Commissie voor de Sociale Zaken

Commission des Affaires sociales

 

van

 

dinsdag 2 februari 2010

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 2 février 2010

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.29 uur en voorgezeten door de heer Stefaan Vercamer.

La séance est ouverte à 10.29 heures et présidée par M. Stefaan Vercamer.

 

01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het dossier inzake de harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden" (nr. 17451)

01 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le dossier relatif à l'harmonisation des statuts d'ouvrier et d'employé" (n° 17451)

 

01.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag dateert van een hele tijd geleden, omdat het al lang geleden is dat we alle vragen hebben kunnen behandelen. De vorige keer zijn we niet zo ver geraakt.

 

Het gaat nog altijd over de discussie inzake het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden, die hopelijk nog aan de gang is. Eind vorig jaar is er nog overleg geweest tussen de regering – ik veronderstel ook uzelf – en de sociale partners. Men is er toen niet uitgeraakt. U hebt toen gezegd dat er nog gelegenheid is voor de sociale partners om tegen eind mei of begin juni tot een akkoord te komen. In die zin heb ik toen de vraag gesteld wat daaromtrent de concrete afspraken zijn. Ik heb ook naar de timing gevraagd voor de verdere behandeling van het dossier.

 

Zou u kunnen inschatten waar er nog knelpunten zijn? Zijn er naast de opzeggingstermijnen nog andere aspecten in de discussie, zodat het verengen van de discussie tot de discussie over de opzegtermijnen alsnog kan worden opengetrokken? En tot slot, wat is uw mening over de eis van de vakbonden om de opzeggingstermijn te verlengen?

 

De vraag werd eind vorig jaar ingediend, ze is dus een beetje gedateerd.

 

01.02 Minister Joëlle Milquet: Vorige vrijdag was er een betoging. Gisteren heb ik dan enkele informele contacten met de verschillende sociale partners gehad, onder meer over de procedure en de herneming van het sociaal overleg.

 

Volgende maandag, 8 februari, heeft de regering twee belangrijke vergaderingen: een met de vakbonden en een andere aparte vergadering op een ander moment die dag. Met deze verschillende afspraken wil de regering de sfeer analyseren en natuurlijk een oproep doen voor herneming van het sociaal overleg met de sociale partners.

 

Na de eerste vergadering op 8 februari zal de regering na misschien twee weken een nieuwe vergadering beleggen, maar met de verschillende sociale partners. We willen bij deze gelegenheid een gesprek over methodologie, timing, agenda, procedure en de wil bij elke sociale partner om echte onderhandelingen over de harmonisering van de statuten van bedienden en arbeiders te krijgen. We hebben evenwel niet zoveel tijd. Dat kan volgens mij in februari, in maart of in april gebeuren. Daarna is er het Europese voorzitterschap. We moeten absoluut een akkoord bereiken voor 30 juni. De wil is echt aanwezig bij alle regeringspartners om tot herneming van het sociaal overleg te komen. We wachten dus op de vergaderingen van 8 februari en daarna. Ik hoop dat alle partners, alle vakbonden, alle patronale instanties echt onderhandelingen over dit dossier willen voeren.

 

01.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Ik hoop dat het sociaal overleg weer vlot getrokken wordt, maar de timing wordt wel stilaan krap. U hebt in elk geval de afspraak gemaakt dat de regering een initiatief zal nemen, als men tegen begin juni geen akkoord zou hebben.

 

01.04 Minister Joëlle Milquet: Ik heb dit al gezegd, als er geen consensus of akkoord tussen de sociale partners is, zal de regering haar verantwoordelijkheid nemen, zoals vorig jaar in juni en december. Tijdens de laatste onderhandelingen konden de sociale partners onderling niet tot een akkoord komen. De regering heeft dan onmiddellijk haar verantwoordelijkheid genomen. Dat zal nu ook zo zijn, maar wij moeten eerst een kans aan het sociaal overleg geven. Voor 30 juni moeten wij wel absoluut een oplossing vinden. Indien de sociale partners niet tot een akkoord komen, zal de regering een oplossing uitwerken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de vermindering van de duur van het zwangerschapsverlof in geval van vroeggeboorte" (nr. 17503)

02 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la réduction de la durée du congé de maternité en cas de naissance prématurée" (n° 17503)

 

02.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag gaat over de vermindering van de duur van het zwangerschapsverlof bij een vroeggeboorte. Ik werd daarover aangesproken. In de huidige wetgeving hebben de vrouwen normaal gezien recht op 15 weken zwangerschapsverlof. Daarvan moeten minstens 1 week voor de geboorte en minstens 9 weken na de geboorte opgenomen worden. Dit betekent concreet dat men voor de overige 5 weken kan beslissen wanneer men ze wenst op te nemen.

 

Concreet kan de duur van het postnataal verlof op basis van artikel 39 van de Arbeidswet verlengd worden met de gewerkte periode vanaf 6 weken vóór de werkelijke geboortedatum. In het geval van een vroeggeboorte wordt de gewerkte periode van 7 dagen onmiddellijk voorafgaand aan de geboorte in mindering wordt gebracht van de over te dragen periode. Eigenlijk verliest een vrouw bij een vroeggeboorte dus 1 week zwangerschapsverlof.

 

Mijn vragen zijn de volgende. Hoeveel vrouwen waren de voorbije 3 jaar in die situatie dat zij 1 week zwangerschapsverlof verloren wegens een vroeggeboorte? De mensen voelen dit aan als onrechtvaardig. Hoe beoordeelt u dat?

 

Indien u zegt dat dit correct is, is mijn vraag: wat rechtvaardigt eigenlijk die vrouwen 1 week zwangerschapsverlof te ontnemen wegens een vroeggeboorte? Kan dat niet veranderd worden? Als wij het kunnen veranderen, wanneer en hoe kunnen wij dan het initiatief daartoe nemen?

 

02.02 Minister Joëlle Milquet: Herinner u dat het moederschapsverlof destijds van veertien naar vijftien weken werd verlengd. Het interprofessioneel akkoord van 13 november 1990 ligt aan de basis van deze wetswijziging. Het moederschapsverlof werd dus met een week verlengd, op te nemen middels een periode van zeven dagen voor de vermoedelijke datum van bevalling. Dit moet de gezondheid van moeder en kind ten goede komen. Dit verklaart ook de ratio legis die bepaalt dat het postnataal verlof niet kan worden verlengd met de dagen die niet tijdens dit verplicht prenataal verlof werden opgenomen. De ratio legis van de wetgever verschilt dus van de suggestie in uw vraag.

 

Op dit ogenblik ligt er op Europees niveau een ontwerp van richtlijn ter bespreking van de wijzigingen aan de huidige richtlijnen klaar. Het is richtlijn 92/45/EG, inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van zwangere werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. Dat is een heel lange naam voor een richtlijn.

 

Het lijkt mij verstandig om de evolutie van deze besprekingen af te wachten. Dan kunnen wij nagaan hoe de regeling inzake moederschapsverlof op Belgisch vlak kan worden verbeterd. De discussie over de wijzigingen aan deze richtlijnen wordt eerst op Europees vlak en nadien op Belgisch vlak gevoerd. In het kader van deze discussie is het beter om over uw vraag en uw suggestie een debat te voeren.

 

Eventuele cijfers over het aantal vroeggeboortes liggen mogelijk ter beschikking bij het RIZIV, dat onder de bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken valt. U kunt zich tot haar wenden.

 

Natuurlijk is uw suggestie een goed idee, maar we moeten die discussie tijdens het debat over de aanpassing van de nieuwe richtlijn voeren.

 

02.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Hebt u ook enig idee wanneer de discussie op Europees niveau afgerond zal zijn?

 

02.04 Minister Joëlle Milquet: Dat hangt van de volgende Europese Commissie af, want tot nu toe hebben we geen visie op haar nieuwe prioriteiten. De stemming zal op 9 februari in het Europees Parlement plaatsvinden. Daarna moeten we het programma van de nieuwe Commissie hebben, en volgens mij zullen de eerste gesprekken over deze richtlijn onder het Belgische Europese voorzitterschap gebeuren. Ik ben er niet zeker van, maar normaal gezien zal het tijdens ons voorzitterschap gebeuren. We zullen zien, voor mij mag het zo vlug mogelijk zijn.

 

02.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Dan kunt u op de Europese discussie de toon zetten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de financiering van de vrijwillige legerdienst door middelen vanuit de sociale zekerheid" (nr. 17539)

03 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le financement du service militaire volontaire par des moyens provenant de la sécurité sociale" (n° 17539)

 

03.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Deze vraag is door omstandigheden, onder andere de kerstvakantie, wat blijven liggen. Ze betreft de financiering van de vrijwillige legerdienst met middelen van de sociale zekerheid.

 

Er is besloten dat uitkeringtrekkers kunnen deelnemen aan de vrijwillige legerdienst, met behoud van uitkering. Ze zouden gedurende de eerste 6 maanden een soldij ontvangen van 7 euro, en daarna minstens het basisloon van een militair. De vrijwillige legerdienst zou 3 jaar duren en de basisopleiding maximaal 1 jaar. Daarna kan men toetreden tot een opleidingsprogramma voor de functie die men reeds in het begin gekozen heeft. De maatregel zou in de eerste plaats toegespitst worden op jongeren van maximaal 20 jaar die nog geen tewerkstellingstraject doorlopen hebben.

 

Er bestaat nu reeds een systeem van individuele beroepsopleiding in de onderneming, met doorbetaling van de uitkering en daarboven een productiviteitspremie van de werkgever.

 

Hoe staan de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad tegenover de vrijwillige legerdienst, zoals die vandaag vorm krijgt? Is er daar reeds een advies over gevraagd?

 

Mijn volgende vraag heeft betrekking op de individuele beroepsopleiding. Waarom zou ook het leger geen gebruik kunnen maken van het reeds bestaande systeem? Als het toch de bedoeling is om een opleiding te geven op de werkvloer, wat is dan de motivatie om nog een systeem uit te werken als er al een bestaand stelsel is?

 

03.02 Minister Joëlle Milquet: De invoering van de vrijwillige militaire dienst is een initiatief van minister De Crem. Het initiatief is bedoeld om een aantal gemotiveerde jonge mensen zich bij het leger te laten vervoegen. Het zal voor velen een eerste ervaring zijn met een gekwalificeerde opleiding.

 

Wat de begroting van de RVA betreft, er wordt geen specifiek budget uitgetrokken voor het initiatief. Enerzijds zijn er geen extra kosten, aangezien jonge werkzoekenden die kandidaat zijn voor de vrijwillige militaire dienst, gewoon hun werkloosheidsuitkering behouden tijdens het eerste deel van hun dienst, dat gewijd is aan de opleiding. Er zijn dus geen extra kosten voor de werkloosheidsuitkeringen. Bovendien blijven de eerste zes maanden vergoed door de werkloosheidsverzekering. De vergoeding zou worden beëindigd vanaf de storting van het eerste salaris. Anderzijds is er geen vermindering van de uitgaven als gevolg van de stop van de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen na de zes maanden opleiding. Het is immers onmogelijk om het aantal werkzoekenden dat zich kandidaat zal stellen, te voorspellen. Tot nu toe hebben we dus geen extra kosten of extra winst geraamd.

 

In dit stadium vond slechts een technische vergadering plaats om de items in de huidige regelgeving van de werkloosheid op te sommen die de uitvoering van de vrijwillige dienst zouden kunnen belemmeren. Er zou namelijk erin moeten voorzien worden dat de opleiding gedurende de eerste zes maanden niet beschouwd wordt als werk volgens de werkloosheidsregelgeving en dat die zes maanden beantwoorden aan de definitie van een opleidingsperiode volgens die regelgeving, dus met inbegrip van de vrijstelling van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Het gaat dus om een schorsing van de activering. Het systeem van de individuele beroepsopleiding is alleen bedoeld voor de werkgevers van de privésector. Het kan dus niet van toepassing zijn op het leger. Anderzijds wordt er geen nieuw systeem ad hoc gemaakt door de maatregel.

 

Als de aanpassingen van de regelgeving, als bedoeld in paragraaf 3 hierboven, van kracht worden, zouden de eerste zes maanden van de opleiding worden behandeld als een gewoon verzoek van vrijstelling voor opleiding, gemachtigd door de directeur van het bureau van de RVA, uit hoofde van artikel 94 van de huidige CAO.

 

Op dit ogenblik is er op mijn kabinet geen enkel officieel verzoek toegekomen. Er is geen concreet verzoek tot aanpassing van de reglementering ingediend om te overleggen met de sociale partners. Ik moet natuurlijk contacten met de minister van Defensie onderhouden om een vergadering te houden tussen onze beide kabinetten, en daarna op basis van een gezamenlijk voorstel een advies aan de sociale partners vragen. Dat zal gebeuren in het raam van het beheerscomité van de RVA.

 

Tot slot ben ik niet op de hoogte van een plan om dat soort van vrijwilligerswerk uit te breiden naar andere segmenten van de samenleving.

 

Vragen inzake de begroting voorzien door Defensie, of in verband met missies die aan de betrokkenen worden toevertrouwd of in verband met kinderbijslag, vallen onder de bevoegde minister.

 

03.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik begrijp dat er nog veel werk aan de winkel is vooraleer er daaromtrent een definitieve regeling zal zijn.

 

03.04 Minister Joëlle Milquet: Ja, het zal niet eenvoudig zijn. Het gaat om twee aanpassingen van een koninklijk besluit.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Lieve Van Daele aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de verlenging van het rouwverlof" (nr. 17546)

04 Question de Mme Lieve Van Daele à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la prolongation du congé de deuil" (n° 17546)

 

04.01  Lieve Van Daele (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik denk dat bijna alle mensen ervaring hebben met de kwetsbaarheid van het leven en dat bijna iedereen wordt geconfronteerd met verlies van ouders en vrienden. Sommige mensen worden toch wel heel vroeg getroffen door het verlies van een partner of een kind. Ik denk dat dit in het leven bijzonder ingrijpende gebeurtenissen zijn.

