeve à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les assurances hospitalisation" (n° 19505)
- Mme Maya Detiège au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'indice médical pour les assurances hospitalisation" (n° 19517)
- Mme Maya Detiège à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'indice médical pour les assurances hospitalisation" (n° 19518)
- Mme Katrien Partyka au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'arrêté royal relatif à l'indice médical et ses conséquences pour les assurés de DKV et d'autres sociétés d'assurances hospitalisation" (n° 19541)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les assurances hospitalisation" (n° 19553)
- M. Roland Defreyne à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les assurances hospitalisation" (n° 19924)
- Mme Sofie Staelraeve à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'indice médical" (n° 19968)
14.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, van mijn drie vragen was er een initieel aan minister Onkelinx gesteld, omdat de vraag toch iets meer tot haar bevoegdheden behoorde, maar ik zie dat ze doorverwezen is naar u.
Mijn eerste vraag kwam er naar aanleiding van het verhaal dat wij allemaal gelezen en gehoord hebben, namelijk de premiestijgingen in de hospitalisatieverzekering, vooral van DKV, die begin dit jaar een brief over een premiestijging naar haar klanten stuurde, in afwachting van de medische index waarop wij op dat ogenblik nog geen zicht hadden. Ondertussen is dat wel het geval.
Ik heb eerst een aantal vragen over het geval-DKV. Daarna zal ik ingaan op de medische index.
Is de premiestijging van ongeveer 8 %, die na de publicatie van de medische index te hoog blijkt, legaal? Ik weet dat u in eerdere verklaringen in het Parlement al neen geantwoord hebt, “tot de medische index er is, is de verhoging niet legaal”. Nu is er een medische index. De index laat een maximale stijging van 7,45 % toe. 8 is nog altijd hoger dan 7,45. Zullen de klanten van de DKV die een brief kregen met de mededeling dat zij een hogere premie moeten betalen dat ook effectief moeten doen? Wat kunnen of moeten mensen doen die al dan niet betaald hebben?
Welke garantie hebben de consumenten ouder dan 65 jaar dat hun private hospitalisatieverzekering ook met de medische index niet jaarlijks fenomenaal stijgt? Met andere woorden, welke garantie biedt die medische index dat die stijgingen niet fenomenaal zullen zijn, jaar per jaar, telkens op de vervaldatum?
Wanneer zal de medische index een eerste keer effectief toegepast worden? Die vraag is een beetje achterhaald, maar wat wel blijft, is de timing. De medische index is nu gepubliceerd. De eerste vervaldagen komen telkens per kwartaal. Wat gebeurt er met eventuele stijgingen die gerekend worden vóór de vervaldag, vóór de eerste kwartaaldag, nu bijvoorbeeld, nog voor de eerste kwartaaldag ingaat. Wat gebeurt er in die tussenperiode?
In het geval van de DKV, wat moeten klanten doen die geconfronteerd werden met een premiestijging? Welke middelen heeft de overheid, zijnde wijzelf en uzelf, in handen om op te treden tegen de praktijken van de DKV? Wat kunnen wij daaraan doen.
Een tweede blok
van vragen gaat meer specifiek over de tariefbepaling in de een- of
tweepersoonskamers in ziekenhuizen. Het is merkwaardig om vast te stellen dat
sinds een aantal jaren de prijzen van vooral eenpersoonskamers steeds meer
stijgen. Aangezien de kosten van hospitalisatieverzekeringen gebaseerd zijn op
de kosten van eenpersoonskamers, is de vraag wat de impact is van de
RIZIV-beslissingen om de bijdragen in de sociale zekerheid te beperken voor
specifieke diensten die opgenomen zijn in hospitalisatieverzekeringen. Met
andere woorden, heeft de regering al eens stilgestaan bij de effecten op de hospitalisatieverzekeringen?
Twee, zijn er gegevens over de prijsstijging van die twee- of meerpersoonskamers de voorbije drie jaar? Hoe zijn de premies voor de verzekeringen in die jaren geëvolueerd? Met andere woorden, wat is de verhouding tussen de prijzen van de kamers en de premiestijgingen?
Een derde blok vragen betreft de medische index zelf. Wij zien in de eerste gepubliceerde medische index, die sinds vrijdag op de website van de FOD Economie is te zien, dat de kosten voor eenpersoonskamers toch relatief veel meer stijgen dan de tweepersoonskamers. Dit is ook gelinkt aan mijn vorige vraag. Er worden ook effectief steeds meer kosten aangerekend aan eenpersoonskamers. Met andere woorden, klopt de coherentie tussen prijs van de kamers en de premies die de hospitalisatieverzekeraars aanrekenen? Werd dit al dan niet al eens bekeken?
14.02 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal alle vragen van collega Staelraeve, die de problematiek zeer degelijk heeft gekaderd, niet herhalen. Er zijn in de voorbije maanden al heel veel klachten genoteerd over die premieverhogingen van de hospitalisatieverzekeringen. U weet dat het hierbij gaat over exponentiële stijgingen. Ik heb u en uw collega Clerfayt in deze commissie al een aantal keren ondervraagd in het verleden over de medische index, hospitalisatieverzekeringen en onder andere ook de stijging van DKV. Ik zal mij dan ook beperken, mijnheer de minister, tot mijn concrete vragen.
Ten eerste, hoe zijn de verhogingen van de premies tussen 2009 en 2010 te verklaren? Ten tweede, wanneer wordt die eerste medische index effectief toegepast? Op welke premies wordt die index toegepast? Wanneer mogen wij die toepassing zien? Ten derde, klanten worden geconfronteerd met die hoge premiestijgingen. Mijnheer de minister, u heeft een paar keer aangekondigd dat de klanten die premiestijgingen, wat u betreft, niet moesten betalen. Wat kunnen klanten doen met die premiestijgingen in afwachting van de toepassing van die medische index? Ik zou hierop toch een heel concreet en juist antwoord willen krijgen. Hoe kan u ageren tegen die premiestijgingen?
Hoe kunt u tegen die premiestijgingen ageren?
Is de gekozen methode voor het samenstellen van die medische index in overeenstemming met de wettelijke vereiste dat de medische index uit een geheel van objectieve en representatieve parameters moet worden samengesteld?
14.03 Roland Defreyne (Open Vld): De vorige sprekers hebben de problematiek uitvoerig geschetst. Eigenlijk gaat het om een eenzijdige verhoging van de verzekeringspremie voor hospitalisatie door een verzekeraar met betrekking tot een welbepaalde risicogroep, met name de eenpersoonskamerpatiënten. Die problematiek kadert in een veel groter geheel, dat van de steeds duurder wordende gezondheidszorg en de middelen die de consument heeft, en meer en meer ook niet heeft, om daaraan het hoofd te bieden.
De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen heeft als taak de consument te beschermen tegen ontoelaatbare handelingen van banken en verzekeraars. In het concreet geval van DKV zou het CBFA geen toestemming hebben gegeven voor de premieverhoging, maar daar trekt DKV zich blijkbaar niets van aan. Zij zeggen verlies te lijden in deze sector, meer bepaald in het segment van de eenpersoonskamerpatiënten. Zij weten dat het CBFA de toelating geeft om via de wet toch een premieverhoging toe te staan.
Kunt u bevestigen dat het DKV van het CBFA geen toestemming kreeg voor deze premieverhoging?
Moeten wij de bevoegdheid van het CBFA in het raam van de wetgeving die bedoeld is om forse premieverhogingen te voorkomen, niet beter omschrijven?
Ik zou durven zeggen 'beperken', om te vermijden dat het CBFA premieverhogingen kan toestaan, enkel en alleen in het economisch belang van de verzekeraar, zonder oog te hebben voor het belang van de consument en het algemeen belang van de maatschappij?
14.04 Minister Didier Reynders: Ik heb al veel antwoorden over DKV gegeven. Er was geen toestemming van het CBFA. Dat zal ik niet elke week herhalen.
Er zijn veel twijfels en vragen over het koninklijk besluit. Het koninklijk besluit op de medische index voorziet in een driemaandelijkse rapportering, verwerking en publicatie. De verzekeraars dienen hun gegevens aan de CBFA en de FOD Economie in de loop van de maanden december, maart, juni en september mee te delen.
De gegevens hebben betrekking op de hospitalisatie in het derde trimester dat voorafgaat aan de rapporteringsmaand. Zo worden in de loop van december de gegevens meegedeeld die betrekking hebben op de hospitalisaties gedurende het eerste trimester en alle daaruit voortvloeiende ziekenhuisfacturen. Uiterlijk op de laatste dag van januari, april, juli en oktober deelt de CBFA de FOD Economie mee of de gegevens voldoen aan de door het KB gestelde eisen. Tot slot worden uiterlijk op de laatste dag van februari, mei, augustus en november de nieuwe indexcijfers gepubliceerd.
Om een vlotte inwerkingtreding van het indexmechanisme te verzekeren gelden gedurende de eerste rapporteringscyclus een aantal bijzonderheden. In de circulaire die de CBFA aan de verzekeringsondernemingen heeft verstuurd, werd gevraagd om de noodzakelijke gegevens met betrekking tot het eerste trimester van 2009 uiterlijk op 15 februari 2010 mee te delen. De eerste indexen zullen normaal gezien gepubliceerd zijn.
De eerste rapportering heeft daarnaast niet enkel betrekking op de gegevens met betrekking tot het eerste trimester van 2009 maar tevens op de acht daaraan voorafgaande trimesters. De bijkomende gegevens zijn nodig teneinde de evolutie ten opzichte van de startindex te kunnen bepalen, aangezien het KB het indexcijfer met inbegrip van de startindex definieert als het voortschrijdend gemiddelde van de gegevens over vier trimesters. De verzekeraars zullen de index kunnen toepassen voor de vervaldagen die zich situeren na de publicatie van de index, uiteraard binnen de perken van de voorwaarden die het KB oplegt. De maximale toename van de premie wordt bepaald door de verhouding tussen het indexcijfer dat van kracht is op de vervaldag en het indexcijfer met betrekking tot het tijdstip een jaar daaraan voorafgaand. Ik vraag een zekere stabiliteit gedurende enkele trimesters om een evaluatie te kunnen maken. Ik heb al veel commentaren gelezen, maar het is toch normaal dat de maatregel eerst moet zijn toegepast voor men die kan evalueren.
Ik kom dan bij de wettigheid van de onlangs uitgevoerde verhoging. Zoals ik reeds herhaaldelijk heb bevestigd, zijn tariefwijzigingen die door een verzekeringsonderneming eenzijdig worden doorgevoerd en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een van de mogelijkheden waarin de wet voorziet, onwettig en moeten ze als niet geschreven worden beschouwd.
Ik wens te benadrukken dat premieverhogingen in afwachting van niet toegelaten zijn. De belanghebbenden hebben dan ook het recht om het bedrag van de tariefverhoging die hun onrechtmatig is aangerekend, niet te betalen. Aan consumenten die menen het slachtoffer te zijn van een onrechtmatige premieverhoging, raad ik aan om klacht in te dienen bij de ombudsdienst voor de verzekeringen.
Ten derde, wat met de ouderen? In het kader van de nieuwe wetgeving is het in principe niet meer mogelijk dat verzekerden op latere leeftijd zonder verzekering vallen. De niet-beroepsgebonden hospitalisatieverzekeringen zijn nu verplicht om een levenslange dekking te bieden. Contracten van beperkte duur of opzeggingen op latere leeftijd door de verzekeraar zijn niet langer toegelaten.
Wel kan er inderdaad een zeer grote financiële drempel bestaan voor ouderen die voorheen nooit verzekerd waren en die op latere leeftijd voor het eerst een hospitalisatieverzekering wensen te sluiten. We kunnen herinneren aan het belang om op relatief jonge leeftijd een verzekering te sluiten en ook aan het voordeel van overeenkomsten met daadwerkelijk genivelleerde premies, dat wil zeggen overeenkomsten die een evolutie waarborgen die los van de leeftijd van de verzekerde staat.
De medische indexen die wij uitwerkten, omvatten uiteraard niet-leeftijdgebonden indexen die op dat type van overeenkomsten moeten worden toegepast. Het indexmechanisme waarborgt dat de verhoging van de premies op een objectieve manier wordt gekoppeld aan de reële stijging van de medische kosten. Dat verhindert dat ouderen plots geconfronteerd zouden worden met een enorme stijging van de premies en dus de facto uitgesloten zouden worden. De stijging van de premies voor 65-plussers met een overeenkomst zonder genivelleerde premies kan niet meer bedragen dan de daadwerkelijk geconstateerde stijging van de medische uitgaven voor die leeftijdscategorie.
Ik herinner er ook aan dat de indexering van de premies een mogelijkheid voor de verzekeraar is, maar geen verplichting. Wie zijn concurrentiepositie op de markt wenst te behouden, mag beslissen om zijn premies gedurende meer dan een jaar ongewijzigd te laten.
Een van de belangrijkste wijzigingen die de door mij ingevoerde regeling invoert, is evenwel dat men in dat geval niet meer tot een latere inhaalbeweging mag overgaan.
Overigens, de medische kosten nemen niet noodzakelijk sneller toe bij de leeftijdscategorie van de 65-plussers dan bij jongere leeftijdsklassen. Uit de studie van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorgen bleek bijvoorbeeld dat voor de jaren 2006 en 2007 de kosten in verband met de waarborg voor de hospitalisatie minder snel waren gestegen voor de 65-plussers dan voor de andere leeftijdscategorieën.
Ten vierde, is de methode, bepaald in het KB, voldoende objectief? Het was een zeer lange bespreking. De medische index wordt wel degelijk samengesteld op basis van de evolutie van de medische uitgaven. De index geeft immers de evolutie weer van de door ziekenhuizen gefactureerde bedragen. Die bedragen vormen de meest objectieve en representatieve elementen voor de berekening van de evolutie van de medische uitgaven. Het zijn immers precies die bedragen die het voorwerp uitmaken van de tussenkomst door de hospitalisatieverzekeringen. De Raad van State heeft over de keuze van onze methodologie trouwens geen opmerkingen geformuleerd.
Uiteraard is het zeer belangrijk dat de aangeleverde gegevens betrouwbaar zijn. Daartoe werd voorzien in een dubbele waarborg. Vooreerst dienen de gegevens van een verzekeringsonderneming door een erkend commissaris te worden gecertificeerd. Voorts dient de CBFA na te gaan of de gegevens voldoende representatief zijn. Daartoe gaat de CBFA na of de gegevens ten minste betrekking hebben op 75 % van de markt en afkomstig zijn van ten minste drie verzekeringsondernemingen.
De medische index heeft geen impact op de evolutie van de medische kosten, net zo min als de index van consumptieprijzen een impact zou hebben op de evolutie van de consumptieprijzen. Hetzelfde geldt ook voor de automatische indexering van de lonen.
De evolutie van de medische kosten wordt door verschillende factoren bepaald. Die materie behoort tot de bevoegdheid van de ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Het is misschien mogelijk om de prijzen van de medische kosten minder snel te laten stijgen, maar dat staat los van de index. Misschien moet overleg met de ziekenhuizen en de artsen worden gepleegd om de kosten te verlagen. De onderhandelingen tussen de verschillende actoren in de gezondheidssector, dat is ook een zeer lang verhaal.
Ten vijfde, werd rekening gehouden met de leeftijd en discriminerende factoren?
Er is slechts sprake van discriminatie voor zover een onderscheid niet gebaseerd is op objectieve criteria of niet redelijk verantwoord is. Dat is niet het geval wanneer in het kader van een verzekering, waarbij de leeftijd een essentieel element vormt bij de beoordeling van het risico, met dat criterium rekening wordt gehouden om de omvang van de premies vast te stellen. Dat is het geval bij hospitalisatieverzekeringen, waarbij het risico toeneemt met de leeftijd. De tarifering op grond van de leeftijd is noodzakelijk om het evenwicht voor de verzekeringsonderneming te waarborgen.
Het is wel mogelijk om het risico, dat stijgt met de leeftijd, gelijkmatig over de gehele duurtijd van het contract te spreiden, zoals ik reeds gezegd heb, via een overeenkomst met genivelleerde premies. Daarbij wordt in de aanvangsjaren een reserve opgebouwd. Ook in dat geval zal de hoogte van de genivelleerde premie echter noodzakelijkerwijze afhangen van de leeftijd die men had op het moment van het sluiten van het contract.
Wat betreft de prijs van de gezondheidskosten en de gezondheidszorg en de impact van de RIZIV-beslissing, vallen die zaken meer onder de bevoegdheid van mijn collega bevoegd voor Sociale Zaken, mevrouw Onkelinx. De beslissing van de RIZIV om de tussenkomst van de sociale zekerheid te beperken voor specifieke diensten die opgenomen zijn in de hospitalisatieverzekering, leidt tot hogere uitgaven voor de verzekeraars. Dat is correct. Uit cijfers die recent door Assuralia gepubliceerd werden, blijkt dat het incasso voor de individuele hospitalisatieverzekering tussen 2002 en 2009 naar schatting verdubbeld is. Daartegenover staat dat het bruto technisch-financieel saldo van dezelfde verzekering tijdens dezelfde periode ofwel negatief was, ofwel rond 0 % van de geïnde premies schommelde. Dat betekent dat op marktniveau dat product nauwelijks winst genereert.
