Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van dinsdag 9 februari 2010 Namiddag ______ |
du mardi 9 février 2010 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.49 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.49 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
Le président: Chers collègues, M. Vandenhove, ayant un rendez-vous important, a demandé de poser sa question en début de cette réunion. Je suppose que cela ne pose aucun problème et je remercie les membres de cette commission pour leur compréhension. Je donne donc la parole à M. Vandenhove pour poser sa question.
Je vous rappelle que cette commission se terminera à 17 h 45 comme cela vous a été communiqué. J’espère que nous en aurons terminé avec les questions d’ici-là.
01 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de strijd tegen professionele cannabiskwekers" (nr. 19019)
01 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "la lutte contre la culture professionnelle de cannabis" (n° 19019)
01.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, ik dank u mijn vraag als eerste te mogen stellen. Ik moet nog deelnemen aan een debat bij de NMBS over de veiligheid rond stations. Mijn excuses daarvoor. Het is wel iets anders dan naar de dokter gaan, maar het heeft ook met veiligheid te maken. Ik zal het kort houden.
Mevrouw de minister, ik heb begrepen dat u vorige week al een aantal maatregelen hebt aangekondigd inzake de zonnepanelen die alsmaar toenemen, met het oog op de brandweer, dat wil zeggen met het oog op een grotere veiligheid.
Een bijkomende probleem is dat zonnepanelen steeds meer de strijd bemoeilijken tegen professionele cannabiskwekers.
Ik weet wel dat de plaatsing van zonnepanelen behoort tot de bevoegdheid van de Gewesten, maar ik had toch graag geweten of u ter zake reeds overleg pleegde met de Gewesten, in het geval dat ons bezighoudt met het Vlaams Gewest.
Bent u al dan niet van plan om daartegen specifieke initiatieven te nemen, zodanig dat de politiezones en ook de federale politie hun werk kunnen doen?
01.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, in de pers verscheen inderdaad recent een artikel over het gebruik van zonnepanelen bij professionele cannabisproductie en de potentiële moeilijkheden voor de politiediensten bij de bestrijding daarvan.
In 2009 werden in België meer dan zevenhonderd cannabisplantages opgerold. In geen enkel geval werd door de onderzoekende politiediensten het gebruik van zonnepanelen gemeld. Ook in Nederland is er geen expliciete melding van deze modus operandi bij professionele cannabisteelt.
Occasioneel zou het aanvullend gebruik van zonnepanelen kunnen worden toegepast door kleine thuiskwekers, maar voor een illegale bedrijfsmatige of industriële teelt wordt, buiten nog ander zwaar elektrisch aangedreven kweekmateriaal, een groot aantal kweeklampen van 400, 600 en zelfs 1000 Watt gebruikt. De daarvoor noodzakelijke energie kan bijna onmogelijk worden opgevangen door het gebruik van zonnepanelen en wordt vandaag nog steeds meestal verworven door diefstal van elektriciteit vóór de meterkast of door bypasses, of door het gebruik van dieselgeneratoren. Bovendien worden de gebruikte locaties voor bedrijfsmatige cannabisteelt meestal slechts beperkte tijd gehuurd en blijken de betrokken personen of criminele organisaties niet echt bezorgd te zijn over hun energieverbruik.
01.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ik ga ervan uit dat de zaak wordt opgevolgd. Het is niet omdat er nu geen meldingen worden gedaan in België noch in Nederland, dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toekenning van een compenserende vergoeding in de politiezone Brussel-Hoofdstad/Elsene" (nr. 19021)
02 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "l'octroi d'une indemnité compensatoire dans la zone de police de Bruxelles-Capitale/Ixelles" (n° 19021)
02.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uiteraard stelt mijn vraag weinig voor in verhouding tot de problemen die wij de voorbije anderhalve week hebben gehoord over de politiezone en alles wat met Brussel te maken heeft.
Een aantal mensen heeft mij echter gesignaleerd dat er voor de politiezone Brussel-Hoofdstad- Elsene ten aanzien van een aantal leden van de lokale onderzoek- en recherchedienst onregelmatigheden zouden optreden. Terwijl zij er op basis van de in mijn vraag opgesomde artikelen recht op hebben, zouden zij van de compenserende vergoeding geen gebruik kunnen maken. Anderzijds zouden een aantal niet-rechthebbenden voornoemde vergoeding wel ontvangen.
Bent u op de hoogte van de aangelegenheid in kwestie?
Zo ja, hebt u al dan niet reeds bepaalde opdrachten gegeven om de zaak via het Comité P of andere instanties te laten onderzoeken?
U kan mij uiteraard antwoorden dat het een zaak van het lokale politiecollege is. Indien onze informatie correct zou zijn, gaat het dossier echter verder dan de politieraad of het politiecollege.
02.02 Minister Annemie Turtelboom: De problematiek die u aanhaalt is mijn administratie bekend. Een personeelslid van de zone Brussel Hoofdstad van de afdeling antiagressie heeft zich erover beklaagd dat hij de compenserende toelage niet geniet in tegenstelling tot sommige van zijn collega’s. Om van deze toelage te kunnen genieten als voormalig lid van de gemeentepolitie diende men de vergoeding bedoeld in het koninklijk besluit van 22 december 1997 te genieten. In dit geval heeft de gemeenteraad indertijd de doelgroep bepaald en heeft de vergoeding waarvan sprake toegekend aan de gerechtelijke brigade die inderdaad belast was met rechercheopdrachten. De afdeling antiagressie werd echter niet opgenomen bij de begunstigden. Het betrokken personeelslid voldoet dan ook niet aan de voorwaarden om deze toelage te krijgen. Ik zal mij bij de betrokken politiezone informeren om de eventuele andere betwiste situaties na te gaan.
02.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, dank u voor het antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gemeentelijke administratieve sancties" (nr. 19022)
03 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "les sanctions administratives communales" (n° 19022)
03.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik weet dat enkele weken geleden reeds vragen werden gesteld over deze aangelegenheid. Toch heb ik mijn vraag aangehouden, omdat ik het thans niet zal hebben over de leeftijd — daarover gingen de vragen toen wel —, maar veeleer over uw aankondiging om de leeftijd eventueel te verlagen tot veertien jaar. Ik heb een wetsvoorstel ingediend om de leeftijd te brengen op twaalf jaar.
Mijn vraag is evenwel hoe dit zich verhoudt tot de problematiek van het grootstedenbeleid. Zoals u wellicht weet, zijn er op dit ogenblik een aantal jongerenbemiddelaars in dienst, onder andere in de stad waar ik woon, voor het heel gerechtelijk arrondissement, waarbij de jongerenbemiddelaars precies worden ingeschakeld bij gemeentelijke administratieve sancties, zeker naar minderjarigen toe.
Is er al overleg geweest met de betrokken minister voor Grootstedenbeleid, volgens mij nu de heer Daerden?
Wat is het resultaat van dat overleg? Of de leeftijd wordt gebracht op veertien jaar of op twaalf jaar, jaar is uiteraard een punt van discussie, maar ik blijf het belangrijk vinden dat ten aanzien van jongeren veeleer het bemiddelen wordt benadrukt dan wel het sanctioneren. Hoe verhoudt zulks zich tot de maatregelen die eigenlijk komen vanuit het Grootstedenbeleid, en ook gefinancierd worden vanuit Grootstedenbeleid?
03.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, zoals u weet heb ik tijdens de vorige commissievergadering, tijdens dewelke u trouwens een identieke vraag stelde, al uitvoerig antwoord gegeven op het luik gemeentelijke administratieve sancties.
De verlaging van de leeftijd van de minderjarigen is niet de enige maatregel. Mijn administratie is ook bezig met een globale evaluatie, waarbij de toepassingsgebieden van de gemeentelijke administratieve sancties op het terrein gedetecteerd en geanalyseerd worden. Ik wil daarbij ook de stem horen van de Vereniging voor Steden en Gemeenten. Daarom heb ik aan de overkoepelende verenigingen ook gevraagd om hun opmerkingen en voorstellen tot wijziging van artikel 119 van de nieuwe Gemeentewet over te maken. Uiteraard zullen wij bij de analyse van dat knelpunt en de voorbereiding van het wetsontwerp ook rekening houden met de initiatieven van het departement Grootstedenbeleid. Dat geldt zeker in het kader van de bemiddeling.
Ik heb het kabinet van de minister van Grootstedenbeleid reeds gecontacteerd. Zij zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het wetsontwerp om een voldoende afstemming te verzekeren.
Ik kan u in elk geval verzekeren dat dit project mijn volle aandacht geniet. Ik hoop dat ik dit ontwerp nog voor het zomerreces in het Parlement kan indienen.
03.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, het is inderdaad nodig dat ter zake Grootstedenbeleid en Binnenlandse Zaken op elkaar worden afgestemd.
Het incident is gesloten.
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de spreiding van de alcoholcontroles" (nr. 18309)
- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de systematische Alcotest bij politiecontroles" (nr. 18764)
- Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "la répartition des contrôles d'alcoolémie" (n° 18309)
- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'Alcotest systématique lors de contrôles de police" (n° 18764)
04.01 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, onlangs mochten we via de pers vernemen dat er een nieuwe sensibiliseringscampagne langs de snelwegen en de gewestwegen gestart zal worden in het kader van de Bobcampagne en de daarmee gepaard gaande alcoholcontroles.
Mevrouw de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Hoe wordt dat concreet aangepakt? Wordt er gericht gecontroleerd, op bepaalde tijdstippen, op bepaalde plaatsen?
Wordt er opnieuw een streefcijfer vooropgesteld voor bepaalde acties, zoals die tijdens de afgelopen eindejaarscampagne?
Worden er nog andere sensibiliseringscampagnes gepland in de loop van dit jaar? Zo ja, met welke frequentie? Zullen die in dezelfde trend, met name onder de noemer van de harde aanpak, ressorteren?
Worden dezelfde speerpunten gehanteerd bij die campagnes als tijdens de afgelopen Bobcampagne tijdens het eindejaar.
04.02 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, dorénavant, la police devra contrôler systématiquement le taux d'alcoolémie lors de chaque contrôle de voiture. Les policiers devront donc ajouter cette mission outre les contrôles de vitesse, du port de la ceinture et des documents du véhicule. Cette décision intervient à la suite d'un accord conclu avec le secrétaire d'État à la Mobilité.
Madame la ministre, je souhaiterais savoir si le contrôle systématique d'alcool devra être effectué uniquement par la police de la route, qui dépend de la police fédérale, ou également par les policiers locaux.
Dans le deuxième cas, les zones de police percevront-elles des moyens supplémentaires de la part du fédéral pour l'achat d'alcootests supplémentaires? À partir de quelle date cette mesure sera-t-elle d'application?
04.03 Minister Annemie Turtelboom: De politie heeft tijdens de voorbije BOB-campagne 212.592 automobilisten aan een ademtest onderworpen. Daarmee werd de doelstelling van 180.000 dus ook ruimschoots gehaald. Van alle gecontroleerde bestuurders hadden er 3.68 % te diep in het glas gekeken. Dat is een opmerkelijke daling ten opzichte van de vorige campagne, waar gemiddeld 4.89 % onder invloed van alcohol reed.
Ik heb de politiediensten gevraagd hun inspanningen gedurende het hele jaar, dus ook buiten de BOB-campagne, verder te zetten met als doel het aantal verkeersdoden op de Belgische wegen te doen dalen.
De federale wegpolitie die bevoegd is op de autosnelwegen en enkele gewestwegen, is in 2009 al gedeeltelijk met de nieuwe visie begonnen: stoppen is blazen. De doelstelling is om elke gecontroleerde bestuurder te doen blazen, zelfs al gaat het om een routinecontrole van de documenten of de vaststelling van een andere inbreuk.
Het gevolg daarvan is dat de wegpolitie in 2009 154.808 automobilisten aan een controle onderworpen heeft. Dat is een stijging van 24 % procent ten opzichte van 2008 toen maar 124.822 automobilisten gecontroleerd werden.
À côté de cela, les zones de police locale préféreront, aux grands contrôles planifiés, de plus petits contrôles à des endroits ciblés comme les abords des dancings ou d'établissements horeca. Il est important que l'automobiliste intègre le fait qu'il ou elle peut être contrôlé par la police à n'importe quel moment de la journée. Ce n'est que de cette façon que le nombre de tués sur les routes belges pourra diminuer et atteindre ainsi l'objectif fixé par les États généraux pour la sécurité routière, à savoir moins de 500 tués en 2015.
Enfin, comme cette extension annuelle de la campagne BOB n'est pas accompagnée d'objectifs chiffrés à atteindre, ce seront les différentes zones de police qui détermineront leur mise en œuvre spécifique avec une priorité pour la qualité des contrôles. Elles devront donc aussi, le cas échéant, adapter leurs réserves d'alcootests, sans qu'il ne soit nécessaire au niveau fédéral de constituer un stock supplémentaire.
04.04 Annick Ponthier (VB): Bedankt mevrouw de minister voor uw antwoord. Ik denk dat het belangrijk is om de hoofdzaak niet uit het oog te verliezen. Ieder chauffeur onder invloed van drugs of alcohol is er één te veel, daar is iedereen het over eens. De rest zal natuurlijk, zoals iedere campagne die uitgevoerd wordt, opgevolgd moeten worden. U bent op de hoogte van de kritiek die tijdens de eindejaarscampagne werd geuit door de politievakbonden, namelijk dat het niet zozeer ging om gerichte controles, maar dat het halen van het streefcijfer vooropgesteld werd. Ik denk dat we in het achterhoofd moeten houden dat dit niet de hoofdzaak mag zijn. Er moet worden gefocust op gerichte controles, op bepaalde tijdstippen en op bepaalde plaatsen.
04.05 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse. Cependant, je pense en avoir raté une partie. Donc, le contrôle systématique de l’alcoolémie est également obligatoire pour les policiers locaux?
04.06 Annemie Turtelboom, ministre: La décision de procéder à 180 000 contrôles est intervenue au niveau de la police fédérale en concertation avec le conseil permanent. En effet, c'est lors de cette concertation que le nombre de tests est décidé. Toutefois, il revient à chaque police locale de décider du nombre de tests d’alcoolémie à réaliser.
L’an dernier, j’ai pris un arrêté royal précisant une septième fonctionnalité pour la police: la mobilité. Cela signifie que 7 ou 8 % de ses tâches doivent y être consacrées. Il ne s’agit pas seulement des campagnes BOB, mais de la mobilité en général.
04.07 Josy Arens (cdH): Bien entendu, j’approuve entièrement votre objectif. Nous devons même envisager zéro mort par accident sur nos routes. À nouveau, il s’agit de moyens supplémentaires exigés par le fédéral au niveau des zones de police. Je vous poserai d’autres questions, dans les semaines qui viennent, sur les décisions prises par le niveau fédéral et, malheureusement, financées par le niveau local.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het nieuw antidiefstalsysteem voor tweewielers" (nr. 18353)
05 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "le nouveau système antivol pour les deux-roues" (n° 18353)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, eind 2009 werd Bike Guardian voorgesteld, een nieuw antidiefstalsysteem voor tweewielers. U weet net als ik dat het momenteel zeer moeilijk tot onmogelijk is om een diefstalverzekering voor tweewielers te sluiten, om de eenvoudige reden dat er zoveel diefstallen gebeuren en dat de beveiliging van tweewielers bijna onmogelijk is.
Op de voorstellingsvergadering van dit antidiefstalsysteem werden daarom vooral verzekeraars uitgenodigd. Het systeem is vrij eenvoudig en treedt in werking zodra het contact met de tweewieler wordt verbroken. Een meldkamer ontvangt een signaal en er komt een procedure op gang. Het systeem zou het hele Europese territorium dekken. Er hoort ook een SIM-kaart en een abonnement bij. Ook de bestuurder wordt beschermd, want het alarmsysteem schiet in werking als de tweewieler, met het contact aan, horizontaal komt te liggen, met andere woorden, wanneer er iets met de tweewieler en de bestuurder gebeurt.
Kent u het alarmsysteem Bike Guardian? Zo ja, volgen uw diensten dit systeem op? Zijn er al bevindingen?
Heeft u enig idee van de kostprijs van dit systeem?
Denkt u eraan om dit systeem bij een positieve evaluatie eventueel verplicht te maken voor tweewielers, of alleen voor tweewielers met motor?
Als het niet verplicht wordt, is het dan niet denkbaar om de plaatsing fiscaal aftrekbaar te maken, zodat er toch een aanmoedingseffect is ten aanzien van de consument?
Het is toch een criminaliteitsontmoedigend apparaat. In deze moeilijke tijden moeten wij alle middelen aangrijpen om de wereld veiliger te maken.
05.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, Bike Guardian is een relatief nieuw antidiefstalsysteem. Het idee dat achter dit systeem schuilgaat, namelijk tracking en tracing, is echter niet nieuw. Deze technologie wordt ook gebruikt bij de beveiliging van auto’s en vrachtwagens.
Mijn administratie onderzoekt het Bike Guardian-systeem in samenwerking met de federale politie. Het verplichten lijkt mij echter niet aangewezen, daar ik van mening ben dat de eigenaar zelf de vrije keuze moet hebben om al dan niet gebruik te maken van een dergelijk systeem.
Een antidiefstalsysteem voor tweewielers valt niet onder de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor de belastingvermindering voor uitgave voor beveiliging van een privéwoning tegen inbraak of brand. Dit gaat immers enkel om de beveiliging van de woning en niet van voertuigen.
Een dergelijk apparaat in de toekomst fiscaal aftrekbaar maken is een mogelijkheid, maar alvorens hierover uitspraken te doen wil ik eerst de bevindingen van mijn diensten over dit systeem afwachten.
05.03 Peter
Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor
uw kort antwoord.
Ik heb toch nog een paar bijkomende vragen. U zegt dat het wordt opgevolgd door uw diensten. Kunt u een datum geven waarop u meent met de evaluatie klaar te zullen zijn of wanneer ik u opnieuw een bijkomende vraag zal kunnen stellen?
05.04 Minister Annemie Turtelboom: Nee.
05.05 Peter Logghe (VB): In ieder geval moeten wij dit blijven opvolgen. Het is belangrijk voor de consument die met de fiets of de bromfiets rondrijdt. Het is ook belangrijk voor de verzekeraars want zij zullen hun statistieken in elk geval kunnen verbeteren.
Het zal in alle geval nuttig zijn als u in een universiteitsstad woont of komt zoals ik, om de nationale sport van de studenten, namelijk het stelen van fietsen, ingedijkt te zien. Ik denk dat iedereen daarop zit te wachten.
Ik volg deze zaak op en in de loop van het voorjaar mag u van mij zeker nog een bijkomende vraag verwachten.
Het incident is gesloten.
Le président: M. Robert Van de Velde étant absent, sa question n° 18364 est reportée. La question n° 18451 de Mme Leen Dierick est reportée à sa demande.
06 Vraag van de heer Jean Marie Dedecker aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de orde- en tuchtmaatregelen bij de politie" (nr. 18464)
06 Question de M. Jean Marie Dedecker à la ministre de l'Intérieur sur "les mesures d'ordre et les mesures disciplinaires au sein de la police" (n° 18464)
06.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, over de orde- en tuchtmaatregelen, artikel 127 van de Politiewet, bestaat er heel wat onduidelijkheid. Ik geef een paar voorbeelden.
Onlangs werd er bij de wegpolitie te Zelzate een vluchtmisdrijf gepleegd door een diensthoofd van de federale politie. Die man is overgeplaatst naar Brussel. De zaak-De Wolf werd op 1 jaar behandeld, tot in beroep. De zaak-Van Wymeersch is nog in behandeling. Ik kan nog meer namen noemen, zoals de zaak-Koekelberg, waar al heel wat constateringen gemaakt zijn door het Comité P.
Laten wij kortom zeggen dat de huidige orde- en tuchtmaatregelen bij de politie in de praktijk heel eigenaardig werken. Uw voorganger, minister De Padt, verklaarde in maart 2009 nog dat hij aanvoelde dat er iets moest gebeuren. De Federale Politieraad stelde in de evaluatie van de politiehervorming zelfs onomwonden dat het tuchtstelsel complex en zwaar is en daardoor zijn functie verliest het personeel wanneer nodig, in het verlengde van de coaching, te sanctioneren.
Uit de evaluatie door de Federale Politieraad blijkt tevens dat de toepassing van het tuchtrecht veel moeilijkheden veroorzaakt, door onder andere te complexe procedures, te korte termijnen, afwezigheid van jurisprudentie en zo meer. In het bijzonder in de kleine politiezones, die niet over juristen of experts inzake de materie kunnen beschikken, stapelen de moeilijkheden zich op.
