Commissie voor de Financiën en de Begroting |
Commission
des Finances et du Budget |
van woensdag 20 januari 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 20 janvier 2010 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Vraag van de heer Ben Weyts aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het integriteitsbeleid" (nr. 17052)
01 Question de M. Ben Weyts au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la politique en matière d'intégrité" (n° 17052)
01.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb reeds op 1 april van vorig jaar naar het jaarverslag gevraagd van het Bureau voor Ambtelijke Ethiek en Deontologie, voor de periode 2006-2008.
U had het aangekondigd voor 31 maart. Daarna verklaarde u dat het misschien eind juli klaar zou zijn. Ondertussen werd er enkel het handboek “Beheer van belangenconflicten” gepubliceerd. Ik heb echter nog geen werkingsverslag van het Bureau voor de Ambtelijke Ethiek en Deontologie gezien.
Mijnheer de minister, kunt u mij, ten eerste, het verslag bezorgen?
Ten tweede, hoeveel meldingen van vermoedelijke integriteitsinbreuken en belangenconflicten heeft het bureau ontvangen? Wat was de aard van de inbreuken? Welke adviezen heeft het bureau gegeven?
Ten derde, hoeveel ambtenaren zijn er bij het bureau te rade gegaan? Welke vragen kwamen het meest aan bod?
Ten vierde, welke acties, bijvoorbeeld inzake communicatie en vorming, heeft het bureau ondernomen om de implementatie van het deontologisch kader te verzekeren?
Ten vijfde, welke acties ter preventie van corruptie en integriteitsinbreuken onderneemt de federale regering? Ik refereer daarvoor ook aan het verslag van Transparency International, dat ter zake niet echt flatterend was.
Ten slotte, ook de klokkenluidersregeling kwam aan bod in het verslag van Transparency International. Wat is de stand van zaken in dat dossier? Komt er daarin eindelijk een doorbraak?
01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Weyts, ten eerste, u vindt de voornaamste inlichtingen in het antwoord op de mondelinge vraag nr. 15970 die u hebt gesteld. Voor meer informatie verwijs ik naar het meerjarenverslag 2006-2009 van het Bureau voor Ambtelijke Ethiek en Deontologie. Ik heb dat op 1 juli jongstleden goedgekeurd en overhandig u nu een kopie.
Ten tweede, het bureau heeft zowat honderd gevallen gerapporteerd gekregen. Die verzoeken werden helemaal officieus behandeld. Er bestaat thans immers geen officiële structuur om die verzoeken te behandelen, behalve het beroep op de hiërarchische overste met toepassing van artikel 29 van het Strafrechtboek. In punt 3 wordt de aard van die gevallen vermeld. De antwoorden zijn natuurlijk vertrouwelijk.
Ongeveer 60 % van de aanvragen wordt ingediend door het rijkspersoneel, voornamelijk op federaal niveau, maar ook op het niveau van de Gewesten en de Gemeenschappen. Het saldo betreft diverse categorieën, waaronder met name studenten, onderzoekers, universiteiten, nationale en/of internationale instellingen.
Wederkerende vragen betreffen alle theoretische en praktische kwesties inzake ethiek en integriteit, meer bepaald cumul, overheidsopdrachten, geschenken, het deontologisch kader, netwerken enzovoort.
Op initiatief van het bureau of op vraag van verschillende diensten werden verschillende opleidingen gegeven, zowel intern als extern. Het publiek kan worden geschat op enkele honderden ambtenaren. Een handleiding inzake het beheer van het belangenconflict in de Belgische federale administratie, het openbaar ambt werd ook gepubliceerd.
Bovendien heeft de Ministerraad in april een ontwerp van rondzendbrief betreffende de overheidsopdrachten en het belangenconflict goedgekeurd. Het ontwerp van rondzendbrief wordt momenteel voorgelegd aan de vakbondorganisaties.
Ten vijfde, de rol die het Bureau voor Ambtelijke Ethiek en Deontologie is toebedeeld, is voornamelijk een van preventie in de strijd tegen corruptie en niet-integer gedrag. Het gaat erom de aanbevelingen van de Raad van Europa en van de OESO uit te voeren, alsook de verplichtingen die voortvloeien uit hoofdstuk 2 van de wet van 8 mei 2007 houdende de instemming van het verdrag van de VN tegen de corruptie, gedaan te New York op 31 oktober 2003.
De vragen over de dubbele handtekening, het rotatiestelsel enzovoort behoren tot de uitvoering van de interne controle. Als dergelijke maatregelen ontbreken of tekortschieten, kan dat een weerslag op de integriteit hebben, met corruptie tot gevolg.
Het verstrekken van een antwoord op die vragen behoort eveneens tot de bevoegdheid van de heer De Padt, de regeringcommissaris belast met de Interne Audit van de federale overheid.
Op 9 juli jongstleden heeft het Bureau voor Ambtelijke Ethiek en Deontologie me een voorontwerp van klokkenluiderregeling overhandigd. De problematiek is uiterst ingewikkeld en betreft ook andere partijen zoals de FOD's Justitie en P&O, de vakbonden en de privacycommissie.
Het voorontwerp wordt thans onderzocht. Ik kan ook zeggen dat daarover vanmorgen nog een vergadering plaatsvond. Wij zullen begin februari klaar zijn met een tekst ter zake.
01.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik krijg het verslag hopelijk mee. Het werd alleszins nog niet op de website gepubliceerd, zag ik. Ik zal dat met genoegen bekijken.
De regeringscommissaris, de heer De Padt, is inderdaad bevoegd voor de interne audit. Iemand die buiten de regering staat, kan ik hier echter niet ondervragen. U kunt moeilijk verwijzen naar een regeringscommissaris, want ik kan het parlementair controlerecht niet gebruiken om hem hier te ondervragen.
Tot slot, u zegt
dat in februari een ontwerp van klokkenluiderregeling in bespreking komt?
01.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Er zijn verschillende wetsvoorstellen hangende in Kamer en Senaat.
01.05 Ben Weyts (N-VA): Van de heer Beke.
01.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: U noemt zelf het voorstel van de heer Beke, dat een goede basis vormt. Of dat de basis van het ontwerp zal zijn, is nog niet beslist. Er zijn natuurlijk veel partijen, die het daarover eens moeten worden. Het is ook een gevoelige materie, omdat het evenwicht niet altijd gemakkelijk is. Ik denk dat wij de bespreking begin februari zullen kunnen aanvatten. De manier waarop dat zal gebeuren, een wetsontwerp, een amendement of een voorstel, staat nog niet vast.
01.07 Ben Weyts (N-VA): Dat is ook voor mij niet belangrijk, maar het is wel belangrijk dat er een consensus is in de regering, want uiteindelijk werd ons een regeling beloofd tegen 1 januari 2007. Wij zijn ondertussen twee jaar later en hoe sneller die er komt, hoe beter.
De voorzitter: De heer De Padt was vanmorgen wel degelijk aanwezig in de commissie. Hij is uitgebreid ondervraagd door verschillende leden onder andere de heer De Potter.
01.08 Ben Weyts (N-VA): (…).
De voorzitter: U kunt hem niet rechtstreeks ondervragen, dat is juist.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ons volgende punt is vraag nr.°17039 van mevrouw Arena die op komst is. Wij behandelen dus eerst punt 5 van de agenda.
02 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de winst van de grootste ondernemingen" (nr. 17629)
02 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les bénéfices engrangés par les entreprises les plus importantes" (n° 17629)
02.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u op 2 juli tijdens de plenaire vergadering van de Kamer een vraag gesteld. U beloofde toen uw administratie een studie te zullen laten maken over de honderd grootste bedrijven in België, en meer bepaald hoeveel winst zij de voorbije tien jaar hebben gemaakt en hoeveel belastingen zij hebben betaald.
U wist te vertellen dat dit zeer vlug kon gebeuren. Ik heb hier het verslag van die plenaire vergadering, waar dat woordelijk in staat. Omdat ik die informatie niet kreeg, heb ik u op 22 oktober een vraag gesteld in deze commissie en u aan uw belofte herinnerd. U hebt mij toen informatie gegeven, maar die informatie was geen antwoord op mijn vraag, mijnheer de minister. U deelde mij alleen mee hoeveel belastingen de vijfhonderd grootste ondernemingen betaald hadden tijdens de voorbije jaren, maar over de gemaakte winst repte u met geen woord.
Uit de door u onvolledig overgemaakte cijfers kan ik alleen opmaken dat de vijfhonderd grootste bedrijven ongeveer 25 % tot 27 % van de totale vennootschapsbelastingen betalen.