 

Op dit moment hebben nabestaanden recht op drie vrije dagen, ook wanneer het over het verlies van een partner of een inwonend kind gaat. Dit zijn dagen die men opneemt in de periode die begint op de dag na het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis. Ik denk dat iedereen weet dat die periode heel sterk in beslag wordt genomen door allerlei praktische beslommeringen en dat het eigenlijke rouwproces vaak maar begint na de begrafenis.

 

Wij hebben vorig jaar een vrij uitgebreide bevraging gedaan bij verschillende organisaties in de provincie Oost-Vlaanderen die werken met mensen rond rouwverwerking, met ervaringsdeskundigen zeg maar. Een van de vragen was of mensen voldoende hadden aan die dagen en zo niet, op welke manier zij daarmee omgegaan zijn. De vermoedens die wij op voorhand hadden, werden daar inderdaad bevestigd, namelijk dat mensen hun toevlucht nemen tot ziekteverlof of tot het opnemen van vrije dagen wanneer zij hun arts daarover niet durven aanspreken.

 

In oktober 2008 gaf u te kennen dat het rouwverlof in 2009 zou worden opgetrokken van 3 naar 10 dagen. Deze vraag leeft al lang, zeker in die groepen van ervaringsdeskundigen. U stelde toen ook dat die verlenging geen grote budgettaire last zou zijn, want dat het eerder een verschuiving zou zijn van de sector geneeskundige zorg naar de sector uitkeringen. Wanneer men naar die reële ziektedagen kijkt en de extra kost die de ziekteverzekering heeft voor een doktersbezoek na die wettelijke verlofdagen, zou het misschien zelfs om een besparing kunnen gaan.

 

Ondertussen is 2009 voorbij. U heeft de voorbije maanden heel veel werk geleverd rond die thematische verloven. Vandaar nog eens mijn vraag of die verlenging van het rouwverlof zal worden doorgevoerd. Ik hoop ten zeerste van wel, en heel veel mensen met mij. Zo ja, heeft u een bepaalde termijn voor ogen?

 

04.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Daele, zoals u weet ben ik voorstander van de verlenging van het rouwverlof. Dat is voor mij een prioriteit, evenals de uitbreiding van het adoptieverlof en de mogelijkheid tot verlof voor de opvang van een zwaar ziek kind. Deze verloven zijn een prioriteit voor mij.

 

Ik heb het verslag van de NAR afgewacht. De sociale partners binnen de NAR hebben op 15 december 2009 een rapport afgeleverd, volgend op advies nr 1 600. Dat rapport is interessant. Mijn administratie onderzoekt momenteel de gevolgen die aan dit rapport kunnen worden verbonden.

 

Ik zal binnenkort het dossier van de verloven in het algemeen en van de uitbreiding van het rouwverlof naar aanleiding van dat advies opnieuw op de tafel van de regering leggen.

 

Er volgt ook een discussie met het Parlement. Er heeft een vergadering met mijn kabinet en de leden van de commissie voor de Sociale Zaken van Kamer en Senaat plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering werd beslist een verdeling van de verschillende taken te organiseren. De discussie zal in februari in de Senaat plaatsvinden.

 

Wij zullen werken aan de hand van een amendement van de regering of op basis van de verschillende voorstellen die zullen worden gedaan. De manier waarop is niet zo belangrijk, maar ik wil in 2010 absoluut een verlenging van de rouwverlof. Wij zullen daarover een discussie in deze commissie voeren, nadat het debat in de Senaat heeft plaatsgevonden.

 

Volgens mij zijn er vier prioriteiten: de verlenging van het rouwverlof, het adoptieverlof en het verlof voor de opvang van een zwaar ziek kind.

 

04.03  Lieve Van Daele (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben blij te horen dat het rouwverlof een prioriteit voor u is, naast het adoptieverlof en de opvang van zwaar zieken. Ik denk dat dit heel wat kan betekenen.

 

In de eerste plaats is het een vorm van erkenning dat rouw en verdriet in onze, vaak jachtige, samenleving echt een plaats krijgen. Wanneer mensen die er behoefte aan hebben die tijd kunnen nemen, zal het inderdaad op lange termijn zeker een besparing zijn voor de ziekteverzekering.

 

Is het rapport van de NAR ook ter inzage?

 

04.04 Minister Joëlle Milquet: Dat staat op de website van de NAR, sinds 1 of 2 januari.

 

04.05  Lieve Van Daele (CD&V): Ik ben heel blij te horen dat het voor u een prioriteit is en dat er in februari, dus heel binnenkort, een grondige discussie zal gevoerd worden in de Senaat. Wij kijken ernaar uit zodat dit binnen de regering ook op die manier benaderd wordt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Ingrid Claes aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de stelling van professor Bea Cantillon dat gezinsmaatregelen onvoldoende ten goede komen aan sociaal zwakkere groepen" (nr. 17547)

05 Question de Mme Ingrid Claes à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'affirmation de la professeure Bea Cantillon selon laquelle les mesures en faveur des familles ne profitent pas suffisamment aux classes sociales les plus faibles" (n° 17547)

 

05.01  Ingrid Claes (CD&V): Mevrouw de minister, onlangs heeft professor Bea Cantillon in een uiteenzetting voor de denktank Itinera haar oordeel uitgesproken over de verschillende maatregelen die de overheid heeft ingevoerd voor een betere combinatie gezin en arbeid. Het gaat hier meer bepaald over maatregelen zoals invulling van tijdskrediet, ouderschapsverlof en dienstencheques. Mevrouw Cantillon vindt die maatregelen op zichzelf wel goed, maar merkt op dat ze weinig ten goede komen aan sociaal zwakkere groepen. Zij vraagt dan ook dat de gezinsmaatregelen gekoppeld worden aan een zekere herverdelingspolitiek.

 

Mevrouw de minister, bent u het eens met professor Bea Cantillon wanneer zij stelt dat gezinsmaatregelen als tijdskrediet, ouderschapsverlof en dienstencheques onvoldoende ten goede komen aan sociaal zwakke groepen?

 

Hoe staat u tegenover de stelling van professor Cantillon dat het beleid ter verbetering van de combinatie arbeid en gezin dient gekoppeld te worden aan een herverdelingspolitiek ten voordele van de sociaal zwakke groepen?

 

In het kader van de dienstencheques hebben we onlangs het onderzoek van Idea Consult besproken in de commissie. In dat onderzoek is vastgesteld dat slechts 1,4 % gebruikers van dienstencheques laaggeschoold is, tegenover 76,8 % hooggeschoolden. De regering wil hieraan een oplossing bieden door de invoering van sociale dienstencheques. Er is voorzien in een budget van 1 miljoen euro. Vindt u dat bedrag voldoende om het systeem van dienstencheques te democratiseren? Bent u van plan eventueel andere maatregelen te nemen die het systeem toegankelijker maken voor sociaal zwakke groepen?

 

Mevrouw de minister, CD&V heeft een aantal voorstellen om de verlofstelsels toegankelijker te maken. Een van de voorstellen is om de uitkering en de uitkeringsduur voor alleenstaande ouders te verdubbelen. Een ander voorstel houdt in dat werknemers die voltijds werken en volledig onderbreken, recht hebben op een uitkering gelijk aan een gewaarborgd minimummaandinkomen. Hoe staat u tegenover die voorstellen? Spelen er naast budgettaire beperkingen misschien nog andere factoren mee die een invoering van die maatregelen tegengaan?

 

05.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw Claes, ik deel de mening van professor Bea Cantillon wanneer zij vaststelt dat gezinsmaatregelen zoals tijdskrediet, ouderschapsverlof en dienstencheques onvoldoende ten goede komen aan sociaal zwakkeren. Ik ben het er ook mee eens dat we daaraan voort moeten werken met het oog op de verbetering van de combinatie arbeid-gezin en ook een hervorming van het tijdkrediet of de tijdspaarrekening. Dat staat ook in de verklaring van de regering.

 

Ik zeg “voortwerken”, want ik heb al enkele maatregelen in die zin genomen, zoals de verhoging van de inkomensgarantie-uitkering, de werkhervattingstoeslag van 75 euro voor alleenstaande ouders met kinderen die een zelfstandige activiteit aanvatten. Bijna duizend alleenstaanden hebben met die kleine incentive op zak het voorbije jaar de werkloosheid verlaten. Misschien moeten we nog meer sensibilisatie- en informatiecampagnes voeren.

 

Ook vernoem ik de dienstencheques aan verminderde prijzen, een systeem dat wij aan het opzetten zijn. De prioriteiten in het betreffende KB zijn eerst en vooral gericht op alleenstaande ouders.

 

We kunnen en moeten op die problematiek van het Matteüseffect terugkomen wanneer we hier in het Parlement het debat voeren over de verlofstelsels en het loopbaankrediet. Natuurlijk is een verdubbeling van de verschillende uitkeringen voor alleenstaande ouders of voor zwakkere groepen met lagere kwalificaties ideaal. Dan kunnen we met name onderzoeken welke uitkeringen we moeten optrekken, om te vermijden dat wie al heeft, krijgt en dat wie nog niet heeft, minder krijgt. Dat kan ook een soort van blue-rayregelgeving worden. Dat past in een debat over selectiviteit. Dat ligt zeer gevoelig, denk ik.

 

De vraag rijst of we misschien niet de toekenning van hogere uitkeringen aan bepaalde doelgroepen moeten overwegen, al geef ik toe dat zulks in het kader van de sociale zekerheid een delicate oefening wordt. Volgens mij moet het voorstel zeker aan de orde komen, maar dan wel in een beperkt debat en niet in een algemeen debat waarbij de selectiviteit aan de orde stellen.

 

05.03  Ingrid Claes (CD&V): Mevrouw de minister, persoonlijk vond ik dat de stelling van Bea Cantillon toch voldoende aandacht mocht krijgen vanuit het beleid. Uit uw antwoord begrijp ik ook dat u maatregelen neemt die sociaal zwakkeren ten goede komen.

 

Door de huidige crisis moeten de toekomstige beleidsmaatregelen ook rekening houden met een soort van herverdelingspolitiek. Daaraan kunnen wij de komende weken werken, wanneer wij spreken over de verlofstelsels en de loopbaanonderbreking.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Xavier Baeselen à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les alcootests sur le lieu de travail dans le secteur public" (n° 17702)

06 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "alcoholtests op het werk bij de overheid" (nr. 17702)

 

06.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, je souhaiterais revenir sur une convention collective qui remonte au mois d'avril dernier. Elle permet une approche globale du problème posé par la consommation d'alcool et de drogue sur les lieux de travail.

 

Non seulement cette convention permettra de mener des politiques de prévention dans les entreprises privées, mais elle autorisera également l'employeur à organiser des alcootests.

 

Interrogée à ce propos en décembre dernier, vous aviez exprimé le souhait d'étendre les dispositions de ce texte au secteur public.

 

Un texte est-il en préparation? Quels sont les partenaires impliqués par une extension de ce dispositif au secteur public? Je suppose que d'autres ministres, comme votre collègue de la Fonction publique, vont aussi s'y consacrer.

 

En bref, j'aimerais savoir si votre intention trouve une voie de concrétisation.

 

06.02  Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, comme je l'avais dit lors de la discussion de la note de politique générale en décembre, il entre dans mes intentions, même si cela ne relève pas vraiment de mes compétences, de faire avancer ce dossier.

 

Des contacts sont en cours avec le cabinet de Mme Inge Vervotte pour déposer au Comité A un texte identique ou quasi identique. C'est donc une question de semaines pour que le débat puisse avoir lieu au sein de ce Comité. Il faut évidemment le négocier avec la même structure de concertation sociale que celle que nous avons utilisée pour le secteur privé.

 

En ce qui concerne les alcootests, c'est une possibilité; ce n'est pas une obligation. Cela fait partie d'un panel de mesures qui peuvent être utilisées mais qui rentrent dans un projet global.

 

En tout cas la discussion devrait avoir lieu avant Pâques.

 

06.03  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre volonté d'avancer dans ce dossier qui intéresse aussi le secteur public.

 

Comme vous le dites, il s'agit d'un dispositif large qui met également en place – et c'est important – une politique de prévention globale. Je vous encourage à aller dans ce sens. J'interrogerai Mme Vervotte sur le sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 17778 van mevrouw Lahaye-Battheu wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

07 Question de Mme Kattrin Jadin à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les chômeurs engagés dans une formation" (n° 17791)

07 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de werklozen die een opleiding volgen" (nr. 17791)

 

07.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, madame la ministre, ma question porte sur les dispenses qui sont accordées par l'ONEM aux demandeurs d'emploi en formation.

 

Mon attention a été attirée par le cas particulier d'une personne suivant une formation en promotion sociale afin d'obtenir son certificat d'enseignement secondaire supérieur, ainsi qu'une qualification d'éducateur spécialisé A2. Cette formation est prévue sur deux ans, mais il se fait que la personne a été contrainte, suite à un décès, de scinder la deuxième année en deux ans. Cependant, les règles en vigueur à l'ONEM ne permettent pas cette disposition. Par conséquent, l'intéressé a été convoqué dans le cadre de l'activation du contrôle de recherche d'emploi.

 

Il a donc dû signer un contrat dans lequel il s'engage à rechercher activement un emploi, dans le secteur de sa formation, qui n'est pas encore terminée! Voici donc cette personne contrainte de mettre fin à sa formation à quelques mois de son terme pour trouver un emploi, et ce toujours sans qualification.

 

Madame la ministre, vous conviendrez avec moi que cette situation est assez ubuesque.

 

Quelles sont les règles en matière de dispense?

 

Une dérogation peut-elle être accordée lorsque le demandeur d'emploi, pour des raisons indépendantes de sa volonté, a été contraint d'étaler sa formation sur une année supplémentaire?

 

Enfin, pourriez-vous envisager d'accorder une occasion d'échec aux demandeurs d'emploi engagés dans une formation qualifiante, surtout pour un métier en pénurie, avant de les contraindre à rejoindre le marché de l'emploi?

