Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

Commission des Relations extérieures

 

van

 

woensdag 24 februari 2010

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 24 février 2010

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer Dirk Van der Maelen.

La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. Dirk Van der Maelen.

 

01 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de houding van de Europese president over de Vlaamse Beweging" (nr. 17422)

01 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'attitude du président européen vis-à-vis du mouvement flamand" (n° 17422)

 

01.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag stel ik naar aanleiding van uitspraken van Herman Van Rompuy, de huidige president van Europa. In het weekblad Elsevier verklaarde hij op 7 november 2009 in een interview dat hij als Europeaan werd opgevoed. Hij noemde de Europese gedachte en ik citeer hier zijn woorden: “een antidotum voor flamingantisme, een tegengif tegen de Vlaamse beweging”. President Van Rompuy beschouwt de Vlaamse Beweging blijkbaar als een gif. Dat is in alle geval de beeldspraak die hij gebruikt.

 

De Vlaamse Beweging heeft ervoor gezorgd dat de Vlaamse identiteit bewaard bleef in een tijd waarin men de Nederlandse taal en cultuur in ons land probeerde te vernietigen. Zelfs voorstaande christendemocraten zoals priester Daens en Frans Van Cauwelaert beschouwden zich als flaminganten en noemden zich ook zo. Voor hen was “flamingant” – een woord dat eigenlijk door tegenstanders van de Vlaamse beweging was bedacht – een eretitel.

 

Graag vernam ik of ook u en de Belgische regering Europa als een antidotum voor flamingantisme - dus de woorden van Herman Van Rompuy - en een tegengif voor de Vlaamse beweging beschouwt.

 

Indien niet, vernam ik graag hoe u er zal op toezien dat de nieuwe Europese president zijn positie niet zal misbruiken om de historische verwezenlijkingen van de Vlaamse beweging, die naar hij zelf aangeeft een tegengif behoeft, terug te draaien.

 

01.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, ik heb het interview met de toenmalige Belgische eerste minister Van Rompuy in Elsevier van 7 november laatstleden ook gelezen. Hoewel u het met mij eens zult zijn dat wij geen club van tekstexegeten zijn, is het toch wijs het fragment waarvan sprake even eruit te lichten.

 

Ik citeer uit de tekst. Eerst is er een beschrijvend stuk: “De intellectueel Van Rompuy sluit zijn gedachten niet op binnen de landsgrenzen. Hij is een Europeaan. ‘Zo zijn wij opgevoed bij de jezuïeten. De Europese gedachte was een antidotum voor flamingantisme, een tegengif tegen de Vlaamse beweging’ ”. Wanneer ik lees wat ik lees, stel ik vast dat de heer Van Rompuy een beschrijving van zijn opvoeding geeft, en voor zover men een mening geventileerd kan zien, veeleer een beschrijving hoe de jezuïeten, die hem opvoedden, tegen een aantal zaken aankeken. Hij geeft zijn persoonlijke mening niet weer.

 

Voor het overige vind ik dat het vervolg van uw vraag niet van toepassing is. Ik ben het immers niet met u eens dat de heer Van Rompuy de woorden die hij in de mond neemt, voor zijn rekening neemt, maar veeleer een beschrijving geeft van de wijze waarop hij in zijn jeugd een opvoeding heeft genoten.

 

01.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik neem akte daarvan. In zijn functie van president van de Europese Unie zit hij nu natuurlijk een instelling voor die zelf ook boven nationalisme en regionalisme wil uitstijgen, en dat ook herhaaldelijk zegt. Ik zal er in elk geval op blijven toezien dat men de Europese positie en ambities niet gebruikt om zich af te zetten tegen de eigen identiteit. Dat is immers niet de bedoeling, en is dat ook nooit geweest van het oorspronkelijke Europese project. Gezien het feit dat de voormalige premier van België de eerste president van Europa is, hoop ik dat hij zich in het vervolg zal hoeden voor dergelijke uitspraken en voor misverstanden die daaruit kunnen voortkomen.

 

Er is nog een aspect dat altijd in de Vlaamse beweging heeft gezeten, misschien bij de jezuïeten van Herman Van Rompuy maar bijvoorbeeld wel bij August Vermeylen, met name een heel sterke correlatie tussen de Vlaamse beweging en het Europese gedachtegoed: Vlaming zijn om Europeeër te zijn. Dat wil ik gewoon even kwijt. De twee staan niet in tegenstelling tot elkaar.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: In afwachting van de aanwezigheid van alle collega’s die een vraag hebben onder punt 1 van de agenda, stel ik voor het woord te geven aan mevrouw Colen voor het stellen van haar volgende vraag.

 

02 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de loonsverhoging voor EU-ambtenaren" (nr. 18544)

02 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'augmentation du traitement des fonctionnaires européens" (n° 18544)

 

02.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb die vraag een tijdje geleden ingediend.

 

Ik weet momenteel niet precies hoe het afgelopen is met de zaak de rond loonsverhoging van de EU-ambtenaren.

Ze eisten een loonsverhoging van 3,4 %. In het kader van hun statuut kunnen ze dat ook eisen, maar in de context van de economische crisis, loonmatiging en werkloosheid, kwam dat bij de bevolking in het algemeen nogal slecht over. Omdat ze die verhoging niet kregen, hebben ze een rechtsgeding aangespannen tegen de zevenentwintig EU-lidstaten, bij het Europees Hof van Justitie. De rechters van het hof kunnen echter eveneens genieten van de 3,4 % loonsverhoging, indien die er zou komen. Ze zijn dus tevens betrokken partij.

 

Vandaar mijn volgende vraag, met name zou u mij kunnen mededelen wat de houding van de Belgische regering is in dat dispuut, waarin ze rechtstreeks betrokken is omdat ze ook voor het Europees Hof van Justitie wordt gedaagd? Heeft de regering daar een standpunt in en hoe gaat ze handelen?

 

02.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, het klopt dat de Ministerraad van de Europese Unie op 23 december 2009 de verordening heeft aangenomen die met terugwerkende kracht op 1 juli 2009 de salarissen en de pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie aanpast. De Raad heeft daarbij het oorspronkelijke voorstel van de Commissie gewijzigd, om zo de verhoging van de salarissen van de EU-ambtenaren tot 1,85 % te beperken, terwijl de Commissie zelf een verhoging met 3,7 % had voorgesteld.

 

Als gevolg van die beslissing van de Raad, die het voorstel van de Commissie naar beneden aanpaste, heeft de Europese Commissie beslist om in beroep te gaan bij het Hof van Justitie, krachtens artikel 263 van het Verdrag van Lissabon. Dat beroep heeft betrekking op die beslissing van de Raad en niet op België als zodanig. Het is technisch dus niet volledig juist dat er een beroep tegen de zevenentwintig lidstaten is aangetekend. Dat klopt niet, het is ten opzichte van de beslissing van de Raad als college dat dat gebeurd is.

 

De Commissie betwist immers de door de Raad aangenomen verordening en heeft de annulering ervan gevraagd. De Commissie meent dat de verordening van de Raad afwijkt van de correcte toepassing van de door bijlage 11 van het statuut van ambtenaar van de Europese Gemeenschap geijkte methode. De situatie is momenteel relatief eenvoudig; in afwachting van het vonnis krijgen de Europese ambtenaren enkel de tot 1,85 % beperkte verhoging, met terugwerkende kracht weliswaar vanaf 1 juli 2009. Voor het overige kan ik u melden dat België als zodanig geen partij is in het geding en het vonnis van het Europees Hof van Justitie afwacht.

 

02.03  Alexandra Colen (VB): Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Geert Versnick.

Président: Geert Versnick.

 

De voorzitter: Collega’s, gelieve mij te verontschuldigen voor mijn laattijdig aankomen. Ik dank de heer Van der Maelen die het voorzitterschap op een voortreffelijke manier heeft overgenomen.

 

Naar verluidt heeft de heer Kindermans laten weten dat hij wordt opgehouden in het verkeer en dus wat later zal aankomen.

 

03 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de EU-informatiecampagne in Turkije" (nr. 18545)

03 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la campagne d'information de l'UE en Turquie" (n° 18545)

 

03.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag betreft de EU informatiecampagne in Turkije. De heer Mark Pierini, ambassadeur van de EU in Turkije, kondigde op 14 januari aan dat de EU in Instanbul en in 16 andere Turkse plaatsen informatiecentra zal openen. Dat zou gebeuren ten einde de Turkse bevolking informatie te verschaffen over de EU, over haar standpunten, en over het Turkse toetredingsproces.

 

Op welke manier zullen de Belgische diplomatieke vertegenwoordigers met die EU-centra samenwerken? Welk standpunt zal aan de Turkse bevolking verkondigd worden betreffende de toetreding van Turkije tot de EU?

 

03.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, wat de communicatie betreft hanteert de Europese Unie een gedecentraliseerde aanpak. Op die manier kan rekening gehouden worden met de specifieke noden van elk kandidaat-land. Met het oog daarop werd op 14 januari 2010 in Instanbul een zestiende informatiecentrum over de EU geopend.

 

Het personeel van het informatiecentrum wordt autonoom geleid en gecoördineerd door de Europese Commissie in het kader van haar algemene communicatiestrategie. De lidstaten nemen ter zake dus geen initiatief. De contacten met de delegaties van de lidstaten zijn dan ook zeer beperkt.

 

De centra hebben als opdracht de Turkse bevolking te informeren over het functioneren van de EU, over het aan de gang zijnde hervormingsproces, en over het toetredingsproces van Turkije. Zij formuleren daarbij echter geen standpunten. Het doelpubliek bestaat voornamelijk uit de media, de jongeren, en de zakenwereld. Daartoe worden door de centra informatieactiviteiten, conferenties, en workshops of culturele activiteiten georganiseerd. Ik benadruk nogmaals dat de informatiecentra geen standpunten willen innemen of die indruk willen wekken. Ze leveren een louter pedagogische en communicatieve inspanning.

 

03.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Egypte en het onderzoek naar sektarisch geweld" (nr. 18546)

04 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation en Egypte et l'enquête sur la violence sectaire" (n° 18546)

 

04.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Marc Franco, het hoofd van de EU-delegatie in Egypte, verklaarde op 15 januari in Cairo dat de mensenrechten een prioriteit zijn in het buitenlands beleid van de EU. Hij sprak zijn bekommernis uit over de situatie van de kopten, die nog steeds het slachtoffer worden van islamitisch geweld. Met een jaarlijkse steun van 250 miljoen euro is de Europese Unie na de Verenigde Staten de grootste buitenlandse donor van Egypte, waardoor haar woorden wel een zeker gewicht hebben. Ook voor ons land zijn de mensenrechten een prioriteit in het buitenlands beleid.

 

Daarom zou ik graag vernemen op welke wijze onze ambassade in Cairo aan de Egyptische autoriteiten kenbaar maakt dat sektarisch geweld niet door de beugel kan.

 

De Egyptische regering kondigde aan dat een onderzoek zou worden opgestart na de aanvallen op christenen in Naga Hammadi op kerstavond. Weet u hoe ver dat onderzoek staat? Verloopt het volgens onze ambassade op een ernstige wijze?

 

04.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, u zegt terecht dat de mensenrechten een prioriteit zijn in het Belgische buitenlands beleid. Mijn administratie en onze ambassade in Cairo volgen bijgevolg de toestand van de mensenrechten uiteraard ook in Egypte op, inclusief de situatie van religieuze minderheden. Men doet dat trouwens van nabij, zowel in het raam van het actieve mensenrechtenbeleid van de EU en van België als met het oog op de bespreking van het land Egypte in de context van het Universeel Periodiek Onderzoek van de VN-Mensenrechtenraad, dat plaatsvond van 8 tot 19 februari.

 

Wat de recente aanvallen op koptische christenen in Naga Hammadi betreft, is het onderzoek van de Egyptische autoriteiten naar misdadigers onmiddellijk van start gegaan. Volgens onze informatie gaat dat onderzoek trouwens ook snel vooruit. Drie verdachten werden opgepakt en zullen door een speciale veiligheidsrechtbank worden berecht. Uit het overheidsoptreden na de moorden blijkt dat de Egyptische staat de moorden bijzonder ernstig neemt. Onderzoekscommissies van het parlement en van de nationale mensenrechtenraad hebben de regio bezocht. Hierbij kan ook worden gemeld dat heel wat inspanningen werden ondernomen om het kwalijke karakter van de moorden te onderstrepen. Alle politieke en religieuze overheden van het land riepen de bevolking op tot tolerantie en verzoening. Zowel leden van de regering en het parlement, alsook de koptische paus Shenouda en de grote imam van het Al-Azhar, het hoogste religieuze gezag van de moslimgemeenschap in Egypte, hebben de aanvallen zwaar veroordeeld.

 

04.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik vind het wel belangrijk dat men het dossier blijft opvolgen. Die moorden hebben het nieuws gehaald, maar er zijn aanhoudend wrijvingen en problemen tussen de religieuze gemeenschappen. Zeker de situatie van de kopten in Egypte is niet benijdenswaardig.

 

Ik dank u voor uw antwoord. Ik zal de zaak blijven opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de EU in de VN" (nr. 18547)

05 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'UE au sein des Nations Unies" (n° 18547)

 

05.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, in januari verklaarde de Spaanse minister van Europese Zaken Diego Lopez Garrido dat het Spaans EU-voorzitterschap een krachtige globale speler wil maken van de Europese Unie door de Europese Unie met dezelfde stem te laten spreken op internationale fora zoals de VN en de G20. Er gaan stemmen op om de 27 delegaties van de EU-lidstaten verregaand met elkaar te versmelten zodat de EU nog slechts met één stem zou spreken in de Verenigde Naties.

 

Wat is de houding van de Belgische regering dienaangaande? Is dit geen nieuwe aantasting van de soevereiniteit van ons land waardoor wij op het internationale forum als land onzichtbaar dreigen te worden? Wat is het standpunt dat u ter zake inneemt?

 

05.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Colen, ik moet u eerlijk zeggen dat dit van de reeks vragen degene is die ik het minst goed begreep. U verwijst naar stemmen die opgaan om de delegaties van de EU-lidstaten te versmelten. Ik heb eigenlijk moeite om in te schatten wat men daar precies mee bedoelt. Ik citeer wat dat betreft ook tal van uw collega’s in de zitting die we gisteren hebben gehad samen met de senatoren over het EU-voorzitterschap. Daarbij werd nogal Kamerbreed onderstreept dat het essentieel is, wanneer Europa wat sterker voor de dag wil komen in het kader van het mondiale debat en meer player in plaats van alleen maar payer wil zijn, om veel meer met één stem te spreken. Ik meen trouwens dat niemand ten gevolge van die thesis veronderstelt dat de nationale soevereiniteit wordt aangetast

 

Het is duidelijk dat het verdrag van Lissabon met het installeren van twee nieuwe figuren die in dit verband relevant zijn, de permanente voorzitter voor aangelegenheden wanneer het gaat over regeringsleiders en de hoge vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, precies wou beantwoorden aan de stellige ambitie om bijvoorbeeld niet te vaak mee te maken wat we in Kopenhagen hebben meegemaakt. De Europese lidstaten kwamen toen immers met sterke ambitie naar de klimaatconferentie om vervolgens vast te stellen dat men er bij het opmaken van de conclusies veel te weinig aan te pas kwam, zeker niet in verhouding tot onze ambitie. Wanneer we dus vandaag spreken over het organiseren van ons eigen buitenlands beleid, in overeenstemming met het verdrag van Lissabon trouwens, dan is dat niet met de bedoeling om de soevereiniteit te verminderen of aan te tasten maar om sterker met één stem te spreken.