Mijnheer de minister, ik vraag u opnieuw hoeveel winst de honderd, tweehonderd of vijfhonderd grootste bedrijven de voorbije jaren hebben gemaakt en hoeveel belastingen zij in dezelfde periode hebben betaald. Ik vraag deze gegevens voor de periode 2001-2008. U mag bijkomend dezelfde gegevens verstrekken over de honderd of vijfhonderd grootste ondernemingen.
02.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, zoals u weet verschilt het boekhoudkundig resultaat van een vennootschap van het fiscaal resultaat. Daarnaast verstoren verscheidene aftrekbewerkingen in de vennootschapsbelasting de link tussen het fiscaal resultaat en de effectief verschuldigde vennootschapsbelasting. Vooral de aftrek voor definitief belaste inkomsten, DBI, met voorsprong de grootste aftrekpost, verstoort deze link. Inderdaad, wanneer bijvoorbeeld het fiscaal resultaat voor 100 euro een reeds belast dividend bevat, zal daarvan slechts 5 euro voor taxatie in aanmerking komen. Vanuit dat perspectief lijkt de vergelijking tussen het positief fiscaal resultaat van het belastbaar tijdperk, code 060 van de aangifte, en een verschuldigde vennootschapsbelasting, weinig van relevant.
Ik wil u echter de cijfers niet onthouden, en bezorg u daarom een aanvulling op de reeds verstrekte cijfers inzake verschuldigde vennootschapsbelasting voor de vijfhonderd grootste ondernemingen voor de aanslagjaren van 2001 tot 2008. Ik blijf bij mijn standpunt om enkel de vijfhonderd grootste vennootschappen af te wegen tegenover alle vennootschappen, en niet de honderd grootste vennootschappen, zoals door u gevraagd, wegens de problematiek van het beroepsgeheim, zoals opgenomen in artikel 336 van het WIB 1992. De resultaten van een beperkte groep van grote ondernemingen zouden al te zeer kunnen worden vertekend door de resultaten van enkele grote spelers.
Tenslotte herinner ik eraan dat als selectiecriterium voor de bepaling van de omvang van de onderneming, het omzetcijfer zoals dat blijkt uit de neergelegde niet-geconsolideerde jaarrekeningen, werd weerhouden. Ik heb, mijnheer de voorzitter, een tabel met de cijfers van 2001 tot en met 2008 die ik zal overhandigen aan de commissieleden.
Uit tal van cijfers kunnen de volgende conclusies getrokken worden.
In de eerste
plaats is de verhouding van de globale vennootschapsbelasting tot het positief
fiscaal resultaat relatief laag, en deze lage verhouding kan voor een groot
deel worden verklaard door de aftrek voor DBI. De afname van de verhouding
globale vennootschapsbelasting tegenover positief fiscaal resultaat vanaf het
aanslagjaar 2006 is inderdaad niet enkel te wijten aan de aftrek voor
risicokapitaal, maar eveneens aan de boost van de aftrek voor DBI en VRI vanaf
het aanslagjaar 2006. Ter informatie, de aftrek voor DBI en VRI voor het aanslagjaar 2005
bedroeg 16,51 miljard, en voor het aanslagjaar 2008 bedraagt het
voorlopig cijfer 31,15 miljard euro.
Ten tweede, de vijfhonderd grootste ondernemingen dragen grote delen bij aan de globale vennootschapsbelasting. De verhouding van de globale vennootschapsbelasting tegenover het positief fiscaal resultaat is in het algemeen niet lager voor de vijfhonderd grootste ondernemingen dan voor alle ondernemingen. Dat kunt u lezen in een tabel met alle cijfers voor de jaren 2001 tot en met 2008.
02.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal de cijfers die u mij bezorgt, goed bestuderen. Zo nodig, kom ik op deze aangelegenheid terug.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les saisies réalisées sur les médicaments de contrefaçon" (n° 17039)
03 Vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inbeslagnames van namaakgeneesmiddelen" (nr. 17039)
03.01 Marie Arena (PS): Monsieur le président, j'aurais dû poser cette question à la fin de l'année dernière. Elle pourrait donc sembler moins actuelle, mais j'estime qu'il est important que nous nous penchions sur cette réalité.
La presse nous informait dernièrement que les douanes et accises de notre pays avaient saisi, au cours de l'année 2008, un tiers de produits de contrefaçon en plus que l'année précédente. Les médicaments contrefaits constituaient 36 % du total des produits saisis.
En décembre 2009, le commissaire européen en charge de l'Industrie a exprimé son inquiétude quant à ce grave problème, d'autant plus que ces produits transitent par l'Europe. Il a dit espérer que l'Union européenne pourra agir en vue de mettre en place une vraie traçabilité des médicaments.
Je sais que la question a été posée à la ministre de la Santé, plus précisément en termes qualitatifs. Mes questions porteront plutôt sur les douanes.
Quels sont les chiffres réels concernant les saisies réalisées par les services des douanes en 2008? Pourriez-vous m'indiquer l'évolution de ces saisies par rapport aux années précédentes? Quelle est la nature des médicaments contrefaits confisqués par les services de douanes?
Oxfam avait signalé que des produits génériques devaient être envoyés en Afrique. La saisie a-t-elle aussi concerné des médicaments génériques?
Enfin, quelle est la position de la Belgique que lui inspirent les propos du commissaire européen?
03.02 Didier Reynders, ministre: Madame Arena, comme vous l'avez signalé, les douanes et l'Agence fédérale des médicaments et des produits de santé ont réagi dans un communiqué de presse commun à la dépêche Belga du dimanche 15 novembre 2009.
Le service des douanes a saisi des médicaments génériques à destination de l'Afrique. Oxfam-Solidarité remet en question une partie de cette opération. Le service susnommé confirme que la saisie en octobre 2008 de 2 200 000 pilules à l'aéroport de Zaventem concernait bien des médicaments contrefaits.
Les douanes soulignent que leur contribution à la santé publique fait partie de leurs missions de base, de même qu'arrêter la diffusion de produits de contrefaçon figure parmi leurs tâches essentielles. Elles déplorent également qu'Oxfam-Solidarité ait établi à tort un lien entre elles et la saisie des médicaments génériques destinés à l'Afrique, alors qu'en saisissant des produits contrefaits, elles ont contribué à la protection de la santé publique du tiers-monde. Entre-temps, Oxfam International a déjà reconnu que les douanes avaient réalisé un excellent travail dans ce dossier.
L'instrument de droit auquel vous vous référez, et qui constitue également la base de l'intervention des agents des douanes, est un règlement et non une directive. Cela signifie que les consignes qu'il comporte sont immédiatement applicables dans les États membres.
Les autorités d’exécution, in casu les douanes, ont donc l’obligation d’appliquer ces règles.
Le règlement concerne la protection des droits de propriété intellectuelle et sans aucune distinction de biens. Les critères de ce règlement obligent les douanes à retenir des biens en cas de suspicion de violation des droits de propriété intellectuelle.
Sans approuver la position qui avait été défendue par une sénatrice lors d'une question précédente, qui tendait à dire que le problème avait été provoqué par les douanes, ces dernières pourront travailler à l’avenir en plus étroite collaboration avec l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé pour faire la distinction entre les médicaments de marque et les génériques.
Des solutions de nature légale ne relèvent de mes compétences mais de celles de mon collègue de l’Économie et/ou de la Santé publique.
Je tiens aussi à votre disposition le communiqué qui avait été diffusé en commun par les douanes et la FMPS au moment des faits.
03.03 Marie Arena (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les faits de corruption au sein de la Régie des Bâtiments" (n° 17828)
- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la corruption au sein de la Régie des Bâtiments" (n° 17901)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de omkoping bij de Regie der Gebouwen" (nr. 17828)
- de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "corruptie bij de Regie der Gebouwen" (nr. 17901)
04.01 Guy Coëme (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la presse relatait, voilà quelques mois, une affaire à la Régie des Bâtiments, qui met en cause, deux mois après, une septantaine de personnes, dont une douzaine de fonctionnaires, une bonne trentaine d'entrepreneurs et vingt-trois sociétés. Il s'agirait d'un scandale de grande ampleur au sujet duquel nous en saurons plus dans les mois qui viennent.