Ik herhaal, ik heb de klachten gelezen tegen een dergelijke medische index. Er zijn echter klachten van de verzekeringsondernemingen en van de consumentenverenigingen. Er bestaat misschien een goed evenwicht in de klachten, en dus bestaat er misschien ook een goed evenwicht in de berekening van de medische index.
Verder heb ik reeds gezegd dat we een evaluatie moeten houden binnen een bepaalde termijn. Ik heb sinds enkele dagen of weken zoveel gehoord en gelezen in verband met de nieuwe index. Het is bijna onmogelijk om nu een evaluatie te houden, we moeten misschien enkele trimesters wachten.
Voor wat DKV of andere betreft, heb ik reeds gezegd dat het mogelijk is om een klacht bij de ombudsdienst in te dienen. Na een evaluatie van de klacht, kunnen de CBFA, de FOD Economie of de dienst Justitie misschien een initiatief nemen.
De voorzitter: Mevrouw Staelraeve krijgt het woord voor het liefst een korte repliek.
14.05 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, als parlementslid heb ik het laatste woord, en daar zal ik ook gebruik van maken. Ik denk dat de minister een duidelijk en omstandig antwoord gegeven heeft, en ik treed hem bij wat de nuancering in het verhaal betreft. We horen er heel erg veel over, maar de realiteit is, nu we de medische index zien, dat het wel de 20 tot 34-jarigen zijn die de grootste stijging van de hospitalisatieverzekering zullen betalen. Het verhaal dat alles naar de senioren wordt toegeschoven is dus niet helemaal juist, zoals de minister ook heeft gezegd. Er zijn van beide kanten reacties gekomen op de medische index, al dan niet terecht, maar in heel het verhaal is toch wel wat nuancering nodig.
Ik denk dat de medische index een goede zaak is, een aantal richtlijnen geeft, maar dat er toch een sluimerende operatie bezig is, en er een link is tussen de keuzes die de overheid maakt inzake de prijzen van kamers, eenpersoonskamers meer bepaald, en de prijzen van de hospitalisatieverzekering, die toch wel eens wat verder onderzocht kan worden. Ik zal zeker mijn vragen daarover aan de bevoegde minister richten.
Ten derde, wat betreft DKV, het moet toch voor eens en altijd duidelijk zijn dat de mensen die premie niet moeten betalen, en bij voorkeur niet betalen. Het is ook zo dat de klant die de brief krijgt van DKV bang blijft zitten, en denkt dat hij niet verder verzekerd zal zijn als hij een burgerlijke ongehoorzaamheid toont. Ik denk daarom dat wij als politici daar wel degelijk een taak hebben, u als minister, en wij als parlementsleden, om te zeggen dat de burger naar de ombudsdienst moet stappen, maar we moeten ook, wanneer het te laat is, de schroef aanvijzen, en optreden tegen DKV, beste minister, want het kan niet zijn dat daardoor de mensen hun verzekering verliezen.
14.06 Peter Logghe (VB): Mijn repliek zal zeer kort zijn, de welsprekende collega Staelraeve heeft het essentiële ondertussen in haar repliek gezegd. Ik dank u voor de uitleg over de procedure van de driemaandelijkse rapportering. Ik noteer dat u inderdaad oproept tot burgerlijke ongehoorzaamheid, een eerder zeldzaam geluid voor een liberaal. Ik zal zeggen dat het vooral bij Vlaams-nationalisten de gewoonte is om op te roepen tot burgerlijke ongehoorzaamheid, maar ik ben blij dat u daarin volgt.
Een laatste punt, mijnheer de minister, is dat u zegt dat het probleem vooral bij ouderen ligt, en er een financiële drempel is voor diegenen die nooit verzekerd geweest zijn, en nu een premie naar het hoofd geslingerd krijgen die onmogelijk te betalen is. Misschien moeten we eens denken om de premies van de verzekering fiscaal aftrekbaar te maken.
Alles hangt samen met de verhoging van het remgeld en de stijging van de medische kosten van de eenpersoonskamers. Alles hangt aan elkaar vast. Misschien moesten wij de ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid over de prijs van die ziekenhuiskamers aanspreken.
Ik kijk uit naar de eerste evaluatie. Ik hoop dat het in de commissie komt, dan kunnen we het goed bestuderen.
14.07 Roland Defreyne (Open Vld): Die mogelijkheid voor de consument om de premie niet te betalen is in het verzekeringsrecht een boemerang die in het eigen gezicht terugkomt. Wie een aanbod tot premieverhoging krijgt, heeft twee mogelijkheden: ofwel betaalt men, ofwel zegt men zijn contract op. Maar wie zijn contract opzegt zit zonder hospitalisatieverzekering. Dat kan niet de bedoeling van het systeem zijn.
Wij moeten de rol van het CBFA in dat verhaal bekijken. Het CBFA kan een premieverhoging toestaan wanneer een bepaald segment uit de verzekeringsbranche verlies lijdt. Men kan winst maken op alle andere en enkel en alleen op het punt van de eenpersoonskamerpatiënten verlies maken. Het moet in zijn totaliteit worden bekeken.
DKV is de Rolls-Royce van de hospitalisatieverzekering. Ik kan moeilijk geloven dat zij op de totaliteit van hun activiteiten verlies zouden maken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "une prochaine directive européenne permettant l'échange automatique d'informations entre les États-membres de l'UE" (n° 19556)
- Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la position de l'Autriche et du Luxembourg vis-à-vis de la directive européenne de l'épargne" (n° 19963)
- mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een nakende Europese richtlijn die de automatische informatie-uitwisseling tussen de EU-lidstaten mogelijk maakt" (nr. 19556)
- mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de houding van Oostenrijk en Luxemburg ten aanzien van de Europese spaarrichtlijn" (nr. 19963)
15.01 Marie Arena (PS): Monsieur le ministre, la directive européenne de l'épargne de 2005 permet un échange automatique d'informations entre les pays membres de l'UE. Depuis cette année, la Belgique est enfin entrée dans le rang. Comme vous le savez, deux pays manquent cependant à l'appel, à savoir l'Autriche et le Luxembourg. En effet, ceux-ci bénéficient toujours du système intermédiaire que je ne rappellerai pas ici. Néanmoins, dans peu de temps, les revenus de l'épargne en provenance de ces deux pays et également de la Suisse, seront imposés à un taux de 35 %. Cette évolution de taux (15, 20 et finalement 35 %) devait être dissuasive et permettre à terme une harmonisation du système à tous les pays de l'Union. Il ne semble pourtant pas que l'Autriche et le Luxembourg soient prêts à basculer dans l'échange automatique d'informations.
Monsieur le ministre, dans L'Echo du 26 février dernier, vous déclariez qu'il serait intéressant que ces deux pays adoptent la position de l'ensemble des pays européens "parce que l'objectif d'une place financière n'est pas d'attirer les fraudeurs".
Dans le cadre de notre présidence européenne, ne serait-il pas utile de défendre le principe d'une date butoir, à laquelle l'ensemble des pays de l'UE devraient prendre part au système d'échange automatique d'informations? Pensez-vous défendre cette date butoir durant la présidence de l'Union européenne de la Belgique?
15.02 Didier Reynders, ministre: Madame Arena, lors de la négociation de la directive 2003/48/CEE du Conseil du 3 juin 2003 en matière de fiscalité des revenus de l'épargne sous forme de paiement d'intérêts, il fut, à un moment, envisagé de prévoir une date mettant fin à la période de transition de la directive, période permettant à certains États membres de percevoir une retenue à la source à la place de l'échange d'informations.
Cependant, en vue de ne pas mettre en péril la position concurrentielle des États membres vis-à-vis de certains pays tiers, il a finalement été prévu que la période de transition de la directive ne s'achèverait que lorsque le Conseil aura décidé, à l'unanimité, que les accords conclus entre la Communauté européenne, la Confédération suisse, la principauté de Liechtenstein, la République de San Marin, la Principauté de Monaco et la Principauté d'Andorre prévoient, pour les intérêts de l'épargne, l'échange d'informations sur demande, tel qu'il est défini dans le modèle de convention de l'OCDE sur l'échange de renseignements en matière fiscale, publié le 18 avril 2002 et lorsque le dernier de ces accords sera entré en vigueur.
La Commission européenne a récemment demandé aux États membres de lui accorder des mandats pour négocier des accords anti-fraude avec les pays tiers prévoyant, entre autres, un échange d'informations sur demande pour les intérêts bancaires.
La conclusion de ces accords, suivie d'une décision unanime du Conseil, pourrait donc déclencher la fin de la période de transition de la directive épargne et le passage pour l'Autriche et le Luxembourg à l'échange automatique de renseignements. Au cours de la présidence belge au deuxième semestre 2010, la Belgique collaborera activement à ce processus.
Nous allons essayer de faire en sorte que la Commission puisse aboutir à ces accords et que, sur cette base, une décision unanime puisse être prise au sein du Conseil. Cela constituerait la date butoir.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Madame Arena, voulez-vous me remplacer?
Présidente: Marie Arena.
Voorzitter: Marie Arena.
16 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "Bebat" (nr. 19548)
16 Question de M. Flor Van Noppen au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "Bebat" (n° 19548)
16.01 Flor Van Noppen (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de vzw Bebat heeft tot doel alle gebruikte accu’s en batterijen te verzamelen om ze opnieuw een nuttige toepassing te geven. Bebat bouwde de voorbije jaren een reserve op uit de inkomsten van de inzamel- en recyclagebijdrage. In 2007 bijvoorbeeld heeft Bebat 20 154 420,18 euro aan inkomsten uit de activiteiten ontvangen. Het merendeel, 18 992 519,02 euro, is afkomstig van de inning van de inzamel- en recyclagebijdrage.
De inzamel- en recyclagebijdrage is voor elke batterij gelijk aan 0,1239 euro, en is vastgelegd door middel van een Koninklijk besluit inzake de federale ecotakswetgeving. De kosten met betrekking tot de activiteiten bedragen 12 680 609,03 euro. Uit de resultatenrekening van Bebat blijkt elk jaar een teveel aan inkomsten van ongeveer 30 %. Uit de balans blijkt dat de overgedragen winst cumulatief 37 112 935,48 euro bedraagt. Er moet dus besloten worden dat de huidige inzamel- en recyclagebijdrage voor batterijen niet in verhouding staat tot de kosten voor inzameling en verwerking en aanzienlijk kan verminderd worden. Aangezien deze te hoge inzamel- en recyclagebijdrage is vastgesteld door een federale wetgeving, heeft de Vlaamse overheid geen impact op deze bijdrage.
Mijnheer de minister, erkent u dat de huidige inzamel- en recyclagebijdrage voor batterijen de effectieve kosten voor inzameling en verwerking ruimschoots overschrijdt?
Bent u bereid de bijdrage voor elke batterij terug te schroeven en dus de wetgeving hieromtrent aan te passen?
16.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, de inzamel- en recyclagebijdrage voor batterijen waarnaar u verwijst, vindt zijn juridische grondslag in artikel 378 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur; een mooie naam. Dit artikel handelt over de vrijstelling van de milieutaks op basis van een ophaal- en recyclagesysteem voor batterijen en bepaalt dat dit systeem moet gefinancierd worden door middel van een inzamel- en recyclagebijdrage, waarvan het bedrag door de Koning wordt bepaald. De Koning kan bij een door in de Ministerraad overlegd besluit het bedrag van deze bijdrage wijzigen.
In navolging van het advies van 30 juni 1995 van de opvolgingscommissie ingesteld door de wet, heeft de Koning, via het besluit van 16 april 1996 het bedrag van deze bijdrage destijds vastgesteld op 4 Belgische frank.
Ingevolge onderhandelingen tussen Bebat en de opvolgingscommissie werd deze bijdrage verhoogd vanaf 1 januari 1999. De bijdrage aan Bebat bedraagt thans 5 oude Belgische frank of 0,1239 euro per batterij. De voornaamste argumenten voor de verhoging van deze bijdrage zijn enerzijds het verlieslatende boekjaar 1998 van Bebat en anderzijds de verbetering van de beschikbare technische mogelijkheden inzake recyclage. De kostprijs voor de verwerking van de batterijen stijgt onvermijdelijk, doch in economisch aanvaardbare proporties. In artikel 378, § 1c van bovengenoemde gewone wet, wordt er trouwens in voorzien dat alle opgehaalde batterijen een aangepaste verwerking moeten krijgen of moeten worden gerecycleerd met de best beschikbare technische mogelijkheden.
Zonder afbreuk te willen doen aan de door u geciteerde bedragen, had ik toch graag uw aandacht gevestigd op volgende punten. Voor elke batterij die op de Belgische markt wordt gebracht, wordt door degene die deze batterij op de Belgische markt brengt, de inzamel- en recyclagebijdrage gestort aan Bebat. Deze organisatie heeft als voornaamste doel de in België gebruikte batterijen in te zamelen en de sortering en recyclage ervan te verzekeren. Een andere verplichting van Bebat is de gebruikers te informeren en te sensibiliseren door informatiecampagnes, met als enige doel de in de wet vastgelegde inzamelpercentages te bereiken.
Niettegenstaande de door Bebat geleverde inspanningen is het systeem van inzameling van batterijen niet volledig sluitend, in die zin dat de gebruikers niet verplicht zijn de gebruikte batterijen te deponeren in door Bebat ter beschikking gestelde verzamelpunten. Er werd trouwens vastgesteld dat de verbruikers de neiging hebben om batterijen te bewaren, gelet op het geringe aantal dat zij vertegenwoordigen. De in België aangekochte batterijen worden niet noodzakelijk in België gebruikt, bijvoorbeeld bij aankoop door buitenlandse gebruikers. Naar analogie daarmee kunnen batterijen door Belgische gebruikers in het buitenland worden aangekocht. Op de markt van de batterijen zijn steeds meer oplaadbare batterijen terug te vinden, waarvan de levensduur niet bekend is. Specialisten spreken zelfs over een levensduur van tien tot twintig jaar.
Spreken over een speciale reserve is hier eigenlijk niet op zijn plaats. De sommen die Bebat momenteel voorhanden heeft, moeten dienen als een financiële bescherming die in de toekomst zal worden gebruikt voor de financiering van de recyclage van batterijen die momenteel op de markt worden gebracht. De kostprijs daarvan zal ongetwijfeld aan inflatie onderhevig zijn.
Ik had ook graag uw aandacht getrokken op het feit dat Bebat werd opgericht in de vorm van een vzw, die dus geen winst maakt maar wel een negatief of positief saldo kan hebben. Het is bijgevolg niet aan de orde om het bedrag van de bijdrage terug te schroeven.
Het is misschien wel nuttig om een volledige informatie te krijgen van de nieuwe acties van Bebat op de markt.
16.03 Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het fiscaal voordeel van het bedrijfspensioenplan" (nr. 19576)
17 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'avantage fiscal du plan d'assurance de groupe" (n° 19576)
17.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, volgens berichten die u ongetwijfeld ook hebt gelezen, zijn steeds meer bedrijven overtuigd van het belang van de tweede pensioenpijler voor hun personeel. 62 % van de werknemers uit een onderzoek bij 381 bedrijven blijkt een aanvullend pensioenplan te hebben. Grote bedrijven hebben al veel langer dan vandaag de weg naar groepsverzekeringen gevonden. De kmo’s zijn de jongste jaren bezig met een inhaalbeweging. Ook arbeiders worden steeds vaker gedekt door een pensioenplan. Volgens bepaalde commentatoren zou het mogelijk zijn een penetratie van 75 % te bereiken, waar we momenteel op 45 % zitten.
Als het wettelijk pensioen inderdaad zo sterk onder druk staat als bijvoorbeeld Frank Vandenbroucke in een recente uitgave stelt, zou ik er als normale burger van uitgaan dat de regering toch sterker moet inzetten op die tweede pensioenpijler. Zijn er regeringsplannen in de maak met betrekking tot de versterkte uitbouw van de groepsverzekeringen?
Ten tweede, het lijkt er sterk op dat de fiscale aftrekmogelijkheid een van de grote stimulansen is bij het opzetten van nieuwe groepsverzekeringen. Is men zinnens de fiscale stimuli te versterken in dit land? Of blijft voorlopig alles bij het oude?