 

07.02  Joëlle Milquet, ministre: Madame Jadin, une série d'exceptions permettent de suspendre la procédure d'activation dans le cadre de diverses formations, élargies avec le temps, mais l'objectif n'est pas non plus que le système de chômage assure financièrement les formations! Par conséquent, si nous devons rester prudents pour éviter les abus, nous devons tout mettre en œuvre pour que les personnes puissent se former.

 

Quatre catégories de dispositions sont établies: celle relative aux formations professionnelles organisées par les organismes régionaux, celle qui prépare à une profession indépendante, celle qui relève du suivi de l'étude de plein exercice et enfin, celle qui concerne les autres types de formation qui peuvent être acceptés par le directeur du bureau de l'ONEM.

 

Dans le cas précis que vous évoquez, il importe de savoir si le nombre d'heures de formation était suffisant pour justifier une dispense. En effet, nous ne demandons pas que les formations impliquant un nombre très peu élevé d'heures provoquent automatiquement la suspension de la procédure d'activation. Les différences subsistent principalement entre les horaires décalés après 17 h, lesquels n'empêchent pas de chercher du travail, et les horaires de plein exercice. Cependant, nous exigeons la prestation d'une moyenne d'une vingtaine d'heures par semaine pour l'octroi de différentes dispenses.

 

Lorsqu'il s'agit notamment de formations de plein exercice, la dispense est accordée pour une année pour autant que la formation de l'année précédente ait été suivie avec fruit. Il existe des dérogations à ce principe dans toutes les situations dans lesquelles le demandeur peut établir que l'échec est dû à des circonstances indépendantes de sa volonté (des problèmes de santé, un décès, un événement de force majeure). Il lui incombe de le démontrer. J'ignore si la personne dont vous parlez suivait une formation de plein exercice ou à horaire décalé, quelle était la nature des faits évoqués. Mais des dérogations et des recours sont toujours possibles, même si des conditions minimales doivent être remplies.

 

Par ailleurs, comme je l'ai déjà dit, j'ai demandé à l'administration de réaliser un état des lieux des dérogations et des suspensions d'activation pour chaque type de formation afin de voir si nous pouvons adapter, améliorer, élargir ou restreindre certains aspects. Il est indispensable que l'application de ces règles soit uniforme et en lien avec les politiques régionales en matière de formation. Ce travail, que nous menons avec les Régions, sera terminé dans le courant du mois de février.

 

07.03  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse complète. Je partage votre volonté de remettre un peu d'ordre dans les possibilités de dérogations et d'avoir une meilleure vue d'ensemble des mesures actuelles.

 

Vous serait-il possible de me remettre une copie de votre réponse?

 

07.04  Joëlle Milquet, ministre: Oui, bien sûr.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het toenemend gezinsgeweld" (nr. 17923)

08 Question de Mme Martine De Maght à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la recrudescence de la violence familiale" (n° 17923)

 

08.01  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, elke dag worden de centra voor algemeen welzijnswerk geconfronteerd met gezinsgeweld. Het zou gaan over 17 gezinnen per dag of 6 514 per jaar. Dat is toch een frappant hoog cijfer. Vooral partnergeweld neemt toe, van 1 486 gevallen in 2007 naar 5 877 aangiftes in 2008. Het aantal gevallen van kindermishandeling zou volgens de cijfers van de centra voor algemeen welzijnswerk verdrievoudigd zijn.

 

De stad Aalst nam het initiatief om haar huisartsen aan te schrijven met het verzoek om mee te werken aan een lokale campagne. Uit een analyse van de centra blijkt immers dat meestal huisartsen worden gecontacteerd naar aanleiding van een geweldincident.

 

Preventie is een taak van de Gemeenschappen. Dat is duidelijk, maar blijkbaar is preventie op zich onvoldoende en zeker ontoereikend. Er is duidelijk nood aan een globale aanpak, waarbij ook de huisartsen, vanuit hun ervaringen, zeker een bijdrage kunnen leveren.

 

Ik zou graag een antwoord op de volgende vragen krijgen.

 

Bent u op de hoogte van de alarmerende cijfers? Zet die tendens zich ook door in Brussel en Wallonië?

 

Bent u bereid om op nationaal vlak initiatieven te nemen omtrent die toenemende tendensen die mee verantwoordelijk zijn voor de ontwrichting van onze samenleving, en om een globaal plan op te stellen tegen gezinsgeweld?

 

Wat is het beleid ter zake vandaag?

 

Zal er overleg plaatsvinden met de betrokken federale collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken, maar ook op interministerieel niveau met de Vlaamse collega’s, aangezien preventie in het geval dat ons thans bezighoudt, een Vlaamse bevoegdheid is?

 

08.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Maght, sinds 2006 is het verplicht een dossier over partnergeweld in te schrijven. Er zijn dus statistische gegevens beschikbaar bij de parketten per gerechtelijk arrondissement en bij de politiediensten, naargelang het gaat om partnergeweld, geweld tegen kinderen of intrafamiliaal geweld tegen andere familieleden. Op nationaal vlak hebben wij geen algemene cijfers. Deze bestaan alleen per gerechtelijk arrondissement.

 

Het aantal gewelddaden geregistreerd in het hele land is tussen 2006 en 2007 gestegen van 43 855 naar 56 028. De situatie is bijzonder alarmerend in Gent, met een stijging van 14 079 naar 20 876, maar ook in Luik, van 6 488 naar 10 198. In Brussel verminderde het aantal gewelddaden tussen 2006 en 2007 lichtjes van 9 503 tot 7 474.

 

Als het aantal klachten stijgt, kan uit deze toename echter niet worden afgeleid of zij noodzakelijkerwijze overeenstemt met een toename van het daadwerkelijke geweld. De verschillende sensibilisatiecampagnes en het feit dat dit fenomeen reeds enkele jaren een prioriteit vormt, dragen ook bij tot deze stijging.

 

Binnen enkele weken zullen wij over de resultaten van een nieuwe studie over het dark number beschikken. Deze studie ging uit van ervaringen van vrouwen en mannen met gendergerelateerd geweld. Deze studie kan waardevolle aanwijzingen aan het licht brengen over gewelddaden die niet altijd in de officiële statistieken staan vermeld. Zo kunnen wij de reikwijdte van dit fenomeen meer gedetailleerd evalueren.

 

Op uw tweede en derde vraag, momenteel wordt een nieuw nationaal actieplan op punt gesteld. Het is het resultaat van een werk van lange adem dat wij samen met de betrokken ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, maar ook met de regeringen van de Gemeenschappen en de Gewesten, hebben uitgevoerd. Het vraagt veel tijd en energie om een echte samenwerking te bewerkstelligen.

 

Ik ontmoet in de loop van volgende week mijn collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken om bepaalde concrete maatregelen te verfijnen. In november vond ook een vergadering plaats met de verschillende organisaties, waar aanvullende en interessante voorstellen werden gedaan. Ik zal met mijn collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken praten over deze problematiek en over de voorstellen.

 

Deze maatregelen zullen worden voorgesteld tijdens de volgende interministeriële conferentie Integratie in de Samenleving, die door Geert Bourgeois op 23 februari werd vastgelegd. Aanvankelijk was deze conferentie gepland voor december 2009, maar zij werd door de minister uitgesteld tot 23 februari.

 

Het nieuw actieplan gaat hoofdzakelijk over partnergeweld. Drie andere soorten geweld die te maken hebben met het geslacht werden ook opgenomen in het plan “genitale verminking van vrouwen, eergerelateerd geweld en gedwongen huwelijken”. Dit plan gaat ook in op de rechtstreekse en onrechtstreekse gevolgen van dit soort van geweld op andere familieleden, in het bijzonder op kinderen.

 

Na de interministeriële conferentie kan ik hier een samenvatting en uitleg geven over de verschillende voorstellen van dit plan.

 

08.03  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw toelichting. U deelt ook de bezorgdheid over deze alarmerende cijfers. Op een concreet actieplan zullen wij nog moeten wachten. Ik vind het zeer positief dat u het probleem ruimer ziet dan wat ik heb geschetst, want het gaat inderdaad verder dan het fysiek geweld ten aanzien van de partner of de kinderen.

 

Mevrouw de minister, ik ga ervan uit dat u ons in de commissie verslag zult uitbrengen over het overleg dat u hebt gehad. Zo heb ik het begrepen. Ik zal daarover in de toekomst zeker nog vragen stellen, maar ik zal uiteraard eerst de resultaten van het interministerieel overleg afwachten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag 17942 van de heer Gilkinet wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

09 Questions jointes de

- M. Georges Gilkinet à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le démarchage agressif auprès de certaines entreprises en vue du détachement d'ouvriers étrangers" (n° 18146)

- Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le démarchage agressif auprès de certaines entreprises en vue du détachement d'ouvriers étrangers" (n° 18252)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de agressieve pogingen om bepaalde bedrijven warm te maken voor de detachering van buitenlandse arbeiders" (nr. 18146)

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de agressieve pogingen om bepaalde bedrijven warm te maken voor de detachering van buitenlandse arbeiders" (nr. 18252)

 

09.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, diverses entreprises du secteur de la construction ont été récemment démarchées en vue de l'engagement d'ouvriers polonais qui peuvent être détachés en Belgique, suivant les règles européennes. Les termes du courrier diffusé, tel que relaté dans Le Soir du 7 janvier dernier, ne peuvent que choquer, tellement il donne l'impression de vouloir vendre des hommes dans le cadre d'un système qui éluderait l'assurance maladie et les droits sociaux. Le phénomène, même s'il est légal, ne peut que nous interpeller, dès lors qu'on connaît également la situation de l'emploi dans notre pays et les pertes d'emploi annoncées dans le futur.

 

Madame la ministre, quelle est, en termes statistiques, l'évolution de l'utilisation de cette possibilité de détachement de travailleurs étrangers dans notre pays au cours des dernières années? Quelles sont les conséquences pour la Sécurité sociale? Quelles sont les mesures d'encadrement et de contrôle de cette disposition au sein du ministère de l'Emploi et du Travail?

 

Face à des démarches aussi agressives que celle décrite ci-dessus, ne convient-il pas de réglementer ou de contrôler davantage les intermédiaires en vue de ce type de détachement? Quelles sont par ailleurs les nouvelles mesures envisagées, le cas échéant en concertation avec les Régions, pour favoriser l'engagement dans les fonctions concernées de travailleurs résidant en Belgique?

 

Dans le secteur de la construction, le nombre d'indépendants, mais aussi de faux indépendants, est en pleine expansion. De quelles données disposez-vous à ce sujet? Quelles est l'évolution du nombre de travailleurs salariés ces dernières années dans le secteur de la construction? Quelle est la concertation avec vos collègues pour vérifier la réalité de l'indépendance dans ce secteur? Quels sont les résultats des inspections dans la construction?

 

09.02  Joëlle Milquet, ministre: Madame Genot, la façon dont ce genre de pseudo-publicité circule ainsi que son contenu me choquent tout autant que vous.

 

Soit, il s'agit d'une vraie sous-traitance effectuée par une entreprise polonaise, éventuellement dirigée par un Belge installé en Pologne et qui détache temporairement des travailleurs occupés habituellement en Pologne pour effectuer des travaux dans une période déterminée en Belgique. Dans ce cas-là, quoi qu'il dise, il faut appliquer les salaires minimums de la construction en Belgique ainsi que les avantages minimums prévus par les conventions collectives de travail du secteur, rendues obligatoires par arrêté royal. Par contre, dans ce cas, la sécurité sociale continue à être payée en Pologne. C'est peut-être à ce niveau qu'un éventuel avantage comparatif peut être exprimé.

 

Soit, il s'agit d'une mise à disposition de travailleurs d'une entreprise polonaise, éventuellement dirigée par un Belge installé en Pologne, pour une entreprise belge. Dans ce cas, la mise à disposition doit être autorisée par l'Inspection du contrôle des lois sociales. Il faut payer les salaires et avantages dus au travailleur permanent de l'utilisateur, même s'ils sont supérieurs au minimum sectoriel. Dans ce cas, l'utilisateur est solidairement responsable du paiement des salaires. Par contre, la sécurité sociale continue à être payée en Pologne, comme dans le cas précédent.

 

Soit, il s'agit d'une sous-traitance ou de la mise à disposition par une entreprise belge à une autre entreprise belge. Dans ce cas, le droit belge s'applique tant pour les salaires que pour la sécurité sociale. Il ne serait donc pas possible de pratiquer les prix mentionnés dans l'article.

 

Les deux premiers cas posent la problématique non pas des salaires minimums mais celle de la sécurité sociale, car nous sommes dans une Europe sans harmonisation sociale ni fiscale, ce dont nous aurions d'ailleurs largement besoin.

 

Je possède des statistiques que je vous transmets maintenant, car elles sont tellement précises et longues que je ne saurais les commenter. Vous constaterez les chiffres de l'ONSS concernant des déclarations Limosa, ainsi que les chiffres du contrôle des lois sociales du SPF Emploi par catégorie de secteurs et par pays d'origine. La France et la Pologne se distinguent dans ce genre de pratiques. Le nombre de travailleurs dans le secteur de la construction y est également repris.

 

En ce qui concerne les mesures d'encadrement et de contrôle, l'Inspection du contrôle des lois sociales s'adonne régulièrement à des contrôles d'entreprises étrangères sous-traitantes, soit à son initiative, soit sur plainte. Ainsi, l'entrepreneur concerné ou son organisation professionnelle ou une organisation syndicale peuvent vraiment transmettre les copies à l'Inspection qui, immédiatement, diligente une inspection. Une cellule spécifique chargée du contrôle des entreprises étrangères a même été créée, tellement le nombre de plaintes reçues était important.

 
Les contrôles ont réellement été renforcés en la matière, notamment en ce qui concerne les rémunérations et les indemnités résultant des conventions collectives, les temps de travail et de repos aussi liés à la sécurité dans les chantiers et les sursalaires pour les heures supplémentaires.

 

En fait, cette cellule s'occupe essentiellement de tout ce qui relève de la lutte contre le dumping social et examine les techniques de fraude, les montages, les réseaux, etc.