Ce qui est étonnant, c'est que cette affaire porterait sur une période d'une dizaine d'années. Ce n'est donc pas un fait ponctuel, mais une répétition. C'est cela qui étonne dans un tel dossier, d'autant plus qu'il concernerait à la fois l'attribution et l'exécution de marchés publics. Les personnes concernées pourraient, avant la fin de cette année, être renvoyées devant le tribunal correctionnel.
Par ailleurs, toujours si j'en crois la presse, ce ne sont pas des petits dossiers, mais des dossiers importants, voire emblématiques, comme le Palais royal, le Mont des Arts, le musée du Cinquantenaire, les prisons de Forest et de Saint-Gilles, Val Duchesse, l'Observatoire d'Uccle. Les chefs d'accusation semblent également très graves.
Je pose dès lors simplement la question, tout en disant au ministre que je discerne facilement la direction politique qu'il assume, comme je l'ai fait il y a une quinzaine d'années, de la Régie des Bâtiments; ce n'était déjà pas simple à l'époque et je peux comprendre votre sourire!
Il me paraît essentiel dans notre rôle de parlementaire de vous poser diverses questions: d'abord, pour avoir une confirmation quant au fond de l'affaire, au nombre de personnes qui auraient participé à ce dossier; ensuite, pour voir comment il est possible qu'une telle affaire puisse perdurer durant une dizaine d'années sans qu'elle ne soit mise au jour; il s'agit alors d'une défaillance des organes de contrôle. Un nouveau directeur général a été désigné; il arrive avec toute la virginité qui doit être la sienne et c'est très bien ainsi.
Cependant, finalement, quelles sont les mesures éventuellement prises qui ont pu être mises en évidence et les réformes adoptées pour éviter de pareils dérapages, qui portent atteinte à la réputation d'un service essentiel de l'État?
Je pose ma question avec beaucoup de prudence et de pudeur parce que je mesure bien que de tels faits sont humainement dramatiques.
04.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Coëme, j’avais eu l’occasion de répondre en séance plénière à une question de M. Brotcorne à ce sujet.
Je ne vais pas revenir en détails sur ce que nous avons déjà évoqué à plusieurs reprises en commission, comme toutes les mesures prises au sein de la Régie des Bâtiments depuis quelques années pour tenter de remédier à un certain nombre de problèmes que vous avez évoqués puisqu'ils perdurent depuis pas mal de temps.
Avant même que l’enquête judiciaire ne démarre, j’avais demandé un audit, et ce dès mon arrivée en charge de la Régie des Bâtiments. C’est ce qui a conduit à une série de modifications légales et réglementaires et à la mise en place d’une nouvelle structure avec un nouveau comité de direction et un nouvel administrateur général et de toute une série de nouvelles procédures internes.
Pour répondre aux aspects précis que vous soulevez, tous les fonctionnaires concernés par cette enquête portant sur des faits dont les premiers remontent à la fin des années 90 sont soit à la retraite soit écartés des dossiers en cause. Quant aux chiffres que vous avez cités, il s'agit de ceux qui ont été communiqués par le parquet.
Comme je viens de le dire, nous avons mis en place un nouveau comité de direction avec des procédures internes renforcées. Avec ma collègue de la Fonction publique et avec celles et ceux qui l’ont précédée, nous avons entamé la mise en place de systèmes d’audit généralisés pour l’ensemble des institutions. La Régie est une des premières à mettre en œuvre cette procédure qui devrait, selon le programme mis en place avec la Fonction publique, démarrer dans le courant de 2010.
J’ai souvent entendu évoquer les faits et la poursuite d’une situation telle qu’on la connaît depuis la fin des années 90. Y a-t-il encore aujourd’hui au sein de la Régie des éléments à découvrir auxquels on pourrait être amené à mettre fin en fonction des informations disponibles? Aucun fait de corruption n’ayant entraîné une quelconque dénonciation n’a été constaté depuis.
Quelques dossiers de conflits d’intérêts potentiels ont été dénoncés à la police. Selon moi, le fait de collaborer avec les autorités judiciaires dans ce genre de dossiers et surtout la poursuite de la mise en place d’un certain nombre de réformes internes constituent la priorité.
Les structures d’audit et les structures de comité de direction existantes sont chargées de déceler toute problématique qui pourrait toucher à des infractions pénales ou à des difficultés relevant de conflits d’intérêts. Dans tous les cas de figure, dès que de tels dossiers sont isolés, ils sont transmis aux autorités policières ou judiciaires. Je le répète, nous n’avons pas, dans les analyses réalisées dernièrement, détecté de nouveaux phénomènes pouvant entraîner des dénonciations pour corruption. Ce sont des problèmes de conflits d’intérêts qui ont été soulevés.
Il est évident qu'à l'avenir le but est d'éviter que l'on puisse encore être confronté à ce genre de situations et de faire en sorte que l'on puisse réagir rapidement. On ne peut pas éviter de telles situations mais, comme vous l'avez dit, il n'est pas normal que, pendant longtemps, aucune réaction ne soit intervenue ni via une dénonciation interne, ni via une détection des services d'audit.
Depuis que le nouveau comité de direction est en fonction, on n'a pas découvert de nouveaux faits de corruption. Le comité a cependant ouvert deux procédures disciplinaires face à d'autres types de problèmes potentiels et a informé la police de ces deux dossiers. Comme je vous le disais, ce sont des problèmes de conflit d'intérêts ou de confusion potentielle d'intérêts qui ont été décelés.
Le comité fédéral de l'audit pour la Régie des Bâtiments est celui qui a été formé pour l'État fédéral. On verra prochainement une transformation en un véritable service d'audit dans le cadre de la procédure mise en place pour tous les départements.
En ce qui
concerne la création d'une cellule d'audit interne pour la Régie des Bâtiments,
une fonction d'auditeur interne est prévue. Il s'agit d'une fonction N-1, comme
cela a été inscrit dans le plan opérationnel. La procédure devrait être
entamée, selon le calendrier du Selor – mais on souffre très souvent de ses
calendriers – au cours du premier trimestre 2010.
Je confirme
que la Régie a préféré se concentrer sur le contrôle interne avant d'aller vers
cette constitution d'audit sous des formes plus lourdes. J'espère – et je
confirme, monsieur le président – que la Régie va collaborer complètement avec
les autorités judiciaires et policières pour faire toute la lumière sur ce qui
s'est passé depuis la fin des années 90 et qu'elle va surtout renforcer
encore ses mécanismes de contrôle interne pour détecter au plus vite les
problèmes potentiels.
Je le répète,
pour l'instant, de nouveaux faits qui pourraient être qualifiés de faits de
corruption n'ont pas été détectés mais bien des faits de confusion d'intérêts
ou de conflit d'intérêts, qui sont suivis par la Régie sur le plan
disciplinaire et transmis aussi aux autorités policières et judiciaires.
Pour le
reste, je ne peux pas vous en dire beaucoup plus. Le parquet décide de diffuser
les informations sur le sujet. Nous essayons de nous mettre le plus possible à
la disposition des autorités judiciaires pour accompagner l'ensemble de leurs
démarches.
04.03 Guy Coëme (PS): Monsieur le président, je prends acte de la réponse du ministre.
Le président: Quand il y a association de malfaiteurs entre contrôleurs et contrôlés, dans n'importe quelle organisation, il est extrêmement difficile de détecter les dysfonctionnements.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 14.58 heures à 15.06 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 14.58 uur tot 15.06 uur.
05 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les sélections de postulants aux emplois dans la classe A3 et A4 au sein du SPF Finances" (n° 17927)
05 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de selecties van kandidaten voor betrekkingen van klasse A3 en A4 bij de FOD Financiën" (nr. 17927)
05.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le vice-premier ministre, ma question porte sur la méthode de sélection des candidats aux grades A3 et A4 des services centraux du SPF Finances. En 2007, des candidats s'étaient vu contraints de participer à une épreuve écrite imprévue. Vous étiez intervenu par courrier en juin 2008 auprès du comité de direction pour les appeler à ne pas tenir compte de cette épreuve dans les décisions de nomination.
Or le 25 novembre dernier, les candidats ont étonnamment reçu une réponse leur proposant des nominations retenues ou rejetées. Les justifications de cette sélection peuvent paraître aberrantes puisqu'elles tiennent compte des résultats des questionnaires écrits de 2007, ce qui est mentionné en toutes lettres sur la proposition de nomination. Vous aviez pourtant demandé de ne pas tenir compte de cette épreuve. Les candidats n'avaient d'ailleurs jamais obtenu les résultats de cette épreuve et ne pouvaient donc contester ni les corrections ni les arguments qui y renvoient.