De derde vraag luidt als volgt. Dit is misschien belangrijk in het licht van de geschiedenis van pensioenspaarverzekeringen. Uit het onderzoek bij die 381 bedrijven blijkt dat vooral de zekerheid over de opbrengst een zeer belangrijk instrument is om bedrijven aan te zetten tot het opzetten van groepsverzekeringen. Ik verwijs naar het pensioensparen, in verband waarmee toch een kleine storm is opgestoken toen de regering bekendmaakte dat ze de fiscale aftrek een stukje zou terugschroeven en dat ook heeft gedaan. Bent u zinnens de fiscale aftrek van groepsverzekeringen aan te passen, bijvoorbeeld te verminderen, zoals u destijds met het pensioensparen hebt gedaan? Gelet op de financiële krapte bij de overheid gaan er hier en daar stemmen op om aan pensioensparen en vooral groepsverzekeringen wat te morrelen. Ik zou van u graag de zekerheid krijgen dat dat niet gebeurt.
17.02 Minister Didier Reynders: De minister van Pensioenen zal binnenkort het groenboek, dat werd opgesteld in het kader van de nationale pensioenconferentie, voorstellen aan de Ministerraad, en vervolgens een breed politiek debat over de pensioenproblematiek organiseren. Het lijkt me dan ook niet opportuun om nu al in te gaan op vragen over concrete maatregelen die door de regering overwogen zouden worden.
Op dit ogenblik wordt het groenboek bestudeerd door de verschillende betrokkenen bij de pensioenconferentie, meer bepaald door de vertegenwoordigers van de verschillende beroepsorganisaties van werknemers en werkgevers. We kunnen dus misschien later een debat houden over uw verschillende vragen, maar het is nu te vroeg om dat te doen. Ik laat mijn collega van Pensioenen komen met een groenboek, en daarna met een witboek, zoals is aangekondigd.
17.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, uw woorden zijn natuurlijk weinig geruststellend: eerst een groenboek, en dan inderdaad een witboek, en het blad is wit en we zullen wel zien wat er opstaat. We zullen de minister van Pensioenen te gelegener tijd ondervragen.
Ik hoop alleen dat men niet terugkomt op de fiscale aftrekbaarheid van groepsverzekeringen. Men heeft het al eens bij pensioensparen gedaan. Dat heeft in elk geval de geloofwaardigheid van de vorige regering niet verhoogd, en ik kan u alleen maar waarschuwen voor de beperking van de aftrekmogelijkheden op het vlak van groepsverzekeringen, mijnheer de minister.
Hoe dan ook, we zullen dus de minister van Pensioenen daarover ondervragen.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het uitvoeren van de Europese aanbeveling van 30 april 2009" (nr. 19647)
18 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la mise en oeuvre de la recommandation européenne du 30 avril 2009" (n° 19647)
18.01 Jenne De Potter (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Europese Commissie heeft op 30 april 2009, in de nasleep van de financiële crisis, een aanbeveling uitgevaardigd om de verloning in banken en financiële instellingen aan te pakken. In de mate waarin bepaalde van deze ondernemingen niet beursgenoteerd zijn en dus niet vallen onder het omvangrijke wetsontwerp nr. 2236 inzake het versterken van het deugdelijk bestuur in beursgenoteerde ondernemingen, dat wij hier voor het krokusverlof hebben goedgekeurd, dienen er afzonderlijke, bijkomende maatregelen te worden genomen voor de banken en de financiële instellingen. De Europese aanbeveling stelt onder andere dat “het beloningsbeleid van een financiële instelling ertoe moet strekken dat de persoonlijke doelstellingen van de medewerkers en de langetermijnbelangen van de financiële onderneming op elkaar worden afgestemd”. In dit kader is de rol van de traders aan te stippen. Enkel banken en financiële instellingen werken met traders die bij uitstek instaan voor het risicoprofiel van de onderneming in kwestie.
Mijnheer de minister, in welke mate bent u van plan om de Europese aanbeveling van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector op te volgen, meer specifiek, ten eerste, op het gebied van de verloning van de traders die hen zouden kunnen aanzetten tot onverantwoorde risico’s, ten tweede, op het gebied van de exuberante bonussen bij sommige banken en financiële instellingen die niet beursgenoteerd zijn en, ten derde, op mogelijke andere gebieden?
Vervolgens, wat is de stand van zaken van de mogelijke omzetting van deze aanbeveling in Belgisch recht? Is hiervoor al in een concrete timing voorzien?
18.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer De Potter, op 26 november 2009 heeft de CBFA een circulaire inzake behoorlijk beloningsbeleid van de financiële instellingen gepubliceerd. De circulaire is van toepassing op banken, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen en beoogt de vaststelling van een algemeen beloningsbeleid door financiële instellingen, dat overeenstemt met en bijdraagt tot een gezonde en doeltreffende risicobeheersing. Een dergelijk beloningsbeleid sluit aan bij de bedrijfsstrategie, de risicotolerantie, de doelstelling, de waarde en de langetermijnbelangen van de financiële instellingen, zoals duurzame groeivooruitzichten. Ook strekt de circulaire ertoe om op het vlak van de individuele beloningen de juiste incentives in te voeren.
Concrete aandachtspunten uit de circulaire zijn onder andere de evenwichtige verdeling tussen vaste en variabele vergoedingen, de maximumgrens die een financiële instelling moet vaststellen voor individuele variabele vergoedingen, de uitgestelde en gespreide betaling van significante variabele vergoedingen, het oprichten van een remuneratiecomité, de risicocorrectie die dient te gebeuren bij het vaststellen en het uitbetalen van variabele vergoedingen.
De circulaire sluit nauw aan bij verschillende internationale initiatieven. Onder meer de Financial Stability Board, opgericht in opdracht van de G20, en de aanbeveling van de Europese Commissie van 30 april 2009 betreffende het beloningsbeleid in de financiële dienstensector waren een belangrijke inspiratiebron van de circulaire. De CBFA circulaire geldt dan ook als de Belgische omzetting van deze aanbeveling.
Globaal gesteld zijn de principes van de circulaire inzake behoorlijk beloningsbeleid van toepassing op alle betrokkenen, namelijk de leden van de bestuursorganen van financiële instellingen; de personen die belast zijn met de effectieve leiding, in voorkomend geval de leden van het directiecomité van een financiële instelling; medewerkers die sleutelfuncties of onafhankelijke controlefuncties uitoefenen; medewerkers van wie de beroepsmatige activiteit het risicoprofiel van de financiële instelling materieel kan beïnvloeden, meerbepaald medewerkers die individueel of groepsmatig als dienst of onderdeel van een departement actief zijn in de kredietverstrekking, zoals de traders, of in het domein van private banking, private equity of investment managment.
Tegen 31 januari 2010 diende de financiële instellingen de principes van hun beloningsbeleid intern vast te stellen. Die principes moeten na de uitwerking ervan vanaf 13 juni 2010 worden toegepast onder voorbehoud van de heronderhandeling van bestaande contracten. De CBFA is momenteel volop bezig de door de financiële instellingen ingediende documenten in verband met hun remuneratiebeleid te beoordelen en zal bij niet-naleving van de circulaire optreden ten opzichte van de betrokken instelling.
In de EU wordt een richtlijn voorbereid waarin zowel de principes opgenomen in de aanbeveling als de recente FSB-principes worden geïntegreerd. De Belgische wetgever zal door die richtlijn verplicht worden in 2010 voormeldde principes wettelijk te verankeren. Wij passen momenteel de verschillende internationale principes en de Europese aanbeveling correct toe. Het kan misschien nuttig zijn om verder te gaan met een wet die gebaseerd is op de circulaire van de CBFA. Dat is mogelijk.
18.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, ik noteer dat wij nu beschikken over een circulaire van de CBFA, die beantwoordt aan de Europese aanbevelingen. Wij kunnen ons afvragen in hoeverre die circulaire juridisch afdwingbaar is.
Het onderzoek dat de CBFA nu voert naar de omzetting in de praktijk van de aanbevelingen uit de circulaire, kan opheldering brengen. Desgevallend moeten wij in de toekomst naar juridisch afdwingbare wetgeving gaan.
Ik volg het verder op. Het is een belangrijke stap om de langetermijndoelstelling van een onderneming te koppelen aan de doelstelling van een individuele werknemer. Daarin moeten wij een evenwicht vinden. Hopelijk geeft die circulaire een aanzet daartoe.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de zaak Kobelco" (nr. 19653)
19 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'affaire Kobelco" (n° 19653)
19.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, op 2 februari werd verzekeringsmakelaar Kobelco failliet verklaard door de rechtbank van koophandel van Antwerpen. Het is duidelijk dat de financiële crisis af en toe blijft zorgen voor naschokken en steeds opnieuw particulieren treft. In België zouden zo’n 400 beleggers bij deze zaak betrokken zijn, beleggers die meenden dat zij een verzekeringsproduct met kapitaalwaarborg hadden gekocht maar in feite een risicovolle lening aan een onderneming in moeilijkheden hebben verstrekt.
De federale overheid heeft snel een meldpunt opgericht. Het gerecht heeft de zaak nu in handen. Ik heb vernomen dat de regering de CBFA-regelgeving voor verzekeringsmakelaars gaat verstrengen, in de zin van een beperking van het soort producten dat zij mogen verkopen en de uitbreiding van de MiFID-regels tot verzekeringsmakelaars.
Ik stel u nog een paar vragen naar de stand van zaken van het Kobelcodossier.
Ten eerste, kunt u zeggen om hoeveel beleggers het in België gaat en wat het totale bedrag is dat in het geding is?
Ten tweede, stel ik de belangrijkste vraag: wat zijn de volgende stappen, na het faillissement? Kan er nog een oplossing gevonden worden voor de houders van Kobli-beleggingsproducten, zoals in de pers gesuggereerd werd door de curator ter zake? Is er een oplossing in de maak voor de gedupeerde klanten? Wat is de stand van zaken?
Ik heb vernomen dat de CBFA een potentiële overname door de Catalyst Investment Group tegenhoudt? Wat zou verhinderen dat de gedupeerden een gedeelte van hun geïnvesteerd geld terugkrijgen? Ik verneem graag uw antwoord.
Ten derde, zijn er volgens u parallellen met de zaak-Kaupthing, waar de regering geen enkele spaarder in de kou heeft laten staan? Of, zijn er parallellen met het dossier-Citibank, waar pas na het begin van een rechtszaak de beleggers zekerheid kregen dat zij via een minnelijke schikking een deel van hun inleg zouden terugzien? Of is het een zaak op zich, daar het hier zou gaan om flagrante misleiding?
Ten vierde, ingevolge de wet-Cauwenberghs moet iedere verzekeringstussenpersoon zijn beroepsaansprakelijkheid verzekeren. Had Kobelco zijn beroepsaansprakelijkheid verzekerd? Zo ja, kan zo een deel van de schade worden vergoed? Zo nee, betekent dit dat er onvoldoende toezicht werd uitgeoefend?
Ten vijfde, professor De Ceuleneer stelde onlangs in het Parlement dat een land als Italië vooraf een veel strengere regelgeving had over wie wat mocht aanbieden op de markt van beleggingen. Betekent dit dat het toezicht op de regelgeving door de Belgische CBFA niet streng genoeg was? Of deelt u die visie niet?
Ten zesde, klopt het dat de regeling voor verzekeringsmakelaars zal worden verstrengd? Zo ja, in welke zin?
19.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer De Potter, ik geef een antwoord op uw zes vragen.
Ik beschik noch over de informatie inzake het juiste aantal beleggers, noch over het totaal bedrag dat in het geding is. Mocht de CBFA over deze informatie beschikken, zou haar beroepsgeheim haar beletten om hierover gegevens mee te delen. Deze informatie zal wellicht wel beschikbaar zijn bij de curator nadat deze is overgegaan tot verificatie van de schuldvorderingen.
De benadeelden van Kobelco Groep NV en Kobelco Holding NV zullen gecontacteerd worden door de aangestelde curatoren. De benadeelden van Kobelco Luxembourg SA dienen zelf hun vordering kenbaar te maken bij de Tribunal de Commerce te Luxembourg. Ik heb ook begrepen dat de Engelse beleggingsonderneming Catalyst de mogelijkheid onderzoekt om een oplossing te bieden voor de benadeelden van de 3 vennootschappen. Ik beschik hier evenwel niet over verdere informatie.
De zaak Kaupthing en Citibank verschillen van de zaak Kobelco. Kaupthing was een kredietinstelling en de vorderingen van de deponenten waren gegarandeerd door het Luxemburgs depositogarantiesysteem. Citibank is een Belgische kredietinstelling en kent geen financiële problemen.
Kobelco Groep NV, Kobelco Holding NV, Kobelco Luxembourg SA zijn geen kredietinstellingen en dus komen de depositogarantiesystemen niet tussen. De betrokken vennootschappen hadden niet de vereiste bankvergunning om de Kobli’s uit te geven. Als verzekeringstussenpersoon beschikte Kobelco Groep NV over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor haar activiteiten van verzekeringsbemiddeling. Dit werd door de CBFA geverifieerd. De benadeelden kunnen zich, voor zover het gaat om schade geleden in het kader van verzekeringsbemiddelingsactiviteiten begane fouten, beroepen op deze wettelijk verplichte verzekering en de betrokken verzekeraar aanspreken. De tussenkomst van de verzekeraar is evenwel gelimiteerd. Kobelco Holding NV was niet ingeschreven als verzekeringstussenpersoon.
Het probleem met Kobelco is niet dat de Belgische verzekeringsbemiddelingwetgeving niet streng genoeg is, maar dat Kobelco de Belgische financiële wetgeving niet nageleefd heeft. De Kobli’s betreffen het ontvangen van terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 4 van de bankwet van 22 maart 1993, waarvoor een vergunning van kredietinstelling nodig is.
Wat uw zesde vraag betreft, verwijs ik hiervoor naar mijn antwoord op 1 februari 2010 op de parlementaire vraag nr. 269 van mevrouw Partyka.
19.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, ik denk dat u gelijk hebt wanneer u zegt dat de Belgische regelgeving voldoende streng was, maar dat het probleem is dat Cobelco deze regelgeving met voeten heeft getreden. Het enige waarmee ik bezig blijf is het feit of de Catalyst Investment Group effectief tot een mogelijke redding voor de gedupeerden kan overgaan. Men zegt mij dat de CBFA om één af andere reden dwarsligt, al weet ik het niet, want ik heb het niet kunnen checken, maar ik denk dat voor de mensen in kwestie de enige hoop nog is dat deze Britse groep toch een deel van de verplichtingen op zich kan nemen, en op deze manier een deel van de gelden gerecupereerd kunnen worden. Ik zal uw antwoord ten gronde nalezen, en ik hoop dat er voor deze mensen toch nog een zekere oplossing uit de bus kan komen.
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Magda Raemaekers aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de berekening van de 15 % ECO CO2 staatspremie" (nr. 19759)
20 Question de Mme Magda Raemaekers au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le calcul de la prime ECO CO2 de 15 % allouée par l'État" (n° 19759)
20.01 Magda Raemaekers (sp.a): De regering maakte het interessant om een milieuvriendelijke auto aan te kopen, door de invoering van een ecopremie van 15 % bij de aankoop van een milieuvriendelijke nieuwe wagen. Dat kaderde in het streven naar een verlaging van de CO2-uitstoot ten bate van ons leefmilieu. De meeste automerken bieden 1 of meerdere modellen aan die voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de staatspremie van 15 %.
In verband met de berekening van die premie had ik graag enige verduidelijking gekregen, mijnheer de minister. Ik vernam van enkele burgers dat de berekening van de premie op een niet-uniforme wijze wordt toegepast door de verschillende constructeurs, wanneer de overname van een oud voertuig in de deal betrokken is. Uit de verschillende prijsoffertes die ik heb kunnen inkijken, stelde ik vast dat de bepaling van de nettoprijzen waarop de 15 % staatspremie berekend wordt, verschillend toegepast wordt. Dat laatste heeft in een aantal gevallen een nadelig effect op de uiteindelijke prijs die de consument moet betalen.
Ik verklaar mij nader. Alle automerken vertrekken vanaf de prijs uit de catalogus plus 21 % btw. Dat bedrag wordt vermeerderd met de eventuele opties die extra aangerekend worden en waarbij ook 21 % btw wordt geteld. Vervolgens komen ze tot de nettoprijs, met btw inbegrepen, die dient als basis voor de berekening van de 15 % staatspremie.
Ik maak nu een onderverdeling in twee groepen. Een aantal merken, ik ga geen merken noemen aangezien ik dat not done vind, bepalen de staatspremie ook op basis van die nettoprijs. Wanneer de overname van een oud voertuig in de deal betrokken is, wordt die na de voorgaande berekening in mindering gebracht. Een tweede groep autoconstructeurs houdt er een andere berekeningswijze op na. Ze brengen de prijs van een overname in mindering voor het bepalen van de nettokostprijs van de wagen, waardoor ook de berekening van de 15 % staatspremie lager uitvalt.
Die laatste berekeningswijze is nadelig voor de consument omdat de nettoprijs verlaagd wordt door rekening te houden met de overnameprijs. Na raadpleging van de website van de Federale Overdienst Financiën, meer bepaald het hoofdstuk ‘wegwijs in de fiscaliteit van uw auto, meest gestelde vragen’, ben ik persoonlijk geneigd om te stellen dat de berekeningswijze van die tweede groep niet correct is.
