Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Economie, de la Politique
scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
van woensdag 24 februari 2010 Voormiddag ______ |
du mercredi 24 février 2010 Matin ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 11.40 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
Le développement des questions et interpellations commence à 11.40 heures. La réunion est présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de overname van Belgische bedrijven door buitenlandse bedrijven" (nr. 19305)
01 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la reprise d'entreprises belges par des entreprises étrangères" (n° 19305)
01.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, waar ik voor vreesde, is uitgekomen. Ik was al bevreesd voor het feit dat de evolutie in de tijd en de gevolgen voor de tewerkstelling en het economisch weefsel van België van het verschijnsel van de overnames van Belgische bedrijven, Vlaamse en Waalse bedrijven, door buitenlandse bedrijven nergens cijfermatig en administratief werd bijgehouden.
U hebt dit ook bevestigd in antwoord op een schriftelijke vraag van mij. Ik heb hierover toch nog een aantal bijkomende vragen.
Ten eerste, u moet toch toegeven dat overnames van eigen bedrijven niet zo onschuldig zijn als het op het eerste gezicht lijkt? De overnames gaan gepaard met het verplaatsen van de beslissingscentra naar het buitenland, met het schrappen van heel wat banen ten voordele van banen in het buitenland, het opdoeken van hele afdelingen. Bevestigt u deze zienswijze?
Ten tweede, zou het niet nuttig kunnen zijn om in het licht van het voorgaande en vooral in het licht van de economische crisis, van de nieuwe centrale, economische en administratieve Kruispuntbank voor Ondernemingen gebruik te maken om hierover informatie bij te houden? Dat lijkt ons belangrijke informatie die de overheid de gelegenheid kan geven op tijd in te grijpen en die zou kunnen vermijden dat het economische weefsel van het land in zijn geheel of in stukken wordt overgenomen of verplaatst.
Ik weet wel dat u de overname zelf niet kunt vermijden, maar het zou toch nuttig zijn dat hierover tenminste cijfermatige informatie wordt bijgehouden. Meten is weten, zegt men altijd. Dan moet men eerst meten. Ik heb de indruk dat wij daar toch enkele stukken missen.
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, u weet dat ons land een klein, maar tegelijk ook zeer open land is met een open economie. Dat is nog bevestigd door een studie van het KOF-Instituut in Zwitserland, waaruit bleek dat België het meest geglobaliseerde land ter wereld is. Dat betekent dus niet alleen dat wij zeer sterk staan op het vlak van export en import, maar ook dat buitenlandse investeringen in België en Belgische investeringen in het buitenland zeer belangrijk zijn voor ons. Dat alles hangt samen met elkaar.
Naar mijn mening is het niet verstandig om het ene aspect als negatief te bestempelen en het andere als positief. U weet dat er een economische theorie bestaat die zegt dat importeren slecht is en exporteren goed, terwijl importeren echter vaak de kans geeft aan consumenten om producten aan een lage prijs te kopen. Dat maakt allemaal deel uit van de concurrentie, die er in bestaat dat de ene de andere wil overtroeven door betere diensten of goederen aan lagere prijzen aan te bieden. Dat is het economische spel.
Mijns inziens behoren buitenlandse overnames van maïsbedrijven tot de normale werking van een wereldeconomie, zoals er ook Belgische bedrijven zijn die overnames realiseren in het buitenland. Eigenlijk is de onderliggende theorie die van de economische welvaart en economische groei die groter en groter wordt. De reden waarom mensen vandaag tot 80 jaar oud worden en 150 jaar geleden maar 40 jaar oud, is de economische vooruitgang. Een van de belangrijkste redenen daarvan is de internationale handel en globalisering, die ik uiteraard steun. Dat zal u geen seconde verbazen.
U verwijst met uw betoog naar het debat over de verankering. Daarover gaat het. Ik weet dat bepaalde partijen daarvoor in ons land iets gevoeliger zijn dan andere. Het debat over verankering vind ik belangrijk, op voorwaarde dat het gaat over de concurrentiepositie van ons land. Het beste anker dat wij kunnen uitgooien voor bedrijven, is ervoor zorgen dat België – of Vlaanderen, want ik weet dat dit voor u iets gevoeliger ligt – een interessante plaats is om te investeren.
Dan moeten we natuurlijk kijken naar al de verschillende rankings. Daarbij stellen we vast dat België het beter moet doen. De oproep van de ondernemers, “laat ons ondernemen”, was een terechte oproep. Als wij concurrentieel willen zijn, dan denk ik dat wij het beter moeten doen dan de buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland.
De component loonkosten is bijvoorbeeld wel degelijk een probleem in ons land. Ik verwijs naar het incident dat nu volop plaatsvindt, het drama bij Carrefour. Een van de redenen is natuurlijk voor een stuk mismanagement, maar ook het feit dat het niet normaal is dat een bedrijf als Carrefour moet concurreren met bedrijven als Colruyt, Delhaize en andere, met loonkosten die 20 tot 25 % hoger liggen. Daarvoor betaalt men nu de prijs. De loonkostencomponent is dus wel degelijk een probleem.
We moeten er dus voor zorgen – dat is ook de opdracht van onze premier –, samen met de sociale partners, de Gewesten en de Gemeenschappen, dat wij op lange termijn de concurrentiepositie van ons land absoluut kunnen versterken. Dat is noodzakelijk. Dat zijn mijn ideeën. Het is een algemene bedenking, die volgens mij wel de meest belangrijke is.
Er is inderdaad geen systematische aanmeldingsplicht over buitenlandse overnames van Belgische ondernemingen, maar er zijn wel enkele wetten die melding mogelijk of verplicht maken.
Concentraties van ondernemingen, fusies en overnames moeten worden aangemeld op het moment dat de betrokken ondernemingen in België samen een totale omzet van meer dan 100 miljoen euro realiseren en minstens twee van de betrokken ondernemingen in België elk een omzet van meer dan 40 miljoen euro realiseren. Op de webstek van de FOD Economie kunnen deze concentraties worden teruggevonden.
Het Federaal Planbureau en de Nationale Bank hebben heel wat studies gemaakt over de delokalisatie. Ik verwijs naar een interessante studie van januari 2009 van het Federaal Planbureau over de impact van delokalisatie op de werkgelegenheid in ons land tijdens de periode 1995-2003. Hieruit bleek onder meer dat de offshoringintensiteit hoger is voor goederen dan voor diensten, wat de traditionele gerichtheid van delokalisatie op industriële activiteiten bevestigt.
Uit de resultaten blijkt ook dat noch de delokalisatie van industriële activiteiten, noch die van dienstverlenende activiteiten een significante impact heeft gehad op de totale werkgelegenheid, wat mijn economische stelling bevestigt. Wij zitten echter in de politiek om van mening te verschillen.
Wat de Kruispuntbank van Ondernemingen betreft, in de wettelijke opdracht van de KBO 2003 behoort het opvolgen van overnames niet tot de finaliteit en de missie. Ik heb, ingevolge uw suggestie, wel aan de Beheersdienst van de KBO gevraagd om na te gaan in welke mate wij bepaalde cijfergegevens en indicatoren kunnen gebruiken om, onder meer, de vragen die u gesteld hebt partieel of geheel te beantwoorden.