 

Bij het creëren van de externe actiedienst van mevrouw Ashton zal een logica worden gevolgd waarbij delegaties van de Unie bij derde staten en internationale organisaties versterkt zullen worden met vertegenwoordigers van de nationale diplomatieke diensten. Dat betekent echter geen opheffing of annulering van de diplomatieke realiteit lidstaat per lidstaat. Het is duidelijk dat er een debat zal komen. Ik ben trouwens ook geïnteresseerd om met het Parlement van gedachten te wisselen over de precieze definitie van de complementariteit tussen enerzijds de taak van de nationale diplomatie die uiteraard blijft bestaan en anderzijds dat wat de dienst van de hoge vertegenwoordiger doet. Ik geloof wel dat er grote eensgezindheid bestaat over de vaststelling dat, door vertegenwoordiging van mensen die oorspronkelijk uit de Commissie komen of door mensen die uit de lidstaten komen, het essentieel is dat wij er met de Europese externe actiedienst voor zorgen dat we veel sterker met één stem spreken op de internationale fora, waarbij ik denk aan de Verenigde Naties en de G20.

 

Wat dat betreft is de uitspraak van collega Garrido perfect te begrijpen. Ik kan die gerust ook voor mijn rekening nemen. Ook wij willen tijdens ons roterend voorzitterschap inspanningen doen om er een realiteit van te maken dat Europa zoveel mogelijk met één stem spreekt.

 

Tot slot wil ik nog zeggen dat dit niet alleen een institutioneel verhaal is van “wie er mag spreken”? Het is eerst en vooral een verhaal van “en wat zeggen wij”? Het is daar dat uitgerekend de werkzaamheden in de Raad Algemene Zaken, voorbereiding van de Europese Raad en tegelijkertijd ook de werkzaamheden in de Raad Buitenlandse Zaken belangrijk zijn om tot een consensus te komen. Eens men een consensus heeft in een aantal heikele of delicate onderwerpen, lijkt het mij inderdaad van belang om zoals de heer Garrido zegt, ervoor te zorgen dat wij een krachtige algemene speler kunnen zijn door met één enkele stem te spreken op internationale fora.

 

05.03  Alexandra Colen (VB): Ik kan u daar helemaal in volgen. Oorspronkelijk had ik ook mijn interpretatie van die uitlatingen van Garrido en van andere zaken die ik hier en daar lees, en dat gaf mij de indruk dat men er ooit wil naar streven om doodgewoon de diplomatie van de Europese Unie zelf in handen te nemen. Uiteraard is het logisch dat de Europese Unie meer met één stem moet spreken, in die zin dat de lidstaten in situaties zoals bijvoorbeeld de vertegenwoordiging in Kopenhagen, zelf goed moeten weten wat ze willen vertellen, dat ze op één lijn moeten staan en dat dan ook krachtig doen. Dat is niet iets wat ik ga betwisten.

 

Ik heb toch de indruk, maar ik ga dat misschien wat grondiger met meer citaten stofferen, dat er ook een mogelijkheid inzit dat er een evolutie kan zijn binnen de Europese Unie om te zeggen dat wij als Europese Unie als een politiek geheel proberen te spreken, zoals bijvoorbeeld bij de Verenigde Naties. Zolang u mij verzekert dat dit op geen enkele manier de diplomatieke status van de lidstaten zou aantasten, denk ik dat wij dit maar moeten afwachten en zien welke dynamiek zich ontwikkelt. Met het verdrag van Lissabon is men met een geheel nieuwe dynamiek gestart. Zoals u zegt moet de functie en de positie van mevrouw Ashton ten opzichte van de diplomatieke instellingen van de individuele lidstaten, nog al doende afgetast worden en in evenwicht gebracht.

 

Ik denk niet dat het denkbeeldig is dat er ooit een stroming zal opstaan binnen de Europese Unie en de instellingen om het vertegenwoordigen van de Europese Unie, vooral in internationale fora, te stroomlijnen en op zich te nemen. Als we op zo’n punt komen, moeten we toch opletten in elk van de lidstaten dat dit niet ten koste gaat van de soevereiniteit op dat vlak. Want dan zitten wij in een gans ander verhaal.

 

Ik dank u in ieder geval voor uw uitgebreid antwoord hierover.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Gerald Kindermans aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "diens deelname aan de Conferentie in Londen rond Afghanistan" (nr. 18852)

- de heer André Flahaut aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de vergadering van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken" (nr. 18885)

- mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de conferentie in Londen op 28 januari" (nr. 18897)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de conferentie in Londen op 28 januari" (nr. 18898)

- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Londen-conferentie over Afghanistan" (nr. 18998)

- de heer André Flahaut aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de internationale conferentie te Londen over Afghanistan" (nr. 19008)

06 Questions jointes de

- M. Gerald Kindermans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "sa participation à la Conférence de Londres sur l'Afghanistan" (n° 18852)

- M. André Flahaut au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la réunion des ministres des Affaires étrangères de l'Union européenne" (n° 18885)

- Mme Hilde Vautmans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la conférence du 28 janvier à Londres" (n° 18897)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la conférence du 28 janvier à Londres" (n° 18898)

- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la conférence de Londres sur l'Afghanistan" (n° 18998)

- M. André Flahaut au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la conférence internationale de Londres sur l'Afghanistan" (n° 19008)

 

06.01  Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vragen, en ongetwijfeld ook die van de collega’s, hebben te maken met de conferentie over Afghanistan die in Londen heeft plaatsgevonden. Ik vond het eigenaardig dat alleen de minister van Buitenlandse Zaken aanwezig was, terwijl het toch over een operatie gaat die meer en meer een civiel karakter krijgt. Ik bedoel dat het geen pure militaire operatie meer is. Ik had gedacht dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking daar ook op zijn plaats zou zijn geweest.

 

Graag vernam ik welke concrete initiatieven er zullen worden genomen voor de economische wederopbouw in Afghanistan. Zijn er ook initiatieven die met landbouw te maken hebben? Gisteren heb ik de heer de Donnea nog een voorstel horen formuleren. Mijnheer de voorzitter, u was daarbij. Hij vond dat er alternatieven moesten worden gezocht voor de drugsindustrie, inzonderheid de landbouwindustrie die zorgt voor de aanmaak van grondstoffen voor drugs.

 

Er is ook nadruk gelegd op de versterking van de civiele factor. Kunt u dieper ingaan op de rol die de VN, de Europese Unie en de Wereldbank daarin zouden kunnen spelen?

 

Hoe is de idee de lagere kaders van de taliban in de samenleving te re-integreren aan bod gekomen tijdens de conferentie in Londen? Die vraag werd ooit nog gesteld.

 

Welke garanties heeft de internationale gemeenschap betreffende de strijd tegen de corruptie, de versterking van de Afghaanse instellingen en het democratisch gehalte van de Afghaanse regering?

 

Ten slotte, hebt u ook ontmoetingen gehad met vertegenwoordigers van Afghaanse mensenrechtenorganisaties, bijvoorbeeld vrouwenorganisaties? Is er daarvoor gelegenheid geweest op de conferentie? Is er vanuit die hoek ook informatie gekomen?

 

De afwezigheid van Iran is ons ook opgevallen. Het land was niet bij de conferentie betrokken. Wat was de reden daarvoor en zou het geen meerwaarde betekenen indien Iran meer betrokken werd bij de politieke oplossing die eventueel kan worden gevonden?

 

06.02  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijns inziens is het logisch dat het Parlement die belangrijke conferentie van vorige maand even evalueert. Collega Kindermans stelde al een aantal concrete vragen. Mijn vragen zijn veel algemener van aard.

 

Mijnheer de minister, hoe is de conferentie verlopen en welke standpunten heeft ons land ingenomen?

 

Een recent geval toont aan dat buitenlands beleid kan leiden tot de val van een regering. Daarvoor hoeven we niet eens ver over de landsgrenzen heen te kijken. Men begint nu te beseffen dat het dossier Afghanistan heel belangrijk is. Niemand had verwacht dat de Nederlandse regering daarover zou vallen. Ikzelf word persoonlijk voor de eerste keer aangesproken over ons beleid ter zake.

 

Zijn wij van plan langer te blijven dan tot eind 2010? Bepaalde partijen doen daar namelijk allerlei uitspraken over. Welke standpunten hebben wij ingenomen? Welke nevenactiviteiten hebben daar plaatsgevonden? Welke bilaterale contacten hebt u in de marge van de conferentie gehad? Hebt u gesproken met ministers van andere landen? Zo ja, enkel over Afghanistan of ook over andere thema’s? Eind januari waren de problemen in Congo heel actueel en misschien hebt u daarover ook gesproken?

 

Ik vraag u dus in een eerste fase enkel toe te lichten hoe de conferentie verlopen is en welke standpunten we daar ingenomen hebben. Daarnaast stel ik mij vragen naar de regionale strategie. Collega kindermans heeft al gewezen op de afwezigheid van Iran. Wat gaan we bijvoorbeeld doen met de drugshandel in de regio?

 

06.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn beide collega’s hebben al een aantal vragen gesteld die ik ook wenste te stellen. Vandaar nog slechts twee concrete vragen die dateren van voor de conferentie.

 

Ten eerste, in Londen is beslist dat de strijd tegen corruptie en drugs opgevoerd zou worden. Hoe wordt dat gedaan en welke inspanningen wil onze regering ter zake leveren om de situatie in Afghanistan op dat vlak te verbeteren?

 

Ten tweede, ik stel vast dat de Britse ambassadeur Mark Sedwill tot NATO Senior Civilian Representative is benoemd. Ik maak mij ongerust voor de mogelijke interferenties met de UNAMA. Bij mijn weten zijn het de Verenigde Naties die de leiding moeten nemen van de civiele uitdagingen waarvoor wij in Afghanistan staan. Ik maak mij ongerust over het feit dat er een NAVO-topman met de civiele reconstructie wordt belast. Ik zie niet waar de grens ligt.

 

Lopen wij niet het risico dat er tussen beide heren rivaliteit ontstaat?

 

06.04  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb mijn vraag vlak na de start van de conferentie ingediend.

 

Kunt u toelichting geven bij een aantal beslissingen op de conferentie en dan vooral aangaande het Belgische engagement?

 

U kent het standpunt van onze fractie, met name dat er meer moet gebeuren inzake wederopbouw en ontwikkeling. Daarnaast moet er ook meer aandacht zijn voor de herintegratie van de gematigde taliban, het opstarten van politieke verzoeningsprocessen en het opstarten van een burenoverleg die naam waardig. Ik sluit mij aan bij de collega's Kindermans en Vautmans. Het is geen goed teken dat een land zoals Iran in het overleg afwezig blijft.

 

Ik verwijs naar Duitsland. Voor de top begon heeft de Duitse regering een aantal prioriteiten geformuleerd. Zij kondigde een extra militaire bijdrage aan, maar ook een bijkomende bijdrage in het Fonds voor de Herintegratie van de gematigde taliban en in de middelen voor ontwikkelingshulp. Duitsland engageert zich nu tot 430 miljoen euro per jaar, wat een verdubbeling is.

 

Wat is het Belgische financiële engagement? Volgens sommigen van uw collega’s blijft het bij 12 miljoen euro. Misschien is dat ondertussen al veranderd. Ik vind het hoe dan ook jammer dat België geen voorbeeld heeft genomen aan de proactieve Duitse houding. Voor de start van de top was er in Duitsland een debat. De Duitse regering heeft haar prioriteiten duidelijk gemaakt. Zij nam een kritische stelling in tegenover de huidige strategie. Dat heeft België veel te weinig gedaan.

 

Blijft de Belgische regering bij het voornemen om geen extra militairen naar Afghanistan te sturen? Tussen het moment van de indiening van de vraag en de Afghanistanconferentie waren er vragen van onder andere de Amerikaanse ambassadeur in België. Kunt u ons daaromtrent toelichting geven?

 

06.05 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, het is inderdaad juist dat ik op 28 januari de Belgische regering heb vertegenwoordigd op de conferentie over Afghanistan in Londen. Er waren meer dan 70 staten en internationale organisaties aanwezig. Uiteraard was ook mevrouw Ashton aanwezig, de hoge vertegenwoordigster, evenals de heer Ban Ki-moon en de heer Rasmussen. Samen met een aantal staten is dus ook een aantal belangrijke spelers, multilaterale en internationale organisaties, een bijdrage komen leveren.

 

Op de conferentie heeft men de contouren getrokken van een transitiestrategie, zowel civiel als militair, waarbij het accent meer op het civiele moet komen te liggen. Ik vat graag nog eens de belangrijkste elementen daarvan voor u samen.

 

De resultaten van de conferentie zijn opgenomen in een finaal communiqué dat ook publiek is gemaakt en dat aan de leden ter beschikking kan worden gesteld.

 

De internationale gemeenschap heeft zich in Londen duidelijk uitgesproken voor een verdere, weliswaar geleidelijke, overdracht van verantwoordelijkheden aan de Afghaanse autoriteiten, de zogenaamde Afghan ownership of de afghanisering zoals wij het hier soms noemen, op het vlak van zowel veiligheid als bestuur.

 

In het bijzonder zullen het Afghaanse leger en de politie steeds meer de leiding overnemen van veiligheidsoperaties, inclusief in onveilige regio’s. In die context zal tegen de Kabul-opvolgingsconferentie later dit jaar een plan worden uitgewerkt voor een gefaseerde transitie, provincie per provincie, van IISAF naar het Afghaanse leger en de politie.

 

De verantwoordelijkheid voor de veiligheid zou in de eerste provincies aan de Afghaanse overheid tegen eind 2010, begin 2011 moeten worden overgedragen. Ik moet onderstrepen dat in dit proces training en vorming van het Afghaanse leger en de Afghaanse politie een zeer belangrijke rol spelen. In deze context is een belangrijke rol weggelegd voor de Europese Unie via EUPOL.

 

Bij de voorbereiding van de conferentie hier hebben zowel het Parlement als de regering onderstreept dat het belangrijk was dat Londen een gelegenheid bood om de Afghaanse regering te laten verklaren, op de meest geloofwaardige manier, dat ze bereid was om haar verantwoordelijkheid te nemen.