Vier concrete noodwendigheden worden opgesomd. Ten eerste is er de noodzaak wettelijke en reglementaire aanpassingen aan het tuchtstatuut aan te brengen. Ten tweede moeten er voortgezette of gespecialiseerde opleidingen worden georganiseerd. Ten derde moet er een gespecialiseerde steundienst, extern aan de politiezones, worden geïnstalleerd. Ten vierde moet er een gegevensbank met administratieve rechtspraak ter beschikking worden gesteld.
Vandaar mijn volgende vragen, mevrouw de minister. Welke meerwaarde heeft de overplaatsing van de hoofdcommissaris naar Brussel wegens de vermelde feiten? Wat hebt u reeds gedaan met de opmerkingen van de Federale Politieraad die ik daarnet opgesomd heb? Wanneer zult u werk maken van de uitvoering van artikel 59 van de tuchtwet, waardoor de wetgever de minister heeft opgedragen alle andere ordemaatregelen te bepalen naast die van de voorlopige schorsing? Wanneer zult u voorzien in de mogelijkheid van beroep tegen ordemaatregelen, zoals bepaald is in artikel 139 tweede lid van de Wet op de geïntegreerde politie?
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de overplaatsing van de commissaris naar Brussel betreft een detachering bij ordemaatregel. De detachering is een tijdelijke aanstelling van een personeelslid in een andere betrekking. Het doel van de ordemaatregel is het herstellen van de goede werking van de dienst door de oorzaak van de verstoring te verwijderen. Een ordemaatregel beoogt dus enkel de goede werking van de dienst zonder dat daarbij de schuldvraag wordt gesteld.
Uit de rechtspraak van de Raad van State kan men trouwens afleiden dat de ordemaatregelen zich opdringen wanneer de overheid te maken krijgt met feiten die zo ernstig zijn dat ze ofwel een vertrouwensbreuk kunnen teweegbrengen, ofwel een tijdelijke verwijdering uit de dienst noodzakelijk maken. Bij het opleggen van een ordemaatregel moet er wel over gewaakt worden dat de maatregel niet meer schaadt dan nodig is, opdat de dienst weer behoorlijk zou functioneren. Daarom, indien de omstandigheden het toelaten, moet er in afwachting van het beëindigen van de straf- en eventueel de tuchtprocedure de voorkeur gegeven worden aan een detachering boven bijvoorbeeld de herplaatsing of de voorlopige schorsing. In dit geval werd geoordeeld dat een detachering bij ordemaatregel een voldoende resultaat waarborgt voor de goede werking van de betrokken dienst.
Mijn diensten hebben in nauw overleg met mijn collega van Justitie een conceptuele fiche opgesteld met heel wat vernieuwende ideeën. Daarover is nu een adviesprocedure aan de gang. Ik betrek daarbij uiteraard de lokale instanties, waarover u het hebt in uw vraag. Eenmaal die adviezen binnen zijn, zal ik het nodige politieke draagvlak zoeken en teksten voorleggen, zoals ik trouwens in mijn beleidsverklaring van 2010 duidelijk heb aangegeven. De ordemaatregelen zullen daarvan deel uitmaken. Het uitgangspunt daarbij is wel dat teveel regulering meer schaadt dan baat.
06.03 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, hebt u een termijn inzake de adviesronde en uw ingrijpen vooropgesteld?
06.04 Minister Annemie Turtelboom: Neen, het hangt er gewoon van af hoe snel we tot een consensus of een breed draagvlak kunnen komen. Wij zijn daar alleszins zeer intens mee bezig.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Eric Thiébaut à la ministre de l'Intérieur sur "la désignation des officiers de liaison de la police fédérale" (n° 18465)
07 Vraag van de heer Eric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwijzing van de verbindingsofficieren van de federale politie" (nr. 18465)
07.01 Eric Thiébaut (PS): Madame la ministre, la police fédérale compte un certain nombre d'officiers de liaison répartis sur la surface du globe. La désignation de ces officiers semble toujours poser quelques questions et difficultés juridiques tant à la police fédérale mais aussi bien, ou bientôt, à votre cabinet. En effet, il apparaît que, sur un total de seize officiers de liaison répartis sur l'ensemble du globe, il n'y a que cinq francophones.
Pour rappel, déjà la composition de la commission de sélection avait été remise en cause sous le précédent gouvernement et ce notamment, par rapport à la procédure de désignation, à l'implication du Collège des procureurs généraux et à la qualité de l'autorité désignant.
En ce qui concerne les nominations en tant que tel, le Conseil d'État a, à deux reprises, donné raison à certains recours introduits cassant certaines de ces nominations. Toutefois, la direction de la police fédérale n'a pas tenu compte de ces arrêts et renomme dans d'autres pays les personnes dont les nominations avaient été "cassées".
On peut évidemment se poser la question de la valeur que réserve le service juridique de la police fédérale aux arrêts du Conseil d'État, mais comment expliquer la non-prise en compte des recours et, plus largement, la fin de non-recevoir réservée aux interpellations de certains avocats impliqués dans ces dossiers.
Madame la ministre, êtes-vous informée de cette inégalité de répartition entre agents de liaison francophones et néerlandophones? Si oui, pouvez-vous nous en donner les raisons? À ce propos, pouvez-nous nous donner une vue d'ensemble quant à la répartition de nos agents de liaison en fonction de leur régime linguistique?
En ce qui concerne les nominations qui ont été cassées par le Conseil d'État, comment expliquez-vous cette attitude de la police fédérale, qui ne tient pas compte des arrêts du Conseil d'État et plus largement de la fin de non-recevoir réservée aux interpellations de certains avocats impliqués dans ces dossiers?
07.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Thiébaut, la situation est actuellement la suivante: un officier de liaison francophone est présent en Russie, au Venezuela, en Roumanie, en France et au Luxembourg; un officier de liaison néerlandophone est présent en Espagne, aux Pays-Bas, en Autriche, en Turquie, au Maroc, en Thaïlande, aux États-Unis, en Pologne, en Italie, en Allemagne et en Albanie.
J'attire votre attention sur le fait qu'il n'existe pas de clé de répartition spécifique pour les emplois d'officiers de liaison. Ces emplois sont attribués, eu égard au profil de la fonction, au candidat estimé le plus apte à l'issue des procédures de sélection.
Les arrêts d'annulation du Conseil d'État en la matière ont été exécutés par l'adoption de nouvelles décisions de désignation, eu égard aux moyens, souvent d'ordre procédural, retenus par cette haute juridiction.
De plus, les règles statutaires de désignation des officiers de liaison sont en cours d'adaptation et ce, en conformité avec les conclusions que l'on peut tirer des divers contentieux portés devant le Conseil d'État.
07.03 Eric Thiébaut (PS): Merci beaucoup, madame la ministre. Je pense que, sur les quatre millions de francophones que compte la Belgique, nous pourrions sans doute en trouver un ou deux qui soient capables d'exercer les fonctions d'officier de liaison, même si l'intelligence des francophones est souvent mise en doute par certains de nos partenaires. Je peux comprendre que la compétence prime, mais la répartition est tout de même curieuse.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Eric Thiébaut à la ministre de l'Intérieur sur "la réforme de la classification des établissements nucléaires" (n° 18483)
08 Vraag van de heer Eric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de hervorming van de classificatie van de nucleaire inrichtingen" (nr. 18483)
08.01 Eric Thiébaut (PS): Madame la ministre, la résolution visant à améliorer le fonctionnement de l’Agence fédérale de contrôle nucléaire (AFCN) adoptée par la Chambre le 26 avril 2007 comporte la recommandation suivante: "La Chambre se dit favorable à une réforme de la classification des établissements tenant mieux compte des risques et des besoins de contrôle." Par cette résolution, la Chambre avait constaté que la diversité des situations dans les établissements de classe II imposait une réforme.
En effet, certains établissements de classe II présentent un risque de débit de doses très élevé par rapport à d'autres de cette même classe. Il convient donc de leur accorder un traitement particulier pour parer aux problèmes de sûreté spécifiques de ces établissements. Cette question est d'autant plus importante que l'Agence fédérale de contrôle nucléaire a repris depuis le 1er juin 2009 à AVC le contrôle des établissements de classe I et II+ dont l'organisme agréé avait encore la charge.
Avec plusieurs parlementaires de la majorité, j'ai déposé une motion de recommandation le 4 juin 2009 qui a été adoptée en séance plénière et dans laquelle nous demandions à votre prédécesseur de prendre un arrêté royal afin de concrétiser cette modification de la classe II.
Madame la ministre, quand comptez-vous prendre les initiatives réglementaires nécessaires pour que deux sous-classes (par exemple, la classe II+ et la classe II) soient prévues pour les établissements de classe II?
08.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la motion de recommandation à laquelle vous faites référence faisait suite à plusieurs interpellations adressées à mon prédécesseur en sous-commission de la Sécurité nucléaire. Celles-ci résultaient de la confusion née au sein de la sous-commission au sujet du régime d'inspection et de contrôle en application dans le secteur nucléaire mais aussi au sujet du rôle précis de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire dans sa filiale BEL V et des organismes de contrôle privés comme Controlatom.
L'Agence a remis, au terme de ces interpellations, une note aux membres de la sous-commission pour clarifier sa vision sur certains points de la discussion et afin de réagir à la motion de recommandation votée.
En ce qui concerne la classification des établissements de classe II et des deux sous-classes, la motion de la Chambre invitait le gouvernement à prendre les initiatives législatives nécessaires.
Dans sa réponse du 9 juillet 2009, l'Agence précisait avoir préparé un avant-projet de loi et une proposition visant à mettre en application une réforme fondamentale du régime de contrôle et d'inspection. L'objectif consiste à appliquer, pour les établissements de chacune des deux sous-classes, un régime de contrôle et d'inspection différent qui doit être préalablement défini dans la législation. La proposition de l'Agence a été mise à disposition de la sous-commission. L'Agence m'a transmis la version finale de ce texte le 23 octobre 2009.
Étant donné les discussions qui ont eu lieu en sous-commission, il me semble opportun que les membres de cette commission expriment d'abord leur avis sur cette proposition avant de la soumettre au Conseil des ministres.
08.03 Eric Thiébaut (PS): Madame la ministre, il y a déjà bien longtemps que les membres de la sous-commission sont unanimement d'accord sur le fait qu'il faille revoir la classification. Nous attendons donc des initiatives de votre part. De plus, c'est également une volonté de l'Agence. Je nous vois mal avancer dans ce domaine sans voir la ministre compétente prendre des initiatives concrètes.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Eric Thiébaut à la ministre de l'Intérieur sur "la protection des travailleurs contre les rayonnements ionisants" (n° 18484)
09 Vraag van de heer Eric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bescherming van de werknemers tegen de ioniserende stralingen" (nr. 18484)
09.01 Eric Thiébaut (PS): Madame la ministre, la recommandation n° 38 de la résolution visant à améliorer le fonctionnement de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire insiste "sur la nécessité d'élaborer, à court terme, une réglementation relative à la dosimétrie active et de garantir aux travailleurs exposés à des rayonnements ionisants le suivi médical qui s'impose. L'Agence devrait, par ailleurs, reprendre la banque de données du SPF Emploi".
Vous n'êtes pas sans savoir, madame la ministre, que le recueil des données sur l'exposition de toutes les personnes professionnellement exposées aux rayonnements ionisants réalisé par le SPF Emploi n'est pas, à l'heure actuelle, suffisamment efficace.
Afin de remédier à ce problème et de concrétiser la recommandation n° 38 de la résolution de 2007, j'ai moi-même déposé, en juin 2009, une proposition de loi afin de permettre à l'Agence d'établir et d'exploiter une base de données dosimétriques. Il me semble, en effet que, sans amputer les missions de protection des travailleurs qui reviennent au SPF Emploi, l'Agence possède toutes les compétences requises afin de gérer au mieux cette banque de données.
Dans le cadre de nos travaux en sous-commission de la Sécurité nucléaire, nous avons appris que l'Agence vous avait transmis un avant-projet de loi sur le sujet. Dans votre note de politique générale, vous annoncez d'ailleurs que vous allez réaliser ce transfert du SPF Emploi vers l'Agence.
Aussi, madame la ministre, vous serez bien évidemment d'accord avec moi pour dire que les travaux actuels de la sous-commission de la Sécurité nucléaire ne peuvent servir de "prétexte" au gel d'une initiative législative du gouvernement afin de protéger au mieux les travailleurs du secteur nucléaire.
J'ajouterai que l'unanimité qui règne autour de l'opportunité de transférer la charge de la gestion du réseau dosimétrique vers l'Agence devrait vous encourager à avancer au plus vite dans ce dossIer. Permettez-moi donc de vous demander des précisions sur les délais et les modalités de cette réforme du recueil des données dosimétriques, qui est, je le répète, fondamentale pour les travailleurs du secteur.
09.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Thiébaut, afin de garantir un meilleur suivi des personnes professionnellement exposées aux rayonnements ionisants, l'Agence fédérale de contrôle nucléaire prépare la prise en charge de la gestion du registre d’exposition dosimétrique dont elle héritera du SPF Emploi, Travail et Concertation sociale. L’adaptation d’un cadre légal et réglementaire qui doit accompagner cette reprise sera effective avant mi-2010.
L’Agence m’a effectivement transmis un avant-projet de loi sur ce sujet. Le projet a été présenté à la sous-commission de la Sécurité nucléaire. Une fois promulguée, la réglementation proposée sera complétée par un arrêté d’exécution qui décrira plus en détail le contenu et les modalités de fonctionnement du réseau dosimétrique.
La version alpha du nouveau système informatique de gestion centralisée des données fournies par les exploitants a déjà été présentée aux stakeholders concernés à l’occasion d’une table ronde organisée en mai 2009 avec la participation des médecins du travail, des services de contrôle physique, des services de dosimétrie, des exploitants, des employeurs et des travailleurs. Après cette table ronde, le système et le projet d’arrêté d’exécution ont été adaptés. L’arrêté d’exécution fixe les modalités précises du registre d’exposition ainsi que du passeport radiologique. Le système a été mis en test externe le 17 novembre 2009 et l’Agence évaluera bientôt cette première phase-test.
En ce qui concerne la proposition de loi que vous avez vous-même introduite, une comparaison montre que les deux initiatives diffèrent sur plusieurs aspects.
Premièrement, le champ d’application de votre proposition de loi se limite aux informations en rapport avec la dose reçue par les travailleurs exposés aux rayonnements ionisants, tandis que le projet de l’Agence élargit ce champ d’application à toutes les personnes actives sur les lieux où existe un risque d’exposition à des doses supérieures aux limites des doses fixées pour les membres du public.
Deuxièmement, la délivrance des passeports radiologiques par l’Agence aux travailleurs extérieurs qui souhaitent accomplir des missions à l’étranger ne figure pas explicitement dans votre proposition.
Par contre, votre proposition de loi aborde plus en détail le mode de rapport à l’adresse des différentes instances, comme le Conseil supérieur pour la prévention et la protection au travail, les ministres compétents et les chambres législatives. La délégation de compétence accordée au Roi en ce qui concerne la détermination de règles plus précises pour la consultation des données requiert davantage de détails, tant dans votre proposition que dans l’avant-projet de l’Agence.
Mes services sont à votre disposition pour discuter de façon détaillée des motifs qui nous ont conduit à opérer ces choix.
09.03 Eric Thiébaut (PS): Madame la ministre, comme pour la question précédente, vous ramenez la réflexion au travail de la sous-commission. Certes, elle émettra des recommandations mais son travail ne doit pas bloquer toute initiative législative de votre part; en effet, vous restez la ministre compétente en la matière.
En ce qui concerne la question précédente, une recommandation a tout de même été votée à la Chambre, à l'unanimité je pense. Vous pouvez, à mon sens, avancer davantage dans les propositions qui vous sont faites par l'Agence.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Jean Marie Dedecker aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inzet van de federale politie in het kader en als gevolg van het voorzitterschap van ons land van de Raad van Europese Unie" (nr. 18494)
10 Question de M. Jean Marie Dedecker à la ministre de l'Intérieur sur "l'engagement de la police fédérale dans le cadre et à la suite de la prise en charge par notre pays de la présidence du Conseil de l'Union européenne" (n° 18494)
10.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, van 1 juni tot 31 december van dit jaar krijgt ons land het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie en dat brengt natuurlijk ook heel wat verplichtingen mee voor de federale politie. Toen ik mijn vraag opgesteld heb, was het nog 18 januari. Ondertussen weet ik dat er al een oefening gebeurd is en dat u ook al het terrein bezocht hebt.
Het vergt de inzet van een aantal personeelsleden. Er zou zelfs sprake zijn van een 400-tal politiemannen of politievrouwen van de interventiekorpsen die over het hele land worden ingezet.
Hoeveel personeelsleden zullen in totaal worden ingezet?
Zijn er nog andere diensten van de federale of de lokale politie die in het hiervoor vermeld kader zullen worden ingezet?
In principe worden de gepresteerde overuren van het personeel van de interventiekorpsen beperkt tot maximaal 20 uur per periode van twee maanden. Zal dat principe gehandhaafd blijven of zal voor die bijzonder periode een uitzondering gemaakt worden?
Wat bedraagt het totale kostenplaatje voor de inzet van het personeel en het materiaal?
Wie zal de kosten voor zijn rekening nemen?
Welke dienstverlening of taken van de federale politie zullen, als gevolg van de inzet van het personeel van de federale politie in het kader van het voorzitterschap, hierdoor hinder ondervinden of slechts minimaal geleverd worden?
Bent u ervan op de hoogte dat er geen of onvoldoende beschermingsmateriaal beschikbaar zou zijn om alle personeelsleden die voor de handhaving van de openbare orde zullen worden ingezet, uit te rusten? Als ik mij niet vergis, hebt u gevraagd om een lijst in te vullen in verband met de tekorten aan materiaal.
10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, tijdens het Belgisch voorzitterschap van de EU worden er diverse vergaderingen georganiseerd in Brussel. De meerderheid vindt plaats in Brussel en in verscheidene andere steden. Momenteel hebben wij weet van 26 vergaderingen. Sommige van die vergaderingen vinden plaats in aanwezigheid van regeringsleiders of staatshoofden. Andere vergaderingen worden gehouden met ministers van de lidstaten.
Voor elk van die vergaderingen zal de operationeel verantwoordelijke, de korpschef van de lokale politie of de directeur-coördinator van de federale politie, een risicoanalyse uitvoeren en de nood aan effectieven bepalen voor het politioneel beheer van de gebeurtenissen. De risicoanalyse betreffende de openbare orde wordt aangevuld met een risicoanalyse inzake het terrorisme, aangereikt door OCAD.
Het crisiscentrum heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd aan de organisatoren van die EU-vergaderingen om de risico’s minimaal te houden. Het voltallig interventiekorps van de federale politie, 500 personeelsleden verdeeld in 9 pelotons, zal tijdens het Belgisch EU-voorzitterschap prioritair worden ingezet.
De personeelsleden van het CIK krijgen tijdens de komende maanden een intensieve opleiding in het domein van de ordehandhaving; zij zijn daar al mee begonnen.
Het totaal aantal politiemensen dat voor elke vergadering ingezet zal worden, kan momenteel nog niet worden bepaald, aangezien de risicoanalyse tot op de dag zelf nog kan veranderen.
Naast het voltallig CIK stelt de federale politie tevens een gamma aan gespecialiseerde steun ter beschikking, zoals helikopters, sproeiwagens, politie te paard, arrestatieteams, enzovoort. Die capaciteit wordt aangevuld met politiemensen uit de lokale politie volgens de principes van de rondzendbrief MFO-2 betreffende de gehypothekeerde capaciteit of HyCap.
De federale politie levert ernstige inspanningen om binnen haar budget te blijven. Het is niet de bedoeling om stringente normen vast te leggen inzake overuren, te meer daar het groot aantal gebeurtenissen tijdens die periode onvermijdelijk aanleiding zal geven tot overuren. Waar mogelijk, dienen die overuren beperkt te worden door een goede planning.
Het totale kostenplaatje voor de inzet van personeel en materieel tijdens het EU-voorzitterschap kan nu nog niet worden weergegeven. Wel heeft de regering in een extra budget voorzien van 16 miljoen euro voor personeels- en werkingskosten.
Gedurende de zes maanden van het voorzitterschap zullen de politiefunctionaliteiten niet in het gedrang komen. Enkel op sommige dagen, zoals ter gelegenheid van de ASEM-top in oktober 2010 tussen de Europese en Aziatische leiders, zal er wellicht minder politiecapaciteit beschikbaar zijn voor preventieve acties, maar dat is maar heel beperkt.