01.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het venijn zit bij u niet in de staart, want ik hoorde op het einde een stuk tegemoetkoming aan mijn vraag. Het verheugt mij dat u de suggestie meeneemt. Ik kan u onmiddellijk geruststellen. Ik heb geen waardeoordeel uitgesproken, ook niet in mijn vraagstelling, over het nut of het gevaar van overnames. Ik zeg alleen dat wij niet kunnen reageren en geen beleid kunnen voeren, als wij niet weten wat, hoe, hoeveel en in welke richting er wordt overgenomen. Ik klaag dus het gebrek aan cijfergegevens aan, zoals ik dat ook in een aantal andere sectoren heb aangeklaagd. U neemt de suggestie mee. Ik zal het opvolgen.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la fermeture de l'agence SABAM à Waimes" (n° 19368)
02 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de sluiting van het SABAM-agentschap te Weismes" (nr. 19368)
02.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans la foulée du processus de restructuration lancé au sein de la SABAM, il a été décidé par le conseil d'administration de fermer définitivement son agence établie à Waimes, dans les cantons de l'Est.
Cette information m'a été relayée par la ministre de la Culture en Communauté germanophone dont l'attention avait été attirée par les acteurs culturels de ma région qui avaient déjà toutes les peines du monde à s'y retrouver tant l'information donnée sur le site de la SABAM manquait de précision en allemand, ce qui a déjà causé des problèmes de compréhension par le passé et risque de mener dans le futur à de mauvaises applications des dispositions administratives et légales en vigueur.
Qu'en serait-il, par exemple, si, pour des manifestations diverses d'ordre culturel, les responsables se voyaient imposer une amende, parce qu'ils n'auraient pas suffisamment compris lesdites dispositions applicables?
Cette spécificité doit, selon moi, être respectée et j'espère que cette décision pourra être retirée.
Monsieur le ministre, mon questionnement est donc le suivant. Aviez-vous connaissance de la décision de la SABAM? J'imagine que, oui! Que motive cette décision de fermer l'agence de Waimes? La SABAM garantira-t-elle un bon service rendu aux organisateurs des manifestations culturelles en Communauté germanophone?
02.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Jadin, la décision de la SABAM de fermer son agence de Waimes m'a été communiquée. Son website précise d'ailleurs que les demandes d'utilisation du répertoire doivent désormais, pour les provinces de Liège et du Luxembourg, être adressées à son siège social à Bruxelles.
De manière générale, la SABAM a motivé la restructuration de son réseau d'agences, opérée depuis plusieurs années, par le souhait de réduire ses coûts, en centralisant à son siège social situé à Bruxelles les activités d'octroi des autorisations et de facturation auparavant confiées à ses agences. Les agences sont ainsi progressivement remplacées par des bureaux locaux où les agents commerciaux s'occuperont encore des activités de prospection, d'information et de contrôle.
La fermeture de l'agence de Waimes s'inscrit dans cette opération de restructuration qui est déjà réalisée en Wallonie, à Bruxelles, à Anvers et dans le Brabant flamand. Ce n'est donc pas une question communautaire. Même si vous ne l'avez pas suggéré, madame Jadin, d'autres questions peuvent surgir d'ailleurs!
Quant à la seconde partie de la question relative à la qualité du service rendu aux organisateurs des manifestations culturelles en Communauté germanophone, la SABAM m'a fait savoir qu'elle dispose de deux collaborateurs germanophones à Eupen et de collaborateurs germanophones au siège social. Par ailleurs, les principaux documents seront traduits en langue allemande.
02.03 Kattrin Jadin (MR): Il y a des collaborateurs à Eupen qui parlent l'allemand?
02.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Oui.
02.05 Kattrin Jadin (MR): Depuis quand cette antenne est-elle implantée à Eupen?
02.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Je ne sais pas. Nous allons nous renseigner et vous communiquer la réponse ultérieurement.
02.07 Kattrin Jadin (MR): (…) (hors micro)
02.08 Vincent Van Quickenborne, ministre: Vous ne savez pas où elle se situe. Je crois que si vous cherchez des informations via le moteur de recherche Google, vous pourrez trouver l'information. Mais nous vous les communiquerons.
02.09 Kattrin Jadin (MR): C'est très gentil. Je vous en remercie.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik heb net de vraag van het kabinet gekregen om de vraag van mezelf en die van mevrouw Staelraeve alsnog op te splitsen, omdat haar vraag echt slaat op de aangifte zelf, terwijl mijn vraag veeleer gaat over het akkoord. Ik stel daarom voor dat zij nu haar vraag stelt. Daarna kan ik mijn vraag stellen.
03 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de eengemaakte aangifte voor auteursrechten en billijke vergoeding" (nr. 19585)
03 Question de Mme Sofie Staelraeve au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la déclaration unique pour les droits d'auteur et la rémunération équitable" (n° 19585)
03.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, er is toch wel een rare situatie opgedoken, die niet zo eenvoudig is, in verband met de eengemaakte aangifte, die er eind vorig jaar gekomen is.
Een bedrijf met een ruimte die uitsluitend toegankelijk is voor het personeel, moet twee gebruikslicenties aanvragen: een bij Sabam voor auteurs en componisten en een bij Simim. Wanneer een bedrijf handelsruimtes heeft die toegankelijk zijn voor het publiek, dan moeten er eveneens twee gebruikslicenties aangevraagd worden, namelijk bij Sabam en bij de dienst bevoegd voor de billijke vergoeding. Dat alles gebeurt via de website eengemaakteaangifte.be. Dat is natuurlijk een mooi verhaal. Het laat uitschijnen dat alles in een keer kan gebeuren. In de praktijk merkt een aantal bedrijven dat dat niet zo verloopt.
Ik vernoem een concrete, onduidelijke situatie van een bedrijf met zowel een ruimte die publiek toegankelijk is, als een ruimte die niet publiek toegankelijk is.
Hoeveel licenties moet dat bedrijf dan aanvragen? Moet dat bedrijf, met andere woorden, twee keer, of zelfs vaker, die procedure doorlopen? Zo ja, waarom is dat zo? Waarom kan dat niet in een keer geregeld worden?
Ten tweede, hoe komt het dat een licentie voor niet-publiek gebruik aangevraagd moet worden bij Sabam en Simim, terwijl een licentie voor publiek gebruik bij Sabam en de dienst bevoegd voor de billijke vergoeding aangevraagd moet worden? De billijke vergoeding werkt immers overkoepelend. Dat is dus een rare constellatie, waarbij voor een bepaald type ruimte een gedeeltelijke billijke vergoeding aangevraagd moet worden, maar voor een ander type ruimte een volledige billijke vergoeding. Graag kreeg ik wat duidelijkheid daarover.
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, het is niet helemaal correct dat er nu 4 licenties zouden bestaan voor muziek in voor het publiek toegankelijke plaatsen en voor muziek in plaatsen die enkel voor het personeel toegankelijk zijn. SABAM en Simim hebben zich namelijk voor muziek in plaatsen die enkel voor personeel toegankelijk zijn, verenigd onder de naam Unisono. Dat betekent dat er één aangifte moet gebeuren, dat beide beheersvennootschappen één licentie uitreiken en dat er één factuur wordt verstuurd. Op de factuur wordt het tarief van SABAM en Simim nog wel uitgesplitst, om duidelijk te maken aan de onderneming welk bedrag naar welke beheersvennootschap zal gaan. Daar is er dus één licentie.
