Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van woensdag 10 februari 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 10 février 2010 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.22 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de reis van de eerste minister naar Turkije" (nr. 17973)
01 Question de M. Francis Van den Eynde au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "le voyage du premier ministre en Turquie" (n° 17973)
01.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de eerste minister, soms loopt er iets verkeerd. Dat gebeurt in elk kabinet, ook dat van de eerste minister. Ik had, op uw verzoek, een brief ontvangen om ter zake een schriftelijk antwoord te krijgen op deze vraag, maar die brief is nooit aangekomen. Ik zeg dit maar. Het is geen verwijt.
01.02 Eerste minister Yves Leterme: Voor de relaties met het Parlement hebben wij nu de heer Aart Geens. Wij gaan hem onmiddellijk testen.
01.03 Francis Van den Eynde (VB): Ik ben ervan overtuigd dat het perfect zal lopen.
Dit gezegd zijnde, mijnheer de minister, heb ik voor u een vraag over uw recente reis naar Turkije. Voor een buitenstaander is die een beetje mysterieus overgekomen. Ik zal u bekennen dat ik pas vernam dat u naar dat land vertrokken was toen ik op een morgen op de radio hoorde dat u terugkwam. Dat werd heel terloops vermeld…
01.04 Eerste minister Yves Leterme: Ik ben een man van de schaduw. U weet dat, mijnheer Van den Eynde. Ik probeer altijd de luwte op te zoeken. Schuchter van aard…
01.05 Francis Van den Eynde (VB): Het is u gegund. Maar u zult mij mijn nieuwsgierigheid waarschijnlijk niet ten kwade duiden…
01.06 Eerste minister Yves Leterme: Wij kennen elkaar.
01.07 Francis Van den Eynde (VB): Voilà!
Ik kom tot mijn vragen. Ten eerste, wat was de reden van uw bezoek?
Ten tweede, wat zijn de politieke connotaties van dat bezoek? Ik heb natuurlijk een aantal vragen over de problemen die dat land op dit ogenblik heeft. Ik geef een voorbeeld. Recentelijk verbood Turkije nog een Koerdische partij die in het Parlement vertegenwoordigd is, waarmee het als het ware een beroepsverbod oplegt aan een aantal verkozenen van dat Parlement. Een ander element – wat men er ook van moge zeggen – is dat het land stilaan een meer islamistische koers volgt. Het is zijn verhoudingen met het buitenland ernstig aan het wijzigen. Zo wordt bijvoorbeeld de eeuwenoude – als ik die uitdrukking mag gebruiken, want ik geef toe dat zij wat overdreven is – vriendschap met Israël in vraag gesteld.
Het is duidelijk dat Turkije ervan droomt een nieuwe Ottomaanse dimensie – ik zal het zo uitdrukken – aan zijn politiek te geven, niet alleen in Centraal-Azië, maar zelfs in Europa. Op dat vlak wijs ik u op een toespraak die de Turkse minister van Buitenlandse Zaken niet zo lang geleden in – niet toevallig – Sarajevo, Bosnië, gehouden heeft. Daarin zei hij duidelijk: “Bosnië heeft maar één roeping: een Turkse roeping. U bent bij ons thuis. Wij zijn hier thuis.” Kortom, Turkije heeft de visie van een soort Ottomaanse dimensie in Europa.
Is voornoemde visie ter sprake gekomen? Wat werd besproken inzake de aansluiting bij Europa? Wat is het standpunt dat daaromtrent op dit ogenblik door de regering wordt ingenomen?
01.08 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, het klopt dat ik op 29 en 30 december 2009 in Turkije ben geweest. Ik ga tijdens de krokusvakantie ook drie à vier dagen naar de Balkan. De gesprekken ter plaatse passen in de voorbereiding van het Belgische Voorzitterschap van de Europese Unie.
Ik ben eind 2009 dus in Turkije geweest. Ik heb er onder meer ontmoetingen met president Gül, met eerste minister Erdogan, met de minister van Buitenlandse Zaken Davutoglu en ook, op mijn verzoek, met patriarch Bartholomaios gehad. Laatstgenoemd gesprek vond plaats in Istanbul, waar ik uiteraard ook van de gelegenheid gebruik heb gemaakt om een aantal elementen van onze consulaire aanwezigheid aldaar van naderbij te bekijken. De andere gesprekken vonden logischerwijs in Ankara plaats.
De talrijke onderwerpen die tijdens mijn verblijf in Turkije zijn besproken – het waren heel uitgebreide gesprekken, onder meer tijdens een diner met de heer Erdogan –, gaan van onze bilaterale betrekkingen over de kwestie van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie en tot uiteraard een aantal grote dossiers uit de internationale actualiteit, gelet ook op de strategische ligging van Turkije.
Ook de mensenrechten stonden op de agenda. Mijn gesprekspartners hebben trouwens het onderwerp op eigen initiatief aangesneden. Zij hebben toegegeven dat een aantal standaarden in Turkije nog moet evolueren, wat uiteraard zijn belang heeft bij de inschatting van de vervulling van de criteria van Kopenhagen in het toetredingsdossier.
Er is echter, niet alleen door de officiële ambtsdragers die ik heb ontmoet, maar ook door mensen uit de Turkse samenleving die ik, mede op initiatief van het consulaat in Istanbul, heb ontmoet, beklemtoond dat er de voorbije jaren effectief, meer bepaald ook door het goedkeuren van een aantal nieuwe wetgevingen, vooruitgang is geboekt.
Ik heb de vooruitgang aangemoedigd. Ik heb gesteld dat ze cruciaal is en zal zijn in de nieuwe evaluatie die de Europese Commissie in het najaar van 2010 van het toetredingsdossier zal maken. De conformiteit met de politieke criteria van Kopenhagen zal bij de evaluatie centraal staan.
De Turkse regering heeft akte van de beslissing van het Grondwettelijk Hof te Ankara genomen, om de partij DTP, de pro-Koerdische partij van de democratische maatschappij, te sluiten, hoewel de meeste verkozen parlementsleden van voormelde partij hun activiteiten voortzetten binnen een nieuwe partij die ondertussen werd opgericht. Het verbieden van de partij DTP illustreert de noodzaak van vooruitgang, waarnaar ik zopas heb verwezen, om de Europese standaarden voor toetreding tot de Europese Unie in te vullen.
Tijdens het gesprek met patriarch Bartholomeos viel het op dat het optreden van de huidige Turkse regering ten gunste van de minderheden en de uitoefening van de godsdienstvrijheid door de patriarch werd toegejuicht, al moet in dat domein uiteraard nog vooruitgang worden geboekt.
Met betrekking tot de toetreding van Turkije tot de Europese Unie heb ik de kans gehad eraan te herinneren dat het onderhandelingsproces een open proces is en dat elke kandidaat-lidstaat wordt geëvalueerd op basis van eigen verdiensten. Wat dat betreft, moeten wij erkennen dat de onderhandelingen de voorbije jaren niet ver zijn gevorderd. Totnogtoe werd maar één hoofdstuk afgerond.
Het spreekt voor zich dat bij de talrijke blokkeringen het Cypriotische dossier een beslissende rol speelt. Dat dossier blokkeert op zich niet minder dan acht hoofdstukken. Turkije is zich bewust van die moeilijkheden, maar hoopt dat de komende voorzitterschappen nog een of ander hoofdstuk voor negotiatie zullen kunnen openstellen en dat zo de onderhandelingen kunnen vorderen.
Mijnheer de voorzitter, tot zover mijn antwoord op de vragen van de heer Van den Eynde. Soms is het gebruikelijk journalisten mee op reis te nemen. Ik zal dat de komende maanden ook doen, maar om praktische redenen heb ik dat dit keer in Turkije niet gedaan, waardoor wellicht minder dan anders kond werd gedaan van mijn bezoek aan het betrokken land.
01.09 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de eerste minister, u bent mij voor geweest door Cyprus te vernoemen. Daarnaar wilde ik immers nog verwijzen. Daar is toch niet alles koek en ei. Nog maar een paar weken geleden heeft een hof van beroep in Engeland Grieks-Cypriotische vluchtelingen uit Noord-Cyprus gelijkgegeven met betrekking tot een geding dat zij tegen Turkije hadden aangespannen in verband met de inbeslagname van hun immobiliën in Noord-Cyprus door de Turkse regering naar aanleiding van de invasie van 1974. Ik herinner er ook aan dat België de bezetting van Noord-Cyprus door Turkije nooit heeft erkend en dat dit nog altijd een hindernis is met betrekking tot de onderhandelingen met dat land over de EU.
Men zegt dat er vooruitgang is in de kwestie van de mensenrechten. Ik kan alleen vaststellen dat op dit ogenblijk een Koerdische partij met verkozenen in het parlement verboden werd.
Ik heb nog een laatste opmerking. De patriarch van Constantinopel – want ik denk dat dit zijn officiële titel is – die u in Istanbul hebt ontmoet, zal u ongetwijfeld hebben gezegd wat u ons vertelt, dat staat buiten kijf. Er zijn echter toch nogal wat klachten over godsdienstvervolgingen tegen Syrische christenen, in die mate dat een aantal parlementsleden van de meerderheid in de Kamer onlangs nog een voorstel van resolutie hebben laten goedkeuren met betrekking tot godsdienstvervolgingen in het Midden-Oosten. De Syrische christenen in Turkije werden tijdens de bespreking nominatim vernoemd. Daarom zou ik willen pleiten voor een zeer grote omzichtigheid in verband met Turkije.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Georges Gilkinet au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "le recours de la société BNP Paribas Fortis contre la reprise de la société Decto" (n° 18144)
02 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het beroep van BNP Paribas Fortis tegen de overname van het bedrijf Decto" (nr. 18144)
02.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, vous en conviendrez, un dossier qui marquera sans doute cette législature fédérale est l'investissement de l'État dans les banques, ce rachat de Fortis et cette participation à BNP Paribas.
J'ai déjà eu ce débat avec le ministre des Finances mais j'estimais important de l'avoir également avec vous. En effet, BNP Paribas Fortis et une autre institution bancaire se sont positionnées contre la poursuite des activités d'une entreprise de Fleurus, dans la région de Charleroi, la société Decto. Cette dernière avait fait usage des possibilités offertes par la loi sur la continuité des entreprises pour poursuivre ses activités à la suite d'une diminution des commandes liée à une baisse de l'activité sidérurgique dans la région, puisque son principal client est Caterpillar.
BNP Paribas Fortis, de même qu'une autre banque, ont décidé d'introduire un recours contre la décision du tribunal de commerce permettant à la société Decto de poursuivre ses activités avec 60 de ses 110 employés. Cela pose une question importante et grave sur la capacité et la volonté des établissements bancaires, à commencer par ceux qui ont été aidés par l'État, de soutenir l'économie réelle dans notre pays.
Monsieur le premier ministre, après avoir interrogé le ministre des Finances, je souhaitais connaître votre sentiment par rapport à cette situation et connaître plus largement la politique du gouvernement vis-à-vis de ses représentants au sein de BNP Paribas Fortis et au sein de BNP Paribas. Quelle influence peut-on avoir sur les choix d'investissement réalisés par ces deux banques importantes? Plus globalement, que compte entreprendre le gouvernement à l'égard des banques pour qu'à l'avenir, elles soutiennent davantage l'économie réelle. Il nous semblait être en droit d'attendre d'elles une attitude plus volontariste à l'égard des acteurs économiques, notamment en termes de soutien via des prêts ou, en l'occurrence, pour encourager la poursuite des activités d'une entreprise qui avait des dettes mais qui gardait l'espoir de pouvoir redémarrer.
02.02 Yves Leterme, premier ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, je serai assez bref. Je me réfère à la réponse qu'a donnée le ministre compétent, M. Reynders, en séance plénière de la Chambre du 7 janvier 2010 ainsi qu'au courrier que le ministre des Finances vous a remis en marge de la dernière commission des Finances.
Je n'ai rien à ajouter. Le cadre légal prévoit que c'est le comité de direction qui est chargé de la gestion journalière de la banque et non pas le conseil d'administration.
02.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, votre réponse ne m'étonne nullement, je m'y attendais.
Je vais m'en contenter en espérant que, dans le chef du gouvernement, il y a une réelle volonté d'influencer les choix politiques et stratégiques des banques qui ont été aidées. Il est trop facile de dire que vous vous en lavez les mains et qu'il s'agit de leur seule responsabilité. Après les investissements réalisés par l'État, nous sommes en droit d'attendre une autre attitude de la part des institutions bancaires.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 18215 de M. Geerts est transformée en question écrite à sa demande.
03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "zijn uitspraak voor het diplomatieke korps met betrekking tot de merknaam 'Vlaanderen'" (nr. 18285)
03 Question de M. Francis Van den Eynde au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les propos qu'il a tenus devant le corps diplomatique au sujet de la marque 'Flandre'" (n° 18285)
03.01 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de eerste minister, uw uitspraak naar aanleiding van de dagen van de diplomatie in het Egmontpaleis met betrekking tot de merknaam Vlaanderen, heeft nogal voor ophef gezorgd in het Vlaams Parlement. Voor zover ik weet, is het de eerste keer dat het hier aan bod komt. Ik vond het toch nodig om uzelf daarover te ondervragen, want met het Vlaams Parlement hebt u niets meer te maken op dit ogenblik. Ik dacht dat het passend en billijk was om uzelf aan te spreken.
Concreet hebt u daar volgens de kranten verteld dat u halfweg Frankrijk of Duitsland beter niet meer uitpakt met de merknaam Vlaanderen. U hebt gepreciseerd dat buiten een straal van 500 km de merknaam België een grotere uitstraling heeft. Ik haal nu letterlijk aan wat in de krant staat. Indien dat niet juist is, zult u dat wel rechtzetten.
Die uitspraak is toch wel een beetje verbazend vanwege een voormalige minister-president van de Vlaamse regering, maar ik zou u toch nog wat anders willen tegenwerpen, en dat is dat het volgens mij niet klopt. Ik zou u willen verzekeren dat mijn ervaring is dat men in het buitenland het woordje “Flanders” vaak beter kent dan “Belgium” en merkwaardig genoeg “Brussels” beter dan “Belgium”, in die mate dat ik ooit horen zeggen heb dat België waarschijnlijk de hoofdstad van Brussel is. Brussel is natuurlijk bekend vanwege de Europese instellingen en de NAVO, die hier gevestigd zijn.
Waarom is Vlaanderen bekend? Aan een Ieperling hoef ik dat niet wijs te maken, dat is wegens Flanders Fields, zolang het in de Angelsaksische wereld is, en voor de rest natuurlijk wegens de kunst. De Vlaamse kunst heeft toch nog altijd een zeer grote reputatie en dan denk ik aan I Fiamminghi zoals dat in Italië gezegd wordt. Ik denk aan Spanje en ik denk dan verder ook aan Amerika en zo verder, met andere woorden Vlaanderen promoten is naar mijn bescheiden mening helemaal niet fout.
Om het eventjes buiten de sentimentele argumenten te halen, staat Vlaanderen in voor ongeveer 80 % van de export van de Staat en verdient bijgevolg ook die promotie. Ik zie dan ook niet in waarom de Belgische diplomaten, om dat woord dan te gebruiken, als het ware oorlog zouden moeten voeren tegen de Vlaamse diplomaten, trouwens ook niet tegen de Waalse diplomaten. Het zijn verschillende entiteiten. Laten zij elk hun ding doen. Dat is de bescheiden mening van uw dienaar. Ik had graag gehoord wat u hierop te zeggen hebt.
03.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik wil een en ander rechtzetten. Dat zal ook mijn antwoord zijn op de vraag. zijn niet door mij uitgesproken. U verwijst naar krantenberichten en ik sta uiteraard niet in voor de kranten. Ik heb de woorden ”merknaam Vlaanderen” niet uitgesproken. Uw vraag is dus eigenlijk zonder voorwerp. Misschien kan ik er nog aan toevoegen dat ik in 2005 of 2006 in het Vlaams parlement ondervraagd ben. Ik heb daar mijn visie gegeven, die ik ook nu nog heb op de materie. Ik verwijs naar het verslag van die commissie. In elk geval, ik heb niet over de merknaam Vlaanderen gesproken. De passage over het aantal kilometers, 500, is die maandag niet aan bod gekomen op Buitenlandse Zaken.
03.03 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de eerste minister voor zijn antwoord, hoe kort het ook mag zijn.
Mijnheer de eerste minister, mag ik concluderen dat u helemaal niet denigrerend gedaan hebt over de Vlaamse diplomatie en het promoten van Vlaanderen in het buitenland?
03.04 Eerste minister Yves Leterme: U mag dat concluderen.
03.05 Francis Van den Eynde (VB): U confirmeert dat? Bedankt.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 18405 de Mme Staelraeve est reportée à sa demande.
- de heer Ben Weyts aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de verkoop van kunstwerken, in het bezit van de koninklijke familie, in het buitenland" (nr. 18553)
- de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de verkoop van kunstvoorwerpen uit de Koninklijke verzameling" (nr. 18691)
- M. Ben Weyts au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la vente à l'étranger d'oeuvres d'art appartenant à la famille royale " (n° 18553)
- M. Francis Van den Eynde au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la vente d'objets d'art provenant de la Collection Royale" (n° 18691)
04.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is een vraag over de veiling bij Christie’s in New York van onder andere “De Vier Elementen” van Jan Breughel II en Frans Franken. Ondertussen zijn voornoemde werken, indien ik mij niet vergis, voor een bedrag van meer dan 1,5 miljoen euro geveild.
De werken in kwestie blijken eigendom van de Koninklijke Familie te zijn. Via prinses Lilian zijn de werken na de erfenis van Leopold III via veilinghuizen aan privéverzamelaars verkocht. Het zijn vier Vlaamse topwerken.
De reactie van het Paleis op de kleine mediaheisa die is ontstaan, was dat de veiling niets met het Koningshuis te maken heeft en een privézaak is.
Naderhand is ook aan het licht gekomen dat in de jaren tachtig en later honderden werken aan het buitenland zijn verkocht. Wij spreken over werken van Valerius De Saedeleer, Emiel Claus en de Latemse School, wat letterlijk en figuurlijk kostbare kunstwerken zijn.
Mijnheer de eerste minister, in concreto heb ik de volgende vragen.
Wat is uw standpunt over de verkoop van kunstwerken door de Koninklijke Familie aan het buitenland?
Bent u het ermee eens dat steeds moet worden getracht topkunstwerken, zeker van eigen bodem, in ons land te houden?
Werden bij uw weten musea, de regering of een andere overheid van voornoemde verkoop en van een mogelijke exodus van de werken in kwestie naar het buitenland op de hoogte gebracht?
Acht u het niet opportuun om, gelet op dergelijke situaties, een wettelijk onderscheid tussen de persoonlijke vergoedingen van de Koning, zijnde een loon voor de uitoefening van het Koningschap, en een vergoeding voor de werkingskosten te maken? Waarom stel ik voorgaande vraag? Ik stel ze, omdat niet kan worden geweten wat het privékapitaal van de Koninklijke Familie is. De leden van de Koninklijke Familie krijgen immers een dotatie die niet alleen de kosten dekt. Het overblijvende geld mag bovendien in eigen zak worden gestoken. Zodoende kan nooit het onderscheid tussen privébezittingen, enerzijds, en bezittingen verworven in het raam van de uitoefening van hun functie, anderzijds, worden gemaakt.
04.02 Francis Van den Eynde (VB): Bedankt mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, deze vraag sluit een beetje aan bij de redenering die ik daarstraks maakte over de bekendheid van Vlaanderen in het buitenland, in het bijzonder door zijn kunstwerken. Ik hoor bij die groep mensen die het in feite niet zo leuk vinden dat men meer Vlaamse doeken vindt in het Prado in Madrid, het Louvre in Parijs, in het British Museum, dan bij ons. In het kunsthistorisch museum in Wenen is er een hele Breugelzaal waar bekendere doeken hangen dan in ons eigen land.
Principieel vind ik het altijd jammer wanneer doeken van die schilders naar het buitenland verhuizen. Bovendien vind ik het nog meer te betreuren wanneer diegene die voor de verkoop zorgt, iemand met gezag is, ook al zou het om privébezit gaan. Ik vind dat een staatshoofd, of iemand die nauw verwant is met een staatshoofd, de plicht zou moeten hebben om het kunstpatrimonium van het eigen land te vrijwaren en in eigen land te houden.