Er wordt een bijzondere inspanning geleverd om de leden van het interventiekorps tijdig uit te rusten met nieuw beschermingsmateriaal. Dat werd onlangs met de politievakbonden tot in detail besproken, voor diverse diensten overigens.
10.03 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Het enige wat ik zie, is dat de gepresteerde overuren van het personeel beperkt worden tot maximaal 20 uur per periode van twee maanden. Wordt daarop een uitzondering gemaakt?
10.04 Minister Annemie Turtelboom: Op het ogenblik dat wij de exacte planning van het aantal vergaderingen zullen hebben, zullen wij op basis van de risicoanalyses bekijken op welke manier wij een en ander goed kunnen organiseren.
L'incident est clos.
- de heer Jef Van den Bergh aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inning van boetes met draagbare betaalterminals" (nr. 18505)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het betalen van parkeerboetes via betaalterminals" (nr. 18539)
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "draagbare terminals" (nr. 19020)
- M. Jef Van den Bergh à la ministre de l'Intérieur sur "la perception d'amendes à l'aide de terminaux portatifs" (n° 18505)
- Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "le paiement des amendes de stationnement par le biais de terminaux de paiement" (n° 18539)
- M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "des terminaux portables" (n° 19020)
11.01 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, onlangs verscheen het bericht dat de politiediensten binnenkort met draagbare betaalterminals zullen uitgerust worden, na succesvolle proefprojecten onder meer in de Noorderkempen. Het is uiteraard een positief gegeven omdat men op die manier korter kan inspelen op verkeersovertredingen en vlotter kan overgaan tot de onmiddellijke inning van boetes.
Ik heb een aantal vragen met betrekking tot de implementatie of de verspreiding van deze betaalterminals. Wordt het gebruik hiervan veralgemeend ingevoerd of is hiervoor van elke zone een formele beslissing van het politiecollege nodig?
Wie staat in voor de financiering? Is er in een tussenkomst van de federale overheid voorzien, eventueel via het Verkeersveiligheidsfonds?
Voorziet de minister, tot slot, in een omzendbrief om de korpsen te wijzen op de modaliteiten met betrekking tot de procedure van het gebruik van de betaalterminals? Met andere woorden, wordt hierbij voldoende aandacht besteed aan de rechten van de burger, indien zij eventueel niet akkoord gaan om onmiddellijk over te gaan tot betaling van de boete?
11.02 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, zoals reeds gezegd werd, evalueerde u in januari het proefproject waarbij Belgische verkeersovertreders hun boetes ter plaatste kunnen betalen met een draagbare betaalterminal, positief. U stelt dan ook een veralgemening voor van het systeem. U stelt als termijn waarop de federale wegpolitie gebruik zal maken van dit systeem, midden 2010 voorop. De lokale politiekorpsen zouden zelf mogen beslissen of ze het systeem aankopen.
Ik had graag een antwoord gekregen op de
volgende vragen. Wanneer een lokaal korps of een lokale zone beslist om via het
systeem van boete-inning te gaan werken, dienen de kosten dan integraal door de
lokale korpsen gedragen te worden, of voorziet de federale overheid in een
tussenkomst? De verkeersdienst van de lokale politie BIHORI, namelijk Bilzen, Hoeselt en Riemst,
was één van de vijf korpsen in België dat sinds begin dit jaar deelnam aan het
proefproject. Welke zijn de vier andere korpsen? Hoe is de evaluatie daar
verlopen?
Momenteel zijn de toestellen die gebruikt worden enkel geschikt
voor Belgische betaalkaarten. Het systeem werd initieel echter vooral
ontwikkeld voor buitenlandse overtreders. Dat is zeker in een grensgemeente
niet onbelangrijk. Hoe zal dat in de praktijk aangepakt worden, en op welke
termijn zal dat gebeuren? Worden er tot slot in de toekomst nog bepaalde acties
of incentives op touw gezet om de beboete personen aan te sporen om elektronisch
te betalen? Indien dat het geval zou zijn, wat zijn dan die acties? Indien dat
niet het geval zou zijn, zou ik graag de reden daarachter weten.
11.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ik sluit mij aan bij de collega’s die al vele vragen hebben gesteld. Het enige wat ik er nog aan wil toevoegen is deze concrete vraag. Uiteraard zijn er veel voordelen aan het systeem, zeker wanneer het om buitenlandse overtreders gaat. Maar is er ook gedacht aan de eventuele nadelen voor de betrokken politieagenten? Onmiddellijke inningen in confrontatie met de overtreder kunnen immers aanleiding geven tot agressief gedrag. Ik hoef u niet uit te zeggen dat dit de jongste tijd vaker gebeurt tegenover politieagenten. Kortom, is er buiten aan de voordelen ook gedacht aan de nadelen voor de betrokken politieagenten?
11.04 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in de loop van dit jaar wordt het gebruik van draagbare betaalterminals veralgemeend. Voor lokale politie is hiervoor geen beslissing van de politiecolleges vereist. De draagbare betaalterminals zullen de lokale en federale politiediensten toelaten om zowel Belgische als buitenlandse overtreders hun onmiddellijke inning ter plaatse te laten betalen, met gebruik van hun bankkaart, zoals nu reeds bepaald is in de wetgeving ter zake. De politiemensen en de overtreders zullen zich dus niet langer hoeven te verplaatsen naar een vaste betaalterminal.
Initieel werden er voor het proefproject vijf korpsen van de lokale politie in aanmerking genomen. Uiteindelijk hebben er drie met een deelname ingestemd, in de buurt van Chimay, Bilzen-Hoeselt-Riemst en de politiezone Noorderkempen.
Er is momenteel een evaluatie lopende van de eerste fase van het proefproject. De conclusies van de evaluatie worden verwacht tegen midden februari. De evaluatie betreft meer bepaald de procedure van bestelling, levering en configuratie van het materiaal, de integratie van het gebruik van het nieuw betaalmiddel in de politionele procedure voor het uitschrijven van een onmiddellijke inning en de behandeling en het beheer van klachten.
De kosten voor de aankoop van de betaalterminals en toebehoren ten behoeve van de federale politie zullen worden betaald met middelen van het Verkeersveiligheidsfonds, terwijl de lokale politiezones ze met eigen middelen zullen aankopen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat alle transactiekosten die gegenereerd worden door het gebruik van de betaalterminals, zullen worden betaald via het Verkeersveiligheidsfonds, zowel voor de lokale als voor de federale politie.
Het gebruik van kredietkaarten door buitenlandse overtreders zal mogelijk zijn vanaf de tweede fase van het project, dat verdeeld is in 3 fasen. In fase 1, enkel voor de lokale politie, zal het voor Belgische onderdanen mogelijk zijn om te betalen met een bankkaart. In fase 2, omstreeks juni 2010 en eveneens enkel voor de lokale politie, wordt de betaling met een kredietkaart Visa of Mastercard mogelijk, zowel voor Belgen als voor buitenlanders. In fase 3 zal ook de federale politie gebruikmaken van de draagbare betaalterminals.
De huidige wettelijke procedures voor de betaling van onmiddellijke inningen bij de interceptie van overtreders blijven onverminderd van toepassing. Er is dus geen nieuwe wetgeving of regelgeving nodig.
Wat de rechten van de burger betreft, dient opgemerkt dat de wettelijke procedure inzake de onmiddellijke inning erin voorziet, dat elke overtreder met woonplaats in België eveneens kan opteren voor een betaling via overschrijving. Dat is ook, mijnheer Vandenhove, voor een stuk een antwoord op uw vraag. Wil men niet betalen, dan is er nog altijd de gewone procedure. De buitenlandse overtreders kunnen momenteel enkel cash betalen, door zich, indien nodig, samen met de politie naar een vaste betaalterminal te verplaatsen.
Ik plan geen acties of incentives om beboete personen aan te sporen om elektronisch te betalen. Elke burger zal zijn afweging maken. Daarom denk ik ook dat de gevaren voor verkeersagressie niet overschat moeten worden. Qua tijdsbesteding voor de politiemensen is er evenmin een probleem. Integendeel, terwijl men zich nu naar een vaste betaalterminal moet begeven, wordt het nu natuurlijk veel makkelijker wanneer men het kan doen via een draagbare terminal.
11.05 Jef Van den Bergh (CD&V): Dank u, mevrouw de minister, voor het antwoord.
U bent niet specifiek ingegaan op het feit dat de burger ook het recht heeft om de boete te betwisten en naar de rechter te stappen. Ik neem aan dat de burger ter zake voldoende wordt ingelicht.
11.06 Annick Ponthier (VB): Het initiatief is zeer positief. De praktijk zal moeten uitwijzen waar bijsturingen wenselijk zijn.
Wat buitenlandse overtreders betreft, heb ik begrepen dat er een oplossing komt via betaling met een kredietkaart.
Mijns inziens kan het zinvol zijn bepaalde acties te ondernemen, teneinde de burger beter over zijn rechten in te lichten. Niet alle burgers weten immers wat hun rechten zijn.
Voorts kijken wij uit naar de evaluatie later dit jaar.
11.07 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18364 de M. Van de Velde, étant donné son absence, est retirée.
La question n° 18513 de Mme Déom est retirée à sa demande.
12 Question de M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "l'absence de parité linguistique pour les directeurs généraux au sein de la police fédérale" (n° 18521)
12 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebrek aan taalpariteit bij de directeurs-generaal van de federale politie" (nr. 18521)
12.01 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, madame la ministre, l'arrêté royal du 6 février 2007 fixant les cadres linguistiques des deux premiers degrés des services centraux de la police fédérale, conformément à la législation linguistique, impose la parité pour les deux premiers degrés linguistiques.
Par l'arrêté ministériel du 24 décembre 2009, paru au Moniteur belge le 30 décembre 2009, vous avez nommé un nouveau directeur général appartenant au cadre linguistique néerlandais à la direction du secrétariat administratif et technique auprès du département de l'Intérieur. Or, par un arrêté ministériel du 14 décembre 2009, paru au Moniteur belge ce même 29 décembre 2009, le ministre de la Justice, votre collègue Stefaan De Clerck, avait déjà procédé à la nomination d'un directeur général appartenant au cadre néerlandais pour une fonction similaire au secrétariat administratif et technique.
On peut d'ailleurs s'étonner que, pour la même fonction ou pour une fonction similaire – et je compte sur une précision de votre part –, une personne au sein de ce même secrétariat soit désignée par le ministre de la Justice et une autre par le ministre de l'Intérieur. Sans doute pourriez-vous nous fournir une explication quant aux fonctions exercées par ces deux titulaires.
Il résulte de ces nominations que, pour ce qui concerne les emplois du premier degré linguistique des services centraux de la police fédérale, le cadre francophone représente seulement le tiers du cadre total et non la moitié des emplois, comme prévu par l'arrêté ministériel du 6 février 2007.
Madame la ministre, pourriez-vous me communiquer de quelle manière vous comptez rétablir l'équilibre linguistique exigé par la loi et clarifier la situation en ce qui concerne les nominations ainsi intervenues?
12.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Maingain, suite au départ vers la police locale du directeur général du SAT de l'Intérieur, j'ai directement procédé au remplacement de celui-ci. En effet, eu égard aux tâches qui incombent au SAT, la continuité de ce poste devait être assurée au plus vite. J'estime que ma décision en vue de la prise de fonction, le 31 décembre 2009, du nouveau directeur général du SAT est tout à fait conforme aux prescriptions réglementaires, y compris celles relatives au cadre linguistique.
12.03 Olivier Maingain (MR): Madame la ministre, je m'étonne de cette réponse. Je reviendrai vers vous pour que me soit donnée la répartition linguistique précise des deux premiers degrés au sein des services centraux de la police fédérale. Tout m'indique que cet équilibre linguistique n'est pas respecté!
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18570 de Mme Kattrin Jadin est reportée à sa demande. La question n° 18590 de M. Fouad Lahssaini est retirée à sa demande.
13 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "le réseau ASTRID" (n° 18591)
13 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het ASTRIDnetwerk" (nr. 18591)
13.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le réseau ASTRID, s'il a été adopté par l'ensemble des zones de police, ne donne pas entière satisfaction partout.
Ainsi, pour la zone Sylle et Dendre, que vous êtes venue visiter – je vous remercie d'ailleurs encore pour cette visite ‑, vous avez pu constater que la couverture radio qui est assurée par deux antennes ASTRID n'est pas optimale.
Dans cette zone, se trouvent notamment le Parc Paradisio, l'une des plus grosses attractions touristiques du pays, ainsi que la base aérienne de Chièvres, qui fait partie des installations du Shape.
Le site du Parc Paradisio accueille chaque année près de 700 000 visiteurs. Cette affluence implique évidemment un travail policier important, les policiers mettant en place des services de circulation et de sécurisation dont notamment des postes de circulation et des patrouilles de cavalerie qui nécessitent des liaisons radio de poste portable à poste portable.
Ne serait-il pas envisageable, madame la ministre, en raison des sites particuliers énoncés plus avant et afin d'optimaliser les liaisons avec les zones voisines, d'installer une antenne supplémentaire sur cette zone?
Pourquoi ne pas repenser l'ajout d'une antenne sur Brugelette, localité centrale proche de Paradisio, de la future école du feu et de la base militaire? Il semble que les finances fassent défaut et que l'équipement ne puisse être assuré en raison du manque de fonds. Il convient pourtant d'être particulièrement attentif à ce genre de sites.
N'est-il pas envisageable de trouver une solution financière? Faisant partie depuis peu du conseil d'administration d'ASTRID, je voudrais savoir qui porterait la responsabilité en cas d'incident dans cette région.
13.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, madame Galant, j'ai eu le plaisir de répondre de vive voix à cette question lors de ma visite, le lundi 18 janvier 2010, à la zone de police Sylle et Dendre où vous êtes, par ailleurs, bourgmestre d'une des communes.
En ce qui concerne la problématique de la couverture ASTRID sur cette zone de police et, en particulier, aux abords du parc Paradisio, je puis vous dire que la résolution de cette problématique se trouve dans l'installation future de plus ou moins 70 pylônes; cette installation, planifiée par ASTRID, aura lieu endéans les douze mois.
Cette réponse a, en outre, été confirmée par courriel dès le lendemain au chef de corps de la zone de police.
13.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous prie de m'excuser mais le chef de zone n'a pas transmis l'information. Je vous remercie pour votre rapidité et votre efficacité.
Het incident is gesloten.
Le président: Nous arrivons au point 18 de l'agenda. Plusieurs intervenants sont absents. Ce fonctionnement est pénible. M. Ludwig Vandenhove a retiré sa question n° 19017. Mme Leen Dierick a transformé sa question n° 19338 en question écrite.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het elektronisch stemmen" (nr. 18617)
- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de geautomatiseerde stemming" (nr. 18846)
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanschaf van computers met het oog op het elektronisch stemmen" (nr. 19017)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toekomst van het elektronisch stemmen" (nr. 19031)
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbesteding voor de ontwikkeling van de nieuwe stemcomputers" (nr. 19338)
- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "le vote électronique" (n° 18617)
- M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur le vote automatisé" (n° 18846)
- M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "l'acquisition d'ordinateurs en vue de permettre le vote électronique" (n° 19017)
- Mme Zoé Genot à la ministre de l'Intérieur sur "le futur du vote électronique" (n° 19031)
- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "l'adjudication relative au développement des nouveaux ordinateurs pour le vote électronique" (n° 19338)
14.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u weet dat er sinds 1994 ten dele elektronisch gestemd wordt in België. Volgens de recentste cijfers werd er reeds in 1999 in 143 van de 308 Vlaamse gemeenten digitaal gestemd. Dat wil zeggen dat 49 % van de Vlaamse kiezers door middel van stemcomputers stemt. In Wallonie is dat maar 20 %. We zijn ondertussen tien jaar later en dat systeem is totaal verouderd. Het is niet veilig meer en er zijn geen wisselstukken, wat maakt dat er tegen de volgende federale verkiezingen in 2011 absoluut een nieuw stemsysteem moet komen.
In dat opzicht is er in juli 2005 een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de federale overheid en de deelstaten, die uiteindelijk heeft geleid tot een studieopdracht aan de universiteiten en een overheidsopdracht voor de ontwikkeling van een nieuw stemsysteem. Enkel de federale overheid en de Vlaamse overheid hebben echter geparticipeerd aan die overheidsopdracht. Het Waals Gewest en het Brussels Gewest zouden later kunnen aansluiten.
Heel die procedure is uiteindelijk nogal lang. Er moet eerst een prototype worden goedgekeurd, dat moet worden getest en geëvalueerd. Vervolgens moet er een certificatie door een controleorganisme plaatsvinden, waarna het proefproject kan beginnen. Daarna vindt er een tweede gunning plaats voor de levering van de hardware en tot slot een derde gunning voor de software.
In september heeft de Gunningcommissie drie offertes van drie verschillende kandidaat-bedrijven weerhouden. Nu zal men uiteindelijk moeten komen tot een BAFO, een Best And Final Offer, voor de ontwikkeling van een prototype. Ik heb begrepen dat sindsdien alles geblokkeerd is en er niets meer gebeurd is. De brieven voor de betrokken bedrijven liggen op uw kabinet sinds september van vorig jaar. Dat is ondertussen zes maanden geleden.
Daarnaast stel ik ook vast dat in de begroting van 2010 geen kredieten zijn voorzien voor federale subsidies voor die nieuwe stemcomputers. Men heeft ons tot slot altijd gezegd dat eind 2009 de ultieme deadline was voor het inzetten van die stemcomputers voor de federale verkiezingen van 2011. Men zegt nu zelfs dat ook de lokale verkiezingen van 2012 in het gedrang zouden komen.
Concreet wil ik het volgende vragen, mevrouw de minister. Wat is, ten eerste, de stand van zaken? Gaan we met potlood en papier, met griffel en lei aan de volgende federale verkiezingen deelnemen? Wat gaat er in 2012 gebeuren?
Zult u, ten tweede, uw afspraken met de Vlaamse overheid alsnog nakomen, zodat in 2012 de verkiezingen tenminste georganiseerd kunnen worden op een moderne wijze?
Tot slot, welke maatregelen gaat u nemen?
14.02 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, après les dernières élections régionales et européennes, les gouvernements wallon et bruxellois ont déclaré condamner le système de vote électronique actuel et favoriser le système de vote traditionnel tout en restant ouverts à l'expérimentation d'un nouveau système, à condition que celui-ci permette le contrôle des citoyens électeurs sur les opérations électorales.
La Belgique est le seul des 27 États de l'Union européenne à encore imposer un système de vote automatisé à un nombre significatif d'électeurs: 44 % des électeurs continuent à voter électroniquement. Partout ailleurs, ces systèmes sont abandonnés ou en recul. Le système de scrutin électronique "à la belge" actuel a été condamné pour son manque de contrôlabilité aussi bien par le consortium d'universitaires, auteurs du rapport "BeVoting. Étude des systèmes de vote électronique", rédigé à la demande des administrations fédérale et régionales que par l'OSCE. De plus, il ne répond pas aux exigences en matière de contrôlabilité du Conseil de l'Europe.
À la suite d'une expérience menée aux Pays-Bas démontrant que les votes des citoyens pouvaient être lus à distance, le système du vote électronique a été abandonné. Les sociétés néerlandaises essaient fatalement de recycler leur know how en Belgique. Aussi la société NEDAP annonce-t-elle un nouvel ordinateur de vote qui ressemble étrangement à ce que décrit le rapport BeVoting.
Madame la ministre, la société NEDAP a-t-elle gagné l'appel d'offres pour le prototype demandé par le ministère? À combien s'élève le marché d'élaboration du prototype? Où sera-t-il testé? Madame la ministre, les prochaines élections fédérales approchent et j'aimerais savoir où en est le projet d' "expérimenter" un nouveau système de vote et de dépouillement automatisé?
En ce qui concerne le nouveau système de vote automatisé, pouvez-vous me décrire le plus précisément possible en quoi consisterait ce nouveau système? Dans quelles régions, communes serait-il implanté? Quel contrôle des citoyens sur les différentes étapes du processus électoral prévoirait-il? Quel en serait le coût? Par qui ce coût serait-il assumé? Les zones qui ne seraient pas pourvues de ce nouveau système continueraient-elles à utiliser les vieux ordinateurs qu'il avait été prévu de remplacer en 2006? Quels budgets sont-ils prévus en 2010 et 2011 pour ces marchés et avec quels objectifs? Y a-t-il une date limite pour que les communes vous communiquent leur choix de type de vote pour 2011?
14.03 Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, le matériel dont disposent les communes bruxelloises remonte à un peu plus de dix ans. L'administration fédérale nous a demandé de mettre un terme aux contrats de maintenance. Nous avons obéi à cette instruction. Nous nous retrouvons donc avec du matériel inutilisable, soyons clairs!