Voor muziekgebruik in voor het publiek toegankelijke plaatsen blijven SABAM en Simim voorlopig aparte licenties uitreiken en aparte facturen uitschrijven. Daar zijn er dus twee licenties. Een plus twee is drie en niet vier. Vanaf 1 januari kan de onderneming de licenties echter centraal aanvragen via de website www.eengemaakteaangifte.be. Die vraag is al lang gesteld, onder meer door UNIZO en andere organisaties.
De Unisonoaangifte is enkel noodzakelijk wanneer muziek wordt meegedeeld in ruimtes die uitsluitend voor het personeel toegankelijk zijn. De ruimtes waarin zowel publiek als personeel aanwezig zijn, zoals de kapperszaak, vallen onder de bestaande SABAM-licenties en de betaling van de billijke vergoeding. Daarvoor dient geen Unisonoaangifte te gebeuren, anders zou er sprake kunnen zijn van een dubbele betaling.
De billijke vergoeding voor het gebruik van muziek in ruimten toegankelijk voor het publiek heeft in ieder geval betrekking op zowel Uradex als Simim. Beide beheersvennootschappen ontvangen precies de helft van de geïnde bedragen, zoals dat is verankerd in artikel 43 van de auteurswet. Voor het gebruik van muziek in niet voor het publiek toegankelijke ruimten beroepen de producenten, bij monde van Simim, zich op een exclusief recht, zoals bepaald in artikel 39, § 1 van de auteurswet, en niet op de billijke vergoeding.
De uitvoerende kunstenaars die door Uradex worden vertegenwoordigd, beschikken op basis van artikel 35, § 1 van de auteurswet eveneens over een exclusief recht, maar uitvoerende kunstenaars kunnen vrij over hun exclusieve rechten beschikken en dragen die vaak aan de producenten over, soms bewust, maar vaak ook in het kader van een ondergeschikte onderhandelingspositie ten aanzien van de producenten. Uradex kan de uitvoerende kunstenaar uiteraard alleen vertegenwoordigen voor de rechten waarvan de artiest geen afstand heeft gedaan. Daarom werd door Uradex onderhandeld dat hun leden, op grond van een contractuele relatie met de producenten van Simim, een deel van de door Simim geïnde rechten zouden ontvangen voor het gebruik van muziek op de werkvloer op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek. De uitvoerende kunstenaars aangesloten bij Uradex, zijn in dat geval aangewezen op een contractuele relatie met de producenten die zijn aangesloten bij de beheersvennootschap Simim.
03.03 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor de verduidelijking van het trapsgewijze systeem. Ik blijf de situatie een beetje onduidelijk vinden voor een zelfstandige die zowel een ruimte heeft waar enkel personeel komt, als een ruimte waar publiek komt. Hij valt onder het oude systeem, zegt u?
03.04 Minister Vincent Van Quickenborne: (zonder micro)
03.05 Sofie Staelraeve (Open Vld): Dus er is een aangifte wanneer een bedrijf twee verschillende soorten ruimtes heeft? Daarover bestaat nogal wat onduidelijkheid. Aangezien u niet van onduidelijkheid houdt, vraag ik u om dat uit te klaren. Misschien moet het worden gecommuniceerd.
03.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Ja, goed.
Bestaat daar echt zoveel verwarring over?
03.07 Sofie Staelraeve (Open Vld): Ik heb daar heel veel signalen over gekregen. Er is onduidelijkheid. Ze moeten op een website een eengemaakte aangifte doen. Dat wekt de indruk dat er maar een aangifte moet worden gedaan.
Bovendien krijgt men twee facturen. Dat is wel duidelijk, want het gaat enkel om de aangifte en niet om het hele proces.
03.08 Minister Vincent Van Quickenborne: (zonder micro)
03.09 Sofie Staelraeve (Open Vld): De onduidelijkheid bestaat erin dat men niet weet of men een of twee moet aanduiden.
03.10 Minister Vincent Van Quickenborne: (zonder micro)
03.11 Sofie Staelraeve (Open Vld): Dan wordt het bijzonder ingewikkeld. Het gaat om de specifieke situatie waarbij de beide soorten ruimtes aanwezig zijn.
03.12 Minister Vincent Van Quickenborne: (zonder micro)
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het akkoord over een vergoeding voor het afspelen van muziek binnen ondernemingen" (nr. 19381)
04 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'accord sur les droits dus pour la diffusion de musique dans les entreprises" (n° 19381)
04.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Ik zal het nog wat moeilijker maken. Mijn vraag gaat over het akkoord dat in november 2009 over het afspelen van muziek binnen ondernemingen werd gesloten.
Mijnheer de minister, ik zal niet letterlijk terugvallen op mijn schriftelijke vraag. U antwoordde zopas aan collega Staelraeve dat er een onderscheid is tussen ondernemingen met lokalen voor publiek en personeel en met lokalen voor personeel. In de ondernemerswereld leven daaromtrent inderdaad heel wat vragen en bedenkingen ten gevolge van de onduidelijkheden.
Men is wat teleurgesteld over SABAM wat de uitvoering van het akkoord van november 2009 betreft. De ondernemingen hebben er geen probleem mee dat er een vergoeding moet worden betaald voor het publiek afspelen van muziek. Dat zou echter mogen berekend worden op basis van het aantal personeelsleden dat daadwerkelijk naar muziek luistert. U haalde net het voorbeeld aan van een kapperszaak. Het personeel daar maakt het gros uit van de mensen die tewerkgesteld zijn in de onderneming. Ik kan mij echter voorstellen dat iemand af en toe halftijds wat producten herschikt in een magazijntje achterin. De onderneming moet dan op de volle 100 % tewerkstelling een vergoeding betalen. U weet dat dat steeds een heikel punt is geweest.
Mijn verwondering was groter toen ik vorige week van het kabinet de mededeling kreeg, in antwoord op mijn vraag hoe het zat voor de social profit, dat er voor die sector wel in uitzonderingen wordt voorzien. Ik heb dat akkoord kunnen doornemen. Ik heb het van de heer Verhoest gekregen. Men neemt daar niet het totale personeelsbestand zoals het in de sociale balans zit. Men maakt een uitzondering voor de VTE’s. Daar wordt dat verminderd voor de zorgverstrekkers, de hulpverleners en de begeleiders. Ik maak mij er dan ook bezorgd over dat men verschillende berekeningswijzen hanteert, terwijl alle categorieën toch verplicht zijn een bijdrage te betalen. Dat lijkt mij objectief heel moeilijk te verantwoorden.