Enfin, pour les candidats évincés surtout, ces justifications s'appuient sur des défauts de compétences ou des marques d'aptitudes particulières constatées par un comité administratif alors que l'arrêté royal d'octobre 1971 qui fixe le règlement organique du SPF Finances et celui du 7 août 1939 organisant l'évaluation et la carrière des agents prévoient uniquement comme conditions d'accès à ces postes la possession de grades ou de classes particuliers.
Monsieur le ministre, la situation est étonnante. Pourquoi a-t-on tenu compte des résultats des sélections écrites alors que vous en aviez demandé l'abandon? Que sont devenus les résultats de ces épreuves? Pourquoi n'ont-ils pas été communiqués aux participants? Comment se fait-il que des compétences techniques et des aptitudes particulières soient demandées alors que les textes de loi en vigueur ne les imposent pas? Un comité administratif a été créé pour examiner les candidatures. Par qui cet organe a-t-il été créé? Quel est son statut légal? Comment a-t-il été composé? Sur quels éléments objectifs s'est-il appuyé pour émettre un avis sur les candidats?
05.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Brotcorne, conformément à la réponse que je vous avais communiquée suite à votre question parlementaire du 30 juillet 2008, je confirme que l'élément que je mettais en avant dans le courrier adressé par moi le 12 juin 2008 au président du comité de direction du SPF Finances s'est avéré n'être qu'une erreur matérielle qu'il a été possible de corriger sans problème par l'envoi d'un courrier à tous les postulants concernés. Aucune modification de la procédure annoncée n'a donc eu lieu: la première question est par conséquent sans objet.
L'évaluation des aptitudes particulières réalisée par Selor est reprise dans le dossier de candidature de l'agent. Dans un souci d'accompagnement et d'explication des éléments du dossier, chaque candidat a la possibilité de consulter son dossier de postulation auprès de son service du personnel.
Cette possibilité de consultation est effective dès que le candidat reçoit la notification du résultat de sa candidature établie par le comité de direction. En outre, la possibilité de consultation est assurée de manière continue et tous les candidats peuvent demander à leur service du personnel respectif de consulter leur dossier de postulation. Plusieurs candidats ont d'ailleurs déjà consulté leur dossier et ont reçu à leur demande copie de celui-ci.
Les aptitudes particulières et les compétences techniques ne sont certes pas imposées par le règlement organique mais ce dernier n'interdit pas non plus à l'autorité, si elle le souhaite, d'en tenir compte lors des mises en compétition d'emploi. Dans ce souci de bonne compréhension, chaque emploi déclaré vacant est dès lors défini par un profil de fonctions et de compétences. Chaque agent peut ainsi comprendre au mieux les missions, les tâches, les aptitudes particulières et les compétences techniques nécessaires au candidat retenu dans la réalisation de sa nouvelle mission.
Le comité de direction du SPF Finances est seul compétent pour me proposer les candidats aux emplois déclarés vacants. Le comité de direction relève tous les mérites des candidats qui remplissent les conditions réglementaires de postulation et qui ont sollicité les emplois déclarés vacants et les ordonnent conformément aux règles de classement en vigueur. Pour l'aider à constituer les dossiers de postulation et à réunir les différents éléments qui lui permettront de relever les mérites des candidats, le comité de direction du SPF Finances a mis en place et ce, sous son autorité, un groupe de personnes, appelé comité administratif, par administration.
Le comité administratif ne réalise que des travaux préparatoires qui permettront au comité de direction de me proposer les candidats retenus par lui pour les emplois déclarés vacants. J'ajoute qu'évidemment, pour les candidats ayant eu l'occasion de déposer des réclamations, le comité de direction les examine avant de me présenter les différentes propositions.
De façon plus générale, je voudrais confirmer ce que j'ai déjà dit à de nombreuses reprises en commission et en séance plénière. Nous en débattons en ce moment avec ma collègue de la Fonction publique. Il faut que les procédures en matière de promotion ou de désignation dans des fonctions soient revues dans la Fonction publique. On sent bien qu'un certain nombre de mécanismes qui passent par le Selor ne répondent pas aux besoins des départements et posent réellement problème aujourd'hui. Je n'ai jamais caché qu'un réel problème existe dans la façon dont le Selor exécute certaines tâches. Le débat est en cours et j'espère que nous pourrons aboutir à des éléments de réforme rapidement. On voit en effet que certaines procédures prévues, imaginées auprès du Selor, compliquent les procédures de sélection retenues au sein des départements.
05.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vais les confronter aux informations en ma possession.
Néanmoins, pour rebondir sur vos derniers propos, il est vrai que des difficultés importantes sont rencontrées dans toute la Fonction publique fédérale. Tout à l'heure, nous avions une réunion de la sous-commission Cour des comptes qui abordait, en vertu du 116e cahier de la Cour des comptes, les points dont nous pourrions discuter. J'ai demandé que l'on mette cette problématique à l'ordre du jour. Cela sera fait dans le courant du mois de mai, je crois.
On ne peut plus continuer de cette manière avec les incompréhensions, les incohérences, les recours qui aboutissent quasi systématiquement. Il faut que l'on retravaille efficacement ce statut de la Fonction publique fédérale.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aftrekbaarheid van geldboeten opgelegd in mededingingszaken" (nr. 18122)
06 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la déductibilité des amendes infligées dans les affaires de concurrence" (n° 18122)
06.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de belastingadministratie heeft in een circulaire van 13 augustus 2008 uitdrukkelijk opgenomen dat de administratieve geldboeten opgelegd in mededingingszaken door de Europese Commissie niet aftrekbaar zijn.
Dat is een terugkeer naar het administratieve standpunt dat op verzoek van de toenmalige minister van Financiën, Maystadt, geschrapt en vervangen werd door een bepaling die stelt dat de beoogde boeten wel als aftrekbare beroepskosten kunnen worden aangemerkt.
In een arrest van het Antwerpse Hof van Beroep van 23 juni 2009 oordeelde dit hof dat de boeten opgelegd door de Belgische mededingingsautoriteit wel fiscaal aftrekbaar zijn, omdat het administratieve boeten zijn en geen strafrechtelijke boeten. Dit arrest gaat dan ook in tegen het nieuwe standpunt van de administratie dat stelt dat administratieve geldboeten opgelegd in mededingingszaken, weliswaar opgelegd door de Europese Commissie, niet aftrekbaar zijn.
Mijnheer de minister, heeft uw administratie eventueel een voorziening in Cassatie ingeleid tegen voornoemd arrest?
Ten tweede, is het niet voorbarig om het administratieve standpunt inzake administratieve geldboeten opgelegd in mededingingszaken door de Europese Commissie onmiddellijk van toepassing te verklaren, in eender welk stadium van de procedure, ook wat de hangende en de toekomstige geschillen betreft? Zo is het in de circulaire opgenomen.
Ten derde, welk standpunt verdedigt u momenteel ten aanzien van de aftrekbaarheid als beroepskosten van de administratieve boeten opgelegd in mededingingszaken door zowel de Europese Commissie als door de Belgische mededingingsautoriteit?
Ten vierde, bent u van plan om de circulaire van 13 augustus 2008 aan te passen zodat duidelijk wordt dat ook boetes opgelegd door de Belgische mededingingsautoriteit niet fiscaal kunnen worden afgetrokken?
06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Potter, ik kan u meedelen dat mijn administratie momenteel geen reden ziet om tegen het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 23 juni 2009 een voorziening in Cassatie in te dienen, daar het arrest ten gronde weigert de betrokken boeten als beroepskosten af te trekken bij gebrek aan het bestaan van een zekere vaststaande schuld op het moment van de aftrek.
Wel heeft mijn administratie zich negatief uitgelaten, uitvoerig via de aanschrijving van 13 augustus 2008 op de aftrekbaarheid van de door de EU opgelegde kartelboetes.
Niettemin is het hof van beroep van Antwerpen in zijn arrest van 23 juni 2009 van mening dat het aftrekverbod geldstraffen betreft die op grond van de strafrechtelijke reglementering opgelegd worden en dat de boeten inzake mededinging aan het aftrekverbod niet onderworpen worden, aangezien zij niet op grond van de strafwet worden opgelegd.
Rekening houdend met de in dat arrest vermelde argumenten, verzocht ik bijgevolg mijn administratie om een onderzoek inzake boeten, in het bijzonder inzake mededinging, opnieuw in te stellen en mij haar conclusies zo vlug mogelijk mede te delen. In voorkomend geval zal ik er alle nodige gevolg uit trekken.