Il est question d'un marché portant sur la fourniture d'un nouvel équipement informatique afin de permettre le vote électronique en juin 2011. Des négociations ont été entamées avec les Régions. L'accord de coopération avec la Flandre a été conclu, si je ne m'abuse. Du côté wallon et bruxellois, une demande d'un débat parlementaire a été exprimée. Un nouveau marché a été évoqué, mais cette fois sur un plan européen. Les délais de livraison ne seraient pas respectés pour les élections fédérales de juin 2011, du moins selon certaines rumeurs.
Le marché est-il lancé? Pouvons-nous espérer que le matériel sera bel et bien livré ou bien devons-nous envisager un retour au vote papier pour les prochaines élections fédérales?
14.04 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats wil ik iedereen hier verzekeren dat ik het project elektronisch stemmen zeer belangrijk vind en dat ik er ook mee wens door te gaan.
Je tiens aussi à rappeler que l'État fédéral n'impose pas aux communes l'utilisation du système de vote électronique. Cette décision est prise en toute autonomie par les communes.
Dans le cadre des élections régionales et européennes du 7 juin 2009, toutes les communes qui ont utilisé un système de vote automatisé lors des élections de 2007 se sont unanimement prononcées en faveur de la poursuite de l'utilisation de ce système. Les communes automatisées avaient été consultées à cette fin en conformité avec la résolution parlementaire des 10 et 18 juillet 2008 relative au vote automatisé. Cette résolution prévoyait que les communes automatisées qui souhaitaient retourner au vote papier en auraient la possibilité.
Ik wil er eveneens aan herinneren dat de geautomatiseerde stemsystemen die werden gebruikt tijdens de verkiezingen van juni 2009 volledig voldoen aan de eisen die door de Raad van Europa werden gesteld. Ter uitvoering van de parlementaire resolutie van juli 2008 en het samenwerkingsakkoord met het Vlaams Gewest, werd echter een overheidsopdracht voor de ontwikkeling van een nieuw elektronisch stemsysteem opgestart. Het doel van het nieuwe stemsysteem is de democratische controle beter te waarborgen.
Lors du conclave budgétaire du 13 octobre 2009, mon département n'a pas obtenu le crédit d'engagement de 14 millions d'euros que j'avais sollicité. Ce crédit était destiné à généraliser ce nouveau système à l'ensemble des communes belges. Il correspond à la contribution fédérale, équivalant à 20 % du coût d'investissement total. La Chambre des représentants a entériné cette décision de refus en approuvant la loi budgétaire du 23 décembre 2009.
Omdat het weinig zin heeft een prototype van een nieuw elektronisch stemsysteem te ontwikkelen en een experiment daarmee te organiseren zonder zicht te hebben op een veralgemeende invoering van een dergelijk systeem, werd de verdere afwikkeling van de overheidsopdracht op standstill geplaatst. De procedure kan op elk moment hernomen worden. Dit betekent dan ook dat het samenwerkingsakkoord, gesloten met de Vlaamse overheid, op geen enkel moment geschonden werd.
Lors de sa réunion du 3 février, le comité de concertation m'a chargée de mettre sur pied un groupe de travail interfédéral pour se pencher sur la problématique du vote automatisé et de faire rapport sur ce point à la réunion de ce comité prévue au mois de mars. Je réunirai prochainement ce groupe de travail afin de définir une position commune avec les Régions en prévision des élections législatives de juin 2011. Mais je persiste à demander l'octroi de ce budget le plus rapidement possible.
14.05 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, het antwoord doet de mond openvallen van verbazing. U zet alles on hold. Alles is geblokkeerd. Er is niet in een budget ter zake voorzien voor de federale overheid, wat concreet betekent dat er in 2011 geen stemming met de stemcomputer zal plaatsvinden.
(…): (…)
14.06 Ben Weyts (N-VA): Het zal zo zijn, want de huidige systemen zijn totaal onafdoende. Zij kunnen absoluut niet meer worden gebruikt. Er zijn zelfs geen wisselstukken meer in voorraad. Zij kunnen niet worden gebruikt. Zelfs voor 2012 komt een en ander in het gedrang. Ik stel alleen vast dat de regering van ons land, zoals steeds, het tempo en de visie van de traagste volgt. In Wallonië wil men geen stemcomputers. Dat staat de regio vrij, maar Vlaanderen wil dat wel. Wat is de conclusie van de regering? Er komen geen nieuwe stemcomputers, niet in Wallonië en niet in Vlaanderen. 2011 haalt u zeker niet. Maak daarover niemand nog iets wijs. U haalt dat nooit. Voor 2012 is de kans ook zeer klein. Niettegenstaande het jaartal 2010 gaat dit land niet vooruit naar de eenentwintigste eeuw, maar achteruit naar de negentiende eeuw. Dat u dat doet met België, tot daaraan toe. Dat u Vlaanderen daarin meesleept, vind ik echt beneden alles. U komt de gemaakte afspraken niet na. Ik veronderstel dat het allemaal past in het vernieuwde samenwerkingsfederalisme.
Présidente:
Jacqueline Galant.
Voorzitter: Jacqueline Galant.
14.07 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, cette question de la contrôlabilité par les citoyens électeurs est primordiale. Comme le système de vote électronique actuel ne permet pas un contrôle clair et qu'en outre, les ordinateurs dont nous disposons sont de plus en plus désuets et risquent de ne pas fonctionner, il est urgent de transmettre des instructions claires aux communes pour qu'elles puissent se préparer convenablement, éventuellement à un retour au vote papier. Certains isoloirs ont déjà souvent dû être fermés lors des dernières élections parce que les ordinateurs étaient en panne. J'entends qu'une réunion se tiendra en mars.
Madame la ministre, en période de crise, consacrer de telles sommes au niveau fédéral pour ce type d'expérience me semble être une drôle de priorité, d'autant plus que, si le fédéral prend 20 % à sa charge, cela signifie que les 80 % restants devront être assumés par les Régions ou les communes. À l'heure actuelle, nous avons d'autres priorités!
14.08 Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, j'entends bien votre réponse et je suis inquiet par rapport à l'organisation pratique des élections, en particulier dans les 19 communes bruxelloises qui souhaitent poursuivre le vote électronique. Or, le marché ou les conventions ne sont pas passés entre l'État fédéral, les Régions et les communes.
En tant qu'échevin de la Population en charge de l'organisation des élections, les services de ma commune veulent aujourd'hui absolument une réponse quant à l'installation de ces ordinateurs. Pour être clair, les ordinateurs dont nous disposons aujourd'hui et qui datent de 1999, ne peuvent plus être utilisés. Tant les services d'inspection du ministère fédéral de l'Intérieur que de la Région nous disent que ces ordinateurs sont terminés. J'espère que vous obtiendrez, indépendamment de la question du ticketing, les montants nécessaires à l'obtention de nouveau matériel informatique. Sinon, nous serons contraints de retourner au vote papier. Je souhaite que vous puissiez faire avancer ce dossier et faire en sorte que, dans le cadre de ce groupe de travail interfédéral, on puisse vraiment se mettre d'accord pour dégager au plus vite les montants. Je ne doute pas de votre volonté en la matière.
14.09 Minister Annemie Turtelboom: Dat computers niet meer gebruikt kunnen worden, kan alleen door computerspecialisten bepaald worden. De mogelijkheid bestaat dat bepaalde computers wel nog gebruikt kunnen worden. Ik kan eigenlijk geen zinnig woord zeggen over welk percentage het gaat.
Voor de rest wil ik benadrukken dat ik de budgetten daarvoor vraag.
Daarenboven, het vigerende samenwerkingsakkoord wordt op geen enkel moment geschonden. Dat is net de reden waarom de werkgroep is opgericht.
14.10 Ben Weyts (N-VA): Ik zie niet hoe u het probleem van defecte stemcomputers zult oplossen. Misschien zult u wel plakband gebruiken! Voor sommige pc’s zijn geen wisselstukken meer beschikbaar. De software wordt algemeen als onveilig beschouwd. In die omstandigheden kunnen onmogelijk verkiezingen georganiseerd worden.
14.11 Xavier Baeselen (MR): Je ne connais pas la situation en Wallonie et en Flandre mais, pour Bruxelles, madame la ministre, il nous a été demandé d'interrompre les contrats d'entretien vu la vétusté du matériel: il ne pouvait plus être utilisé. Je souhaite donc que, le plus rapidement possible, le ministère de la Région bruxelloise et le ministère fédéral de l'Intérieur nous envoient les experts capables de nous dire si nous pouvions réutiliser ce matériel; aujourd'hui, cela nous est interdit.
L'incident est clos.
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de staking van de cipiers op 22 januari 2010" (nr. 18622)
- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gevolgen voor de politie van de stakingen in de gevangenissen" (nr. 18745)
- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vervanging door politieagenten tijdens cipierstakingen" (nr. 18760)
- M. Renaat Landuyt à la ministre de l'Intérieur sur "la grève des gardiens de prison du 22 janvier 2010" (n° 18622)
- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'impact des grèves dans les prisons pour la police" (n° 18745)
- Mme Carina Van Cauter à la ministre de l'Intérieur sur "le remplacement par des agents de police lors de grèves des gardiens de prison" (n° 18760)
La présidente: M. Landuyt a transformé sa question n° 18622 en question écrite.
15.01 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, le 21 janvier dernier, le personnel pénitentiaire manifestait dans les rues de Bruxelles, exigeant ainsi des avancées significatives notamment en matière de recrutement, de sécurité dans les prisons et d'amélioration des infrastructures.
Bien que les revendications des gardiens de prison soient légitimes, le remplacement de ces derniers nécessite beaucoup de flexibilité et des efforts supplémentaires de la part des policiers. En effet, les services de police, tant au niveau fédéral qu'au niveau local, doivent, d'une part, assumer les tâches dévolues aux gardiens de prison et, d'autre part, veiller à ce que les sept fonctionnalités de base soient correctement assurées dans chaque zone de police, et ce au regard de l'article 23 de la loi sur la fonction de police, des articles 61 et 62 de la loi sur la police intégrée structurée à deux niveaux et de la directive contraignante MFO-1, sur la base desquels la police locale est chargée du maintien de l'ordre dans les prisons.
En 2008, 47 768 heures ont été prestées par la police dans les prisons pour remplacer le personnel pénitentiaire parti en grève.
Madame la ministre, en cas de grève dans les prisons, comment les tâches sont-elles réparties entre les polices fédérale et locale?
Pouvez-vous nous communiquer les chiffres sur les effectifs utilisés à cette fin en 2009?
Quelles ont été les répercussions pendant l'année 2009 sur les missions de base qui doivent être légalement assurées par les services de police qui remplacent le personnel gréviste?
Président: André Frédéric.
Voorzitter:
André Frédéric.
Vous aviez également indiqué à l'occasion de la commission de l'Intérieur du 20 janvier dernier que votre collègue de la Justice avait l'intention de fixer un service minimal pour les gardiens et ce, dans les deux mois. Pourriez-vous préciser l'état d'avancement de ce projet?
15.02 Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, naar aanleiding van de landelijke staking van 21 tot 23 januari zijn wij andermaal geconfronteerd geworden met een staking van de cipiers. Dat is niet de eerste staking. Al geruime tijd wordt ons land geconfronteerd met stakingsacties. Recent gebeurde dat nog.
Ten gronde begrijp ik de situatie van de cipiers, die dikwijls geconfronteerd worden met moeilijke werkomstandigheden. Toch stellen wij vast dat de politie keer op keer de veiligheid in de gevangenissen moet verzorgen. De politie moet als het ware de opdrachten van de cipiers overnemen binnen de gevangenismuren. Ik begrijp dat het tot de kernopdracht van de politie behoort om, in geval van calamiteiten, te interveniëren binnen de gevangenismuren. Het behoort echter niet tot de kernopdrachten van de politie om de bewakingsopdracht van de cipiers, van Justitie, over te nemen als het ware. Dat zijn twee verschillende dingen.
Wanneer we het hebben over de cijfers, dan denk ik dat het belangrijk is te weten welke impact die interventie door de politie naar aanleiding van stakingsacties van cipiers werkelijk heeft. Weegt dat op de politiepraktijk? Houdt het de politie effectief weg van haar kerntaken? Vandaar dat het belangrijk is dat we die gegevens kennen.
De minister van Justitie heeft, naar aanleiding van de bespreking en de wijzigingen aan de basiswet van de gedetineerden, aangekondigd dat hij, naar aanleiding van ons wetsvoorstel inzake minimale dienstverlening, met u zou overleggen en werkt aan een ontwerp, om desgevallend te komen tot een minimale dienstverlening, ook voor de cipiers. Hij zou daartoe een advies hebben gevraagd aan het Comité P aangaande het beter aflijnen van de taakomschrijving van de politie, enerzijds, en de cipiers, anderzijds.
Naar aanleiding van vragen in de commissie heeft hij recent ook gezegd dat hij het overleg met u en uw diensten heeft heropgestart teneinde te komen tot een gezamenlijk gedragen ontwerp tussen Binnenlandse Zaken en Justitie. Wat is de stand van zaken van dat overleg? Is het effectief opgestart? Is er al enige vooruitgang geboekt?
15.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, voor wat de basisteksten betreft, verwijs ik naar artikel 23 van de wet op het politieambt en de omzendbrief MFO-1. Ingeval de middelen van de lokale politie ontoereikend zijn, kan zij een beroep doen op de nationale solidariteit van de overige lokale korpsen en van de federale politie, op basis van de omzendbrief MFO-2 betreffende de gehypothekeerde capaciteit.
Indien zowel de cipiers als de politie zouden staken, kan ik de politie opvorderen.
Het is duidelijk dat de gevangenistaken een hypotheek leggen op de werking van de politie, die hierdoor ernstige hinder ondervindt voor de uitvoering van haar gewone werking. Ik word hierover regelmatig aangeschreven door bestuurlijke overheden op het niveau van de provincie en van de politiezones.
Je plaide donc avec vigueur pour l'instauration d'un système de service minimal en cas de grève des gardiens. Dans ce contexte, des contacts ont été pris entre le département de la Justice et de la police en vue de rechercher un meilleur équilibre entre le droit de grève des agents pénitentiaires et l'organisation au sein de la prison des services habituels. En clair, il s'agit de prévoir, d'une part, un préavis permettant l'organisation en cas d'intervention policière éventuelle et, d'autre part, l'obligation d'assurer un service minimum au sein des prisons en cas de grève.
De audit vermeld door Mevrouw van Cauter, heb ik gevraagd aan Comité P naar aanleiding van de problemen die er waren met politiemensen van de politiezone Brussel-Zuid tijdens de staking van de cipiers in de gevangenis van Vorst. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend.
Tijdens de staking van 21 tot en met 23 januari 2010 werden op 22 januari in totaal 626 politiemensen van de geïntegreerde politie, zijnde CICAP en CIK, naar 22 gevangenissen gestuurd. Zij moesten de lokale politiezones versterken. In de 11 overige gevangenissen werd niet gestaakt, of was er geen inzet van politie noodzakelijk. Op 21 en 23 januari werden er respectievelijk 179 en 41 politiemensen in versterking gestuurd. Het aantal daaraan gekoppelde voltijdse equivalenten is niet bekend.
Er werden in 2009 in totaal 78 stakingsacties geregistreerd in alle Belgische gevangenissen samen. In 2008 en 2007 waren er dat respectievelijk 125 en 31. In 2010 waren er tot op heden 39 stakingsacties in alle gevangenissen samen.
Het aantal ingezette politiemensen geeft een objectiever beeld van de inspanning die de politie de voorbije jaren leverde bij de vervanging van stakende cipiers. Gedurende heel 2009 werden in totaal 2158 politiemensen in versterking gestuurd om stakende cipiers te vervangen. In 2008 en 2007 waren er dat respectievelijk 3864 en 897.In januari 2010 werden reeds 1019 politiemensen in versterking gestuurd.
Een regeling ter zake dringt zich op. Ik ben daarom blij met de strakke timing die mijn collega van Justitie zich heeft opgelegd.
15.04 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse.
Je pense que vous êtes vraiment consciente qu'il est grand temps de mettre de l'ordre dans tout cela, d'autant plus quand certains bourgmestres et chefs de zone refusent la présence de la police locale. Mais je reviendrai sur cet aspect dans les semaines à venir. J'y insiste: ce n'est pas à la police locale d'assumer toutes ces missions. Elle doit déjà se charger des sept fonctionnalités.
Je poursuivrai donc mon combat en faveur d'un plus grand respect des zones de police.
15.05 Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik denk dat de cijfers voor zich spreken en dat er effectief dringend een wetgevend initiatief noodzakelijk is.
Ik heb uiteraard kennis van de strakke timing die de minister van Justitie zichzelf heeft opgelegd ingevolge onze uiteenzetting in de commissie voor de Justitie. Ik reken op u, mevrouw de minister, om de strakke timing te bewaken en de minister af en toe eens te herinneren aan de gemaakte beloften.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18623 de M. Landuyt est transformée en question écrite.
16 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "la prise en charge financière du centre d'appel 100 à Namur" (n° 18660)
16 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiële tenlastenneming van het hulpcentrum 100 te Namen" (nr. 18660)
16.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, la ville de Namur se trouve actuellement dans une impasse au niveau de la prise en charge financière du centre 100. En effet, les autorités ne sont plus à même de subvenir aux frais de fonctionnement que nécessite la gestion du centre d'appel unifié. Par conséquent, les frais inhérents au recrutement, à la formation du personnel engagé ainsi qu'à l'encadrement du centre d'appel unifié ne sont plus assurés.
La situation est devenue à ce point critique qu'il est difficile pour les services concernés de rendre un service de qualité à la population. Désespérées par cette situation, les autorités idoines ont, à de nombreuses reprises, sollicité une prise en charge par votre département, mais les réponses ont toutes été négatives faute de moyens.
En outre, vous aviez déclaré en commission de l'Intérieur de la Chambre du 6 janvier dernier que le fédéral "ne subsidie qu'une partie du traitement des préposés des centres 100". Or, à mon avis, il s'agit d'une vision limitée des obligations du fédéral dans le respect de ses obligations, puisque l'article 2 de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente dit clairement: "Les frais d'installation et de fonctionnement du système d'appel unifié sont à charge de l'État dans la mesure où les travaux, les recrutements du personnel ainsi que l'achat du mobilier, des machines, des appareils et du matériel estimés nécessaires ont été autorisés par le ministre compétent ou son délégué".
Madame la ministre, la loi prévoit une prise en charge financière des salaires des opérateurs du centre 100 par le fédéral. Comment comptez-vous respecter cette obligation dans le cas du centre d'appel unifié 100 à la ville de Namur?
La loi du 15 mai 2007 a initié une grande réforme des services de secours avec, comme particularité, l'engagement d'un rééquilibrage financier par le fédéral jusqu'à hauteur de 50 % dans les frais des services de secours. Dans cette perspective, comment envisagez-vous la prise en charge financière des frais de gestion des centres d'appel?
Le centre de Namur devrait bientôt adhérer à la plate-forme commune ASTRID. À cette occasion, le fédéral prendra en charge les frais afférents au déménagement et au recrutement d'opérateurs supplémentaires. Mais qu'en est-il de la prise en charge de la gestion, à proprement parler, du centre d'appel? Sera-t-elle assurée par le fédéral? Dans le cas contraire, et au vu des difficultés qu'éprouve la ville de Namur, comment envisagez-vous de garantir un service de qualité à la population?
Pouvez-vous garantir que les agents communaux, statutaires ou contractuels, qui seront transférés pourront conserver des conditions d'emploi au moins égales à celles qu'ils devront quitter?
16.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, dans le cadre de la réglementation actuelle, selon la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente, les communes désignées centres 100 sont tenues d'assurer le fonctionnement régulier de ceux-ci. L'État fédéral quant à lui prend en charge les frais d'infrastructure technologique et de fonctionnement qui y sont directement liés. Il intervient également dans les frais du personnel communal affecté aux centres 100 en remboursant aux communes une partie de ces frais.
Lorsque les agents communaux affectés aux centres 100 auront été fédéralisés en exécution de l'article 206 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, leur traitement sera entièrement pris en charge par l'État fédéral.
Pour ce qui concerne la gestion des centres 100, l'État fédéral a initié un double processus de migration qui est en cours de préparation pour le centre de Namur: la migration du centre 100 vers la nouvelle technologie ASTRID et la migration physique, à savoir le déménagement du centre vers le nouveau site. Les frais afférents à ces migrations sont pris en charge par le fédéral.