Ik wil hier niet weer met een beschuldigende vinger naar SABAM wijzen. We hebben die discussie gevoerd en we weten dat men die vergoeding moet betalen. Anderzijds is SABAM als beheersmaatschappij gerechtigd om te bepalen hoe zij dat gaat doen. Ze moet echter de regels van billijkheid in acht nemen. Toen de vergoeding voor muziek in ondernemingen gelanceerd werd, had men het ook over de kindercrèches. We zien dat SABAM nu de stelling hanteert dat muziek afspelen met een oortje publiek afspelen is. Als een transportbedrijf zijn chauffeurs muziek laat afspelen in de cabine, stelt men dat gelijk met de bedrijfsvloer. Dat wordt mee in aanmerking genomen en is geen private sfeer. In kantoren met een of twee werknemers gaat het eveneens om publiek afspelen van muziek. Ik zie hier een paar collega’s gniffelen, maar het wordt tot in het absurde toe doorgetrokken. Ik vind dat dat niet meer billijk is tegenover de ondernemingen.
Dan komt SABAM dat dan ook nog eens op die manier te werk gaat. Ik meen dat u net als ik die houding van SABAM niet kan appreciëren. Ik zou dus graag weten, mijnheer de minister, of er een mogelijkheid is opnieuw over die dingen te onderhandelen? Ik zal niet zeggen dat u - of mensen van uw kabinet – zich in de zak hebt laten zetten, maar naar mijn aanvoelen wordt er in de overeenkomst van november uitdrukkelijk bepaald dat men per onderneming vrij is te onderhandelen met SABAM als men kan aantonen dat de situatie er afwijkt. Bijvoorbeeld als men kan aantonen dat zoveel procent helemaal niet naar muziek luistert in de onderneming.
Collega Staelraeve zal dit ook wel al gehoord hebben. Nu blijkt dat SABAM tegen ondernemingen die de moeite doen een individuele regeling af te sluiten zegt dat dit niet kan. Muziek op de werkvloer wordt berekend op basis van het aantal personeelsleden in dienst, bijvoorbeeld op basis van de sociale balans van 2009. Volgens SABAM laat de regeling geen uitzondering toe, of een andere berekening op basis van het aantal personeelsleden dat daadwerkelijk naar muziek luistert. Als SABAM op die manier met dit akkoord omgaat, strookt het volgens mij niet met wat u wou bekomen toen u dat akkoord afsloot.
Ik verneem dus graag van u het volgende, mijnheer de minister. Ten eerste, hoe moet “de werkvloer” geïnterpreteerd worden? Ten tweede, is er een mogelijk opnieuw te onderhandelen over de berekening? Het hoeft zelfs niet per se op voorwaarde dat die formulering daadwerkelijk uitvoering krijgt waarin wordt gesteld dat bedrijven een uitsluiting kunnen vragen op basis van hun eigen specifieke situatie. Als dat niet gebeurt, meen ik dat wij in de richting moeten evolueren van het akkoord dat vorige week werd afgesloten met de social profitsector.
Ik had dus graag uw mening daarover gekend, mijnheer de minister. Het is ook van belang te weten wat door onze ondernemingen – niet alleen de distributiesector maar al onze ondernemingen – als vergoeding voor het spelen van muziek in publieke ruimtes betaald wordt aan SABAM. Als u daar geen overzicht van hebt, is het dan niet mogelijk in het belang van het dossier zo’n overzicht op te stellen?
Ik weet het, dit was een lange vraag. Ik vind het een belangrijke vraag. Ik krijg daar veel telefoontjes, mails en dergelijke over. Aan u, mijnheer de minister, om een antwoord te geven.
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, het akkoord waarnaar u verwijst, is een akkoord dat wij mee hebben gefaciliteerd. Het is een akkoord tussen twee private instanties of groepen: enerzijds de beheersvennootschappen SABAM en SIMIM en anderzijds de werkgeversorganisaties VBO, UNIZO, NSZ, UCM en LVZ. Ik heb die gesprekken gefaciliteerd toen er kritiek gekomen was op de modaliteiten van de inning door SABAM en SIMIM.
Ook de distributiesector was vertegenwoordigd, omdat het VBO uiteraard Fedis, de Federatie van de Distributie, als lid heeft en haar mee in de onderhandelingen betrokken heeft. Hoewel, zoals u zelf gezegd hebt, de beheersvennootschappen strikt gezien niet verplicht kunnen worden tot dergelijke gesprekken, leidt de onderhandeling er wel toe dat zoveel als mogelijk rekening gehouden wordt met de legitieme eisen van al die verschillende gebruikers en de verschillende parameters. Het is inderdaad een moeilijke evenwichtsoefening.
Ik zie het bereikte akkoord als een kaderakkoord, waarbij er zoveel mogelijk getracht werd om in parameters te voorzien, die algemeen toepasbaar waren. De partijen gingen ermee akkoord dat het aantal voltijdse equivalenten een van de enige criteria is die algemeen toepasbaar is, over de grenzen van de sectoren. Tegelijkertijd werd door de partijen erkend dat het aantal VTE’s dat gebruikt wordt om het tarief te bepalen uitsluitend een tariefreferentie is en geen weergave van het reële muziekgebruik in de ondernemingen.
Met de eenheid van de distributiesector werd rekening gehouden bij het bepalen van de maximumbedragen, de plafonds. Voor de vergoeding aan SABAM bedraagt het maximum 10 000 euro en voor de vergoeding aan SIMIM 5 000 euro. Het akkoord bepaalt daarnaast uitdrukkelijk dat het elke individuele onderneming, zoals u zelf gezegd hebt, vrij staat om de tarieven al dan niet te aanvaarden en dus een andere regeling uit te werken, in overleg met de beheersmaatschappijen.
Ik heb niet de indruk – ik zie dat er mensen van de ondernemersfederaties hier aanwezig zijn – dat er op dit ogenblik vragen zijn. Mocht dat het geval zijn, dan wil ik opnieuw de gesprekken faciliteren, zoals ik dat ook gedaan heb voor de non-profitsector. Ik meen dat het belangrijk is dat er opnieuw wordt gesproken, als er iemand de consensus in vraag stelt. Wat betreft de voorbeelden waarnaar u, niet zozeer in uw schriftelijke vraag, maar in uw mondelinge toelichting verwees, wij moeten natuurlijk niet de absurditeit gaan opzoeken. Ik denk dat het gezond verstand ook in hoofde van SABAM moet worden gehanteerd. Ik heb ooit eens smalend gezegd dat wij geen auteursrecht moeten betalen, als ik in het Parlement een liedje van een bekend artiest fluit. U weet dat er bij mij altijd een liedje opkomt, als ik ’s morgens in de douche sta. Het is moeilijk om dat uit mijn hoofd te krijgen, maar als wij daarop auteursrechten moeten betalen, dan is dat natuurlijk vergezocht.
Uw laatste vraag. Het aandeel van vergoedingen dat de distributiesector voor zijn rekening neemt, is niet bekend bij mij FOD, noch bij SABAM omdat de inningen niet geregistreerd worden per sector maar wel per categorie van inning. Om te achterhalen welk aandeel de distributiesector vertegenwoordigt in het geheel van de inningen met betrekking tot de tarieven voor muziek in publiek toegankelijke ruimtes zou voor elk bedrijf apart, dat van zichzelf meent dat het tot de distributiesector behoort en waar wordt geïnd, moeten worden geregistreerd dat het een transactie betreft die betrekking heeft op de distributiesector. Dit gebeurt op dit ogenblik niet.