 

In dat verband werd verwezen en wordt ook verwezen in de eindtekst van de conferentie van Londen naar het creëren van efficiënte, slagkrachtige instellingen, het creëren van een rechtsstaat, het respect van de mensenrechten, de strijd tegen de corruptie, de strijd tegen criminaliteit en drugs.

 

Wat de in Londen gevraagde engagementen van president Karzai betreft, is het juist en kan men inderdaad vaststellen dat specifieke maatregelen zijn aangekondigd door president Karzai.

 

Om in te gaan op een relatief concrete vraag, onder meer van de heer Kindermans en de heer Van der Maelen, kan ik zeggen dat er in het raam van strijd tegen de corruptie de creatie is van een onafhankelijk mechanisme dat niet alleen Afghaanse mensen telt maar ook een internationale vertegenwoordiging om de vooruitgang in de strijd tegen de corruptie te verifiëren op basis van precieze parameters.

 

Ik kom trouwens direct op de kwestie wat de Belgen hebben aangebracht in die discussie, omdat ik denk dat wat dat betreft wij ons hoofd iets meer mogen recht houden dan sommige vragen schijnen te doen aanvoelen. Ik kom daar direct op terug.

 

De internationale gemeenschap verwelkomde voorts het Afghaanse initiatief om de deur te openen voor diegenen die men in eerste instantie kwalificeert als “gematigde taliban”. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit zelf geen geschikte woordkeuze vind. Wanneer men dieper ingaat over welke mensen het gaat, schijnt men toch wel sterk het accent te leggen op diegenen die vandaag binnen de rebellenbeweging actief zijn, maar waarvan men veronderstelt dat dit niet vanuit een ideologische gedrevenheid is, of omwille van een bepaalde overtuiging, maar omwille van het gebrek aan alternatieven die op een economisch leefbare manier in het onderhoud van die mensen kunnen voorzien. Wij spreken daar eerder over mensen waarvan men mag veronderstellen dat zij, mits het aanbieden van een relevant alternatief, in staat zouden kunnen zijn om de strijd te staken en bij wijze van spreken de keuze te maken voor een wat legitiemer, meer binnen de rechtsstaat georganiseerd bestaan.

 

Voor die personen wil men de deur openen om het geweld af te zweren. Aan hen zou wat men noemt een “an honourable place in society” worden aangeboden. Om deze reïntegratie financieel te ondersteunen, is er in Londen beslist om een trust fund op te richten, waartoe alvast in Londen een totaalbedrag van reeds 140 miljoen euro werd toegezegd. Daarvan hebben Japan en Duitsland elk 50 miljoen euro toegezegd. Dit trust fund is bestemd om het herintegratie-initiatief te ondersteunen. Het gaat niet om een onvoorwaardelijke en overhaaste financiële transfer, een soort van afkoopsom. Er zal een internationaal begeleidingscomité worden opgericht en de eventuele begunstigden zullen het voorwerp uitmaken van een onderzoek.

 

De doelstelling is dus niet om rebellen als het ware af te kopen maar om lokale economische ontwikkelingsprogramma’s op te zetten waarin voormalige rebellen een plaats kunnen krijgen. Ik bevestig dus wat de heer Kindermans ook aanhaalde en wat uit de discussie van gisteren in het raam van een debat rond het Europees voorzitterschap in deze commissie ook aan bod kwam. Het idee met betrekking tot het organiseren van aankopen van gronden die voorheen gebruikt werden voor de papavercultuur, om in de richting te gaan van meer traditionele of normale landbouwactiviteiten is een voorbeeld van een mogelijke aanwending van dit soort van middelen. Het is duidelijk dat met betrekking tot dat trust fund er een principebeslissing is genomen en dat het uitwerken van de concrete modaliteiten nog wat werk zal vergen.

 

België ondersteunt dat politieke initiatief van de Afghaanse regering. Het is aan de internationale gemeenschap om de precieze steun te bepalen. Er is op dit moment geen beslissing van Belgische zijde om financieel aan het trust fund deel te nemen. Ik heb er ook over gewaakt om niet vooraf of zelfs niet ter plaatse tot engagementen over te gaan. Dat moeten wij op een ordentelijke manier bespreken binnen de voltallige regering.

 

De conferentie heeft bijzonder duidelijk het belang van het regionale feit, van de regionale samenwerking onderlijnd. Dat impliceert inderdaad ook verantwoordelijkheden voor de buren van Afghanistan. Daarbij denkt men in het algemeen, en wij ook, vaak aan Pakistan. Op dezelfde manier is het zo dat de internationale gemeenschap opnieuw een pleidooi heeft gehouden voor een internationale coherente architectuur met de Verenigde Naties als coördinator.

 

Wat was nu onze inbreng in heel dat verhaal? Misschien eerst onderstrepen dat onze aanwezigheid betekent dat wij belang hechten aan deze conferentie. Ik heb contact gehad met een van de “initiatoren”, samen met zijn eerste minister, namelijk de minister van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk, David Miliband. Ik heb met hem een contact gehad. Ik heb toen nog vóór de conferentie zwaar geïnsisteerd op het belang dat de Belgische regering hecht aan de geloofwaardigheid van de engagementen onder de vorm van duidelijk bepaalde mile stones en dat wij niet in een situatie wensten te komen waarin men enkel een aantal engagementen op lange termijn formuleerde en wij vervolgens geacht werden een soort vertrouwenssprong te wagen. Ik heb erop aangedrongen om in de aanloop naar de opvolgingsconferentie voldoende rekening te houden met de noodzaak om mile stones te bepalen die ons toelaten om te kijken of men het ook ernstig meent met de genomen engagementen. In de periode waarin wij ons toen bevonden en vandaag nog steeds bevinden, hebben wij de internationale verplichting om aan de heer Karzai de kans te geven om zijn engagementen ook daadwerkelijk te realiseren. Het heeft volgens mij weinig zin om hem iets te laten beloven terwijl wij hem duidelijk maken dat we hem bij voorbaat niet geloven. Er moet een goed evenwicht worden gevonden. Ik denk dat wij wat dat betreft op een nuttige manier zijn tussenbeide gekomen.

 

Wij hebben daarenboven meegedaan aan het bepalen van het finale communiqué. Wij hebben daarin een duidelijke paragraaf verkregen met betrekking tot de noodzaak voor de Afghaanse regering om te vechten tegen corruptie, alsook een duidelijke vermelding van de noodzaak om de civiele initiatieven nog beter te coördineren met een, wat ons betreft, centrale rol voor de Verenigde Naties.

 

Het is misschien ook goed om te zeggen dat ik een interventie heb ingediend. Daarmee bedoel ik dat er een schriftelijk document ingediend werd. Het werd ook publiek gemaakt. Wij hebben daarin een aantal accenten, onder andere degene die ik heb aangehaald, op een rij gezet.

 

Concluderend kan ik zeggen dat de internationale gemeenschap – dat moeten wij toch erkennen – opvallend eensgezind haar steun heeft uitgesproken voor een vernieuwde civiel-militaire strategie. Ook de militairen die aanwezig waren hebben duidelijk de overtuiging uitgesproken dat zij goed beseften dat de militaire strategie en de veiligheidsstrategie dienend moesten zijn ten aanzien van de echte, fundamentele optie, namelijk de reconstructie en de civiele opbouw. Men begreep wel degelijk dat men sprak over een ongetwijfeld noodzakelijke doch niet voldoende voorwaarde, namelijk dat men ervoor moest zorgen dat datgene wat aan civiel werk en opbouwwerk te realiseren was in veilige omstandigheden moest kunnen gebeuren. Op dat vlak kan men spreken van een wijziging in het accent.

 

Ik geloof dat men op een opvallend eensgezinde manier daaraan zijn ondersteuning heeft gegeven. Tegenover deze internationale bereidheid om de Afghaanse autoriteiten bij te staan in het vestigen van het nodige gezag in hun land, staan er ook duidelijke verbintenissen vanwege de Afghaanse autoriteiten. In die context heeft president Karzai de nodige maatregelen aangekondigd. Samen met de Afghanen moet de internationale gemeenschap nu natuurlijk toezien op de concrete uitvoering van deze verbintenissen en hopelijk, dankzij een aantal duidelijke objectieve meetinstrumenten, voldoende tijdig, en voor mij nog vóór de volgende conferentie dit jaar, kunnen opvolgen of er wel degelijk vooruitgang is.

 

De uitkomst van de conferentie, met andere woorden de resultaten die eruit voortvloeien, zal dus, zoals ook door de regering werd vastgelegd, een belangrijk element vormen in de beraadslagingen die wij binnen de regering moeten voeren over de mogelijke voortzetting van het Belgische engagement in Afghanistan na 2010.

 

Dan werden er nog twee punctuele vragen aan toegevoegd. De eerste ging over wat er in de marge eventueel nog is gebeurd. De conferentie zelf was voor mij nogal een over-en-weer-gaan. Daar ik niet heb overnacht in Londen, was het voor mij dus een werkdag. Ik heb dus weinig kans gehad om in de marge nog bilaterale contacten te hebben. Ik kan alleen maar verwijzen naar mijn contact met de heer Miliband vooraf.

 

In verband met de contacten met de ngo’s en de civiele maatschappij moet ik u ook nog signaleren dat een vertegenwoordigster van een vrouwenrechtenorganisatie, een Afghaanse mevrouw, een getuigenis heeft afgelegd. De inbreng op die conferentie heeft zich dus niet beperkt tot de officiële vertegenwoordigers van de Afghaanse regering, maar wij hebben daar ook de kans gehad om te luisteren naar een getuigenis van een mevrouw die met betrekking tot de vrouwenrechten een aantal overwegingen naar voren heeft geschoven.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb u een overzicht gegeven van wat op de conferentie gezegd is geworden. Ik herhaal nogmaals voor diegenen die nog geen toegang daartoe zouden hebben gehad, maar het is publiek, dat er geen enkel probleem is om het document van het finale communiqué bekend te maken. U zult zien dat mijn antwoord de grote lijnen daarvan heeft aangeraakt.

 

In sommige gevallen gaat men uiteraard wat dieper. Mijnheer Van der Maelen, ik merk dat ik niet veel over drugs heb gezegd. Wel, in punt 27, om dat als illustratie te geven, van het communiqué wordt er gewezen op de zeer nadelige links die er bestaan tussen de narcoticahandel en het ontstaan van andere criminele en veiligheidsrisico’s. In dat verband worden er vijf puntjes aangekaart waarbij, als u mijn evaluatie daarvan vraagt, ik moet vaststellen dat dit voornamelijk gaat over het ondersteunen van reeds aan de gang zijnde initiatieven van de Afghaanse regering, in sommige gevallen met de ondersteuning van de Verenigde Naties. Er wordt daar echter wel degelijk verwezen naar deze problematiek op een manier dat men kan vaststellen dat ze au sérieux wordt genomen.

 

06.06  Gerald Kindermans (CD&V): U verbleef maar één dag in Londen, maar toch stel ik met genoegen vast dat die Conferentie een vrij breed omvattend spectrum van onderwerpen heeft behandeld.

 

Ik heb het verslag waarin dat punt 27 voorkomt. U verwijst ongetwijfeld naar dat verslag.

 

Ik vind het een goede zaak dat er in Kaboel een opvolgingscommissie komt. Ik neem aan dat België daar in de mate van het mogelijke aanwezig zal zijn. Dan kan er misschien ook al een eerste evaluatie worden gemaakt van de ontwikkelingen die voor 2010 waren aangekondigd. Men kan nagaan of het effectief mogelijk is om bepaalde bevoegdheden aan de Afghaanse milities en de daar aanwezige politiemacht over te dragen.

 

Een aantal mensen twijfelt aan de geloofwaardigheid van de Afghaanse regering. Het zal moeten blijken in de komende weken en maanden of zij de test zal doorstaan.

 

U verwees naar de regionale betrokkenheid. Er is over Iran gesproken. De positievere houding die wij in Pakistan meemaken, onder andere door de recente arrestatie van een kopstuk van de Pakistaanse taliban, wijst erop dat er alleszins een grotere samenwerking is tussen de Verenigde Staten en de geheime dienst van Pakistan. Vroeger was die aanwezig op papier, maar in werkelijkheid werd eraan getwijfeld of het allemaal door de Pakistaanse overheid en haar geheime dienst op die manier was uitgewerkt.

 

Ik neem nota van de strijd tegen de corruptie. The High Office of Oversight is opgericht ter bestrijding van de industrie van de poppies. Wij kennen de poppies uit de Eerste Wereldoorlog, maar blijkbaar kan men daar ook nog iets anders mee doen.

 

Naast de kommer en kwel die we over Afghanistan horen en het ongelooflijk triestige verhaal van burgerslachtoffers na vliegtuigaanvallen, is er toch een klein lichtpunt uit die Conferentie naar voren gekomen. Wij hopen dat wij het dal hebben bereikt en dat het vanaf nu beter zal gaan.

 

06.07  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is natuurlijk een internationale conferentie van één dag, met vele deelnemers. Het is een groot document, maar het blijft ook wel vaag. Als men zegt dat men tegen eind 2010 de veiligheid per provincie gaat overdragen aan de Afghanen, vind ik dat heel goed, maar dan moeten we ook durven zeggen hoe we dat gaan doen. Ik zie op dit ogenblik niet goed in hoe dat mogelijk zal zijn, maar misschien ben ik te pessimistisch. Ik hoop alleszins dat het mogelijk zou zijn, want dat zou ook betekenen dat we niet meer moeten nadenken over de verlenging van de missie.

 

U zegt dat u de resultaten van de conferentie meeneemt. Als we tegen eind 2010 de bevoegdheden voor veiligheid per provincie gaan overdragen…

 

06.08 Minister Steven Vanackere: Beginnen over te dragen.

 

06.09  Hilde Vautmans (Open Vld): Ik probeer gewoon een link te leggen met het debat dat we in België zullen moeten voeren. Ik zou daarover graag iets meer vernemen.

 

Voor de rest zou ik heel graag het document krijgen dat u hebt ingediend.

 

06.10 Minister Steven Vanackere: U bedoelt het eindcommuniqué?

 

06.11  Hilde Vautmans (Open Vld): Neen, u zegt dat uzelf ook een schriftelijk document hebt ingediend. Dat heb ik nog niet in mijn bezit.

 

06.12 Minister Steven Vanackere: Dat kunnen wij uiteraard ook ter beschikking stellen. Dat is ook publiek.

 

06.13  Hilde Vautmans (Open Vld): Misschien kan het aan de leden worden rondgedeeld, want het zal niet de laatste keer zijn dat we hier in de commissie over Afghanistan zullen spreken. Geef het communiqué misschien mee aan het secretariaat, dan kan het misschien ook worden verstuurd naar de afwezige leden.