Daarom heb ik de volgende vragen voor u, mijnheer de minister. Moet, zoals bij de eerste groep, de prijs van een overname apart gehouden worden, en na de berekening van de totale koopprijs, min de subsidie, afgetrokken worden? Of mag, zoals bij de tweede groep, de prijs van de overname in mindering gebracht worden na de berekening van de koopprijs, waarna de berekening volgt van de subsidie? Het gegeven dat de autoconstructeurs er niet dezelfde berekeningswijze op nahouden, leidt tot concurrentievervalsing, aangezien er al snel prijsverschillen van minimum 200 euro zullen optreden. Gaat u in dat geval daar tegen optreden, mijnheer de minister?
20.02 Minister Didier Reynders: Er wordt een korting op factuur verleend voor de aankoop door de klant van een in nieuwe staat verworven milieuvriendelijk voertuig met een maximale uitstoot van 115 gram CO2 per kilometer. Deze korting wordt berekend op de aanschaffingswaarde van het betrokken voertuig. De overnameprijs is de prijs die de leverancier toekent aan zijn klant voor de inlevering van het oude voertuig naar aanleiding van de aankoop van een nieuw voertuig. Het spreekt dus voor zich dat dit bedrag niet in mindering kan worden gebracht van de aanschaffingswaarde van het nieuwe voertuig voor de vaststelling van het bedrag van de korting op factuur.
Ik vestig uw aandacht erop dat de wettelijke en reglementaire bepalingen duidelijk de werkwijze van de berekening van de korting op factuur omschrijven. Deze berekeningsmethode werd door mijn administratie uitgewerkt, in samenwerking met de betrokken beroepsorganisaties van de automobielsector en verder verspreid onder hun leden.
Mijn administratie is niet op de hoogte van afwijkende berekeningsmethodes die tot eventuele concurrentievervalsing kunnen leiden. Indien u in kennis wordt gesteld van andere berekeningsmethodes, nodig ik u uit om deze informatie aan mijn administratie te verstrekken voor verder onderzoek. Daarna zal ik een schriftelijk antwoord tot u richten na een onderzoek van een aantal specifieke gevallen.
20.03 Magda Raemaekers (sp.a): Dat was heel duidelijk. Op die manier kunnen wij verder.
L'incident est clos.
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de lijst met bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie en antipersoonsmijnen" (nr. 19768)
- de heer André Flahaut aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de zwarte lijst vastgesteld door de wet van 20 maart 2007 die clustermunitie verbiedt" (nr. 19769)
- mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de zwarte lijst clustermunitie producenten" (nr. 19770)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la liste des entreprises concernées par la production de sous-munitions et de mines anti-personnel" (n° 19768)
- M. André Flahaut au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la liste noire prévue par la loi du 20 mars 2007 interdisant les armes à sous-munitions" (n° 19769)
- Mme Hilde Vautmans au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la liste noire de fabricants de sous-munitions" (n° 19770)
21.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, de wet inzake het verbod op de financiering van de productie, het gebruik en het bezit van antipersoonsmijnen en clustermunitie werd unaniem door het Belgisch Parlement goedgekeurd op 20 maart 2007 en verscheen in het Staatsblad van 27 april 2007. De wet verbiedt de financiering van bedrijven die betrokken zijn bij een of meerdere delen van de supply chain van antipersoonsmijnen en clustermunitie. Omwille van de rechtszekerheid bepaalt de wet tevens dat een KB moet worden uitgevaardigd met een lijst van die bedrijven, alsook van bedrijven met een meerderheidsaandeel in dergelijke bedrijven, en van de institutionele beleggers die de voorgaande twee soorten bedrijven financieren.
Ondanks de goedkeuring van de wet in 2007, ondanks het feit dat ons land altijd een voortrekker is geweest in de strijd tegen antipersoonsmijnen en clustermunitie en dat ook wil blijven, is het nog altijd wachten op de uitvaardiging van dat KB. We zien vooral dat de minister van Financiën en de minister van Justitie de bal steeds naar elkaar spelen voor de opmaak van de lijst.
Voor mij ligt de verantwoordelijkheid bij de FOD Financiën. De FOD Financiën is meer thuis in financiële en bedrijfsgegevens dan de FOD Justitie en is bovendien bevoegd voor de regulering van de financiële sector. Het kabinet van de minister van Financiën heeft de betrokken wetgeving destijds geïnitieerd, terwijl het kabinet van de minister van Justitie mee heeft getekend, omdat bepalingen werden opgenomen in de wapenwet. Zelfs als de FOD Financiën dergelijke gegevens nog niet in zijn bezit heeft - wat zou kunnen - is de FOD het best geplaatst om daartoe een overheidsopdracht uit te schrijven.
Ten eerste, wat is de stand van zaken met betrekking tot het opstellen van de lijst? Zijn er recent nog stappen gezet?
Ten tweede, hebt u overleg gevoerd met de minister van Justitie ter zake? Waarom is tot nu toe nagelaten om de lijst op te maken en te publiceren? Wat is de oorzaak daarvan?
Tot slot, is er al een timing voor het publiceren van de lijst? Zo ja, had ik die graag gekregen.
21.02 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, ik heb mij bij de vraag aangesloten, omdat ik de situatie toch wat betreur. Ons land is altijd een voortrekker geweest in de strijd tegen antipersoonsmijnen en clustermunitie. Zoals collega De Potter zegt, kan de wet pas in werking treden wanneer die lijst wordt gepubliceerd. Ik ga niet zo ver als collega De Potter om te zeggen dat het vooral uw bevoegdheid is, maar heb mij hierbij aangesloten, omdat ik zag dat het debat hier plaatsvindt.
Ik verneem graag waar de knoop gebonden ligt. Als wij een wet goedkeuren met het Parlement, moet de regering die uitvoeren door de lijst te publiceren. In de regering moet er dan samengewerkt worden. Ik neem aan dat de sfeer in regering en meerderheid zeer goed is. Dat is toch wat mijn goede vriend Guy Vanhengel zegt.
Ik richt mij dus tot een vicepremier die heel wat bevoegdheden heeft. Ik ben ervan overtuigd dat, wanneer u uw schouders daaronder zet, we heel snel over die lijst kunnen beschikken.
Mijnheer de vicepremier, wat is de stand van zaken? Waarom heeft het zo lang geduurd? Wanneer mogen we die lijst verwachten? U weet dat ondertussen 30 landen het verdrag getekend hebben en dat het in augustus in werking zal treden. Men kijkt dus ook naar ons om de volgende stap te zetten. Ik hoop dus dat we met fierheid kunnen zeggen dat België de voortrekkersrol blijft spelen. Ik reken erop dat u er bij de regering heel snel voor kunt zorgen dat de lijst gepubliceerd wordt.
21.03 Minister Didier Reynders: Sedert 2008 word ik geregeld ondervraagd over de uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 maart 2007 inzake het verbod op de financiering van de productie, het gebruik en het bezit van antipersoonsmijnen en clustermunitie. Ik verwijs dus naar mijn parlementaire antwoorden op de verschillende vragen, inzonderheid de vragen nr. 206 van 2 juli 2008 van de heer Bogaert in de Kamer, nr. 1001 van 18 januari 2008 en nr. 486 van 20 mei 2009 van de heer Nollet in de Kamer, nr. 3760 van 9 juli 2009 van de heer Lambert in de Kamer en nr. 13184 van 11 mei 2009 van de heer Van der Maelen in de Kamer, nr. 4898 van 14 april 2008 van volksvertegenwoordiger Wouter De Vriendt, nr. 4010 van 25 april 2008 van volksvertegenwoordiger Bert Schoofs en nr. 4903 van 25 april 2008 van volksvertegenwoordiger Bruno Tobback. Ik kan ook verwijzen naar een mondelinge vraag van senator Mahoux van 31 januari 2008 om compleet te zijn.
Ik mag het verhaal herhalen en ik ben bereid om alle inspanningen te leveren. Ik vestig nogmaals de aandacht van de verschillende leden van de commissie op het feit dat de wet alle ondernemingen beoogt die actief zijn in de sector van de antipersoonsmijnen en submunitie.
Zij viseert eveneens de meerderheidsaandeelhouders van de ondernemingen en de instellingen voor collectieve belegging die investeren in de door hen uitgegeven financiële instrumenten. Het doel van de wetgever in 2007 was volgens mij de financiering van die illegale activiteiten te beletten. Om dat te bereiken, heeft de wetgever aan de Koning de bevoegdheid gegeven de modaliteit vast te stellen van de publicatie van een openbare lijst van ondernemingen die die activiteit uitoefenen.
De openbare lijst zal de ondernemingen weergeven waarvan aangetoond is dat zij een van de door de wet van 20 maart 2007 verboden activiteiten uitoefenen. Zodra een onderneming op de lijst staat, zullen de financiële instellingen de uitvoering van elk lopend contract dienen te stoppen, voor zover dat contractueel mogelijk is, of iedere vorm van financiële ondersteuning dienen te weigeren, te weten krediet- en bankwaarborg, alsook de verwerving voor eigen rekening van financiële instrumenten uitgegeven door die ondernemingen. Het verbod van financiering zal echter niet van toepassing zijn op welbepaalde projecten van een onderneming voorkomend op de openbare lijst, voor zover de financiering geen enkele van de verboden activiteiten beoogt.
Ik heb geen probleem om uitvoering te geven aan de wet op basis van die lijst. Artikel 2 van de wet van 20 maart 2007 vervolledigt artikel 8 van de wet van 8 juni 2006, houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens. Het past dus artikel 2 te lezen en uit te voeren en daarbij rekening te houden met de wettelijke context waarin het zich inschrijft, inzonderheid in het kader van de bevoegdheden die door de wetgever in het bijzonder werden toegekend aan de autoriteit daartoe aangesteld door de wet van 8 juni 2006. Zo heeft artikel 36, eerste lid van de wet van 8 juni 2006 een federale wapendienst opgericht bij de FOD Justitie. Het punt 3 van die bepaling vertrouwt in het bijzonder aan die dienst, geplaatst onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, de taak toe om hem, in uitvoering van de wet, alle besluiten en maatregelen voor te leggen, eventueel in overleg met de verschillende betrokken sectoren en autoriteiten. Artikel 37, dat een adviesraad voor wapens opricht, geeft eveneens de mogelijkheid aan de minister van Justitie om die te raadplegen over ieder ontwerp van besluit ter uitvoering van de wet of over ieder ontwerp van wijziging van de wet.
De minister van Justitie wordt door de wet als verantwoordelijke autoriteit gezien voor de toepassing van de hele wet en de wetgever heeft hem de nodige administratieve medewerkers gegeven om dat te doen. Daarom meen ik dat het initiatief om een ontwerp van Koninklijk Besluit in te dienen bij de Koning? in uitvoering van artikel 8, 4de lid van de wet van 8 juni 2006, gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 20 maart 2007, tot zijn bevoegdheid behoort. Het was in dat kader dat ik op 22 februari 2008 een brief aan de minister van Justitie heb gericht. Ik blijf eveneens ter zijner beschikking om hem een opbouwend voorstel te doen.
Het is toch normaal dat het de taak van de minister van Justitie is om zo een lijst van ondernemingen op te stellen. Dat is misschien heel moeilijk, tenzij na een beslissing van een rechtbank in verband met dergelijke onderneming. Ik weet het niet.
Wat mijn departement betreft, wij hebben geen inlichtingen in verband met zo’n activiteiten. Wij zijn belast met de belasting op alle activiteiten. Dat betekent evenwel niet dat wij ermee belast zijn een lijst te hebben van verschillende bedrijven met een specifieke activiteit.
Als mijn collega dat vraagt ben ik bereid alle inlichtingen aan Justitie te sturen maar wel op basis van zo’n lijst. Daar uitvoering aan geven zou een betere taak zijn voor mijn departement, de CBFA en voor de andere instellingen. Wij hebben echter niet de middelen om een dergelijke lijst van ondernemingen met die activiteit te maken. Ik verwijs ter zake ook naar de wet. Daarin staat toch duidelijk wat de bevoegdheden van Justitie zijn.
Het is mijns inziens geen probleem tussen de ministers. Volgens mij is er echter geen eenvoudige oplossing om zo’n lijst te schrijven, behalve misschien na een aantal beslissingen van de rechtbanken of hoven van beroep. V
Ik ben bereid, in samenwerking met mijn collega van Justitie, om een werkgroep te organiseren met de leden van het Parlement die bezig zijn met de problematiek, om een correcte oplossing uit te werken. Nogmaals, bij de FOD financiën hebben wij geen informatie wat betreft de interventie van verschillende bedrijven in specifieke sectoren. Het is toch normaal dat dat niet tot mijn departement behoort?
21.04 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, u verwijst net zoals in uw vorige antwoorden opnieuw naar de minister van Justitie. Als we dan de minister van Justitie ondervragen zegt hij dat de federale wapendienst die het volgens de geciteerde artikelen zou moeten doen, ook niet over die gegevens beschikt en de gegevens dus evenmin kan samen leggen. Wij zitten dus met een probleem, indien uw departement noch het departement van Justitie over die gegevens beschikt.
Het feit dat die lijst niet wordt gepubliceerd, is eigenlijk geen dienst voor de sector. De wet en dus het verbod om producenten van antipersoonsmijnen te financieren, is eigenlijk al van toepassing, zonder dat die lijst bestaat.
21.05 Minister Didier Reynders: Er is een verbod, niet alleen van de financiering, maar ook van de productie. Op basis van zo’n verbod moeten er een aantal beslissingen in de rechtbanken komen, op basis van een vervolgingsproces van het parket. Daarna is het mogelijk om een bedrijf op een lijst te plaatsen. Voordat zo’n beslissing genomen is, is dat zeer moeilijk.
Ik heb een vereniging gehoord die zegt dat we dat moeten doen. Op welke basis? Er is een verbod op de productie van antipersoonsmijnen. In België is het alleen mogelijk een lijst van illegale producties in bedrijven te hebben, na een beslissing van een rechtbank. Er is een verschil met een financiering van een bedrijf in het buitenland. Is het mogelijk voor ons om zo’n lijst op te stellen?
Om een antwoord te geven aan mevrouw Vautmans: het zal misschien gemakkelijker zijn om in contact met andere landen te zien of het mogelijk is een internationale lijst van bedrijven op te stellen. Ik ben bereid om verder te gaan met de toepassing van de wet op basis van zo’n lijst. U kunt dat nog tien keer vragen in het Parlement, maar ik mag geen informatie geven zonder dat ik over die informatie beschik in mijn departement. Ik zie niet in hoe het mogelijk is om dat te doen. Het is misschien ook zeer moeilijk voor mijn collega van Justitie. Het is geen strijd tussen ministers. Ik heb gezegd dat het alleen mogelijk is om zo’n lijst te hebben op basis van de verschillende beslissingen in de rechtbanken. Ik heb dat gezegd in de Senaat, maar ik heb van de Parlementsleden het antwoord gekregen dat ik het vroeger moet beslissen. Ik moet dus zeggen welke bedrijven illegaal zijn, voordat de rechtbank een beslissing heeft genomen. Dat is niet gemakkelijk.
21.06 Jenne De Potter (CD&V): Dat is inderdaad niet gemakkelijk. Op het moment dat het amendement is toegevoegd aan de wet, heeft men zich waarschijnlijk niet gerealiseerd dat dit de consequentie was. De rechtsonzekerheid is er nu. Er is een verbod op productie, maar inzake het verbod op financiering is het misschien voor sommige bedrijven niet altijd klaar en duidelijk om te weten welk bedrijf ze mogen financieren. Daar zit het probleem. Ik wil graag ingaan op uw suggestie om daarover een werkgroep op te richten, maar ik denk dat we hier met een moeilijk geval zitten, wat eigenlijk jammer is. Als we onze voortrekkerspositie op het vlak van de strijd tegen antipersoonsmijnen en clustermunitie willen behouden, moeten we hierin tot een oplossing komen.
21.07 Hilde Vautmans (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is inderdaad niet evident, maar toch zullen wij samen een oplossing moeten zoeken, anders heeft de wet die wij hebben goedgekeurd geen enkel effect en hebben wij al die moeite voor niets gedaan; dat kan toch niet de bedoeling zijn!
Ik vind het idee om met een aantal mensen samen te zitten goed. Ik denk dat wij daarbij zelfs een aantal internationale experts kunnen betrekken. Dit is immers geen Belgisch probleem, maar een probleem op Europees en internationaal niveau. Ik vind uw suggestie wel heel goed. Ik neem aan dat u binnen de regering uw invloed kunt uitoefenen en ervoor kunt zorgen dat degene die binnen de regering hiervoor verantwoordelijk is, wordt aangeduid om hiermee te starten en wij hierop geen half jaar moeten wachten. Ik reken op uw inzet en uw verantwoordelijkheidgevoel om aan uw collega te vragen om met uw suggestie te starten.