Ik ga eerlijk zijn. Ik heb dit antwoord gelezen. Ik vind dat het in tijden van internet en elektronische aangiftes een kleintje moet zijn om dat te kunnen distilleren. Ik weet niet waarom men dit hier zo zegt. Ik neem echter geen afstand van mijn excellente medewerker, laat staan van de administratie maar ik stel toch voor dat mijn goede vriend Michael, die naast mij zit, tracht te achterhalen, op basis van de Kruispuntbank Onderneming en Aangiftes, wat bij benadering de vergoedingen zijn die worden betaald. Wij gaan u dit bezorgen.
Als er vragen zijn vanuit de sector van de ondernemingsorganisaties om dat te herbekijken en als er echt problemen zijn, ben ik bereid om rond de tafel te gaan zitten en te bekijken of wij eventueel bepaalde dingen kunnen herbekijken. Uiteraard moet het de bedoeling zijn om de consensus tussen de verschillende organisaties opnieuw op te bouwen.
04.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. U weet uit het verleden dat wij op dezelfde golflengte zitten wat SABAM betreft. Er zijn een aantal absurditeiten aangehaald. Het zou goed zijn dat er duidelijkheid wordt gecreëerd omtrent de bewoordingen van die overeenkomst. Als de bereikte consensus om naar aanleiding van een specifieke situatie een uitzondering te vragen dode letter blijft bij SABAM, moet het akkoord worden herbekeken zoals voor het akkoord voor de social profit. Hetzelfde geldt voor het begrip werkvloer. Bepaalde absurditeiten kunnen echt niet. Als SABAM op die manier te werk blijft gaan zowel ten opzichte van het onderwijs, de verenigingen, de bedrijven, zorgt de maatschappij ervoor dat het draagvlak in de samenleving verdwijnt om een vergoeding te betalen. Ik vrees – wij hebben dit in het onderwijs gezien en zien het ook in andere sectoren – dat men zich ervan gaat afkeren en dan zijn wij verder van huis dan nu het geval is.
SABAM moet dus dringend worden gewezen op de uitdrukking “leven en laten leven”. Dit geldt voor iedereen. Ik denk dat de auteurs er geen belang bij hebben dat hun muziek niet meer wordt gedraaid. Die zaken moeten op een of andere manier toch verder worden uitgeklaard. Ik reken op u, mijnheer de minister, dat u daarvoor het nodige zult doen, minstens SABAM daarover zult aanspreken en de partijen terug bij mekaar zult zetten. U verwees naar een plafond. Er zijn maar een beperkt aantal ondernemingen die boven dit plafond uitkomen. Als u cijfermateriaal opvraagt, zou dit volgens mij ook wel duidelijk worden. Ik denk dan ook dat er toch nog wel wat werk aan de winkel is.
04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: (…)
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik geef nu, met het akkoord van de heer Logghe, het woord aan mevrouw Partyka.
05 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de administratieve sancties in het kader van het consumentenkrediet" (nr. 19552)
05 Question de Mme Katrien Partyka au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les sanctions administratives dans le cadre du crédit à la consommation" (n° 19552)
05.01 Katrien Partyka (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt begin februari de erkenning ingetrokken van Neckermann als zijnde kredietgever en de kredietgever waarmee het samenwerkte, Neofin. Neckermann gaat echter gewoon verder met het aanbieden van consumentenkrediet, nu echter als bemiddelaar voor een bank en niet langer als kredietgever. Bestaande contracten zijn zelfs overgenomen.
Is het in de huidige wetgeving niet mogelijk om iemand die de wet overtreedt als kredietgever, ook als kredietbemiddelaar te schrappen?
Welke zijn de eventuele mogelijkheden in de toekomst, in het kader van onder andere het nieuwe wetsontwerp dat eraan komt, om, wanneer iemand een administratieve sanctie krijgt als kredietgever, ervoor te zorgen dat tegelijk alle activiteiten worden opgeschort, eventueel ook als bemiddelaar?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, de sanctie die ik recent uitgesproken heb, gaat terug tot een zaak van juli 2000. U merkt dus dat zoiets tijd vraagt. Het is echter niet de fout geweest van Justitie. Advocaten zijn op die zaak blijven procederen tot en met Cassatie.
De twee kredietgevers tegen wie de sanctie werd uitgesproken, behoren tot de groep Neckermann, met name Neckermann Immo Beheer & Services NV en Neofin.
De inbreuken hadden enkel betrekking op de activiteiten, uitgeoefend in de hoedanigheid van kredietgever. Het is dan ook logisch dat er enkel een sanctie kan volgen voor de inbreuken van de betrokken vennootschappen.
Het is niet mogelijk om op basis van de vastgestelde inbreuken ook de kredietbemiddelaar, zijnde Neckermann.com, het postorderbedrijf, te sanctioneren. Die visie ligt trouwens in de lijn van een eerdere uitspraak van het hof van beroep uit Brussel inzake een andere kredietgever.
(Het geluid van een gsm weerklinkt)
(Une sonnerie de gsm retentit)
Ik verwijs naar het ministerieel besluit van 30 maart 1995 inzake Duo Credit Belgium en het ministerieel besluit van 31 juli 2000, dat eveneens genomen is in verband met Duo Credit Belgium. Met andere woorden, die rechtspraak maakt duidelijk dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen kredietgever en kredietbemiddelaar.
De huidige wet voorziet in een gemeenschappelijk verbod, zoals u suggereert, voor zowel kredietgever als kredietbemiddelaar, in de mate dat er een strafrechtelijke veroordeling wordt uitgesproken.
De huidige wet en het wetsontwerp bepalen echter geen gemeenschappelijke administratieve sanctie, zoals door u voorgesteld. Waarom niet? Specialisten betwijfelen of een dergelijke maatregel wel haalbaar en zinvol is. In casu treedt een afzonderlijke rechtspersoon op als kredietbemiddelaar die juridisch volledig gescheiden is van de vennootschappen die inbreuken plegen. Wanneer bijvoorbeeld een grote kredietverschaffer inbreuken zou plegen, is het niet logisch dat alle klanten-kredietbemiddelaars van die kredietgever ook gestraft worden.
Ten slotte wil ik nog twee zaken benadrukken.
Ten eerste, het feit dat Neckermann als postorderbedrijf voortaan een beroep zal doen op een andere, zeer ervaren aanbieder van consumentenkrediet met een groot marktaandeel, kan een indicatie zijn dat men finaal orde op zaken wil stellen en de wet consumentenkrediet correct wil toepassen.
Ten tweede, gelet op de administratieve sanctie tegen een zustervennootschap van Neckermann Postorders, wordt er momenteel door de bevoegde ambtenaren van de FOD Economie nauwlettend op toegezien of er geen nieuwe inbreuken plaatsvinden.
Mocht dit zo zijn, dan zal er niet geaarzeld worden om opnieuw op te treden.
05.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, wat u zegt is natuurlijk helemaal waar, daaraan zou ik niet durven twijfelen. Anderzijds is het ook niet logisch dat men een activiteit waarvoor men bestraft wordt, probleemloos via de weg van de kredietbemiddeling kan voortzetten. Ik begrijp dat het twee verschillende dingen zijn en dat dit moeilijk is. Het is echter in de geest niet logisch.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Partyka, ik zie dat de heer Flahaux ook nog een aantal vragen geagendeerd heeft staan voor uw vraag.