Mijn eerste vraag is dus de volgende. Vindt u het ook betreurenswaardig dat grote kunstwerken van bij ons geveild worden in het buitenland? Ten tweede stelt zich de vraag of dat wel toegelaten is? Ik volg hier een advies van Herman Matthijs van de VUB die letterlijk zegt dat de meubelen en kunstwerken dienen om de paleizen en kastelen in te richten en te allen tijde het bezit van de overheid blijven. Indien dat waar zou zijn, mochten ze zeker niet verkocht worden. Ik wil u vragen of dat waar is? Mogen we ervan uit gaan dat er hier sprake is van privé-eigendom? Indien dat het geval zou zijn, blijf ik het betreuren dat er doeken van Breugel in het buitenland worden verkocht. Of stelt er zich nog een ander probleem en gaat het over eigendom van de Natie zelf?
04.03 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het spreekt voor zich dat ik geen uitspraken te doen heb over het al dan niet aangewezen zijn om kunstwerken op Belgische bodem te houden, ongeacht de eigenaar. Ten eerste zal u weten dat sinds 1970 het cultuurbeleid een bevoegdheid is van de Gemeenschappen in dit land, en ik wens mij daar niet in te moeien.
Ten tweede betreft dit een loutere privézaak. De vier schilderijen bevonden zich reeds in de privécollectie van Léopold I voor zijn eedaflegging in 1831. Via erfenis werden ze achtereenvolgens eigendom van prins Filips, Graaf van Vlaanderen, koning Albert I, en koning Leopold III. Ze bevonden zich in elk geval tot het overlijden van Leopold III in kasteel Argenteuil. Na het overlijden van Leopold III op 25 september 1983 werden ze toebedeeld aan een erfgenaam die geen lid is van de koninklijke familie in de grondwettelijke betekenis van het woord.
04.04 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de eerste minister, het is juist dat het cultuurbeleid een gemeenschapsbevoegdheid is, maar de dotaties worden toegekend aan het Koninklijk Huis, en dat valt onder uw bevoegdheid, en het is via deze dotaties…
04.05 Eerste minister Yves Leterme: Bij ordemotie: ik heb gezegd dat het gaat over een privébezit. Ik heb alle respect voor uw vragen, maar ik heb graag dat ze ook zinvol zijn.
04.06 Ben Weyts (N-VA): Als ik even verder mag, zoals daarstraks gezegd, via deze dotaties, die worden toegekend aan de koninklijke familie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen wat effectief dient voor de kosten die gemaakt worden, wat…
04.07 Eerste minister Yves Leterme: Dat kunstwerk was reeds in het bezit van de betrokken, ondertussen koninklijke, familie voor 1831, zoals ik u daarstraks al gezegd heb.
04.08 Ben Weyts (N-VA): Nogmaals: dat kapitaal is mede op basis van dotaties opgebouwd, en ik ben niet de enige die dat stelt. Evenmin ben ik de enige die stelt dat het zeer moeilijk is om een onderscheid te maken tussen koninklijke schenking enerzijds, en de privécollectie anderzijds. De Vlaamse minister van Cultuur, mevrouw Schauvliege, zegt ook dat het onderscheid tussen de koninklijke schenking en de privécollectie van de koninklijke familie zeer wazig is. Als je vraagt wat waar hoort dan zegt men dat het zeker privé is.
De Vlaamse minister van Cultuur heeft blijkbaar ook contact gehad met uw diensten, en alleszins met de federale regering, dus ik ben zeker toch niet de enige die vindt dat er een zeer wazig onderscheid bestaat. Ik betreur dat u niet vindt dat - vermits dergelijke kunstwerken toch verworven worden via geld van de belastingbetaler -, het toch maar enigszins nodig is dat er…
04.09 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer Weyts, u beweert dat het kunstwerk mede verworven is dankzij geld van de belastingbetaler. Dat is niet zo.
04.10 Ben Weyts (N-VA): Toch wel, mijnheer de eerste minister. Het kapitaal van de koninklijke familie wordt mee opgebouwd uit de dotaties. Zolang er geen onderscheid wordt gemaakt in de dotatie tussen enerzijds het geld dat dient voor de kosten en de uitoefening van de koninklijke functie en, anderzijds hetgeen na aftrek hiervan overblijft…
04.11 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer Weyts, bekijkt u nog eens het deel van uw cursus dat gaat over de civiele lijst, de dotaties en het eigen patrimonium. Kom dan eens terug.
Le président: Conclusion, M. Weyts.
04.12 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, bedankt dat u mij tenminste het woord geeft. Dat deed de vorige spreker niet altijd.
Mijnheer de premier, ik denk dat ik mijn cursus betrekkelijk goed ken. Voor de dotatie die wordt toegekend aan het Koninklijk Huis en de dotaties die worden toegekend aan de andere leden van de Koninklijke familie, moet geen enkele verantwoording worden afgelegd. An sich doet men dus met dat geld wat men wil. Hetgeen men overhoudt na aftrek van de kosten, spendeert men zoals men wil. Daarmee kan ook een persoonlijk kapitaal worden opgebouwd, bijvoorbeeld kunststukken verwerven.
Ik vind dat wij wel degelijk, als Parlement, als gemeenschap, iets te zeggen hebben over het spenderen van dat kapitaal.
04.13 Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de eerste minister, wanneer een gepassioneerde Griekse socialistische minister een kleine twintig jaar geleden een kruistocht voerde voor het terugbrengen naar Griekenland van de Elgin-collectie – dat zijn beeldhouwwerken uit het Parthenon die zich in het British Museum bevinden –, gaf heel de wereld die Griekse dame gelijk – ik ook, trouwens – omdat zij van mening was dat het om Grieks patrimonium ging dat in Griekenland hoorde. Eerst en vooral bevonden die beelden zich al in Engeland voor 1830, een referentiedatum. Bovendien waren ze wettelijk aangekocht door Lord Elgin van de Turkse regering, die toen Griekenland bezette. Wettelijk was het dus allemaal in orde, maar toch gaf iedereen die dame erin gelijk dat dit Grieks was sinds 2 000 jaar en dat die beelden terug mochten naar Griekenland.
Mijnheer de minister, ik heb u mijn vraag niet gesteld omdat u verantwoordelijk zou zijn voor Cultuur, want iedereen weet dat u daarvoor niet bevoegd bent. Elke regering in dit land is echter verantwoordelijk voor het patrimonium, zeker het kunstpatrimonium van dit land. Vanuit dat standpunt vind ik het zeer jammer dat werken van de grote Vlaamse schilder Bruegel, de schilder van het volk, geveild worden in New York.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de wettelijkheid van de benoeming van de regeringscommissaris" (nr. 18629)
05 Question de Mme Barbara Pas au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la légalité de la nomination du commissaire du gouvernement" (n° 18629)
05.01 Barbara Pas (VB): Mijnheer de eerste minister, artikel 5 van de wet van 6 augustus 1931 bepaalt dat de leden van de Kamer slechts ten minste één jaar na het verstrijken van hun mandaat tot een bezoldigd staatsambt kunnen benoemd worden. Die termijn werd niet nageleefd bij de benoeming van de heer Guido De Padt tot regeringscommissaris. Hij heeft op 30 december 2008 door de benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken zijn mandaat als Kamerlid beëindigd. Op 25 november 2009 werd hij benoemd tot regeringscommissaris, toegevoegd aan de minister van Begroting.
Tussen 30 december 2008 en 25 november 2009 is er geen jaar tussen. Er is ook geen volledig jaar verstreken tussen het beëindigen van zijn parlementair mandaat en zijn benoeming, zoals nochtans wettelijk is vastgelegd. De wet voorziet in uitzonderingen waarvoor de regel van een jaar niet geldt. Die zijn limitatief opgesomd en de enige uitzonderingen, die ook zouden kunnen slaan op de regeringscommissaris, zijn de ambten van minister. Dat zou een perfect mogelijke interpretatie zijn; ook de staatssecretarissen vallen daar onder. In dat geval is de benoeming wel wettelijk in orde, maar dan betekent het dat de regeringscommissaris wel deel uitmaakt van de regering en dan duikt er een nieuw probleem op, namelijk de onverenigbaarheid met een lokaal uitvoerend mandaat.
Mijnheer de eerste minister, ik had graag van u enige duidelijkheid daarover gekregen. Op de concrete vraag van collega Joris Van Hauthem in de Senaat hebt u geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag of de functie van regeringscommissaris al dan niet een bezoldigd staatsambt is zoals vermeld in de wet van 6 augustus 1931. Als dat niet zo is, had ik graag geweten wat in de ogen van de regering dan wel een bezoldigd staatsambt is. Als dat wel het geval is, mijnheer de eerste minister, werd dan de wettelijke termijn inderdaad niet gerespecteerd of maakt de regeringscommissaris wel degelijk deel uit van de regering? Dat is tot op heden niet duidelijk.
05.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik heb op donderdag 21 januari effectief al geantwoord op een vraag van collega Van Hauthem. De regeringscommissaris maakt geen deel uit van de federale regering. De regeringscommissaris heeft hetzelfde statuut als die onder Verhofstadt 1. Destijds hebben de regeringscommissarissen die een parlementair mandaat uitoefenen, ontslag genomen uit het mandaat, behalve een enkele die toen geen bezoldiging voor zijn opdracht kreeg.
Artikel 5 van de wet van 6 augustus 1931 heeft betrekking op het verstrijken van het mandaat. De ratio legis is erop toe te zien dat de parlementaire controle volledig onafhankelijk kan worden uitgeoefend. De onafhankelijkheid kan echter ter discussie gesteld worden door het beloven van een bezoldigd staatsambt op het einde van het mandaat. De regeringscommissaris heeft ontslag genomen uit zijn lopend parlementair mandaat om een mandaat op te nemen dat op dezelfde datum zal eindigen als dat van de minister aan wie hij is toegevoegd, dus normaal op het einde van deze legislatuur. De regeringscommissarissen worden benoemd met toepassing van artikel 37 van de Grondwet voor een specifieke opdracht en worden toegevoegd aan een minister. Het gaat niet om een benoeming in een overheidsambt met toepassing van artikel 107, tweede lid van de Grondwet.
05.03 Barbara Pas (VB): Mijnheer de eerste minister, op de vraag of het artikel 5 van de wet van 6 augustus 1931 betrekking heeft op het verstrijken van het mandaat heb ik nu wel een duidelijk antwoord gekregen dat het mandaat pas verstreken is als het betrokken Kamerlid zijn volledige termijn heeft uitgemaakt en naar een andere functie gaat.
Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag of het wel degelijk een bezoldigd staatsambt is, zoals omschreven in de wet.
Ik ben ervan overtuigd dat de wet zou moeten worden herzien. Er zijn onduidelijkheden ter zake. Ik denk dat het naar aanleiding van de polemiek zeker nuttig is om de wet onder de loep te nemen. Ik had liever een antwoord in die zin van u gehoord.
05.04 Eerste minister Yves Leterme: Mevrouw, de indiening van wetsvoorstellen behoort tot de prerogatieven van de parlementsleden. De wetgevende macht is hier, in de Kamer en de Senaat.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Georges Gilkinet au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la réforme du système des intérêts notionnels" (n° 19130)
06 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de hervorming van het stelsel van de notionele intrestaftrek" (nr. 19130)
06.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, ma question concerne un débat qui a lieu au sein de la majorité, à savoir l'adaptation du système des intérêts notionnels, un système qui prive le Trésor public de recettes importantes, passe à côté de l'objectif de renforcer les fonds propres des entreprises, notamment des plus petites, et augmente les bénéfices de certaines entreprises qui n'en ont pas besoin et qui décident de licencier malgré leurs résultats positifs.
Dès le vote de cette mesure, le groupe Ecolo-Groen! a plaidé pour le conditionnement des intérêts notionnels au maintien de l'emploi. Une proposition de loi a été déposée en ce sens en mars 2008 avec un dispositif que je ne détaillerai pas maintenant.
À présent, un parti membre du gouvernement, qui avait voté originellement la mesure, semble se rallier à notre thèse et annonce le dépôt d'une proposition de loi allant dans le même sens que la nôtre. Plusieurs communications de membres du gouvernement ont eu lieu sur le sujet. Vous aussi vous êtes exprimé sur l'émission matinale de la VRT en réaction à cette annonce. Il conviendrait donc de clarifier la position du gouvernement sur ce dossier important. En effet, il concerne quelques milliards d'euros et l'emploi.
Monsieur le premier ministre, le gouvernement a-t-il débattu ou compte-t-il prochainement débattre d'un ajustement du système des intérêts notionnels? Une étude comparant les coûts et les bénéfices de la mesure ne serait-elle pas utile afin de guider le gouvernement dans ses réflexions? A-t-elle été commanditée? À quel organisme? Êtes-vous personnellement favorable à une réforme de ce système? Dans quel sens? Quel est le calendrier de travail du gouvernement à propos d'une éventuelle réforme des intérêts notionnels?
06.02 Yves Leterme, premier ministre: Monsieur Gilkinet, depuis le remaniement du gouvernement en novembre 2009, aucune discussion n'a, jusqu'à présent, été menée au sein du gouvernement au sujet de la déduction des intérêts dits notionnels. Pour l'instant, le gouvernement n'a aucune étude en cours à ce sujet et n'a donc pas commandé une telle étude.
Il incombe naturellement à l'administration fiscale de contrôler la bonne et correcte application de la mesure et d'en sanctionner toute utilisation abusive. À cet effet, des directives ont été édictées dans les circulaires des 3 avril et 2 juin 2008.
06.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, merci pour cette réponse. Je regrette que cette question ne soit pas abordée ailleurs que dans les médias. Au sein d'un gouvernement, y compris quand on n'est pas d'accord, il est important d'entendre les avis des uns et des autres, surtout quand un des partenaires a des propositions qui méritent d'être abordées.
Par ailleurs, il est vrai qu'une circulaire a été édictée concernant le système des intérêts notionnels, mais une circulaire n'est pas une loi et ne prévoit pas ce critère minimal qui est de conditionner l'accès à cette déductibilité fiscale au maintien de l'emploi. Quand on sait que chaque jour voit de nouvelles annonces de suppression d'emplois, partout dans notre pays, en Flandre comme en Wallonie, je trouve que le gouvernement devrait s'emparer collectivement de ce sujet afin d'agir pour l'emploi.
Je regrette donc que ce ne soit pas un sujet suffisamment important pour mériter d'être débattu au sein de votre gouvernement.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: M. De Groote a retiré sa question n° 19189. M. Bonte étant absent, sa question n° 19229 est reportée. M. Jambon a retiré sa question n° 19232. M. Baeselen, hospitalisé pour une journée, reporte toutes ses questions.
06.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, j'avais également déposé une question sur le problème de la Grèce; monsieur le premier ministre, elle vous était adressée et j'étais étonné de ne pas la voir à l'ordre du jour. Un sommet européen se tient demain et cette question devrait y être posée.
Le président: Pour l'instant, je vous donne la parole pour votre question au point 13/1 de notre agenda! Inutile que chacun expose ses états d'âme.
- M. Georges Gilkinet au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la reprise du dialogue social" (n° 19375)
- M. Wouter De Vriendt au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la concertation sociale" (n° 19386)
- M. Hendrik Daems au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, et à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les attentes et les objectifs du gouvernement en ce qui concerne les négociations avec les partenaires sociaux" (n° 19437)
- de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het hervatten van de sociale dialoog" (nr. 19375)
- de heer Wouter De Vriendt aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het sociaal overleg" (nr. 19386)
- de heer Hendrik Daems aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, en aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de verwachtingen en doelstellingen van de regering inzake de onderhandelingen met de sociale partners" (nr. 19437)
07.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, le dialogue social est un thème important. Toutefois, le problème de la dette publique de la Grèce mériterait également d'être abordé.
Le président: J'entends bien!
07.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Ce lundi, les membres du Kern ont rencontré séparément – c'est original! – les représentants des interlocuteurs sociaux afin d'amorcer la reprise du dialogue social.
Se disant respectueux de ce dialogue social, le Kern a appelé les partenaires sociaux à se remettre autour de la table pour rechercher des pistes de sortie de crise et des consensus en vue d'un nouvel accord professionnel.
Monsieur le premier ministre, de nouvelles propositions ont-elles été mises sur la table à votre initiative? J'aurais voulu en connaître un peu plus sur le contenu de ces discussions. Le gouvernement a-t-il émis de nouvelles propositions pour tenter de mettre de l'huile dans les rouages de la concertation sociale? Parmi les mesures proposées par certains partenaires sociaux figure la mise sur pied d'un plan de relance "écosolidaire" (respectueux de l'environnement et des travailleurs), la conditionnalité des aides aux entreprises sur laquelle je viens de vous interroger et la fin du harcèlement administratif des demandeurs d'emploi. Le gouvernement a-t-il avancé en la matière? Quelle est sa position? Pour ce qui concerne les intérêts notionnels, je viens d'entendre qu'il n'en a pas. Ces demandes seront-elles suivies d'effets et de mesures concrètes?
Une autre pierre d'achoppement est la question de l'harmonisation des statuts d'ouvrier et d'employé. Le gouvernement compte-t-il mettre sur la table des éléments nouveaux en vue de débloquer ce dossier central et sensible? Au-delà de cette rencontre de lundi, quelles autres initiatives comptez-vous prendre?
Le président: M. De Vriendt a transformé sa question n° 19386 en question écrite. M. Daems étant absent, sa question devient sans objet.
07.03 Yves Leterme, premier ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, afin de ne pas hypothéquer la délicate reprise des négociations entre les partenaires sociaux, je n'en dirai pas beaucoup plus que ce que j'ai déjà déclaré dans la presse. Il va de soi que, pour débloquer une négociation de cette importance, le gouvernement multiplie, de façon informelle, les propositions et suggère des pistes de solution, y compris pour le dossier de l'harmonisation des statuts d'ouvrier et d'employé.
Le lundi 8 février 2010, le gouvernement a rencontré consécutivement les représentants des travailleurs et les représentants des employeurs du groupe des Dix. Ces réunions se sont déroulées dans une ambiance détendue, constructive et se sont soldées par un succès, étant donné que les négociations vont reprendre. C'est une bonne chose que le gouvernement ait réussi, aussi rapidement après les manifestations et les expressions assez fortes, à remettre les partenaires sociaux autour de la table. Le dialogue social est important. Le gouvernement, dans une approche dynamique, s'est investi pour pouvoir réussir dans cette tâche. C'est chose faite!
Tout d'abord, le gouvernement a constaté que les partenaires sociaux étaient d'accord de reprendre le dialogue social à tous les niveaux. Il faut souligner son importance, surtout en temps de crise: il faut que tous les acteurs socioéconomiques dialoguent, les partenaires sociaux comme les politiques. J'ai vu ce matin le gouvernement bruxellois, la semaine dernière le gouvernement flamand et le gouvernement de la Communauté germanophone; je vois cet après-midi encore le gouvernement wallon et de la Communauté française. Dans ce dossier comme dans d'autres, le gouvernement fédéral est très actif et essaie de générer de nouvelles dynamiques et des synergies aussi, ce qui est important dans cette lutte contre la crise.
Outre le fait de constater la disponibilité des partenaires sociaux pour une reprise du dialogue, nous avons évalué la situation socioéconomique. Les partenaires sociaux ont souligné l'importance des réformes à ce sujet, dans des domaines divers. Certaines de leurs prises de position convergent avec les vues du gouvernement. Nous avons aussi discuté de l'actualité européenne. Vous savez certainement qu'il y a un Conseil informel demain pour préparer le Conseil du printemps où les chefs de gouvernement et les chefs d'État seront appelés à fixer la nouvelle stratégie socioéconomique sur la base d'un document de la Commission. Il est important d'associer les partenaires sociaux à la préparation de ces Conseils européens. Il en va de même avec les gouvernements des entités fédérées.
Enfin, nous avons examiné plus en détail les dossiers socioéconomiques nationaux. Nous avons décidé de fixer un calendrier et une méthode de travail pour la suite de la concertation. Ce matin, j'en ai discuté en kern. Après les vacances de printemps, nous poursuivrons ce travail d'après des propositions que je ferai avec Mme Milquet, la ministre de l'Emploi et du Travail qui s'investit avec beaucoup de succès dans la reprise des négociations.
Sur trois points, les partenaires adopteront le 5 ou le 8 mars une position commune: sur l'agenda du CNT et du CCE (le Conseil national du travail et le Conseil central de l'économie) en 2010; sur les grands dossiers qu'ils souhaiteraient examiner entre eux et avec le gouvernement sur une base tripartite; enfin sur la méthode pour aborder le problème des statuts d'ouvrier et d'employé ainsi que l'agenda y afférent. À ce propos, j'ai reçu tous les acteurs de la concertation sociale et je leur ai fait part directement de mes propositions quant à la méthode et au contenu de ce dossier qui date déjà de quelques décennies. Apporter une solution à ce dossier serait contribuer à la restructuration et au renouvellement de notre système socioéconomique.