 

06.14 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, hebt u graag dat ik mevrouw Vautmans nu antwoordt?

 

De voorzitter: Heel punctueel. We zullen ervoor zorgen dat de documenten worden verstuurd naar alle leden van de commissie.

 

06.15 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Vautmans’ gevoel dat alles nogal vaag is wens ik even te nuanceren. De regering van de heer Karzaï moest wel een aantal moeilijke noten kraken. In dat verband denk ik aan de strijd tegen corruptie. De Afghaanse delegatie zat niet bepaald te wachten op een comité dat internationaal toezicht zou uitoefenen om te kijken of er wel resultaten werden behaald en dat het niet alleen bleef bij engagementen.

 

Mijn complimenten bovendien aan de heren Miliband en Blair voor het oprichten van het Trustfund. Zij hebben op die manier een nieuw element binnengebracht dat de overgang naar een burgerlijke strategie kan inluiden. Uiteraard kan kritiek geuit worden op de manier waarop het geld aangewend zal worden. Men moet immers vermijden dat mensen overstappen omwille van het geld en dus een schijnbare overstap doen. Het accent wordt echter onmiskenbaar gelegd op de poging tot verzoening, herstel van vertrouwen en de bijdrage van ex-taliban in de richting van een rechtsstaat, maar niet op het militaire aspect.

 

Dat zijn mijns inziens concrete elementen die verder gaan dan het uiten en uitwisselen van ijdele wensen. Naar mijn aanvoelen was de conferentie van Londen dan ook een nuttige stap waarbij het concrete nut zal afhangen van de juiste opvolging van de aangegane engagementen.

 

U zegt dat indien dat allemaal lukt, wij geen probleem hebben met de discussie over wat er moet gebeuren na 2010. op dat vlak ben ik het niet met u eens. Wij zullen ongetwijfeld binnenkort zien of de zaden die in Kabul gepland zijn ook effectief uitkomen. De lijn die uitgezet werd in de toespraak van president Obama, en die men mag betwijfelen, maar die in elk geval ook de lijn is die de conferentie heeft geïnspireerd, is echter een piste van geleidelijke Afghanisering. Als tegen het einde van 2010 een of meerdere provincies volledig in handen van de Afghanen kunnen komen, betekent dat nog niet dat wij er mogen van uitgaan dat alles beklonken is. De operatie zal nog wel van iets langere adem zijn en dat voelt iedereen wel aan.

 

Wij moeten het wel plaatsen tegenover de andere, terechte, wens dat dit geen oneindig verhaal mag worden. Ik meen niet dat wij mogen zeggen dat het daar in december 2010 opeens licht zal zijn en dat de Belgische regering geen discussie meer zal moeten voeren over hoe wij onze internationale engagementen het beste voortzetten.

 

06.16  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, mag ik daaruit besluiten dat u wel voorstander bent van een verlenging?

 

06.17 Minister Steven Vanackere: Nee, u mag daaruit besluiten dat ik mij opstel als loyaal lid van een coalitieregering. Ik wens dat de beslissing bij consensus genomen wordt. Ik kan enkel de elementen verzamelen zoals het hoort. Uiteraard schuift men een aantal elementen naar voren. Er is de kwestie van onze internationale geloofwaardigheid. Er is de kwestie wat voor de Belgische publieke opinie en uiteraard ook de Belgische volksvertegenwoordiging als een geloofwaardige strategie kan worden gepresenteerd. Persoonlijk meen ik dat de opvolging in de komende maanden — niet alleen inzake Kaboel, maar nog voor die tijd — van signalen die ons doen geloven dat wat de heer Karzai zegt aannemelijk is, een bepalende factor is.

 

Met de conferentie van Londen nog te vers in het geheugen acht ik mij vandaag nog niet geroepen daarover een definitief oordeel te formuleren. U kent mij, ik ben een voorzichtig man en ik probeer zoveel mogelijk te zorgen voor logica en loyaliteit binnen deze meerderheid.

 

De voorzitter: Mevrouw Vautmans heeft natuurlijk de prangende vraag van collega’s Van der Maelen en De Vriendt weggenomen. Toch vermoed ik dat zij daarop nog even zullen willen terugkomen.

 

06.18  Dirk Van der Maelen (sp.a): Dat is al heel deze legislatuur ons probleem, voorzitter. De oppositie binnen de meerderheid maakt het leven van de echte oppositie er niet makkelijker op.

 

Ik geef gewoon deze reactie op de besluiten van de conferentie. Het ging daar inderdaad om de vertaling van de Obamastrategie. Centraal in die strategie staat “Afghanisering”. Wat dat betreft, staat of valt alles met de betrouwbaarheid van het regime-Karzai. Op papier ziet het er allemaal goed uit, maar in de praktijk moet alles nog gerealiseerd worden.

 

Zoals u zegt, ziet de nieuwe instelling die de corruptie moet bestrijden er goed uit op papier. Alleen heb ik vastgesteld dat president Karzai vorige week in afwezigheid van het Parlement — want het is niet in zitting — de macht gegrepen heeft en dat hij een nieuwe verkiezingscommissie heeft aangeduid die bestaat uit vijf door hem gekozen personen. Wij weten wat er gebeurd is bij de jongste presidentsverkiezingen.

 

Tijdens die laatste presidentsverkiezingen is er alleen tegenwind gekomen omdat er in die groep van 5 3 internationalen zaten. Zij hebben zich verzet tegen allerlei manipulaties die van Karzai en zijn regering uitgingen om die verkiezingen zomaar wettig te verklaren. Nu lijkt het mij toch wel verontrustend te moeten vaststellen dat president Karzai ineens heeft beslist om die verkiezingscommissie alleen samen te stellen, hoogstwaarschijnlijk met 5 van zijn vertrouwelingen, wetende dat er binnenkort nog verkiezingen op het schema staan. Dit lijkt mij dan ook geen geruststellend teken.

 

Ik zou het wat mij betreft bij die vaststelling willen houden.

 

06.19 Minister Steven Vanackere: Toch niet zonder dat ik u gelijk geef dat dit zorgwekkend is en dat het geen enkele zin heeft om te zeggen dat Londen goed was omdat de tekst er goed uitzag en vervolgens niet te kijken naar de realiteit op het terrein. Dit is een punt waarbij ik mij haast om te zeggen dat ik dit ook vind. Ik wil u ook wel toezeggen dat de opvolging van de realiteit wat mij betreft nog belangrijker is dan het lezen van de – al dan niet – goede teksten. Ik heb de zwakheid om te denken dat het goede teksten waren, maar dat die teksten enkel relevantie krijgen in de mate dat de opvolging voldoende aantoont dat men het ook ernstig meent. Het incident waarnaar u verwijst, is ook voor onze Belgische diplomatie een signaal, een oranje licht, een waarschuwing die ons zeker geen vertrouwen inboezemt, maar die in het evenwicht van alle fenomenen tegelijkertijd moet worden bekeken en die ongetwijfeld binnen de alliantie van de internationale gemeenschap tot de nodige gesprekken zal leiden om te zien welke conclusies desgevallend moeten worden getrokken.

 

De voorzitter: Om het met een Londens gezegde samen te vatten: “The proof of the pudding is in the eating.”

 

06.20  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, wat mij vooral interesseerde was de Belgische rol en bijdrage tot de beslissingen die werden genomen op die Afghanistan conferentie. Wat leid ik af uit uw antwoord? Er is geen Belgische deelname aan het trust fund voor de herintegratie van…

 

06.21 Minister Steven Vanackere: Daarover is nog geen beslissing genomen zoals in talloze andere landen.

 

06.22  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Ja, maar ik merk in uw antwoord op de opmerkingen van collega Vautmans dat u wel met lof strooit ten aanzien van het initiatief. Ik merk ook dat een aantal andere landen wel al hebben beslist om bij te dragen. België heeft dat nog niet gedaan. U heeft gezegd dat dit eerst moet worden besproken binnen de regering. Betekent dit dat er een voorstel op tafel komt om wel bij te dragen tot het trust fund? Zal u dat op de agenda leggen van de Ministerraad, van de Kern? Dat is een vraag die open blijft. U poneert dat dit eerst binnen de regering moet worden besproken, maar ik vraag mij af of er van uw kant een voorstel komt.

 

Ten aanzien van de Belgische rol. U zegt dat het dankzij de onderhandelingen aan Belgische kant is dat er een centrale rol komt voor de Verenigde Naties in de wederopbouw en ontwikkeling. Dat blijft bijzonder vaag, mijnheer de minister. Hoe wordt dat gerealiseerd? Welke maatregelen worden genomen? Wat is beslist op die Afghanistan conferentie? Wat is de reactie geweest van ISAF? U weet dat ook de PRT’s aan civiele opbouw trachten te doen. U zegt dat de Afghanistan conferentie beslist heeft dat er een meer centrale rol moet komen voor de VN inzake wederopbouw en ontwikkeling.

 

U zegt echter niet hoe men een en ander zal realiseren. Ik verwijs ook naar het voorbeeld inzake corruptie. Men beslist de ene dag het ene en de andere dag zien we dat er op het terrein al een aantal discutabele beslissingen worden genomen.

 

Tot slot, u hebt hier niet gezegd dat België meer middelen zal besteden aan wederopbouw en ontwikkeling. Men blijft dus blijkbaar nog altijd bij de 12 miljoen euro. Ik herhaal de opmerking die ik in mijn vraag heb gemaakt. Duitsland had al beslist om zijn budget inzake wederopbouw en ontwikkeling te verdubbelen. Ik lees in de pers dat een aantal wederopbouwprojecten in Kunduz, waar Belgen actief zijn, te kampen hebben met een gebrek aan middelen. Mijnheer de minister, we blijven hier zitten met een zeer groot onevenwicht tussen het militair engagement voor meer dan 100 miljoen euro in Afghanistan en het civiele engagement van de Belgische regering voor 12 miljoen euro. Hoewel er op de conferentie inzake Afghanistan een aantal interessante dingen gezegd werden, vind ik dat het Belgische engagement terzake beneden alle peil blijft. Ik blijf wachten op een grondig, eerlijk engagement van de Belgische regering en een hernieuwde strategie die wel tot succes kan leiden in Afghanistan.

 

06.23 Minister Steven Vanackere: Mijnheer De Vriendt, ik denk niet dat het eerlijk is om te zeggen dat ik na of zelfs voor de conferentie heb nagelaten om met geweldige nieuwe engagementen te komen. Ik heb hier tijdens de voorbereiding immers duidelijk laten blijken dat dit ook onze intentie niet was. Trouwens, op aangeven van een aantal parlementairen moest Londen ons vooral de kans geven om te weten of we in een geloofwaardig verhaal zaten. Ik herinner mij heel goed dat er in deze commissie ook velen zijn geweest die wensten dat ik zou nagaan of wat de heer Karzai daar kwam vertellen een beetje steek hield. Als u nu dus zegt dat ik eigenlijk al van tevoren geld had moeten beloven voor een trust fund of dat ik al had moeten zeggen wat ik extra wou gaan doen, al dan niet in een scenario met een sterker civiel accent, moet ik zeggen dat we ook nooit hadden aangekondigd dat België ’s anderendaags na Londen dit soort positie zou innemen.

 

U vroeg of ik voorstellen ging formuleren aan de kern. Natuurlijk, als dit moet besproken worden binnen de regering betekent dit uiteraard dat wij naar een pad gaan waarin wij als Belgische regering moeten nadenken over de tijdshorizon van ons engagement en over ons engagement in zowel het militaire als het civiele luik. In dat verband verwijs ik gewoon naar mijn eerdere verklaringen. We zullen de beslissingen in consensus nemen op het ogenblik waarop we daarvoor voldoende elementen hebben. Het is nooit de bedoeling geweest om dat in de marge of aan de vooravond van Londen aan te kondigen. Ik heb groot respect dat mevrouw Merkel de dag voor de conferentie van Londen 50 miljoen euro beloofde. Ik kan u echter ook verzekeren dat ik geen mandaat had van de Belgische regering om dat soort stappen te zetten.

 

Wat betreft onze inbreng heb ik de indruk dat u het wat verkeerd voorstelt. Ik ben niet zoals de muis die naast de olifant loopt en zegt “wij maken nogal wat stof”. Ik heb er gewoon op willen wijzen dat ik in termen van bijdragen op het niveau dat wij als Belgen mogen willen bijdragen een statement heb gedaan, dat ik contact heb gehad met de heer Miliband en dat wij bij het opmaken van het eindcommuniqué een aantal voorstellen van compromistekst hebben gedaan die aanvaard zijn. Ik wil alleen aantonen dat we onze dag daar niet in ledigheid hebben doorgebracht. We hebben binnen het internationaal concert wel degelijk onze rol gespeeld op het niveau van onze ambitie en onze dimensie.

 

06.24  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb niet gezegd dat u vóór die top beslissingen had moeten nemen. Ik heb u gevraagd waarom er op de top zelf geen beslissing werd genomen door de Belgische regering om bijvoorbeeld meer middelen vrij te maken inzake wederopbouw en ontwikkeling, om bijvoorbeeld bij te dragen tot een trust fund. Een geloofwaardig verhaal in Afghanistan kan maar gemaakt worden als er voldoende budgetten zijn voor wederopbouw en ontwikkeling. Nogmaals, ik stel vast dat dit vandaag in Kunduz, op het terrein, niet het geval is. Andere landen geven blijkbaar wel een mandaat aan hun ministers om op die top beslissingen ter zake te nemen. De Belgische regering, met u in het bijzonder, heeft dat niet gedaan.

 

De voorzitter: Waarvan akte. Ik bedoel, de minister – daarin steun ik hem – had dat in het debat voorafgaand ook zeer duidelijk gesteld. Elk land heeft zijn eigen systeem. Sommige ministers gaan naar een top met een zeer gebonden mandaat, wat zeer vervelend is. Zij kunnen dan ook niet bewegen. Maar ik stel voor dat we daar nu niet verder op ingaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Er werd overeengekomen dat vraag nr. 18835 van de heer Van der Maelen zou worden omgezet in een schriftelijke vraag.

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de mensonwaardige leefomstandigheden van de Roma" (nr. 18857)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Roma" (nr. 18884)

07 Questions jointes de

- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les conditions de vie inhumaines des Roms" (n° 18857)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les Roms" (n° 18884)

 

07.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de uitbreiding van de Europese Unie tot zevenentwintig landen heeft ervoor gezorgd dat de inwoners ervan gebruik kunnen maken van een van de vier basisvrijheden, met name de vrije verplaatsing van personen. Als gevolg van dat nieuw recht, stellen wij vast dat bepaalde groepen daarvan massaal gebruik maken.