Lorsque la fédéralisation des agents communaux et les migrations auront abouti, la gestion du centre 100 sera fédéralisée dans son intégralité, donc entièrement prise en charge par l'État fédéral.
Mes services sont actuellement occupés à la préparation de la migration technologique qui sera pour Namur, en principe, réalisée pour la fin 2010. La première étape de la fédéralisation des agents communaux devrait également débuter mi-2010.
Dans le cadre de la migration technologique, un certain nombre d'agents supplémentaires ont récemment été recrutés par le fédéral. Un premier groupe est en ce moment en formation; le deuxième groupe débutera la formation dès que le premier groupe aura terminé la partie classique et que ces collaborateurs commenceront leur stage au CS 100.
Ils sont donc déjà considérés comme du personnel fédéral et leur formation, comme leur salaire, sont déjà à charge du SPF Intérieur.
Pour ce qui concerne le service à la population pendant les migrations, celui-ci doit évidemment continuer à être assuré. C'est la raison pour laquelle les migrations sont préparées plusieurs mois à l'avance par mes services, avec le personnel en place.
Les modifications qui pourraient intervenir dans les conditions de travail des agents communaux ne sont pas tant le fait de la fédéralisation de leur statut mais principalement de la modification de leur environnement technologique.
Un meilleur service aux citoyens par le biais d'une meilleure coordination des différents services de secours, à savoir la police, l'aide médicale urgente et les pompiers, rend nécessaires les migrations technologiques et physiques des centres 100 actuels. Il sera néanmoins veillé à ce que les agents reçoivent les formations nécessaires à l'utilisation des nouveaux outils informatiques.
16.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse. Une évolution positive se dessine.
Je reviens encore sur cette fameuse loi du 15 mai 2007. Monsieur le président, je souhaiterais sincèrement que notre commission organise un débat d'une demi-journée sur la concrétisation de cette loi. En effet, nous sommes quotidiennement contactés par différents services soucieux de savoir où en est son exécution. Il est grand temps que nous nous penchions sur cette question pour appuyer la ministre dans ses efforts pour parfaire la mise en œuvre de cette loi.
Le président: Votre vœu sera exaucé, monsieur Arens.
16.04 Josy Arens (cdH): Je vous remercie, monsieur le président.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het ter beschikking stellen van de gemeenten van het softwaremodel 'risicoanalyse'" (nr. 18666)
17 Question de M. Raf Terwingen à la ministre de l'Intérieur sur "la mise à la disposition des communes du modèle informatique d'analyse de risque" (n° 18666)
17.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag gaat over het softwaremodel risicoanalyse en werd mij ingegeven naar aanleiding van de opheffing van de bedrijfsbrandweerpost van Ford Genk. Bij de spreiding en de berekening van het risico wordt ook rekening gehouden met dit soort bedrijfsbrandweerdiensten. De opheffing ervan in Genk betekent dat er opnieuw een risicoanalyse moet gebeuren voor de streek. Men moet opnieuw komen tot een gezonde en veilige situatie.
Wat is de stand van zaken voor de modellen die toelaten om de risicoanalyse te becijferen en te begroten? Is er ondertussen een definitief model van risicoanalyse beschikbaar? Kan het ter beschikking gesteld worden van de gemeenten, in casu Genk, om te kijken hoe men tot een optimale inplanting van een eventuele nieuwe brandweerpost kan komen? Kan er eventueel een beroep gedaan worden op de diensten van Binnenlandse Zaken om hen in deze beslissing bij te staan, aan de hand van dit soort software voor risicoanalyse?
17.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, momenteel gebruikt de FOD Binnenlandse Zaken het programma Experian. Dat programma is in 2006 ontwikkeld door een consortium van universiteiten en de firma Adhoc Solutions. Het programma wordt sinds begin 2008 gebruikt om na te gaan hoeveel extra posten er moeten komen en om een minimale dekkingsgraad te bereiken bij een bepaalde interventietermijn.
Het programma voldoet om dat type simulaties in situaties voor toekomstige zones in rekening te brengen. Het is echter zo dat voor het gebruik van dat programma grote expertise op het vlak van informatica vereist is. Het programma is ook niet steeds gedetailleerd genoeg voor specifieke lokale toepassingen in de voorbereiding van de zonale werking en de optimale organisatie van het netwerk van posten.
Omdat er nood is aan een dergelijk instrument voor lokale toepassingen heeft mijn administratie na onderzoek een lastenboek opgesteld, dat vandaag in het Bulletin der Aanbestedingen gepubliceerd wordt. In dit geval moet de procedure voor Europese overheidsopdrachten gevolgd worden, wat inhoudt dat na publicatie potentiële inschrijvers tweeënvijftig dagen de tijd krijgen om hun offerte in te dienen. Nadien zal een selectiecommissie de inschrijvers onderwerpen aan een test op basis van reële Belgische gegevens. De opdracht zal gegund worden aan de kandidaat met de beste score, met name de kandidaat die de meest voordelige offerte heeft ingediend. De bedoeling is dat binnen elke zone een instrument voor de zonale toepassingen van risicoanalyses ter beschikking wordt gesteld. Ik zal u zeker op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen in dit dossier.
L'incident est clos.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de taalkaders bij de Brusselse brandweer" (nr. 18689)
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de taalkaders bij de brandweer en de andere gewestelijke diensten" (nr. 18807)
- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "les cadres linguistiques au sein du service d'incendie bruxellois" (n° 18689)
- M. Bart Laeremans à la ministre de l'Intérieur sur "les cadres linguistiques des services incendie et des autres services régionaux" (n° 18807)
18.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in het kader van de protestacties van de Brusselse brandweer kondigde minister-president Charles Picqué, enerzijds, een aanvraag bij de federale regering en, anderzijds, onderhandelingen tot wijziging van de taalwet aan.
Kan u mededelen wat de stand van zaken inzake de taalkaders van de Brusselse brandweer is?
Wat is het standpunt van de minister over een wijziging van de taalwetgeving?
Bepleit de minister ter zake de omvorming tot de tweetaligheid van de hulpverleners in plaats van de huidige tweetaligheid van de dienst en alle miserie, kommer en kwel die uit voornoemd systeem al vijftien jaar is voortgevloeid? Na vernietiging door de Raad van State van het taalkader is er nu ook een uitspraak van de burgerlijke rechtbank. In afgeleide orde is het een totale janboel.
Stapt u in de omvorming mee? Kan u ermee akkoord gaan dat de beste oplossing om het hele dossier te deblokkeren een wetswijziging is met een overstap naar de tweetaligheid van de hulpverleners in plaats van de tweetaligheid van de dienst?
18.02 Bart Laeremans (VB): Bij de Brusselse brandweer bestaat er groot ongenoegen over het gebrek aan nieuwe taalkaders. Een algemene tweetaligheid lijkt de meest evidente oplossing in toekomstige wetswijzigingen. In 1988 werd de vergissing gemaakt te werken met tweetalige diensten in plaats van met tweetalige gewestambtenaren en brandweermannen. Daardoor zijn er momenteel heel wat praktische problemen. Men moet te veel een beroep doen op Nederlandstalig personeel dat eigenlijk in de minderheid is. Dat heeft heel wat ongenoegen tot gevolg.
Voor een oplossing moet de federale taalwetgeving natuurlijk gewijzigd worden. Op welke manier wil u streven naar een betere taalkennis en een algemene tweetaligheid bij de Brusselse brandweer, en bij uitbreiding bij de andere gewestelijke diensten? Steunt u wettelijke initiatieven ter zake?
Daarnaast is er een soortgelijke problematiek bij de politie waar te nemen, zoals wij vandaag kunnen lezen in de pers. Er heerst ter zake een vorm van algemene wetteloosheid. Taalwetten worden niet toegepast ondanks de verplichte tweetaligheid van de politiemensen. In de praktijk wordt die verplichting echter niet gecontroleerd, noch gesanctioneerd.
Hoe wilt u de tweetaligheid bij de Brusselse politie garanderen, ervoor zorgen dat de wet wordt nageleefd en dat de tweetaligheid wordt gestimuleerd via onder andere extra cursussen? Welke evoluties zijn er ter zake waar te nemen?
18.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de Brusselse hoofdstedelijke dienst voor brandweer en dringende medische hulp is een gewestelijke instelling. Het initiatief voor de vaststelling van een taalkader dient dan ook uit te gaan van het Gewest zelf, net zo wanneer men dat wil aanpassen. Het is dus het Gewest zelf waar het initiatief start.
De stimulering van een verbeterde taalkennis en een veralgemeende tweetaligheid bij de Brusselse brandweer en andere gewestelijke diensten, behoort ook tot de bevoegdheden van het Gewest zelf.
Wat de ondersteuning van de talenkennis bij de Brusselse politie aangaat, kan ik u het volgende zeggen. Vanaf 2003 werd in een specifiek kader een bedrag voorbehouden, het zogenoemd fonds ter financiering van bepaalde onkosten, verbonden aan de veiligheid, die voortvloeien uit de organisatie van de Europese tops en voor de financiële tenlasteneming van de taalopleidingen ten voordele van het personeel van de Brusselse politiezones. Sinds de invoering van die toelage namen tal van personeelsleden deel aan die opleidingen. De meest recente cijfers geven een totaal van 1 950 deelnemers.
In die omstandigheden bestaan er geen plannen om de betreffende artikelen van de taalwetgeving te wijzigen.
18.04 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, uw antwoord wil dus zeggen dat vijftien jaar kommer en kwel zal worden voortgezet. Uiteindelijk zegt u dat de vaststelling van de taalkaders een gewestelijke bevoegdheid is, maar dat heeft nooit tot een oplossing geleid.
Wat wel een federale bevoegdheid is, een bevoegdheid van uw regering en van ons Parlement, is een wijziging van de taalwet. Dat is federale en geen gewestelijke bevoegdheid.
Maar eigenlijk gaan we gewoon door. Brussels staatssecretaris Doulkeridis kondigt nu opnieuw aan dat er een talentelling van de interventies zal komen. Dat zal weer leiden tot een taalkader, opnieuw leiden tot procedures voor de Raad van State, opnieuw leiden tot een vernietiging, opnieuw leiden tot miserie en alle afgeleiden.
Ik roep op tot een deblokkering van de situatie door een wetswijziging op federaal niveau. Wij zijn echt bereid om daarin zeer inschikkelijk en meegaand te zijn, met een overgangsfase, gratis taalcursussen, en dergelijke, om dat probleem toch te kunnen deblokkeren.
We spreken hier trouwens over een dienst die noodsituaties behandelt en daarbij is communicatie essentieel, niet alleen met de inwoners van Brussel, maar ook met pendelaars. Veronderstel dat we binnenkort zitten met een kader van 80/20. In de praktijk kan men dan geen urgentiedienst organiseren, want de korpsoverste zou zich er telkens van moeten vergewissen dat bij elke opdracht altijd één Nederlandstalige mee kan uitrukken, en die mag dan niet achter het stuur zitten, maar moet in de eerste lijn staan, dicht bij de slachtoffers. In de praktijk is dat gewoon niet haalbaar.
Dus, alstublieft, ik roep de meerderheidspartijen, de Vlaamse in de eerste plaats, op tot een fundamentele oplossing, een oplossing via een wetswijziging van de taalwet.
18.05 Bart Laeremans (VB): Ik kan mij bij dat laatste punt zeker aansluiten. Het is een fatale beslissing geweest om in 1989 die tweetaligheid af te schaffen en te zorgen voor zogenaamd tweetalige diensten die dan in de praktijk zeer slecht functioneren.
Alle ambtenaren in Brussel, en dit geldt zeker voor de hulpdiensten, hebben er alle belang bij om de tweede landstaal te kennen. Ook persoonlijk, wanneer dit gestimuleerd wordt met taalpremies, is dit alleen maar een verrijking. Dit geldt zeker voor mensen die met ambulances rondrijden, want de brandweerdiensten zijn ook op vele plaatsen in Brussel verantwoordelijk voor de dienst 100 en het is nogal logisch dat zij een gelijkaardig systeem zouden hebben als de politie.
Wat de politie betreft, daar bent u dan wel ten volle voor verantwoordelijk. Het is een beetje te gemakkelijk om te zeggen dat er al 1 950 mensen hebben deelgenomen aan die cursussen. Als we op het terrein geen resultaten zien en als er een zodanig groot verloop is bij de politiediensten dat veel van die politiemensen na enkele jaren, of uiterlijk na 5 jaar, alweer ergens naar het platteland gaan en Brussel verlaten, dan moet daar veel meer garantie zijn dat de wet wordt nageleefd. Bij de politie is het immers een wettelijke verplichting voor de lokale diensten, dat iedereen die daar in dienst is tweetalig is. Blijkens de cijfers die de jongste dagen zijn opgedoken is dat helemaal niet het geval.
Ik mis ambitie in uwen hoofde om daar iets aan te veranderen. Ik vind dat zeer spijtig en wij gaan u daar zeker nog over ondervragen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 18700 van mevrouw Galant komt te vervallen omdat zij niet aanwezig is.
19 Vraag van de heer Jean Marie Dedecker aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inzet van de operationele misdrijfanalisten bij de federale politie" (nr. 18705)
19 Question de M. Jean Marie Dedecker à la ministre de l'Intérieur sur "le recours aux analystes criminels opérationnels au sein de la police fédérale" (n° 18705)
19.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, de federale gerechtelijke politie wordt geacht om zich vooral toe te spitsen op onderzoeken waarbij vooral gespecialiseerd recherchewerk belangrijk is. Eén van die specialiteiten is het werk van de operationele misdrijfanalisten. Nog maar onlangs is gebleken dat de analyses van deze specialisten cruciaal zijn en zelfs onontbeerlijk blijken in bepaalde moeilijke onderzoeken. Het is een feit dat een lopend onderzoek dat wordt ondersteund door een misdrijfanalyse in ieder geval efficiënter kan worden gevoerd.
Hieromtrent heb ik dan ook nogal een uitgebreide vragenlijst voor u, mevrouw de minister.
Hoeveel leden van de federale gerechtelijke politie zijn momenteel in het bezit van een brevet van Operationeel Misdrijfanalist, de zogenaamde OMA’s?
Hoeveel van die gebrevetteerde OMA’s werken effectief als operationeel misdrijfanalist bij de federale gerechtelijke politie van een gerechtelijk arrondissement en hoeveel op het centraal niveau?
Is de minister op de hoogte dat er in meerdere gerechtelijke arrondissementen een tekort is aan deze mensen en dat als gevolg hiervan in sommige onderzoeken geen analyse kon gebeuren tijdens het lopende onderzoek of pas nadat het lopende onderzoek is vastgelopen?
Wat is de verhouding van de gevoerde onderzoeken binnen de federale gerechtelijke politie met een volledige analyse en zonder dergelijke analyse?
Zijn er cijfers bekend over de verhouding tussen opgeloste en onopgeloste misdrijven waarbij al dan niet gebruik gemaakt is van de ondersteuning van een operationele misdrijfanalist?
Met betrekking tot de verloning en de inschakeling van de Operationele Misdrijf Analisten blijkt één en ander weinig logisch te verlopen. Blijkbaar krijgt een OMA, nadat hij of zij heeft voldaan aan de strenge selectievoorwaarden na een gespecialiseerde opleiding van 6 maanden gevolgd te hebben, wel de functie van rechercheur met bijzondere specialisatie, maar worden deze operationele personeelsleden van de federale gerechtelijke politie op administratief vlak, wel ingedeeld onder de zogenaamde beheersfuncties. Dit heeft als gevolg dat deze specialisten eigenlijk benadeeld worden ten opzichte van hun collega’s rechercheurs die geen misdrijfanalist zijn. Dit laatste heeft dan weer als gevolg dat er de laatste jaren een nijpend tekort is aan dergelijk personeel. Is de minister hiervan op de hoogte? Wat zal de minister hiervoor ondernemen?
19.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, van de 96 operationele bedrijfsanalisten van de federale gerechtelijke politie werken er 78 in de gedeconcentreerde directies en 18 op het centrale niveau.
De federale gerechtelijke politie streeft een verdeling na van één operationeel misdrijfanalist, OMA, per 25 rechercheurs, wat neerkomt op een totaal van 132 OMA’s die operationeel zouden moeten zijn. De verdeelsleutel van één OMA op 25 rechercheurs is gestoeld op het feit dat de OMA’s in omvangrijke en complexe gerechtelijke dossiers worden ingezet.
De beslissing om al dan niet een misdrijfanalyse uit te voeren berust bij de magistraat die de leiding heeft over het onderzoek. Indien er door gebrek aan misdrijfanalisten geen analyse kan worden uitgevoerd, voorziet de richtlijn COL 4/2001 in een arbitrageprocedure. Het komt erop neer dat de magistraten onderling moeten bepalen welk onderzoek volgens hen het belangrijkste is. Indien zij niet tot een overeenkomst kunnen komen, wordt de vraag tot arbitrage voorgelegd aan de federale procureur.
Mijnheer de voorzitter, ik zal aan de leden van de commissie een tabel overhandigen met de verdeling van de analyses en technische steun voor de jaren 2002 tot 2009. Ik kan u zeggen dat het aantal analyses van 224 in 2002 naar 518 in 2009 is gegaan. De technische steun is gestegen van 397 naar 1 407. In totaal geeft dat tussen 2007 en 2009 een evolutie van 621 naar 1 925.
Wij beschikken niet over de verhouding tussen opgeloste en onopgeloste misdrijven waarbij al dan niet gebruik is gemaakt van de ondersteuning van een operationele misdrijfanalist.
Om een meerwaarde binnen het onderzoek te verlenen worden de OMA’s bijkomend opgeleid. Een functionele opleiding voor operationele misdrijfanalyse heeft een duur van 763 uren gespreid over zes maanden met een eindevaluatie. Binnen de federale gerechtelijke politie bestaan er zeven bijzondere gespecialiseerd functies, operationele misdrijfanalyse is er een van.
De analisten ontvangen een bijzondere functietoelage, maar geen forfaitaire vergoeding voor werkelijke onkosten. Dit is het resultaat van de redenering die stelt dat een operationele bedrijfsanalist in principe geen werkelijke onderzoekskosten heeft, wat ook zo is. Hij kan echter in bepaalde gevallen een dagelijkse vergoeding ontvangen in cumul van de analistentoelage. Dat lijkt mij te volstaan. Ik ga er tenslotte van uit dat vele personeelsleden nog andere motivaties hebben dan het louter pecuniaire.
19.03 Jean Marie Dedecker (LDD): Dank u, mevrouw.
Het incident is gesloten.
20 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "la sécurité à l'aéroport de Charleroi" (n° 18667)
20 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid op de luchthaven van Charleroi" (nr. 18667)
Le président: Monsieur Baeselen, je vous donne la parole malgré le fait que n'étiez pas là au bon moment!
20.01 Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, des policiers fédéraux en charge de la sécurité dans les aéroports font état de leur inquiétude quant aux conséquences, en termes de sécurité, d'un manque de personnel dans certains aéroports, et en particulier à l'aéroport de Bruxelles Sud-Charleroi.
Le nombre de passagers, en provenance de toutes les régions du pays, y est passé de 4 millions en 2008 à 5,7 millions en 2010. Par contre, le nombre de policiers affectés à la sécurité a été réduit de 48 à 35, et la moitié d'entre eux seraient de jeunes policiers n'ayant même pas suivi les deux mois de formation du brevet contrôleur.
Madame la ministre, pouvez-vous nous donner plus de précisions quant au nombre de policiers patrouillant sur le terrain à l'aéroport de Charleroi? Pourquoi le nombre de policiers affectés à la sécurité a-t-il été réduit de près de 30 % dans cet aéroport? Certaines compétences relèvent de la zone, mais certaines autres de la police fédérale. Quelles mesures comptez-vous prendre afin de remédier à cette situation?
20.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Baeselen, je connais la situation actuelle à laquelle vous faites allusion. Je me permets de faire référence à ma réponse à la question orale du 17 décembre 2009, posée par M. Josy Arens. D'après mes informations, le nombre de passagers de l'aéroport était d'environ 3 millions en 2008 et de 4 millions en 2009. Les prévisions pour 2010 sont d'environ 5,7 millions d'utilisateurs.
À court terme, un renfort d'une dizaine de membres du personnel détachés est attendu. De manière plus structurelle, une adaptation du tableau organique m'a été soumise récemment. Un renforcement structurel est en effet envisagé, et ce à juste titre.
20.03 Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, le premier renfort de dix policiers est donc attendu à court terme.
20.04 Annemie Turtelboom, ministre: En effet.
Het incident is gesloten.