Entre-temps, depuis lundi, j'ai appris que les travaux ont démarré chez les partenaires sociaux pour fixer l'ordre du jour. Je suis persuadé que dans la première ou la deuxième semaine de mars, nous arriverons à une réunion conjointe du gouvernement et du groupe des Dix et que nous y fixerons la méthode, l'agenda, les dossiers traités. Sachez encore qu'en cas de nouvelle rupture ou de difficultés pour aboutir à un consensus, comme cela a été le cas au mois de décembre, le gouvernement fédéral n'hésitera pas à prendre ses responsabilités.
Monsieur Gilkinet, vous vous rappellerez peut-être qu'au mois de décembre, quand on a constaté que les partenaires sociaux étaient dans l'impossibilité de délivrer un avis commun sur les mesures dites "anti-crise", dans un laps de temps de cinq heures après l'échec des négociations, le gouvernement a pris ses responsabilités et a pris les décisions qui s'imposaient et qui, dans la lignée d'autres décisions, permettent à notre pays de résister mieux que d'autres à la crise socioéconomique qui touche le monde occidental et même toute la planète.
07.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le premier ministre, je ne sais pas si l'on pourra encore affirmer longtemps que notre pays résiste mieux que les autres à la crise économique. Je constate tous les jours, dans ma région ou ailleurs, des fermetures d'entreprises. Le fait de dire que c'est pire ailleurs, c'est se contenter de peu et c'est de moins en moins vrai.
Cela dit, je me réjouis de la reprise du dialogue social et du dialogue avec les entités fédérées. En ces temps difficiles, je pense qu'il faut collaborer. Je constate que l'agenda est ambitieux mais je ne crierai pas victoire trop vite. Les partenaires sociaux, tant les patrons que les travailleurs, sont des acteurs responsables. On l'a constaté au fil des ans et depuis le début de cette crise. Tant mieux si nous pouvons avancer sur des dossiers, y compris ceux qui sont en attente depuis des années.
Nous demandons également au gouvernement de continuer à être proactif et de voir ce qui peut être mis sur la table, au départ des points de convergence entre les partenaires sociaux.
En ce qui concerne la "verdurisation" de l'économie, on a remarqué qu'il y avait des attentes fortes dans le chef des uns et des autres. Si le gouvernement ne se contente pas d'attendre ce qui sortira de la concertation et met des choses sur la table, ils seront preneurs et l'on pourra peut-être essayer de jouer un coup plus loin dans la sortie de crise, de contribuer à ce redéploiement économique et à cette transition écologique qui nous permettront de capter les emplois de demain et de sauver notre modèle social.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het migratiebeleid" (nr. 19411)
- de heer Jean Marie Dedecker aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "het asiel- en migratiebeleid" (nr. 19464)
- mevrouw Martine De Maght aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid, over "de regularisaties en het migratiebeleid" (nr. 19469)
- Mme Sarah Smeyers au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la politique de migration" (n° 19411)
- M. Jean Marie Dedecker au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "la politique d'asile et de migration" (n° 19464)
- Mme Martine De Maght au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d'asile, sur "les régularisations et la politique de migration" (n° 19469)
08.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, het Antwerpse OCMW heeft beslist, zoals u ook hebt gehoord, om in het kader van een besparingsactie het volledige budget voor steun aan geregulariseerden, ongeveer 6 miljoen euro, te schrappen. Indien het OCMW toch extra middelen wil, moet het volgens de Antwerpse Open Vld-schepen van begroting, de heer Bungeneers, maar aankloppen bij de federale overheid in plaats van bij de stad Antwerpen. In Antwerpen werd trouwens herhaaldelijk gewezen op het grote aantal regularisatieaanvragen en het grote aantal asielzoekers dat daar komt aankloppen voor opvang. De situatie dreigt nu te ontsporen.
Het Antwerpse parket trekt trouwens ook aan de alarmbel in de strijd tegen schijnhuwelijken. Parallelle misbruiken via het statuut van wettelijke samenwoner, waarop geen voorafgaande controle bestaat, maken de strijd tegen schijnhuwelijken quasi onmogelijk. Het parket vraagt de afschaffing van het statuut van samenwoner.
Volgens mij moet er iets anders worden gedaan. Er moet iets worden gedaan aan het falend migratiebeleid van uw federale regering. Er is geen omvattende visie op migratie en geen voeling met wat op het terrein leeft. Enkele maanden geleden werd een akkoord bereikt binnen de regering waarbij er, in ruil voor de massale regularisatie, een verstrenging zou komen van het systeem van gezinshereniging. Daarbij werd de aanpak van schijnhuwelijken en een verstrenging van de nationaliteitswetgeving aangekondigd. U hebt dat trouwens twee weken geleden in de plenaire vergadering nog eens herhaald. U hebt gezegd dat de wetsontwerpen in de maak zijn en dat ze binnenkort ter tafel zullen liggen. Wij wachten daar nog steeds op.
Ik heb voor u de volgende vragen.
Is de federale overheid bereid om de financiële gevolgen van de regularisatieronde voor eigen rekening te nemen, zoals het Antwerpse OCMW vraagt?
Zult u maatregelen nemen om de migratieproblematiek in grote steden aan te pakken? Wat is uw reactie op de noodkreet van het Antwerpse parket betreffende de schijnsamenwoningen?
Is er in de federale regering al een concreet akkoord betreffende de verstrenging van de snel-Belgwet, de aanpak van de gezinshereniging, de misbruiken daarvan, de schijnhuwelijken en de nationaliteitswetgeving? Zo ja, wanneer mogen we dat dan verwachten, zoals u had aangekondigd?
Le président: Je n’aperçois pas M. Dedecker. Sa question n° 19464 est donc sans objet. Te laat is te laat! Mevrouw De Maght is er ook niet. Sa question n° 19469 est également sans objet.
08.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smeyers, eerst over de rolverdeling. U verwijt de regering een gebrek aan visie en daadkracht. Het gaat allemaal niet snel genoeg. Dat is uw rol. Ik heb daar alle begrip voor, maar ik zal mij concentreren op de vragen die u stelt en proberen daar een zo volledig mogelijk antwoord op te geven.
Ten eerste, ik moet niet ontkennen dat migratiebeleid een moeilijk en polariserend dossier is, hoe dan ook. Omdat varen in zogenaamde woelige wateren niet altijd evident is, verloopt dat ook met vallen en opstaan. Wie valt, moet proberen het hoofd boven water te houden. Dit gezegd zijnde, kiest de regering wel een duidelijke richting, die trouwens door mijn voorganger nog is vertaald in akkoorden dienaangaande waarbij collega Wathelet toen reeds aan tafel zat wanneer deze zaken in het kernkabinet werden besproken.
Zo werd er enerzijds voor gekozen om een aantal zaken op een humane wijze aan te pakken. Ik verwijs naar de regularisatie van bepaalde personen die reeds jaren in ons land verblijven en die hier verankerd zijn, of de genomen maatregelen inzake alternatieven voor de opsluiting van gezinnen met kinderen. Anderzijds is er duidelijk voor gekozen om een aantal misbruiken aan te pakken, bijvoorbeeld de misbruiken aangaande meervoudige asielaanvragen. Dit werd reeds goedgekeurd kort voor Nieuwjaar via de wet diverse bepalingen.
Zoals u weet heeft de regering in dat verband ook een politiek akkoord gesloten over hervormingen inzake gezinshereniging, schijnhuwelijken en nationaliteitswetgeving. Die laatste hervormingen zijn ingrijpend en complex: dat gebeurt niet van vandaag op morgen. De werkgroepen daarrond zijn aan de gang en de teksten worden gefinaliseerd, maar er moet wel advies worden ingewonnen bij de privacycommissie. Ik denk bijvoorbeeld aan die databank waar men zal kunnen consulteren of mensen niet op een andere plaats een dossier hebben ingediend. Er zijn ook de privacycommissie en de Raad van State ten einde de legistieke kwaliteit van de wetteksten te garanderen.
Inzake het ontwerp over gezinshereniging is er op interkabinettenniveau nog het meeste werk, omdat bij het inschrijven van een nieuwe voorwaarde ook de gelegenheid wordt gegrepen om de problemen inzake toepasbaarheid van een bepaalde voorwaarde, meer bepaald de huisvestingsvoorwaarde, onder de loep te nemen. Ook werd afgesproken de gezinshereniging op basis van wettelijke samenwoonst te herbekijken.
Dat brengt mij dan bij uw precieze vraag daarover naar aanleiding van krantenartikels. Het is niet zo dat er vandaag geen controle is op gezinshereniging op basis van de wettelijke samenwoonst. Deze maakt het voorwerp uit van controle door de Dienst Vreemdelingenzaken. We merken wel dat er nog problemen zijn. Daarom wil de regering de wettelijke samenwoonst op bepaalde punten strenger maken en een einde stellen aan bepaalde vormen van misbruiken. Daarom worden zowel de schijnhuwelijken als de wettelijke samenwoonst aangepakt.
Dan wat het begin van uw vraag betreft. Ik heb begrepen uit wat ik zelf heb gezien dat de uitspraken van mevrouw De Coninck ook te situeren vallen in een dispuut tussen haar en het schepencollege met betrekking tot de dotatie vanuit stadsmiddelen aan het OCMW. Dit deel van de discussie is een beetje gedevieerd naar de Wetstraat, maar ten gronde gaat het daar over. Het gaat over een begroting die is ingediend bij de stad om een dotatie te verkrijgen en waar blijkbaar in de meerderheid nog wordt geredetwist over de grootte van de dotatie. Dan is het uiteraard handig om dat krediet te schrappen, de aandacht af te leiden en de federale regering met haar brede rug daar over aan te spreken.
Wat de OCMW’s van de grote steden betreft, heb ik begrip voor de vragen. Het is goed dat daarover overleg is. Elk niveau in dit land heeft zijn bevoegdheden, maar die bevoegdheden staan uiteraard niet los van elkaar.
Staatssecretaris Courard heeft vorige week trouwens nog contact gehad met een aantal verantwoordelijken van grote steden om hun vragen en bekommernissen te noteren. Die worden verder opgevolgd. Ik engageer mij echter niet voor de door mevrouw De Coninck gesuggereerde oplossing.
08.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de eerste minister, mijn repliek zal kort zijn omdat er niet veel nieuws werd verteld. U kondigt nog eens de betrokken wetsontwerpen aan, op basis van een akkoord dat reeds lang is gesloten. Ik vraag wel af waarom de collectieve regularisatie zeer snel beslist en tot uitvoering kon worden gebracht. Waarom is dit niet binnen een totaalpakket beslist?
Het is mooi te zien hoe de eisen van de heer Wathelet zijn ingewilligd. Op die van de Vlamingen blijven wij wachten, mijnheer de eerste minister.
Wat het OCMW in Antwerpen betreft, gaat het misschien wel om een begrotingsprobleem, maar dat begrotingsprobleem is er gekomen door het stijgend aantal regularisatieaanvragen en het stijgend aantal asielzoekers. Men kan wel zeggen dat het OCMW de aandacht afleidt, maar ik meen dat u nu hetzelfde doet. Ook andere OCMW’s, in andere grootsteden, hebben met hetzelfde probleem te kampen. Hun eisen zullen allicht volgen.
Het blijft een probleem en het blijft wachten op een concrete aanpak.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de visumplicht voor Turkse werknemers" (nr. 17596)
09 Question de Mme Meyrem Almaci au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'obligation de visa pour les travailleurs turcs" (n° 17596)
09.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, het was een boeiend debat, maar mijn vraag handelt over iets anders, namelijk over de afschaffing van de visumplicht voor Turkse werknemers. Ik heb de vraag vorig jaar al gesteld aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken en kreeg een aantal maanden later een antwoord van collega Chastel. Sindsdien was de vraag hangende bij mevrouw Turtelboom, die u ondertussen hebt vervangen als staatssecretaris voor Migratie-en Asielbeleid.
Ik zal u wellicht de hele context niet moeten schetsen, maar in februari van vorig jaar kwam er een uitspraak van het Europees Hof van Justitie, het arrest C-228/06, dat eigenlijk stelde dat de EU niet langer een visumplicht mag opleggen aan een Turkse werknemer die een lidstaat binnenkomt om er voor een in Turkije gevestigde onderneming diensten te verrichten, zolang dat die visumplicht nog niet bestond op 1 januari 1973.
België voerde pas in 1980 een algemene visumplicht, visa voor kort verblijf, in voor Turkse onderdanen. Uw collega Chastel heeft in zijn antwoord benadrukt dat België met Turkije echter al een bilateraal akkoord had dat dateert van 2 januari 1956, en dat reeds een visumplicht oplegde voor een verblijf van maximum drie maanden aan Turkse onderdanen die gelijkgesteld kunnen worden met dienstverleners. Kortom, Turkse werknemers blijven volgens collega Chastel onderworpen aan de visumplicht. Hij heeft ook gezegd dat deze analyse geconfirmeerd moest worden door de bevoegde staatssecretaris, in dit geval bent u dat.
Mijn vraag is heel concreet: is dat arrest al dan niet van toepassing op België, en waarom? Wat is de stand van zaken sinds vorig jaar? Uw collega heeft namelijk na diepgaande analyse beweerd dat het enkel van toepassing zou zijn op Denemarken en Duitsland, maar hij heeft nooit deze diepgaande analyse gefundeerd. Ik vroeg mij af of dat ondertussen al duidelijk is. Kan u bevestigen wat meneer Chastel zei, en wat toch in tegenspraak is met de eerdere Europese berichtgeving rond deze problematiek, om uiteindelijk duidelijkheid te scheppen over de visumplicht voor Turkse werknemers die in ons land komen werken, zonder hen te dwingen om rechtszaken aan te gaan? Dat moet namelijk de doelstelling zijn.
09.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Almaci, ik kan u bevestigen dat ik op de hoogte ben van het arrest van 19 februari 2009. In het arrest behandelt het Europees Hof van Justitie inderdaad de vraag in welke mate een lidstaat visumplicht mag opleggen aan Turkse werknemers die hier diensten komen verrichten voor een in Turkije gevestigde onderneming.
Vooraleer in te gaan op de impact van het arrest wil ik er graag op wijzen dat het beleid inzake visa voor kort verblijf een EU-materie is. Dat is zo sinds het verdrag van Amsterdam. Bijgevolg is een gecoördineerde Europese aanpak in dit verband onontbeerlijk. De Commissie finaliseerde op 29 september 2009 specifieke richtsnoeren die in dit verband moeten worden gevolgd. Belangrijk is hierbij op te merken dat de huidige Belgische analyse in de Europese richtsnoeren wordt weerhouden.
Meer concreet kan ik de analyses van de minister van Buitenlandse Zaken u bezorgd door staatssecretaris Chastel, bevestigen. De vraag die gesteld dient te worden is immers of er in België reeds voor 1 januari 1973 een visumplicht van toepassing was op de hier bedoelde vreemdelingen. Op deze datum trad namelijk de standstill clausule van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije in werking. Vanaf toen konden de toen geldende voorwaarden niet meer worden verstrengd of ingeperkt.
Zoals door mijn collega opgemerkt, stelt het bilateraal verdrag van 1956 duidelijk dat de met het verdrag ingevoerde visumvrijstelling niet geldt voor personen die dienstverlenende activiteiten komen verrichten tijdens hun kort verblijf. Het is dus niet terecht te stellen dat voor deze vreemdelingen pas in 1980 een visumplicht werd ingesteld. Integendeel, in 1980 werden in de nieuwe Belgische vreemdelingenregelgeving andere categorieën geviseerd dan de werknemers, namelijk Turkse onderdanen die naar hier komen voor toerisme, familiebezoek of andere redenen die een kort verblijf rechtvaardigen.
Wel is het zo dat het arrest in theorie gevolgen heeft voor de volledige Schengen-ruimte. Ik gaf immers reeds aan dat het visumbeleid voor kort verblijf Europees geharmoniseerd is. In de praktijk is de impact van het arrest echter beperkt omdat bijna alle staten een uitzonderingsclausule hadden toen zij het aanvullende protocol van 1973 aannamen. Bijna allen hadden een regeling die gelijkaardig is als deze die volgt uit het bilateraal verdrag van 1956 dat tussen België en Turkije geldt.
De grote uitzonderingen hierop zijn Duitsland en Denemarken. De richtsnoeren van de Commissie behandelen dan ook de specifieke situaties van Turkse werknemers die bijvoorbeeld via Duitsland of Denemarken naar België reizen, of omgekeerd.
Samengevat, de situatie is vandaag duidelijk. Turkse werknemers moeten in het bezit zijn van een visum voor kort verblijf wanneer ze België als hoofdbestemming hebben in het raam van een kort verblijf, en wanneer zij in België werken voor een onderneming die in Turkije gevestigd is. Dat is al zo sinds 1956.
09.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Het antwoord is duidelijk. Ik ben helemaal akkoord wanneer u zegt dat er een gecoördineerde Europese aanpak noodzakelijk is. Zeker, en dat heeft u ook benadrukt, wanneer er effectief verschillende uitzonderingen zijn die niet de verdienste van de duidelijkheid hebben. Ik hoop dat u daar een beetje achter zit. Binnenkort zijn wij Europees voorzitter. Ik ben benieuwd of ons land op dat niveau enige daadkracht zal tonen om tot een gecoördineerde aanpak te komen. Het heeft geen zin om in een eengemaakt Europa te wonen als iedereen andere regels hanteert, met hier en daar een uitzondering, voor werknemers die komen uit een land dat ondertussen kandidaat is voor toetreding tot diezelfde Europese Unie. Die politieke analyse moeten wij in het voorzitterschap meenemen.
Ik ben blij dat u duidelijkheid heeft geschapen. Als de hoofdbestemming België is, dan is er een visum nodig. Is de hoofdbestemming Duitsland of Denemarken met België als nevenbestemming, dan is het omwille van de uitzondering niet nodig om opnieuw een dergelijk visum aan te vragen. Dit soort van informatie moet dringend aan de betrokken bedrijven worden doorgegeven, omdat men heel erg is geïnteresseerd in een economische samenwerking met Turkije. Deze praktische zaken staan los van een eventueel lidmaatschap van Turkije. Ze bemoeilijken de situatie.
Het is in het belang van de Belgische economie en van goede onderhandelingen en verhoudingen met Turkije en haar economie dat we zulks uitklaren. Deze informatie moet worden doorgegeven. Wij hebben belang bij zo duidelijk mogelijke afspraken die zo goed mogelijk worden opgevolgd.
Ik ben het helemaal met u eens dat we een Europees gecoördineerd beleid moeten ontwikkelen.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 17807 de M. Xavier Baeselen est reportée pour des raisons évoquées précédemment. Sa question n° 18126 l'est également.
10 Vraag van de heer Roland Defreyne aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de transmigratieproblematiek in havens" (nr. 18158)
10 Question de M. Roland Defreyne au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le problème de la migration de transit dans les ports" (n° 18158)
10.01 Roland Defreyne (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag betreft de transmigratieproblematiek via onze havens in Oostende en in Zeebrugge. Het zal u niet onbekend zijn dat Oostende een centrumstad is, een kuststad, die ook met een zeer specifieke veiligheidsproblematiek heeft af te rekenen. De aanwezigheid van de haven zorgt ervoor dat deze stad een ideaal toevluchtsoord is voor illegalen die de vlucht richting Groot-Brittannië plannen. Hetzelfde geldt voor Zeebrugge.
Het afgelopen jaar werden door de lokale politie en de zeevaartpolitie ongeveer 1 000 illegalen opgepakt, zowel in Oostende als in Zeebrugge. In de komende maanden wordt hierin nog een stijgende trend verwacht. Dat de Belgische havens aantrekkelijker zijn, heeft vooral te maken met het feit dat in Nederland en in Frankrijk een strenger beleid geldt dan hier.
De havenbesturen trokken dienaangaande aan de alarmbel. Het is goed, mijnheer de staatssecretaris, dat u een vergadering hebt georganiseerd waarop alle partners die op dat vlak actief zijn, ook aanwezig waren. De staatssecretaris heeft toen een aantal maatregelen aangekondigd. Er zouden onder meer in de komende maanden plaatsen worden vrijgehouden voor opgepakte illegalen in gesloten centra.
Ik heb de volgende vragen.
Welk concrete afspraken werden toen gemaakt?
Wat is de stand van zaken vandaag in dit dossier?
Hoeveel illegalen werden sinds de vergadering in de havens van Oostende en Zeebrugge opgepakt? Hoeveel zijn er daarvan ondergebracht in de gesloten centra? Hoeveel zijn er opnieuw vrij gelaten? Hoeveel mensen werden effectief uit het land gewezen?