 

Een zeer opvallende groep die gebruik maakt van het recht om zich vrij te verplaatsen en te vestigen in de Europese Unie, zijn de Roma. Ik begrijp dat die mensen dat doen, zeker als we de situatie bekijken waarin zij zich in hun moederlidstaat bevonden voor de uitbreiding. Die mensen zijn vaak het slachtoffer van uitbuiting, sociale uitsluiting, discriminatie, kortom, zij worden heel vaak in hun oorspronkelijke samenleving gemarginaliseerd. De problematiek van de groep van de Roma is algemeen bekend. Toch blijkt er van bescherming en integratie van die doelgroep in hun oorspronglidstaat niet veel in huis te komen.

 

Als gevolg daarvan stellen wij vast dat verschillende Vlaamse steden geconfronteerd worden met grote groepen Roma. De steden willen hen wel begeleiden, maar er is een gebrek aan middelen, alsmede — maar daarvoor kan ik u niet aanspreken — een gebrek aan een overkoepelend juridisch kader om die moeilijke opdracht tot een goed einde te brengen.

 

Sinds hun toetreding zijn de nieuwe EU-lidstaten echter ook gebonden aan verschillende essentiële waarden en het respect voor de mensenrechten. Toch lijkt het erop dat de situatie van de Roma niet verbetert in de landen waaraan die mensen hun nationaliteit ontlenen.

 

Die problematiek behoort, zoals ik al zei, uiteraard niet exclusief tot uw bevoegdheid, maar u staat wel aan het hoofd van de Belgische diplomatie en u bent een van de hoofdverantwoordelijken voor de organisatie van het Belgisch EU-voorzitterschap.

 

Ik heb vastgesteld dat u op 10 december 2009 in de Senaat een aantal antwoorden hebt voorgelezen, op een vraag gesteld aan de eerste minister.

 

Voorzitter: Marie Arena.

Présidente: Marie Arena.

 

Aansluitend op de antwoorden die u daar hebt gegeven, heb ik twee bijkomende vragen.

 

Op 8 april 2010 organiseert Spanje, dat het roterend voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie op zich neemt, een tweede Europese Roma-top. Neemt België daaraan deel? Zo ja, met welke boodschap? Hoever staat het met uw voorbereidingen?

 

Bent u zinnens om contact op te nemen met de steden die op dit moment met de problemen van de massale instroom van Roma worden geconfronteerd?

 

Hoe zal ons land met de verschillende vakministers en tijdens het eigen voorzitterschap in de tweede helft van 2010, invloed trachten uit te oefenen op de betrokken lidstaten om de situatie van de Roma te verbeteren en om deze lidstaten te wijzen op hun verantwoordelijkheden?

 

Voorzitter: Geert Versnick

Président: Geert Versnick.

 

07.02 Minister Steven Vanackere: De Belgische regering is heel gevoelig voor de problematiek van de Roma. Vanuit die optiek wordt de uitwerking van een multisectorieel actieplan ten gunste van de Roma onderzocht. Bij dit actieplan, dat de begunstiging van een geïntegreerde aanpak en de verbetering van het lot van de Roma-bevolking als doel heeft, worden alle bestuursniveaus betrokken. Het moet de basis vormen van de reflecties en de initiatieven die onder het Belgisch voorzitterschap kunnen worden genomen.

 

De Roemeense regering erkent het bestaan van het probleem van de sociale integratie van de Roma. Zij verklaart zich onvoldoende gewapend te voelen om dit probleem ten gronde te kunnen aanpakken. De europeanisering van deze kwestie, voortgebracht door president Basescu, zou gedeeltelijk kunnen bijdragen tot het vinden van een oplossing.

 

De Europese Unie werd de laatste maanden gesensibiliseerd voor de problematiek van de Roma. Drie opeenvolgende Europese raden hebben aan de commissie gevraagd om zich met specifieke bevolkingsgroepen en gemarginaliseerde gemeenschappen bezig te houden. Tien gemeenschappelijke grondbeginselen over de opname van gemarginaliseerde gemeenschappen werden tijdens de Raad van 8 juni 2009 aangenomen. Op basis van deze beginselen heeft de commissie voorgesteld om een maatregel in te voeren die tot doel heeft de huisvesting van de gemarginaliseerde bevolkingsgroepen te bevorderen.

 

In het kader van het Europees jaar van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, zal bijzondere aandacht aan het lot van gemarginaliseerde gemeenschappen, waaronder de Roma, worden besteed. Het is duidelijk dat de situatie van de Roma in Roemenië op Europees niveau een bron van bezorgdheid is. Niettemin zou het voor de Europese autoriteiten contraproductief zijn om een specifiek land met de vinger te wijzen. De problematiek moet in een ruimer regionaal kader worden bekeken.

 

U spreekt mij terecht aan als postbus van een aantal verantwoordelijken.

 

Het proces van intra-Belgisch overleg met betrekking tot dit onderwerp is nog maar pas begonnen. Daarom is het voorbarig om zich uit te spreken over mogelijke initiatieven die ons land zal nemen ten gunste van de Roma, tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie.

 

Ik beschouw mij echter als gesensibiliseerd en verwijs opnieuw naar het begin van mijn antwoord. Met dat multisectorieel actieplan zullen wij wel degelijk de dialoog met de verschillende autoriteiten, met andere woorden ook met de lokale autoriteiten, de gepaste aandacht geven.

 

Ik wil ook nog signaleren, ter illustratie van wat ik in mijn voorbereidend antwoord heb verteld, dat er wel degelijk een grotere sensibilisatie ten aanzien van de problematiek ontstaat. Bij twee bilaterale contacten, namelijk met mijn Italiaanse collega en met mijn Franse collega, is het onderwerp aan bod gekomen. Er is dus wel degelijk een grotere sensibilisatie met betrekking tot deze problematiek. Wij zullen daaraan dus ook intra-Belgisch duidelijk verder moeten werken, om te zorgen dat wij tegen het voorzitterschap kunnen nagaan hoe wij kunnen bijdragen tot de verbetering van het lot van deze gemarginaliseerde gemeenschap.

 

07.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik wil erop wijzen dat in de stad die ik het beste ken, waar het probleem zich misschien ook wel het scherpst van al presenteert, trouwens de thuisstad van de voorzitter van de commissie, de aanwezige Roma niet noodzakelijkerwijze allen uit Roemenië komen. Het merendeel komt uit Slowakije. Het is dus een bijzonder breed probleem.

 

Ik ken persoonlijk een aantal verantwoordelijken van de stad die geconfronteerd worden met dit probleem. Ik ben dit zelf al eens gaan bekijken. Het is echt een probleem dat over de hoofden, buiten de macht van die stad aan het groeien is. Willen wij het probleem oplossen, dan moet naar de oorzaak ervan worden gekeken en die ligt precies bij discriminatie en marginalisering in de thuislanden van betrokkenen. Het is misschien goed dat er een actieplan op Belgisch vlak wordt opgesteld.

 

Als wij het probleem echter bij de wortel willen aanpakken, dan moeten wij iets doen op Europees vlak. Ik hoop dat het Belgisch voorzitterschap op dat vlak een goede gelegenheid is. Wij moeten gezamenlijk met een aantal landen ageren. U zegt dat ook Italië en andere landen u daarover reeds aangesproken hebben, dat betekent dus dat er een coalitie van landen kan ontstaan die aan de betrokken landen kunnen duidelijk maken dat het niet opgaat om te worden opgezadeld met problemen die zij creëren.

 

Mijnheer de minister, ik wil er dus echt op aandringen om in de verdere voorbereiding van het Belgisch voorzitterschap dit probleem op te nemen. Ik noteer uw bereidheid om daaromtrent ook overleg te plegen met lokale autoriteiten, waarvoor dank.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, Ik steun de vraag van collega Van der Maelen. De OCMW-voorzitter van Gent heeft mij ook gemeld dat dit een probleem is dat de kracht van de stad Gent en van het OCMW van Gent overstijgt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag nr. 18839 van de heer Van der Maelen wordt uitgesteld.

 

08 Question de M. Fouad Lahssaini au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la déclaration du premier ministre israélien" (n° 18843)

08 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de uitspraak van de Israëlische premier" (nr. 18843)

 

08.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai déposé cette question le 26 janvier dernier, mais comme cette commission procède souvent à des auditions, elle aboutit seulement aujourd'hui. Elle n'en garde pas moins toute son actualité.

 

Il y a quelques semaines, le premier ministre israélien, M. Benjamin Netanyahu, a fait une déclaration selon laquelle "les colonies en Cisjordanie feront toujours partie d'Israël".

 

Cette affirmation a été jugée "inacceptable"; elle risque de provoquer "un nouveau conflit", selon le chef de la diplomatie luxembourgeoise, qui s'est exprimé le 25 janvier et a pris ainsi ses responsabilités à la veille d'une rencontre européenne et tenait à défendre ce point lors de cette réunion.

 

En effet, de telles déclarations sont une provocation et une menace sur le processus de paix dans la région et risquent de mener tout droit à un nouveau conflit, qui ne peut pas être dans l'intérêt de la région, ni des Palestiniens, ni des Arabes, ni des Israéliens, comme le disait encore hier M. Mahmoud Abbas, en insistant sur le fait que la paix dans la région est dans l'intérêt de tous et que personne n'en sortirait grandi si la région devait rester une poudrière.

 

Monsieur le ministre, lors de cette rencontre européenne, quelle a été la position défendue par le gouvernement belge face à de telles affirmations? Quelle a été la réaction, en particulier par rapport à cette déclaration du premier ministre israélien qui enfreint ainsi certains accords et jugements internationaux?

 

08.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, la Belgique et ses partenaires au sein de l'Union européenne continuent à plaider pour un gel total de la politique de colonisation israélienne en Cisjordanie et à Jérusalem, qui est d'ailleurs illégale au regard du droit international.

 

C'est dans ce contexte que la Belgique a activement soutenu l'adoption des conclusions du Conseil Affaires étrangères, auquel j'ai assisté, du 8 décembre 2009, qui réaffirme que l'Union européenne ne reconnaîtra aucune modification aux frontières d'avant 1967, qui n'aurait pas reçu l'accord préalable des parties. Lors de l'entretien que le premier ministre et moi-même avons eu hier avec le président Abbas, ce dernier a encore exprimé sa reconnaissance pour l'apport constructif de ces conclusions.

 

Je crois aussi qu'en citant cette déclaration, je synthétise assez clairement la position de la Belgique vis-à-vis de la question que vous me posez.

 

Plus généralement, ces mêmes conclusions ont réitéré l'appel de l'Union européenne, mais aussi du Quartet, pour que toutes les parties concernées s'abstiennent de toute provocation qui compliquerait la reprise des négociations qui doivent aboutir à la création d'un État palestinien coexistant dans la paix et la sécurité mutuelle avec l'État d'Israël.

 

08.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Je pense que vous avez aussi mis le doigt sur ce que peut représenter l’implantation de nouvelles colonies, c'est-à-dire une provocation! Jusqu’à quand l’Union européenne, en ce compris la Belgique, va-t-elle permettre ces constructions?

 

À quel moment cette condition sera-t-elle posée dans la discussion avec Israël - quasi-membre de l’Union européenne vu le statut dont elle bénéficie? À quel moment des sanctions seront-elles prononcées au cas où Israël ne respecterait pas ses engagements?

 

Prévoit-on des sanctions lors d’une prochaine construction ou provocation? Ce ne sont pas seulement les partenaires régionaux qui subissent ces provocations, c’est aussi une provocation au niveau européen.

 

Le président: Dire qu’Israël est quasi-membre de l’Union européenne me paraît excessif!

 

08.04  Steven Vanackere, ministre: Je ne crois pas que ce soit le langage utilisé par l’Union européenne ou les autres membres du Quartet.

 

L’essentiel, et tout le monde le reconnaît, c’est de mettre les deux parties autour de la table des négociations.

 

Parler de provocation et dès lors de sanction n’est pas de nature à augmenter les chances d’arriver à un accord entre les deux parties, selon les critères développés par l’Union européenne dans sa déclaration faite début décembre.

 

Aujourd'hui, nous appuyons les efforts des États-Unis avec M. Mitchell. La position de l’Union européenne est de supporter et de soutenir ces efforts et d’être, si nécessaire, garante d’un certain nombre d’engagements en vue d’augmenter les chances de négociations.

 

Quant à la déclaration, je l’ai placée dans un contexte. Je crois que nous avons l’obligation, avec la communauté internationale, de nous intéresser à une solution stable pour les deux États. Nous devons favoriser les chances pour les deux parties de se mettre autour d’une table de négociations et non pas de se lancer dans un dialogue ou un discours de sanction.

 

Le président: Dont acte!

 

08.05  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je ne pense pas que la provocation vienne des termes que nous utilisons ici.

 

La provocation vient de celui qui enfreint les accords. L’idéal serait de geler l’implantation de nouvelles colonies et de se remettre alors autour de la table. C’est ce que tout le monde souhaite.

 

Le premier ministre palestinien a réagi face aux nouvelles colonies en disant qu'elles entravaient la mise en place du processus de paix. De quel processus de paix peut-il encore être question si l’État israélien ne se soumet pas au plus petit dénominateur commun pour que les futures négociations soient un succès que nous souhaitons tous?

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- M. Fouad Lahssaini au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'incident diplomatique impliquant M. Michel" (n° 18844)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'accès à la bande de Gaza" (n° 18917)

- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la position de la Belgique en ce qui concerne la situation en Israël et en Palestine" (n° 19643)

- Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'interdiction d'obtenir des visas de travail pour les coopérants des ONG dans les territoires palestiniens" (n° 19357)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het diplomatiek incident met de heer Michel" (nr. 18844)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de toegang tot de Gazastrook" (nr. 18917)

- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het Belgische standpunt over Israël-Palestina" (nr. 19643)

- mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het verbod op werkvisa voor ontwikkelingswerkers van ngo's in de Palestijnse gebieden" (nr. 19357)

 

09.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, à nouveau ma question arrive en retard quant à la forme mais, quant au fond, je pense qu'elle reste d'actualité.

 

Monsieur le ministre, pendant quelques jours, la presse a fait état de l'incident diplomatique entre notre pays et Israël dont le ministre Charles Michel a été le protagoniste. En effet, lors de sa visite en Israël et dans les territoires palestiniens, M. Michel s'est vu refuser l'entrée dans Gaza par le gouvernement israélien. La mission de M. Michel s'inscrivait pourtant bien dans le cadre de l'aide au développement, canal reconnu par toutes les parties comme étant le seul pour pouvoir entrer dans Gaza.

 

Notre pays a consenti d'importants investissements dans la région du Proche-Orient et y soutient la reconstruction d'un certain nombre d'infrastructures. Il était donc légitime que le ministre en charge de cette question se rende sur place pour en évaluer l'impact. C'est d'ailleurs ce que le ministre Michel déclarait vouloir faire.