Misschien kunnen wij daarbij inderdaad de vredesbewegingen betrekken. Misschien hebben zij wel kennis of informatie die zij met ons kunnen delen. Ik heb geen contacten gelegd voor ik deze vraag stelde, maar misschien kunnen wij hier samen werk van maken. Wij zien wel waar wij uitkomen. Als wij niet proberen samen te werken, blijft de wet dode letter. Op Open Vld kunt u rekenen en ik reken op u om binnen de regering alvast het initiatief te laten starten.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
22 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les comités d'acquisition" (n° 19791)
22 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aankoopcomités" (nr. 19791)
22.01 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, M. le ministre des Finances ne sera pas étonné par les deux questions que je lui pose puisque c'est une problématique que nous avons déjà abordée. Ma première question concerne les effectifs des comités d'acquisition et la lenteur de leur travail.
Monsieur le ministre, il y a presque deux ans maintenant, je vous avais interrogé. C'est M. Clerfayt qui m'avait répondu. J'attirais l'attention sur le fait que les pouvoirs publics, qui passent par les comités d'acquisition pour l'évaluation de biens qui les intéressent, attendent parfois des mois, parfois plus d'un an, avant de recevoir cette estimation. Il est évident que ces retards affectent les projets de ces pouvoirs publics. C'est la raison pour laquelle je vous avais demandé s'il était dans vos intentions de renforcer les effectifs de ces comités d'acquisition et peut-être de voir dans quelles conditions ils pouvaient travailler de manière plus efficace au service des pouvoirs publics. Au bout du compte, cela nous coûte de l'argent à tous.
À l'époque, M. Clerfayt m'avait répondu qu'il y avait eu une diminution du personnel dans ce secteur entre 2005 et 2008, expliquant que, pour cinq départs, seuls trois recrutements avaient été réalisés. Je vous avais signalé la situation toute particulière que nous vivons, vous et moi, à Liège et dans les communes environnantes.
Il est bon de pouvoir faire le point.
Des renforcements ont-ils eu lieu? Sur le terrain, je n'ai pas vu beaucoup de différence malheureusement. Quelle est la situation actuelle?
22.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, nous avions effectivement pris rendez-vous sur le sujet.
Monsieur Coëme, comme vous le faites remarquer, un certain nombre d'engagements avaient été pris pour les différents plans de personnel.
Très concrètement, pour l'année 2008, 108 recrutements d'agents statutaires à l'administration de la Documentation patrimoniale ont été prévus au plan de personnel. Je dois bien constater qu'après réalisation dudit plan, seuls 30 recrutements statutaires (27 néerlandophones et 3 francophones) ont pu être effectués. J'y ajouterai l'engagement de six agents contractuels.
Le constat est malheureusement identique pour 2009. Alors que le plan de personnel prévoyait 138 recrutements statutaires pour 213 départs, l'administration de la Documentation patrimoniale n'a pu en réaliser que 47, auxquels il faut ajouter 14 agents contractuels.
La question est de savoir pourquoi des autorisations de recrutement, approuvées par les autorités de tutelle, ne peuvent être réalisées. Non seulement elle mérite d'être posée, mais nous en cherchons surtout les causes.
À plusieurs reprises, j'ai déjà évoqué le faible attrait des emplois dans l'administration fédérale au Nord du pays. Nous l'avons constaté pour des recrutements qui ont attiré très peu de candidatures. Ici, les chiffres sont équivalents des deux côtés: même en 2008, c'était encore plus lourd du côté francophone.
Ce n'est donc pas la seule raison. Il en est une autre qui se trouve au sein même de la fonction publique fédérale; je veux parler de la lenteur mise par le service de recrutement Selor à exécuter les missions qui lui sont confiées.
À titre indicatif, je ne citerai qu'un double exemple. Le 27 avril 2009 se sont clôturées les inscriptions pour deux sélections de recrutement: l'une pour le niveau A, l'autre pour le niveau B. Selor a fourni pour ces deux sélections un premier procès-verbal intermédiaire le 10 septembre 2009. Mon département a commencé les consultations des lauréats respectivement les 15 et 17 septembre, donc dans la semaine, ce qui prouve à suffisance sa rapidité de réaction.
Des solutions alternatives sont certes recherchées par mon département en collaboration avec Selor, mais il faut bien constater qu'elles n'ont pas encore donné de résultats significatifs. Il est pourtant primordial que le délai entre l'inscription et le procès-verbal, date à partir de laquelle les recrutements peuvent être effectués, soit le plus court possible.
Cela peut paraître étonnant, mais si l'on attend du mois d'avril au mois de septembre pour recevoir le procès-verbal, il devient très difficile d'organiser les recrutements de l'année.
Devant ce constat, le comité de direction a pris trois mesures dans l'élaboration du plan de personnel 2010; elles concernent particulièrement l'administration de la Documentation patrimoniale.
1. Même si la norme de trois remplacements pour cinq départs reste d'actualité pour l'ensemble du département, il a été décidé pour l'administration de la Documentation patrimoniale de prévoir 229 recrutements pour 230 départs, norme bien loin des trois pour cinq. Encore faut-il les réaliser.
2. Vu la lenteur de Selor dans l'organisation des sélections de recrutement, le comité a décidé, contrairement à la règle établie lors des années précédentes, de ne plus concentrer les recrutements dans les niveaux A et B, mais d'en prévoir 150 dans le niveau C et dix dans le niveau D, niveaux pour lesquels il existe des réserves de recrutement que l'on pourrait faire entrer au département.
3. Il a en outre prévu plus spécifiquement pour les comités d'acquisition 11 engagements d'agents contractuels de niveau A, rémunérés dans l'échelle A31.
Dès l'approbation du plan de personnel par les autorités de tutelle, ces diverses mesures pourront être lancées.
De plus, en ce qui concerne la problématique du fonctionnement et du retard au sein des comités d'acquisition, un marché d'études a été lancé en vue de proposer des solutions pour augmenter, indépendamment du nombre d'agents, l'effectivité, l'efficience et l'orientation vers les clients, notamment les communes, des comités d'acquisition afin de remédier aux retards. Cette étude doit démarrer dans les prochains jours ou a peut-être déjà été entamée; dès qu'elle sera terminée, elle permettra de prendre des décisions en matière de fonctionnement.
J’ai également attiré l’attention, mais je n’y reviendrai pas, sur les difficultés que nous rencontrons très régulièrement pour certains types de biens pour lesquels il n’existe pas de point de comparaison. Je ne vais pas rappeler le cas de la Défense que vous connaissez bien, pour lequel on nous remet parfois un certain nombre de biens et où le comité ne sait pas faire grand-chose en termes de comparaison.
Mais vous avez raison. Les mesures annoncées en termes de plans de personnel ne donnent pas satisfaction. Le volume de recrutement n’est pas là.
Pour 2010, on tente d’aller plus loin, de prévoir un volume plus important dans des niveaux différents parce que des réserves de recrutement existent. J’espère que cela permettra en 2010 de voir sur le terrain, et pas simplement dans les chiffres, les choses changer.
22.03 Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, nous étudierons les données que vous nous fournissez aujourd’hui. En ce qui concerne le constat que vous faites au sujet de Selor, j’imagine que tous vos collègues sont soumis à la même enseigne. Par conséquent, il y a peut-être là un débat plus large à avoir au sein du gouvernement pour une plus grande efficience.
En ce qui concerne l’engagement de niveau D et C, cela aidera peut-être. Mais ce ne sont pas ces personnes-là qui seront envoyées sur le terrain pour réaliser les évaluations. Nous avons l’impression que c’est plutôt là que le bât blesse pour le moment.
Nous ferons chacun le constat du caractère dramatique des difficultés que l’on éprouve à recruter dans la fonction publique alors que nous vivons une période où, malheureusement, le chômage est tellement important dans notre pays.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
23 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les effectifs de l'administration du cadastre" (n° 19792)
23 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het personeelsbestand bij het kadaster" (nr. 19792)
Voorzitter: Jenne De Potter.
Président: Jenne De Potter.
23.01 Guy Coëme (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, quand nous avons discuté du budget en décembre, j'avais attiré votre attention sur le problème que nous rencontrons dans toutes les communes du Royaume concernant le cadastre. Très souvent, des personnes construisent des habitations et ne les renseignent pas immédiatement au cadastre. D'autres, qui ont déjà une habitation, l'améliorent et augmentent par conséquent la valeur de leur bien et du revenu cadastral.
On me dit qu'il s'agit de sommes très importantes qui échappent ainsi au Trésor public, tant à votre département qu'aux communes, par le biais des additionnels.
Monsieur le ministre, n'y a-t-il pas lieu de renforcer les effectifs de sorte à pouvoir contrôler cela au mieux et faire entrer dans les caisses de l'État ce qui lui revient?
23.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Coëme, pour une part, je vous répondrai en renvoyant à la réponse précédente puisqu'on parle d'une administration de la Documentation patrimoniale en général. Effectivement, dans le plan de personnel 2010, les chiffres que je vous ai cités (229 recrutements pour 230 départs) constituent l'élément retenu, en espérant qu'avec une bonne collaboration du Selor, nous puissions avancer. Je ne vais pas répéter tout ce qui a été dit sur les divers niveaux.
En ce qui concerne la capacité en équivalents temps plein (ETP) dans l'administration, telle que vous l'évoquiez dans votre question, je dirais que les missions actuelles des services du cadastre sont destinées à être reprises par le pilier "mesures et évaluations" (nouveau nom) de l'administration générale de la Documentation patrimoniale.
Dans le projet de réforme Coperfin, il était prévu 1 497 ETP pour ce pilier. En 2009, après décompte des réalisations, les services du Cadastre ont pu affecter 224 816 hommes/jour aux tâches de mesures et évaluations, soit 1 249 ETP en prenant une moyenne de 180 jours par an. Cela montre donc un écart par rapport à l'objectif Coperfin de 248 ETP, avec la vision que l'on avait à l'époque, mais qui doit être relativisée en fonction de la manière de mettre en œuvre les mesures aujourd'hui.
Par ailleurs, la détermination précise des besoins réels est actuellement difficile à préciser, car, si l'administration dispose d'indicateurs précis pour les travaux effectués, ce n'est pas encore le cas pour des travaux à venir: le calcul fait sur la réalisation ne peut convenir à ce qui est encore devant nous.
C'est la raison pour laquelle, pour l'instant, l'administration s'investit dans la construction de ce que l'administration surnomme un cockpit lui permettant une gestion proactive de ses ressources humaines; je dirais surtout qu'elle s'investit dans la mise en œuvre de ce pilier "mesures et évaluations".
Ainsi, à travers à la fois la volonté de recruter cette année dans le volet documentation patrimoniale et la mise en œuvre de la réforme qui nous fera basculer dans la nouvelle organisation vers ce pilier "mesures et évaluations", nous devrions pouvoir apporter une réponse aux problèmes rencontrés en matière d'effectifs et de suivi de dossiers.
Je ferai encore remarquer qu'en ce qui concerne la relation avec les communes, nous avons fait de sérieux efforts quant à l'accélération de transferts financiers. Je reconnais que, pour l'instant, cela concerne encore plus les additionnels à l'impôt des personnes physiques que les additionnels au précompte immobilier que vous avez pointé du doigt.
23.03 Guy Coëme (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ils étaient les bienvenus. Je prendrai connaissance des données qui sont fournies par M. le ministre. Nous aurons peut-être l'occasion d'en reparler.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
24 Question de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la création d'un organe spécifique au sein du Parlement chargé de suivre les institutions financières qui présentent un risque 'systémique" (n° 19793)
24 Vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de oprichting van een specifiek orgaan in het Parlement ter controle van de financiële instellingen die een systeemrisico inhouden" (nr. 19793)
24.01 Marie Arena (PS): Monsieur le ministre, il y a une semaine, lors d'une audition à la Chambre en commission de suivi de la crise financière et bancaire, vous vous êtes montré favorable à la création d'un organe spécifique au sein du Parlement, chargé de suivre les institutions financières qui présentent un risque systémique. Cet organe contrôlerait donc les banques dites too big to fail, c'est-à-dire celles qui, de par leur importance, devraient impérativement être sauvées par les pouvoirs publics en cas de crise.
Vous plaidez pour la mise sur pied "d'un organe relativement restreint", je vous cite, qui puisse "assurer un dialogue permanent" avec les grandes institutions et qui puisse "travailler le cas échéant à huis clos". Ce serait donc bien une nouvelle mission de contrôle parlementaire d'institutions pour lesquelles l'État aurait des prises de participations à la suite de la loi que nous avons votée.
Monsieur le ministre, avez-vous déjà un timing prévu pour la discussion que nous pourrions avoir sur un tel organe?
Comment envisagez-vous son champ d'action, au regard de la relation entre le Parlement, le gouvernement et les instances à contrôler?
Pensez-vous – il y avait en effet une question juridique sur ce point – qu'il serait possible d'y entendre les administrateurs désignés représentant l'État belge?
24.02 Didier Reynders, ministre: Madame Arena, pour vous répondre concrètement, j'ai évoqué cette question à deux reprises devant la commission de suivi de la crise financière et en commission des Finances.
S'agissant du calendrier, il y a une certaine logique: nous venons de voter en commission les deux projets conjoints de lois de crise. Normalement, la réunion du 10 mars sera consacrée à l'examen complet du troisième projet. J'espère que nous pourrons avancer vers un débat en séance plénière et un vote au Sénat. Comme je l'ai répété devant l'assemblée générale de Febelfin, ces projets doivent nous permettre de mettre en place d'ici la fin de l'année, non seulement la phase intermédiaire, mais aussi la phase définitive – le modèle twin peaks - pour la supervision. J'ai évoqué la possibilité de sauter la phase intermédiaire qui ressemble un peu à une usine à gaz.
D'ici là, ainsi que me l'a confirmé le président de la commission de suivi de la crise financière, sont prévues des auditions de représentants des banques, après celles du président de la CBFA et du gouverneur de la Banque nationale.
Dans la foulée de la mise en place des nouvelles instances de supervision et des auditions qui auront eu lieu en commission de suivi, il conviendrait de se réunir avec les parlementaires concernés pour voir sous quelle forme organiser cette possibilité. Pour ma part, je trouverais assez normal que les institutions systémiques pour lesquelles l'État annonce qu'il pourrait s'engager de nouveau soient régulièrement entendues par le Parlement. Je ne parle donc pas seulement de celles dans lesquelles l'État détient une participation. Le projet de loi retient certains critères.
Ensuite, je ne vous rappellerai pas que des réunions à huis clos pourraient se révéler utiles si nous voulons obtenir des informations en provenance de ces institutions mais aussi des organismes de contrôle.
Pour les types de personnes à entendre, je n'ai aucune objection à formuler, même s'il s'agit d'accueillir des administrateurs, y compris ceux désignés par l'État. Seulement, ce sont des administrateurs de sociétés cotées. Une fois en fonction, ils sont là pour défendre l'intérêt de la société. Cela n'empêche évidemment pas de s'entretenir avec eux sur d'autres thèmes, mais certains de vos collègues devraient cesser de croire qu'ils reçoivent des instructions pour adopter des positions au nom de l'État belge actionnaire. Dès qu'ils sont désignés administrateurs, ils n'interviennent pas directement dans le cadre d'un mandat. Bien sûr, comme tout administrateur, ils peuvent avoir des sentiments ou des intérêts à défendre.
Une fois le calendrier déterminé, nous devrons voir sous quelle forme nous pourrons nous organiser. Si j'ai bien compris les dispositifs de mise en place de la commission de suivi, je crois que les deux assemblées devront en débattre. Je ne me permettrais pas d'intervenir dans cette discussion, en raison de la séparation des pouvoirs.
24.03 Marie Arena (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
25 Question de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le recouvrement de créances" (n° 19794)
25 Vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de invordering van schuldvorderingen" (nr. 19794)
25.01 Marie Arena (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, lors de son audition à la Chambre, M. Vandercapellen, administrateur général de la Perception et du Recouvrement au SPF Finances, nous a expliqué le fonctionnement du recouvrement.
Il classe les créances en trois catégories: les créances exigibles, les créances litigieuses et les créances douteuses.
Les créances exigibles représentent 50 % des dossiers mais ne représentent que 16 % du montant total des créances. Nous constatons donc qu'un montant énorme est réparti de manière assez équitable entre les créances litigieuses et les créances douteuses.
Les créances litigieuses sont des créances en cours de traitement au service des réclamations. Non seulement, il apparaît que beaucoup de contribuables réclament mais aussi que la durée de ces réclamations semble relativement longue.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m'exposer la procédure une fois que la réclamation est introduite et me dire ce qui entrave l'aboutissement du dossier? Il y a des dossiers qui sont relativement longs, on a déjà constaté des périodes de plus de 20 ans.
Si un contribuable créancier de l'administration quitte la Belgique, les services de l'administration ont-ils le pouvoir de réclamer sa dette quel que soit le pays dans lequel il est domicilié?