 

Un décret de la Région wallonne interdit aux bureaux de placement dépourvus d'agrément de rechercher des clients. Il s'agit ici de compétences régionales concernant les agréments et la Région wallonne a déjà réalisé certaines avancées. L'accord administratif de coopération avec l'inspection polonaise permet à l'inspection belge de vérifier aussi l'activité réelle de l'entreprise polonaise et d'échanger des informations concernant les travailleurs détachés, notamment sur la durée des prestations en Belgique, des salaires belges y afférents, qui sont indispensables pour la sécurité sociale polonaise. À ce sujet, vous trouverez dans l'annexe certains éléments.

 

En ce qui concerne la publicité, je compte envoyer un courrier à mon collègue compétent en la matière, M. Van Quickenborne. J'estime que nous devrions étudier sérieusement ce type de pratiques, inacceptables à mes yeux, car elles pourraient s'apparenter à de la publicité comparative relativement déloyale, surtout lorsqu'il s'agit d'hommes et de femmes qui ne sont quand même pas des objets de travail!

 

En ce qui concerne les nouvelles mesures, dans le cadre de la présidence belge, nous aurons la discussion sur la modification de la directive relative au détachement des travailleurs. Ce sera alors le moment d'un débat tout en restant prudents. En effet, il ne faudrait pas qu'en l'ouvrant trop, nous aboutissions à moins de garanties qu'avant – on connaît la tendance actuelle de la politique en Europe –;nous devrons évoquer le problème avec précaution. Si l'on perçoit la possibilité de renforcer les mécanismes, nous la saisirons; dans le cas contraire, il faudra se montrer très prudents. Je crois que ce débat européen se produira dans le cadre de notre présidence.

 

Dès lors que les détachements en question s'effectuent dans le respect des dispositions de la directive européenne relative à l'application des régimes de sécurité sociale pour travailleurs salariés, ils n'entraînent aucune conséquence pour le régime de sécurité sociale belge puisqu'il n'est pas applicable; ce qui pose un problème.

 

Vous trouverez également dans les documents que je vous remets les chiffres se rapportant à l'évolution du nombre de travailleurs dans le secteur de la construction, du nombre de contrôles opérés, etc.

 

09.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie. Je vais examiner les chiffres. Merci de me les avoir préparés.

 

Il reste deux problèmes par rapport au temps: quand des gens sont détachés quasiment 11 mois sur 12, il n'est plus question d'attachement ailleurs qu'en Belgique. Il semble y avoir là une difficulté.

 

De plus, les assurances constituent aussi un problème. Le montant d'une prime d'assurance pour un couvreur enregistré en Belgique est important: le même type d'assurance doit-il être contracté par eux?

 

09.04  Joëlle Milquet, ministre: En assurance obligatoire?

 

09.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): En primes d'assurance. Je sais que les primes d'assurance dans le secteur de la construction sont un facteur important de coût. Il serait intéressant de s'assurer que les obligations sont exactement les mêmes, que ce soit pour les entreprises détachées ou pour tout personnel. Madame la ministre, je ne manquerai pas de vous réinterroger à ce sujet.

 

09.06  Joëlle Milquet, ministre: Une des raisons du problème réside dans le fait que, pour certains cas, la sécurité sociale belge s'applique, comme dans le dernier cas que j'ai évoqué, et pour d'autres, elle ne s'applique pas.

 

09.07  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je pensais également aux assurances privées qui coûtent extrêmement cher, notamment pour les couvreurs qui travaillent sur les toits. Si vous ne devez pas souscrire une telle couverture, vous économisez quasiment un cinquième du coût de votre travailleur.

 

09.08  Joëlle Milquet, ministre: Je peux le vérifier mais il me semble qu'il s'agit plutôt d'assurances complémentaires non obligatoires.

 

09.09  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Elles sont obligatoires par conventions sectorielles.

 

09.10  Joëlle Milquet, ministre: Effectivement, dans ce cas, ils y sont obligés.

 

09.11  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): C'est pourquoi je ne comprends pas comment on peut aboutir aux prix évoqués dans l'article!

 

09.12  Joëlle Milquet, ministre: Les conventions visent normalement le travailleur d'où qu'il vienne. Vous m'aviez d'ailleurs interrogée sur le cas d'un travailleur polonais, même si cette question traitait davantage de l'irrégularité.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de cumulatie van de uitkering als bruggepensioneerde met het pensioen van de Dienst Overzeese Sociale Zekerheid" (nr. 18150)

10 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le cumul de l'indemnité de prépension avec la pension octroyée par l'Office de Sécurité Sociale d'Outre-mer" (n° 18150)

 

10.01  Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wie bruggepensioneerd is, blijft in dat statuut tot 65 jaar, tot de pensionering. Brugpensioen is nog steeds een werkloosheidsuitkering waarbij er boven op een vergoeding gegeven wordt.

 

Ik heb de vraag gekregen of een bruggepensioneerde zijn uitkering mag cumuleren met een pensioentje opgebouwd bij de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid. Noch de RVA, noch de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid zijn in staat hierop een eenduidig antwoord te geven.

 

Mevrouw de minister, misschien hebt u meer middelen om dat te laten nagaan. Kan het brugpensioen al dan niet gecumuleerd worden met een klein pensioen van de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid?

 

10.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, dit is een concrete vraag. Ik hoop een concreet antwoord te geven.

 

Een pensioen van de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid is cumuleerbaar met een werkloosheidsuitkering, ook in het raam van brugpensioen, maar wel binnen de grenzen en modaliteiten van artikel 130 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. De wetgeving in verband met overzeese sociale zekerheid bevat dus geen verbod van cumul noch een verbod om te werken.

 

Artikel 130 van het koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering stipuleert dat wanneer het bijkomend inkomen, pensioen, nevenactiviteit enzovoort, het jaarlijkse bedrag van 3 176,17 euro overschrijdt, het bedrag van de uitkering die de bruggepensioneerde ontvangt, daalt. Indien het bedrag van het pensioen van de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid het bedrag van 3 176,17 euro niet overschrijdt, heeft dat dus geen gevolgen voor het brugpensioen.

 

Het hangt dus van het bedrag af, maar het is cumuleerbaar.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Colette Burgeon à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la future présidence belge de l'Union européenne" (n° 18157)

11 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het toekomstige Belgische voorzitterschap van de Europese Unie" (nr. 18157)

 

11.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, la présidence belge de l'Union européenne commencera au second semestre 2010. Un programme des activités du Conseil a été élaboré par les futures présidences espagnole, belge et hongroise pour la période de janvier 2010 à juin 2011. Les attentes sont nombreuses, c'est évident.

 

Parmi les questions devant être abordées figure bien sûr et fort heureusement l'égalité entre les femmes et les hommes. La lutte contre les violences à caractère sexiste, l'élimination de l'écart de rémunération entre les hommes et les femmes, la lutte contre les stéréotypes liés au sexe, la promotion de l'esprit d'entreprise chez les femmes, la conciliation entre vie professionnelle et vie privée sont quelques-unes des priorités mentionnées.

 

Madame la ministre, nous le savons, la problématique étant véritablement structurelle, la promotion de l'égalité entre les femmes et les hommes doit être permanente. Même si vous l'aviez d'ailleurs brièvement évoqué dans votre note de politique générale, pourriez-vous nous préciser quels axes spécifiques de cette politique seront traités et quelles actions concrètes seront envisagées lors de la future présidence belge de l'Union européenne?

 

Comment ces travaux se dérouleront-ils en termes de calendrier et d'organisation? Le Comité d'avis Émancipation sociale pourrait-il de près ou de loin y être associé?

 

11.02  Joëlle Milquet, ministre: Madame Burgeon, je vous remercie de votre question. Cette commission se réunira, en principe le 23 février, avec le Comité d'avis. Il s'agira de passer en revue la composition du programme de la présidence tant en termes d'emploi que d'égalité des chances. Je ne veux pas rentrer dans les détails ici, mais je puis déjà vous annoncer que, parmi nos priorités, figurent la lutte contre l'écart salarial et la présence des femmes dans les centres de décision économique. Je viendrai expliquer les différents événements qui s'y rapportent.

 

Ensuite, mais il conviendrait d'obtenir un budget supplémentaire des présidents de la Chambre et du Sénat, j'aurais trouvé intéressant d'organiser, à l'occasion de la présidence belge, une rencontre avec toutes les femmes parlementaires européennes.

 

11.03  Colette Burgeon (PS): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse, même si elle était assez lacunaire. Bien entendu, je ferai tout mon possible pour assister à cette réunion le 23 février.

 

Le problème de l'écart salarial est réellement important. Bien que je sois persuadée que les lois sont bien conçues, autre chose est de les appliquer.

 

Quand vous parlez d'une rencontre avec les élues des parlements nationaux, je suppose que vous y joignez celles des parlements communautaires et régionaux? Oui. Merci à vous.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de vervanging van reguliere werknemers door seizoenarbeiders" (nr. 18300)

- mevrouw Magda Raemaekers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de seizoenarbeid" (nr. 18351)

- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de wanpraktijken inzake seizoenarbeid in champignonteelt" (nr. 18388)

- mevrouw Sofie Staelraeve aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het oneigenlijk gebruik van seizoenarbeiders in de champignonkweek" (nr. 18412)

- mevrouw Martine De Maght aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het inschakelen van seizoenarbeiders in plaats van reguliere arbeiders" (nr. 18435)

12 Questions jointes de

- Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le remplacement de travailleurs réguliers par des ouvriers saisonniers" (n° 18300)

- Mme Magda Raemaekers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le travail saisonnier" (n° 18351)

- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les pratiques abusives en matière d'emplois saisonniers dans le secteur de la culture des champignons" (n° 18388)

- Mme Sofie Staelraeve à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le recours abusif aux travailleurs saisonniers dans la culture des champignons" (n° 18412)

- Mme Martine De Maght à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le recours à des ouvriers saisonniers en lieu et place d'ouvriers réguliers" (n° 18435)

 

12.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, ons land kent een specifieke regeling met betrekking tot seizoenarbeid, wat onder meer inhoudt dat een werkgever lagere bijdragen aan de RSZ moet betalen voor seizoenarbeiders. Bovendien werken deze mensen veelal aan het wettelijk minimum in plaats van aan het cao-loon.

 

Deze regeling werd in 2004 versoepeld voor de land -en tuinbouwsector, waardoor ondernemingen heel het jaar door tijdelijke werkkrachten mogen aanwerven onder dit gunstige stelsel. Uiteraard blijft het principe wel bestaan dat het moet gaan over de opvang van seizoensgebonden pieken. De arbeidsovereenkomsten in dit kader moeten dan ook van bepaalde duur zijn en mogen maximaal drie maanden bestrijken.

 

Volgens een aantal krantenberichten is een tijdje geleden gebleken dat een champignonkwekerij in Vlaanderen 8 autochtone werknemers heeft ontslagen en heeft vervangen door een opeenvolgend contingent van seizoenarbeiders. De overheid kan daar niet tegen optreden omdat het binnen het wettelijk kader is gebeurd, maar het is wel duidelijk dat deze continue driemaandelijkse invulling van deze arbeidsplaatsen niet de bedoeling was en indruist tegen de geest en letter van de reglementering. Het oogsten van champignons is namelijk geen seizoenarbeid maar is gespreid over het hele jaar.

 

Mevrouw de minister, graag vernam ik of u naar aanleiding van dit concrete geval van een champignonkwekerij van plan bent om een uitzondering in de wet in te schrijven. Hebt u dit dossier laten bekijken door de sociale inspectie, behorend tot de FOD Financiën?

 

12.02  Magda Raemaekers (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heel wat mensen fronsten de wenkbrauwen wanneer zij begin januari in de media hoorden dat reguliere arbeiders in bijvoorbeeld champignonkwekerijen systematisch zouden worden vervangen door seizoenarbeiders omwille van lagere loonkosten en een grotere flexibiliteit van deze laatsten. Voor seizoenarbeiders betaalt de werkgever immers minder RSZ en lagere lonen. Als ik mij niet vergis, werd de seizoenarbeid in het leven geroepen om tijdens bepaalde seizoenen pieken in de productie te kunnen verwerken. Ook al kwam er een versoepeling die de land- en tuinbouw de mogelijkheid gaf om het hele jaar door tijdelijke krachten aan te werven onder dit voordelige stelsel, toch denk ik dat wij moeten blijven uitgaan van het principe dat het moet gaan om pieken in de productie.

 

Nu blijkt echter dat deze flexibele en goedkopere vorm van arbeiders werkgevers op het idee brengt om hun gewone arbeiders aan de deur te zetten en te vervangen door seizoenarbeiders. In onze huidige tijden van economische crisis doet dit toch menige vraag rijzen. Het kan toch niet dat de vaste arbeiders omwille van innovatie in verschillende sectoren de dupe worden van het feit dat bepaalde grondstoffen nu het hele jaar door beschikbaar zijn. Ik denk dan bijvoorbeeld aan champignons, maar ook aan aardbeien of andere producten. Net als de vakbonden vrees ik dat een perverse toepassing van de wet op de seizoensarbeid, zoals recentelijk bij de champignonkwekerij uit Lendelede, navolging zal krijgen wanneer u hierop niet ingrijpt.

 

Mevrouw de minister, ik kom dan bij mijn vraag. Plant u een wijziging aan het systeem van de seizoenarbeid zodat het niet langer kan worden misbruikt om reguliere arbeiders van de hand te doen? Zo ja, wanneer plant u dat?

 

12.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik wens de argumentatie van de collega’s niet te herhalen. Het gaat over het oneigenlijk gebruik van het systeem van seizoenarbeid. Vroeger was seizoenarbeid beperkt tot 95 dagen, maar deze maatregel werd afgeschaft. Men maakt nu oneigenlijk gebruik van het systeem om tot een verdringing te komen van de reguliere arbeid.

 

Kunnen wij dat remediëren of moeten wij dit beschouwen als een van de uitwassen van de Europese Unie en de uitbreiding ervan?