05.04 Katrien Partyka (CD&V): Dan zet ik mijn vraag nr. 19739 om in een schriftelijke vraag.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de winkeldiefstallen" (nr. 19462)
06 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les vols à l'étalage" (n° 19462)
06.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Federatie van de Distributiesector, Fedis, liet onlangs verstaan dat het aantal gewelddadige overvallen op grotere verkooppunten in 2009 bijna verdubbelde tegenover 2008. Ook het aantal geregistreerde winkeldiefstallen liep enorm op.
Men heeft in het verleden tijdens bepaalde periodes voor een sterkere politieaandacht gezorgd, wat zijn vruchten heeft afgeworpen. Er blijft echter een probleem, vooral dan met betrekking tot winkeldiefstallen, dat te maken heeft met de aangifte. Volgens Fedis zou de winkelcriminaliteit de sector ongeveer 350 miljoen euro op jaarbasis kosten.
Zorgwekkend is vooral het feit dat de helft van de winkeliers blijkens bevraging geen aangifte meer van de diefstal doeN wegens het gebrek aan vervolging en sanctionering.
Mijnheer de minister, ten eerste, bevestigt u de cijfers van Fedis? De sector klaagt dat het de spuigaten uitloopt en dat er weinig weerwerk wordt geboden.
Ten tweede, ik verneem dat u samen met de minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Turtelboom, 10 000 elD-kaartlezers gratis ter beschikking van zelfstandigen wilt stellen, zodat zij gemakkelijker en eenvoudiger aangifte van diefstal kunnen doen. Ik was geschrokken van die maatregel. Toen ik een maand geleden in het kader van de elektronische ticketbestelling voorstelde om eventueel via stadhuizen gratis kaartlezers ter beschikking te stellen, vond u dat geen goede maatregel wegens de concurrentievervalsing ten aanzien van zelfstandigen die kaartlezers verkopen. Nu wilt u zelf gratis kaartlezers aan winkeliers verspreiden. Ik vind het raar en niet consequent. Met welk budget gebeurt deze actie, mijnheer de minister?
Ten derde, ik vrees dat dit dweilen is met de kraan open is. De winkeliers doen geen aangifte omdat Justitie niet volgt, met de vervolging noch met de sanctionering. Moet niet in de eerste plaats bij Justitie een omslag gebeuren? Waarom zet u daar geen druk op? U doet dat ongetwijfeld, maar ik vraag het toch nog maar eens.
06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, over de cijfers inzake winkeldiefstallen zal mijn collega van Binnenlandse Zaken u meer toelichting kunnen geven. Dat is ook haar bevoegdheid. Ik weet wel dat uit de enquête van UNIZO is gebleken dat in 2009 50 % meer zelfstandige winkeliers het slachtoffer waren van een winkeldiefstal dan in 2008. Dat stijgt. Het aantal aangiftes daarentegen, is gedaald. Uitgaande van die vaststellingen, hebben we gezegd dat we de drempel om een winkeldiefstal te melden, moeten verlagen. Dan is het initiatief Police-on-web genomen, maar we zien dat de cijfers wat tegenvallen en dat mensen het te weinig gebruiken. De reden daarvoor is de kaartlezer, de drempel voor het gebruik van de elektronische identiteitskaart, een zeer intelligente kaart. Die kaartlezer is een investering.
Bovendien, als men een computer en een kaartlezer heeft, maar men gaat naar een andere plaats, dan heeft men die computer en kaartlezer niet bij. Dan moet men weer op een andere plaats een kaartlezer installeren. U kent het probleem.
Daarom hebben we die kaartlezers ter beschikking gesteld. Daarom hebben we een actie ondernomen met de overheid, op het budget van Fedict. We willen winkeliers en handelaars, zeker zelfstandige handelaars, beter wapenen tegen winkeldiefstallen door de actie met de kaartlezers.
U zegt dat Justitie moet volgen. Als we meer aangiftes hebben en de politie op een gestructureerde manier kennis kan nemen van bepaalde fenomenen – het voordeel van een elektronische aangifte is dat men veel sneller data kan verzamelen, bekijken en in kaart brengen – zal het ook voor Justitie gemakkelijker worden om effectief op te treden. Dat is natuurlijk noodzakelijk. In de keten moet de politie haar werk kunnen doen, liefst zo weinig mogelijk papierwerk en zoveel mogelijk onderzoekswerk, en Justitie moet kunnen optreden op het ogenblik dat de politie oordeelt dat er reden is tot vervolging. Daarom hebben wij die actie ondernomen. We hebben dat trouwens gedaan in samenspraak met ondernemingsorganisaties zoals UNIZO, NSZ, LVZ en BECI. Het enthousiasme rond de actie is vrij groot. Wij hopen hiermee de aangiftedrempel te verlagen en meer winkeliers aan te zetten tot het melden van diefstallen, die bestraft moeten worden. Een soort laksheid daartegenover bij bepaalde mensen, is niet aanvaardbaar.
06.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het antwoord ligt volledig in lijn van mijn verwachtingen. Ik neem nota van het feit dat het hier gaat om een belangrijk probleem en dat daarom die gratis eID-kaartlezers ter beschikking worden gesteld.
Ik ben niet voldaan met betrekking tot de vraag over Justitie, vervolging en sanctionering. Ik weet wel dat u daaraan niets kunt doen, maar het is wel het probleem waarmee de sector kampt. Steeds meer sectoren van zelfstandigen raken moeilijker aan een diefstalverzekering.
Ik heb weet van een aantal sectoren die het moeilijk hebben. Die mensen draaien uiteindelijk helemaal zelf op voor de schade toegebracht door diefstal of poging tot diefstal.
Justitie moet volgen. Daar ligt de knoop gebonden. Het volstaat om daar met eender welke zelfstandige over te praten om dat te weten.
Ik neem nota van het feit dat u daarover gedeeltelijk hetzelfde denkt.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la politique de prix en Belgique" (n° 19485)
07 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het Belgisch prijsbeleid" (nr. 19485)
07.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, un article paru voici quelques jours m'a interpellé. Ce dernier annonçait que les prix d'IKEA Belgique étaient au moins 22 % plus élevés qu'en France, aux Pays-Bas ou bien encore en Allemagne et en Grande-Bretagne.
La direction de l'entreprise a souligné que cette différence était due aux taux de TVA, aux coûts salariaux et aux volumes des ventes. Les taux de TVA harmonisés en Europe ne semblent pourtant pas pouvoir justifier un tel écart, notamment dans le secteur de l'horeca qui bénéficie de la baisse de TVA.
En outre, les écarts de volume des ventes d'un magasin IKEA à un autre, quel que soit le pays, petit ou grand, ne doivent pas être fondamentalement différents, sauf s'ils résultent d'une politique de prix inadaptée. Restent donc les coûts salariaux. Qu'en est-il réellement de ces derniers en regard de ceux pratiqués chez nos voisins susmentionnés? Sont-ils à ce point élevés qu'ils justifient une telle différence de prix?