10.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, de vergadering waarnaar de heer Defreyne verwijst, betrof inderdaad de opvolging van de problematiek van de transitmigranten. Het gaat om vreemdelingen die van onze kusthavens naar Groot-Brittannië willen reizen. Voor een groot aantal onder hen was dat de bedoeling.
Ik houd eraan om de verschillende partners die bij dit overleg betrokken waren uitdrukkelijk te danken voor hun constructieve houding en ik had ook persoonlijk aanwezig willen zijn op die vergadering. Dit zal ons immers toelaten om praktisch in te spelen op dit migratiefenomeen. Zo werd inderdaad beslist om voor deze specifieke categorieën vreemdelingen verschillende plaatsen vrij te houden in de gesloten centra. Meer precies zullen de betrokkenen in alle gesloten centra kunnen worden ondergebracht, met uitzondering van het INAD- centrum dat gesitueerd is in de transitzone van de luchthaven van Brussel-Nationaal.
Met deze maatregelen kan een concrete opvolging gelinkt worden aan het werk dat door de politie en de gerechtelijke instanties op het terrein wordt verricht. Maandag 11 januari vond een bijkomende vergadering plaats. Normaliter zou de nieuwe regeling nog deze week van kracht moeten worden.
Zoals u weet, kan de Dienst Vreemdelingenzaken enkel tot verwijdering overgaan wanneer de betrokken vreemdeling is geïdentificeerd en wanneer zijn noodzakelijke reis- of identiteitsdocumenten beschikbaar zijn.
Voor de vreemdelingen die op basis van deze nieuwe maatregel naar een gesloten centrum worden overgebracht, is het dan ook vanzelfsprekend dat de procedure tot identificatie zal worden opgestart, met het oog op een effectieve verwijdering van het Belgische grondgebied. Daarnaast zult u hebben vastgesteld dat ik in mijn beleidsnota van 5 november 2009 verschillende bemerkingen maakte rond de terugkeer van vreemdelingen. Zo werd bijvoorbeeld aangegeven dat ik de vrijwillige terugkeer wens te bevorderen en dat wij onderzoeken hoe de opsluitingsvoorwaarden in de gesloten centra nog kunnen worden verbeterd.
Teneinde de opsluitingsvoorwaarden in de gesloten centra te verbeteren, zijn verschillende inrichtingswerken gepland, evenals de aankoop van informatica en regulatief materiaal. Ook de aanwerving van bijkomend personeel voor een betere omkadering en ondersteuning is aan de gang. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar het zoeken van alternatieven voor het opsluiten van gezinnen en minderjarigen.
10.03 Roland Defreyne (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Als ik het goed begrijp, is dit een nieuwe maatregel die nu pas van start gaat. Het is natuurlijk wel belangrijk dat er in dit verband doortastend wordt gehandeld. Het politiepersoneel, zowel de lokale politie als de zeevaartpolitie, wordt immers geconfronteerd met steeds terugkerende illegalen die moeten worden opgepakt. Deze problematiek moet worden ingedijkt op een adequate manier.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18200 de M. Xavier Baeselen est reportée.
11 Question de Mme Karine Lalieux au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la condamnation de la Belgique par la Cour européenne des droits de l'Homme concernant la détention des 'familles Dublin' en centre fermé" (n° 18598)
11 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de veroordeling van België door het Europees Hof voor Rechten van de Mens met betrekking tot de opsluiting van de 'Dublin families' in een gesloten centrum" (nr. 18598)
11.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, cela fait quatre fois en moins de dix ans que la politique d'asile et d'immigration de la Belgique est condamnée par la Cour européenne des droits de l'homme de Strasbourg.
La dernière condamnation date d'il y a peu. Elle concerne la détention de quatre enfants tchétchènes et de leur mère au centre 127bis. Cette détention a duré plus de six mois avant le renvoi vers la Pologne car cette famille était dans la configuration Dublin. Comme d'habitude, dans son jugement la Cour a estimé que la Belgique a usé de traitements inhumains et dégradants et détenu illégalement quatre enfants âgés entre 7 mois et 7 ans. Ces enfants souffrent aujourd'hui de troubles psychiques graves.
Outre ces situations médicales graves dont l'Office des étrangers n'a pas tenu compte, la Cour de Strasbourg a encore rappelé que les centres belges n'étaient pas adaptés pour accueillir des enfants
Monsieur le secrétaire d'État, je sais que depuis octobre 2008, la détention des enfants appartient au passé puisqu'ils sont dirigés avec leur famille vers des maisons supervisées, mais pour les cas Dublin, la détention des familles avec enfants en centre fermé est toujours d'application avant le renvoi vers le pays de l'Union européenne où la première demande a été introduite.
À ce propos, j'aimerais avoir des précisions sur certaines de vos déclarations parues dans la presse. En effet, vous avez déclaré qu'à l'heure actuelle si la réadmission de la famille était jugée trop longue par l'Office des étrangers, les enfants pouvaient être réorientés vers des maisons supervisées. De plus, vous avez annoncé que vous vouliez une durée maximale de détention très courte.
Monsieur le secrétaire d'État, en ce qui concerne la durée de détention de ces familles, qu'entendez-vous par très court? Avez-vous déjà des indications à fournir à ce sujet?
Pour ce qui est des détentions de ces familles, ne pourrait-on pas envisager, lorsque des familles Dublin se présentent sur notre sol, de les rediriger immédiatement vers des infrastructures plus adéquates comme des maisons supervisées au lieu de les détenir, même un minimum de temps, dans les centres frontières?
11.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Lalieux, je confirme que pour l'instant les familles arrivées à la frontière qui ne peuvent être refoulées dans les 48 heures sont transférées vers les lieux d'hébergement individuels à Zulte et à Tubize et bénéficient là de l'encadrement des coachs et ce, depuis le 1er octobre 2009.
Comme je l'ai souvent déclaré, les familles Dublin – d'ailleurs la dernière condamnation concerne ces familles – sur le territoire sont déjà orientées directement vers les maisons depuis octobre 2008. Elles sont transférées directement à partir des lieux d'hébergement individuels.
11.03 Karine Lalieux (PS): Si tout cela se fait directement – mais apparemment pas tout à fait –, c'est très bien. C'est en effet l'objectif de tout le débat que nous avons eu.
Je vous remercie, monsieur le secrétaire d'État.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la condamnation de la Belgique par la Cour des droits de l'homme pour la détention d'enfants en centre fermé" (n° 18602)
12 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de veroordeling van België door het Hof voor Rechten van de Mens met betrekking tot het opsluiten van kinderen in gesloten centra" (nr. 18602)
12.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ma question porte sur le même sujet.
Monsieur le secrétaire d'État, le mardi 19 janvier, la Belgique a été à nouveau condamnée par la Cour de Strasbourg, pour violation de l'article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme qui prohibe les traitements inhumains et dégradants et de l'article 5, § 1 de la même Convention qui garantit le droit à la liberté.
Quatre jeunes enfants ont été détenus pendant une longue période au centre 127bis dans l'attente de leur reprise par la Pologne dans le cadre du Règlement Dublin II.
La Cour se réfère également à l'affaire Thabita, dans laquelle elle a condamné la Belgique pour la détention de la petite Thabita, âgée de quatre ans, dans un centre pour adultes, suivie de son expulsion au Congo. Dans cet arrêt, la Cour dénonce le manque flagrant d'humanité de l'administration belge.
Je n'ignore pas que depuis que vous êtes secrétaire d'État, il n'y a plus de détention d'enfants au centre 127bis. Je pense cependant qu'il est devenu nécessaire d'inscrire dans la loi cette interdiction de principe de la détention d'enfants mineurs en centre fermé, afin de garantir que cette pratique de la détention appartienne bien au passé et ne se reproduise plus.
Monsieur le secrétaire d'État, ne pensez-vous pas qu'il serait opportun, après cette deuxième condamnation de la Belgique pour avoir infligé des traitements inhumains et dégradants à des enfants en les détenant administrativement, d'inscrire dans la loi le principe de l'interdiction de l'enfermement des enfants en centre fermé?
12.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Genot, les mineurs non accompagnés ne sont plus maintenus dans les centres fermés mais ils sont accueillis dans les centres d'observation et d'orientation. Les familles avec des enfants mineurs sont transférées vers les lieux d'hébergement individuels à Zulte ou à Tubize et bénéficient de l'encadrement de coachs.
J'ai pris cette mesure car l'infrastructure des centres fermés n'était pas adaptée à l'accueil des familles avec des enfants mineurs. J'étudie différentes propositions pour de nouvelles infrastructures avec un accompagnement adapté.
Toutefois, si on veut arriver à l'éloignement des familles qui ont quitté les lieux d'hébergement individuels ou qui refusent leur éloignement, un maintien dans un environnement plus sécurisé demeure malheureusement l'ultime recours. Il convient de rappeler que le placement des familles dans les hébergements individuels est basé sur la loi qui prévoit l'enfermement en vue de l'éloignement.
Je souhaite également limiter légalement la détention des enfants et cette question est toujours en discussion au sein du gouvernement.
12.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. J'espère que nous aurons rapidement le résultat de ces discussions et qu'il ira dans cette direction afin d'éviter les dommages graves que subissent ces enfants détenus dans de telles conditions. J'espère que ces arguments feront réfléchir l'ensemble du gouvernement pour avancer dans cette direction.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Michel Doomst aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de veroordeling van België door het Europees Hof voor Rechten van de Mens" (nr. 18604)
13 Question de M. Michel Doomst au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la condamnation de la Belgique par la Cour européenne des droits de l'homme" (n° 18604)
13.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, deze vraag gaat in dezelfde lijn, misschien nog wat meer omkaderd door cijfergegevens, omdat België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens werd veroordeeld voor de opsluiting van kinderen in het centrum 127 bis. Het Hof meent dat dit een onmenselijke en onterende behandeling is en dat daarmee fundamentele rechten zijn geschonden.
Midden 2008 antwoordde de toenmalige minister van Asiel en Migratie dat kinderen vasthouden niet in strijd was met het internationaal Verdrag. Op dat moment werden 16 minderjarigen, onder begeleiding van hun ouders, in gesloten centra vastgehouden.
Samen met de Regie der Gebouwen is dan gezocht naar meer aangepaste infrastructuur. Momenteel worden gezinnen met minderjarige kinderen doorverwezen naar meer aangepaste centra of huizen in Zulte.
Mijnheer de staatssecretaris, wat is uw reactie op die veroordeling?
Hoeveel gezinnen met kinderen verblijven er momenteel in gesloten centra?
Wat was vorig jaar de gemiddelde verblijfsduur van gezinnen met kinderen in gesloten centra?
Welke maatregelen werden het afgelopen jaar genomen of zullen in de nabije toekomst genomen worden?
Zijn er plannen om de initiatieven inzake opvanghuizen, zoals in Zulte, uit te breiden?
13.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, wat het arrest van Straatsburg van 19 januari 2010 aangaat, kan ik u zeggen dat de feiten teruggaan tot 2007. De gezinnen zijn sinds oktober 2008 in individuele wooneenheden in Zulte en Tubeke, waar zij door coaches worden begeleid. Dat is hetzelfde element als in antwoord op de twee vorige vragen.
Op 22 januari 2010 bevinden zich vier gezinnen met in totaal tien minderjarigen in die woningen. Geen enkel gezin met minderjarige kinderen bevindt zich in een gesloten centrum.
In 2009 bedroeg de gemiddelde verblijfsduur van de gezinnen die aan de grens aankwamen 1,7 dagen voor het INAD-centrum en 23 dagen voor de centra 127 en 127 bis. Eén gezin bleef 101 dagen vastgehouden als gevolg van de veelvuldige beroepen die werden ingesteld. In totaal zijn er 30 gezinnen geweest, met in totaal 46 kinderen.
De laatst genomen maatregel is dat de gezinnen die aan de grens tegengehouden worden en niet binnen 48 uur teruggedreven kunnen worden, ondergebracht worden in de woonunits in Tubeke of Zulte. Er zijn inderdaad ook plannen om bijkomende woningen in gebruik te nemen.
13.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor de heel concrete cijfers. Ik neem aan uit uw relaas dat op korte termijn bijkomende initiatieven niet nodig zijn omdat we aan de vraag kunnen voldoen op dit ogenblik.
13.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Wij moeten dat allemaal verzekeren of op de beste manier reglementeren om de procedures op de beste mogelijke manier te laten verlopen, zodat we er zeker van zijn dat initiatieven die misschien nodig zullen zijn, op een goede manier gereglementeerd worden.
13.05 Michel Doomst (CD&V): Dank u.
L'incident est clos.
Le président: Mme Douifi reporte sa question n° 18649.
14 Vraag van mevrouw Hilâl Yalçin aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de behandeling van visumaanvragen voor de imams" (nr. 18848)
14 Question de Mme Hilâl Yalçin au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le traitement des demandes de visas pour les imams" (n° 18848)
14.01 Hilâl Yalçin (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, in de Turkse gemeenschap in België doet zich de laatste maanden een groot probleem voor in verband met de aanstelling van de imams. Heel wat moskeeën hebben namelijk al maanden geen imam omdat de dienstperiode van de vorige imams afgerond is. Deze imams in kwestie zijn ook effectief teruggekeerd naar Turkije en de nieuwe imams zijn op bureaucratische problemen gestuit. De behandeling van deze visumaanvragen, ingediend op hetzelfde ogenblik en verspreid over heel België, blijkt verschillend te evolueren. Enkele visa zouden al toegekend zijn en enkele geweigerd maar over het grootste deel tast men in het duister.
Mijnheer de staatssecretaris, ik hoef u niet uit te leggen dat we met een zeer serieus probleem te kampen hebben. In het verleden is de wissel van de imams vrij vlot gebeurd. Ik betreur dan ook dat deze procedure momenteel zulke proporties heeft aangenomen. Er zijn momenteel moskeebesturen en moskeeën die al tussen de vier maanden en een jaar aan het wachten zijn op een nieuwe imam.
Daarom wil ik graag enkele vragen tot u richten. Welk beleid wordt er in het algemeen gevolgd inzake de verblijfsvergunningen voor de imams? Op basis van welke criteria worden deze verblijfsvergunningen uitgereikt? Klopt het dat er reeds verblijfsvergunningen geweigerd zijn? Zo ja, op grond van welke criteria? Hoeveel lopende visumaanvragen zijn er momenteel? Wat is het aantal reeds goedgekeurde en geweigerde dossiers? Waarom laat deze behandeling van de visumaanvragen zo lang op zich wachten? Last but not least, welke maatregelen zult u treffen om dit probleem hopelijk zo snel mogelijk uit de wereld te helpen? Alvast hartelijk dank voor uw aandacht en antwoord.
14.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De Dienst Vreemdelingenzaken is bevoegd voor de toegang tot het grondgebied en het verblijf van vreemdelingen. De procedure om een verblijfsvergunning toe te kennen aan imams is van bijzondere aard en wordt geregeld geëvalueerd. Onlangs werd de procedure nog afgestemd op de regeling waarbij de Belgische Staat wedden toekent aan imams van erkende moskeeën, dit om de coherentie met het beleid van de FOD Justitie te verzekeren. De procedure kan worden samengevat als volgt: op grond van artikel 9 van de vreemdelingenwet kunnen imams die zich naar België willen begeven een visum type D aanvragen bij de Belgische diplomatieke post in het land van herkomst. Het visum wordt pas afgeleverd wanneer alle documenten voorhanden zijn en de nodige onderzoeken zijn gedaan. De voorwaarden voor imams van erkende moskeeën die betaald worden door de Belgische Dtaat zijn soepeler dan die voor imams van niet-erkende moskeeën.
Graag wil ik ook benadrukken dat in deze vooralsnog geen verblijfsvergunningen werden geweigerd aan imams. Wel is het zo dat er één verblijfsvergunning is geweigerd voor een vrouw. Zij is echter een religieus medewerkster en geen imam. Bijgevolg komt zij ook helemaal niet in aanmerking voor de bijzondere regeling die op imams van toepassing is.
Ik geef een overzicht voor de 20 visumaanvragen die werden ingediend bij de Belgische ambassade in Turkije. 2 akkoorden zijn al gegeven, 15 akkoorden zijn gegeven op voorlegging van bijkomende documenten, voor 1 dossier wordt gewacht op het advies van de Staatsveiligheid, 1 dossier moet nog worden overgezonden en 1 aanvraag wordt geweigerd. De reden daarvoor heb ik daarnet uiteengezet.
Voorlopig werden op de ambassade te Ankara en op het consulaat-generaal te Istanbul enkel de visa afgeleverd waarvoor een akkoord werd ontvangen. Wanneer de extra documenten worden overgezonden, zullen ook de visa op voorlegging van een akkoord kunnen worden afgegeven. De behandelingstermijn voor de visumaanvragen bedroeg uitzonderlijk 1,5 tot 2 maanden. Ik wens daarbij echter uitdrukkelijk te benadrukken dat die termijnen uitzonderlijk zijn. Ze zijn immers toe te schrijven aan het feit dat de procedure werd geëvalueerd, zoals ik daarnet heb opgemerkt. Nu de herevaluatie is gebeurd, zouden de termijnen in de toekomst moeten kunnen worden beperkt.
14.03 Hilâl Yalçin (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag dateert van eind januari. Ondertussen is een en ander inderdaad al gepasseerd. Blijkbaar is het grootste deel van de aanvragen grotendeels in orde.
Een aanvraag zou nog worden onderzocht. Als mijn gegevens kloppen, zou het gaan om een moskee in Limburg, in Genk. Het is een van de grootste moskeeën in België, met ongeveer 3 000 moskeegangers. Het erkenningsdossier zal binnenkort worden ingediend. De vorige imam is eind september vertrokken, waardoor een van de grootste moskeeën in België al bijna 5 maanden zonder voorganger zit. Ik wil daarom met aandrang een snelle behandeling van het dossier vragen, want ik vrees voor lokale problemen, in de praktische beleving en dergelijke.
Ik ben uiterst verheugd te vernemen dat u ook in de toekomst zult proberen om de procedure, na de herevaluatie, zo snel mogelijk af te ronden, zodat we niet meer met die problemen te kampen hebben. Ik denk dat u het met mij eens bent. Zo heeft de moskee van Namen bijna een jaar moeten wachten op een nieuwe imam. Ik zal het dossier met veel plezier en interesse blijven volgen. Ik hoop dat er zo snel mogelijk een oplossing kan komen voor de desbetreffende moskee in Genk.
Het incident is gesloten.
15 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le statut des Haïtiens" (n° 18913)
15 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het statuut voor Haïtianen" (nr. 18913)
15.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, après le tremblement de terre à Haïti, personne n'a pu rester insensible face à une catastrophe d'une telle ampleur qui a anéanti un pays. Tout le monde se sent alors solidaire. En plus, lorsqu'il s'agit d'un des pays les plus pauvres, nous ne pouvons que chercher tout ce qui est en notre pouvoir pour soulager la souffrance qui règne là-bas.
Actuellement, le pays est complètement ravagé. Chacun a pu le voir. Des manifestations contre la faim sont organisées, les services publics sont désorganisés, le pays ne fonctionne plus et n'est même plus capable de s'occuper de ses ressortissants sur place.
C'est pourquoi plusieurs pays ont pris attitude. La France a déclaré qu'elle suspendait les procédures d'expulsion vers Haïti. Cependant, elle continue à refuser d'accorder à certaines personnes un statut à l'issue de leur procédure d'asile. Le Sénégal a proposé de donner un territoire aux Haïtiens qui le souhaiteraient.
J'aurais aimé en apprendre davantage sur l'attitude de la Belgique.
Monsieur le secrétaire d'État, combien de Haïtiens sont-ils en demande de statut en Belgique?
Quelle attitude adopterez-vous vis-à-vis de leur demande vu la situation d'Haïti et l'impossibilité pour ce pays d'accueillir des retours pour quelques années?
Quelle attitude comptez-vous adopter vis-à-vis des expulsions?
Quel statut pour les personnes déjà arrivées?
Quel statut pour les personnes à venir?
15.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Genot, pour l'instant, aucun Haïtien n'a introduit de demande d'asile. Les éloignements vers Haïti ont été suspendus immédiatement. De façon plus générale, il convient de préciser qu'un nombre très limité d'Haïtiens est en séjour précaire en Belgique. Les derniers éloignements organisés vers Haïti datent de 2002.
Après les jours d'effervescence qui ont suivi le séisme et le dernier vol militaire qui a ramené les équipes belges dépêchées sur place, B-Fast, je privilégie le retour aux procédures normales et le respect des conditions posées par le législateur en matière d'accès au territoire et de séjour, évidemment, en fonction des spécificités de la situation du pays toujours dramatique, comme vous le soulignez à juste titre dans votre question.