De eventuele bij deze boeten betrokken ondernemingen kunnen natuurlijk een beroep doen op de verschillende verhaalmiddelen, die hun door de fiscale wetgeving geboden worden.
06.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, ik noteer dat de administratie een onderzoek zal doen. Ik pleit voor een uniform systeem waarbij boeten opgelegd door zowel de EU als de Belgische mededingingsautoriteit hetzelfde fiscaal regime ondergaan. Dat zou dan zijn dat deze niet fiscaal mogen worden afgetrokken. Ik zal echter samen met u het onderzoek afwachten. Ik kom daarop zeker nog wel eens terug.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de verkoop van onroerende goederen zonder metingplan" (nr. 17953)
07 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la vente de biens immobiliers sans plan de mesurage" (n° 17953)
07.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het probleem is u natuurlijk bekend: bij de verkoop van een onroerend goed wordt in 90 % van de gevallen geen metingplan toegevoegd. Het is wettelijk niet verplicht. Achteraf kunnen echter zware problemen rijzen als blijkt dat de verkochte oppervlakte niet overeenkomt met de notariële verkoopakte, en wat dan!
Mijn concrete vragen aan u zijn de volgende. Is de problematiek u bekend? Ik veronderstel van wel. Waarom wordt er geen metingplan opgelegd bij de verkoop van een onroerend goed, terwijl er wel een bodemattest en een energiecertificaat worden gevraagd,. Zonder die attesten is de verkoop zelfs niet geldig. Waarom legt men niet ook een metingplan op? Dat zou de zaak enorm vereenvoudigen, meen ik.
Neemt de overheid maatregelen om dat soort problemen in de toekomst op te lossen? Denkt u aan wetgevend werk ter zake?
Mijn volgende vraag mag gerust schriftelijk worden beantwoord als u dat beter uitkomt. Hoeveel conflicten worden er jaarlijks geregistreerd op basis van een divergentie tussen de verkochte oppervlakte en de oppervlakte volgens de notariële verkoopakte?
07.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Logghe, het feit dat een grote meerderheid van de akten inzake de verkoop van een onroerend goed zonder bijgevoegd plan opgesteld wordt, is welbekend. Die situatie kan gevolgen hebben voor het burgerlijke plan. Door het bijvoegen van een plan worden inlichtingen over de twee aspecten verstrekt: de identificatie en de oppervlakte.
De identificatie wordt door het kadastraal perceelnummer gewaarborgd. Wanneer de verkoop een volledig perceel betreft, is het niet absoluut noodzakelijk een plan bij te voegen. In dat geval bestaat de identificatie reeds en is zij eenduidig.
Het is iets anders als de verkoop een deel van een bestaand kadastraal perceel betreft of als het goed afkomstig is van een niet gekadastreerd domein, enzovoort. In dat geval is een plan zeker nodig, om de perimeter van het betrokken goed precies te bepalen en om het goed te kunnen identificeren.
De in de patrimoniale documentatie vermelde oppervlakte wordt niet door de administratie gewaarborgd. Zij neemt de oppervlakte die vermeld staat in de akte, op. Bij die handeling wordt een onderscheid gemaakt tussen oppervlakten die wel of niet afkomstig zijn van een plan.
Bij de zoektocht naar een grotere rechtszekerheid en modernisering van haar documentatie, heeft de algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie een ontwerp van KB ingediend dat ertoe strekt bij afwezigheid van een kadastraal perceelnummer de voorlegging van een plan verplicht te maken om het betrokken goed eenduidig te identificeren. Als het goed reeds eenduidig geïdentificeerd is, wordt de voorlegging van een plan door de administratie niet opgelegd. In dat geval zou de toevoeging van een plan slechts tot doel hebben de oppervlakte te garanderen, voor zover de aanwonende eigenaars dat plan hebben goedgekeurd. In dat geval zou het een plan zoals bedoeld in artikel 646 van het Burgerlijk Wetboek zijn. De opstelling van zo’n plan, slechts om de oppervlakte systematisch te garanderen, blijkt overdreven en zou ten opzichte van het resultaat zeer duur uitvallen voor de burger.
De administratieve beslissing past zeer goed in de logica van artikel 1619 van het Burgerlijk Wetboek en in de gebruikelijke praktijk volgens dewelke een verschil van minder dan één twintigste minder of meer in de verkochte oppervlakte, over het algemeen geen aanleiding geeft tot een prijssupplement of prijsvermindering ten gunste van de verkoper of aankoper.
Ten slotte, aangezien de materie betreffende uw vierde vraag niet tot de bevoegdheid van de algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie behoort, kent zij het aantal geschillen op grond van verschil in oppervlakte niet.
07.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord, dat ik nog eens rustig zal nalezen. Ik neem er nota van, mijnheer de minister, dat de administratie een KB heeft ingediend om de plannen voor een aantal gevallen verplicht te maken. Ik zal dat allemaal rustig nakijken. Desgevallend zullen wij hierover bijkomende vragen stellen.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "nieuwe financieringsproblemen voor de banken in België" (nr. 17954)
08 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "de nouvelles difficultés de financement pour les banques belges" (n° 17954)
08.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een volledig andere problematiek, met name de financieringsproblematiek bij banken.
Ongetwijfeld hebt u er ook nota van genomen dat door de bankencrisis de gemiddelde duur van leningen sterk is afgenomen, waardoor de banksector heel wat leningen vervroegd moet terugbetalen. Tussen nu en 5 jaar, dat zijn cijfers die ik van de sector heb, zou ongeveer 4 200 miljard dollar aan handelshypotheken vervallen en voor ongeveer 10 000 miljard dollar aan gewone bankleningen.
Mijnheer de minister, begin jaren ‘90 van de vorige eeuw bedroeg de gemiddelde duur van leningen nog 14 jaar, sinds de jaren ‘90 en vooral sinds het uitbreken van de crisis schommelt die duur tussen 6 en 8 jaar. Naar het schijnt zou deze nu zelfs veeleer 4,7 tot 5 jaar bedragen.
De vraag die rijst is hoe de banken die leningen zullen kunnen vervangen. Als de duur afneemt, wordt dit een prangende problematiek die wel eens zou kunnen zorgen voor het ontstaan van een nieuwe bankencrisis. Het lijkt er dus steeds meer op dat de kostprijs van de vervanging zal oplopen, althans dat verwacht een aantal banken. Eigenlijk zouden de centrale banken in Europa de huidige steunmaatregelen moeten handhaven willen zij, volgens een aantal bank- en financiële commentatoren, het bankstelsel overeind houden.
Hoe zit het met de steunmaatregelen aan de banken in ons land? Wanneer zullen de banken die terugbetalen of worden die steunmaatregelen voorlopig gehandhaafd? Hebt u daarin reeds een optie genomen?
Quid met de kortere looptijd van de leningen sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw? Dreigen de banken op die manier niet met een tekort op hun activa te worden geconfronteerd, wat natuurlijk een nadelig effect zou hebben op verdere ontplooiing van de bankactiviteiten?
Dreigt op die manier geen veralgemeende interestverhoging op alle nieuwe en/of bestaande leningen? Welke maatregelen zal de regering nemen?
Ten slotte de traditionele vraag, met name of daarover wordt overlegd met de banken. Ik hoop van wel. Zo ja, wat zijn de resultaten? Zijn er reeds resultaten? Wat zijn de bevindingen van de banksector?
08.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, er werd geen vaste en algemeen toepasselijke kalender overeengekomen voor de terugbetaling van de steunmaatregelen die de overheden in dit land hebben getroffen ten opzichte van de banken en verzekeringsondernemingen. Door de verschillen tussen de instellingen en door de verschillen in de gebruikte instrumenten — kapitaalinbreng, garantieverstrekkingen, onderschrijving uitgifte hybride kapitaalinstrumenten, enzovoort — is een eenduidig antwoord hierop trouwens niet te geven. In de meeste dossiers werden bovendien combinaties van verschillende instrumenten gehanteerd.
De stopzetting en terugbetaling van de diverse maatregelen is afhankelijk van de evolutie van elke onderneming en in het bijzonder de financiële capaciteit om de terugbetaling te realiseren. Voor sommige instellingen vormt de terugbetaling bovendien een onderdeel van de voorwaarden die werden overeengekomen met de Europese Commissie in het kader van de beoordeling en de aanvaarding van de toegekende overheidssteun.