Quelles pourraient être les raisons pour lesquelles 2 % des créances sont classées comme étant litigieuses et douteuses depuis plus de 20 ans?
Pourriez-vous me communiquer le nombre de dossiers pour les trois types de créances depuis 1995 ainsi que le montant par catégorie?
25.02 Didier Reynders, ministre: Madame Arena, je vais reprendre chacune des questions dans l’ordre.
Après réception et encodage de la réclamation par le bureau d’ordre de l’entité qui la reçoit, la réclamation est immédiatement transmise par voie électronique au service chargé de son instruction. Il peut arriver que le contribuable se soit adressé à un directeur régional incompétent avec la conséquence que le litige administratif doive être transféré vers la bonne entité, ce qui retarde sa mise à l’instruction.
La première tâche que l’agent instructeur doit effectuer est de calculer l’incontestablement dû suivant les règles établies par l’article 410 du Code des impôts sur le revenu '92 et communiquer le montant de la dette liquide et certaine tant au contribuable qu’au receveur.
L’instruction des griefs invoqués par le contribuable dans sa réclamation peut alors commencer après consultation du dossier fiscal. L’instruction de la réclamation peut toutefois être ralentie pour diverses raisons, entre autres lorsque le contribuable revient sur sa déclaration ou sur un accord donné au stade de la taxation ou revendique des déductions, réductions ou exonérations d’impôt. La charge de la preuve lui incombe et il peut tarder à fournir les éléments justificatifs nécessaires pour statuer sur la réclamation.
Il peut aussi arriver que le contribuable demande à être entendu ou à consulter les pièces du dossier de la consultation. Et ensuite, il peut compléter sa réclamation avec de nouveaux griefs même après l’expiration du délai prévu à l’article 371 du même code, ce qui requiert un complément d’instruction.
Lorsqu’un litige antérieur de même nature oppose le contribuable à l’administration et qu’il a été porté devant la justice, il arrive que le contribuable demande à l’administration d’attendre la solution qui sera donnée par les cours et les tribunaux.
Lorsque la charge de la preuve incombe à l’administration, article 340 du même code, l’instruction peut requérir des investigations complémentaires à charge du contribuable, de tiers ou d’autres administrations ou services publics, ce qui peut également prendre un certain temps.
Lorsque le contribuable est taxé d’office, l’examen de la réclamation peut être prolongé, le législateur ayant conscience que de tels recours administratifs requièrent davantage d’attention puisqu’il a porté le délai raisonnable pour statuer à neuf mois.
L’administration doit parfois attendre l’avis d’autres administrations pour prendre sa décision, par exemple, en matière de précompte immobilier, l’avis du Cadastre au sein du département ou attendre la solution de dossiers connexes.
Une fois l’instruction clôturée, la rédaction d’une décision motivée en droit et en fait est tributaire de la complexité de l’affaire.
En ce qui concerne votre deuxième question portant sur les contribuables qui quittent la Belgique, le recouvrement de l’impôt ne pouvant en principe pas être poursuivi en dehors du territoire national de l’État d’établissement dudit impôt, il n’est donc pas possible de réclamer le paiement de la dette d’un redevable quel que soit le pays dans lequel il est domicilié.
Cela étant précisé, un État a toutefois la possibilité de limiter sa souveraineté nationale en accordant à un État étranger une assistance pour le recouvrement des impôts établis par ce dernier. La limitation à cette souveraineté s’effectue par le biais d’accords internationaux bilatéraux et multilatéraux ou encore pour les États membres de l’Union européenne par l’intermédiaire d’instruments juridiques spécifiques au sein de celle-ci.
Il existe ainsi une directive du Conseil organisant l’assistance au recouvrement réciproque de certaines créances entre les États membres, directive 2008/55 et un règlement de la Commission fixant les modalités d’application de la directive – règlement CEE 1179/2008. Ces instruments permettent actuellement le recouvrement des droits et impôts les plus importants – droits de douane et accises, TVA, impôt sur le revenu.
En ce qui concerne les accords bilatéraux, les textes relatifs à l’assistance au recouvrement sont généralement intégrés dans des conventions préventives de la double imposition, lesquelles concernent uniquement les impôts directs.
Actuellement, 25 conventions préventives contenant une clause d'assistance au recouvrement ont été conclues par la Belgique avec des pays non membres de l'Union européenne, puisque pour les autres, nous disposons de la directive et du règlement.
En matière d'accords multilatéraux, il existe une convention d'assistance au recouvrement entre les pays du Benelux, datant du 5 septembre 1952. La Belgique est en outre partie à la convention conjointe concernant l'assistance administrative mutuelle en matière fiscale, élaborée par le Conseil de l'Europe et l'OCDE, laquelle est ouverte depuis le 25 janvier 1988 à la signature des 54 pays qui sont membres du Conseil de l'Europe, de l'OCDE ou de ces deux organisations. Cette dernière convention qui a pour but majeur de faciliter l'échange de renseignements entre administrations fiscales prévoit également une assistance au recouvrement.
Quelles pourraient être les raisons pour lesquelles 2 % des créances sont classées comme étant litigieuses et douteuses depuis plus de 20 ans? L'attente d'une décision définitive de justice me paraît être la raison primordiale, que cela soit au stade de l'établissement de l'impôt ou de son recouvrement.
J'ai également pour vous des tableaux qui reprennent le nombre de créances et un tableau qui en signifie les montants, qui couvrent les années 2005 à 2009, et qui comprennent toutes les créances de cette période pouvant être identifiées comme faisant partie d'une des trois catégories concernées. Il n'est pas possible de remonter plus loin dans le temps, puisque, auparavant, l'arriéré fiscal ne faisait pas encore l'objet d'une approche différenciée par catégorie.
25.03 Marie Arena (PS): (…) les chiffres du tableau 2005-2009. Nous avions également posé la question, lors de la rencontre sur le recouvrement, de la possibilité d’obtenir une identification des recouvrements par type d’impôt (impôt des sociétés, impôt des salariés) parce qu’il y avait une incapacité d’analyse au niveau de ces chiffres. Je ne sais pas s’il est possible d’affiner, si ce sont des chiffres qui sont disponibles …
25.04 Didier Reynders, ministre: Je vais interroger l’administration pour voir si, par rapport aux chiffres communiqués, on peut aller plus loin dans le détail concernant les différents types de contribuables et d’imposition.
L'incident est clos
De voorzitter: De samengevoegde vragen 19828 van mevrouw Almaci en 19972 van mezelf zijn uitgesteld naar volgende week.
- de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de overheveling van de verkeersbelasting naar Vlaanderen" (nr. 19836)
- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de overheveling van de inning en de controle van de verkeersbelasting" (nr. 20071)
- M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le transfert de la taxe de circulation vers la Flandre" (n° 19836)
- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le transfert de la perception et du contrôle de la taxe de circulation" (n° 20071)
26.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag gaat over de overheveling van de verkeersbelasting naar Vlaanderen en de uitvoeringsmodaliteiten daarvan.
Enkele maanden geleden besliste de Vlaamse regering om de verkeersbelasting zelf te innen. Voor de controle neemt ze, conform het akkoord, een aantal personeelsleden over. In mijn vraag was er sprake van 93. Dat was op het moment van de indiening. Ik weet ondertussen dat het er veel meer zijn. Hiervoor zou de Vlaamse regering geld van de federale overheid ontvangen. Volgens de vakbonden – zij hebben daarvoor betoogd – is er over de operatie onvoldoende tot geen communicatie van de eigen administratie. Bovendien zou de Douane blijkbaar enkel het principe huldigen dat voor de overgang alleen de personeelsleden uit de motorbrigades in aanmerking komen.
Ik heb de volgende vragen.
Hoeveel geld ontvangt Vlaanderen van de federale regering voor de overdracht van deze bevoegdheid? Kunt u zeggen over hoeveel personeelsleden het precies gaat?
Ik kom dan tot een specifiek geval. Wat zijn de gevolgen voor personeelsleden van niveau B die bezig zijn aan het traject om niveau A te worden? Welke problemen kunnen er opduiken bij het halen van die brevetten?
Zal er enkel met vrijwilligers gewerkt worden of zullen er personeelsleden naar de Vlaamse administratie moeten overstappen? Worden de verschillende loopbaanmogelijkheden – de loopbaanmogelijkheden zijn groter in de federale administratie – en het verschil tussen de beide personeelsstatuten gecompenseerd?
26.02 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal de inleiding niet herhalen want de heer Waterschoot heeft dat schitterend weergegeven. Ik heb enkele aanvullende vragen.
Ten eerste, werd de overheveling van federale ambtenaren reeds gecommuniceerd met de ambtenaren van de FOd Financiën?
Ten tweede, klopt het dat er 94 federale ambtenaren uit het departement Douane en Accijnzen worden overgeheveld naar het Vlaams Gewest, en als dat klopt, uit welk deeldepartement van Douane & Accijnzen komen deze dan?
Ten derde, uit welke departementen van Financiën zullen de overige federale ambtenaren, ongeveer 195 als ik goed ben ingelicht, komen?
Ten vierde, zoals mijnheer Waterschoot al gevraagd heeft, is de overstap op vrijwillige basis of gedwongen?
Ten vijfde, hoeveel ambtenaren hebben zich al gemeld voor een vrijwillige overstap naar het Vlaams Gewest?
Ten slotte, wanneer zal de eerste federale ambtenaar effectief zijn overstap naar het Vlaams Gewest maken?
26.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, collega’s, artikel 5, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten bepaalt dat elk Gewest kan beslissen vanaf het tweede begrotingsjaar volgend op de datum van notificatie van de gewestregering aan de federale regering de dienst over te nemen van een groep gewestelijke belastingen in de zin van artikel 3 van voormelde bijzondere wet.
Als een Gewest beslist de dienst van een groep belastingen over te nemen, biedt artikel 68ter van dezelfde bijzondere wet de Gewesten de keuze het personeel van de betrokken federale administraties al dan niet over te nemen. Indien het Gewest opteert voor de overname van het betrokken personeel, bekomt dat Gewest ieder jaar een dotatie die wordt ingeschreven op de begroting van de FOD Financiën.
Die dotatie stemt overeen met het gemiddelde van de voor de begrotingsjaren ’99 tot en met 2001 bepaalde kostprijs van de dienst van de betrokken groep gewestelijke belastingen, vooraf uitgedrukt in prijzen van 2002. Het aldus bekomen bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2003 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen.
In uitvoering van voormeld artikel 68ter heeft de wet van 8 maart 2001 tot vaststelling van de totale kostprijs van de dienst van de gewestelijke belastingen per Gewest en per groep van gewestelijke belastingen het bedrag van de toe te kennen dotatie en het aantal personeelsleden van de FOD Financiën, uitgedrukt in budgettaire eenheden, bepaald dat in voorkomend geval aan de Gewesten wordt overgedragen.
Teneinde uitvoering te kunnen geven aan die wettelijke bepaling, is per administratie het aantal personeelsleden, uitgedrukt in fysieke eenheden, vastgesteld dat voor iedere groep van gewestelijke belastingen zal worden overgedragen.
Op 22 oktober 2009 heeft de Vlaamse minister van Financiën en Begroting de beslissing van de Vlaamse regering de dienst van de gewestelijke belastingen van groep 4, de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeersstelling en het Eurovignet, vanaf 1 januari 2011 over te nemen van de federale regering genotificeerd.
Met een brief van 5 februari 2010 werd ik vervolgens door dezelfde minister formeel in kennis gesteld van de beslissing van de Vlaamse regering van 15 januari 2010 tot een principiële goedkeuring van de overname van het contingent federale personeelsleden. Die beslissing van de Vlaamse regering heeft, overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande wet van 8 maart 2001 tot gevolg dat in totaal 289 personeelsleden, fysieke eenheden, moeten worden overgeheveld naar het Vlaamse Gewest, waarvan 94 ambtenaren van de Administratie van Douane en Accijnzen, en dat aan het Vlaamse Gewest een jaarlijkse dotatie van 11 565 145,78 euro, nog te indexeren, moet worden toegekend.
De regels betreffende de overdracht van personeelsleden zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en naar het verenigd college van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie. Dit koninklijk besluit werd laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 mei 2009 en 10 september 2009.
Het koninklijk besluit van 20 mei 2009 regelt de procedure die moet worden gevolgd bij de overdracht van personeel van de FOD Financiën naar de Gewesten. Het bepaalt onder meer dat bij gebrek aan voldoende vrijwilligers ambtenaren van ambtswege worden aangeduid. Anderzijds bevat het koninklijk besluit van 10 september 2009 verschillende maatregelen, gericht op het behoud van de verworven rechten.
Wat inzonderheid vraag 3 van de heer Waterschoot betreft, is erin voorzien dat wanneer op datum van de overdracht een vergelijkende selectie voor overgang naar het niveau A is aangekondigd, de personeelsleden die hieraan kunnen deelnemen het recht op deelneming behouden, ook al worden zij tijdens de afwikkeling van de selectie overgedragen.
Ik kom tot de aanvullende vraag van de heer Jambon. Op 25 mei 2009 werd op de site van de FOD Financiën uitgebreid informatie verstrekt aan alle personeelsleden van de FOD Financiën met betrekking tot de overname van de dienst van de Gewestelijke Belastingen. Bovendien werd op 4 juni 2009 in dit verband een mail verstuurd aan alle medewerkers. Ze hebben allen een mailadres, in tegenstelling tot de situatie in 1999. Dat zal voor een volgende vergadering zijn.
De informatie bevat uitleg over de overdracht van het personeel naar de Gewesten, inzonderheid op het vlak van de procedure, publicatie van de dienstorder tot oproep van kandidaten, de van toepassing zijnde regels, voorrang voor vrijwilligers en aanduiding van ambtswege bij gebrek aan voldoende vrijwilligers. In het raam van de overname van de dienst van de Gewestelijke Belastingen van groep 4 werd ik pas per brief van 5 februari op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering om ook het betrokken federale personeel over te nemen. De daartoe vereiste dienstorder zal zo spoedig mogelijk en uiterlijk voor 1 mei 2010 worden gepubliceerd.
De beslissing van de Vlaamse regering heeft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 maart 2009 tot vaststelling van de totale kostprijs van de dienst van de Gewestelijke Belastingen tot gevolg dat in totaal 289 personeelsleden of fysieke eenheden moeten worden overgeheveld naar het Vlaamse Gewest. Deze personeelsleden zullen komen uit de administraties die betrokken zijn bij de dienst van de overgedragen belastingen, namelijk vier administraties. Morgen, 4 maart, is er een directiecomité over deze problematiek.
De cijfers over de oorsprong van de verschillende ambtenaren zijn de volgende: 94 van Douane & Accijnzen, 140 van Invordering, 54 van AOIF en 1 van de administratie van Fiscale Zaken.
We nemen die beslissingen in het directiecomité. Vandaag zijn het voorlopige cijfers.
26.04 Kristof Waterschoot (CD&V): Een persoonlijke bedenking. Ik ben er absoluut van overtuigd dat de uitvoering zal kloppen met de door u aangehaalde regelgeving. Voor de mensen in kwestie blijft het vreemd om te moeten overgaan naar een ander bestuursniveau. Zij worden onmiddellijk op Mobiliteit geplaatst in een andere functie waarmee men vandaag niet bezig is. Dat is niet uw verantwoordelijkheid. Voor die mensen is het vreemd. Zij hebben die job tot nu toe gedaan. Door een pure taakverschuiving komen zij in een vacuüm terecht zonder te weten welke taak zij in de toekomst moeten opnemen. Wiens fout het is, laat ik in het midden. Het is niet de uwe. Ik betreur wel de manier waarop het geheel in onze staatsstructuren is geregeld.
26.05 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw duidelijk antwoord.
Ik denk dat ik op één vraag nog geen antwoord gekregen heb, namelijk de vraag hoeveel vrijwilligers zich nu al hebben aangemeld. Hebt u daar een idee van?
26.06 Minister Didier Reynders: Mijnheer Jambon, ik heb daarover geen elementen gezien in het voorbereid antwoord.
We zullen starten met een procedure. Ik heb enkele cijfers gegeven op basis van de huidige stand van zaken. Na het directiecomité dat morgen plaatsvindt, zal ik vragen om u schriftelijk een aanvullend antwoord te sturen.
Président: Kristof Waterschoot.
Voorzitter: Kristof Waterschoot.
26.07 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt daarvoor.
Ik heb begrepen dat er vanuit de Vlaamse regering een roadshow opgestart zou worden om vrijwilligers bij Financiën warm te maken om die overstap te maken. Ik neem aan dat daarvoor de nodige faciliteiten gegeven worden. In dit geval pleiten wij wel voor faciliteiten.
Mijnheer de minister, tot slot wil ik u vragen of u het goedvindt dat ik het schriftelijk antwoord op vraag 19933 in ontvangst kan nemen. Dan is dat voor mijn part in orde.