 

De vakbonden stellen voor om dergelijke situaties te vermijden in de toekomst, om eventueel opnieuw een bepaling in te lassen van de beperking van de piekperiode. Een andere suggestie is ondersteuning via een of andere vorm van subsidie van de tewerkstelling in de sectoren die daardoor getroffen worden.

 

Mevrouw de minister, wilt u inderdaad proberen een einde te stellen aan dat oneigenlijke gebruik door daar een initiatief te nemen? Welk initiatief zult u nemen en wanneer mogen wij dat verwachten?

 

12.04  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de minister, uiteraard vinden ook wij dat wat de champignonkweker heeft gedaan, oneigenlijk gebruik is van de wetgeving inzake seizoensarbeid. Het is zeker niet de bedoeling dat die wetgeving op die manier wordt toegepast.

 

Anderzijds blijft het zeker een feit dat in de land- en tuinbouwsector de kosten hoog oplopen en in ons land maken de loonkosten daar een hoog deel van uit.

 

Toen het verhaal in de pers kwam, heeft die kweker zelf gealludeerd op afspraken die in het IPA gemaakt zouden zijn. Daar gaat mijn interesse toch wel naar uit. De man beweerde immers dat een aantal tegemoetkomingen die beloofd waren in het kader van het IPA, nog niet uitgevoerd waren.

 

Mijn vragen gaan dan ook heel specifiek over een vrijstelling van de doorstorting van bedrijfsvoorheffing, die 6 % van het brutomaandloon zou bedragen en die voor afhouding van de persoonlijke socialezekerheidsbijdragen was overeengekomen. Het is toch een beetje raar dat er blijkbaar afspraken waren gemaakt die niet nagekomen zijn.

 

Mevrouw de minister, graag had ik daarover eens wat uitleg gekregen. Wat is de stand van zaken? Waarom is dat zo, als dat al het geval is? Klopt het wat die man zegt?

 

Hoe komt het dat een en ander nog niet nagekomen werd?

 

Ten slotte, geconfronteerd met die toepassing, voorziet u in eventuele wijzigingen aan de wetgeving inzake seizoensarbeid? Daarbij moet u wel ermee rekening houden dat de flexibiliteit van arbeid in die sectoren gecombineerd moet worden met een correcte tewerkstelling en dat de loonkosten zo laag mogelijk gehouden moeten worden, gelet op ons concurrentieel nadeel, zeker voor die sectoren van ons land.

 

12.05  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de minister, het is niet de bedoeling dat we hier telkenmale herhalen wat zich heeft voorgedaan. Een bepaalde champignonkweker liet verstaan dat hij moest gebruikmaken van seizoenarbeiders, omdat hij geen enkele andere manier zag om zijn bedrijf leefbaar en rendabel te houden. Hij heeft die wetgeving gebruikt. Ik durf zelfs niet zeggen dat hij ze misbruikt heeft, want hij heeft gedaan wat noodzakelijk was om de werkgelegenheid te kunnen blijven garanderen, zij het dan via een verkeerd statuut. Dat was samen met het leefbaar houden van zijn bedrijf, zijn intentie.

 

Zeker in de champignonkweek kunnen we niet spreken van seizoensgebonden pieken. Naar mijn inschatting kan dat het hele jaar door geproduceerd worden. Ik had begrepen dat er afspraken gemaakt zijn om 400 000 euro voor de sector vrij te maken. Blijkbaar is daar tot op heden niets van terechtgekomen.

 

Mevrouw de minister, bent u alsnog bereid om initiatieven te nemen, opdat de land- en tuinbouwsector niet op dergelijke praktijken moet overschakelen en de wetgeving inzake seizoensarbeid gebruiken om toch nog wat te kunnen overleven en rendabel te blijven?

 

Hebben nog andere bedrijven in de land- en tuinbouwsector vandaag van de wetgeving inzake seizoensarbeid gebruikgemaakt om hun bedrijf effectief rendabel te houden? Gebeurt dat ook in andere sectoren?

 

Zult u actie ondernemen om die sector tegemoet te komen en daarmee een signaal geven dat, aangezien het toch wel vijf voor twaalf is, we de nodige aandacht schenken aan de werkgelegenheid in de sector?

 

12.06 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst een aantal zaken rechtzetten. Ten eerste, een buitenlandse werknemer moet hier evenveel loon verdienen als een Belgische werknemer die hetzelfde werk doet aan dezelfde voorwaarden. Ten tweede, een werkgever moet het Belgische arbeidsrecht naleven, zowel voor Belgische als voor Poolse werknemers. Dat moet duidelijk zijn. De inspectie van de FOD WASO controleert dat regelmatig. In de pers is de naam en het adres van de werkgever duidelijk vernoemd.

 

Ik kan u verzekeren dat de inspectie van de FOD WASO proactief optreedt en mijn advies of opdracht niet nodig heeft om bepaalde controles uit te voeren. Ik ben op dat vlak zeker wat vernoemd dossier betreft heel gerust. Ik kan hier natuurlijk geen aanvullende informatie geven.

 

De RSZ-regeling betreffende seizoens- en gelegenheidswerk is in de loop der jaren sterk gewijzigd, omdat de noden van de sector sterk gewijzigd zijn. Vroeger bestond er alleen een totale vrijstelling van de sociale bijdragen voor het oogsten van welbepaalde producten tijdens duidelijk afgebakende perioden. Op vraag van de sociale partners in de sector werd die reglementering in 2007 gewijzigd. Als argument werd onder meer het terugdringen van het zwartwerk gebruikt.

 

Tegelijk werd een aantal maatregelen gekoppeld aan de korting. Vaste werknemers kunnen niet als gelegenheidsarbeiders tewerkgesteld worden. Niemand mag meer dan 65 dagen per kalenderjaar als seizoenarbeider werken bij eender welke werkgever in de land- en tuinbouw. Het begin- en einduur van elke werkdag moet per werknemer vooraf aan Dimona worden gemeld. Elke werknemer moet in het bezit zijn van een gelegenheidsdocument waarop de gewerkte prestaties worden genoteerd. Dat is de vroegere plukkaart.

 

Een onderneming die die voorwaarden niet naleeft, wordt uitgesloten van de korting op de RSZ-bijdragen. Als de inspectie een proces-verbaal opstelt voor zware inbreuken, zoals zwartwerk, wordt de onderneming zelfs uitgesloten van dat voordeel voor alle werknemers en voor het hele jaar. Dat is dus tamelijk belangrijk.

 

Het voorval dat beschreven wordt in de pers, moet volgens mij inderdaad de discussie over nieuwe of aanvullende maatregelen voor de reguliere werkgelegenheid in die sector stimuleren.

 

Er is in december van vorig jaar een overleg met de sector geweest. Een nieuwe vergadering heeft vorige week plaatsgevonden met het Paritair Comité voor het Tuinbouwbedrijf, waar de verschillende dossiers met de sociale partners werden bekeken. Een opvolgingsvergadering is reeds gepland voor eind februari.

 

Ik ben van mening dat we ons in het kader van dat overleg ernstig moeten afvragen of wij dat soort van gunstregime niet aan striktere voorwaarden moeten verbinden, bijvoorbeeld om te vermijden dat het regime gebruikt of misbruikt wordt om bestaande werkgelegenheid te schrappen of te vervangen.

 

Ik heb in een gelijkaardige bepaling in het KB over het win-winaanwervingsplan voorzien. Misschien kan hier hetzelfde worden gedaan. Dat is een piste. Misschien is het noodzakelijk om aanvullende, strengere bepalingen in te voeren.

 

12.07  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Daaruit blijkt dat u inderdaad ook van oordeel bent dat helaas strengere maatregelen zullen moeten worden genomen. Misschien geldt dat niet voor alle sectoren, maar specifiek voor de sectoren waarvan het zeker is dat het niet langer om seizoensarbeid gaat, maar om activiteiten die het hele jaar even hoog liggen.

 

Ik ben blij dat u er werk van maakt, want ik vrees dat het anders een precedent zal worden dat door andere fruit- en groentetelers-werkgevers zal worden gehanteerd. Het is zoals de heer Vercamer en mevrouw Staelraeve zeggen oneigenlijk gebruik of misbruik van de wet. Ik hoop dat daarin snel verandering komt.

 

12.08  Magda Raemaekers (sp.a): Mevrouw de minister, ik ben blij te horen dat u bezig bent om het systeem aan te passen en te verstrengen waar nodig, natuurlijk zonder onze landbouwers te schaden, maar toch in sociaal overleg, zodat de reguliere arbeidsmarkt hieronder niet moet lijden.

 

De seizoensarbeid is er altijd geweest. Het wordt bij ons in Limburg ook veel gebruikt, maar er mag echt geen misbruik van worden gemaakt. Zo niet krijgen wij nog meer werklozen en worden arbeiders uit andere landen aangetrokken om hier seizoensarbeid te komen doen. Dat is niet de bedoeling van de seizoensarbeid.

 

12.09  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb dus begrepen dat de 400 000 euro die aan de sector beloofd was, in de wetgeving zit die u hebt aangehaald. Is die gewijzigd is in 2007, of is dit niet het geval? Met andere woorden, heeft de kweker ongelijk als hij zegt dat de centen van het IPA nog niet zijn terechtgekomen? U hebt aangehaald dat de wetswijziging gebeurd is in 2007. Heeft dat dan niks te maken met de belofte van het IPA?

 

12.10  Medewerker van de minister: Het probleem is dat die 400 000 euro door Europa beschouwd worden als een overheidssteun, en dat we dus een modaliteit moeten vinden om het toe te kennen aan de sector. Daarover zijn we nu in onderhandeling met het paritair comité om praktisch te bekijken hoe we dat kunnen toepassen. We hebben het in 2007 in de wet ingeschreven, maar het kan niet uitgevoerd worden omdat Europa zegt dat het overheidssteun is. We zoeken dus nu een middel om het toch toe te kennen aan de sector, maar dat is technisch gezien niet evident. Het principe wordt niet in vraag gesteld, de beslissing is genomen. We moeten alleen de techniek vinden om het te kunnen toewijzen aan de sector.

 

12.11  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw toelichting, alsook voor het woordje uitleg, want ik zat ook met dezelfde vraag. Het is ergens begrijpelijk dat er inderdaad oneigenlijk gebruik gemaakt is van de wetgeving rond seizoenarbeid, zeker als u inderdaad zelf aangeeft dat er al problemen waren gesignaleerd in 2007, dat er budgetten voor vrijgemaakt waren, maar dat die door omstandigheden niet konden worden toegekend. Men kan er dan wel begrip voor opbrengen dat mensen zoeken naar oplossingen om hun bedrijf leefbaar en rendabel te houden. Ik hoop dat zo snel mogelijk een oplossing kan worden gegeven om dat geld toch te laten doorstromen naar de sector waarvoor ze bedoeld waren, en waar ze ook noodzakelijk waren, zoals twee jaar geleden is vastgesteld.

 

Ik hoop ook dat de inspectie inzake de sanctionering begrip zal kunnen opbrengen voor het bedrijf dat daar nu gebruik van heeft gemaakt. Mevrouw de minister, als één groot bedrijf met 1 000 werknemers over kop gaat ligt iedereen daar van wakker. Doch, als 10 bedrijven met 100 personeelsleden over kop gaan, dan is er geen haan die er naar kraait. Ik zou dus voor die kleinere bedrijven blijvende aandacht willen vragen, zodat we ervoor kunnen zorgen dat België een leefbaar klimaat kan zijn voor deze kleinere ondernemingen.

 

12.12  Stefaan Vercamer (CD&V): Ik sluit mij graag aan bij de collega’s om aan te dringen op een dringend overleg met de sector, zodat een oplossing kan worden gevonden om het oneigenlijk gebruik van deze regeling te vermijden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "een werknemersstatuut voor onthaalouders" (nr. 18310)

- mevrouw Magda Raemaekers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het statuut van onthaalouders" (nr. 18349)

- de heer Koen Bultinck aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het statuut van de nieuwe onthaalouders" (nr. 18355)

- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de onderhandelingen met betrekking tot een volwaardig statuut voor onthaalouders" (nr. 18408)

- mevrouw Martine De Maght aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het werknemersstatuut voor onthaalouders" (nr. 18615)

- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de aangekondigde staking van de onthaalouders voor een volwaardig sociaal statuut" (nr. 18957)

- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de aangekondigde staking van de onthaalouders voor een volwaardig sociaal statuut" (nr. 18958)

- mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "een volwaardig sociaal statuut voor de erkende onthaalouders" (nr. 18983)

- mevrouw Martine De Maght aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de stakingsdreiging van de onthaalouders" (nr. 18989)

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de aangekondigde staking van de onthaalouders" (nr. 19070)

13 Questions jointes de

- Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "un statut de travailleur salarié pour les familles d'accueil" (n° 18310)

- Mme Magda Raemaekers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le statut des parents d'accueil" (n° 18349)

- M. Koen Bultinck à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le statut des nouveaux parents d'accueil" (n° 18355)

- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les négociations relatives au statut à part entière pour les parents d'accueil" (n° 18408)

- Mme Martine De Maght à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le statut de travailleur salarié pour les accueillants d'enfants" (n° 18615)

- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'annonce d'une grève des accueillants d'enfants qui réclament un statut social à part entière" (n° 18957)

- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'annonce d'une grève des accueillants d'enfants qui réclament un statut social à part entière" (n° 18958)

- Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "un statut social à part entière pour les accueillants d'enfants agréés" (n° 18983)

- Mme Martine De Maght à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la menace de grève des accueillants d'enfants" (n° 18989)

- Mme Mia De Schamphelaere à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'annonce d'une grève des accueillants d'enfants" (n° 19070)

 

13.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is ondertussen meer dan een jaar geleden dat u naar aanleiding van een betoging van onthaalouders van diverse strekking en kleur waar ik ook aanwezig was, hebt aangekondigd dat er iets zou verbeteren aan het statuut van onthaalouders die bij een dienst voor opvanggezinnen zijn aangesloten. Door het ontbreken van een volwaardig werknemersstatuut kennen die mensen nog altijd geen inkomenszekerheid of een jaarlijks betaalde vakantie, en kunnen ze nog niet terugvallen op een werkloosheidsuitkering of een volwaardige uitkering bij ziekte. Ik weet dat u het met mij en de andere vraagstellers eens bent dat een volwaardig werknemersstatuut voor die onthaalouders geen overbodige luxe is. Toch is er in dit dossier weinig tot geen vooruitgang.