Wat uw overige vragen betreft, mijnheer Logghe, wijs ik erop dat de omvang en desgevallend de kortere gemiddelde looptijd van de uitstaande leningen als zodanig geen maatstaf is voor het risicoprofiel van de instelling. Van belang is dat de instellingen over een aangepast risicobeheer, bijvoorbeeld een adequaat ALM-beheer, beschikken waarbij zij de risico's die voortvloeien uit een eventuele mismatch tussen activa — uitstaande kredieten — en passiva — de funding basis van de bank — beheren binnen de grenzen van hun financiële draagkracht. De gemiddelde kortere looptijd van de leningen zou in beginsel het risicobeheer van de instellingen moeten vereenvoudigen aangezien op die wijze de mismatch met de funding die doorgaans een kortere looptijdstructuur heeft, verkleint hetgeen het beheer zou moeten vereenvoudigen.
Het door u beschreven fenomeen is daarenboven niet van aard om aanleiding te geven tot een veralgemeende intrestverhoging.
08.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, over deze problematiek kan zonder moeite een hele namiddag worden gedebatteerd.
U zegt dat de omvang en de kortere looptijd van de leningen geen maatstaf is voor de financiële gezondheid van de banken. Ik wil dat aanvaarden. Het is uiteraard wel zo dat men bij het sluiten van leningen en het vervroegd terugbetalen ervan over de nodige financiële capaciteit moet beschikken. Daar zou het schoentje natuurlijk wel eens kunnen knellen. Ik denk dat men het daarover toch wel had in een aantal financiële tijdschriften. Op die manier zou misschien wel eens een tweede financiële crisis kunnen ontstaan. Het is beter gewaarschuwd te zijn dan de zaken zonder meer te klasseren.
Ik vraag in elk geval uw aandacht voor deze problematiek en ik verzoek u daaraan de nodige aandacht te besteden tijdens het overleg met de banken. U bent uiteraard een vrij man.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de hospitalisatieverzekeringen" (nr. 18053)
09 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les assurances hospitalisation" (n° 18053)
09.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking op de Deutsche Krankenversicherung, DKV, de leidende maatschappij inzake hospitalisatieverzekeringen.
Gisteren stond er in de krant De Standaard een artikel met de titel “Verzekeraar zet illegale premieverhoging door”. De nieuwe wetgeving over hospitalisatieverzekering, mijnheer de minister, bepaalt dat de premie slechts mag worden verhoogd door de consumptie-index toe te passen, door de medische index te hanteren, of na tussenkomst van de CBFA. Tussen de marktleider voor individuele hospitalisatieverzekeringen DKV en de CBFA is onlangs een conflict ontstaan, omdat DKV haar premies met 7,84 procent wil verhogen. Dat heeft alles te maken met tegenvallende schadecijfers, namelijk de verhouding schade op premie, SOP.
Er valt te vrezen, mijnheer de minister, dat DKV de eerste verzekeraar zal zijn die haar premies onder druk van tegenvallende schadegevallen zal moeten verhogen, en het zal waarschijnlijk niet de laatste zijn. Mijn vragen aan u zijn dan ook de volgende.
Ten eerste, wanneer mogen we de medische index verwachten?
Ten tweede, hebt u ook niet de indruk dat het ontbreken ervan juist één van de oorzaken is waarom verzekeraars zo gemakkelijk, zo drastisch en zo snel hun premies verhogen? Met andere woorden, waarom wacht u om de medische index in te voeren? Zo zou u toch een achterpoortje sluiten.
Ten derde, wat als bepaalde verzekeraars, ondanks de toepassing van de consumptie-index en de medische index, door de evolutie van hun verzekeringsportefeuille met tegenvallende resultaten, verplicht zijn hun premies met procenten te verhogen, bijvoorbeeld gewoon omdat hun portefeuille veroudert? DKV heeft twintig à vijfentwintig jaar geleden zijn portefeuille gevormd, maar ondertussen zijn al deze mensen ook twintig à vijfentwintig jaar ouder geworden. Ook al is de portefeuille voor een stuk vernieuwd, historisch zit men evenwel met een stuk van de portefeuille dat blijft. Men heeft dus steeds meer en meer tegenvallende SOP-cijfers, waardoor een aantal maatschappijen hun premies moeten verhogen, want ze willen niet met verlies werken en mogen dat ook niet.
Ten vierde, dreigt het gevaar niet dat DKV, de marktleider in hospitalisatieverzekeringen, onze markt verlaat en op deze manier heel wat expertise en kennis mee naar het buitenland zal nemen? Neemt u maatregelen? Zet u overleg op gang met DKV of laat u de gang van zaken, het overleg tussen CBFA en DKV, gewoon betijen?
09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, naar aanleiding van de vragen over de door DKV Belgium NV doorgevoerde tariefverhoging dient een toelichting te worden gegeven bij het wettelijk kader van de mogelijkheden waaronder een verzekeringsonderneming de contractuele voorwaarden van een ziekteverzekeringsovereenkomst kan wijzigen, met name wanneer zij een tariefverhoging wenst door te voeren.
Artikel 138bis, 4, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2007 en recent vervangen door de wet van 17 juni2009, beperkt de mogelijkheden voor de verzekeringsonderneming om na het sluiten van een individuele ziekteverzekeringsovereenkomst de technische grondslagen van de premie en de dekkingsvoorwaarden van zo’n overeenkomst te wijzigen.
In beginsel kunnen dergelijke wijzigingen enkel bij wederzijds akkoord van de partijen op uitsluitend verzoek van de hoofdverzekerde en in het uitsluitend belang van de verzekerde worden doorgevoerd. Buiten voornoemd geval mogen volgens §2 de premie, de vrijstelling en de prestatie op de jaarlijkse premievervaldag worden aangepast op grond van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De mogelijkheid tot herziening van de contractuele voorwaarden worden voorts aangevuld door §3 van het voornoemde artikel, dat stelt dat de premie, de vrijstelling en de prestaties op de jaarlijkse premievervaldag op grond van een of verschillende specifieke indexcijfers mogen worden aangepast aan de kosten van de dienst die door de privéziekteverzekeringsovereenkomsten worden gedekt, indien en voor zover de evolutie van die indexcijfers het indexcijfer van de consumptieprijzen overschrijdt.
Daartoe bepaalt de Koning op basis van bij de wet vastgestelde criteria en op advies van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg de wijze waarop die indexcijfers worden opgebouwd. Nadat de Koning die methode heeft bepaald, gaat de FOD Economie over tot de berekening van de waarde van het betrokken indexcijfer of -cijfers, en publiceert hij dat of die jaarlijks in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan daarbij de regelmaat van de berekening en de bekendmaking van de waarde van voornoemde indexcijfers verhogen.
Naast de in voornoemde wet van 25 juni 1992 vermelde mogelijkheid tariefwijzigingen door te voeren, dient ook te worden vermeld dat de CBFA, in het kader van haar toezichtsopdracht op de verzekeringsondernemingen, over bepaalde prerogatieven beschikt. Een van de prerogatieven houdt met name in dat de CBFA kan eisen dat een verzekeringsonderneming maatregelen neemt om een tarief in evenwicht te brengen indien zij vaststelt dat de toepassing van dat tarief verlieslatend is.
Dit is slechts één van de talrijke maatregelen die de CBFA krachtens de controlewet kan nemen. In het bijzonder geval van een ziekteverzekeringsovereenkomst, met uitsluiting van een beroepsgebonden ziekteverzekeringsovereenkomst, bepaalt artikel 2 octies, § 2, 2e lid van dezelfde wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, dat de CBFA kan beslissen dat een verzekeringsonderneming maatregelen moet nemen om haar tarief in evenwicht te brengen, indien zij vaststelt dat de toepassing van het tarief verlieslatend is of dreigt te worden, niettegenstaande de procedure van de herziening van de wijziging van de contractuele voorwaarden van de premies, vrijstellingen en prestaties, als vastgesteld in artikel 138bis, 4, §§ 2 en 3 van de wet van 1992.
Nu het algemene kader in herinnering is gebracht, kunnen wij op basis van dit kader de volgende antwoorden op de vragen formuleren. Deze week nog werd de laatste hand gelegd aan het KB dat de wijze bepaald waarop de indexcijfers worden opgebouwd. Na het vervullen van de laatste formaliteit werd het ter ondertekening voorgelegd aan de Koning. Het besluit werd opgesteld in overleg met de sector van de verzekeringsondernemingen, waaronder DKV Belgium NV.