21 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "le déménagement du poste de circulation de Mons" (n° 18700)
21 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verhuis van de verkeerspost van Bergen" (nr. 18700)
21.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, depuis 25 ans, le poste de circulation de Mons est logé au Chemin de la Procession à Mons, dans un bâtiment de la police sis dans l'intra-muros. Toutefois, ASTRID nécessitant de plus en plus de place, le service circulation doit déménager. La gare autoroutière de Houdeng serait réquisitionnée et affectée à ce nouvel emploi.
Il va de soi que les policiers montois ne sont pas très heureux de cette décision, d'autant que, pour accéder à leur matériel, les policiers devraient passer par la partie privée du bâtiment. Ils éprouvent un petit problème de conscience à l'idée de verbaliser éventuellement des camionneurs de la société qui les héberge.
Qu'en est-il du coût de location d'une partie d'un bâtiment privé tel que celui-là? Ce déménagement était-il nécessaire? Une solution n'existait-elle pas sur le territoire montois? La police ne possède-t-elle pas d'autres bâtiments pouvant accueillir ce service en privilégiant la proximité?
21.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, je souhaite d'abord préciser que le bâtiment concerné se compose d'une partie bureaux, uniquement utilisée par la police, et d'une partie hangars, divisée en deux. L'une est sécurisée par un mur et une porte blindée pour stationner les véhicules de police; l'autre est utilisée par le propriétaire pour entreposer du matériel.
Dans le dossier de projet de location, il est prévu que cette dernière partie privée se trouve entre les parties sécurisées destinées à la police. Il est cependant tout à fait possible pour la police de passer des bureaux aux garages sans traverser l'entrepôt, et ce en passant par l'extérieur. Cependant, la décision finale est toujours en suspens car la police pourrait aussi disposer d'une zone de stationnement attenant aux bureaux, ce qui éviterait de devoir traverser la partie privée ou de passer par l'extérieur.
Cela étant, le déménagement lui-même reste indispensable. En effet, le centre d'information et de communication du Hainaut doit pouvoir disposer au plus vite des locaux actuellement utilisés par le poste de circulation de Mons, dans le cadre du passage au 112. Cela explique aisément les limites dans les recherches d'alternatives et le déménagement dans un très court délai. La police fédérale ne dispose pas d'autres bâtiments disponibles. L'option de location a donc été retenue.
Pour la recherche il a été tenu compte des locations actuellement disponibles sur le marché répondant aux besoins d'un poste de circulation et situées à proximité de l'autoroute. Différents bâtiments ont été visités, tous dans le zoning de Houdeng, par les responsables de la police fédérale de la route.
Le bâtiment dont il est question est celui qui répond le mieux aux besoins de ces services, notamment en raison du fait qu'il est situé à 500 mètres de l'autoroute, ce qui va encore diminuer les délais d'intervention.
Pour les coûts, je vous renvoie vers mon collègue des Finances dont dépend la Régie des Bâtiments.
21.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie.
Il est tout de même interpellant que la police doive louer un bâtiment privé pour y loger ses policiers. Je vous avouerai que d'un point de vue déontologique, cela me pose problème. Ils vont être logés dans le même bâtiment. Je me suis rendue sur place et j'ai pu constater qu'il n'y a pas de mur, aucune séparation. Ils sont en contact avec le personnel de l'autre société! Cela pose un problème qui devrait être étudié plus en profondeur même si la réponse semble très technique. En tout cas, les policiers sont très embêtés car ils vont contrôler les personnes avec qui ils vont cohabiter.
Par ailleurs, je crois qu'il y a d'autres bâtiments vides et il était peut-être possible de trouver un bâtiment public disponible dans la région de Mons-Borinage. Je vais approfondir le sujet et reviendrai peut-être vers vous.
Het incident is gesloten.
Le président: Nous allons poursuivre. Soyez tous bien attentifs car il nous reste une heure et je compte épuiser l'ordre du jour. Que chacun soit à sa place au moment de sa question, autrement elle sera reportée.
La question no 18707 de Mme Muriel Gerkens est reportée.
22 Question de M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des services d'incendie" (n° 18739)
22 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de brandweerdiensten" (nr. 18739)
22.01 Joseph George (cdH): Madame la ministre, les services d'incendie sont organisés en classes X, Y et Z. Est-il possible de connaître le coût de l'organisation de ces divers services?
Dans le cadre de la future réforme, il est prévu par les dispositions légales (article 67) que les communes ne devront pas contribuer davantage que leur apport actuel. Y aura-t-il une mutualisation des risques et des charges entre les communes? Le coût actuel est très différent selon que les villes et les communes organisent un service ou sont desservies par un service. On peut d'ailleurs se demander si les choix opérationnels n'ont pas été guidés par des impératifs financiers.
22.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur George, mes services disposent des données relatives au coût des services d’incendie pour l’année 2007. Ces données ont été récoltées via la circulaire ministérielle de juin 2008 relative à la mise en oeuvre de la loi de 2007 relative à la sécurité civile. Les données concernant le financement des services d’incendie ont été récoltées auprès des communes elles-mêmes, sur la base de cette circulaire et à l’aide d’un formulaire relatif aux finances.
Il va de soi que les données reçues ne pouvaient être utilisées comme telles sans un contrôle et une analyse préalable. Ce contrôle a été exécuté à plusieurs niveaux par les services des gouverneurs, les associations wallonnes et flamandes des Villes et Communes et les receveurs communaux. Je tiens ces tableaux à votre disposition.
Il ressort des données financières qu’à l’heure actuelle le coût annuel des services d’incendie varie d’une commune à l’autre. Dans les futures zones de secours, c’est le conseil de la zone qui sera compétent pour fixer chaque année les dotations des communes sur la base d’un accord intervenu entre les différents conseils communaux concernés. À défaut d’un tel accord, la dotation de chaque commune sera fixée par le conseil, conformément aux modalités de calcul et de paiement des dotations communales déterminées par le Roi.
La délimitation des zones a été déterminée conformément à la procédure décrite à l’article 15 de la loi de mai 2007 relative à sécurité civile, sur la base de l’avis de comités consultatifs provinciaux et national. Cet avis tient compte des impératifs locaux et provinciaux mais également de l’expertise opérationnelle des pompiers. En effet, mon prédécesseur avait largement encouragé les comités consultatifs provinciaux à s’entourer de l’avis des services d’incendie. Par ailleurs, la voix du terrain a pu se faire entendre également au sein du Comité consultatif national où siègent les représentants des fédérations des pompiers.
22.03 Joseph George (cdH): Madame la ministre, je souhaite évidemment entrer en possession du tableau. Cela me paraît être un élément essentiel. Je suppose que la divergence entre les coûts qui existe actuellement disparaîtra à l'avenir.
22.04 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, je peux fournir les tableaux qui concernent les provinces. Si M. George a besoin de tableaux plus détaillés, je les lui enverrai par voie électronique car il y en a trop!
22.05 Joseph George (cdH): Madame la ministre, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
23 Question de M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "le financement des services de secours" (n° 18742)
23 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de hulpdiensten" (nr. 18742)
23.01 Joseph George (cdH): Madame la ministre, les articles 67 et suivants de la loi du 25 mai 2007 prévoient le mode de financement des zones de secours: par les dotations des communes de la zone; par les dotations fédérales; par les éventuelles dotations provinciales; par la rétribution des missions dont le Roi autorise la récupération et enfin par diverses sources.
Dans l'état actuel de la législation, ce sont les villes et communes qui hébergent un centre régional d'incendie qui supportent la plus grande partie des charges des zones pour les communes desservies. La répartition actuelle est décidée sur la base des comptes desdites villes et communes et d'une clef de répartition établie par les gouverneurs des provinces.
Les villes et communes qui organisent un service régional d'incendie ne récupèrent les sommes avancées aux villes et communes desservies que deux, voire trois ans plus tard. Nous allons passer d'un système ancien, qui répartissait les sommes a posteriori, à un nouveau, qui répartira immédiatement les dotations par douzièmes provisoires.
Madame la ministre, envisagez-vous, pendant une période transitoire, d'inviter vos gouverneurs de province à modifier la clef de répartition utilisée auparavant? Ou bien souhaitez-vous que cette répartition tienne dès à présent compte des ratios prévus par la nouvelle loi? Enfin, le principe régissant les modalités du calcul futur tiendra-t-il compte des nouveaux critères prévus dans la loi de 2007 ou bien conservera-t-il les anciens critères?
23.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur George, les modes de financement et les critères énoncés aux articles 67 à 69 seront appliqués lors de la mise en œuvre des zones. En attendant, les règles applicables en matière de répartition des frais admissibles demeurent inchangées. Le passage du système actuel de répartition des coûts au mécanisme de financement des zones entraînerait vraisemblablement une période de coexistence des deux systèmes. Je n'écarte pas l'idée d'une période transitoire qui permettrait de passer du système actuel au système de financement des zones de manière aussi souple et harmonieuse que possible.
Un groupe de travail spécifique "Finances" a procédé à divers exercices et simulations et défini une approche pour l'utilisation et la pondération des critères fixés par la loi. Il ne s'agit pour l'heure que d'un avant-projet. Actuellement, la clef de répartition des frais des services d'incendie entre les communes prend déjà en compte trois des cinq critères prévus par la loi de 2007: la population, le revenu cadastral et les risques. Si un système transitoire devait être envisagé, il va sans dire que les critères définis par la loi en formeraient l'assise.
23.03 Joseph George (cdH): Vu notre ordre du jour, je n'ai rien à ajouter, monsieur le président.
Het incident is gesloten.
24 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation de scanners corporels dans les aéroports" (n° 18744)
24 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van bodyscans op de luchthavens" (nr. 18744)
24.01 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, les États-Unis enjoignent l'Union européenne de renforcer les systèmes de sécurité des passagers par la mise en place de scanners corporels, suite à l'attentat raté survenu le 25 décembre dernier sur un vol Amsterdam-Detroit.
Aujourd'hui, il n'existe pas de politique européenne commune sur le sujet et aucune règle européenne n'empêche les États de se doter d'un tel système. D'ailleurs, les pays européens réagissent très différemment en la matière. La France et l'Italie envisagent d'expérimenter l'appareil très prochainement, tandis que les Pays-Bas et le Royaume-Uni ont décidé d'équiper leurs aéroports de tels systèmes. L'Allemagne et l'Espagne sont plus sceptiques face à une telle installation.
Les ministres de l'Intérieur se sont réunis le 21 janvier dernier pour discuter de l'utilisation des scanners corporels dans les aéroports des États membres. Quelle position y avez-vous défendue?
En octobre 2008, les eurodéputés avaient réclamé des études sur l'impact économique et éthique, et sur les éventuelles conséquences des scanners corporels sur la santé humaine. Quelles conclusions tirez-vous de ces études, si vous les possédez?
24.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Arens, lors du Conseil informel des ministres de l'Intérieur, le 21 janvier 2010 à Tolède, en présence de la secrétaire d'État américaine en charge de la Sécurité intérieure, s'est tenu un débat sur la lutte contre le terrorisme, la sécurité dans les aéroports et sur le recours éventuel à des scanners dans les aéroports.
La présidence espagnole a toutefois rappelé qu'il n'existait pas de consensus européen concernant l'utilisation des scanners corporels. La Commission européenne devrait présenter une étude d'impact tenant compte entre autres des aspects économiques et éthiques, tel que demandé par le Parlement européen en octobre 2008 sur le sujet. Sur la base de ce rapport, un débat aura lieu entre les ministres européens en charge du Transport.
La Belgique n'a donc pas eu à défendre une position à ce stade. Personnellement, il me semble fondamental d'examiner clairement les incidences sur la santé. Si une décision est prise au niveau belge, celle-ci doit également avoir été prise au niveau européen. Il ne sert à rien d'installer des body scanners à Bruxelles, si l'on peut prendre le train ou l'avion à partir d'Amsterdam ou de Paris.
24.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Si j'ai bien compris, les études demandées en 2008 ne vous sont toujours pas parvenues.
Le président: Ce sont de longues études!
L'incident est clos.
25 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politie in burger op EU-vluchten" (nr. 18752)
25 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les policiers en civil sur les vols dans l'UE" (n° 18752)
25.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de Europese ministers van Binnenlandse Zaken hopen blijkbaar tegen eind april een aantal maatregelen klaar te hebben om de veiligheid op de luchthavens te verbeteren. Dat bleek althans uit een vergadering van verschillende Europese ministers van Binnenlandse Zaken in het mooie Toledo.
Een van de maatregelen die werd overwogen, was om politiemensen in burger op Europese vluchten te laten meevliegen, zoals dat ook het geval is op Amerikaanse vluchten.
Mevrouw de minister, kunt u wat meer toelichting geven bij deze maatregelen die de veiligheid zouden moeten verbeteren? Hoe ziet u de inzet van politiemensen in burger op Europese vluchten? Staat hierover iets in het Verdrag van Prüm?
25.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de maatregelen die worden voorbereid om de veiligheid op de luchthavens te verbeteren hebben enerzijds betrekking op de organisatie van een snelle en gerichte informatie-uitwisseling over mogelijke veiligheidsproblemen en staan anderzijds in verband met de controlemaatregelen die een gepast antwoord moeten geven afhankelijk van het concreet dreigniveau. De details moeten nog worden uitgewerkt.
Een van de mogelijke maatregelen is inderdaad de inzet van gewapend veiligheidspersoneel op bedreigde vluchten, de zogenaamde Air Marshal. Het is nog niet uitgemaakt of het politiemensen moeten zijn of dat hiervoor ook veiligheidspersoneel van de luchtvaartmaatschappijen kan worden ingezet. Hoe dan ook, een maatregel van die aard kan voor mij overwogen worden wanneer het dreigniveau toeneemt. Air Marshals kunnen dan sporadisch tijdelijk of permanent worden ingezet op bepaalde bedreigde vluchten.
Op dit ogenblik is er nog geen sprake van de inzet van gewapende agenten aan boord van Europese vluchten. In de toekomst kan dat veranderen. Alles hangt daarbij af van de evolutie van de dreiging op onze vluchten.
Het Verdrag van Prüm voorziet inderdaad in de mogelijkheid om gewapende veiligheidsmensen in te zetten op lijnvluchten.
25.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, uit uw antwoord leer ik dat wij wachten of uitkijken hoe de dreiging groeit en dat wij deze maatregel achter de hand houden.
L'incident est clos.
26 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dringende oproepen van politie" (nr. 18753)
26 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les appels d'urgence à la police" (n° 18753)
26.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit een rapport van de algemene inspectie van de politie zou blijken dat de politie in de helft van de gevallen binnen de 16 minuten ter plaatse is. In 90 procent van de gevallen handelen zij binnen de 44 minuten een oproep af. De studie werd besteld door uw voorganger.
Als oplossing voor de vertraagde reacties is voorgesteld om eerstehulpploegen op te richten en in een betere communicatie bij de ploegwissels te voorzien.
Mevrouw de minister, kunt u meer toelichting geven bij de resultaten van de studie? Wat is uw reactie op de aanbevelingen van de algemene inspectie? Welke maatregelen zult u nemen om de CIC's beter te bemannen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gezamenlijke meldkamers? Wanneer zal dit in alle provincies operationeel zijn? Is er reeds een doorbraak over het statuut voor de calltakers? Hebt u zicht op de gemiddelde interventietijden per provincie?
26.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de notie dringende oproep blijkt in de praktijk niet steeds overeen te komen met wat de facto als echt dringende oproepen moet worden beschouwd. In de geregistreerde cijfergegevens zitten hierdoor gegevens over interventietussenkomsten die betrekking hebben op gebeurtenissen die in werkelijkheid niet dringend blijken te zijn. Eens de tussenkomende politiedienst vaststelt dat een dergelijke dringende oproep toch niet echt dringend is, wordt deze dan ook als niet-dringend behandeld, met lange interventietermijnen tot gevolg. De registratie van de termijnen geschiedt echter formeel onder de notie of categorie “dringende oproep”.
Daarnaast zijn de in het rapport aangehaalde gegevens voor een belangrijk deel gebaseerd op datatransmissie van interventiestatussen. Deze statussen zijn codes die de ploegen zelf doorgeven aan de meldingskamer, zoals: wij hebben de oproep ontvangen, wij zijn onderweg of we komen ter plaatse. De AIG-studie heeft uitgewezen dat deze meldingen niet steeds stipt gebeuren. De interventieploegen laten in geval van dringende tussenkomsten namelijk frequent na om bijvoorbeeld de status “aangekomen ter plaatse” door te geven. De geregistreerde gegevens met betrekking tot de dringende interventietijden geven hierdoor enigszins een vertekend beeld. Een zaak is wel duidelijk: met betrekking tot de interventies die door de politiediensten intuïtief als hoogdringend worden ervaren en die dan ook als echt dringende tussenkomsten moeten worden beschouwd, stelt het AIG-rapport formeel dat er in principe voldoende snel tussengekomen wordt. In de praktijk zijn er dan ook weinig of geen klachten met betrekking tot de interventietermijnen.
Uiteindelijk heeft de AIG in totaal 18 daadwerkelijke verbeteropportuniteiten geïdentificeerd, die kunnen bijdragen tot de verbetering van de interventietermijnen. De twee zogenaamde oplossingen die u aanhaalt, behoren daar echter niet toe. De speciale eerste hulpploegen werden enkel in de marge gesuggereerd als bijkomende mogelijkheid voor de grootstedelijke gebieden. Verder is er bij de ploegwissels soms een laattijdige inlogging, met andere woorden een laattijdige aanmelding van hun paraatheid in het informaticasysteem van de meldkamers. Dat kan op sommige plaatsen dus punctueel beter. De noodhulp in ons land mag inderdaad niet in het gedrang komen. Met deze bekommernis zal ik aan de federale en aan de lokale politie vragen dat de personeelseffectieven van het CIC op peil blijven. Hetzelfde geldt voor de neutrale calltakers. Wat deze laatste betreft, dient nog een inspanning geleverd te worden voor het CIC Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De federale staat heeft het initiatief genomen voor de ontwikkeling van een dubbel migratieproces van de hulpcentrales: de migratie van de 100-centrales naar de nieuwe cat-ASTRID-technologie en de fysieke migratie, meer bepaald de verhuis van de centrales naar dezelfde site als de CIC’s. De huidige planning is als volgt: Antwerpen, Limburg en Namen in 2010, West-Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg in 2011 en Luik, Waals-Brabant en Brussel in 2012. Er is in voorzien dat alle aangestelden van 100-centrales overgaan van een gemeentelijk naar een federaal statuut, zoals ik al verscheidene keren op vorige vragen in het Parlement heb geantwoord. Ik verwijs voor meer gedetailleerde informatie dus naar die eerdere vragen.
Het AIG-verslag verduidelijkt ter zake het volgende. Wat de interventietermijnen van gemiddeld 10, 20 en 30 minuten betreft, zijn de resultaten in de provincies Henegouwen, Luxemburg, Namen en Luik duidelijk minder goed. Antwerpen, Vlaams-Brabant en Waals-Brabant scoren het best.
Brussel-Hoofdstad scoort gunstig voor de interventietermijnen beneden de 10 minuten. 10 % van de dringende interventies binnen de provincie Henegouwen kent een interventietermijn van langer dan een uur.
26.03 Michel Doomst (CD&V): Ik dank u, mevrouw de minister, voor de alleszins bemoedigende vaststelling dat de interventietijd toch onder controle blijft. Ik hoop dat wij, op basis van het rapport, tijdens de komende maanden toch verbeteringen kunnen aanbrengen in het gehele proces van de interventie op de plaatsen die door het rapport zijn aangeduid.
L'incident est clos.
27 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "communicatieproblemen" (nr. 18754)
27 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les problèmes de communication" (n° 18754)
27.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, met het oog op de aanpak van drugsrunners in Limburg werd de samenwerking met Nederland geoptimaliseerd en geïntensifieerd. Fedland, een samenwerking van het Belgisch federaal parket en het Nederlands landelijke parket, brengt bijvoorbeeld de grote drugsbaronnen in kaart die vanuit Nederland naar België zijn afgezakt. Toch bleken er vorig jaar nog een aantal communicatieproblemen te zijn.
Wat is de stand van zaken in de samenwerking? Hebben beide landen Europese steun gekregen om de systemen beter op elkaar af te stemmen? Hoe ziet u de samenwerking met Nederland in de toekomst evolueren?
27.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, wat betreft de samenwerking met Fedland, moet ik wel zeggen dat het een dossier is van het Federaal Parket en dus strikt genomen onder de bevoegdheid valt van de minister van Justitie. Ik ben er wel van op de hoogte dat er in belangrijke gerechtelijke dossiers samengewerkt wordt met het Nederlands Landelijk Parket, en dat die samenwerking werd uitgebreid met de aanpak van de cannabisplantages.