Ainsi, les personnes qui séjournaient temporairement en Belgique lors de la catastrophe sont autorisées à prolonger leur séjour jusqu'au rétablissement des lignes commerciales régulières, mais devront, si elles souhaitent demeurer en Belgique, en faire formellement la demande en se référant à l'une des dispositions de la réglementation en vigueur.
Quant à celles qui projettent de gagner la Belgique, elles restent soumises à l'obligation de visa. L'ambassade de France à Port-au-Prince recevra et traitera les demandes de visa pour un séjour n'excédant pas trois mois, dès qu'elle sera à nouveau accessible au public.
Dans l'intervalle, l'ambassade belge de Caracas assure l'essentiel du travail d'information sur les procédures à suivre et les documents justificatifs à produire selon le motif du séjour invoqué. Elle se tient également prête à recevoir les premiers dossiers qui lui seront adressés directement; ces dossiers seront gérés en parfaite collaboration avec l'Office des étrangers.
Sachez également que DHL et Fedex ont repris leurs activités à Haïti, ce qui devrait faciliter la transmission des demandes et documents justificatifs à Caracas.
Soyez assurée que je suis régulièrement informé de l'évolution de la situation et je resterai attentif au traitement correct des demandes dont mon administration sera saisie.
15.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, j'entends bien que peu de personnes sont concernées. J'espère donc que nous serons d'autant plus souples dans l'examen de ces rares demandes de personnes qui demeurent actuellement sur notre territoire et qui ne souhaiteraient pas repartir vu la situation; nous pouvons les comprendre. Il serait absolument inefficace de les garder ici sans statut pendant plusieurs années, le temps que le pays se redresse. J'espère que nous pourrons faire preuve de la plus grande souplesse possible.
Pour les personnes qui devraient éventuellement venir, nous devrons également faire preuve d'une grande souplesse: les administrations sur place seront dans l'incapacité de produire des documents officiels pendant quelque temps. Il conviendra d'en tenir compte.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. Éric Jadot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la simplification des procédures de regroupement familial pour les personnes en provenance d'Haïti" (n° 19012)
16 Vraag van de heer Éric Jadot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de vereenvoudiging van de gezinsherenigingsprocedures voor personen afkomstig uit Haïti" (nr. 19012)
16.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, à la suite de la catastrophe survenue en Haïti, un large élan de solidarité se développe au sein de la communauté internationale. Afin de faire face aux enjeux engendrés par la situation en Haïti, je ne peux que me réjouir des mesures d'accélération prises par la Belgique en ce qui concerne les procédures d'adoption de 14 enfants haïtiens arrivés sur notre sol le 24 janvier dernier.
La concertation entre instances fédérales et communautaires ainsi qu'entre les ministères de la Justice, des Affaires étrangères et votre département est, à ce titre, exemplaire. Force est toutefois de constater que les informations relatives aux démarches de regroupement familial restent moins précises.
Or, de nombreuses personnes au sein de la communauté haïtienne résidant en Belgique s'inquiètent, à juste titre, pour leurs proches ayant survécu au séisme et souhaiteraient pouvoir accueillir ici un ou plusieurs membres de leur famille. Vu le chaos actuel, ces membres de la famille, dont des enfants orphelins, auront les pires difficultés à se procurer les documents habituellement exigés pour l'octroi d'un visa de regroupement familial.
Si les demandes de regroupement familial introduites avant le séisme peuvent être traitées en urgence au niveau de l'Office des étrangers, quelles suites votre département apportera-t-il aux demandes introduites hic et nunc ainsi que dans les mois à venir? En ce qui concerne le traitement des demandes de visas de regroupement familial à venir, la Croix-Rouge de Belgique nous informe n'avoir reçu aucune information complémentaire concernant les mesures envisagées par l'Office des étrangers et le ministère des Affaires étrangères pour les demandes de visas en provenance d'Haïti et être en attente d'une réunion de concertation avec les autorités fédérales. Qu'en est-il? Pouvez-vous m'éclairer quant à la date et au contenu de la réunion d'information prévue avec les services concernés? Si elle a eu lieu, quelles en sont les conclusions?
Par ailleurs, le ministre des Affaires étrangères et le secrétaire d'État à la Politique de migration et d'asile comptent-ils prendre des mesures de simplification (dispense de visa, dispense de production de documents prouvant la filiation, accélération de traitement des dossiers) afin de faciliter le voyage et le séjour de membres de la famille de ressortissants haïtiens résidant légalement en Belgique et de Belges d'origine haïtienne? Dans l'affirmative, pouvez-vous préciser le contenu de ces mesures? La possibilité d'introduction d'une demande de séjour au siège de l'Office des étrangers en lieu et place du poste diplomatique est-elle envisagée par votre département?
16.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Jadot, je tiens à signaler que les éloignements vers Haïti ont été suspendus immédiatement. De façon plus générale, un nombre très limité de demandes avaient été introduites. Après les jours d'effervescence et le dernier vol militaire, on privilégie le retour aux procédures normales.
La Croix-Rouge n'a pas été informée de l'adaptation de mesures plus souples qui dérogeraient à la réglementation en vigueur applicable notamment à un regroupement familial. Cela n'a rien d'étonnant en tant que tel, étant donné que la loi s'applique et que les procédures sont toujours appliquées évidemment en fonction des circonstances spécifiques et du chaos que vit, hélas, ce pays.
Les personnes qui séjournaient temporairement en Belgique lors de la catastrophe sont autorisées à prolonger leur séjour jusqu'au rétablissement des lignes commerciales. Si elles souhaitent rester ici, elles devront en exprimer formellement la demande en se référant à l'une des dispositions de la réglementation en vigueur.
Je ne puis vous livrer beaucoup plus d'informations, sinon en vous renvoyant à ma réponse à Mme Genot, dans laquelle j'ai signalé que l'ambassade française était toujours présente. Pour l'ambassade à Caracas, un consul itinérant nous a permis d'entamer une procédure spécifique afin que ces enfants puissent arriver en Belgique, compte tenu de l'absence d'administration à Haïti.
En collaboration avec les Affaires étrangères, nous essayons de tout mettre en œuvre pour que l'information circule entre les différentes administrations concernées (Affaires étrangères et Office des étrangers) en vue de mieux respecter la législation – quoi de plus normal – mais surtout, d'un point de vue plus pratique, de permettre à ces procédures d'aboutir malgré l'absence d'organismes d'État à Haïti pour le moment.
16.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, votre réponse ne me satisfait que partiellement, même si je ne doute pas de votre bonne volonté en ce domaine. Étant donné que ma question datait déjà du 28 janvier, j'ai recontacté aujourd'hui la Croix-Rouge pour obtenir un état des lieux actualisé de la situation. Une réunion de concertation lui avait été promise pour discuter des regroupements familiaux, mais elle a été reportée semaine après semaine. Cette organisation le déplore.
16.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Qui avait fait cette promesse?
16.05 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Une personne de contact à l'Office des étrangers.
16.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Et cette réunion a été postposée de semaine en semaine?
16.07 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Oui, selon mes informations.
16.08 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Nous vérifierons.
16.09 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Suivant les acteurs de terrain, les familles arrivent en plus grand nombre. Sans information claire, il est constaté que les dossiers sont traités au cas par cas – d'où l'allongement de la durée du traitement, malgré le caractère prioritaire qui a été annoncé dès le départ.
Bref, vu l'ampleur de la crise et le vécu difficile de ces personnes, il conviendrait que la concertation soit plus aboutie.
16.10 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Il y a des familles qui arrivent mais ont-elles introduit une procédure? Comment sont-elles arrivées? Sont-elles arrivées avec un titre de séjour? Ont-elles fait des demandes en vue d’obtenir un regroupement familial de Haïti? Car à ce moment-là, je connais le nombre de dossiers qui sont aujourd’hui en cours de traitement, il y en a quatre; et je sais exactement où ils en sont: ils sont en cours de traitement spécifique. Je pense donc qu’il y a peut-être là un certain nombre d’informations que nous devrons vérifier, de notre côté également.
Ce que je peux dire c’est que les réunions de coordination chez nous ont eu lieu, notamment avec les Affaires étrangères et avec le centre de crise, pour faire en sorte de respecter la loi, ce qui est tout à fait indispensable. Mais elles ont évidemment eu lieu en fonction de modalités pratiques totalement inexistantes de par le caractère de la catastrophe, de par la situation que nous connaissons tous en Haïti. Je pense donc qu’il y a là certains éléments que l’on devrait évaluer et approfondir, et de votre côté et de notre côté, en confrontant les informations et ce sera peut-être plus clair des deux côtés.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 19078 de Mme Douifi est reportée.
17 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de medische regularisaties" (nr. 19191)
17 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les régularisations pour raisons médicales" (n° 19191)
17.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, op basis van artikel 9ter van de vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen die hier verblijven, een verblijfsrecht om medische redenen aanvragen. Uit een antwoord op een vraag in de commissie van 6 januari 2010 blijkt dat het aantal aanvragen voor dergelijke, medische regularisaties in 2009 ten opzichte van 2008 enorm is gestegen. Graag kreeg ik van u enige verduidelijking over de voornoemde, medische regularisaties.
Ten eerste, hoeveel aanvragen zijn er in de periode januari 2009 tot januari 2010, dus het voorbije jaar, maandelijks gedaan? Op hoeveel personen hebben de aanvragen betrekking?
Hoeveel beslissingen ten gronde, uitgesplitst per soort, werden door de DVZ ter zake reeds genomen? Op hoeveel personen hebben de beslissingen betrekking?
Hoeveel dossiers zijn er op dit moment nog hangende bij de dienst Vreemdelingenzaken?
Bestaan er voor de geneesheren die bij de dienst Vreemdelingenzaken in dienst zijn, richtlijnen voor de behandeling van de bedoelde dossiers? Zo ja, kunt u mij de desbetreffende richtlijnen of criteria geven?
Tot slot, is er een verband tussen het aantal aanvragen tot medische regularisatie, met name de stijging van het aantal aanvragen, en de vernietiging door de Raad van State van de instructie die op 9 juli 2009 is uitgevaardigd? Is intussen al een juridische oplossing gevonden om de gevolgen van voornoemde vernietiging op te vangen?
17.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, maandelijkse cijfers voor aanvragen tot regularisatie op basis van artikel 9ter kan ik u voor het jaar 2009 geven. Per maand in 2009 ging het voor januari om 676 aanvragen, voor februari om 751, voor maart om 1 023, voor april om 1 055, voor mei om 872, voor juni om 908, voor juli om 896, voor augustus om 626, voor september om 559, voor oktober om 467, voor november om 318 en voor december om 424 aanvragen.
Het aantal betrokken personen wordt door de dienst Vreemdelingenzaken bij de indiening van de aanvragen niet bijgehouden. Uiteraard gebeurt dat wel bij de regularisatie of de ongunstige beslissing. In geval van een ongunstige beslissing wordt voorts geen onderscheid tussen onontvankelijkheid en afwijzing ten gronde gemaakt, omdat de negatieve beslissing in beide gevallen geen invloed op de legale immigratie heeft.
Medische regularisaties kunnen worden aangevraagd op basis van artikel 9ter. Vroeger werden ze in sommige verzoeken ook aangevraagd op basis van artikel 9, alinea 3 van de vreemdelingenwet. In het jaar 2009 werden bijgevolg beslissingen getroffen op basis van beide artikelen.
De beschikbare cijfers inzake de beslissingen genomen in 2009 staan in bijlage, die ik u zal bezorgen. Eind 2009 waren er bij de dienst vreemdelingenzaken 9 291 aanvragen op basis van artikel 9ter in onderzoek.
Conform de intentie van de wetgever zijn de geneesheren bij de dienst vreemdelingenzaken volstrekt onafhankelijk wat de medische beoordeling betreft; zij krijgen dan ook geen enkele richtlijn ter zake. Uiteraard overleggen zij regelmatig onderling om hun bevindingen uit te wisselen of om hun methodiek op elkaar af te stellen. Omwille van de eenvormigheid krijgen zij wel praktische richtlijnen mee wat betreft de fysieke vormgeving. Om evidente redenen van goed beheer kan de dienst Vreemdelingenzaken hun prioritair adviezen vragen, of specifieke antwoorden in verband met medische elementen in de ontvangen aanvragen.
Ten slotte is het evident dat de artsen zich bij ontvankelijke dossiers zich moeten uitspreken over de vraag of een persoon lijdt aan een voldoende ernstige ziekte. Ze moeten namelijk nagaan of de ziekte een reëel risico inhoudt voor het leven van de aanvrager, of voor zijn fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling in het land van herkomst wanneer er geen adequate behandeling beschikbaar is.
Er is vooralsnog nog geen verband vastgesteld tussen het betreffende arrest van de Raad van State en het aantal aanvragen op basis van artikel 9ter. De geannuleerde instructie van 19 juli 2009 had trouwens betrekking op de artikelen 9bis en 9, § 3 van de wet van 1980.
De regering onderzoekt nu hoe zij de gevolgen van de vernietiging van de instructie kan opvangen. Er liggen verschillende pistes op tafel. Die moeten allemaal rechtszekerheid aan de betrokken persoon garanderen.
17.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dat is toch een enorme stijging van het aantal aanvragen tot medische regularisatie? U zegt dat er 9 000 in behandeling zijn, maar dat is een enorme stijging tegenover vroeger, gelet op de cijfers die u op 6 januari al gaf.
Ik heb daarbij toch vragen. Zal DVZ alles tijdig kunnen afhandelen? Hoeveel artsen werken er voor de dienst Vreemdelingenzaken? Zij kunnen toch die 9 000 dossiers niet adequaat opvolgen? Mij lijkt het dat er een verband bestaat tussen het feit dat die mensen, zoals u zelf zegt, in rechtsonzekerheid leven – zij hebben een regularisatieaanvraag gedaan in die specifieke periode tussen 15 september en 15 december en leven in onzekerheid – en het feit dat zij nu hun toevlucht nemen, al dan niet terecht, tot artikel 9ter en een aanvraag indienen op basis van medische regularisatie.
Ik stel voor dat u daarvoor alert bent, eventueel de procedure versnelt en meer artsen op die aanvragen zet, zodat er tot het betreffende artikel niet meer toevlucht wordt gezocht en de dossiers zo worden opgestapeld dat het over een paar jaar tot een derde regularisatiegolf moet komen. Daar vrees ik wat voor.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Michel Doomst aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "economische migratie in de zorgsector" (nr. 19290)
18 Question de M. Michel Doomst au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la migration économique dans le secteur des soins" (n° 19290)
18.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, omdat de zorgsector toch blijft kampen met een aantal moeilijke knelpuntvacatures, hield de minister van Binnenlandse Zaken vorig jaar een pleidooi om maximaal de eigen reserves te activeren en complementair daaraan via economische migratie een aantal oplossingen aan te reiken. Een goed onthaal, gedegen voorbereiding en permanente opvolging van buitenlandse arbeidskrachten zouden kunnen helpen om de taalproblemen en moeilijkheden van culturele aard op te vangen. Er is toen gezegd dat we absoluut werk moeten maken van een goede omkadering en opleiding van de begeleiders.
Mijnheer de staatssecretaris, stunt u die visie? Wat is de stand van zaken in de opbouw van omkadering en opleiding? Welke initiatieven werden daarvoor genomen? Heeft men al zicht op het aantal vacatures dat via economische migratie werd ingevuld?
18.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, ik deel de visie van mijn voorganger dat een goed begeleide economische migratie onontbeerlijk is voor onze samenleving. Een goed onthaal, een gedegen voorbereiding en een permanente opvolging van buitenlandse arbeidskrachten zijn daarbij effectief nodig. Om die reden is een gedegen samenwerking met de eveneens bevoegde deelstaten noodzakelijk.
De dienst waarvoor ik bevoegd ben en die een rol speelt in de economische migratie, heeft het jongste jaar niet stilgezeten. De Dienst Vreemdelingenzaken denkt er immers aan om haar activiteiten ter stimulering van economische migratie verder te ontwikkelen en uit te breiden tot elke visumaanvraag waarvan het bijzonder belang een snelle en aangepaste behandeling vergt. Aangezien de zaak nog in beraad is, is het te vroeg om er hier reeds over uit te weiden.
Ook met betrekking tot de bijstand van vreemdelingen bij economische migratie, neemt de DEM, de Dienst Economische Migratie van de DVZ, zijn verantwoordelijkheid om zijn taken naar behoren te vervullen. Zo wordt ernaar gestreefd om het doelpubliek van toegankelijke en correcte informatie te voorzien over de verschillende procedures om toelating te krijgen om in België een winstgevende activiteit uit te oefenen, een visum te verkrijgen, een verblijfstitel te verkrijgen en zich te verplaatsen. Voorts wordt alles in het werk gesteld om als centrale overheid het vlotte verloop van die procedures te bevorderen.
Ten slotte worden de diplomatieke en consulaire posten maximaal ondersteund, zodat de visumaanvragen een aangepaste, correcte en snelle behandeling krijgen.
Deze aangeraden activiteiten worden overigens geregeld geëvalueerd.
Voor het verstrekken van cijfergegevens over het aantal vacatures dat reeds werd ingevuld door economische migranten zijn mijn regionale collega’s van Werkgelegenheid bevoegd.
18.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord en de doorverwijzing voor de resultaten.
Ik denk dat de nood van de economische immigratie voor de deur staat en wij ons daarop absoluut moeten voorbereiden. U zegt dat uw tijd nog niet is gekomen. Wanneer denkt u dat uw tijd zal gekomen zijn?
18.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik zal u zeker geen vaste datum geven, maar u hebt gehoord dat wij doorgaan en dat het DVZ daarmee vooruitgang probeert te boeken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
19 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het regularisatiebeleid" (nr. 19353)
19 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la politique de régularisation" (n° 19353)
19.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik wil het hebben over een concreet geval op de luchthaven, beschreven in het weekblad Humo van enkele weken geleden door een personeelslid van de Federale Politie. Daar werd de situatie beschreven van een man van Marokkaanse afkomst die vijftien jaar illegaal in het land heeft verbleven. Een belangrijk deel van die periode heeft hij doorgebracht in gevangenissen en gesloten centra. Ondanks herhaalde veroordelingen wegens zware feiten en ondanks enkele mislukte uitwijzingen, werd de man uiteindelijk toch geregulariseerd en is hij ondertussen op vrije voeten.
Ik heb de volgende vragen voor u, mijnheer de staatssecretaris. Kent u dat concrete dossier en klopt het verhaal? Komen mensen die veroordeeld worden wegens ernstige feiten nog in aanmerking voor regularisatie of worden dergelijke aanvragen consequent afgewezen? Welke veroordelingen worden relevant geacht bij de beoordeling van een regularisatieaanvraag? Bestaan hierover concrete richtlijnen? Komen mensen, waarvan de uitwijzing door hun eigen toedoen mislukt is, nog in aanmerking voor regularisatie? Wat gebeurt er met vreemdelingen van wie de uitwijzing herhaaldelijk mislukt is doordat zij zich agressief gedragen en dus de mislukking zelf veroorzaken? Wordt er in dat geval op een of andere wijze toch voorzien in een gedwongen repatriëring, of blijven zij in de praktijk gewoon op ons grondgebied?
Op welke manier worden tot slot contacten tussen de DVZ en de FOD Justitie gestructureerd, zodat de Dienst Vreemdelingenzaken op de hoogte kan worden gesteld van onderzoeken en hangende procedures tegen vreemdelingen of van veroordelingen die deze mensen reeds opliepen. Op die manier kan de DVZ daarmee rekening houden bij de beoordelingen van de regularisatieaanvraag.
19.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smeyers, indien er geen voldoende gegevens worden verstrekt die een concrete identificatie mogelijk maken, kan er ook geen onderzoek naar die dossiers worden verricht.
Wanneer de Dienst Vreemdelingenzaken feiten van openbare orde of fraude ontdekt of verneemt, houdt hij daar rekening mee in de beoordeling van de dossiers, overeenkomstig de geldende richtlijnen. De beoordeling gebeurt geval per geval. Ik heb u dat al verschillende keren uitgelegd. Indien dat nodig is, deelt de DVZ de feiten mee aan de parketten in toepassing van art. 29 van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat dus om een wettelijke verplichting van de DVZ.