De voltooiing van dit KB heeft enige vertraging opgelopen, waar bepaalde verzekeringsondernemingen over hebben geklaagd, omwille van de langdurige discussies die nodig waren met de verzekeringsondernemingen om tot een voorontwerp van KB te komen. Aangezien er op dit ogenblik geen indexcijfer voorhanden is, dat is vastgesteld op basis van het KB, genomen met toepassing van artikel 138bis, 4, §3 van de wet van 1992, is het niet mogelijk om een tariefwijziging, gebaseerd op het medisch indexcijfer, door te voeren. Tariefwijzigingen die eenzijdig zouden worden aangekondigd door een verzekeringsonderneming, of dat nu DKV Belgium NV of een andere verzekeringsonderneming is, en waarbij dus geen gebruik zal worden gemaakt van één van de mogelijkheden waarin de wet voorziet, en die hierboven zijn toegelicht, zouden dan ook onwettig zijn en dreigen op burgerrechtelijk vlak nietig verklaard te worden door de rechtbank. De belanghebbenden hebben dan ook het recht om het bedrag van de tariefverhoging die hen onrechtmatig is aangerekend, niet te betalen.
In dit verband wijzen wij erop dat de Ombudsdienst Verzekeringen hierover al heel wat klachten blijkt te hebben ontvangen. Wat een eventueel voornemen van DKV Belgium NV betreft om de Belgische markt te verlaten, wordt erop gewezen dat het geenszins de taak van de regering is zich uit te spreken over een punt dat deel uitmaakt van de strategie van een privéonderneming.
09.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw kort en bondig antwoord. Ik ga zeker de moeite doen het nog eens grondig door te lezen.
Ik heb toch een paar opmerkingen, mijnheer de minister.
Ten eerste, u roept de klanten eigenlijk op de premieverhoging niet te betalen? Dat lees ik toch in de krant. Quid indien DKV op dat moment zijn dekking opschort? Dan rijst er toch een probleem? Ik meen dat u zich beter op de vlakte houdt wat dat betreft, maar goed, ik heb u natuurlijk geen raadgevingen te geven. Toch is het mijn mening dat u daar beter afblijft.
Ten tweede, ik noteer dat de medische index op komst is en dat wij daar in de komende weken inzage van zullen krijgen.
Ten derde, ik meen dat dit een problematisch marktsegment is. Ik heb u een tijdje geleden een schriftelijke vraag gesteld over de financiële gezondheid van de verzekeringsmaatschappijen. Ik heb van u het antwoord gekregen dat op dit moment 23 verzekeringsondernemingen zijn die in dit land individuele hospitalisatieverzekeringen aanbieden. Het aantal ondernemingen dat met verlies werkt is in de loop van de jaren constant toegenomen: 8 ondernemingen op 23 in 2005, 10 ondernemingen in 2006 en 13 ondernemingen in 2007. Kortom, meer dan de helft van de verzekeringsondernemingen die in België individuele hospitalisatieverzekeringen verkopen doen dit met verlies.
Ik meen dat dit een problematisch marktsegment is. Ik meen te weten dat een deel van de problematiek te maken heeft met de eenpersoonskamers en alles wat daar verband mee houdt. Maar goed, er is nog stof voor vele discussies. Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09.04 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, betaamt het dat ik mijn vraag onder punt 19 hier onmiddellijk op laat aansluiten? Als de collega’s daar geen bezwaar tegen hebben?
De voorzitter: Als de collega het daarmee eens zijn, is dat goed voor mij. Dan kunt u daarna vertrekken.
09.05 Peter Logghe (VB): Dank u, mijnheer de voorzitter.
10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het garantiefonds voor levensverzekeringen" (nr. 18220)
10 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonds de garantie pour les assurances-vie" (n° 18220)
10.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de nasleep van de financiële crisis werd het depositogarantiefonds voor bancaire producten en rekeningen verhoogd tot 100 000 euro per rekeninghouder. Men voerde dit Garantiefonds ook in voor de levensverzekeringen. Hierdoor werd tot 100 000 euro gegarandeerd, ten voordele van de klant. De verzekeraars werd een premie van 0,15 % aangerekend, met als onderliggende voorwaarde dat de premie niet naar de klanten van de levensverzekeringspolissen mocht worden doorgerekend.
Hoeveel premievolume hebben de levensverzekeraars ondertussen opgehoest? Hebben alle levensverzekeraars hun premies betaald? Hoeveel premie begroot u in 2010 te ontvangen?
Het brede publiek en heel wat verzekeringsmakelaars vragen zich af of die bedragen in een soort van veiligheidsfonds worden gestort, waaruit kan worden geput, bijvoorbeeld als een verzekeraar failliet gaat. Is dat, met andere woorden, een afgeschermd potje of verdwijnt alles in de grote staatspot? Zit daar een aparte rekening tussen?
Welke middelen heeft u om ervoor te zorgen dat de premie van 0,15 %, te betalen door de verzekeraars, niet wordt doorgerekend naar de klanten? Quid het met het rendement van de levensverzekeringen? Welke garantie heeft u dat het rendement van die levensverzekering niet zal dalen als men dat stukje premie, dat men moet betalen voor het depositogarantiefonds, doorrekent.
10.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, de nv Ethias is de enige levensverzekeringsonderneming die toegetreden is tot het bijzonder beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen. Ethias heeft voor 2009 een bijdrage van 4 947 639,92 euro betaald. In 2010 wordt een bedrag in dezelfde orde van grootte verwacht.
De gestorte premies van de levensverzekeringsondernemingen aan het bijzonder beschermingsfonds worden niet op een afzonderlijke rekening geplaatst. Het bedrag van de jaarlijks aan het bijzonder beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen gestorte bijdragen wordt door de deposito- en consignatiekas aan de Schatkist overgemaakt, zoals voorzien bij artikel 8 § 3 van het KB van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte krediet- en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit voor de bescherming van de deposito’s en de levensverzekeringen en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële risico’s.
Mijnheer Logghe, de door u bedoelde maatregel is van toepassing vanaf 1 januari 2011 en niet 2010. Naar mijn mening staat het niet vast, zoals in de vraag wordt vermoed, dat de verzekeringsmaatschappijen de premie van 0,15 % in het kader van de reeds gesloten overeenkomst aan de klant zullen kunnen doorrekenen.
In elk geval zal de regering aandacht hebben voor deze problematiek. De regering is van oordeel dat op dit moment, zijnde één jaar voor de inwerkingtreding van de maatregel, een daadwerkelijke concurrentie tussen producten en operatoren moet bestaan en moedigt de verzekerde ertoe aan deze concurrentie te benutten.
10.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik neem er nota van dat inderdaad alleen Ethias is toegetreden tot dit depositogarantiefonds of garantiefonds voor levensverzekeringen en dat de toepassing van dit fonds eigenlijk 1 januari 2011 is.
Mijnheer de minister, ik heb niet de indruk dat veel levensverzekeraars staan te springen om toe te treden tot dit garantiefonds. Dit zal voor u echter oud nieuws zijn, veronderstel ik.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het uitbetalen van zwart geld bij provinciale voetbalclubs" (nr. 18154)
11 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les paiements au noir dans les clubs de football provinciaux" (n° 18154)
11.01 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, sta mij toe om u met enige voorzichtigheid over dit delicate onderwerp – ik ben mij daarvan bewust – te ondervragen. Mijn vraag gaat over het uitbetalen van vergoedingen waarop mijns inziens ten onrechte geen belastingen werden betaald. Ik verwijs naar een aantal artikelen die in de geschreven pers zijn verschenen, in de periode rond 17 september 2009, over het uitbetalen van vergoedingen van sportclubs aan sporters en zelfs aan trainers, opleiders en begeleiders.
De directeur-generaal van de Voetbalbond werd daarover aan de tand gevoeld. Hij beweerde dat hij bereid was om ten volle mee te werken, maar dat zijn bevoegdheden veeleer beperkt zijn. Hij verwachtte dat de fiscus daartegen zou optreden. Ik heb daarover twee eenvoudige vragen aan u.
Ten eerste, heeft er over het uitbetalen van vergoedingen waarop ten onrechte geen belastingen werden betaald enig overleg plaatsgevonden tussen de fiscus en, in casu, de Voetbalbond?
Ten tweede, wat werd daar afgesproken? Wat zijn de resultaten daarvan geweest? Werd er door de fiscus in acties voorzien tegen het uitbetalen van dergelijke vergoedingen aan spelers?
11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Goyvaerts, de elementen in uw vraag zijn niet aan de aandacht van de administratie ontsnapt.