Betreffende de samenwerking over de drugsrunners, kan ik het volgende zeggen. Die samenwerking wordt niet enkel beperkt tot drugsrunners, maar wordt verder ontwikkeld rond de problematiek van het drugstoerisme. We blijven deelnemen aan de gemengde patrouilles op Nederlands grondgebied door het systematisch inzetten van twee leden van de federale politie bij de ploegen van het Joint Hit Team in Breda en Maastricht.
Tijdens het laatste Hazeldonkoverleg eind 2009 werd ook beslist om de informatie-uitwisseling tussen de vier betrokken landen, namelijk Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk, verder te versterken. Hetzelfde geldt voor de inspanningen die daaraan worden gebonden op het gebied van criminaliteitsanalyse. De uitvoering van de gecoördineerde Hazeldonkacties wordt bijgestuurd, zodat de middelen doeltreffender ingezet kunnen worden.
Volledigheidshalve wil ik ook melden dat de doelstellingen van de Hazeldonksamenwerking aangepast werden, en ook de Nederlandse collega’s nu het belang inzien van de ontmanteling van de criminele organisaties achter de runners en de drugspanden. Naast deze federale initiatieven blijft ook de Euregionale Taskforce Drugsrunners actief en komen de lokale partners regelmatig over de grenzen samen.
Ik zie op korte termijn geen nood aan de ontwikkeling van bijkomende initiatieven. Ik denk dat we het accent moeten leggen op de opvolging van de bestaande initiatieven.
Wat de compatibiliteit tussen het Belgische ASTRID-netwerk en het Nederlandse netwerk betreft, kan ik u zeggen dat de federale politie, in afwachting van de Europese oplossing voor grensoverschrijdende radiocommunicatie, een specifiek systeem voor het grensgebied met Nederland heeft ontwikkeld. Dat systeem bestaat uit een koppeling van de radiosystemen, waardoor er binnen een bepaalde regio radiocommunicatie mogelijk is.
27.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, in die gevoelige streek en rond zo’n ernstige problematiek is het inderdaad goed dat de afspraken maximaal worden nagekomen. Wij hopen dat de compatibiliteit in de toekomst nog zal toenemen.
L'incident est clos.
28 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "incidenten op het openbaar vervoer" (nr. 18755)
28 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "des incidents dans les transports en commun" (n° 18755)
28.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dit is een heel actuele vraag, want ook gisteren verschenen in de pers weer artikels over agressie op het openbaar vervoer. De kwestie is en blijft zorgwekkend.
Het aantal incidenten is blijkbaar een aantal jaren rond 13 000 aangiftes per jaar blijven hangen. De grootste plagen blijken diefstal en afpersing te zijn. Het is ook opmerkelijk dat de helft van de feiten zich afspeelt op klaarlichte dag. De meeste problemen spelen zich af in Brussel en Antwerpen, maar ook in Schaarbeek, Sint-Gillis en Luik gaan de cijfers jaar na jaar in stijgende lijn. Een aantal maanden geleden hebt u gezegd dat u zich bewust was van de problemen en dat tegen eind 2009 de resultaten van een grootschalig onderzoek werden verwacht.
Hebt u al zicht op het aantal incidenten van vorig jaar en de evolutie? Zijn er bepaalde steden of gemeenten die qua aantal een merkbaar verschil vertonen? Wat zijn de resultaten van het grootschalige onderzoek? Kunnen daaruit reeds oplossingen voor het zorgwekkende probleem gedistilleerd geworden?
28.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het aantal geregistreerde feiten in 2009 op het openbaar vervoer is nog niet voorhanden. Ik zal die gegevens bezorgen zodra ze beschikbaar zijn.
In het wetenschappelijks onderzoeksprogramma 2009 van de FOD Binnenlandse Zaken is een onderzoek naar de problematiek van de samenwerking tussen de diensten in de stations aan bod gekomen. Het onderzoek betrof een cofinanciering tussen Binnenlandse Zaken, de spoorwegpolitie en de NMBS. Het onderzoek resulteerde in een inventaris van alle actoren die een rol kunnen spelen in de optimalisatie van de veiligheid in en rond de stations.
Daarnaast werden de bestaande samenwerkingsverbanden geëvalueerd en goede praktijken aangegeven.
Tot slot resulteert het onderzoek in de voorstelling van een theoretisch model, waarbij het engagement van iedere partner voor de veiligheid binnen het samenwerkingsverband voorop wordt gesteld. De onderzoeksequipe gaat daarbij uit van een veiligheidsconvenant, bestaande uit twee delen. Het eerste deel omvat een intentieverklaring voor de creatie van een draagvlak, terwijl het tweede deel een actieplan omvat, dat op lokaal niveau inhoudelijk moet worden aangevuld. De lokale verankering van zo’n model is volgens de onderzoekers een belangrijk gegeven. De diverse fasen, evenals de doorslaggevende succesfactoren van een adequaat partnerschap, worden daarin beschreven.
De onderzoeksresultaten zijn beleidsondersteunend en zullen worden verspreid naar de lokale besturen ter ondersteuning van de reeds talrijk genomen initiatieven voor meer samenwerking in de stations.
28.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, u wijst er terecht op dat een en ander op lokaal niveau moet worden aangepakt. Ik hoop inderdaad dat de goede stimuli en de goede voorbeelden zo snel als mogelijk op de plaats komen waar zij door lokale inplanting zo effectief mogelijk kunnen worden aangewend.
L'incident est clos.
29 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de subsidies voor Europese toppen" (nr. 18756)
29 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les subsides dans le cadre des sommets européens" (n° 18756)
29.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, vorig jaar heb ik bij uw voorganger, de heer De Padt, de mogelijke uitbreiding van de subsidies tot de politiezones van Halle-Vilvoorde aangekaart voor de politie-inzet bij een Europese top in Brussel. Hoewel de politiezones van Halle-Vilvoorde niet allemaal evenveel presteren bij een Europese top worden ze toch regelmatig geconsulteerd. Er is toen geantwoord dat er omwille van de budgettaire middelen geen uitbreiding mogelijk was naar de politiezones van Halle-Vilvoorde. Het KB van december 2009 geeft nochtans een aantal miljoenen euro’s aan de zes politiezones van Brussel ter financiering van de uitgaven inzake een Europese top. Wat zal er van de politiezones uit de rand van Brussel verwacht worden bij de Europese hoogmissen? Welke versterking zullen zij moeten leveren bij dit evenement? Welke financiële compensatie zullen zij hiervoor ontvangen? In hoeveel gevallen moeten de korpsen van de regio Vlaams-Brabant optreden in het raam van de veiligheid? Valt dit steeds onder de toepassing van de HYCAP-richtlijn?
29.02 Minister Annemie Turtelboom: In antwoord op een mondelinge vraag van de heer Dedecker heb ik gezegd dat de verantwoordelijke politiechefs bij de voorbereiding van EU-vergaderingen een risicoanalyse uitvoeren en de nood aan effectieven bepalen voor het politionele beheer van de gebeurtenis. Dit gebeurt in samenwerking met het OCAD, dat instaat voor de dreigingsanalyse op het domein van terrorisme en met het Crisiscentrum voor de te nemen maatregelen.
De inzet van zowel de federale als de lokale politiemacht wordt geregeld door de dwingende ministeriële rondzendbrief MFO2 over de HYCAP en de vorige week aangepaste rondzendbrief GPI 44ter over het CIK.
Daar de risicoanalyse en de daaraan gekoppelde maatregelen pas kunnen plaatsvinden in de aanloop van een EU-Top en er tevens rekening gehouden moet worden met gebeurtenissen die op hetzelfde moment kunnen plaatsvinden kan de versterking door politiezones uit de Brusselse rand niet op lange termijn vastgelegd worden.
Via de toepassing van de rondzendbrief MFO2 wordt weliswaar betracht dat alle politiezones op jaarbasis in de mate van het mogelijke een gelijkwaardige inspanning leveren inzake de HYCAP. Er is in geen verdere financiële compensatie voorzien voor politiezones buiten Brussel die HYCAP leveren voor Europese Toppen.
29.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. Mag ik er toch op aandringen dat, wanneer dit voor Brussel wel gebeurt, overwogen wordt enige financiële compensatie voor de zones in de buurt te bieden, mocht uit de risicoanalyse blijken dat zij meer gesolliciteerd worden dan aanvankelijk gedacht werd.
Het incident is gesloten.
30 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "les missions supplémentaires de la zone de police 'Semois et Lesse'" (n° 18765)
30 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bijkomende opdrachten van de politiezone 'Semois en Lesse'" (nr. 18765)
30.01 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, il y a plus d'un an, le gouvernement fédéral décidait de transférer la section francophone du centre d'Everberg au centre de détention de Saint-Hubert, situé dans la province de Luxembourg. Les travaux à Saint-Hubert sont en cours d'exécution, et le centre devrait être opérationnel en avril prochain. La capacité d'accueil de cette institution pourrait atteindre 50 mineurs d'âge.
La zone de police Semois et Lesse va donc être amenée à effectuer des missions supplémentaires inhérentes à cette nouvelle implantation, notamment à cause des transferts mensuels vers les juges de la jeunesse. Je pense également à d'autres tâches policières indispensables.
Toutes ces nouvelles missions vont provoquer une dépense de capacité estimée à plus de 12 équivalents temps plein, soit plus de 11 % de la capacité réelle actuelle du personnel policier de cette zone de police. Par conséquent, l'effectif actuel n'est pas en mesure d'assumer cette nouvelle surcharge de travail, si ce n'est au détriment des missions actuelles déjà fort nombreuses. C'est d'ailleurs inacceptable pour la population.
Madame la ministre, quels moyens supplémentaires financiers et en termes d'effectif policier comptez-vous déployer à la suite du transfert de l'aile francophone d'Everberg au centre de détention de Saint-Hubert, afin de ne pas déforcer les missions premières de la zone Semois et Lesse et de lui donner les moyens nécessaires en vue de répondre à cette nouvelle mission?
30.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, j’ai déjà répondu le 20 janvier dernier à une question similaire concernant cette fois la zone de police Hesbaye-Ouest et la prison de Marneffe. Pour le principe, je ne peux que vous renvoyer à la réponse donnée conformément aux circulaires ministérielles GPI 44 et 44bis. L’arrondissement judiciaire de Neufchâteau a reçu cinq membres du corps d’intervention dans le cadre de la répartition opérée par la structure de gestion après arbitrage de mon prédécesseur, à défaut d’accord entre les autorités locales de l’époque.
Pour des raisons d’opportunité, les deux zones de police de cet arrondissement judiciaire ont convenu entre elles, en concertation avec leur directeur coordinateur que la zone de police Semois et Lesse recevrait deux membres du CIK et la zone de police Centre-Ardennes, trois membres du CIK. Les deux membres CIK de la zone concernée ont presté 4 975 heures en 2009. Cette zone a en outre bénéficié d’un renfort complémentaire apporté par le CIK de l’arrondissement voisin d’Arlon, pour un total de 2 406 heures en 2009 dont une partie pour l’exécution des transfèrements.
Comme le prévoit cette même circulaire ministérielle, cette répartition n’est pas immuable. Vous trouverez d’ailleurs au Moniteur belge du 27 janvier dernier la circulaire GPI 44ter qui comporte une adaptation des règles de répartition et d’engagement du CIK. Ainsi, une concertation entre les provinces devrait permettre d’optimaliser le fonctionnement du CIK. Cependant le transfert des détenus est une des missions prioritaires du corps de sécurité. Pour le CIK, il ne s’agit que d’une mission subsidiaire à caractère exceptionnel, si le principe ne change pas, même avec la nouvelle circulaire. Or l’arrondissement judiciaire de Neufchâteau ne dispose toujours à l’heure actuelle d’aucun membre du corps de sécurité.
Ce corps de sécurité créé par mon collègue de la Justice est notamment destiné à renforcer la police locale pour l’exécution des missions de transfèrement des détenus. Son encadrement est toujours déficitaire. Il compte 350 membres sur un cadre de 380. Ce cadre devrait cependant encore être complété cette année et un effectif spécifique est prévu pour l’établissement pénitentiaire de Saint-Hubert.
30.03 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, si j’ai bien compris, vous comptez beaucoup sur les membres du corps de sécurité pour assurer aussi le transfèrement des mineurs. Effectivement, comme vous l’avez dit, il n’y a personne là-bas, tout comme à d’autres endroits dans le Sud-Luxembourg. À Arlon, seuls deux agents sont effectifs pour le moment; or on en a besoin de neuf. Tout cela pose quand même des problèmes aux zones de police et ce sera de même au niveau de la zone Semois et Lesse.
À force de n'avoir personne au cours de sécurité, ce sera à nos policiers des zones d'assurer ce travail, ce qui me semble dommageable pour l'assurance des missions de sécurité normales de la police.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18785 de Mme Dierick est reportée à sa demande.
31 Question de M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "le statut des pompiers volontaires" (n° 18794)
31 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het statuut van de vrijwillige brandweermannen" (nr. 18794)
31.01 Joseph George (cdH): Madame la ministre, sur 17 500 pompiers belges, les deux tiers sont des volontaires. Ceux-ci sont répartis de manière non uniforme, puisqu'ils sont plus nombreux dans les petites zones que dans les grandes. Jusqu'à ce jour, ils ne bénéficient d'aucun statut. Vous aviez annoncé que vous alliez vous attaquer au statut des pompiers volontaires et professionnels, avec des budgets, sans reporter les frais sur les communes.
Madame la ministre, je souhaiterais connaître l'état d'avancement de l'élaboration du statut des pompiers volontaires. Vous aviez transmis en commission de l'Intérieur un tableau récapitulatif reprenant, pour chaque pan de la réforme des services de secours, les dates butoirs. Où en est-on dans le statut des pompiers volontaires?
Où en sont les négociations avec le ministère des Pensions? Qui dit "statut" pense évidemment "protection sociale et pensions". Quand comptez-vous présenter le projet de statut après la négociation syndicale? Ou bien, quand prévoyez-vous d'enclencher le processus parlementaire?
31.02 Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, il est inexact d'affirmer que les pompiers volontaires ne bénéficient d'aucun statut. Il existe un statut dont les différents aspects sont définis dans diverses dispositions.
Je vise ici entre autres l'arrêté royal du 6 mai 1961 fixant les types de règlements communaux relatifs à l'organisation des services communaux d'incendie.
Ma proposition d'amélioration du statut des pompiers volontaires vise dans un premier temps à mettre en place un régime plus cohérent de sécurité sociale pour les pompiers volontaires.
Pour ce qui concerne le règlement de la question des pensions, cette matière ne concerne que les pompiers professionnels. Mon administration a analysé les résultats d'une étude externe réalisée en la matière par une université et m'a soumis des propositions. Celles-ci doivent être concertées avec mes collègues des Affaires sociales et de l'Emploi et ce, dans le courant de ce mois conformément au timing prévu dans mon plan d'action.
En ce qui concerne le texte législatif à modifier, le processus parlementaire sera enclenché dès lors que les négociations avec les syndicats seront clôturées et que le Conseil d'État aura remis son avis
Het incident is gesloten.
32 Question de M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en place des zones de secours" (n° 18795)
32 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de invoering van hulpverleningszones" (nr. 18795)
32.01 Joseph George (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, l'arrêté royal du 2 février 2009 délimitant le territoire géographique des zones de secours a été publié le 17 février 2009. Cet arrêté royal divise la Belgique en 32 zones de secours.
La publication de cet arrêté royal constitue une avancée importante pour la réforme, car elle permettra de mettre en place le futur système.
Des task forces ont été constituées pour évaluer le besoin de chaque zone en termes de recrutement, de frais de fonctionnement et de besoins matériels. Elles vont d'ailleurs vous aider à déterminer les normes qui s'appliqueront à chacune des futures zones.
Madame la ministre, quelle est la procédure à suivre pour les services de secours qui souhaiteraient déjà se constituer en zone de secours? Il est question de zones pilotes dès cette année. Y aura-t-il également des zones pilotes l'année prochaine ou passera-t-on directement au système définitif?
Comment allez-vous départager les communes et les villes qui en font la demande? Allez-vous prendre en compte des critères tels que la sécurité sur le territoire – je pense aux centrales nucléaires – ou d'autres éléments?
32.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je rappelle que l'entrée en vigueur des zones de secours est conditionnée par l'article 220 de la loi de 2007 relative à la sécurité civile. Cet article dispose que les zones de secours seront mises en place lorsque le Roi constatera que les conditions suivantes sont réunies: la circonscription territoriale de la zone a été fixée, l'effectif et le matériel minimum de la zone ont été déterminés, la dotation fédérale a été fixée, les dotations des diverses communes de la zone ont été inscrites dans les budgets communaux.
Avant cela, il n'est pas possible pour les communes d'organiser leur service d'incendie dans une zone de secours au sens de la loi de 2007. Par contre, rien n'empêche les communes qui le souhaitent de développer déjà maintenant davantage de synergies entre les postes d'incendie d'une zone.
Par ailleurs, je souhaite mettre en place prochainement un certain nombre de pré-zones opérationnelles; il s'agit en quelque sorte de zones pilotes chargées de tester les normes et procédures en développement et les principes contenus dans la loi de 2007. L'objectif poursuivi par ces derniers reste d'ailleurs identique à celui poursuivi par les zones de secours: un meilleur fonctionnement des services de secours ainsi qu'une sécurité accrue pour le citoyen et les intervenants.
Les communes d'une zone de secours qui le souhaitent peuvent poser leur candidature pour participer au projet "pré-zones opérationnelles".
32.03 Joseph George (cdH): Je remercie la ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Mme Liesbeth Van der Auwera étant absente, sa question n° 18804 est reportée. La question n° 18822 de Mme Leen Dierick est reportée à sa demande.
33 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het niet sturen van Belgische politiemensen naar Haïti" (nr. 18850)
33 Question de M. Gerald Kindermans à la ministre de l'Intérieur sur "sa décision de ne pas envoyer de policiers belges en Haïti" (n° 18850)
33.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb eind januari een vraag ingediend in verband met het niet-sturen van Belgische politiemensen naar Haïti. Op vraag van de Verenigde Naties werd er een politiemissie naar Haïti gestuurd. Het zou gaan om 300 Europese agenten die samen met de lokale VN-missie moeten instaan voor het garanderen van de algemene veiligheid zodat ontwikkelingswerkers en andere hulpverleners hun werk zouden kunnen doen. Ze moeten ook de Haïtiaanse bevolking beschermen tegen het toenemend geweld van misdadige bendes. Het is echter opvallend dat België in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland niet deelneemt aan die Europese operatie. De staatssecretaris voor Europese Zaken, de heer Chastel, die ons land vertegenwoordigde op die Europese raad stelde dat ons land eenvoudigweg geen extra agenten meer heeft.
Heeft het departement Binnenlandse Zaken een officiële vraag gekregen om deel te nemen aan een Europese politiemissie in Haïti? Klopt het dat België geen mensen kan leveren voor stabiliteitsoperaties zoals het recente initiatief voor Haïti, dit in tegenstelling tot Frankrijk, Italië, Spanje of Nederland? Wat zijn de redenen hiervoor? Ondermijnt dit niet de geloofwaardigheid van ons land wat de rol betreft die wij kunnen spelen bij civiele wederopbouw?
33.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, België levert een belangrijke bijdrage aan operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie zoals in Afghanistan maar ook in Kosovo, Congo enzovoort. De federale politie doet dat altijd onder duidelijke voorwaarden. Een van de belangrijkste voorwaarden is de bepaalde graad van veiligheid van de politiemensen. Een andere parameter is dat de aanwezigheid van de politie een meerwaarde moet betekenen voor de missie. Ik wil hierbij overigens preciseren dat de missies waarvoor de Belgische politie zich engageert geen ordehandhavingsmissies zijn maar missies gericht op de vorming van lokaal personeel in het kader van het herstel van de rechtsstaat.
Wat deze specifieke operatie betreft, is de vraag niet gesteld. De afweging is dan ook niet gemaakt door de federale politie. De actie in Haïti was en is geen gemeenschappelijke Europese operatie in het kader van EVDB, het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, noch een eensgezinde European Gendarmerie Force-actie. Het zijn voornamelijk landen die over militaire politie beschikken die op de vraag van de Verenigde Naties ingaan om een politiemacht te zenden. De Belgische politie is een gedemilitariseerde politie en heeft een andere filosofie en andere finaliteiten dan bijvoorbeeld de Franse gendarmerie. Dat betekent ook dat de geïntegreerde politie eigenlijk niet is uitgerust voor de missies die normaal gezien door de militaire politie worden uitgevoerd.