Cette question recoupe d'ailleurs d'autres aspects de l'économie belge, les mêmes arguments étant souvent avancés par les opérateurs de téléphonie mobile ou les fournisseurs d'accès à internet – je sais, monsieur le ministre, que ces deux dossiers vous sont chers! – ou bien encore pour ce qui est du prix de l'électricité. Or, nous ne sommes pas le seul pays à avoir ce différentiel d'échelle en regard de nos grands voisins. La République tchèque, la Slovaquie, la Slovénie ou, plus près de nous, les Pays-Bas se trouvent plus ou moins dans la même situation, sans pour autant générer les mêmes politiques de prix.
La question est donc de savoir si la politique de prix chers pratiquée par certaines entreprises est due à notre système de charges sur les entreprises ou si elle est surtout le fait d'abus volontaires?
Votre collègue, Mme Milquet, compte lutter contre le dumping social entre les États européens. Comptez-vous, de votre côté, œuvrer pour une meilleure intégration des politiques européennes en matière de charges sociales, afin de renforcer l'égalité entre les citoyens européens et de donner au marché unique européen les moyens d'une efficacité renforcée au service des citoyens comme des entreprises?
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Flahaux, vous faites référence à l'existence de différences de prix pour le même produit dans le marché unifié européen. Il est vrai que les entreprises actives dans plusieurs États membres de l'Union européenne demandent souvent des prix différents. Sur le territoire d'un même pays, on peut également noter un écart, notamment dans la chaîne de distribution. Force est de constater que le groupe Colruyt applique des prix différents selon la ville.
S'agissant de la firme citée dans la question parlementaire, une étude effectuée par le Centre européen des consommateurs révèle qu'IKEA pratique en Belgique, pour plusieurs produits, des prix plus élevés que chez nos voisins. Au total, 20 produits du catalogue IKEA ont été comparés. Il a été ainsi constaté que, si ces 20 articles avaient été achetés en Belgique, ils auraient coûté 22 % de plus qu'en France.
Il existe toutefois aussi de grands écarts entre les produits entre eux. Pour deux de ces articles, les prix belges sont les moins onéreux, en comparaison avec les cinq pays étudiés.
De manière plus globale, les indices des prix à la consommation harmonisés permettent d'examiner l'évolution des prix pour le groupe des produits "meubles et articles d'ameublement" entre les différents pays. Pendant la période 1996-2009, les prix en Belgique (14 %) ont augmenté moins rapidement qu'en France (14,8 %) et qu'aux Pays-Bas (27,4 %), mais plus vite qu'en Allemagne (13,6 %) et qu'au Royaume-Uni (8,2 %).
En Belgique, comme dans toute l'Union européenne, les entreprises peuvent librement fixer leurs prix sauf dans certains cas réglementés. Cette fixation s'opère par confrontation entre l'offre et la demande. Du côté de la demande, ce sont notamment les préférences des consommateurs qui jouent un rôle tandis que des facteurs tels que la structure des coûts et de l'entreprise et la compétitivité sur le marché concerné sont déterminants pour l'offre.
S'agissant de la compétitivité de nos entreprises, ces dernières sont confrontées, selon le dernier rapport du Conseil central de l'Économie (CCE) de novembre 2009, à un coût salarial de 3,3 % plus élevé que celui de nos pays voisins, ce qui a un impact direct sur la compétitivité. Le fait de mettre fin à ce handicap doit être l'une des priorités dans le cadre des négociations entre les partenaires sociaux sur le nouvel accord interprofessionnel qui débuteront à l'automne 2010. Comme vous le savez, votre parti, le MR, est concerné.
Par ailleurs, le rapport du CCE confirme que le modèle de croissance économique des dernières années est devenu intenable. L'avènement de nouvelles économies et la mondialisation engendrent une pression concurrentielle telle qu'il est de plus en plus difficile de réaliser des améliorations en termes d'efficience et donc de comprimer les coûts et les prix. Nous devons passer à une économie créative à la fois plus intelligente, plus verte et plus correcte. Par plus correcte, on entend, par exemple, le fait de s'attaquer énergiquement aux éventuels abus de pouvoir lors de la fixation des prix et aux monopoles. Les actions et les analyses actuellement menées par les autorités de la concurrence dans le secteur des télécommunications, de l'énergie et de l'alimentation montrent bien la concrétisation de cet objectif sur le terrain.
J'espère que d'autres collègues du gouvernement entameront aussi, dans d'autres secteurs, cette même "bataille" contre les monopoles qui font que nos produits et services sont trop chers.
07.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Dans le cas de firmes comme IKEA, c'est d'autant plus choquant car, le plus souvent, les produits sont fabriqués ailleurs. Il s'agit des mêmes produits, peu importe les pays où ils sont vendus. Je voudrais éviter que les habitants des régions frontalières aillent acheter ailleurs qu'en Belgique. Et je ne parle même pas de la situation actuelle de Carrefour où des pertes d'emploi sont prévues.
Je ne peux qu'abonder dans le sens de ce que vous avez dit.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Jean-Jacques Flahaux à la ministre de l'Intérieur sur "la problématique de l'agréation des radars numériques et autres" (n° 19580)
08 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de problematiek van de homologatie van digitale en andere radartoestellen" (nr. 19580)
08.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, j'ai été un peu surpris: j'ai manqué vous appeler Mme la ministre de l'Intérieur, car j'avais posé la question à Mme Turtelboom puisqu'il s'agit des radars numériques de la police. Puisque ma question a été déviée chez vous, pourquoi pas?
Ces dernières années, afin de lutter contre la violence au volant, les différentes zones de police ont multiplié l'acquisition de radars à placer sur des véhicules. Une nouvelle génération de ces radars vient d'ailleurs d'être mise sur le marché: les radars numériques.
Leur efficacité sera d'autant plus grande que ces radars numériques peuvent aisément être installés avec discrétion sur n'importe quel véhicule détenu par nos forces de police. On ne peut que se réjouir de cette plus grande capacité à lutter contre les excès de vitesse. Cependant, les policiers qui sont appelés à utiliser ces radars ont des inquiétudes quant aux ondes et radiations engendrées par ces radars, qu'ils soient d'ancienne ou nouvelle génération.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me faire savoir si ce critère figure parmi ceux qui permettent ou pas à un appareil d'être agréé?
Comment ce critère d'ondes et radiations est-il analysé et par qui?
Combien de demandes d'appareillage ont-elles
été introduites et combien ont-elles été refusées?
08.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, monsieur Flahaux, la raison pour laquelle je réponds à votre question est qu'elle concerne le département qualité et sécurité.
Les essais de radar en vue de leur approbation de modèle, qu'ils soient numériques ou non, comportent des mesures dans des champs électromagnétiques afin de vérifier si ces ondes perturbent le bon fonctionnement de l'instrument, en fonction de l'intensité des ondes. Il s'agit de certains essais prévus sous le point 9 de l'annexe 1 de l'arrêté royal du 11 octobre 1997 relatif à l'homologation des appareils fonctionnant automatiquement, utilisés pour surveiller l'application de la loi relative à la police.
Les essais de comptabilité électromagnétique sont effectués suivant la recommandation internationale OIML R91, la norme internationale CEI 801-3 et la norme européenne EN 301 489-3 version 1.4.1. Je vous donnerai copie de la réponse.
Lors de la demande d'approbation du modèle, un rapport est requis concernant l'intensité et la force du champ électromagnétique.