Indien het gedrag van de vreemdeling zonder wettig verblijf in die mate gewelddadig is, dat repatriëring met een commerciële vlucht om veiligheidsredenen niet meer aangewezen is, gaat de Dienst Vreemdelingenzaken over tot de organisatie van beveiligde vluchten. Dat laatste is ook het geval indien de organisatie van de gewone repatriëring problemen opleverde voor de burgerluchtvaart, bijvoorbeeld door het grote aantal vreemdelingen zonder wettig verblijf, die naar een bepaalde bestemming moeten worden gerepatrieerd.
Dergelijke repatriëringen worden met militaire vliegtuigen van het type Embraer 145 vanaf de luchthaven van Melsbroek uitgevoerd. In 2009 werden met het oog op de verwijdering van illegaal verblijvende personen vijf beveiligde vluchten georganiseerd zonder de deelname van andere landen. Binnen de DVZ staat het bureau Opsporing in voor de mededeling aan parketten in toepassing van artikel 29 van het wetboek van strafvordering.
19.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik begrijp dat u het concrete geval niet kunt beoordelen. Er is misschien inderdaad wel wat weinig informatie. Als het geval per geval wordt beoordeeld blijkt toch dat er geen echt concrete richtlijnen bestaan.
U hebt nogal verwezen naar artikel 29 van het wetboek van strafvordering in antwoord op eerdere vragen. Op basis van mijn ervaring in de commissie voor de Naturalisaties heb ik de inschatting dat de stroom van informatie tussen de DVZ en Justitie — vooral van bepaalde parketten, zonder te veralgemenen — veel beter en veel sneller kan. Als het geval waar mocht zijn, zou men dat zo kunnen vermijden.
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het verkrijgen van de Belgische nationaliteit op basis van een schijnsamenwoonst" (nr. 19407)
20 Question de Mme Mia De Schamphelaere au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'acquisition de la nationalité belge sur la base d'une cohabitation de complaisance" (n° 19407)
20.01 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over de oproep van het Antwerps parket in verband met de schijnhuwelijken. Er is duidelijk naar voren gebracht dat het nog weinig zin heeft om schijnhuwelijken te beteugelen of er een grondig onderzoek naar te doen, vermits voor de toekomstige partners, die eventueel zouden worden afgewezen omwille van andere belangen dan de pure liefdesrelatie die hier in het geding is, de mogelijkheid bestaat om wettelijk samen te wonen. Die wettelijke samenwoonst geeft hun ook een recht op verblijf, waardoor ze toch in ons land kunnen verblijven, wat de uiteindelijke doelstelling van hun relatie was.
De vraag rijst of een nieuw controlemechanisme kan worden uitgewerkt om schijnsamenwoonst tegen te gaan en of eventueel ook het verbinden van de verblijfsvergunning aan de wettelijke samenwoonst opnieuw kan worden afgeschaft.
Ik denk dat de staatssecretaris bevoegd voor Familierecht samen met de minister van Justitie aan deze problematiek tegemoet moeten komen omdat het weinig zin heeft om schijnhuwelijken te beteugelen en wettelijke samenwoonst met dezelfde illegale doelstelling wel toe te laten.
20.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, de regering heeft op 9 oktober 2009 beslist om de strijd tegen de schijnsamenwoonst aan te pakken binnen de wet van 15 december 1980. In dit kader heb ik reeds eerder opgemerkt dat een wetsontwerp betreffende de wijzigingen aan de verblijfswet, meer in het bijzonder in het kader van de gezinshereniging, in voorbereiding is.
Voortaan zal bijvoorbeeld een inkomenseis voor gezinsherenigers worden gesteld. Een dergelijke voorwaarde bestaat reeds voor andere categorieën van vreemdelingen, maar zal dus nu worden uitgebreid. Ook zal een aantal technische updates gebeuren die de coherentie in de wetgeving moet bevorderen.
In overeenstemming met wat de regering op 9 oktober heeft beslist zal ook de gezinshereniging op grond van de wettelijke samenwoonst worden gewijzigd om misbruiken tegen te gaan.
Er wordt momenteel intensief aan dit ontwerp gewerkt, dat onder meer in een wijziging voorziet van het begrip duurzame en stabiele relatie. Meer precies zouden de niet-affectieve partnerschappen geen verblijfsrechtelijke voordelen kunnen opleveren. Ik denk hierbij aan partnerschappen die tussen broer en zus werden afgesloten.
Ook de controle a posteriori op de wettelijke samenwoonst wordt onderzocht. Wij wensen deze controle nog efficiënter te maken. Een mogelijke piste hier is om de termijn voor controle op te trekken van twee naar drie jaar.
Ook de basisvoorwaarden waaraan de duurzame en stabiele relatie moeten voldoen, worden mogelijks herzien.
20.03 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik weet dat op dit moment binnen de regering over een en ander nog wordt onderhandeld, in opvolging van de afspraken die gemaakt zijn in oktober verleden jaar, om tot die nieuwe visie te komen in verband met gezinshereniging. Coherentie in heel de wetgeving is natuurlijk van essentieel belang, zodanig dat onze Belgische rechtsstaat een juiste, correcte visie naar buiten meegeeft, ook naar het buitenland. Het verkrijgen van de Belgische nationaliteit moet altijd aan enkele stringente voorwaarden voldoen.
Op dit moment worden dezelfde vragen gesteld aan de minister van Justitie. Daar zal ik ook eens gaan luisteren. Daarna zal ik u kunnen melden of er overeenstemming is tussen de antwoorden.
L'incident est clos.
21 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toepassing van de GAS" (nr. 19166)
21 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "l'application des SAC" (n° 19166)
21.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, twee jaar geleden in april werden in Wezembeek-Oppem actievoerders van het Taal Aktie Komitee opgepakt. Zij kregen even later, via de provinciale sanctionerende ambtenaar van de provincie Vlaams-Brabant, sancties opgelegd voor een totaal bedrag van meer dan 6 000 euro. Recentelijk heeft een politierechter die sanctie bevestigd.
De GAS, en meer bepaald artikel 40 van het politiereglement van Wezembeek-Oppem, vormen de basis van de sancties. Het artikel luidt als volgt: "Zonder schriftelijke vergunning van de burgemeester is het verboden in de openbare ruimte samenscholingen, betogingen of optochten van gelijk welke aard te organiseren en/of te veroorzaken en eraan deel te nemen. Wie de bepalingen van dit artikel overtreedt, wordt bestraft met een geldboete van 150 euro."
Daarnaast werd ook artikel 45 van hetzelfde politiereglement gehanteerd. Dat heb ik ook bij mij. Ik zal het niet volledig voorlezen, maar het voorziet ook in straffen van 100 euro. In dat artikel worden bepaalde feiten, zoals het gebruik van wapens, in het bijzonder van vuurwapens, gelijkgesteld. Het voorziet ook in een boete van 100 euro voor het “uitvoeren van lawaaierige spelen of oefeningen”. Dat is dus de logica van dat politiereglement. De beklaagden betwistten de feiten zoals verwoord in het pv en klaagden daarentegen zelfs het politieoptreden aan.
Ten gronde lijkt het voor iedereen duidelijk dat de geldstraffen niet in verhouding tot de feiten staan en dat de burgemeester het politiereglement, gebaseerd op de GAS-reglementering, misbruikt als politiek instrument om de vrijheid van vereniging, van meningsuiting en van manifestatie aan banden te leggen, alleszins wat zijn politieke tegenstanders betreft. De burgemeester in kwestie, nu dienstdoend burgermeester, Van Hoobrouck, geeft dat ook openlijk toe.
Hij verklaarde op de lokale televisie dat hij het beu is en dat wie in Wezembeek-Oppem komt betogen, een lesje moet krijgen. Hij voegde eraan toe, ik citeer: "Zij plukken nu de zure vruchten van hun acties." De kwestie gaat al een tijdje mee. Uw voorganger, de heer Dewael, heeft het politiereglement in kwestie in twijfel getrokken. Hij heeft letterlijk gezegd: “Naar de letter van de wet volgt de gemeente misschien een juridisch correcte procedure, maar de vraag rijst inderdaad of het bewuste artikel 40 van het politiereglement wel verzoenbaar is met de Grondwettelijke rechten en vrijheden. Ik heb hierbij persoonlijk mijn bedenkingen. Ik denk dat wij de wetgeving op de gemeentelijke administratieve sancties vanuit een andere filosofie hebben gecreëerd.” Dat citaat werd door toenmalig minister Dewael op 28 mei in commissie uitgesproken.
Welke initiatieven wenst u te nemen om het overduidelijke misbruik van de GAS in de toekomst te vermijden? Gebeurt zulks via een omzendbrief, of via het nieuwe wetsontwerp dat u hebt aangekondigd?
Maakt een gelijkaardige casus deel uit van de globale evaluatie die uw administratie momenteel uitvoert?
21.02 Minister Annemie Turtelboom: Als minister van Binnenlandse Zaken kan of wil ik niet tussenbeide komen in of oordelen over individuele gevallen die aanleiding geven tot de oplegging van een gemeentelijke administratieve sanctie. Indien een overtreder oordeelt dat hem of haar onterecht een administratieve sanctie werd opgelegd, dan voorziet het artikel 119 bis van de Nieuwe Gemeentewet in de nodige beroepsmogelijkheden. De gemeentelijke reglementen en de politieverordeningen waarin de sanctioneerbare gedragingen en de sancties zijn opgenomen, zijn onderworpen aan het gewoon administratief toezicht, dat bij de gewesten berust. Die zijn dan ook bevoegd om toezicht uit te oefenen op de reglementen en politieverordeningen van de onder hun toezicht staande gemeenten.
Indien er al sprake zou zijn van misbruik bij de toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties, zoals u aanhaalt, dan kan via de twee voorgaande manieren gepast worden gereageerd.
Als minister van Binnenlandse Zaken komt het mij niet toe om op dat vlak initiatieven te nemen. Om dezelfde reden zal de casus dan ook geen deel uitmaken van de evaluatie met betrekking tot de toepassing van de gemeentelijke administratieve sanctie.
21.03 Ben Weyts (N-VA): Dat is een ontgoochelend antwoord. U kunt zich misschien niet uitspreken over een individuele casus of over de overtreding zelf, maar wel over de overeenstemming van het politiereglement in kwestie met de letter en de geest van de GAS-reglementering.
U verwijst naar de beroepsmogelijkheden die voorhanden waren. Door het verstrijken van de termijn kan het politiereglement niet meer worden aangevochten. Ik dring erop aan dat u zulke misbruiken van de GAS-regelgeving bant. Wij zetten het hele systeem op de helling als u politiek misbruik van die in se goedbedoelde regelgeving toelaat.
Ik confronteer u nogmaals met de woorden van uw voorganger, de heer Dewael. Hij zei heel duidelijk dat het politiereglement wat hem betreft onverzoenbaar is met de letter en de geest van de GAS-reglementering en zelfs met de Grondwettelijke rechten en vrijheden.
L'incident est clos.
Le président: Les questions n°s 19178 et 19179 de M. Van den Eynde sont reportées à sa demande. Il en est de même pour la question n° 19187 de M. Vanhie – apparemment il s'agit d'une question importante.
M. Baeselen reporte sa question n° 19201 pour les questions médicales évoquées tout à l'heure.
Quant à M. Peetermans, il est d'habitude là quand il n'a pas de question et aujourd'hui qu'il a une question inscrite à l'ordre du jour, il est absent. Sa question n° 19230 est donc reportée. Il doit apprendre!
Les questions jointes n° 19252 de M. Baeselen, n°s 19299 et 19408 de Mme Lalieux et n° 19438 de M. Weyts sont reportées, par décision de la Conférence des présidents, à demain en séance plénière.
La question n° 18191 de M. Collard est transformée en question écrite.
22 Vraag van de heer Roland Defreyne aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de controle op het dragen van een gordel" (nr. 19277)
22 Question de M. Roland Defreyne à la ministre de l'Intérieur sur "le contrôle du port de la ceinture de sécurité" (n° 19277)
22.01 Roland Defreyne (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag betreft de controle op het dragen van de gordel. De politie van Bilzen-Hoeselt-Riemst stelde vast dat het percentage gordeldragers in de politiezone nauwelijks is gestegen, ondanks verschillende sensibilisatiecampagnes. Klaarblijkelijk is het dus onvoldoende om via sensibilisatie de inzittenden van een auto ertoe aan te zetten om deze verplichting op te volgen. Dat is in elk geval wat men moet afleiden uit het gedrag van de politie van Bilzen die daarop gerichte controles uitvoert en hierbij gebruik maakt van een verrekijker of iets wat erop leek. Met andere woorden, het toestel dat gebruikt wordt en veeleer thuishoort in het rariteitenkabinet van de politie in Bilzen, is niet zozeer het onderwerp van mijn kritiek. Ook in Frankrijk wordt immers gebruik gemaakt van een dergelijke, zij het meer professionele techniek, gebaseerd op een verklikkersysteem gekoppeld aan detectie.
Mevrouw de minister, bent u van plan om deze techniek — uiteraard professioneel, zoals in Frankrijk — te promoten bij andere politiezones?
22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, op basis van de meerjarenanalyse van de ongevallencijfers van het BIVV en de aanbevelingen van de staten-generaal voor de verkeersveiligheid moet de aandacht van het verkeersveiligheidsbeleid prioritair uitgaan naar ongevalfactoren, zoals onder meer het dragen van een veiligheidsgordel. Zowel de federale verkeerspolitie als de lokale politiezones bepalen in hun strategische en operationele plannen de verkeersveiligheidsfenomenen waarop zij zich zullen toespitsen en de inspanningen die zij daarvoor zullen leveren. Wanneer een lokale politiezone meent dat zij het controleren van de gordel gerichter kan uitvoeren met behulp van verrekijkers, dan kadert dat in haar specifiek actieplan.
Hoewel goede ideeën navolging verdienen meen ik ook dat een politiedienst een zekere vrijheid moet hebben in de aanpak van de bestrijding van de verkeersonveiligheid. Ik ben bovendien van mening dat de politiediensten voldoende onderlegd zijn om in te schatten welke hulpmiddelen de meest optimale resultaten geven bij de uitvoering van hun actieplan.
22.03 Roland Defreyne (Open Vld): Mevrouw de minister, als ik een schaal mag voorstellen, dan zou ik zeggen eerst sensibilisatiecampagnes, dan gerichte controles en dan misschien stiekem proberen sommige overtreders te betrappen. Als men dat doet, moet het gebeuren op een professionele manier maar niet zoals het in Bilzen gebeurt.
L'incident est clos.
23 Vraag van de heer Roland Defreyne aan de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, over "de grootschalige controle op zwaar vervoer" (nr. 19280)
23 Question de M. Roland Defreyne au secrétaire d'État à la Mobilité, adjoint au premier ministre, sur "l'importante opération de contrôle des poids lourds" (n° 19280)
23.01 Roland Defreyne (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het betreft de controle die onlangs werd uitgevoerd inzake zwaar vervoer.
De federale wegpolitie heeft een tijd geleden een grootschalige controle-operatie op zwaar vervoer georganiseerd. De focus van de controles lag op de rij- en de rusttijden, de tussenafstanden, de snelheid en de ladingzekering. Er werden 302 vrachtwagens gecontroleerd en er werden nogal wat pv’s opgesteld. 14 pv’s voor een onveilige ladingzekering: dat is toch wel een belangrijke factor, verantwoordelijk voor een groot aantal ongevallen. Verder ook 17 inbreuken op rij- en rusttijden en 11 technische inbreuken, en ten slotte nog 56 pv’s die uitgeschreven werden inzake maximumsnelheid, inhaalverbod en de vergunningswetgeving.
Ik las in het betrokken artikel niet dat overtredingen werden vastgesteld op de toegelaten alcohollimiet. Ik had graag willen vernemen of de actie die voor de derde maal werd georganiseerd, op regelmatige tijdstippen zal worden herhaald. Worden de chauffeurs die aan die acties worden onderworpen, in de toekomst ook gecontroleerd op alcoholgebruik? Zo niet, acht de minister het nuttig om dit bij een eventuele volgende actie standaard in te voeren?
23.02 Minister Annemie Turtelboom: Verkeersongevallen met vrachtwagens hebben een zeer belangrijke invloed op het subjectieve onveiligheidsgevoel van de andere weggebruikers. De gevolgen van dergelijke ongevallen zijn vaak immers groot: menselijke drama’s, verkeerschaos en vooral ook een belangrijke economische impact. Om het aantal ongevallen met vrachtwagens te doen dalen, organiseert de federale wegpolitie jaarlijks naast de controleacties op initiatief van de lokale verkeersposten, enkele nationale acties rond het thema zwaar vervoer. De focus ligt hierbij op de rij- en rusttijden, de tussenafstanden, het inhaalverbod bij neerslag en, niet te vergeten, de ladingzekering. Hierbij wordt steeds de helikopter ingezet voor bijkomende vaststellingen vanuit de lucht.
In 2010 werden drie nationale acties gepland. Tweemaal per jaar vindt er eveneens een internationale TISPOL-actie zwaar vervoer plaats, waaraan 26 Europese landen tegelijkertijd deelnemen. Zo’n actie duurt een ganse week. De federale wegpolitie organiseert dan dagelijks acties in minstens één provincie. De federale wegpolitie schrijft haar personeelsleden voor om een ademtest op te leggen bij elke controle van een bestuurder. Tijdens de laatste nationale actie zwaar vervoer op 27 januari werd op die manier 1 bestuurder betrapt op het rijden onder invloed van alcohol.
23.03 Roland Defreyne (Open Vld): Ik hoor tot mijn tevredenheid dat de federale wegpolitie in elk geval op een meer professionele manier opereert dan de politie van Bilzen. Mijn vermoeden wordt bevestigd en het verrast mij dat als er wordt gecontroleerd, als er een ademtest wordt afgelegd bij elke controle, dat er dan maar één overtreding wordt vastgesteld. Ik heb die bedenking meer bepaald in het licht van het voornemen van de staatssecretaris van Mobiliteit om voor de groep van de vrachtwagenchauffeurs de alcohollimiet te verlagen van 0,5 naar 0,2 promille. Als ik die cijfers zie, zie ik daar niet echt een grondige reden voor.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de wetgeving rond de bevolkingsregisters en het Rijksregister en de mogelijkheid tot zorgwonen" (nr. 19287)
24 Question de M. Mark Verhaegen à la ministre de l'Intérieur sur "la législation relative aux registres de population et au registre national et la possibilité d'habitat accompagné" (n° 19287)
24.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, recentelijk werden wijzigingen aangebracht aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, waardoor een aantal problemen worden opgelost inzake zorgwonen. Zo is voortaan het creëren van een tweede gezinswoning, in casu de ondergeschikte wooneenheid binnen een zelfde woning, geen inbreuk meer op het opsplitsingsverbod dat in de meeste gebieden in Vlaanderen geldt ten aanzien van een eengezinswoning.
De Vlaamse decreetgever wou een zorgrelatie regelen, maar die is misschien onvoldoende afgestemd op de federale wetgeving betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten, waar mogelijk niet is voorzien in een dergelijke opsplitsing in geval van zorgwonen. Daarom dient elk geval afzonderlijk te worden onderzocht. Uit het onderzoek door de wijkagent dient duidelijk te blijken of het betrokken gebouw een geheel vormt dan wel uit twee aparte wooneenheden bestaat. Maatstaven hierbij kunnen onder meer de inrichting van de kamers zijn, de aanwezigheid van een afzonderlijke keuken of badkamer, de vaststelling dat er twee afzonderlijke ingangen zijn, de vaststelling van afzonderlijke brievenbussen of deurbellen, de aansluiting op de distributienetten, de aanwezigheid van afzonderlijke tellers voor gas, water of elektriciteit, afzonderlijke telefoonnummers enzovoort.
Bij de gewone zorgmelding aan de gemeente van een eindige zorgrelatie – vaak erg tijdelijk – kan zelden in die voorwaarden worden voorzien, maar als het verslag van de wijkagent negatief is en die elementen bijgevolg niet voorhanden zijn, is er slechts één woning en bijgevolg slechts een enkel gezin met één referentiepersoon. Dan kan er geen bijkomend huisnummer worden toegekend.
Toch is het toekennen van een tweede huisnummer aan een zelfde woning, bijvoorbeeld een A- en een B-nummer, voor die mensen vaak van cruciaal belang. In de huidige context heeft het wonen op één huisnummer immers belangrijke gevolgen, bijvoorbeeld door het verminderen van uitkeringen of studietoelagen, aangezien men als samenwonend wordt beschouwd.
Mevrouw de minister, deze discussie werd ooit met uw voorganger, de heer Dewael, gevoerd, die toen verklaarde dat er geen probleem was. Nochtans blijkt dat op het terrein vandaag anders te zijn. Ik lees ook de verslagen van de wijkagenten die goed hun job doen, maar die ook met handen en voeten gebonden zijn.