 

La décision du gouvernement israélien est donc une atteinte au déploiement de la diplomatie belge. Monsieur le ministre, quelle a été votre réaction à la suite de cet incident? Que comptez- vous faire pour que de telles entraves aux missions de la diplomatie belge ne se reproduisent plus? Je ne crois pas que seul M. Michel ait eu des difficultés pour entrer dans Gaza. D'autres délégations, sous l'égide des Affaires étrangères, qui ont voulu se rendre à Gaza n'ont pu y accéder.

 

09.02  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, eind januari werd de minister van Ontwikkelingssamenwerking, Charles Michel, de toegang tot de Gazastrook geweigerd. Minister Michel wilde de projecten bezoeken die de Belgische Ontwikkelingssamenwerking daar ondersteunt. U plande ook een bezoek aan de regio, maar u moest wegens ziekte afzeggen.

 

Heel wat politiek hete hangijzers staan op de agenda, zoals Gaza, de Israëlische nederzettingenpolitiek op de Westelijke Jordaanoever, het statuut van Oost-Jeruzalem, de rol van de buurlanden en de verhoudingen tussen Israel en de Europese Unie.

 

We willen u vragen om die punten op de agenda te plaatsen tijdens uw diplomatieke contacten en/of tijdens een volgend bezoek aan de regio. Ik heb vijftal concrete vragen voor u.

 

Ten eerste, waarom kwam er geen formeel diplomatiek protest tegen het verbod dat Israël aan minister Michel oplegde om in de Gazastrook ontwikkelingsprojecten te bezoeken die door België gefinancierd worden? Nochtans moet Israël de humanitaire respons faciliteren in de gebieden die het bezet. Israël belemmert systematisch de toegang tot Gaza voor internationale ngo’s en beleidsmakers. Dat is een bijzonder negatieve evolutie, vermits het humanitaire actie onmogelijk maakt. Wat zal de Belgische regering doen om dat te veranderen?

 

Ten tweede, is Israël volgens u een bezettende macht in Gaza? Welke consequenties heeft dat volgens het internationale recht op humanitair vlak?

 

Ten derde, internationale NGO’s krijgen niet langer een werkvergunning maar een toeristenvisum. Welke stappen zult u zetten om Israël te overtuigen een verandering in zijn visapolitiek door te voeren?

 

Ten vierde, wat is uw visie op een eventuele upgrade in de relaties tussen de EU en Israël? De huidige voorzitter van de Europese Unie, Spanje, zou naar verluidt de bevriezing daarvan ongedaan willen maken? Wat is het Belgische standpunt en welke actie zal de regering ondernemen?

 

De bilaterale akkoorden tussen Israël en de EU moeten zich ten slotte beperken tot het grondgebied van Israël en mogen niet van toepassing zijn op de, volgens het internationale recht illegale kolonies. Hoe kan dat worden gegarandeerd? Wat is het Belgische standpunt en welke actie zult u ondernemen? Een mogelijkheid kan zijn om in nieuwe akkoorden een clausule op te nemen die Israël ertoe verplicht om de akkoorden niet in de nederzettingen toe te passen.

 

Le président: Mme Arena a demandé de pouvoir poser sa question n° 19357 maintenant, car elle porte sur le même problème. Sa question concerne en effet l'interdiction d'obtenir des visas de travail pour les coopérants d'ONG dans les territoires palestiniens. Si cela vous convient, monsieur le ministre, vous pourrez répondre en une fois aux trois questions.

 

09.03  Marie Arena (PS): Merci beaucoup, monsieur le président. Ma question ne porte pas exactement sur le fait que le ministre de la Coopération n'a pas pu avoir accès à certains territoires, elle concerne plus les ONG.

 

Monsieur le ministre, les autorités israéliennes ont décidé de ne plus accorder que des visas touristiques mentionnant l'autorisation de travailler sur le territoire palestinien. Néanmoins, ce type de visas interdit le travail en Israël. L'objectif que sous-tend cette décision semble être de sceller l'isolement de Jérusalem-Est du reste de la Cisjordanie, puisque le gouvernement israélien considère que Jérusalem-Est fait partie de son territoire et n'autorise donc pas de visa aux coopérants sur cette partie palestinienne.

 

Seuls 40 % des territoires occupés sont donc hypothétiquement accessibles aux ONG, les visas étant de plus accordés de manière aléatoire et dans un délai allant d'une semaine à un an. Enfin, ils requièrent un renouvellement tous les trois mois. Les coopérants ne sont dès lors jamais certains de pouvoir rester sur place.

 

Ces coopérants se plaignent que les quartiers généraux des ONG ainsi que leurs propres habitations se trouvent sur Jérusalem-Est et qu'ils sont dès lors dans une situation des plus difficiles et surtout ridicule. Alors que l'on connaît la situation dramatique des territoires palestiniens – le témoignage d'hier de Mahmoud Abbas montrant bien les difficultés vécues par les populations palestiniennes –, toutes les missions humanitaires sont remises en cause.

 

Vu le refus des autorités israéliennes d'accepter l'entrée des autorités étrangères, comme vis-à-vis de notre ministre de la Coopération au Développement ou de Bernard Kouchner dernièrement, nous pouvons craindre une importante dégradation de la situation pour les populations palestiniennes. Les ONG se sont regroupées pour faire état de la situation et des difficultés qu'elles connaissent et pour expliquer qu'elles craignent le pire quant à la détérioration des conditions de vie en Palestine.

 

Monsieur le ministre, qu'avez-vous mis en œuvre ou que comptez-vous mettre en œuvre à la suite de cette décision du ministre de l'Intérieur israélien? Avez-vous plus d'informations sur les changements de la politique à l'égard des Palestiniens et des ONG? Vous aviez envisagé de faire une visite au Proche-Orient. Celle-ci est-elle maintenue? Avez-vous l'intention d'aborder cette question à cette occasion?

 

Le président: Cette visite était prévue. Elle était au calendrier de la commission. Malheureusement, la santé du ministre a empêché son départ.

 

09.04  Steven Vanackere, ministre: Mais pas définitivement, n'est-ce pas!

 

Wat de relaties tussen de EU en Israël betreft, werd door de gezamenlijke ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie nog in juni en december 2008 beslist de relaties met Israël te verdiepen in het kader van de ruimere belangen die beide zijden delen, vooral met het oog op het vinden van een oplossing voor het Arabisch-Israëlisch conflict in de vorm van een tweestatenoplossing. De politieke regionale ontwikkelingen zijn immers verweven in het dossier van de nauwere relaties tussen de Europese Unie en Israël.

 

Tijdens de Associatieraad met Israël van 2009 werd er van EU-zijde verklaard dat het huidige Associatieakkoord en het daarbij horende actieplan van 2005 nog ruimte bood voor verdere invulling. Technisch gesproken was er in april 2009 reeds voldoende vooruitgang geboekt om normaal gezien naar een volgende politieke fase over te gaan. De wens van de Europese Unie was echter voldoende duidelijk te maken dat het hervatten van de dialoog met de Palestijnse Autoriteit voor ons deel uitmaakt van het klimaat waarin wij een eventuele verdieping met Israël tot stand kunnen brengen. Dat betekent concreet dat de verdere invulling van de verdieping thans niet wordt voortgezet. Men wacht in ieder geval nog af op welke manier het klimaat voor eventuele onderhandelingen verder positief evolueert.

 

De volgende Associatieraad wordt waarschijnlijk eind maart 2010 organiseert. Ik verwacht daarvan wat ik zonet gezegd heb.

 

Over het grondgebied van Israël bestaat er internationaal een consensus dat het noch Jeruzalem noch de rest van de bezette Westelijke Jordaanoever inhoudt. De Europese Unie kan dan ook niet anders dan erop toezien dat in de interne Europese rechtsorde het internationaal recht gerespecteerd wordt. Er is natuurlijk – dat weet u ook – een spanningsveld met de Israëlische interne rechtsorde. De uiteindelijke oplossing van het Israëlisch-Arabisch conflict zal een eind maken aan het verschil tussen de Israëlische visie en die van de rest van de internationale gemeenschap.

 

S'agissant du statut de la Bande de Gaza, le Conseil de sécurité a encore confirmé dans sa résolution 1860 de décembre que la Bande de Gaza constitue une partie intégrante des territoires occupés depuis 1967 et fera partie de l'État palestinien. Cela reste également la position de l'Union européenne encore confirmée par sa déclaration de début décembre 2009 et celle de la Belgique, bien entendu.

 

De algemene vraag naar de toegang van om het even welke persoon tot de Gazastrook is er een die elementen in zich draagt van internationaal recht, maar ook van interne ordehandhaving en politieke opportuniteit.

 

L'accord intérimaire israélo-palestinien de 1995 sur la Cisjordanie et Gaza, appelé les accords "Oslo II", dispose en son annexe 3 à l'article 28, § 14, que les personnes originaires de pays ayant des relations diplomatiques avec Israël et qui visitent la Bande de Gaza et la Cisjordanie sont tenues d'obtenir un permis visiteur ou de détenir un passeport valide ainsi qu'un visa israélien si requis. Ces visiteurs peuvent entrer en Israël au cours de la validité de leur permis de visite et n'ont aucunement besoin d'un autre permis.

 

Par ailleurs, l'État accréditaire, en l'occurrence Israël, doit assurer à tous les membres de la mission diplomatique de l'État accréditant la liberté de déplacement et de circulation sur son territoire conformément à l'article 26 de la Convention de Vienne sur les relations diplomatiques. Cette liberté de mouvement est cependant subordonnée aux lois et règlements de l'État accréditaire en ce qui concerne les zones dont l'accès est interdit ou réglementé pour des raisons de sécurité nationale.

 

Om de conclusie te trekken een ministeriële diplomatieke missie de toegang tot Gaza te ontzeggen, zou Israël dus over zwaarwichtige redenen van openbare veiligheid moeten beschikken. Ik kan er mij, vanuit mijn positie, niet over uitspreken of deze redenen in het geval van collega Michel aanwezig waren, maar het lijkt wel zo te zijn dat er een bepaald patroon bestaat in het ontzeggen van politieke bezoeken aan de Gazastrook. Een andere illustratie uit het recente verleden is de heer Kouchner, die net zoals collega Michel geen toegang heeft gekregen. De reden die daartoe door Israël wordt gegeven, is dat men wil vermijden om legitimiteit te geven aan de door de Europese Unie als terroristisch beschouwde Hamasbeweging.

 

Sinds de staatsgreep in de Gazastrook, in juni 2007, deelt de Palestijnse Autoriteit trouwens de wens om zo weinig mogelijk politiek krediet aan Hamas te geven. Ik neem dat niet voor mijn rekening. Ik zeg u alleen maar wat in het diplomatiek verkeer wordt aangegeven door de Israëlische zijde, als een van de redenen om de beslissing te nemen die zij nemen. Dat neemt niet weg dat, zoals herhaaldelijk gevraagd door de Europese Unie, de grenzen van de Gazastrook open moeten zijn voor humanitaire hulp, commerciële goederen en personen.

 

De algemene toegang van, onder meer, ngo’s tot de bezette gebieden is in het humanitaire en politieke belang van eenieder, met als doel de implementatie van de bestaande projecten te begeleiden. Deze kwestie wordt al lang door de Europese Unie opgebracht in haar contacten met de Israëlische autoriteiten. Ik heb dat punt trouwens ook eerder deze week bij mijn Israëlische collega aangekaart.

 

En effet, j'insisterai sur ce dernier point qui concerne la délivrance des visas pour les coopérants d'ONG en Israël, notamment dans les territoires palestiniens occupés. On constate effectivement une politique qui rend le travail des ONG et la vie des coopérants plus difficiles.

 

Bien qu'une approche cohérente de l'Union européenne ne soit pas encore mise en place, différentes missions diplomatiques des États membres ont soulevé la question auprès du ministère des Affaires étrangères. La réponse donnée était que ce ministère comprenait les demandes exprimées, mais que le dossier était dans les mains du ministère de l'Intérieur, faisant référence à la problématique de la sécurité. Il existe aussi le dossier du visa "Palestinian Authority only" pour les visiteurs entrant via la Jordanie. Ces personnes se voient également interdire l'accès à Jérusalem, par exemple.

 

Je plaide dès lors pour une approche européenne coordonnée, dans une première phase, via les ambassades de l'Union européenne en Israël. Il est totalement illogique que la coopération au développement avec les Palestiniens soit ainsi compliquée. La stabilité et le développement de la région sont d'ailleurs dans l'intérêt commun de l'Union européenne et d'Israël. Cette question doit donc être débattue et résolue.

 

J'ai abordé le dossier à l'occasion du court entretien que j'ai eu voici quelques jours avec mon homologue israélien. Pour ma part, je considère ceci comme un exemple concret du dossier dans lequel nous devons collaborer afin d'aboutir à des solutions pour les problèmes qui se posent chez l'un des partenaires.

 

Comme vous l'avez vraisemblablement appris, mon voyage prévu début février en Égypte, Israël et les territoires palestiniens a dû être annulé. Mais il sera certainement réorganisé dans le courant du premier semestre de cette année. En effet, c'est toujours mon ambition d'avoir visité ces pays avant de devoir assumer le rôle de présidence tournante, sachant que, parmi les divers sujets dont nous pourrions débattre de par l'actualité et qui demanderaient des efforts diplomatiques de notre part, le dossier israélo-palestinien figure parmi les thèmes les plus importants. À travers ce voyage, mon ambition était aussi d'encourager les différentes parties à créer un climat de pourparlers afin d'obtenir la solution des deux États pour vivre en sécurité et se reconnaître mutuellement.

 

Ce voyage aurait alors eu lieu en parfaite cohérence avec ce que l'Union européenne a déclaré début décembre 2009, an avançant le schéma d'une éventuelle solution et en parfaite cohérence avec les efforts diplomatiques des États-Unis, qui sont aussi axés sur la possibilité de placer les deux parties autour d'une table de négociations.

 

09.05  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse développée et détaillée.

 

Je comprends que dans certaines phases de négociations, il vaille mieux rester discret et s'en tenir à un dialogue direct, en face-à-face. C'est ainsi que les choses avancent. J'espère que cela aboutira à des résultats positifs.

 

Je voudrais encore avoir une réponse précise à la question suivante: si demain une délégation parlementaire belge souhaite se rendre dans la Bande de Gaza, pourra-t-elle le faire?

 

09.06  Steven Vanackere, ministre: Il s'agit d'une décision souveraine de l'État d'Israël. Pour l'instant, en vertu de l'accord que je viens de citer, si des arguments sécuritaires peuvent être invoqués, il ne faut pas véritablement s'incliner; on peut évaluer cette décision mais elle n'est pas nécessairement contraire aux textes qui régissent ce type de décision. Il est en effet exact que des raisons de sécurité peuvent influencer la décision israélienne.

 

09.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, uw antwoord was uitgebreid en analytisch maar u verliest zich iets teveel in de beschrijving.