 

Ik kom tot de vragen. Wat is de huidige stand van zaken in dit dossier? Waar liggen de knelpunten? Is er duidelijkheid over de financiering van het statuut? Zijn er met de deelstaatministers al afspraken gemaakt?

 

Nieuwe onthaalouders zouden sowieso een volwaardig werknemersstatuut krijgen en de bestaande onthaalouders zouden kunnen kiezen tussen de oude en de nieuwe regeling. Wanneer wilt u dit systeem effectief van kracht laten gaan?

 

13.02  Magda Raemaekers (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil beginnen met de verwijzing naar een persbericht dat dateert van 13 maart 2009 dat ik op uw website vond. Daarin belooft u immers werk te maken van een volwaardig statuut voor onthaalouders. Uw voorstel omschrijft u als baanbrekend en concreet.

 

Vorig jaar beloofde u dat baanbrekende en concrete statuut waarvan een eerste stap zou worden gezet op 1 januari 2010. Vandaag 2 februari, moet ik samen met de 7 500 onthaalouders vaststellen dat er van die belofte nog niet veel in huis is gekomen. Ik kan dan ook alle begrip opbrengen voor de vakorganisaties die dreigen met acties waarvan ten slotte werkende ouders en onschuldige kinderen het slachtoffer dreigen te worden omdat er voor hen geen opvang zal zijn.

 

De vakbonden vragen al langer een volwaardig werknemersstatuut voor de onthaalouders die zijn aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen. Zij kunnen bijvoorbeeld niet terugvallen op een volwaardige uitkering bij ziekte. In Vlaanderen alleen al gaat het om zowat 7 500 mensen die gemiddeld elk 4 kinderen opvangen. De aangekondigde staking is voorzien op 15 februari. Mevrouw de minister, er zou in uw begroting geen geld voorzien zijn.

 

Ik heb dan ook enkele vragen. Wanneer voorziet u in een volwaardig statuut voor de onthaalouders –hetgeen u in 2009 beloofde - vermits de aangekondigde fase 1 niet op 1 januari 2010 van start is kunnen gaan? Plant u een overleg met de Gemeenschappen die allicht ook een deel van de financiële rekening moeten dragen of hoe denkt u dit te kunnen oplossen? Kan een staking vooralsnog worden vermeden?

 

13.03  Koen Bultinck (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in maart 2009 bereikte de federale regering met de respectievelijke Gemeenschapsregering een akkoord om de nieuwe onthaalouders vanaf 2010 wel degelijk een volwaardig statuut te geven, en om aan degenen die in het systeem zaten, de keuze te laten tussen het oude statuut en het nieuwe statuut.

 

Ondertussen zitten we in een situatie waarbij er, bij wijze van spreken, een soort van pingpongspel tussen de verschillende regeringen gaande is, tussen het federaal niveau versus het gemeenschapsniveau.

 

In bijkomende orde is een stakingsaanzegging vanaf 15 februari door de betrokken vakbonden ingediend.

 

Toch nog even eraan refereren dat de vorige Vlaamse regering oorspronkelijk op haar begroting in een bedrag van 10 miljoen euro voorzien had voor het nieuwe statuut. Uiteindelijk, bij de directe uitvoering, besliste de Vlaamse regering om eerder te kiezen voor een verhoging van de vergoeding van de huidige onthaalouders, en om dat niet meer te besteden aan het nieuwe statuut, zoals oorspronkelijk vooropgesteld was. Ondertussen heeft de bevoegde Vlaamse minister van Welzijn, de heer Vandeurzen, laten verstaan dat de onthaalouders vermoedelijk iets langer zullen moeten wachten op het nieuwe statuut.

 

Mevrouw de minister, volgens mij is het fundamentele debat te herleiden tot de vraag wie wat betaalt. Dat is de essentie van de hele discussie tussen de respectievelijke beleidsniveaus. Vandaar heb ik de volgende zeer concrete vragen.

 

Ten eerste, kunt u ons eens een concrete stand van zaken in dat dossier geven?

 

Ten tweede, wat zijn de resultaten van de onderhandelingen tussen de Gemeenschapsregering en het federaal niveau?

 

13.04  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik had twee vragen, maar ik zal ze samen stellen. Ik zal niet herhalen wat de vorige sprekers in hun inleiding hebben gezegd.

 

Ik kan echter wel begrip opbrengen voor het ongenoegen dat momenteel in de groep van de onthaalouders leeft, zeker gezien het feit dat er ter zake weinig vooruitgang wordt geboekt.

 

Wanneer wij naar het buitenland kijken, stellen wij vast dat in Denemarken, Zweden en Finland de onthaalouders wel een volwaardig statuut hebben. Frankrijk heeft de voorbije tien jaar een verviervoudiging gekend van 70 000 in 1990 tot 290 000 onthaalouders in 2005. Voornoemde stijging is te wijten aan de professionalisering en aan de investering in het statuut van de onthaalouders.

 

Voorgaande resultaten tonen aan dat de investering in en professionalisering van het statuut het beroep aantrekkelijker maakt. Het maakt het niet alleen aantrekkelijker. Het is ook een waardering en erkenning – dat hoeft een moeder van jonge kinderen niet te vertellen – van het belang van een goede, kwaliteitsvolle kinderopvang.

 

In ons land stellen wij vast dat het aantal onthaalouders is gedaald van 8 744 in 2005 naar 8 439 in 2009. Het verloop verontrust mij nog veel meer. Tussen 2000 tot 2005 zijn 4 410 aangesloten onthaalouders gestopt. Wij hebben ter zake dus een echt probleem. Ik zou erop aandringen dat, nu het water aan de lippen staat en de stakingsaanzegging is gebeurd, er minstens een signaal zou komen dat wij in het statuut stappen vooruit zullen zetten.

 

Waar liggen de knelpunten van het overleg? Wat is de oorzaak voor het feit dat de onderhandelingen nog altijd geen resultaat hebben opgeleverd?

 

Welke oplossing ziet u om het conflict alsnog te vermijden?

 

13.05  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is al door verschillende leden aangehaald. Wij zitten wel degelijk met een probleem.

 

Al sedert twee jaar stellen wij u in de commissie regelmatig vragen over het statuut van de onthaalouders. Wij zijn er immers allen van overtuigd dat er zeker en vast noodzaak is aan een statuut voor de onthaalouders, waarin een aantal zaken wordt opgenomen die waarborgen geven aan mensen die zich als kinderopvang en onthaalouder zouden willen settelen.

 

Blijkbaar is er door Vlaanderen tijdens een vorige legislatuur een bedrag van 10 miljoen euro gebudgetteerd. Vandaag weet de betrokken minister echter te vertellen dat het nog wat langer zal duren. Hij is dus beter op de hoogte van het statuut van de onthaalouder dan wij. De voornoemde 10 miljoen euro zou voor een ander doeleinde dan voor haar oorspronkelijke bestemming zijn gebruikt.

 

Er wordt verwezen naar een kaderdecreet, waarin alles wat met kinderopvang te maken heeft, zou worden opgenomen, teneinde tegemoet te komen aan het statuut dat op federaal niveau ingang moet vinden. Voornoemd kaderdecreet is blijkbaar nog niet voor meteen. Alles hangt af van de overlegmomenten en van wat er tijdens die momenten uit de bus komt inzake de concrete stappen.

 

De collega heeft er zonet naar verwezen dat er wel degelijk zeer dringend nood is aan een statuut, gegeven het feit dat er een zeer sterke uitstroom is. Het beroep is niet langer aantrekkelijk. Ondanks het feit dat er met het activeringsbeleid dat vandaag gevoerd wordt meer en meer nood is aan kinderopvang, haken er steeds meer af. Het is zeer belangrijk dat we weten dat onze kinderen op een correcte en kwaliteitsvolle manier worden opgevangen.

 

Wat is vandaag de stand van zaken omtrent het statuut van de onthaalouders? Zal er actie ondernomen worden? Zal dit blijven afhangen van de Gewesten en de Gemeenschappen? Heeft er al overleg plaatsgevonden met de Gewesten en de Gemeenschappen? Gezien het feit dat er een stakingsaanzegging is gebeurd vanaf 15 februari, is er ook overleg geweest met de sector zelf? Blijft dit een federale bevoegdheid gegeven het feit dat er wel degelijk ook in budgetten voorzien wordt in Vlaanderen? Bij het creëren van een federaal statuut blijft er immers een grote afhankelijkheid van wat Vlaanderen en/of Brussel en/of Wallonië doen. Welke acties zult u ondernemen om te vermijden dat er in de toekomst een grote uitstroom is en ervoor te zorgen dat het beroep aantrekkelijk blijft? Daaraan gekoppeld, welke acties zult u ondernemen om een staking te stuiten?

 

13.06  Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, zoals mijn collega’s al hebben aangehaald, zullen de erkende onthaalouders uit de Vlaamse gemeenschap tegen 15 februari hun activiteiten stilleggen als protest tegen het uitblijven van het volwaardige werknemersstatuut dat door u in opeenvolgende beloftes en beleidsbrieven tegen 1 januari 2010 in het vooruitzicht werd gesteld.

 

Het bestaande statuut, dat vorm kreeg in 2002, is het resultaat van veelvuldig overleg tussen de toenmalige federale regering en de Gemeenschapsregeringen, waarbij constructief werd bekeken wat mogelijk was binnen de wettelijke en budgettaire contouren van elk der entiteiten, een vorm van samenwerkingsfederalisme avant la lettre als het ware.

 

U hebt, zoals gezegd, reeds meermaals een volwaardig werknemersstatuut in het vooruitzicht gesteld, zonder u daarbij veel bekommernissen te maken over wie voor de financiering ervan zou instaan. Als ik het goed begrijp, hebt u na de betoging van 13 maart 2009 een nieuw soort statuut voorgesteld, dat voor sommige onthaalouders zelfs een inkomensverlies impliceerde. Ik kan mij voorstellen dat dit laatste haaks staat op het beleid van de Gemeenschappen, die, gelet op de noden, het doel hebben om meer opvangplaatsen te creëren.

 

Ik heb de volgende vragen, mevrouw de minister.

 

Klopt het dat het door u voorgestelde scenario voor heel wat onthaalouders een inkomensverlies tot gevolg zou hebben gehad, omdat het referentieminimuminkomen om de uitkeringen te berekenen lager is dan wat nu van toepassing is?

 

Welk constructief voorstel zult u doen met 15 februari in het vooruitzicht, dat hopelijk zal passen in een constructief samenwerkingsfederalisme?

 

13.07  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit mij aan bij de vele vragen van de verschillende Nederlandstalige partijen. Wij begrijpen in zekere zin de ontgoocheling en de ontmoediging van de onthaalouders. Het statuut werd voor januari 2010 beloofd. Het werd al herhaaldelijk beloofd. Het statuut geeft bijvoorbeeld recht op werkloosheidsuitkering, betaalde vakantie en een basisloon. Voor de bestaande categorieën is er een duidelijk stappenplan zodat zij naar dat volwaardige statuut kunnen groeien.

 

Wat is het standpunt van de federale minister?

 

Wat wordt er ingebracht inzake het volwaardig sociaal zekerheidsstatuut?

 

Wat zijn de hindernissen?

 

Is er nog een mogelijkheid om de staking te voorkomen?

 

Onthaalouders spelen een grote maatschappelijke rol. Wij hebben nood aan een activeringsbeleid. Wij hebben nood aan een hoge graad van tewerkstelling, ook bij jonge ouders. Deze onthaalouders maken dat mogelijk. Zij staan ook voor een kwaliteitsvolle kinderopvang.

 

13.08 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, na afloop van de besprekingen tussen maart en juni met mijn collega’s van de regering, met de deelstaten en met de onthaalouders, werd er een denkpiste naar voor geschoven die aan deze laatsten het gelijkgestelde sociaal statuut van loontrekkenden toekent wat de sociale zekerheid betreft. Dat was een voorstel van mijn kabinet. Deze piste kent alle sociale zekerheidsrechten toe, jaarlijkse vakantie en werkloosheidsuitkeringen inbegrepen. Dat biedt een antwoord op de vragen van de onthaalouders.

 

Dezelfde piste laat tevens toe in een eerste fase de toepassing van het arbeidsrecht uit te sluiten, zoals met name de regels die van toepassing zijn op het minimumloon, enzovoort. Dat vermindert de arbeidskost voor de werkgever en verhoogt het nettoloon van de onthaalouders. In een tweede fase zullen onthaalouders natuurlijk het volwaardige statuut van werknemer kunnen krijgen, wat zou toelaten het barema progressief te verhogen naar dat van kinderverzorgster.

 

Sinds het voorstel in juni werd ingediend en onderzocht, werd het overleg, door de regionale verkiezingen van juni en de periode die daarop volgde, opgeschort. Intussen maakt de verbetering van het statuut deel uit van het nieuw akkoord van de Gemeenschapsregeringen, zowel in het Noorden als in het Zuiden.

 

Bij het begin van het politiek jaar werden de besprekingen hernomen, natuurlijk met nieuwe regeringen. Tijdens de besprekingen werden nieuwe denkpistes naar voren geschoven om antwoord te geven op de vragen omtrent het aan loontrekkenden gelijkgestelde statuut.

 

De waaier aan pistes kan als volgt worden samengevat. Eerst het sui generisstatuut, plus de toekenning van een twaalfde maandequivalent enkelvoudig vakantiegeld, plus recht op gewone werkloosheid. Dat kost algemeen 16 miljoen euro. Het gelijkgestelde statuut van loontrekkenden inzake sociale zekerheid of het volwaardige statuut van loontrekkenden incluis inzake arbeidsrecht kost ongeveer 70 miljoen euro.