Vandaar mijn vragen.
Welke visie heeft de minister op dit probleem? Is het opsplitsen mogelijk in het huidige wettelijke kader? Welke procedure moeten de gemeentediensten in dat geval volgen? Kan er een pragmatische benadering worden gevonden, zoals het realisme dat ook de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar die ik heb gesproken aan de dag legt? Hij zegt dat twee huisnummers kunnen worden verleend, op voorwaarde dat er terug één huisnummer komt wanneer het zorgwonen ophoudt. Dat is ook logisch. Hij is alleen niet bevoegd voor het bevolkingsregister. Daarom kom ik met mijn vraag tot bij u.
24.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, vorig jaar heeft het Vlaams Parlement inderdaad een decretale basis verleend aan het begrip zorgwonen. Zodra is voldaan aan vijf voorwaarden die zijn opgesomd in artikel 4.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 is er sprake van zorgwonen en dienen de bewoners van de ondergeschikte wooneenheid als afzonderlijk gezin te worden beschouwd, terwijl ze worden ingeschreven onder hetzelfde huisnummer als de bewoners van de hoofdwooneenheid.
Het is daarbij de bedoeling dat het zorgwonen geen sociale of financiële repercussies heeft voor de bewoners van de hoofdwooneenheid en van de onderschikte wooneenheid.
De decretaal vastgestelde regeling vormt eigenlijk een uitzondering op het algemene principe dat alle personen die een gezin vormen op dezelfde hoofdverblijfplaats met een adres en huisnummers als een gezin worden ingeschreven.
Voor bewoners van een zorgwoning dient aldus geen rekening te worden gehouden met de feitelijke elementen, bedoeld in 11B van deel I van de Algemene onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters. Dit betekent dat de bewoners van een zorgwoning als afzonderlijke gezinnen kunnen worden beschouwd, zonder dat bijvoorbeeld twee afzonderlijke keukens of badkamers aanwezig moeten zijn of zonder dat afzonderlijke afrekeningen voor energieverbruik moeten worden voorgelegd.
Op basis van de bepalingen in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is het dan ook mogelijk om voor de bewoners van een zorgwoning, de woning op te splitsen in twee afzonderlijke wooneenheden zonder dat hierbij een tweede huisnummer dient te worden toegekend.
In de nieuw gecoördineerde versie van de Algemene onderrichtingen betreffende het houden van bevolkingsregisters die in de loop van het eerste semester 2010 aan de gemeenten zal worden gestuurd, zal expliciet naar deze mogelijkheid worden verwezen.
Momenteel bereiden de diensten van het Rijksregister een nieuwe inschrijvingscode voor, die het voor de gemeenten mogelijk zal maken in de bevolkingsregisters de specifieke gevallen van zorgwonen aan te duiden. Binnenkort zal deze code operationeel zijn en zal mijn administratie aan de gemeenten de praktische instructies hiervoor meedelen.
24.03 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik denk dat daarmee aan een grote bekommernis van heel wat mensen is tegemoetgekomen. Ik hoop dat de communicatie ter zake met de gemeentebesturen goed verloopt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
25 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de herstructurering van de politieopleiding" (nr. 19291)
25 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la restructuration de la formation policière" (n° 19291)
25.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de geplande herstructurering van de politieopleiding moet leiden tot een systeem dat uniformer, rationeler en ook meer internationaal wordt. De grote verandering is dat kandidaat-politieagenten voortaan enkel in oktober aan hun opleiding kunnen beginnen van een jaar. Zo sluit de opleiding meer aan bij andere hogere opleidingen.
Vorig jaar installeerde u samen met uw collega, de minister van Justitie een stuurgroep die moest onderzoeken hoe het politieonderwijs vernieuwd kan worden. Kunt u wat meer informatie geven over die herstructurering? Tegen wanneer moet de stuurgroep een basis hebben samengesteld? Dreigt er na verloop van tijd geen probleem te ontstaan omdat de politiezones tijdens hun verschillende mobiliteitsrondes weinig of geen kandidaten zullen vinden?
25.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in november laatstleden heb ik samen met de minister van Justitie mijn goedkeuring gegeven om het project “Politie, een lerende organisatie” op te starten. Het project beoogt enerzijds, een vernieuwing van het politieonderwijs, gestoeld op de visie van de lerende organisatie en op de richtlijnen van het Europees hogere onderwijssysteem, die destijds in de conventies van Kopenhagen en Bologna zijn vastgelegd. Het beoogt anderzijds een human resourcesbeleid te ontwikkelen dat deze vernieuwing mogelijk maakt.
De vernieuwingsoperatie van het politieonderwijs in het bijzonder bestaat uit drie onderdelen. Het eerste luik bevat de organisatie van vorming, training en opleiding voor leidinggevenden. Het tweede luik van de vernieuwingsoperatie bestaat uit een haalbaarheidsstudie inzake een mogelijke accreditering van het politieonderwijs op het niveau van het basiskader, het middenkader en het officierenkader, evenals het uitwerken van een beleid dat de voorbereiding van die accreditering mogelijk maakt. Monitoring en optimalisatie van de functionele opleidingen en de voortgezette opleidingen, gebaseerd op een moderne visie op competentiemanagement vormen ten slotte het derde luik.
Voorts verwijs ik naar mijn algemene beleidsnota voor 2010. Een van mijn vijf uitgangspunten is de strikte toepassing van het koninklijk besluit van 6 april 2008 over de kwaliteitsstandaarden en de pedagogische en omkaderingsnormen van de politiescholen.
U zult wellicht vernomen hebben dat wij in dat raam een eerste kwaliteitsproef hebben afgenomen. De eerste voorzichtige besluiten daaruit zijn de volgende. De verschillen tussen de scholen zijn veeleer klein. Wel kan de kwaliteit van het onderwijs in globo nog beter.
U merkt dat ik kies voor een tweesporenbeleid, met maatregelen en doelstellingen op korte termijn en een aanpak op langere termijn.
Wat uw vraag over de timing van de stuurgroep betreft, kan ik u zeggen dat het plan dat wordt opgesteld door het project management team op 5 maart 2010 ter goedkeuring aan de stuurgroep zal worden voorgelegd. Een definitieve planning zal pas later kunnen worden meegedeeld.
Wat uw vraag over de synergie van de mobiliteitsrondes betreft, ben ik mij bewust van de aangehaalde problematiek. Bij de uitwerking van het projectplan zal het nieuwe HR-beleid dan ook ontwikkeld worden met het oog op een procesmatige afstemming van de keten rekrutering-selectie-opleiding en mobiliteit.
25.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dat betekent dus dat u erbij blijft dat de zaak één keer per jaar wordt gestart en niet verschillende keren per jaar? Ziet u dat als praktisch haalbaar?
25.04 Minister Annemie Turtelboom: Het eerste jaar is dat lastig, maar wij vertrekken vanuit het principe dat wij het willen afstemmen op het gewone onderwijs en in het Bolognasysteem willen treden. Dan moet men bijna slechts één instapmoment hebben. Als er constant instapmomenten zijn, is het veel moeilijker af te stemmen voor een afgestudeerde uit het middelbaar onderwijs die een planning wil maken van zijn loopbaan.
Ik geef toe dat dit het eerste jaar een aanpassing vergt van iedereen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
26 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "le démantèlement de la centrale nucléaire de Chooz A" (n° 19310)
26 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ontmanteling van de kerncentrale van Chooz A" (nr. 19310)
26.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, la centrale nucléaire française de Chooz se situant en bordure directe de notre territoire et au bord de la Meuse, les vents dominants soufflant sur la Belgique et la zone de qualification de 10 kilomètres s'étendant essentiellement sur notre pays, il convient, autant que possible et comme c'est le cas pour les centrales belges, de s'assurer du respect le plus strict des consignes de sécurité en son sein et d'une coordination transfrontalière efficace, notamment en termes de communication et ce, afin d'assurer la sécurité de nos concitoyens.
Par décret du 27 septembre 2007, le gouvernement français a décidé du démantèlement de la centrale dite de Chooz A, construite au début des années 60, qui était l'un des premiers réacteurs à eau pressurisée. Mise en service en 1967, cette centrale de Chooz a connu une quantité impressionnante d'aléas, de pannes et de dysfonctionnements, jusqu'à son arrêt définitif en 1991. Cette centrale de Chooz A a été rejointe en 1996 et 1997 par une autre unité baptisée Chooz B et composée de deux réacteurs toujours en activité.
Une des principales caractéristiques de la centrale de Chooz A est d'avoir été construite à même la roche, ce qui pose un problème particulier. La France a fait le choix d'un démantèlement rapide de cette centrale afin, apparemment, de pouvoir bénéficier de l'expertise des ingénieurs qui ont participé à sa conception, et ce même si ce n'est pas sans risque à l'égard de la radioactivité encore observable sur le site et à ses caractéristiques très particulières.
Il s'agit d'une opération inédite, particulièrement complexe et concernant un volume à évacuer assez extraordinaire (985 000 tonnes de déchets dont 115 000 de très faible radioactivité, 53 000 de faible et moyenne radioactivité à vie courte et 300 de déchets de faible et moyenne radioactivité à vie longue, selon le responsable de ce démantèlement). Près de 100 personnes sont occupées à cette opération. Il convient néanmoins de veiller à ce que ce démantèlement se déroule dans les meilleures conditions de sécurité en veillant au respect de la santé des travailleurs et des riverains, en évitant la dispersion d'ondes radioactives, en s'assurant de la meilleure concertation avec les populations et autorités concernées, en assurant une information exhaustive de la population et en garantissant une expertise finale indépendante, exhaustive et fiable.
Madame la ministre, voici mes questions. Comment s'organise la concertation entre les autorités belges et françaises relativement au démantèlement de la centrale de Chooz A? Quelle est la fréquence de réunion entre les autorités de sécurité nucléaire des deux pays? Combien de réunions ont eu lieu au cours des deux dernières années? À quelles dates? Existe-t-il un système permanent d'échange d'informations en cas de problème ou d'incident?
Un suivi particulier de ces travaux de démantèlement est-il assuré dans la perspective du démantèlement futur des centrales nucléaires belges?
Ne conviendrait-il pas d'observer de près les techniques et procédures mises en œuvre à Chooz en vue de leur évaluation et de leur transposition vers la Belgique? Des ingénieurs belges sont-ils associés à ces travaux? Est-ce prévu? Cela fera-t-il l'objet de rapports publics et indépendants?
Les risques de ruissellement radioactif ont-ils été spécifiquement étudiés, dès lors qu'on peut imaginer que cette caverne – dont certains disent qu'elle se situe en Belgique – dispose de galeries connectées à la Meuse?
Estimez-vous que les systèmes de mesure de la radioactivité existant autour de Chooz A sont suffisants par rapport au risque spécifique que constitue ce démantèlement? Ne conviendrait-il pas de les diversifier et de les renforcer pendant la durée de ces travaux? De même, ne conviendrait-il pas d'adapter les dispositifs d'urgence et d'intervention à la dangerosité de ces opérations de démantèlement?
Quelles initiatives d'information de la population belge sur ces travaux ont-elles été prises? Un toute-boîte systématique lui a-t-elle été diffusé? Un tel toute-boîte est-il prévu dans le futur, notamment à l'occasion du transport des matières les plus radioactives? N'y a-t-il pas lieu d'organiser un débat systématique à ce sujet? J'ai en effet été interpellé par des citoyens inquiets du peu d'informations disponibles.
Enfin, la commission locale de l'information de Chooz a-t-elle mis cette question à son ordre du jour? De quand date ses dernières réunions? Quels sont les représentants de l'autorité belge qui ont participé à ces réunions?
Avez-vous été informé du coût de cette opération de démantèlement? Quel est-il? Par qui est-il pris en charge? Quelle est la nature de l'engagement de l'exploitant à assurer la totalité du coût de ce démantèlement?
26.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, l'échange d'informations sur la sûreté du parc nucléaire de Chooz, y compris sur les travaux en cours pour le démantèlement du réacteur Chooz A, est régi par plusieurs accords bilatéraux conclus entre les autorités belges et françaises. Une description exhaustive de ces accords vous a déjà été donnée dans la réponse à votre question écrite du 27 septembre 2007.
La fréquence des réunions du groupe franco-belge chargé de la sûreté des réacteurs est toujours semestrielle, comme le précisait la réponse à votre question écrite du 9 janvier 2008. Les quatre dernières réunions ont eu lieu le 17 juin 2008, le 17 décembre 2008, le 25 juin 2009 et le 16 décembre 2009. L'ordre du jour couvre de manière systématique la situation de Chooz A et de Chooz B. Comme je vous l'expliquais dans les réponses écrites, l'échange d'informations en cas d'incident est assuré par ces conventions et ces arrangements particuliers.
Votre question relative à un éventuel transfert de connaissances vers l'exploitant de centrales nucléaires belges relève davantage de la compétence de notre ministre de l'Énergie.
Le démantèlement de la centrale nucléaire de Chooz A a fait l'objet de deux autorisations successives qui ont été respectivement accordées par les décrets du 19 mars 1999 et du 27 septembre 2007. Les demandes d'autorisation ont fait l'objet d'une procédure de consultation publique à laquelle la population belge a pu participer.
L'autorisation de démantèlement pour l'ensemble du site nucléaire a récemment été renouvelée par un arrêté du 30 novembre 2009 du ministre de l'Écologie. Comme le précisait la réponse que je vous ai donnée le 21 avril 2009 à votre question orale, le dossier a été examiné par l'AFCN (Agence fédérale de contrôle nucléaire) et son conseil scientifique. Il n'y a dès lors aucune raison de mettre en doute l'efficacité des mesures de précaution adoptées.
La Commission locale d'information de Chooz compte en son sein les personnalités belges suivantes: le gouverneur de la province de Namur, le consul de Belgique, les cinq bourgmestres des communes de Doische, Houyet, Gedinne, Beauraing et Philippeville. Les autres autorités n'y sont pas représentées. Les réunions de la commission ont lieu entre deux et trois fois par an. Pour connaître l'ordre du jour, vous devez vous adresser à la commission ou à ses membres.
Pour toute information sur le coût du démantèlement, je vous renvoie au propriétaire de la centrale, Électricité de France. Je ne dispose pas de cette information, qui ne relève pas de ma compétence.
26.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, vous me renvoyez à beaucoup de personnes.
Je voulais mettre en évidence avec cette question le côté inédit et la dangerosité de l'opération. Il est clair qu'il y a des mécanismes structurels d'échange d'informations qui se poursuivent. J'estime que, vu la dangerosité ponctuelle, même si cela va durer un certain temps, il est nécessaire de prendre des dispositions complémentaires.
Vous dites qu'une procédure de consultation publique a eu lieu en Belgique précédemment à l'autorisation de démantèlement. Je le conteste. En tout cas, elle n'a pas été faite de façon à impliquer l'ensemble des citoyens concernés.
Les informations disponibles au sujet de ce démantèlement sont totalement parcellaires. Rien ne transparaît naturellement des travaux de la Commission locale d'information. J'interrogerai les cinq bourgmestres concernés.
Je pense qu'on ne peut pas prendre à la légère le démantèlement qui est en cours, surtout vu les caractéristiques particulières de ce projet d'une centrale nucléaire qui se situe plus en Belgique qu'en France. Je vous demande d'être particulièrement attentive à ce sujet. Vous avez souligné que j'ai déjà posé beaucoup de questions sur le sujet. Je vous annonce que je continuerai à le faire.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
27 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "la future école du feu des provinces de Namur, Luxembourg et Brabant wallon" (n° 19313)
27 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toekomstige brandweerschool voor de provincies Namen, Luxemburg en Waals-Brabant" (nr. 19313)
27.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, de nombreux services régionaux d'incendie se plaignent de voir les jeunes recrues en intervention, alors qu'elles n'ont même pas reçu une formation complète. De même, de nouveaux risques voient le jour et nécessitent une formation spécifique ou un recyclage. Permettre à chaque pompier de fréquenter une "école du feu" permettrait d'éviter des accidents et de sauver nombre de vies.
Les provinces de Namur, du Luxembourg et du Brabant wallon étaient, voici quelques mois, en négociation pour mettre sur pied une école du feu commune pour les trois provinces. Si cette "interprovincialité" potentielle est positive, on pourrait imaginer, au vu des investissements nécessaires à la réalisation d'un tel projet, que celui-ci se fasse sur base régionale, voire nationale.
Outre d'âpres négociations sur la localisation, ce dossier semble souffrir de quelques lenteurs voire d'une remise en cause, malgré l'absolue nécessité d'organiser de façon optimale l'écolage des hommes du feu.
Madame la ministre, il s'agit aujourd'hui de faire le point sur le dossier. Confirmez-vous que le ministère de l'Intérieur est partie prenante dans ce projet? Quelle est votre optique à ce sujet? Quel cofinancement pouvez-vous en assurer? Êtes-vous informée de l'état d'avancement du projet d'une école du feu pour les provinces de Namur, du Luxembourg et du Brabant wallon? Qu'en est-il de la participation financière des trois provinces concernées? Quels sont les derniers éléments connus dans ce dossier? Quel est le planning envisageable? Ne serait-il pas plus économique et efficace de créer un centre bien équipé pour toute la Région wallonne ou pour tout le pays? Travaillez-vous à cette hypothèse?
27.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, mon administration n'a, à ce jour, reçu aucune demande d'agréation officielle d'un centre de formation commun aux provinces de Namur, du Luxembourg et du Brabant wallon. Je n'ai pas non plus été informée plus en détail de ce projet.
Un centre de formation peut être agréé par une province et le SPF Intérieur octroie des subsides au centre pour l'organisation de formations. Si certaines provinces entament des pourparlers en vue de la création d'un centre unique, le SPF Intérieur ne peut qu'encourager l'initiative et contribuer par le biais des subsides provinciaux. Ce projet s'inscrit parfaitement dans le cadre de la standardisation des formations et des économies d'échelle.
27.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, me voilà bien surpris! En effet, si l'on en croit les autorités provinciales de la province de Namur, il s'agit d'un projet majeur qui avance. Je regrette que l'un des principaux interlocuteurs, à savoir l'État fédéral et le ministère de l'Intérieur, n'en ait pas été informé.
Madame la ministre, je relaierai aux intéressés cette ouverture dont vous faites preuve et l'intérêt que vous témoignez à ce projet commun au trois provinces via les conseillers provinciaux de mon parti. Ceci dit, je vous encourage également à être proactive. Vous êtes régulièrement en contact avec les gouverneurs de province. Le gouverneur de la province de Namur est bien informé de ce dossier, même si ce n'est pas lui qui le gère directement. Dans le cadre des échanges réguliers que vous entretenez, peut-être pourrez-vous jouer un rôle proactif et les encourager à avancer, de manière à ne pas faire de ce centre une promesse qui ne sera jamais tenue. Ce serait dommageable!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
28 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "le financement des académies de police" (n° 19314)
28 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de politieacademies" (nr. 19314)
28.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, il s'agit cette fois du financement des académies de police. Celles-ci doivent répondre à des normes pédagogiques et d'infrastructure définies dans l'arrêté royal du 6 avril 2008 relatif aux standards de qualité et autres normes. Ces normes ont un effet potentiel important sur les finances des écoles dispensant ces formations. En effet, tant en matière d'encadrement que d'infrastructure, l'adaptation à ces nouvelles règles nécessite de lourds investissements.
À titre d'exemple, il me revient que les engagements pourraient s'élever à 500 000 euros entre 2009 et 2012 pour l'académie de police de la province de Namur. Outre ce coût relatif aux engagements, les infrastructures namuroises devraient être grandement améliorées pour continuer à recevoir l'agrément. Outre ce qui est défini dans l'arrêté royal du 28 février 2002, je m'interroge sur le financement de ces adaptations nécessaires à la bonne formation des policiers selon les normes définies par l'arrêté de 2008.
Madame la ministre, pouvez-vous préciser à qui incombe la charge d'adaptation des infrastructures des écoles de police afin de répondre aux normes définies dans l'arrêté relatif aux standards de qualité? Un subventionnement particulier a-t-il été défini afin de permettre aux écoles de police de s'adapter? Êtes-vous informée du cas particulier de l'académie de police de la province de Namur? Des moyens sont-ils prévus pour son financement, par le niveau provincial ou le fédéral? Que compte faire le pouvoir fédéral si des moyens ne sont pas dégagés pour son financement au niveau provincial? Quelles sont les sanctions prévues en cas de non-financement local de cette académie?
28.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Gilkinet, la question du financement des académies de police relève autant de l'autorité fédérale que de l'autorité provinciale. L'autorité fédérale participe au financement de base de ces académies alors que le reste est à charge de l'autorité provinciale ou des zones de police bruxelloises pour ce qui concerne l'école de police de Bruxelles.