 

Ik vroeg wat u zou ondernemen om een aantal onrechtvaardigheden recht te zetten. Naar mijn bescheiden mening bent u daar ruim onvoldoende op ingegaan. U schetst de Israëlische logica.

 

Ik vraag naar de mogelijkheid om een parlementaire delegatie naar Israël te laten afreizen. U zegt dat het aan Israël is om te bepalen of er zich al dan niet een veiligheidsprobleem voordoet. Maar dat is het nu net! Israël gebruikt dat argument te pas en te onpas om delegaties, zelfs ministeriële delegaties, de toegang tot Gaza te ontzeggen. U tekent geen protest aan.

 

09.08 Minister Steven Vanackere: U luistert niet, mijnheer De Vriendt. Ik zeg u dat ik daar twee dagen geleden met mijn collega van Buitenlandse Zaken heb over gesproken.

 

Misschien schets ik u iets te sibillijns een situatie waarin Israël wil overgaan tot een verdieping van onze relaties. Ik antwoord mijn collega van Buitenlandse Zaken, dus niet via diplomatieke messives of via mijn diplomaten, dat het klimaat om naar een verdieping te gaan moet verbeteren. Ik gaf het voorbeeld dat het geven van visa aan ngo's een problematische kwestie is. Dat was al in april 2009 klaar.

 

In diplomatieke geplogenheden luidt het: zeg wat u meent en zorg dat die boodschap goed overkomt.

 

Ik weet niet op welke manier ik mij moet uitdrukken om u duidelijk te maken dat ik datgene wat u vraagt twee dagen geleden heb gedaan. U zegt dat ik niets doe, dat ik alleen maar beschrijf.

 

Met alle respect, mijnheer De Vriendt, maar u heeft niet geluisterd naar mijn antwoord.

 

09.09  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u heeft ons niets verteld over de reactie van uw Israëlische gesprekspartner. U heeft niet gezegd hoe u daarop zou reageren.

 

Ik had het nu over de toegang van het parlementaire…

 

De voorzitter: Collega De Vriendt, u moet toch een klein beetje serieus blijven.

 

De minister heeft een heel sterk signaal gegeven. Het is een veel sterker signaal dan publieke verklaringen.

 

Het is heel duidelijk. Op het ogenblik dat Israël vragende partij is in dergelijke gesprekken wordt er niet onmiddellijk gereageerd.

 

Denk u nu werkelijk dat de Israëlische ministers dat onmiddellijk in orde gingen brengen? Dat zijn zaken die heen en weer gaan. Als u de minister ondervraagt met hypothetische vragen zoals 'indien hij dat zou antwoorden…' dan begrijp ik dat hij daarop geen antwoord kan geven.

 

Hij antwoordt u zeer concreet: ik heb op diplomatiek vlak dat en dat ondernomen.

 

Uit ervaring weet ik dat zulks een zeer sterk signaal is.

 

09.10  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, met alle respect, ik vind dat u uit uw rol valt. U onderbreekt mijn repliek. Ik wil u vragen mij mijn repliek te laten voortzetten. Het is mijn goed recht, als de minister zegt over een bepaald onderwerp te hebben gesproken met een Israëlische gesprekspartner, door te vragen wat de reactie van die gesprekspartner was. Zo komen wij tot de essentie van mijn vraag.

 

Als u het mij toestaat, wil ik nu mijn repliek op het antwoord van de minister voortzetten.

 

De voorzitter: Mijn reactie, collega De Vriendt, was dat u vroeg wat de reactie van de minister zou zijn op het ogenblik van een eventuele reactie. Daarom heb ik u onderbroken, omdat het een hypothetische vraag was.

 

09.11  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Ik mag toch een bijkomende vraag stellen in mijn repliek?

 

De voorzitter: U mag alle vragen stellen die u wilt.

 

09.12  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb u de vraag gesteld waarom er geen formeel diplomatiek protest geweest is. Ik heb daar geen antwoord op gekregen. Tot daaraan toe, maar ik wilde dat nog eens benadrukken in mijn repliek.

 

Inzake mijn vraag naar Israël als bezettende macht in Gaza, meen ik dat dit inderdaad het geval is. Ik meen dat er een groot probleem is inzake de verantwoordelijkheid voor de humanitaire situatie daar. Israël is de verantwoordelijke macht maar neemt die verantwoordelijkheid op dit moment niet op. Het zou goed zijn dat u dit in uw volgende contacten blijft benadrukken.

 

Over de problematiek dat mensen van internationale ngo’s nu enkel een toeristenvisum krijgen, hebt u gezegd dat dit onderwerp moet uitmaken van een Europees debat, en dat dit duidelijk niet kan. Ik heb goede hoop dat wij wat dat betreft naar een doorbraak gaan.

 

U hebt ook ontkracht dat de huidige voorzitter van de EU de bevriezing van de relaties tussen de EU en Israël ongedaan wil maken. Dat is goed nieuws. Want inderdaad, zoals u zegt, inzake de mensenrechtensituatie gebeurt niet wat er zou moeten gebeuren, heel specifiek: de mensenrechtenclausules die vervat zijn in de Associatieakkoorden worden op dit moment niet nageleefd. Ik mag hopen dat het Belgische voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar even standvastig zal blijven wat dat punt betreft.

 

Aangaande de bilaterale akkoorden tussen Israël en de Europese Unie is er effectief een probleem. U hebt geschetst wat de Israëlische logica is, een interne rechtsorde. De Europese logica is anders. Ik meen dat wij bij nieuwe akkoorden moeten proberen in voldoende clausules te voorzien opdat de akkoorden niet van toepassing kunnen zijn op de Israëlische nederzettingen in Palestijns gebied. Ik wil heel specifiek het voorbeeld aanhalen van de etikettering. Preferentiële handelstarieven die van toepassing zijn op producten uit die nederzettingen kunnen volgens ons niet. Misschien bent u van diezelfde mening. Wij moeten toch een manier zoeken om de etikettering aan te passen en ervoor te zorgen dat het voor onze douanediensten duidelijk is van waar Israëlische producten specifiek afkomstig zijn.

 

Maar goed, Israël-Palestina is een breed debat. Ik ben ervan overtuigd dat wij daarop nog zullen terugkomen.

 

De voorzitter: Daarover zijn we het perfect eens, collega: we zullen daar zeker nog op terugkomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'action de B-Fast à Haïti" (n° 18624)

- M. André Flahaut au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la réunion des ministres des Affaires étrangères de l'Union européenne" (n° 18885)

- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'aide européenne en faveur de Haïti" (n° 18918)

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de actie van B-Fast in Haïti" (nr. 18624)

- de heer André Flahaut aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de vergadering van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken" (nr. 18885)

- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Europese hulp voor Haïti" (nr. 18918)

 

10.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Europese Raad heeft op 25 januari een positief antwoord geformuleerd op de vraag van de Verenigde Naties om een gecoördineerde actie op te zetten om in Haïti hulp te bieden.

 

De Europese Unie heeft zich ertoe verbonden expertise en materiaal ter beschikking te stellen om de wegen berijdbaar te maken en maritieme logistieke capaciteit te verzorgen en ten minste driehonderd politiemensen te sturen om de aan de gang zijnde operatie te versterken.

 

Mijn vragen zijn eenvoudig.

 

Ten eerste, in welke mate heeft België zich geëngageerd om bij te dragen aan elk van die vragen van de VN?

 

Ten tweede, kunt u toelichting geven bij de Europese coördinatie waarover eveneens beslist werd?

 

Misschien kunt u ook wat toelichting geven over de tweede fase die nu opgezet moet worden in Haïti, na de noodhulp, de wederopbouw op lange termijn, en specifiek de rol van België in dat proces.

 

10.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, het feit dat twee leden een vraag hadden ingediend, terwijl zij nu niet aanwezig zijn, zorgt ervoor dat ik moet opletten om aan de heer De Vriendt geen te lang antwoord te verstrekken. Ik moet het antwoord even ordenen, om niet te antwoorden op de vragen van collega’s die er niet zijn.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, collega Dallemagne is momenteel in het buitenland. Hij heeft al zijn vragen ingetrokken. We hebben geprobeerd contact op te nemen met collega Flahaut, maar zonder succes. In die omstandigheden komt het het lid dat wel aanwezig is toe om zijn vraag te stellen. Anders is hij het slachtoffer van degenen die hier niet zijn. Ik hoop dat ik intussen de tijd heb gegeven om uw antwoorden te ordenen.

 

10.03 Minister Steven Vanackere: Absoluut, mijnheer de voorzitter. Ik zal trachten de vragen van de heer De Vriendt precies te beantwoorden.

 

Mijnheer De Vriendt, ik ga even in op uw twee inderdaad eenvoudige vragen. EUCO-Haiti is operationeel sinds 25 januari en heeft tot doel om de coördinatie van de Europese inspanningen zowel op militair als op veiligheidsvlak te versterken. De cel werkt samen met de commissie en met ECHO, European Commission Humanitarian Office. EUCO heeft een proactieve rol om te trachten de aanbiedingen van de EU-lidstaten af te stemmen op de noden van de VN-missie MINUSTAH. Het gaat hier wel enkel om de militaire en de veiligheidsbijdrage en dus niet over noodhulp of heropbouw.

 

België heeft op verschillende manieren bijgedragen om de crisis in Haïti aan te pakken. De federale regering heeft een bijdrage van 10 miljoen euro aangekondigd. Naast bilaterale initiatieven waaronder de B-Fast interventie, zal het merendeel van die middelen de VN-werking ondersteunen. Er werd voor 1 miljoen euro voedselhulp geboden aan het VN wereldvoedselprogramma, en voor 350 000 euro aan de voedsel en landbouworganisatie FAO. Via UNICEF wordt nog eens 600 .000 euro hulp geboden aan kinderen en vrouwen. België financiert eveneens op substantiële wijze het door de VN beheerde Central Emergency Response Fund, het CERF. Het budget voor 2010 zal 6 miljoen euro bedragen en het grootste deel daarvan zal dit jaar naar Haïti gaan.

 

Ik kijk nog even of er in het antwoord dat ik voor de andere collega’s had voorbereid zich elementen bevinden met betrekking tot de Europese coördinatie.

 

Mijnheer De Vriendt, verwijst u daarbij naar de ideeën die ook Mijnheer Dallemagne al had geformuleerd in de vorm van een sterkere coördinatie bij het creëren van de noodhulp, of gaat het veeleer over de coördinatie van de inspanningen bij de heropbouw?

 

10.04  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik meen dat beide elementen even belangrijk zijn, naar aanleiding van berichten dat het met de coördinatie toch niet zo vlot verloopt.

 

10.05 Minister Steven Vanackere: Over de eerste interventiefase zijn wij in de Europese Raad overeengekomen dat aan Catherine Ashton wordt gevraagd de lessons learned — zo wordt dat genoemd in het jargon — te halen uit de interventie zelf, dus de manier waarop de lidstaten respectievelijk hun inspanningen hebben georganiseerd, wat daaruit als verbeterbaar naar voren komt, en wat daarbij de mogelijkheden zijn van een sterkere complementariteit tussen de lidstaten en een eventuele rol van de Europese Unie. Zij kreeg de opdracht om tegen de maand juni met een rapport te komen dat de lessons learned naar voren kan brengen.

 

U weet dat in dat verband de Belgische overheid, geïnspireerd door het toch wel geslaagde model van B-Fast, een sterke suggestie wil doen, gesteund trouwens door een aantal lidstaten zoals Frankrijk en enkele andere, om ook op Europees niveau te kijken naar een sterkere coördinatie.

 

Ik moet u wel signaleren dat er ten opzichte van dat idee een zekere argwaan bestaat bij sommige lidstaten, omdat men wil vermijden dat er een laag bijkomt die de interventiesnelheid in geval van rampen precies zou vertragen, omdat er bij wijze van spreken een beslissingsniveau extra gemaakt zou worden. Men wil niet de creatie van een of ander nieuw groot orgaan.

 

Ik denk dat we de collega’s hierin kunnen geruststellen. Onze bedoeling is wel degelijk het opzetten van een netwerk van snelle informatie dat toelaat wat bijvoorbeeld de Belgen uit eigen beweging hebben gedaan, namelijk op het ogenblik dat ons vliegtuig vertrok, zorgen dat er ook Luxemburgse teams aan boord waren, dat er ook Europese medewerkers aan boord waren en dat er een aanbod was in de richting van de Fransen om gebruik te kunnen maken van onze logistiek.

 

Dat soort van initiatieven moet kunnen worden versterkt en vermenigvuldigd. Wij zullen op dat vlak ongetwijfeld vooruitgang kunnen boeken tussen nu en juni. Het is de ambitie om tijdens het Europese voorzitterschap daarin verdere vooruitgang te boeken. Ik ben echter attent voor de vrees van sommige lidstaten dat men iets nieuws wil creëren.

 

Ten tweede, wat de coördinatie van de heropbouwinitiatieven betreft, moet ik wel verwijzen naar mijn collega van Ontwikkelingssamenwerking, de heer Michel. Er is in het kader van de Europese Raad voor Ontwikkelingssamenwerking ook een bespreking aan de gang om na te gaan hoe men de inspanningen in termen van heropbouw tussen de lidstaten, maar ook transversaal tussen de inspanningen die er gebeuren op het niveau van ordehandhaving en deze die betrekking hebben op de heropbouw, kan coördineren. Ik denk dat we die analyse kunnen maken van een van de elementen die toch opmerkelijk is in het licht van wat Europa heeft gedaan. Ik denk dat wij belangrijke initiatieven hebben genomen, maar wij hebben wel moeten vaststellen dat, als het gaat over de ordehandhaving, wij een beroep hebben moeten doen op anderen en niet zelfstandig een stuk van de veiligheidsvoorzieningen hebben kunnen organiseren.

 

Tot slot, in het licht van de heropbouwcoördinatie zullen wij zeker aandringen op het enorme belang dat de coördinatie door de Verenigde Naties gebeurt. Wij weten dat het in Haïti een bijzondere situatie was doordat de Verenigde Naties precies veel extra voorzieningen had getroffen. Dat neemt niet weg dat wij denken dat de coördinatieoefening eerst en vooral op het niveau van de Verenigde Naties tot een goed einde moet worden gebracht.

 

10.06  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, coördinatie zal effectief zeer belangrijk zijn en zal ook belangrijker worden. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat de aanwezigheid van de Verenigde Staten te dominant wordt op heel wat domeinen die verband houden met noodhulp en wederopbouw.

 

De Belgische inspanningen werden in een eerste fase ook door mijn fractie geprezen. Het is net de meerwaarde geweest van B-Fast dat zij snel en efficiënt konden optreden. Uw opmerking is in die zin interessant. Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn van een initiatief op Europees niveau dat de snelheid van de reactie daardoor zou verminderen.