Il n'y a pas de critères pour ce point dans la législation, mais l'intensité est largement inférieure à ce qui est admis dans d'autres domaines. Le niveau de puissance des ondes émises par les radars est extrêmement faible et est situé dans un faisceau très réduit, qui vise le véhicule suivant un angle d'incidence déterminé.
De plus, la puissance de l'onde diminue avec la distance par rapport à l'antenne du radar. Le personnel n'est donc pas soumis à des radiations dangereuses. Les études faites par des experts indépendants, notamment au Canada et en Australie sur un modèle de radar approuvé également en Belgique ont fourni des données très rassurantes: au maximum dans l'axe du faisceau radar et contre l'antenne, on mesure 0,09 milliwatt par centimètre carré. À une distance de 15 et de 30 cm par rapport à l'antenne du radar, on mesure respectivement 0,05 milliwatt et 0,03 milliwatt par centimètre carré.
En règle générale, les radiations en dehors du faisceau radar ne sont pas mesurables et restent toujours inférieures à 0,02 milliwatt par centimètre carré, alors que certaines normes existantes, par exemple le ministère du Travail à Ontario au Canada, donnent la valeur limite de 5 milliwatts par centimètre carré de moyenne pendant six minutes pour l'exposition (…).
Nous nous situons donc pour les radars les plus puissants sur le marché à des valeurs 250 fois plus faibles que les valeurs limites de référence.
En ce qui concerne certains radars de nouvelle génération approuvés en Belgique et qui sont moins puissants en émission d'ondes, les radiations sont encore au moins dix fois plus faibles, ce qui est 2 500 fois plus faible que la valeur guide canadienne.
Eu égard à vos deux dernières questions, je ne peux que répéter qu'il n'y a pas de critères concernant le maximum de radiations pour les radars. Les mesures sont effectuées par des organismes accrédités, par le SPF Économie selon une accréditation équivalente dans un autre État membre de la Communauté européenne, en vue des approbations de modèles délivrés par la métrologie.
Seules sont évaluées les performances des instruments au point de vue métrologique et en aucun cas la puissance de faisceaux radars par rapport à une norme quelconque.
Sur les cinq demandes d'approbation reçues par la métrologie pour les applications mobiles et les trois demandes pour les applications fixes, aucune n'aurait pu être refusée sur la base d'un critère de radiation maximale, puisque ce critère n'existe pas.
Je vous fournirai la réponse écrite étant donné le nombre d'explications techniques fournies par nos ingénieurs.
08.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. C'est en ma qualité de président de la zone de police que j'ai été soumis à un flot de questions des organisations syndicales policières. J'avais promis de relayer le sujet tant auprès de la ministre de l'Intérieur que de vous. Je renverrai aussi sur l'utilisation de plus en plus importante des radars ancienne et nouvelle génération.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de tarieven van SABAM voor carnavalsstoeten" (nr. 19159)
09 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les tarifs de la SABAM pour les cortèges carnavalesques" (n° 19159)
Ten gevolge van een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor vraag nr. 19159 van mevrouw Van der Auwera steunt het verslag uitzonderlijk op de tekst die de spreker heeft overhandigd.
À la suite d'un incident technique, une partie de l'enregistrement digital fait défaut. Pour la question n° 19159 de Mme Van der Auwera, le compte rendu se base sur le texte remis par l'intervenante.
09.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Met de carnavalsstoeten weer in aantocht wil ik u graag herinneren, mijnheer de minister, aan een belofte die u deed als antwoord op een schriftelijke vraag die ik u stelde op 2 april 2009. Dit in verband met het SABAM-tarief voor carnavalsstoeten. Het bedrag dat carnavalsverenigingen moeten betalen aan SABAM is afhankelijk van het feit of er inkomgeld wordt gevraagd of niet. Er is dus een groot verschil tussen de minimumbedragen die SABAM vraagt voor carnavalsstoeten met inkom en stoeten zonder inkom. U beloofde een formele vraag tot uitleg hierover te richten aan Sabam.
Hebt u dit inmiddels gedaan? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, wat is het antwoord van SABAM?
09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, u vraagt, ten eerste, of ik inlichtingen gevraagd heb aan SABAM. Uiteraard heb ik dat gedaan. Ik geef u het antwoord.
SABAM-tarief nr. 207 dat wordt toegepast in het raam van HAFABRA-activiteiten — harmonie, fanfare en brassband — en dat terug te vinden is op de website van SABAM voorziet enerzijds in een luik gelegenheidsmanifestaties en anderzijds in een luik jaarovereenkomsten.
Het luik gelegenheidsmanifestaties bepaalt dat voor stoeten de auteursrechten berekend worden op basis van 10 % van de uitkoopsom, met een minimum van 30,55euro per deelnemende vereniging, praalwagen of majorettevereniging indien de stoet vrij toegankelijk is voor het publiek, en 61,10 euro per deelnemende vereniging indien aan het publiek inkomgeld wordt gevraagd. Het inningpercentage van 10 % heeft te maken met het feit dat tijdens carnavalsstoeten mechanische muziek op de voorgrond treedt. Bij gebrek aan een artistiek budget of indien het artistieke budget ontoereikend is, worden echter de forfaitaire minima gehanteerd.
Voor alle duidelijkheid, de jaarovereenkomst geldt niet voor carnavalverenigingen omdat die moeilijk gezien kunnen worden als een muziekvereniging, en omdat hun activiteit slechts gedurende een korte afgebakend periode in het jaar plaatsvinden.
Ik kom tot het antwoord op uw tweede vraag. SABAM maakt in haar tarievenpolitiek bijna altijd het onderscheid tussen de kostloze manifestaties en de manifestaties met betalende inkom. De algemene regel is dat voor manifestaties waarvoor inkomprijzen worden gehanteerd, de rechten berekend worden op basis van de recettes. Het bedrag aan auteursrechten is bijgevolg belangrijker bij manifestaties met inkomprijzen dan bij manifestaties met gratis inkom.
Bij kostloze manifestaties kan er vanzelfsprekend geen sprake zijn van ontvangsten, maar het inningpercentage kan worden toegepast. In dat geval wordt ofwel het inningpercentage toegepast op het artistiek budget, ofwel worden de rechten forfaitair berekend, overeenkomstig de vastgelegde minimumbedragen.
Wat het specifieke tarief nr. 207 betreft, wordt voor de weinige stoeten die worden georganiseerd met betalende inkom, de toepassing van het inningpercentage niet op de ontvangsten berekend maar onveranderlijk op het artistiek budget. Dit wordt verklaard door het feit dat in de meeste gekende gevallen de gevraagde inkomprijs voor een stoet met betalende inkom het publiek ook toegang verleent tot andere evenementen die eveneens deel uitmaken van de organisatie maar die niet noodzakelijk een rechtstreeks verband hebben met het repertoirewerk van SABAM. Het toepassen van de volle 10 %-regel zou voor die ontvangsten dan ook onredelijk en onverantwoord zijn. Om die redenen werd er bijgevolg in een forfaitair minimumbedrag voorzien, dat hoger is dan dat wanneer er geen inkomprijzen worden gehanteerd.
09.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik heb nog een vraag over de vereenvoudiging van de registratieprocedure voor aannemers, maar u mag mij het antwoord schriftelijk bezorgen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.48 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.48 heures.