 

Voor elke piste werd bekeken of zij budgettair haalbaar is. Dankzij het werk dat tot op heden werd verricht, konden de verschillende opties worden geactualiseerd en becijferd. Men dient ook te beseffen dat het invoeren van een volwaardig statuut voor sommige onthaalouders soms geen verbetering inhoudt. Getrouwde onthaalouders verliezen met name het huwelijksquotiënt, waardoor hun netto-inkomen zou dalen.

 

Ik ben natuurlijk voorstander van een oplossing die de financiële situatie van de onthaalouders verbetert, waarbij er in deze moeilijke budgettaire context ook voor gezorgd wordt dat de werkgevers en de betrokken overheden de financiële lasten op zich kunnen nemen.

 

Tijdens de laatste besprekingen met de partners van de Gemeenschappen van zowel het noorden als het zuiden van het land is gebleken dat door de budgettaire moeilijkheden geen enkele van de voorgestelde oplossingen in 2010 het akkoord van de Gemeenschappen kon krijgen. De bal ligt dus nu in het kamp van de Gemeenschappen. Het is aan de Gemeenschappen om te bepalen waar hun prioriteiten liggen in deze materie, rekening houdend met hun budgettaire situatie.

 

Wanneer de Gemeenschappen hebben beslist welke budgettaire inspanningen zij willen leveren om het statuut van de onthaalouders te verbeteren, wil ik samen met mijn collega Onkelinx, die ook bevoegd is voor het dossier, met veel plezier de meest gepaste oplossing in werking stellen. Wij willen op een constructieve en transparante manier bijdragen en de bevoegdheden van de verschillende deelstaten respecteren.

 

Vanmiddag heeft op mijn kabinet een nieuwe vergadering met de Gemeenschappen plaats. Er is afgesproken dat zij tijdens deze vergadering duidelijk zullen maken welke budgettaire ruimte zij hebben om het statuut voor onthaalouders in te voeren.

 

Op basis van hun antwoord kan een van de voorstellen worden uitgewerkt en gefinaliseerd. Ik wacht dus op hun antwoord. Als er geen enkele oplossing met de deelstaten is, zullen wij binnen het federale kader enkele voorstellen doen, maar wij hebben natuurlijk een akkoord met de deelstaten. De Sociale Maribel, bijvoorbeeld, is een federale maatregel. Dat is niet genoeg om een globaal antwoord te geven op de noden van de onthaalouders.

 

13.09  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, we zijn nu inderdaad bijna een jaar na datum waarop veranderingen en verbeteringen werden aangekondigd. Ik hoop dus dat u deze namiddag – toevallig dan deze namiddag – vooruitgang boekt met de deelstaatregeringen. Alleen op federaal niveau naar een oplossing zoeken, werkt niet, want dat zal zo minimaal zijn dat er toch geen tevredenheid zal zijn bij de onthaalouders. Ik hoor dat, zoals dat al meerdere jaren het geval is, het financiële plaatje het punt is waar het schoentje knelt. U hebt al vooruitgang geboekt door verschillende pistes uit te denken en te becijferen. Ik hoop dat er snel een oplossing komt, want zoals de heer Vercamer vrees ik dat het aantal onthaalouders steeds meer afnemen, wat de arbeidsmarkt zeker niet ten goede komt.

 

13.10  Magda Raemaekers (sp.a): Mevrouw de minister, ik hoop echt uit de grond van mijn hart dat u een overeenkomst krijgt met de deelstaten. Als ik de heer Vandeurzen moet geloven, is er daar ook geen geld, en dan kunt u de belofte die u gemaakt hebt, niet nakomen. Net als mijn collega’s, zeg ik dat de kinderen daar de dupe van zijn. Als ik de bedragen zie, dan weet ik dat u die zomaar niet uit uw hoed kunt toveren. We zullen afwachten wat er deze namiddag overlegd wordt. Ik ben benieuwd wat er uit zal komen. U doet altijd uw best, dat weet ik. Daarom hoop ik uit de grond van mijn hart dat u daar toch nog een oplossing voor kunt vinden.

 

13.11  Koen Bultinck (VB): Mevrouw de minister, toch wil ik nog eens herhalen – ik denk dat er consensus over bestaat over alle fracties heen – dat wij vragende partij zijn voor een statuut voor de onthaalouders. Ik neem akte dat u zegt dat het schoentje wringt waar het altijd wringt: bij de centjes die daarbij horen. Het heeft te maken met budgettaire problemen op het niveau van de Gemeenschappen.

 

Mijnheer de voorzitter, deze commissievergadering vindt blijkbaar een halve dag te vroeg plaats om echt kort op de bal te kunnen spelen. Het zou natuurlijk interessant geweest zijn, als dit Parlement als eerste het resultaat had kunnen vernemen.

 

Laten we ten minste hopen dat de vergadering van deze namiddag met de Gemeenschappen op een positieve manier verloopt, zodanig dat uiteindelijk de belofte, die een jaar geleden geformuleerd werd, eindelijk geconcretiseerd kan worden. Ook in dit dossier wordt er namelijk over geklaagd dat er geen vooruitgang is. Zeker voor de leden van deze commissie sleept dat al veel te lang aan. Gelet op de maatschappelijke realiteit, is er meer dan nood om die mensen een volwaardig statuut te geven.

 

13.12  Stefaan Vercamer (CD&V): Het verwondert mij toch ook dat er geen akkoord komt van de Gemeenschappen. Vooral wat het zuiden van het land betreft, ben ik daar zeer verwonderd over. Ik dacht toch dat de vrienden van Ecolo hier in deze commissie zowat de grootste voortrekkers waren van het volwaardig statuut. Zij zitten in de regering in Wallonië en blijkbaar hebben ze nu geen geld om wat ze zelf beloofd en geëist hebben te realiseren. Ik kan dat niet goed volgen. Ik hoop dat u de mensen daarvan kunt overtuigen. Jammer genoeg zijn hier geen vrienden van Ecolo aanwezig om de boodschap over te brengen. Als ik zie dat er verschillende pistes zijn met telkens een becijfering van het budget en als ik vaststel dat de kostprijs beperkt is, dan kan ik mij toch niet inbeelden dat men daarover geen akkoord kan bereiken met de Gemeenschappen, al is het dan gefaseerd en desnoods wat uitgerekt in de tijd. Zo kan men de onthaalouders het signaal geven dat we een begin maken. Dat moet toch mogelijk zijn. Ik wil u alleen aanmoedigen om deze namiddag met de steun van deze hele commissie toch nog eens te proberen om daarover een akkoord te bereiken.

 

13.13  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de minister, bedankt voor uw toelichting. Ik stel vast dat het vandaag alleen de Vlaamse partijen zijn die vragende partij blijven om een volwaardig statuut te krijgen voor de onthaalouders. De toelichting die u geeft, is zeer vrijblijvend. Dat kan natuurlijk ook niet anders want er is geen enkel engagement van de Gewesten en de Gemeenschappen. U kunt enkel en alleen proberen om overleg op te starten, de communicatie open te trekken en eventueel een engagement af te dwingen, als er al bereidheid zou zijn, ook budgettair. Vandaag is er echter niets concreets. Er kan dus nog niets concreets worden meegedeeld aan de onthaalouders. Ik durf er toch voor te pleiten, mevrouw de minister, zeker gezien de voorgaande engagementen van de Gemeenschappen, dat er dringend werk zou worden gemaakt van het waarmaken van de aangegane engagementen, zij het gefaseerd zoals de collega al aangaf. Er moet dringend iets concreets worden uitgewerkt want anders zult u problemen krijgen met de sector waarover het hier gaat, namelijk de onthaalouders. Dat is een zeer noodzakelijke schakel binnen het arbeidsgebeuren, binnen de reguliere arbeidsmarkt en binnen de sociale arbeidsmarkt. Wij kunnen daar niet buiten, mensen hebben opvang nodig voor de kinderen als ze moeten gaan werken. We moeten dus onze verantwoordelijkheid nemen. Dat kan de boodschap zijn die de minister met onze steun deze namiddag overbrengt. Er moet een oplossing komen, niet overmorgen maar wel degelijk morgen. Ik hoop dat u met de acties die u deze namiddag gaat ondernemen ook het gesprek met de sector kunt openen en dat er geen staking zal komen.

 

13.14  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, ik betreur het een beetje dat het een van de zoveelste dossiers is waar met veel trommelgeroffel een regeling wordt aangekondigd, maar waarvan dan eigenlijk niets in huis komt, omdat naderhand blijkt dat de realiteit veel complexer is. In uw antwoord schuift u de schuld een beetje naar de Gemeenschappen, maar uiteindelijk bent u het, mevrouw de minister, die de belofte hebt gedaan dat er een volwaardig statuut zou komen.

 

13.15 Minister Joëlle Milquet: … in de andere regeringen en jullie moeten daar ook jullie prioriteiten respecteren.

 

13.16  Meryame Kitir (sp.a): Absoluut, maar dat had u op voorhand kunnen inschatten vóór u de belofte deed.

 

U kunt niet telkens een belofte doen en uiteindelijk zeggen dat het de schuld is van iemand anders. Ik hoop van harte dat u uiteindelijk toch uw belofte nakomt.

 

13.17 Minister Joëlle Milquet: De Vlaamse regering heeft daarvoor ook 10 miljoen uitgetrokken. Het was een collectieve vraag aan alle deelstaten. Nu is de budgettaire situatie natuurlijk verschillend. Ik was dus niet de enige die iets heeft beloofd. Tot nu toe is mijn kabinet de enige initiatiefnemer. Tot nu toe krijgen wij van niemand een vraag.

 

13.18  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, ik hoop dat het dossier niet eindigt als het dossier van de uitzendarbeid en het eenheidsstatuut van arbeiders en bedienden. Dat blijft allemaal maar aanslepen. Ik hoop dat uw overleg vanmiddag inderdaad wat meer duidelijkheid en een oplossing zal bieden. Wij zullen hierop later nog terugkomen.

 

13.19  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de minister, wij kunnen u alleen maar heel veel succes toewensen vanmiddag.

 

Op welke manier kan de vergadering vanmiddag tot een oplossing leiden? Er is een essentieel verschil. U bent bevoegd voor de sociale zekerheid, voor het statuut. U vraagt financiële bijdragen van de Gemeenschappen. Er is toch 10 miljoen beschikbaar vanuit de Vlaamse overheid voor het optrekken van de basisvergoeding.

 

Moet er een akkoord zijn tussen de Gemeenschappen? Of wordt er een federaal kader aangeboden en kan de Gemeenschap die de financiering mee aanbrengt, instappen in het stelsel van een volwaardig statuut, wat natuurlijk op dit moment een federale bevoegdheid is?

 

Dat is een essentieel verschil om de vergadering op te starten. Wacht men op het globale akkoord tussen de Gemeenschappen? Of gaat het over het instappen in een kader voor de Gemeenschap die de financiering voor haar rekening wil nemen?

 

13.20 Minister Joëlle Milquet: Ik ben natuurlijk bereid om een kader aan te bieden op federaal niveau. Wij kunnen niet alles alleen doen. Het moet een gedeelde poging van elke deelstaat en van de federale overheid zijn. Natuurlijk hebben wij enkele voorstellen op federaal vlak. Ze moeten echter natuurlijk bijdragen leveren.

 

De voorzitter: Wij rekenen op uw overtuigingskracht, mevrouw de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vragen nrs 17702 en 18059 van de heer Baeselen zijn uitgesteld.

 

14 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "'schijnzelfstandigheid' in de sector van de zelfstandige kinderdagverblijven" (nr. 18321)

14 Question de Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le problème des 'faux indépendants' dans le secteur des crèches indépendantes" (n° 18321)

 

14.01  Sarah Smeyers (N-VA): Deze vraag ligt in het verlengde van de vorige vraag.

 

De sector van de zelfstandige kinderdagverblijven kampt met een aantal problemen en vragen. Het is evident dat een ondernemer van een zelfstandig kinderdagverblijf verwacht om een winst te realiseren. De gevraagde opvangvergoeding aan de ouders heeft een natuurlijke limiet, maar de kosten kunnen wel heel hoog oplopen, niet in het minst door de loonkosten van de werknemers binnen die zelfstandige kinderopvang. Daarom werken zij meestal met zelfstandige opvoeders. Bij minicrèches lijkt dat een evident gegeven, maar men kan zich wel afvragen of het organisatorisch en juridisch haalbaar is om met een dergelijk zelfstandigenstatuut te werken.

 

Het gaat in feite om schijnzelfstandigheid. Oneigenlijk gebruik van dit zelfstandigenstatuut kan in het geval van een interventie door de RSZ zware financiële repercussies hebben. Dat legt dan weer een hypotheek op het voortbestaan van de lovenswaardige initiatieven die zelfstandige kinderopvang toch wel zijn. Dit is geen gezonde situatie.

 

Is er al met zelfstandigenorganisaties overlegd?

 

Kan een overleg tussen RSZ en de Vlaamse overheid juridisch sluitend worden gemaakt?

 

Op welke wijze behandelt RSZ deze dossiers en welke criteria hanteert het daarbij?

 

14.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smeyers, mijn antwoord kan kort zijn. Er is nog geen overleg geweest tussen de RSZ en de Vlaamse overheid omtrent deze problematiek. Daarvoor is momenteel ook nog geen reden. De Vlaamse overheid is in het vaststellen van de arbeidsrelatie tussen twee partners immers geen betrokken partij.

 

De RSZ behandelt en beoordeelt alle dossiers inzake schijnzelfstandigheid, ongeacht de sectoren waarin deze gevallen zich voordoen, volgens dezelfde juridische criteria. Criteria die daarbij gelden zijn arbeid, loon en ondergeschikt gezag.

 

Indien de RSZ tot de vaststelling komt dat er sprake is van gezag, zal men overgaan tot het herkwalificeren van een zelfstandigenovereenkomst in een arbeidsovereenkomst met alle daarbij horende rechten en plichten.