 

Ik dank u echter voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 18857 van de heer Tuybens, vraag nr. 18884 van de heer Van Der Maelen, vraag nr. 18885 van de heer Flahaut, vraag nr. 19609 van de heer Dallemagne, vraag nr. 19058 van mevrouw Genot, vraag nr. 19088 van de heer Van den Eynde, vraag nr. 19261 van de heer Moriau, vraag nr. 19334 van de heer Van den Eynde, vragen nrs. 19356 en 19357 van mevrouw Arena, vraag nr. 19507 van de heer Van der Maelen, vraag nr. 19581 van de heer Baeselen en vraag nr. 19695 van mevrouw Dieu zijn hetzij uitgesteld, hetzij ingetrokken, hetzij behandeld, hetzij omgezet in een schriftelijk vraag, hetzij door mij geschrapt overeenkomstig de beslissing genomen in de Conferentie van voorzitters, namelijk: “indien een lid niet aanwezig is en geen verzoek tot uitstel heeft gevraagd”. Het is een kwestie van beleefdheid en courtoisie ten aanzien van elkaar en van de minister.

 

11 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het Iraanse nucleaire programma en mogelijke sancties" (nr. 19784)

11 Question de M. Mark Verhaegen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le programme nucléaire iranien et les éventuelles sanctions" (n° 19784)

 

11.01  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de minister, zowat dagelijks moeten wij vaststellen dat Iran en zijn nucleaire programma de wereldpers kleuren en de wereld verontrusten.

 

Ali Akbar Salehi, het hoofd van de Iraanse Atoomenergie Organisatie, maakte plots bekend dat zijn land van plan is om 10 extra sites voor uraniumverrijking te bouwen en dat de installaties nog dit jaar voltooid zullen zijn. Dergelijke uitlatingen zijn niet nieuw en passen bij de provocatieve houding van het Iraanse regime, maar ze verontrusten ons wel. Het is duidelijk nefast voor het broze veiligheidsgevoel, zowel binnen als buiten de regio, denk maar aan het gigantische risico dat Zuid-Europa, met NAVO-bondgenoten als Griekenland, Bulgarije en Roemenië, binnen het bereik zou komen van de Iraanse langeafstandsraketten, die dan nog met kernkoppen of een nucleaire lading uitgerust zouden kunnen worden.

 

De schrik voor een raketaanval vanuit Iran maakt die bedreigde landen uiteraard ook heel wat meer welwillend tegenover een alternatief Amerikaans antiraketsysteem, wat dan weer de relatie met Rusland zou kunnen vertroebelen. De houding van Iran stimuleert ook de wapenwedloop in het Midden-Oosten. Voor Iran hebben de klassieke recepten van diplomatieke initiatieven en het opleggen van economische sancties tot dusver heel weinig zoden aan de dijk gebracht.

 

Recentelijk werd in de Amerikaanse Senaat een wetsvoorstel goedgekeurd dat de Amerikaanse president toelaat om sancties te nemen tegen elke persoon, instelling of firma die benzine en andere petroleumafgeleide producten verkoopt aan Iran en het land helpt om zijn raffinaderijcapaciteit op te drijven. De logica achter dat initiatief is dat Iran, ondanks zijn eigen enorme energievoorraden, toch nog voor 40 percent van de binnenlandse consumptie afhankelijk is van de invoer van benzine. Belangrijke handelspartners hierbij zijn het Zwitserse Vitol, het Zwitsers-Nederlandse Trafigura, het Franse Total, het Indische Reliance en, Iast but not least, British Petroleum.

 

Ik kom tot mijn vragen. Ten eerste, kunt u duiding geven bij de rakettypes waarover het Iraanse leger momenteel beschikt. Wat is hun precieze geconfirmeerde reikwijdte? Beschikt Iran, meer bepaald, momenteel over raketten of andere projectielen die Zuid-Europa of Europa binnen zijn bereik zouden kunnen brengen?

 

Ten tweede, wordt er ook op Europees niveau nagedacht over echt daadkrachtige economische sancties tegen Iran of restricties op de invoer van benzine of petroleumafgewerkte producten die hiervan deel uitmaken? Wat is de houding van de andere Europese lidstaten tegenover een dergelijke sanctie?

 

Ten slotte, welke maatregelen kunnen er volgens u genomen worden, wanneer Iran hardnekkig blijft weerstaan aan de internationale druk om het nucleaire programma openbaar te maken en de verrijking van uranium stop te zetten?

 

11.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Verhaegen, u stelt een belangrijke vraag die allicht het jaar 2010 diplomatiek mee zal domineren. Iran werkt aan de uitbreiding van zowel de draagkracht als de reikwijdte van een aantal ballistische raketten. Wij beschikken over meer precieze informatie, maar dat gaat om geclassificeerde informatie die wij met derde landen delen en niet kunnen of mogen publiceren.

 

In elk geval kan ik u melden dat de activiteiten van Iran, alsook de verdere ontwikkeling van een aantal nucleaire activiteiten vanuit veiligheidsstandpunt als onrustwekkend worden gekwalificeerd en dat zij haaks staan op de verwachtingen van de internationale gemeenschap, zoals geformuleerd werd in een aantal resoluties van de Veiligheidsraad en van de Board of Governors van het IAEA.

 

Uiteraard blijft de Europese Unie de verdere ontwikkelingen in het dossier van bijzonder dichtbij volgen. Het onderwerp is trouwens intensief besproken als het leeuwendeel van de vergadertijd die wij jongstleden gehad hebben in de raad Buitenlandse Zaken, met de 27 collega’s ministers van Buitenlandse Zaken.

 

In lijn met de dual-trackaanpak van de EU – dit wil zeggen: dialoog wanneer mogelijk, sancties wanneer het moet – zal de Europese Unie de acties van de Veiligheidsraad steunen, indien Iran elke medewerking met de internationale gemeenschap blijft weigeren. Frankrijk neemt op dit ogenblik de coördinerende rol. Als lid van de Europese Unie staan wij uiteraard klaar de noodzakelijke maatregelen te nemen om de actie van de Veiligheidsraad te begeleiden. Ik meen dat het duidelijk is dat wat België en de Europese Unie betreft, een aanpak binnen de Veiligheidsraad te verkiezen is. Door de breedte van de alliantie van de internationale gemeenschap is er meer ruimte dan bij andere opties.

 

Natuurlijk moet ook worden nagegaan of men tot een beslissing kan komen in de Veiligheidsraad. Enkele landen nemen een wat terughoudender positie in. Ik denk bijvoorbeeld aan China. Het is dus niet gegarandeerd dat men in de Veiligheidsraad tot een daadkrachtige conclusie kan komen.

 

Er worden hoe dan ook verschillende opties onderzocht. De wisselwerking tussen de Veiligheidsraad en de Europese Unie gebeurt vrij intensief. Dat was trouwens ook het geval bij het uitvaardigen van eerdere sancties tegen Iran.

 

Ik ga in op uw laatste vraag. Het spreekt voor zich dat een blijvende negatieve opstelling van Iran alleen maar zou leiden tot een verhoogd isolement van dat land op internationaal niveau. Ons land wenst een diplomatieke oplossing voor de belangrijke veiligheidsuitdaging en exploreert ten volle elke mogelijkheid om de diplomatieke druk te verhogen en efficiënt te maken. De dual-trackaanpak van de Europese Unie met dialoog en sancties is de enige werkbare optie. Wij moeten er ook alles aan doen om dat zo te houden.

 

Tot slot kan ik eraan toevoegen dat maandag uit de besprekingen duidelijk gebleken is dat, mocht men binnen de Veiligheidsraad niet komen tot een klare positie, de leden van de Europese Unie bereid zijn zelf hun verantwoordelijkheid te nemen. Dat wil zeggen dat zij zelf willen nagaan of het hefboomeffect van eventuele EU-sancties een gunstige invloed kan hebben op de ontwikkelingen in Iran. Daarbij werd wel door verschillende collega’s, met inbegrip van mezelf, aangegeven dat ook in de hypothese waarbij de Veiligheidsraad geen sancties neemt en er een initiatief van de Europese Unie komt, het essentieel is aan outreaching te doen. Dat wil zeggen dat men op zoek moet gaan naar bondgenoten buiten de kring van de Europese Unie, met inbegrip van Arabische staten die zich ook zorgen kunnen maken over de ontwikkelingen in de regio.

 

Op die manier zorgen wij voor een zo breed mogelijke coalitie om onze bekommernis over de situatie uit te drukken en daar ook de gepaste conclusies uit te trekken.

 

11.03  Mark Verhaegen (CD&V): Het is goed dat de dreiging au sérieux genomen wordt. Ik heb ook begrip voor het confidentieel karakter van de technologische informatie over de raketten. Ik heb echter een bijkomende vraag, waarvan ik hoop dat u ze kunt beantwoorden.

 

Kunt u in het licht van het debat van de nucleaire ontwapening, dat nu aangezwengeld is, bevestigen of Zuid-Europa binnen de radius ligt van de raketten? Of kunt u dat niet bevestigen, omdat de informatie confidentieel is?

 

11.04 Minister Steven Vanackere: Daar wil ik graag nog op terugkomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Ben Weyts aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de problematiek van de Marokkaanse voornamen" (nr. 19606)

12 Question de M. Ben Weyts au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le problème des prénoms marocains" (n° 19606)

 

De voorzitter: Net voor het einde, in limine litis, is collega Weyts ons komen vervoegen voor zijn vraag.

 

12.01  Ben Weyts (N-VA): Ik kom dus als geroepen.

 

De voorzitter: Als geroepen is een zeer persoonlijke interpretatie. Ik had een neutralere omschrijving: in limine litis.

 

12.02  Ben Weyts (N-VA): Ik zag de minister toch blij opkijken.

 

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de problematiek van de Marokkaanse voornamen. Wij hebben het hierover in de commissie al regelmatig gehad. Naar aanleiding van haar bezoek aan Marokko, stelde minister Van der Laan recent haar ambtgenoot Amoer, minister van Marokkanen in het buitenland, voor obstakels zoals de verplichte namenlijst uit de weg te ruimen. Ik citeer minister Van der Laan: “Een Marokkaan die naar Nederland komt om daar een toekomst op te bouwen, moet niet met één been in Marokko blijven staan”.

 

De betrokken minister stelde zijn collega voor dat ouders bij het geven van een voornaam aan hun kind de volledige keuzevrijheid moeten hebben, net omdat zij geen afstand kunnen doen van de Marokkaanse nationaliteit. U kent de problematiek. Vandaag moeten niet alleen in Nederland, maar ook in ons land, ouders bij het Marokkaans consulaat een naam opgeven met een Marokkaans karakter. Men moet kiezen uit een vooropgestelde namenlijst, anders wordt het kind niet ingeschreven en krijgt het geen Marokkaanse nationaliteit of dubbele nationaliteit.

 

Ik heb deze problematiek al meermaals aangekaart. Minister De Gucht zei eertijds, met name in februari 2009, intussen een jaar geleden, dat hij de zaak zou opnemen in het Belgisch-Marokkaans overleg. Vervolgens is er dan toch een omvattend samenwerkingsakkoord gekomen tussen België en Marokko. Daarover heb ik u opnieuw ondervraagd. Toen hebt u gezegd dat de zaak zou worden geagendeerd op de Belgisch-Marokkaanse commissie begin februari in Brussel.

 

Mijn vraag ligt voor de hand. Kunt u toelichten wat de uitkomst van dat overleg was? In welke maatregelen ten aanzien van de consulaten, ambassades en gemeentebesturen resulteert die uitkomst? Deelt u het standpunt van uw collega Van der Laan?

 

12.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Weyts, u zegt dat u mij opnieuw hebt ondervraagd, maar u had mijn voorganger ondervraagd.

 

12.04  Ben Weyts (N-VA): Neen, mijnheer de minister, ik heb ook u ondervraagd.

 

12.05 Minister Steven Vanackere: Opnieuw betekent twee keer. U kunt mij niet opnieuw ondervraagd hebben als het geen twee keer was, toch? U hebt mij één keer ondervraagd, en u hebt ook mijn voorganger één keer ondervraagd. Wel hebt u de minister van Buitenlandse Zaken opnieuw ondervraagd. Het was echter een andere persoon.

 

Mijnheer Weyts, het antwoord is jammer genoeg wat kort.

 

Gelet op de overvolle agenda van de vergadering van de Belgisch-Marokkaanse commissie inzake burgerlijk recht, moesten er keuzes gemaakt worden. Ik heb voorrang willen geven aan de dossiers van de zogenaamde kinderontvoeringen.

 

Om te vermijden dat het punt te lang uitgesteld zou worden, zal het wel het voorwerp zijn van een schriftelijke procedure tussen de beide centrale overheden die voorzien zijn in die commissie. In België is de centrale overheid het departement Justitie, bij wie ik die zaak aankaart.

 

Met andere woorden, die kwestie is niet besproken geweest in februari. Om te vermijden dat we binnen een jaar meemaken dat u zegt dat u mij “opnieuw” ondervraagd hebt, zullen we de schriftelijke procedure hanteren. Ik heb een en ander met het departement Justitie doorgenomen om ervoor te zorgen dat er geen verder tijdverlies meer inzake die aangelegenheid zou worden opgelopen.

 

12.06  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, kunt u daarop enigszins een termijn kleven?

 

12.07 Minister Steven Vanackere: De schriftelijke procedure veronderstelt gewoon dat mijn collega van Justitie het dossier voldoende in een schriftelijke vorm kan condenseren op een manier die mogelijk maakt dat het aangekaart kan worden. Dat moet normaal gesproken de werktijd vergen die nodig is om het dossier tot stand te brengen. In de mate dat het dossier klaargemaakt was voor een mondelinge toelichting op de commissie, ga ik ervan uit dat dit – maar pint u mij er alstublieft niet op vast, want ik ken de praktische details er niet van – in een zeer redelijke werkbare termijn tot stand moet komen, die ik zal omschrijven als een korte termijn.

 

12.08  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, wij zien elkaar dan binnen dit en twee maanden terug over die problematiek, want ik vind het absoluut niet kunnen, in deze omstandigheden. We hebben net een akkoord gesloten met dat land ter waarde van - als ik mij niet vergis - 80 miljoen euro aan samenwerkingsakkoorden. Dan kunnen we toch minstens respect vragen voor ons integratiebeleid en voor ons rechtssysteem. Zulke praktijken, zoals met die naamgeving, moeten snel tot het verleden kunnen behoren. Ik hoor dat in Nederland toch meer vooruitgang wordt geboekt. In navolging van het Nederlands voorbeeld, hoop ik dat er ook in ons land een oplossing wordt gevonden.

 

De voorzitter: Mijnheer Weyts, op dat ogenblik zal uw aanhef luiden dat u “opnieuw” de minister ondervraagt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De werkzaamheden voor vandaag zijn afgerond.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.33 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.33 heures.