26.08 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen om mijn steun te geven om meer vrijwilligers te bekomen om naar een ander departement te gaan. De toestand bij Financiën is echter dermate goed dat het zeer moeilijk is om vrijwilligers te vinden.
26.09 Jan Jambon (N-VA): En in Vlaanderen is het zo slecht, dus…
26.10 Minister Didier Reynders: Dat heb ik niet gezegd. Maar zij vragen om te blijven!
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19841 van de heer Terwingen is uitgesteld.
27 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de voorwaarden voor de toepassing van het tijdelijk verlaagd btw-tarief van 6 % op nieuwbouw" (nr. 19866)
27 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les conditions d'application du taux temporairement réduit de TVA de 6 % pour les nouvelles constructions" (n° 19866)
27.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, voor de toepassing van het tijdelijk verlaagd btw-tarief van 6 % op de eerste schijf van 50 000 euro in geval van nieuwbouw wordt zowel in hoofde van de bouwheer als bij de verkrijger vereist dat hij of zij, zonder uitstel, er zijn domicilie vestigt en behoudt tot 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van de ingebruikneming van het gebouw. Die periode van vijf jaar is uiteraard lang. Het klein beschrijf inzake registratierechten kent een vergelijkbare verplichting om drie jaar zijn domicilie te vestigen in de aangekochte woning.
Als wij kijken naar de problemen die zich daarbij voordoen dan komt het zelfs voor dat feitelijk samenwonende koppels al uiteen zijn voor zij hun nieuwe woning betrekken. Het is dan ook niet denkbeeldig dat een koppel zoveel ruzie maakt bij de bouw van een woning dat zij al uiteen zijn vóór de woning in gebruik wordt genomen, laat staan dat zij dan nog eens vijf jaar moeten samenblijven om de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6 % te behouden.
Ik heb daarover een reeks vragen.
Ten eerste, staat een dergelijk lange termijn van vijf jaar niet haaks op de wet van 27 april 2007 tot hervorming van de echtscheiding?
Ten tweede, zou het niet wenselijk zijn om de termijn van vijf jaar terug te brengen tot drie jaar zoals bepaald in het klein beschrijf?
Ten derde, treedt de verjaring van de btw niet in na het verstrijken van het derde jaar volgend op dat waarin de oorzaak van de opeisbaarheid van de btw zich heeft voorgedaan, waardoor de navordering in het vierde en vijfde jaar eigenlijk een maat voor niets wordt?
Ten vierde, is het correct dat er geen nalatigheidsintresten en administratieve geldboeten verschuldigd zijn indien een of meerdere bouwheren of verkrijgers spontaan aangifte doen van het feit dat zij de woning niet langer hoofdzakelijk als privéwoning gebruiken of er hun hoofdverblijfplaats behouden binnen die vijfjarige termijn, en het verschillende tarief van maximum 7 500 euro bijbetalen?
Ten vijfde, indien slechts een mede-eigenaar de woning vroegtijdig verlaat, is het dan zo dat slechts verhoudingsgewijs op zijn aandeel btw moet worden bijbetaald?
Ten zesde, geldt hetzelfde wanneer een of meerdere bouwheren of verkrijgers om gewijzigde persoonlijke redenen niet zelf de woning in gebruik nemen en, na spontane aangifte, betaling doen van de verschuldigde btw?
Tot slot, zijn enkel bouwheren of verkrijgers en dus niet aannemers of verkopers de btw verschuldigd zodra zij de woning niet langer als hoofdverblijfplaats en/of hoofdzakelijk als privéwoning aanwenden?
27.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Potter, u beoogt in essentie het geval van een koppel dat een woning heeft laten oprichten, of heeft aangekocht, met toepassing van het verlaagde btw-tarief van 6 % over een totaal gecumuleerde maatstaf van heffing van 50 000 euro, onder de voorwaarden van artikel 1quinquies van het koninklijk besluit nr. 20 inzake btw-tarieven.
Wanneer blijkt, of afdoend aangetoond wordt, dat de voorwaarde inzake het gebruik van die woning door beide mede-eigenaars als hun vaste privéwoning met domiciliëring vroegtijdig — dit wil zeggen in de loop van de in artikel 1quinquies, § 3, 1e lid van het voormelde koninklijk besluit nr. 20 voorgeschreven periode — niet langer vervuld is wegens echtscheiding of uiteengaan van het koppel, wordt aanvaard dat de terugstorting van het genoten belastingvoordeel niet moet gebeuren. Indien er evenwel geen sprake is van een dergelijke behoorlijk gerechtvaardigde oorzaak die de mede-eigenaars verhindert samen het gebouw verder als hun vaste privéwoning te gebruiken, moet het genoten belastingvoordeel van 7 500 euro integraal te worden teruggestort door laatstgenoemden.
Ik verwijs ter zake naar uw vijfde, zesde en zevende vraag.
De integrale terugstorting is ook verplicht wanneer slechts één van de twee mede-eigenaars de woning betrekt of vroegtijdig verlaat.
De voormelde belasting van 7 500 euro wordt opeisbaar op het tijdstip waarop de voorwaarde van het gebruik van de woning door beide mede-eigenaars als hun vaste privéwoning met domiciliëring vroegtijdig niet meer vervuld is.
Krachtens artikel 81bis, § 1, 1e lid van het btw-wetboek is er verjaring voor de vordering tot voldoening van die belasting na het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de opeisbaarheid van de belasting zich voordeed, overeenkomstig wat voorafging. Dit is mijn antwoord op uw derde vraag.
Slechts wanneer de mede-eigenaars aangifte doen op de wijze die bepaald is in artikel 1quinquies, § 3, 2e lid van voormeld koninklijk besluit nr. 20 zijn er geen fiscale geldboeten verschuldigd in hoofde van de betrokkenen.
De intresten, beoogd in artikel 91, § 1 van het btw-wetboek zijn in hoofde van de mede-eigenaars niet verschuldigd. De moratoire intresten — artikel 91, § 4 van het btw-wetboek —zijn verschuldigd tegen de rentevoet in burgerlijke zaken, en met inachtneming van de ter zake geldende regeling. Dit is het antwoord op uw vierde vraag.
Het antwoord op uw eerste en tweede vraag is ontkennend.
Ik moet u zeggen dat ik liever veel fiscale maatregelen heb in een zeer eenvoudig stelsel. Hier gelden een aantal condities voor de toepassing van de maatregel. Dat vergt een heel ingewikkeld mechanisme, spijtig genoeg. Het is echter aan het Parlement of aan de regering om de condities te bepalen voor de toepassing van de maatregel.
27.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord, dat ik verder zal bestuderen.
U hebt gelijk als u zegt dat wij een vrij ingewikkeld systeem hebben gecreëerd, met lange termijnen. In de toekomst moeten wij daarover misschien eens nadenken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les activités des banques BNP, KBC et Dexia dans certains paradis fiscaux" (n° 19868)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la présence de banques aidées par l'État dans des paradis fiscaux" (n° 19877)
- mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de activiteiten van BNP, KBC en Dexia in bepaalde belastingparadijzen" (nr. 19868)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aanwezigheid in belastingparadijzen van banken die door de Staat geholpen worden" (nr. 19877)
28.01 Marie Arena (PS): Monsieur le président, ma question porte sur une information étonnante parue dans la presse néerlandophone. D'après cette source, BNP Paribas, KBC et Dexia seraient toujours actives dans des paradis fiscaux, un an après leur sauvetage. Les trois banques auraient des dizaines de filiales, de fonds et de trusts dans les îles Caïman, à Jersey, aux Bermudes.
Ces informations sont-elles exactes? Ces trois banques auraient-elles toujours des activités dans ces paradis fiscaux mondialement reconnus comme tels? À l'heure d'une lutte acharnée contre la fraude fiscale et les paradis fiscaux - et je pense que vous partagez cette préoccupation -, ne pensez-vous pas qu'il serait grand temps que ces banques, que l'État belge a sauvées, abandonnent ces activités nébuleuses? Quelle serait notre capacité à les y inciter?
28.02 Didier Reynders, ministre: Madame Arena, je ne renverrai pas à l'audition que la commission de suivi va réaliser des différents représentants des banques. J'ai demandé des éléments de réponse à BNP Paribas, Dexia et KBC, puisque nous sommes directement concernés.
Voici la réponse. En ce qui concerne BNP Paribas, le contexte médiatique actuel confirme l'existence d'une confusion sémantique (paradis fiscaux, paradis réglementaires et places off shore) et d'un amalgame instauré entre des pays dont la situation est très différente. La seule liste de paradis fiscaux officiellement publiée au niveau international est la liste des paradis fiscaux non coopératifs de l'OCDE et, en date du 22 février 2010, toutes les juridictions examinées par le global forum de l'OCDE se sont engagées à respecter les standards fiscaux de l'OCDE, ce qui ne veut pas dire qu'elles les ont déjà implémentés.
Les principales places off shore sont de véritables centres économiques et d'expertise financière en termes d'activité internationale. Un groupe de premier plan mondial comme BNP Paribas doit pouvoir servir ses clients internationaux partout dans le monde. Des places off shore comme la Suisse, Monaco, le Luxembourg, les îles Anglo-Normandes, Caïman disposent d'une réglementation solide en matière prudentielle comme en matière de sécurité financière anti-blanchiment, anti-terrorisme.
De la même manière, des évolutions réglementaires sont intervenues en matière d'intégrité des marchés, d'intérêt du client et d'éthique professionnelle, la Suisse et les îles Anglo-Normandes ayant, par exemple, intégré dans leur dispositif juridique, des dispositions issues de récentes directives européennes qui ne leur sont pourtant pas applicables.
L'existence d'éventuels avantages fiscaux n'exonère ni les clients ni les banques d'une imposition dans l'État dans lequel ils sont domiciliés.
Par ailleurs, la législation fiscale belge, comme les réglementations des autres pays industriels, contient toute une panoplie permettant de taxer les bénéfices abusivement localisés dans un paradis fiscal. BNP Paribas Fortis a toujours tenu à respecter les recommandations de la CBFA en la matière. Ces recommandations (circulaire 97/9 du 18 décembre 1997) aux établissements de crédit sur les mécanismes spéciaux qui facilitent la fraude fiscale font partie du Code fiscal de conduite de tout employé de BNP Paribas Fortis en Belgique ou à l'étranger. Les processus à respecter sont similaires en matière de blanchiment d'argent. La banque utilise également la liste des indicateurs décrits dans l'arrêté royal du 3 juin 2007 pour informer la CETIF de toute transaction susceptible d'être de la fraude fiscale organisée.
Tout cela étant, BNP Paribas Fortis n'a qu'un nombre limité d'entités localisées dans les pays dits "paradis fiscaux". La plupart des entités localisées dans de tels pays de l'ancien groupe Fortis ont, en effet, été cédées au gouvernement néerlandais.
Ces entités ne représentent qu'environ un pour-cent du bénéfice net consolidé de BNP Paribas Fortis. On ne peut donc réellement affirmer que BNP Paribas Fortis soit très actif dans de tels pays et utilise ces pays en vue de réduire sa base imposable. En outre, les activités de ces entités sont une pratique courante dans les services financiers, comme par exemple la gestion de fonds à Guernesey où de très nombreux fonds sont localisés.
Je vous le répète, je vous ai lu la réponse de la banque. Vous aurez l'occasion d'interroger ses responsables en commission. On voit bien que l'essentiel a été transféré aux autorités néerlandaises mais il faut poursuivre dans cette voie de limitation des activités dans ce qu'on peut définir comme des pays avec lesquels il faut éviter ce genre de pratiques.
Voici la réponse de Dexia. La banque n'a aujourd'hui aucune activité commerciale dans les trois pays évoqués: les Îles Caïman, Jersey et les Bermudes. En ce qui concerne Jersey, Dexia a revendu son activité fiduciaire le 17 avril 2009 et a lancé un processus de liquidation de ses activités bancaires. La sortie définitive est prévue fin 2010.
La présence de Dexia dans les Îles Caïman se limite à quelques véhicules d'émissions non actifs depuis plusieurs années et dont la localisation s'explique par les considérations de flexibilité juridique qui prévalaient à l'époque.
Enfin, Dexia n'a aucune activité ou implantation aux Bermudes. Par ailleurs, Dexia a suivi de très près les travaux réalisés cette année par l'OCDE et le G20 sur la mise en œuvre des standards internationaux visant à améliorer la transparence en matière fiscale et d'échange d'informations et s'est engagé le 1er octobre 2009 à sortir des pays qualifiés de paradis fiscaux par l'OCDE.
Voici maintenant la réponse de KBC. Un nombre très limité d'entités KBC est établi dans des pays communément connus comme paradis fiscaux: Jersey ou les îles Caïman. Cependant, la présence dans ces pays n'est aucunement guidée par des considérations fiscales. Les revenus limités de ces entités sont entièrement ou en grande partie imposés dans des pays comme les États-Unis ou le Royaume-Uni. Leur présence est uniquement guidée par la conjonction de deux conditions: la souplesse et la rapidité en matière de constitution de sociétés, d'une part, et l'expertise spécifique, l'expérience et la tradition propres aux bureaux qui y sont établis, par exemple en matière d'émission d'instruments financiers, d'autre part.
Voilà pour la lecture des réponses des trois banques.
Vous pourrez interroger les représentants de ces banques en commission. En outre, j'ai déjà expliqué à plusieurs reprises que nous devons avancer - la difficulté étant de définir la liste des pays - vers un mécanisme fiscal qui, quelles que soient les activités, oblige les entreprises à déclarer leurs activités dans des paradis fiscaux, avec pour conséquence l'obligation d'expliquer en quoi consiste la réelle activité économique justifiant cette implantation. À défaut, il faut pouvoir prendre des mesures fiscales plus lourdes en termes de prélèvements. Nous devons aussi pouvoir inverser la charge de la preuve lorsque nous sommes en possession d'éléments indiquant une présence qui n'a pas été déclarée. Il faudra peut-être aussi renforcer les prélèvements ou les sanctions à défaut de déclaration. J'ai déjà évoqué ce mécanisme; nous devrons y travailler dans la foulée des travaux des commissions en cours.
28.03 Marie Arena (PS): Monsieur le ministre, si dans la réponse de BNP Paribas on parle de "confusion sémantique" sur ce que l’on peut qualifier de paradis fiscal, il existe parfois aussi des "utilisations sémantiques" qui permettent à ces institutions, si pas de cacher, en tout cas d’habiller un certain nombre de mécanismes.
Comme vous le disiez, nous aurons certainement l’occasion d’analyser les différentes situations et les raisons pour lesquelles ces institutions sont installées dans ces paradis fiscaux. Je pense à la charge fiscale mais aussi au manque de transparence. On abordera certainement la problématique du secret bancaire. On retrouve aussi dans ces paradis fiscaux la possibilité d’éluder l’impôt dans le pays d’origine et d'y gérer un certain nombre de revenus et de moyens financiers qui sortent complètement de la taxation.
Ces différentes réponses méritent une analyse et il sera intéressant de décortiquer les différents mécanismes.
L'incident est clos.
Voorzitter: Marie Arena.
Présidente: Marie Arena.
29 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de mogelijke vrijstelling van accijnsborg voor bedrijven met een AEO-certificaat" (nr. 19981)
29 Question de M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'éventuelle dispense de caution d'accise pour les entreprises en possession d'un certificat AEO" (n° 19981)
29.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik verwijs naar het verslag van onze commissie over het wetsontwerp houdende de algemene regeling inzake accijnzen. Staatssecretaris Clerfayt, die u toen verving, stelde dat de Europese wetgeving de lidstaten verplicht om een accijnsborgstelling op te leggen. België kan dus niet zomaar zelf beslissen om een totale vrijstelling te verlenen voor het stellen van een zekerheid. Dat werd tijdelijk opgelost door een amendement van de regering, dat de accijnsborg beperkt tot een maximum van 9 miljoen euro.
Mijnheer de minister, ik heb daar, net als toen in de commissie – maar het was toen heel erg laat –, een aantal bedenkingen bij en de volgende vragen.
Kunt u mij meedelen welke Europese wetgeving inzake accijnsgoederen aan de lidstaten verplicht om een borgstelling op te leggen?
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om ook voor accijnsgoederen tot een vermindering of vrijstelling van borgstelling te komen? Ik weet dat er momenteel volop een vergelijkbaar onderzoek loopt voor de douaneborg.
Mocht Europa die borgstelling inderdaad verplichten, bent u dan bereid om die problematiek opnieuw op Europees niveau aan te kaarten, om tot afstemming te komen en concurrentie daaromtrent te vermijden?
29.02 Minister Didier Reynders: Ten eerste, de verplichting om een zekerheid te stellen bestemd om de risico's te dekken die inherent zijn aan het overbrengen van de accijnsgoederen onder schorsing van accijnzen, is opgenomen in artikel 18 primo, van de richtlijn 2008/118/EG van 16 december 2009 van de Raad, houdende een algemene regeling inzake accijnzen en houdende intrekking van de richtlijn 92/12/EG.