 

Als een werkgever twijfelt aan de aard van de arbeidsrelatie kan hij hierover een juridisch advies vragen aan de dienst Individuele Arbeidsbetrekkingen van de FOD Werk.

 

Zodra de commissie ter regeling van de arbeidsrelatie is geïnstalleerd — dat zal binnenkort zijn — kan elke partij vooraf een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie aan de administratieve afdeling van deze Kamer vragen. Deze beslissing is dan in principe bindend voor de RSZ.

 

14.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Eigenlijk ligt deze vraag in het verlengde van mijn vorige vraag. Als er een volwaardig statuut voor onthaalouders zou zijn, zou men misschien minder de toevlucht tot deze praktijken van schijnzelfstandigheid nemen.

 

Ik heb mij laten vertellen dat de RSZ van de wanpraktijken op de hoogte is, maar deze vaak ongemoeid laat omdat men beseft dat er weinig alternatieven zijn voor de zelfstandige kinderopvang. Men laat crèches daarom ongemoeid.

 

Ik dring nog eens aan op het creëren van een volwaardig statuut. Ik weet dat zulks niet alleen van u afhangt. Ik hoop op een productieve namiddag, zodat al die uitwassen die het gevolg zijn van een halfslachtig statuut kunnen worden opgelost.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het uitbreiden van de activeringsmaatregelen naar gefailleerden" (nr. 18336)

15 Question de M. Willem-Frederik Schiltz à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'élargissement de la procédure d'activation aux faillis" (n° 18336)

 

15.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de minister, er bestaan verschillende gewestelijke en federale maatregelen om de aanwerving van werkzoekenden te bevorderen. Dat gebeurt via een verlaging van de loonkosten voor de werkgever die de werkloze aanneemt. Ik had begrepen dat het de bedoeling is om op die manier werkzoekenden uit de werkloosheidsval te houden en zo snel mogelijk opnieuw in de arbeidsmarkt te brengen.

 

Door de economische crisis groeit de groep gefailleerde zelfstandige ondernemers enorm. Voor hen dient zich hetzelfde probleem aan. Het zou dan ook nuttig kunnen zijn om ook die categorie werkzoekenden bij te staan in hun omschakelingsproces naar werk.

 

Vandaar de volgende vragen. Bent u op de hoogte van het geschetste probleem, zijnde de toenemende groep ondernemers die zonder werk valt door faillissementen? Bent u van plan om de federale activeringsmaatregelen ook te laten gelden voor die groep? Zo niet, welke andere maatregelen denkt u te kunnen nemen om die groep bij te staan?

 

15.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer Schiltz, ik heb met veel aandacht het persbericht van UNIZO, waarnaar u verwijst, gelezen. UNIZO vraagt de maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid toegankelijk te maken voor ondernemers die door het faillissement van hun onderneming zonder werk zitten. Die personen kunnen in werkelijkheid al een beroep doen op verschillende soorten van ondersteuning. Dat is het geval voor de verminderingen van sociale bijdragen voor oudere werknemers, voor jongeren, voor de drie eerste aanwervingen in een onderneming of in het kader van de structurele bijdragevermindering, in het bijzonder voor werknemers met een laag loon.

 

Over het algemeen klopt het niet dat men een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze moet zijn om in aanmerking te komen voor de vermelde maatregelen. Vaak volstaat het om als werkzoekende ingeschreven te zijn, niet in het bezit te zijn van een bepaald diploma, een bepaalde leeftijd al dan niet te hebben bereikt of in dienst te worden genomen in het kader van een bepaald type van tewerkstelling. Aan die voorwaarden kan ook een ex-zelfstandige zonder meer voldoen. Werkzoekenden kunnen dus verschillende maatregelen genieten. Dat geldt ook voor ex-zelfstandigen.

 

De activeringsmaatregelen zijn toegankelijk voor personen die volledig uitkeringsgerechtigd zijn en gedurende een bepaalde periode zijn ingeschreven als werkzoekende. In dat verband wens ik op te merken dat de belangrijkste activeringsmaatregel, het plan Activa, bepaalt dat werkzoekenden die een zelfstandige activiteit hebben stopgezet, binnen de 24 maanden voor hun aanwerving, worden gelijkgesteld met een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze. Een dergelijke zelfstandige kan dus onder dezelfde voorwaarden als een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze in aanmerking komen voor een werkuitkering, een geactiveerde werkloosheidsuitkering die de vorm aanneemt van een loonsubsidie die een werkgever van het te betalen nettoloon mag aftrekken.

 

Natuurlijk wil ik er ten slotte op wijzen dat wie een zelfstandige activiteit stop wil zetten, mogelijk recht kan hebben op een werkloosheidsuitkering. Om zijn recht op werkloosheidsuitkering een eerste keer te openen, moet de werkzoekende een aantal arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen bewijzen in een bepaalde periode voorafgaand aan zijn uitkeringsaanvraag.

 

Die periode wordt met periodes van zelfstandige activiteit van minstens zes maanden verlengd. De verlenging mag niet meer dan vijftien jaar bedragen.

 

Eens de werkzoekende het statuut van volledig uitkeringsgerechtigde werkloze heeft verworven, kan hij zijn werkloosheid onderbreken om gedurende minstens zes maanden een zelfstandige activiteit uit te oefenen. Die onderbreking mag maximaal vijftien jaar duren. De zelfstandige die binnen voormelde periode opnieuw werkloos zou worden, herwint zijn recht op werkloosheidsuitkeringen. De ex-zelfstandige die op voornoemde gronden volledig uitkeringsgerechtigde werkloze wordt, kan op dat ogenblik ook in aanmerking komen voor alle werkgelegenheidsmaatregelen waarvoor effectief is vereist dat hij een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze is.

 

Laat het dus duidelijk zijn dat ex-zelfstandigen wel degelijk voor een hele reeks werkgelegenheidsmaatregelen in aanmerking kunnen komen. Zij kunnen uiteraard nooit volledig worden gelijkgesteld met personen die als werknemer hebben gewerkt. Het werknemersstelsel en het stelsel van de zelfstandigen kunnen echter ook moeilijk met elkaar worden vergeleken.

 

Tot nu toe hebben wij aldus heel veel mogelijkheden om verschillende werkgelegenheidsmaatregelen voor zelfstandigen toe te passen.

 

15.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.

 

Indien ik het goed heb begrepen, zijn de zelfstandigen of de ondernemers die hun job door een faillissement kwijt zijn, gedeeltelijk al door zowel het activeringsplan, in beperkte mate, als door de klassieke, sociale ondersteuningen gedekt.

 

Anderzijds, ik begrijp dat u stelt dat zelfstandigen niet gelijk zijn aan werknemers. Het gaat hier evenwel over een specifiek geval van ondernemers die niet langer ondernemer zijn en ergens moeten gaan werken om aan de bak te komen. Is het niet interessant om de reglementering naar dergelijke gevallen uit te breiden? Ongeacht of zij nu al dan niet zelfstandig zijn, de facto gelden de activeringsmaatregelen waarnaar u hebt verwezen, enkel voor werknemers. De zelfstandigen worden in de gevallen waarvan sprake echter werknemers. Zij moeten immers in een bedrijf gaan werken.

 

Het is heel fijn, nuttig en nodig dat er een ondersteuning en overbrugging is om opnieuw met een zelfstandige activiteit te beginnen. Niettemin is er nog een andere categorie. In de huidige tijden van crisis zie ik immers niet veel nieuwe zelfstandigen opstaan om een nieuwe zaak uit de grond te stampen.

 

15.04 Minister Joëlle Milquet: In het Win-winaanwervingsplan gelden maatregelen voor de zelfstandigen jonger dan 26 jaar. Hij mag alleen werkzoekende zijn en niet betaald worden door de RVA.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de beslissing om de leeftijdsvereiste voor de verhoogde uitkering in het kader van het deeltijds tijdskrediet voor oudere werknemers, op te trekken" (nr. 18342)

16 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la décision de relever la limite d'âge en vue du bénéfice d'allocations majorées dans le cadre du crédit-temps à temps partiel pour les travailleurs âgés" (n° 18342)

 

16.01  Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt over het optrekken van de uitkeringen in het kader van het deeltijds tijdskrediet voor oudere werknemers.

 

In het kader van de begroting heeft de regering beslist om de leeftijdsvereiste om in aanmerking te komen voor een verhoogde uitkering in het kader van het deeltijds tijdskrediet op trekken van 50 jaar naar 51 jaar. Dit zou 14,5 miljoen per jaar moeten opleveren.

 

Ik kan mij toch niet ontdoen van de overtuiging dat dit een blinde besparingsmaatregel is die elke visie op de arbeidsmarkt mist. Ik verklaar mij nader. Waar u in het kader van het verhaal dat wij met zijn allen langer zullen moeten werken, deze maatregel misschien nog zou kunnen motiveren voor het halftijds tijdskrediet, ontbreekt elke ratio om het een vijfde tijdskrediet over dezelfde kam te scheren. Het een vijfde tijdskrediet laat veel oudere werknemers, die het voltijdse arbeidsritme niet meer aankunnen, toe om geleidelijk af te bouwen, maar toch nog in belangrijke mate aan de slag te blijven.

 

Vandaar ook mijn vragen. Waarom heeft u het een vijfde tijdskrediet voor oudere werknemers over dezelfde budgettaire kam geschoren als het halftijds tijdskrediet? Bent u bereid om terug te komen op deze beslissing? Over hoeveel gevallen gaat het?

 

16.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, dit is een van de maatregelen waartoe de regering heeft beslist in het globaal besparingspakket. Het ontwerp van koninklijk besluit is door de vorige Ministerraad goedgekeurd en dus kan ik moeilijk terugkomen op deze beslissing.

 

Hierbij moet ik meedelen dat werknemers van 50 jaar die gebruikmaken van de maatregel tussen de leeftijd van 50 en 51 jaar, niet zonder uitkeringen vallen, maar wel de gewone uitkeringen van het overeenstemmende regime tijdskrediet ontvangen. Vanaf 51 jaar genieten zij dan de verhoogde uitkering. Wie dus zijn loopbaan wenst te verminderen omdat hij het voltijds arbeidsritme niet meer aankan, zal vanaf 50 jaar in het systeem van een vijfde tijdskrediet kunnen stappen met gewone uitkeringen. Op 51 jaar ontvangt hij dan de verhoogde uitkeringen tot aan de pensioenleeftijd. De inspanning die wordt gevraagd is beperkt; in plaats van 50 tot 65 jaar verhoogde uitkeringen te krijgen, zal de werknemer van 51 jaar tot 65 jaar verhoogde uitkeringen ontvangen.

 

Volledigheidshalve deel ik u mee dat er voor de werknemers die in het systeem zitten, niets gewijzigd wordt. Het nieuw systeem is dus enkel voor de nieuwe intreders vanaf 1 januari 2010. Ik kan niet zeggen hoeveel nieuwe aanvragen er zullen zijn. Na een paar maanden kunnen wij een evaluatie maken.

 

16.03  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, als u nog niet weel over hoeveel aanvragen het gaat, hoe komt u dan aan een bedrag van 14,5 miljoen per jaar dat dit zou moeten opleveren?

 

16.04 Minister Joëlle Milquet: Dat was een raming.

 

16.05  Medewerker van de minister: Dat is een raming op basis van de uitgaven die wij hadden in 2009 en het aantal mensen tussen 50 en 51 binnen die groep. Daar hebben wij dan de werkhypothese op toegepast.

 

16.06  Meryame Kitir (sp.a): Bedankt voor uw antwoord, maar ik blijf bij de vaststelling dat deze besparing van geen enkele beleidsvisie getuigt. Nogmaals, oudere werknemers blijven de gewone uitkering behouden. Mijn vraag ging uitdrukkelijk over de verhoogde uitkering die zij verliezen. Dit werkt zeker niet motiverend. Ik vind dat deze besparing allesbehalve getuigt van een grondige beleidsvisie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de regeling van ouderschapsverlof in het onderwijs" (nr. 18387)

17 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la réglementation en matière de congé parental dans l'enseignement" (n° 18387)

 

17.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Sedert 1 april 2009 kan men in de privésector ouderschapsverlof aanvragen voor kinderen tot de leeftijd van 12 jaar. Ook voor de overheids- en onderwijssector werden in die zin een aantal ontwerpen van KB goedgekeurd op de Ministerraad van 4 december 2009. In tegenstelling tot de algemene regeling is het voor het onderwijs echter onmogelijk om voor maximaal 15 maanden een vermindering van de prestaties met een vijfde te verkrijgen. Voor de personeelsleden in het onderwijs is de regeling blijkbaar beperkt tot zes maanden.

 

Wat is de reden daarvoor? Bent u er voorstander van om het KB aan te passen, zodat een vermindering van de arbeidsprestaties met een vijfde gedurende 15 maanden ook in het onderwijs mogelijk zou worden? Indien ja, wanneer mogen wij die aanpassing verwachten? Hebt u daarover al overleg met de Gemeenschappen gepleegd?

 

17.02 Minister Joëlle Milquet: Loopbaanonderbreking en ouderschapsverlof in de onderwijssector worden door het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 geregeld. Verschillende punten blijken nog af te wijken van het algemeen stelsel. Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven om een ontwerp tot wijziging van dit koninklijk besluit voor te bereiden. Het is een gedeelde bevoegdheid met minister Vervotte.

 

Dit ontwerp zal ook voorzien in de mogelijkheid om gedurende vijftien maanden ouderschapsverlof op te nemen in de vorm van een vijfde loopbaanonderbreking. Dit project werd al een eerste maal op informele wijze in een werkgroep van het comité A besproken. Daarbij waren ook de Gemeenschappen aanwezig. Ik zal het voorontwerp van koninklijk besluit binnenkort bespreken met de minister van Ambtenarenzaken en met de staatssecretaris van Begroting zodat het vlug aan de Ministerraad kan worden voorgelegd.

 

Het is een kwestie van tijd. Binnenkort zal alles klaar zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Ik wens iedereen smakelijk eten.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.44 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.44 heures.