Quant au financement fédéral, il est utile de savoir que le niveau fédéral finance une classe d'aspirants inspecteurs de police à hauteur de 125 000 euros par classe et par an et qu'un forfait supplémentaire de 2 000 euros par aspirant par an est financé à partir du 26e aspirant. Il va de soi que le fédéral finance également forfaitairement les formations de base des aspirants inspecteurs principaux de police ainsi que les formations fonctionnelles et continues.
Pour ce qui est plus particulièrement du financement de l'académie de police de la province de Namur, une réunion entre le directeur de cette académie et le collège provincial est prévue le 25 février prochain afin d'envisager les possibilités de révision du financement de cette académie. Un groupe de travail constitué de représentants de la province de Namur et de l'académie de police de cette même province est à l'œuvre afin de dégager des solutions, tant en matière d'infrastructure que d'encadrement. Je vais solliciter le gouverneur de la province de Namur pour qu'il me tienne au courant des conclusions de ce groupe de travail.
28.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, j'espère qu'une solution pour le financement de cette académie de police sera trouvée. L'affaire me semblait mal engagée, mais le fait que nous nous parlions, y compris avec l'autorité fédérale, est plutôt de bon augure.
Si nous nous montrons parfois critiques par rapport à l'utilité des provinces, lorsqu'elles permettent des économies d'échelle et une intercommunalité de ce type, elles sont utiles. J'espère donc que la province de Namur pourra dégager les moyens adéquats pour cofinancer cet outil important et que le ministère de l'Intérieur assumera ses responsabilités, tel que vous l'avez décrit.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 19339 de Mme Dierick est reportée pour cause d'absence. La question n° 19371 de Mme Jadin est reportée à sa demande. Les questions n°s 19382, 19383 et 19384 de M. George sont reportées pour cause d'absence.
29 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'absence des autorités locales dans le cadre de l'accord sectoriel 2009-2010" (n° 19385)
29 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de afwezigheid van de lokale overheden in het kader van het sectoraal akkoord 2009-2010" (nr. 19385)
29.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, l'Union des villes et communes de Wallonie déplore vivement l'absence des autorités locales dans les négociations qui ont débouché sur l'augmentation de l'allocation de fin d'année pour les fonctionnaires fédéraux.
L'association représentative des villes et communes wallonnes souligne que cette mesure est de nature à affecter considérablement les budgets locaux, alors même que les autorités locales n'ont jamais participé aux négociations syndicales ni à d'autres discussions relatives à cette mesure. Il faut dire que l'accroissement de la prime de fin d'année des policiers avait engendré, en 2008, un coût de 13 500 000 euros à charge des zones. Par conséquent, l'Union demande que l'augmentation de la prime de fin d'année s'accompagne d'une aide financière au profit des autorités locales pour compenser le coût subi par le budget des zones.
Je ne remets, bien sûr, pas en cause la volonté d'améliorer le statut du personnel de la police, mais je souhaite, madame la ministre, vous poser quelques questions. D'abord, comment réagissez-vous face aux revendications de l'Union des villes et communes de Wallonie? Ensuite, aux termes de l'article XI.III.4 de l'arrêté royal du 30 mars 2001, certaines allocations dont bénéficient les fonctionnaires fédéraux sont directement applicables au sein des services de police, sans nécessité d'une nouvelle négociation au sein de la police intégrée. Il faut entendre par "police intégrée" la police fédérale, qui dépend de l'autorité fédérale, et la police locale, qui dépend des zones de police.
L'absence de négociation complémentaire pourrait se comprendre pour les membres de la police fédérale, étant donné que le fédéral a déjà participé aux négociations, mais il faut reconnaître que l'autorité locale a été absente tout au long de la procédure syndicale. N'estimez-vous pas, dès lors, opportun de modifier le statut syndical afin que les autorités locales ou leurs représentants puissent également participer aux négociations syndicales pour les projets qui les concernent et, a fortiori, lorsque la mesure engage les finances locales?
Enfin, prévoyez-vous une compensation pour les pouvoirs locaux? En effet, cette mesure décidée par le fédéral et financée par les pouvoirs locaux rapportera à l'État fédéral au travers des différents prélèvements.
29.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, le statut fut fixé en 2001, en ce compris le lien avec la fonction publique. En ce qui concerne l'allocation de fin d'année, les instances locales ont été sollicitées pour donner leur avis.
Je peux vous confirmer que lorsque les négociations ont un impact direct sur les finances des autorités locales, des contacts préalables sont pris avec les responsables afin de vérifier jusqu'où la proposition peut aller. Je constate que cette méthode, que nous appliquons avec vigueur depuis 2009, est appréciée par les autorités locales. De plus, je tiens des réunions systématiques avec les associations des villes et communes. Je n'estime dès lors pas nécessaire de modifier le statut syndical.
29.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je reviendrai en séance plénière sur cette mesure. Il y a deux ans, votre prédécesseur, M. Patrick Dewael, nous avait accordé des compensations. M. Guido De Padt n'en avait déjà plus obtenues. Si c'est pour faire payer les zones de police, ne prenez plus de décisions! Nous ne sommes plus d'accord et je continuerai à me battre contre cette mesure. C'est inacceptable!
Les bourgmestres savent que ce sont les communes qui paient pour des mesures décidées par le fédéral. C'est inacceptable!
29.04 Annemie Turtelboom, ministre: Le lien avec la fonction publique signifie que, quand le ministre de la Fonction publique prend un arrêté royal, il est immédiatement applicable pour la police fédérale et pour la police locale. Ce lien a été décidé en 2001, lorsqu'on a revu le statut des policiers. Ce lien a beaucoup d'implications pour notre budget mais il produit des résultats.
29.05 Josy Arens (cdH): Je reste quand même sur ma position. Vous avez dit que les instances locales avaient été consultées mais je me demande par quel biais. L'Union des villes et communes m'écrit qu'elle n'a jamais été consultée sur ce dossier.
29.06 Annemie Turtelboom, ministre: Ce n'est pas correct! J'ai eu des réunions avec le VVSG, l'Union des villes et communes et l'organe représentatif bruxellois, dont le nom m'échappe, et nous avons abordé ces thématiques.
Je dois
regarder dans mon agenda. En principe, tous les trois, quatre ou cinq mois, je
rencontre les trois organisations responsables pour évoquer différents sujets:
les pompiers, la police et tous les thèmes qui touchent au niveau local.
29.07 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, j’estime qu’elles doivent être associées à la négociation syndicale. Ce n’est pas possible autrement, puisqu’elles représentent l'Union des villes et communes et que les finances communales sont en jeu.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: M. Landuyt n’est pas là, c’est étonnant! Sa question n° 19387 est reportée.
30 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Early Warning System" (nr. 19391)
30 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le Early Warning System" (n° 19391)
30.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, vorig jaar werd door de minister van Binnenlandse Zaken samen met Justitie een protocolakkoord over het early warning system gesloten met het Verbond van Belgische Ondernemingen. Het was de bedoeling zo snel mogelijk de bevoegde diensten in kennis te stellen van bepaalde verdachte handelingen, bommeldingen of incidenten. Ten tweede wou men de betrokken bedrijfssectoren informeren over dreigingen die eventueel op hun sector zouden rusten. Het nieuwe was dat de interne uitwisseling van gegevens via een centraal contactpunt zou kunnen gebeuren. In de andere richting kan de overheid het systeem gebruiken om een of meer bedrijfssectoren te waarschuwen of aanbevelingen te geven.
Hoe ver staat men met dat early warning system? Is dat al geïmplementeerd? In welke mate wordt het gebruikt? Wordt de werking geëvalueerd? Op basis van welke criteria zal dat desgevallend gebeuren?
30.02 Minister Annemie Turtelboom: Sinds de dag van de ondertekening van het protocolakkoord van 6 maart 2009 is het early warning system in werking. Via dit systeem werden sinds die datum acht berichten vanwege de algemene directie Crisiscentrum bezorgd aan het bedrijfsleven en werden er drie ontvangen vanwege het centraal invalspunt van het VBO. Het eerste bericht dat werd overgemaakt had betrekking op de vermeende terreurdreiging tegen de winkels in Amsterdam Zuidoost op 12 en 13 maart 2009. Het contactpunt van de privésector werd ingelicht dat de gespecialiseerde diensten in België geen verhoogde dreiging hadden vastgesteld tegen gelijkaardige winkels op Belgisch grondgebied. Het tweede bericht betrof de uitwisseling van informatie tussen de overheid en de financiële sector naar aanleiding van de G 20 in Groot-Brittannië. Er werden geen bijzondere dreigingen vastgesteld. Verder werd een bericht verstuurd naar aanleiding van de klimaattop in Kopenhagen, twee berichten naar aanleiding van acties door dierenrechtenactivisten en drie in het kader van de stijging van incidenten en dreigingen vanuit anarchistische hoek. Ook de drie berichten ontvangen van de privésector hadden betrekking op bedreigingen gelinkt aan anarchisme waarvan twee in antwoord op de expliciete vraag van de overheid dat de betrokken bedrijven zich zouden melden.
De bedoeling hiervan is de incidenten en de doelwitten in kaart te brengen en op basis hiervan de politiediensten en de bedrijven te oriënteren en te sensibiliseren.
De evaluatie van het early warning system geschiedt op permanenten basis binnen het overlegplatform bedrijfsbeveiliging georganiseerd door de diensten van mijn collega van Justitie. Zowel het VBO als mijn diensten zijn daarin vertegenwoordigd. Door deze aanpak wordt de kwaliteit van de informatie-uitwisseling tussen de overheid en het bedrijfsleven op een gecoördineerde en structurele wijze bewaakt.
30.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, uit uw antwoord blijkt dat dit een heel goed werkend en doelmatig instrument is. Ik hoop dat wij daarmee in de toekomst in het raam van de steeds groter wordende mogelijkheden om snel informatie uit te wisselen een stevige link hebben inzake de veiligheid op het terrein en dat we vooral met de handelszaken en bedrijven van de riskante en gevaarlijke sectoren snel contact kunnen opnemen.
L'incident est clos.
31 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal overvallen met geweld" (nr. 19392)
31 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le nombre de braquages violents" (n° 19392)
31.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, volgens de voorlopige cijfers van FEDIS is het aantal gewelddadige overvallen op grotere verkooppunten in 2009 verdubbeld ten opzichte van 2008. Het aantal geregistreerde winkeldiefstallen zou voor het eerst oplopen tot meer dan 20 000, hoewel de helft van de getroffen handelaars geen aangifte zou doen.
In de strijd tegen gewapende overvallen zitten alle betrokken partijen al jaren rond de tafel voor structureel overleg. FEDIS vraagt nu een gelijkaardig overleg voor winkeldiefstallen.
Kunt u de cijfers van FEDIS bevestigen en wat uw standpunt over het organiseren van een dergelijk overleg?
31.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het klopt dat het aantal overvallen op grootwarenhuizen in 2009 gestegen is. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat het aantal overvallen de voorgaande jaren was afgenomen, zodat wij eigenlijk kunnen spreken over een stabiele trend over de jongste jaren. Uiteraard moet de stijging van 2009 ons zeer alert houden. Om die reden is er een periodiek overleg met de vertegenwoordigers van de sector, politie, Justitie en preventieve diensten op federaal niveau.
Daarnaast heb ik voor de eindejaarsfeesten een nota gericht aan alle politiediensten met de vraag om verhoogde waakzaamheid. Op basis van de gegevens van het eerste semester van 2009 stellen wij een lichte toename vast van het aantal winkeldiefstallen, 10 427 gevallen, in vergelijking met het eerste semester van 2008 toen er 9 888 waren.
De problematiek van de winkelcriminaliteit is mij wel degelijk bekend. Ik onderschat die niet. Ik ben tegen elke vorm van straffeloosheid van criminele feiten, winkeldiefstallen natuurlijk inbegrepen. Elke aangifte van diefstal of inbraak bij de politiediensten moet ernstig genomen worden, net zoals de straf correct moet worden uitgevoerd. De politionele aanpak is echter niet altijd de meest aangewezen weg om het aantal winkeldiefstallen terug te dringen. Een geïntegreerd beleid is noodzakelijk. Een succesvol veiligheidsbeleid noodzaakt dat iedereen zijn steentje bijdraagt, in partnerschap met elkaar. Veiligheid is een gedeelde verantwoordelijkheid. Vooral op preventief vlak is een belangrijke rol weggelegd voor de ondernemers, onder het motto: voorkomen is altijd beter dan genezen.
Dit is ook de inzet van het regelmatige overleg “Veilig ondernemen” dat ik heb met de verschillende zelfstandigenorganisaties: Unizo, NSZ, UCM en LVZ. In deze context ben ik er ook voorstander van een overleg met FEDIS en de andere betrokken partners, de zelfstandigenorganisaties, de vzw Preventie en Veiligheid, de politie en het parket, en dit specifiek inzake winkeldiefstallen. Dit overleg moet er in de eerste fase toe strekken een degelijke analyse te maken van het probleem winkeldiefstal, namelijk het aantal feiten, de regio, het type daders. Bestaande en nieuwe maatregelen kunnen op basis hiervan verder uitgewerkt en aangescherpt worden.
Als minister van Binnenlandse Zaken blijf ik erop aandringen dat aangifte van delicten belangrijk is. Indien de handelaar ondanks preventieve maatregelen toch slachtoffer wordt van winkeldiefstal, kan hij gebruikmaken van Police-on-Web om klacht in te dienen.
Het is belangrijk dat wij een volledig beeld krijgen van de fenomenen waarmee zelfstandigen te maken hebben, om er adequaat te kunnen op inspelen en beleidsmatig de juiste prioriteiten te kunnen leggen. Elke aangifte is dus belangrijk.
31.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor de cijfers, voor de bevestiging en voor uw bereidwilligheid om dat overleg aan te gaan.
Ik denk dat het een branche is die in de toekomst toch nog wel delicaat zal blijken. Men voelt dat de aandacht van geldtransporten en dergelijke wat afgeleid is naar grootwarenhuizen. Dit is onder meer door het feit dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn en dat men daar snel een vluchtweg kan vinden. Naar mijn aanvoelen is dat een van de redenen waarom het heel delicaat blijft. Het zou goed zijn om vanuit het overleg een aantal lokale modellen aan te reiken. U zult het ook voor een stuk lokaal moeten oplossen om vanuit de fenomeenanalyse een aantal goede voorstellen van remedie aan te reiken.
L'incident est clos.
32 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de buurtinformatienetwerken" (nr. 19393)
32 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les réseaux d'information de quartier" (n° 19393)
32.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het aantal buurtinformatienetwerken is in vier jaar tijd bijna verdubbeld, waardoor er een jaar geleden 407 BIN's in ons land waren, waarvan slechts 18 in Wallonië. Om de BIN's nog meer te ondersteunen zou u een nieuw aanspreekpunt binnen de FOD Binnenlandse Zaken oprichten. Ook de politie zou worden uitgerust om snel naar de BIN's te kunnen sms'en of mailen.
Ik denk dat wij deze structuur niet te zwaar mogen maken, maar ik denk wel dat er iets in zit om de solidariteit en de waakzaamheid met betrekking tot de veiligheid in buurten te verhogen.
Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken in het oprichten van het aanspreekpunt? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitrusting van de politie? Hoeveel BIN's telt ons land momenteel? Hoe is de gewestelijke indeling ervan?
32.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, sinds vorig jaar is het aanspreekpunt binnen de FOD Binnenlandse Zaken operationeel om eenieder, zowel Nederlandstalig als Franstalig, die interesse heeft om een BIN op te starten met advies bij te staan. Via de websites bsafe.be of via buurtinformatienetwerken.be komt u bij het aanspreekpunt binnen mijn diensten terecht. Hier kan bijkomend sensibiliseringsmateriaal zoals de BIN-stickers worden besteld.
Ook werd een begeleidingscomité opgestart met vertegenwoordigers van politiediensten, verantwoordelijken uit buurtinformatienetwerken en zelfstandigenorganisaties. Dit begeleidingscomité moet de nodige voeding en richting geven aan het aanspreekpunt.
Nog voor de zomer zal ik een geactualiseerde rondzendbrief verspreiden naar alle burgemeesters om de werking van deze buurtinformatienetwerken verder toe te lichten en aan te prijzen.
De communicatiestructuren binnen de CIC’s werden in de loop van 2009 aangepast. Een aansluiting op de tools die worden gebruikt en aangeboden om een BIN te activeren via sms en e-mail is nu mogelijk.
BIN-berichten kunnen snel en efficiënt vanuit de CIC’s worden verstuurd, wat voornamelijk interessant is voor politiezones die niet over een eigen dispatching beschikken. Bij Binnenlandse Zaken registreerden wij tot nu toe 435 BIN’s waarvan 415 in Vlaanderen en 20 in Wallonië.
32.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor de exacte cijfers. Wij kijken uit naar de nieuwe rondzendbrief. Ik ben ervan overtuigd dat wij dit allemaal niet te moeilijk mogen maken. Ik heb soms de indruk dat de administratieve omkadering soms te zwaar is en wij dat iets lichter moeten maken. Ik voel dat de politie nog wat terughoudend is als men hiermee aankomt.
Ik denk dat dit een heel goed instrument is, waarmee wij de integrale veiligheid en betrokkenheid van de burger in de toekomst kunnen verhogen. Ik zie daar wel wat in.
L'incident est clos.
33 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de diversiteit in het politiekorps" (nr. 19397)
33 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la diversité au sein du corps de police" (n° 19397)
33.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ondanks grote aanwervingcampagnes, kostprijs maar liefst 600 000 euro, blijkt de Antwerpse politie er tot twee jaar geleden niet in geslaagd te zijn om meer diversiteit in het korps te bewerkstelligen. Maar 2 % van de Antwerpse agenten was midden 2008 van allochtone afkomst.
Mevrouw de minister, wat is nu de stand van zaken inzake de grotere diversificatie van het korps?
Welke maatregelen werden er tot nu toe genomen?
In welke mate ervaren andere korpsen dezelfde problemen?
Hebt u maatregelen genomen om de lokale korpsen te ondersteunen in die politiek?
Hoe is de toestand bij de federale politie?
33.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Doomst, op een totaal van 2 519 medewerkers bij de lokale politie van Antwerpen zijn er momenteel 65 medewerkers van allochtone afkomst in dienst, dat is 2,58 %. Die zijn als volgt verdeeld. Bij de classificatie wordt dezelfde nomenclatuur gebruikt als voor de stad Antwerpen. Categorie B: 3; categorie C: 33; categorie D: 29.
Gelet op de zeer beperkte tijd, was het voor mij niet mogelijk om de andere korpsen te bevragen.
Het actieplan Integriteit loopt sinds 2003 en is een plan voor de geïntegreerde politie. Het wordt jaarlijks tijdens het eerste semester aan een evaluatie onderworpen door de dienst Gelijkheid en Diversiteit van de federale politie. Dat actieplan bevat interne en externe oriëntaties. De acties zijn zeer gevarieerd en omvatten de communicatie, de rekrutering, de integratie, het welzijn van het personeel en het loopbaanbeheer.
Heel wat acties worden ontwikkeld in partnerschap, zowel intern als extern, met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, met het Instituut voor Gelijkheid tussen Man en Vrouw, met de Vereniging voor Politievrouwen en met gespecialiseerde organisaties zoals de Brailleliga, de Info voor Doven, de integratiecentra, de vormingcentra enzovoort.
Het actieplan is een dynamisch gegeven. Dat wil zeggen dat het evolueert.
Het actieplan en het ondersteuningsbeleid werden aan een audit onderworpen door de FOD Tewerkstelling in 2006-2007 met het oog op het verkrijgen van het federaal label gelijkheid en diversiteit. Op 22 maart 2007 heeft de federale politie dat label verkregen.
Ten slotte is het belangrijk te onderstrepen dat het beleid van diversiteit en gelijke kansen opgenomen is in het nationaal veiligheidsplan 2008-2011, meer bepaald in het strategisch project “inzet van de medewerkers”. Zones die dat wensen, kunnen extra activiteiten ontwikkelen, naast het globaal actieplan, dat de federale politie met veel sérieux aanstuurt.
33.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw laatste, ook weer serieuze, antwoord. Ik meen dat het een uitdaging voor de toekomst is. Ik kijk ook naar Brussel, waarover wij het morgen nog even zullen hebben. De herkenbaarheid van de politie, ook in haar interculturele samenstelling, wordt in de toekomst heel belangrijk. De politie moet aanspreekbaar en herkenbaar zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.27 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.27 heures.