Ten tweede, de
nationale wetgeving voorziet reeds in de mogelijkheid om het geheel der
zekerheden die door een erkend entrepothouder moeten worden gesteld, te beperken
tot een maximumbedrag van 9 miljoen euro. De beperking houdt reeds
een belangrijke vermindering in van het bedrag dat als zekerheidsstelling kan
worden gevraagd aan de operatoren die actief zijn in de sectoren van de zwaar
belaste accijnsproducten, in het bijzonder sommige energieproducten en alcohol.
Het bedrag van
9 miljoen euro is een compromis voor de administratie, die de zekerheid
heeft om de in het spel zijnde accijnzen te kunnen innen, en anderzijds, voor
de economische operatoren, die met een financieringslast worden geconfronteerd.
Op dit ogenblik is het niet opportuun om aan het compromis te raken.
Ten derde, het spreekt voor zich dat ik bereid ben om actief deel te nemen aan welke discussie dan ook, die door de Europese Commissie omtrent de borgstelling aanhangig zou worden gemaakt. Gelet op het feit dat er in de nationale wetgeving al in een beperking van de waarborg is voorzien en gelet op de belangrijkheid van de bedragen aan accijnzen die in het spel zijn in geval van onregelmatige overbrengingen, acht ik het niet opportuun om op communautair niveau een dergelijke discussie op gang te brengen. Het is een correct compromis voor mijn administratie.
29.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp uw standpunt wel over het evenwichtig compromis inzake 9 miljoen euro, dat een aantal jaren geleden bereikt is. Mijn enig probleem daarmee is dat het een plafond is. Er is dus geen enkele link tussen de activiteiten van een onderneming en het plafond. In de praktijk zijn het dus alleen de zeer grote spelers in accijnsgoederen, die een voordeel hebben. Dat zijn in de praktijk de grote oliemaatschappijen en een aantal spelers in de chemische industrie. Zij hebben een voordeel bij het plafond en de rest eigenlijk niet. Het zou mij dus logischer lijken om op termijn te evolueren naar een systeem dat een link legt met de effectief gerealiseerde accijnzen die verschuldigd zijn. Die is op dit moment totaal afwezig.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
30 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de sale-and-lease-backoperaties met overheidsgebouwen" (nr. 19315)
30 Question de M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les opérations de sale-and-lease-back concernant des bâtiments publics" (n° 19315)
30.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u kent de discussie over de sale-and-lease-back-operatie van de overheidsgebouwen, die als mechanisme geen slechte maatregel zou moeten zijn. Er is echter heel wat discussie over de voorwaarden waarop de federale regering een aantal gebouwen in deze constructie heeft gestoken.
Mijnheer de minister, klopt het dat de hele operatie ongeveer een half miljard euro zal kosten? Hoeveel gebouwen worden er gehuurd door de Regie der Gebouwen die daarvoor in de sale-and-lease-back-operatie zaten? Hoeveel is de kostprijs hiervan per jaar? Hoeveel van deze gebouwen waren vroeger eigendom van de overheid?
30.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Waterschoot, de huur voor de gebouwen die de Staat tussen 2001 en 2006 verkocht, bedraagt in 2010 150 850 266 euro. Taksen en onroerende voorheffingen zijn daar inbegrepen. Dat bedrag is iets meer dan 30 % van het totaal bedrag van de jaarlijkse huurgelden ten laste van de Regie der Gebouwen.
Om die informatie te vervolledigen, en om de doelstellingen van de sale-and-lease-backs tussen 2001 en 2006 zo goed mogelijk toe te lichten, herinner ik er graag aan dat de toevlucht tot dat type operaties allerhande voordelen heeft geboden1: een groter aantal federale ambtenaren wordt ondergebracht in veel betere werkomstandigheden; de overheidsdiensten worden gecentraliseerd waardoor veel versnipperd geraakte inplantingen, vooral in het Brussels Gewest, worden geschrapt; de Staat vermijdt forse investeringen in de uitvoering van zware renovatiewerken in omvangrijke gebouwen; de risico’s en verplichtingen van de eigenaar zijn voor de privé-sector gedurende de gehele looptijd van de huurovereenkomst; er worden aanzienlijke financiële opbrengsten gegenereerd ten aanzien van de federale begroting.
De Regie der Gebouwen huurt momenteel 533 gebouwen tegen een jaarlijks totaal bedrag van 411 443 000 euro. Van die gebouwen zijn er 80 door de Staat verkocht en opnieuw gehuurd.
Dat zijn de verschillende elementen in antwoord op uw vraag.
L'incident est clos.
31 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het actieplan van de administratie douane en accijnzen" (nr. 19983)
31 Question de M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le plan d'action de l'administration des douanes et accises" (n° 19983)
31.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over het actieplan van de Administratie der Douane en Accijnzen. U meldde vorige week in de commissie – en dat vond ik zeer positief – dat de douane zou overgaan tot een actieplan om de problemen met het PLDA-systeem weg te werken en een oplossing te bieden voor de historische niet-aanzuiveringen. Tegen 1 september zouden alle historische niet-aanzuiveringen zijn weggewerkt. Ik ben recent toch nog bij een aantal bedrijven ter plaatse geweest. Ook vandaag worden nog steeds heel wat bijkomende niet-aanzuiveringsdossiers bijgecreëerd, door het falen van het systeem – en dat ben ik met u eens – of door fouten gemaakt bij aangiftes.
Kunt u toelichting geven over de concrete acties die in het actieplan van de douane zijn opgenomen?
Kan dit actieplan, zoals overlegd met de privésector, worden bezorgd aan de kamercommissie?
Zal er ook een structurele oplossing worden gevonden voor de niet-aanzuiveringen die er vandaag nog bij komen?
Bevat het actieplan elementen van oplossing in de problematieken van de directe vertegenwoordiging en de vrijstelling van douaneborg bij een AEO-certificaat?
31.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Waterschoot, het door de Douane uitgewerkte actieplan betreft de regularisatie van een niet-aangezuiverde aangifte ingevolge het gebruik van noodprocedures die sinds de opstart van PLDA werden uitgeroepen tot op het ogenblik van de aanpassing van het PLDA-systeem.
Het betreft inzonderheid de volgende gevallen. Ten eerste, de niet-aanzuivering van de summiere aangifte inkomende zeevracht. Ten tweede, de wisselwerking tussen NCTS en PLDA. Ten derde, het opvolgen van de (…).
Voor de wisselwerking NCTS-PLDA zal het systeem aangepast zijn tegen eind augustus 2010. Ondertussen werd een gestructureerde opvolging voor de nieuwe niet-aanzuiveringen uitgewerkt, waardoor de handel en de plaatselijke douane de mogelijkheid hebben onmiddellijk te reageren, zodat nieuwe niet-aanzuiveringen onder controle zijn. Voor het regulariseren van al deze niet-aanzuiveringen werden aan de gewestelijke directies van Antwerpen en Gent de nodige bestanden bezorgd. De plaatselijke douane zal, op basis van deze informatie, en met gebruikmaking van een risicoanalyse, de nodige acties ondernemen.
Op 24 februari 2010 werden de concrete maatregelen van het actieplan besproken met de handel. Het plan werd gunstig onthaald. Tijdens deze vergadering werden de vooropgestelde acties, de timing en de werkverdeling besproken. Er werden tevens afspraken gemaakt om twee evaluatievergaderingen te beleggen met de handel.
Ik acht het niet aangewezen om het volledige actieplan ter beschikking te stellen, vermits het eveneens gevoelige informatie bevat over de uit te voeren risicoanalyse.
De problematiek van de indirecte vertegenwoordiging en van de vrijstelling van borg bij een AEO-certificaat behoort niet tot het actieplan over de niet-aanzuiveringen, maar werd apart met de handel overlegd.
Wat de directe vertegenwoordiging betreft, wordt onderzocht of die wijzen van vertegenwoordiging kunnen worden toegelaten, alvorens het nieuwe communautaire Douanewetboek in 2013 van toepassing wordt en alvorens de Belgische wetgeving is aangepast. Directe vertegenwoordiging vergt echter in de eerste plaats het aanpassen van de voorschriften en van het elektronisch PLDA-systeem zelf. Deze analyse zal binnenkort worden opgestart, met de contracten.
31.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is jammer dat de heer Jambon er niet meer is om mij uit te lachen met wat ik nu ga zeggen.
Ik heb de laatste tijd de indruk dat wij in het dossier inzake douane en accijnzen een hele vooruitgang aan het maken zijn, waarvoor dank.
Ik vind het een beetje jammer dat uw administratie het actieplan niet aan deze commissie wil bezorgen. Ik denk dat dit minder met de gevoeligheid van het actieplan te maken heeft, maar meer met de gevoeligheid van een aantal mensen bij de administratie. Ik denk dat dit meer de reden is dan de gevoelige inhoud over de selectie. Voor zover ik weet staat daar immers niet zo veel over in.
Ik dank u voor de positieve evolutie in dit dossier.
L'incident est clos.
32 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de uitbreiding van het stelsel sloop- en nieuwbouw tot het hele grondgebied" (nr. 19985)
32 Question de M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'extension du régime de démolition et reconstruction à tout le territoire" (n° 19985)
32.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het stelsel voor sloop en nieuwbouw in verpauperde gebieden, de afloop ervan en de uitbreiding ervan.
In het raam van de crisismaatregelen werd het stelsel voor sloop en nieuwbouw uitgebreid naar het hele grondgebied. Dit houdt in dat wie voor 31 maart eigenaar geworden is van een gebouw, dat sloopt en een volledig nieuw bouwt, aan 6 % kan werken. Nu is er een discussie tussen een aantal ontwikkelaars en de btw-administratie.
De Antwerpse btw-administratie interpreteerde in elk geval de datum, 31 maart, in dit stelsel als de datum waarop de notariële akte verleden moet zijn. Sommigen trekken dit in twijfel en zeggen dat de regelgeving enkel zegt dat men eigenaar geworden moet zijn, en dat men al eigenaar wordt bij het ondertekenen van het compromis, als daar geen opschortende voorwaarden in staan.
Mijn vraag is: hoe zit het nu? Bent u het eens met die interpretatie dat het ondertekenen van een compromis zonder opschortende voorwaarden als datum van aankoop genomen kan worden?
32.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Waterschoot, een van de voorwaarden om van zo een verlaagd btw-tarief van 6 % te genieten, is het feit dat de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot de bedoelde werken, voor 1 april 2010 moet worden ingediend bij de bevoegde overheid. In tegenstelling tot hetgeen u veronderstelt, is het tijdstip waarop men eigenaar wordt niet van belang.
Het vormt dus geen beletsel voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief van 6 % voor de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een privéwoning, indien een persoon na 1 april 2010 een afbraakpand aankoopt en voor die datum een aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot de bedoelde afbraak- en heropbouwwerken werd ingediend door de verkoper van dat pand. De overige voorwaarden moeten vanzelfsprekend ook vervuld zijn.
Ik herinner eraan dat het voor de toepassing van artikel 1 quater wel van belang is dat het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt, overeenkomstig artikel 22 van het BTW-Wetboek, zich uiterlijk voordoet op 31 december 2010.
Indien u een concreet geval voor het oog hebt, ben ik steeds bereid het te laten onderzoeken door de bevoegde diensten van mijn administratie, voor zover u mij althans de nodige informatie verschaft.
32.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik zal u de informatie bezorgen, want het gaat in het concreet geval over de verkoop van appartementsgebouwen die al af zijn en waar een stedenbouwkundige vergunning voor is in het kader van een promotieopdracht. Daar bestaat discussie over het compromis.
Ik dank u voor uw geduld vandaag met al mijn vragen.
L'incident est clos.
33 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de goedkeuring van de Regie der Gebouwen voor het gebruik van haar gebouwen" (nr. 20061)
33 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'accord de la Régie des Bâtiments concernant l'utilisation de ses immeubles" (n° 20061)
33.01 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, al verscheidene jaren wordt in de oude kazerne in Dendermonde met de steun van de stad jaarlijks het muziekfestival City Sounds georganiseerd, een van de weinige overblijvende grote muzikale evenementen in het centrum van de stad. Het is een zeer succesvol evenement dat elk jaar meer deelnemers kent.
Voor het gebruik van de oude kazerne waar dit plaatsvindt bestaat er een convenant tussen de Regie der Gebouwen en de stad Dendermonde. De Regie der Gebouwen is eigenaar van deze kazerne. Voor de editie van City Sounds van dit jaar kregen de organisatoren van de stad te horen dat er in het kader van de veiligheid eerst een formele goedkeuring moet zijn van de Regie der Gebouwen opdat zij opnieuw gebruik zouden kunnen maken van het gebouw.
Mijnheer de minister, ik heb hier een aantal vragen over. De eerste vraag is een algemene. Is het de gewoonte dat de Regie der Gebouwen steeds formeel goedkeuring geeft voor het gebruik van de gebouwen waarvan zij eigenaar is? Zo ja, is dat ook het geval als er reeds een convenant over het gebruik bestaat?
Ten tweede enkele vragen met betrekking tot dit concrete geval. Werd er voor de vorige edities van City Sounds formeel goedkeuring gegeven door de Regie der Gebouwen voor het gebruik van de oude kazerne? Is het voor de editie van dit jaar nodig dat de Regie der Gebouwen haar goedkeuring geeft?
33.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Pas, het is inderdaad volgens de geplogenheden dat de Regie der Gebouwen een formeel akkoord heeft voor het gebruik van de staatsgebouwen die zij in beheer heeft. Wanneer de Regie der Gebouwen dergelijke aanvragen voor het gebruik van een gebouw ontvangt, onderzoekt zij of een gebruikstoelating kan gegeven worden en onder welke voorwaarden dit dient te gebeuren.
De Regie der Gebouwen onderzoekt in eerste instantie of het beoogde gebruik valt onder de functie van het gebouw. Ingeval het gebouw een bestemming heeft, houdt de Regie der Gebouwen steeds rekening met het standpunt van de gebruiker van het gebouw. Andere criteria die onderzocht worden in het kader van dergelijke aanvragen zijn de veiligheidsvoorschriften, de praktische modaliteiten, afspraken rond vergoedingen, aansprakelijkheid en verzekeringen.
Voor de kazerne te Dendermonde werd in de aankoopakte een gratis gebruiksrecht door de stad bedongen voor een periode van drie jaar. Bij verder gebruik door de stad zou de stad hiervoor moeten betalen. Na deze periode van drie jaar heeft de Regie der Gebouwen het aankoopcomité dan ook gevraagd een huurvergoeding te bepalen en werd een voorstel van huurovereenkomst aan de stad overgemaakt. Dit voorstel van contract werd ondanks aandringen van de juridische dienst van de Regie der Gebouwen evenwel nooit door de stad ondertekend.
In 2004 heeft de stad haar intentie laten blijken om de site te ontruimen met uitzondering van één tube voor het Ros Beiaard. De stad heeft aan haar intentie tot dusver evenwel geen gevolg gegeven en gebruikt tot op vandaag de kazerne voor de opslag van praalwagens, grote museumstukken die tegen vocht kunnen, bloembollen en dergelijke meer.
Dergelijke toestand kan niet blijven voortduren. Ik heb dan ook aan de Regie der Gebouwen gevraagd onmiddellijk te onderzoeken op welke wijze aan dit gedogen zo vlug mogelijk een einde kan worden gesteld teneinde dit staatsgoed op de meest geschikte wijze te valoriseren.
In geen geval werden afspraken gemaakt met de stad over het gebruik van het gebouw door derden. Een kandidaat-gebruiker dient zich dus tot de Regie der Gebouwen te wenden, die de aanvraag zal beoordelen.
De Regie der Gebouwen heeft nog nooit een aanvraag ontvangen van de organisatoren van City Sounds en heeft dus ook nooit eerder zijn goedkeuring gegeven.
City Sounds dient zich voor een aanvraag voor het gebruik van een gebouw tot de Regie der Gebouwen te wenden. Zo simpel is het.
33.03 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord.
Ik heb u inderdaad in het verleden al vragen gesteld over de bestemming van die oude kazerne, omdat daar met de stad onduidelijkheid over was.
Ik begrijp de organisatoren van City Sounds wel. Een belangrijk criterium dat u ook hebt vernoemd, is de veiligheid. Het gebouw heeft altijd, voor de organisatie van het evenement van City Sounds, positief advies gekregen van de brandweer en de politiediensten inzake veiligheid. Dat is ook dit jaar het geval.
Ik hoop dan ook, als City Sounds een aanvraag indient bij de Regie der Gebouwen, dat het zo snel mogelijk een antwoord kan krijgen en zo snel mogelijk duidelijkheid heeft. Als City Sounds wil overgaan tot praktische regelingen voor zijn evenement, boekingen en dergelijke, dan heeft het immers wel een snelle reactie nodig.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.54 uur.
La réunion publique de commission est levée à 18.54 heures.