In de huidige stand van zaken is het dan ook niet nuttig en was het ook niet menselijk om Belgische politiemensen naar Haïti te sturen. Men heeft het nog overwogen in het kader van de identificatieopdracht. Maar omdat uit contacten bleek dat men te weinig basisidentificatiegegevens had om mensen nadien mee te identificeren, is ook die optie niet in aanmerking genomen, maar ze is wel overwogen.
L'incident est clos.
34 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het sturen van Belgische politietrainers naar Afghanistan in navolging van het recente debat in de gemengde commissie" (nr. 18851)
34 Question de M. Gerald Kindermans à la ministre de l'Intérieur sur "sa décision d'envoyer des formateurs belges de policiers en Afghanistan à la suite du débat récent en commission mixte" (n° 18851)
34.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag heeft te maken met het recente debat over Afghanistan in de gemengde commissie, waar u ook aanwezig was.
Kunt u bevestigen dat er op dit ogenblik binnen de Belgische politie nog maar een tweetal kandidaten zijn die zich hebben opgegeven om naar Afghanistan te vertrekken als politietrainer of -instructeur? Kunt u, indien deze informatie klopt, ons informeren wat de reden is voor het kleine aantal kandidaten binnen de federale politie? Het argument dat door de hervorming onze politieagenten niet langer een militaire opleiding krijgen, waarnaar u daarnet verwezen hebt, lijkt mij toch onvoldoende als verklaring. Het merendeel van de Europese lidstaten levert immers wel politietrainers en –instructeurs voor dergelijke missies.
Mevrouw de minister, bent u met ons van oordeel dat een dergelijk klein aantal politiemensen voor buitenlandse stabilisatiemissies onze geloofwaardigheid kan aantasten op het internationale toneel? Wanneer wij pleiten voor meer civiele hulp en ondersteuning voor de opleiding van Afghaanse politiemensen en de uitbouw van een geloofwaardige politiemacht in Afghanistan, moeten wij er dan niet voor zorgen dat er meer politiemensen naar Afghanistan kunnen gaan dan die 2 instructeurs die nu zouden hebben toegezegd?
34.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Kindermans, ik kan u geruststellen, er zijn op dit ogenblik 16 kandidaten geïnteresseerd in een deelname aan de EU-missie in Afghanistan, dit op basis van de cijfers die wij hebben. Ik moet wel zeggen dat zij eerst een interne selectie moeten doormaken om te beantwoorden aan de profielen die in de call for contribution staan.
De federale politie moet ook het fiat afwachten van de diensthoofden van de geselecteerde kandidaten. Tot slot moeten zij ook een selectie doormaken op Europees niveau. Het spreekt dus voor zich dat er meer kandidaten nodig zijn dan het effectieve aantal dat kan vertrekken. Het heeft geen zin mensen te sturen die niet exact in het profiel blijken te passen wanneer zij ter plaatse zijn.
Ik meen dat de bijdrage van 2 of 3 politieagenten die wij naar Afghanistan sturen – bij beslissing van de kern van 4 december 2009 – op dit ogenblik eerder bescheiden is. Maar het is een eerste stap. Dit is de eerste keer dat België deelneemt aan die missie in Afghanistan. Ik meen dat het een belangrijke eerste stap is. Op termijn zullen wij zien hoe het ter plaatse loopt, en of er uitbreiding in zit of niet. Let op, zoiets gebeurt altijd na een call for contribution van de Europese Unie.
34.03 Gerald Kindermans (CD&V): Ik voel dat er toch werk van gemaakt wordt politiemensen naar Afghanistan te sturen. Ik meen dat dit goed is voor de geloofwaardigheid van ons buitenlands beleid. Wij zeggen voortdurend dat onze militaire aanwezigheid uiteindelijk alleen een middel is om de heropbouw van het land mogelijk te maken. Dan is het belangrijk dat wij ook op het civiele vlak van nation building ons steentje bijdragen onder de vorm van instructeurs.
Het incident is gesloten.
Le président: MM. Patrick De Groote et Ben Weyts étant absents, leurs questions n° 18863 et n° 18874 sont reportées. La question n° 18961 de M. Van Campenhout est reportée à sa demande à une séance ultérieure.
35 Question de M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "le choix de la province du Luxembourg comme zone pilote" (n° 18962)
35 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de provincie Luxemburg als mogelijke pilotzone" (nr. 18962)
35.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, la loi du 15 mai 2007 réformant la sécurité civile tend à faire passer l'organisation des systèmes d'incendie d'un système communal vers un système zonal. En ce qui concerne la mise en œuvre des futures zones, le budget de 2009 prévoyait une enveloppe de 10 millions d'euros destinée à financer les task forces qui avaient pour mission d'évaluer budgétairement la mise en place de chaque future zone. Or, le budget 2010 ne prévoit que 2 millions d'euros dédiés à la même mise en place de 6 zones pilotes.
Par ailleurs, l'arrêté royal du 2 février 2009, déterminant la délimitation territoriale des zones de secours en exécution de la loi, prévoit une zone unique pour la province du Luxembourg, ceci à la demande des 44 bourgmestres de cette province. Les bourgmestres des 44 communes, le gouverneur et les pompiers de la province sont tous d'accord pour passer au plus vite dans le système zonal et espèrent, dès lors, faire partie des 6 zones pilotes.
D'ailleurs, les arguments avancés par la province du Luxembourg en matière de sécurité civile sont synonymes de bonne gestion des services d'incendie. De fait, les 44 communes ont investi 6 millions d'euros pour l'achat de matériel. Le charroi des services d'incendie a été renouvelé et 500 000 euros sont prévus pour l'année budgétaire 2010. Le nombre de pompiers professionnels est passé de 99 à 135. Une centrale d'achat est prévue à moyen terme, favorisant ainsi une économie d'échelle. Le projet d'implémentation du numéro d'appel 112 est en voie de concrétisation, conformément à la réglementation européenne, de même qu'un projet de tarification des différents services prestés par les services de secours est en voie de réalisation. Enfin, le réseau informatique et la formation des pompiers ont fait l'objet d'améliorations. Compte tenu des efforts fournis jusqu'à présent, je constate que les services communaux d'incendie de la province du Luxembourg ont mis tout en œuvre pour assurer la protection de ses 265 000 habitants.
Madame la ministre, dans le cadre de la poursuite de la réforme des services de secours, il est question de mettre en place des zones pilotes parmi les 32 zones. Les 6 zones pilotes ont-elles déjà été choisies? Dans la négative, quand ce choix aura-t-il lieu?
Faire partie des zones pilotes est important pour nous. Comme je l'ai dit, la province du Luxembourg fait preuve d'une bonne gestion en matière de sécurité civile. Tous les acteurs du terrain demandent de passer dans le système zonal et ce, dans les plus brefs délais. Estimez-vous que la province du Luxembourg mérite de faire partie de ces zones pilotes? Enfin, madame la ministre, dès que les 6 zones pilotes seront déterminées, comment l'enveloppe de 2 millions d'euros, destinée à financer la mise en place de ces zones, sera-t-elle répartie?
Le président: La zone de Luxembourg: une ardeur d'avance!
35.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je puis vous donner la même réponse qu'à la question identique de votre collègue au Sénat, M. Fourny.
Comme vous le savez, les zones opérationnelles ne sont pas encore définies, mais je rappelle d'ores et déjà les critères dont il sera tenu compte dans la sélection des zones: la volonté, les travaux préparatoires des task forces et la faisabilité.
Bien évidemment, je remercie la zone de Luxembourg pour sa candidature. Néanmoins, ma décision ne sera prise qu'après un examen global de toutes les demandes.
Pour la concrétisation de cette initiative, deux millions d'euros ont été prévus. Ce montant sera ventilé ultérieurement en fonction des spécificités des zones pilotes et de leurs résultats. En outre, j'entends demander des moyens complémentaires lors du contrôle budgétaire afin de pouvoir mettre en place davantage de zones opérationnelles dans le courant du second semestre 2010.
35.03 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie la ministre de sa réponse.
Je pensais que le choix était déjà arrêté. D'après mes sources, il paraît que le dossier est en bonne voie. Mais je pensais vraiment que vous alliez annoncer le nom des zones retenues.
Le président: Dont celle du Luxembourg…
35.04 Josy Arens (cdH): Je dois ajouter que tous les partis politiques ont appuyé la candidature de la province de Luxembourg comme zone pilote.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Dans cette belle unanimité, je vous annonce que la question n° 18796 de Mme Jacqueline Galant est reportée à sa demande, ainsi que la question n° 18965 de Mme Leen Dierick.
36 Vraag van de heer Paul Vanhie aan de minister van Binnenlandse Zaken over "prioritaire voertuigen" (nr. 18996)
36 Question de M. Paul Vanhie à la ministre de l'Intérieur sur "les véhicules prioritaires" (n° 18996)
36.01 Paul Vanhie (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in het verleden werden bestuurders van prioritaire voertuigen veroordeeld wanneer zij een ongeval veroorzaakten. Bij elk ongeval moet steeds blijken dat er inderdaad sprake was van een dringende opdracht en/of de vastgestelde verkeersinbreuk conform het wettelijk kader was, zoals weergegeven in circulaire COL 16/2006 van het College van procureurs-generaal bij de hoven van beroep.
Het probleem mag niet overschat worden, maar dat er wel degelijk veel ongevallen gebeuren bewijzen de cijfers. In zeven jaar tijd waren er 39 zwaargewonden, 554 lichtgewonden en zelfs 2 doden. Dit is natuurlijk een erg delicate materie. Enerzijds moet erkend worden dat het uitermate belangrijk is dat prioritaire voertuigen snel op hun bestemming geraken en anderzijds is er de noodzaak van een strikte opvolging in het belang van de verkeersveiligheid.
De techniek snelt hier echter te hulp. In Nederland startte eind vorig jaar een experiment waarbij 40 ambulances, brandweerwagens en politievoertuigen werden uitgerust met een systeem dat de sirenes hoorbaar maakt op de autoradio, de zogenaamde Flister. In Gent heeft de brandweer eind 2008 reeds een nieuwe ziekenwagen van een zogenaamde Rumbler voorzien. Dit apparaat, afkomstig uit de Verenigde Staten, zou een zeer lage toon veroorzaken die tot 60 meter in de omtrek voelbaar is.
Mevrouw de minister, kunt u in dit kader meedelen wat in België de stand van zaken is betreffende het gebruik van dergelijke technische hulpmiddelen voor prioritaire voertuigen en desgevallend een timing naar voren schuiven voor de verdere implementatie?
Kunt u de in dit kader reeds beschikbare cijfergegevens per regio en provincie meedelen?
36.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het Flistersysteem werd uitgetest in Nederland en het eindrapport van de Nederlandse stuurgroep werd bestudeerd door mijn diensten. In de aanbevelingen van dat evaluatierapport wordt gesteld dat een uitgebreider onderzoek nodig is.
Bijgevolg kwam op uitnodiging van de minister van Verkeer en Waterstaat op 17 november 2009 een Belgische delegatie samen op het TT-circuit van Assen in Nederland. Deze delegatie bestond uit een vertegenwoordiger van de algemene directie Civiele Veiligheid en vertegenwoordigers van de drie disciplines, brandweer, medische diensten en politie.
De conclusies van dit experiment kunnen als volgt worden samengevat. Bij de keuze van de locatie werd over het hoofd gezien dat er een sterke zender in de buurt stond die roet in het eten strooide. Ook werd geen rekening gehouden met het verwaaiingseffectcircuit van de uitgezonden signalen.
Potentieel is dit wel een behoorlijk systeem, maar de test heeft ook zijn zwakheden getoond. Door de onzorgvuldige plaatsing van een antenne op de interventievoertuigen en de verminderde wattage hoorde men het sirenesignaal veel te laat op de radioboxen en hield het veel te lang aan nadat het interventievoertuig het deelnemersvoertuig al was gepasseerd, wat natuurlijk niet de bedoeling is.
Ook speelt het beperkt uitzendvermogen, opgelegd in de huidige proefvergunning, parten. Het signaal is te zwak om alle zenders te kunnen onderdrukken.
Kortom, het systeem is nog niet rijp om al courant te worden gebruikt.
Vooraleer testen met het Flistersysteem in België zullen kunnen gebeuren en een dergelijk systeem in België dus eventueel zal kunnen worden ingevoerd, zal een zendvergunning hiervoor door alle Gemeenschappen dienen te worden afgeleverd.
Besprekingen in die zin zijn opgestart op de Conferentie van Regulatoren voor Elektronische Communicatie.
Momenteel zijn de ambulances van de brandweer in Gent uitgerust met een systeem, genaamd Rumbler. Het produceert golven met een lage frequentie die ruimschoots de omgevingsgeluiden van het verkeer en van de radio’s in de voertuigen overschrijden. Daarom dringt men aan op een gematigd gebruik van het Rumblersysteem. Volgens de gebruikers blijkt het systeem niet afdoende te zijn. Bovendien menen de gebruikers dat blauwe zwaailampen met krachtige LED-lampen eigenlijk doeltreffender zijn.
Gezien het Flistersysteem niet in België is ingevoerd omwille van de voormelde reden, heb ik alleen kennis van het Rumblersysteem bij de brandweer van Gent.
36.03 Paul Vanhie (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ga er niet veel meer over zeggen, maar het is misschien wel een probleem in Brussel. Als men door een file moet en de radio in de wagen staat te luid, hoort men het niet en kan men geen plaats maken. Het is zowel goed voor de bestuurder als voor het slachtoffer waarnaar men op weg is.
Ik ben blij dat u ermee bezig bent, mevrouw de minister.
L'incident est clos.
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de subsidies aan de gemeenten in het kader van het veiligheids- en preventiebeleid" (nr. 19014)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de federale veiligheidssubsidies aan gemeenten" (nr. 19259)
- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les subventions versées aux communes dans le cadre de leur politique de sécurité et de prévention" (n° 19014)
- Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "les subsides fédéraux en matière de sécurité octroyés aux communes" (n° 19259)
De voorzitter: Mevrouw Dierick heeft haar vraag nr. 19014 omgezet in een schriftelijke vraag.
37.01 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er is enige bezorgdheid gebleken bij verschillende gemeenten met betrekking tot de federale subsidies die zij al dan niet zouden ontvangen voor hun veiligheids- en preventiebeleid. De criteria die in het verleden werden opgesteld, zouden worden gehandhaafd na het afsluiten van deze subsidieperiode en een nieuwe verdeling zou uitblijven.
Ik zou hierover graag enkele vragen stellen.
Kunt u bevestigen dat de criteria ongewijzigd zullen blijven? Wat zijn de exacte criteria op dit moment? Hoelang zal de nieuwe subsidieperiode nog lopen? Wat is uw visie omtrent de vrees of de bezorgdheid van de gemeenten? Bent u eventueel bereid om de criteria te herbekijken?
37.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in 2007 zijn nieuwe strategische veiligheids- en preventieplannen gesloten voor een periode van vier jaar. Zij lopen dus tot eind 2010. Voor deze plannen wordt jaarlijks in een bedrag voorzien van 35 miljoen euro, dat, conform de criteria vastgelegd in het KB, wordt verdeeld over de honderdentwee begunstigde gemeenten, te weten drieënveertig in Vlaanderen, veertien in Brussel en vijfenveertig in Wallonië.
Aangezien de huidige plannen eind dit jaar ten einde lopen, ben ik bezig met een evaluatie van de bestaande plannen. We hebben al gezegd dat we de veiligheids- en preventieplannen ook willen afstemmen op de zonale veiligheidsplannen, met respect voor ieders bevoegdheid, zodat men tot een geïntegreerde veiligheidsaanpak komt.
We zijn op dit ogenblik bezig met de evaluatie en we hopen de nieuwe criteria in april of mei van dit jaar te kunnen meedelen aan de steden en de gemeenten. Sowieso loopt hun budget nog tot eind 2010.
37.03 Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, de huidige criteria heb ik wel ter beschikking. Ik denk dat hier en daar toch wel een en ander kan worden gewijzigd, als we zien hoe de verdeling op dit moment gebeurt. Ik heb het dan natuurlijk specifiek over Limburg, omdat ik uit die provincie kom. Als ik gemeenten met redelijk veel criminaliteit en veiligheidsproblemen vergelijk, zijn die proporties mijns inziens niet altijd logisch. Ik vraag u om dat concreet te bekijken en eventueel bij te sturen. Ik zal mijn vraag tegen april of mei opnieuw stellen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: À sa demande, la question n° 19023 de M. Geerts est transformée en question écrite.
38 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en place du logiciel 'Ariadne' dans les provinces" (n° 19030)
38 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de implementatie van de Ariadnesoftware in de provincies" (nr. 19030)
38.01 André Frédéric (PS): Madame la ministre, en vertu de la loi du 8 juin 2006 réglant les activités économiques et individuelles avec des armes récemment modifiées, le gouverneur est et reste l'autorité administrative principale de l'octroi des agréments et des autorisations de détention et de port d'armes. Il dispose aussi de prérogatives administratives en cas de non-respect des dispositions légales en la matière.
Certaines des récentes modifications visent à simplifier et à accélérer le traitement des autorisations. Les autorisations sont désormais à durée indéterminée, mais tous les cinq ans, le gouverneur vérifie si les conditions de l'autorisation sont toujours bien remplies et les demandes d'autorisation devront être traitées dans les quatre mois, avec une seule prolongation.
À ce propos, afin de rationaliser le travail des services des armes des gouverneurs, la Conférence des gouverneurs avait décidé de faire usage du logiciel Ariadne pour la gestion des dossiers et leur centralisation.
En 2008, j'avais interrogé votre prédécesseur à ce sujet. Il nous avait signalé que "le système était déjà installé dans les provinces du Limbourg et du Brabant flamand et que dans les provinces du Brabant wallon, du Hainaut et d'Anvers, on s'y attelait". M. Dewael nous avait indiqué que les autres provinces s'y mettraient en 2009.
Madame la ministre, il apparaît que, début 2010, le logiciel Ariadne n'est toujours pas d'application dans certaines provinces, ce qui accentue encore le retard pris par celles-ci dans le traitement des demandes d'autorisation.
Pouvez-vous nous donner les indications, province par province, de la mise en place du logiciel Ariadne? A-t-on déjà une idée de l'efficacité de ce logiciel? Une première évaluation a-t-elle déjà été faite? Si non, quand est-elle prévue?
38.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Frédéric, l'application Ariadne est actuellement opérationnelle au sein du service des armes des provinces suivantes: Anvers, Bruxelles-Capitale, Hainaut, Limbourg, Luxembourg, Namur, Flandre orientale, Brabant flamand et Flandre occidentale.
Dans la province du Brabant wallon, les préparatifs d'introduction du système sont terminés. La responsable et ses collaborateurs ont été formés. Le lancement peut avoir lieu à tout moment au sein de ce gouvernement.
Le service des armes du gouvernement provincial de Liège ne souhaite pas utiliser l'application.
En règle générale, les services des armes des provinces reconnaissent qu'Ariadne offre une plus-value qui continuera d'augmenter. En outre, l'application fait l'objet d'une adaptation et d'un suivi permanent, notamment sous la coordination d'un groupe de projet qui réunit périodiquement les gouvernements provinciaux.
L'introduction d'Ariadne auprès des services des armes nécessite quelques adaptations. Ainsi, les données reprises dans les banques de données existant au sein des services des armes provinciaux ont dû être converties en fichiers compatibles avec l'application Ariadne. Ces conversions ont eu lieu et ont été approuvées par les gouvernements provinciaux. L'introduction de l'application Ariadne produit également un impact sur les processus de travail au sein des services des armes.
En raison de la nouvelle méthode de travail, un processus de changement a dû être parcouru dans chaque gouvernement provincial. Une évaluation approfondie ne pourra être menée qu'au terme d'une période de rodage.
38.03 André Frédéric (PS): Je vous remercie pour votre réponse. Je dois donc constater qu'il n'y a qu'en province de Liège qu'existe une opposition à l'utilisation du logiciel. Disposez-vous d'un pouvoir d'injonction en la matière? Est-ce laissé à la libre appréciation du gouverneur?
38.04 Annemie Turtelboom, ministre: Je ne le sais pas.
38.05 André Frédéric (PS): Nous vérifierons. Je vous remercie. Il m'intéresserait de le savoir: c'est dommage, car il y a des retards. Si c'est laissé uniquement au bon vouloir du gouverneur, voilà qui me semble un peu court!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Mme Muriel Gerkens ainsi que MM. Jean Marie Dedecker et Ronny Balcaen étant absents, les questions n° 19038, n° 19086 et n° 19117 sont reportées.
La réunion publique de commission est levée à 17.42 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.42 uur.