Er werd beslist over te gaan tot een meer proactieve benadering inzake de fiscale controle op de sportwereld in het algemeen, en de voetbalclubs op de verschillende competitieniveaus in het bijzonder, evenals op de culturele evenementen of ontspanningsevenementen.
Rekening houdend met de omvang van de zaak dient de nadruk te worden gelegd op de niet-periodiek voorkomende evenementen. Op het moment dat een grotere benadering van de fiscale doelgroepen op touw zal worden gezet, lijkt het vanzelfsprekend dat de nodige contacten gelegd dienen te worden met vertegenwoordigers van die verenigingen en federaties, zoals trouwens vooropgesteld werd. Dat zal gebeuren vooraleer de dekking van de doelgroep op touw gezet wordt.
Wij gaan dus verder daarmee. Ik meen dat dat ook opgenomen is het actieplan 2008-2009 van het College voor de fraudebestrijding, onder voorzitterschap van staatssecretaris Devlies.
11.03 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, ik heb daaraan niet direct iets toe te voegen. Carl Devlies heeft inderdaad op 17 september gezegd dat de fiscus bij problemen zeker het nodige moet doen. Ik verneem bovendien dat u sinds 12 januari een overwinning hebt geboekt tegen de zogenaamde schijn-vzw’s. Ik zeg niet dat voetbalclubs schijn-vzw’s zijn, maar er zijn daarin wel argumenten te vinden die u bij wijze van spreken controleactiemiddelen geven om stilaan daartegen op te treden.
L'incident est clos.
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de laattijdigheid in het omzetten en toepassen van Europese richtlijnen" (nr. 18155)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de omzetting van de Europese richtlijnen" (nr. 18222)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le retard pris dans la transposition et l'application des directives européennes" (n° 18155)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la transposition des directives européennes" (n° 18222)
12.01 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is soms nuttig om naar een briefing te gaan van uw partijgenoot en staatssecretaris voor Europese Zaken Olivier Chastel. Uit de recente informatie die hij ter beschikking heeft gesteld, blijkt dat u als minister van Financiën een aanzienlijke achterstand hebt aangaande het omzetten en toepassen van Europese richtlijnen in nationale wetgeving. Hij heeft daarover een uitgebreide tabel gemaakt. Er blijken onder uw bevoegdheid zelfs richtlijnen te vallen waarvan de laattijdigheid in de omzetting, en dus in de toepassing, meer dan twee jaar bedraagt.
Ik zou daarover graag de volgende vragen aan de minister stellen.
Kunt u een actueel overzicht bezorgen met de status van verschillende om te zetten richtlijnen die onder uw bevoegdheid vallen? Welke zijn de redenen voor de laattijdige omzetting en de toepassing naar nationaal recht? Voor welke van die om te zetten richtlijnen loopt er momenteel een inbreukprocedure van de Commissie tegen België? Voor welke van die om te zetten richtlijnen loop er momenteel een veroordeling door het Europees Hof van Justitie? Welke initiatieven hebt u genomen of zult u nemen om de laattijdige omzetting in te halen? Wat is uw timing ter zake?
12.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, met betrekking tot de omzetting van Europese richtlijnen doet België het niet bijzonder goed in vergelijking met de andere lidstaten. Wij staan daarvoor op de twintigste plaats op een totaal van zevenentwintig lidstaten, maar de staatssecretaris voor Europese Zaken Chastel trekt wel aan de kar. Eind vorig jaar zei hij dat België volgens onze ramingen voor het eerst de intermediaire norm van 1 % zal naleven; 1 % is ook het gemiddelde van de achterstand van de lidstaten.
Ook met betrekking tot de open inbreukprocedure is België niet bij de beste leerlingen van de klas.
Er zijn een aantal nieuwe elementen om in 2010 naar een betere toestand te gaan, waarmee ik het klaar en duidelijk standpunt van mijn collega Chastel wil herhalen, en niet alleen sommige elementen ervan.
Ik zal niet alle elementen richtlijn per richtlijn voorlezen, mijnheer de voorzitter. Dat is onmogelijk, maar ik zal een kopie van het document aan de heer Goyvaerts geven. Wat mijn departement betreft, worden op dit ogenblik 11 omzettingen van Europese richtlijn uitgevoerd, 9 op financieel vlak en 2 op fiscaal vlak. Ik heb een lijst van de verschillende richtlijnen ter beschikking van de heer Goyvaerts en van de commissie.
Zoals uit het overzicht blijkt, werd enkel voor de richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG de eerste omzettingsdatum niet in acht genomen.
Als reden voor een laattijdige omzetting kan naast het delicate karakter en de complexiteit van de te regelen materie, een annulatieprocedure voor het Grondwettelijk Hof vermeld worden. Deze rechtsgang heeft in belangrijke mate aanleiding gegeven tot een vertraging in de omzetting van voormelde richtlijn, aangezien in voorkomend geval de ontwerptekst dient te worden aangepast aan de bevindingen van het Grondwettelijk Hof.
Op 20 november 2009 werd er door de Commissie een ingebrekestelling overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verzonden wegens de niet-uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 juli 2009 in de zaak C-574/8. Dit is een antwoord op uw vraag over de inbreuk op de procedure.
In dat arrest werd het koninkrijk België veroordeeld wegens het niet tijdig omzetten van de richtlijn 2006/70/EG. In het arrest C-69 van 6 oktober 2009 van het Europees Hof van Justitie, werd het koninkrijk België veroordeeld wegens de niet-tijdige omzetting van de richtlijn 2005/60/EG. Dit was het antwoord op uw vraag over de veroordeling door het Europees Hof van justitie.
Wat de initiatieven betreft, het volgende. Het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen, dat voorziet in omzetting van de richtlijn 2005/60/EG en 2006/70/EG, werd op 22 december 2009 door de Kamer van volksvertegenwoordigers in plenaire vergadering aangenomen. Na de ondertekening door de Koning en de bekleding met ’s lands zegel, zal het nodige worden gedaan om de wettekst zo snel mogelijk in het Belgisch Staatsblad te publiceren.
Nogamaals, de lijst met de verschillende richtlijnen is ter beschikking van de leden van deze commissie.
De voorzitter: Wij zullen deze lijst laten kopiëren.
12.03 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, het was mijn bedoeling een duidelijk overzicht te krijgen wat uw domein betreft.
Ik noteer dat er momenteel één inbreuk is en twee veroordelingen. In december hebben wij inderdaad nog twee wetsontwerpen goedgekeurd in plenaire vergadering van de Kamer, die Europese richtlijnen in nationale wet omzetten. Daarmee hebt u bij wijze van spreken al een beetje ingehaald, maar niettemin stel ik vast dat er nog wel wat werk aan de winkel is. Misschien kan het Europees voorzitterschap wel enige druk op de ketel houden, zodanig dat er vooruitgang wordt geboekt.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de premie voor private kinderopvanginitiatieven" (nr. 18297)
13 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la prime octroyée pour les initiatives privées en matière d'accueil de la petite enfance" (n° 18297)
13.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, mijn vraag gaat over de premie voor privékinderopvanginitiatieven. Dat is een Vlaamse premie, en ingevolge het besluit van de Vlaamse regering van 15 mei 2009, werden in het Belgisch Staatsblad op 14 juli 2009 de modaliteiten en bedragen in verband met financiële tegemoetkomingen voor instellingen erkend door Kind en Gezin. Door die maatregel ondersteunt Vlaanderen financieel welbepaalde kosten voor de toegang tot de instelling of de woning van de onthaalmoeder of -vader.
Zoals u ongetwijfeld weet, opteren de meeste onthaalgezinnen voor het bepalen van hun belastbare resultaat in de personenbelasting voor de toepassing van het bijzonder kostenforfait, geldend per kind per opvangdag. In dat kostenforfait worden geacht alle uitgaven te zitten die de betrokkene doet voor de uitoefening van zijn of haar beroep.
Indien men nu investeert in veiligheidsmaatregelen, bijvoorbeeld door een videoparlofoon – wat geen overbodige luxe blijkt te zijn –, ontvangt men de premie van 500 euro. Hij of zij zal dan worden belast op de premie die hij of zij ontvangt, evenwel zonder de mogelijkheid de uitgave in mindering van zijn of haar inkomsten te kunnen brengen, aangezien hij of zij destijds heeft geopteerd voor de toepassing van het bijzonder kostenforfait.
In de handelingen van de plenaire vergadering van 11 februari 2009 heeft toenmalig minister Veerle Heeren geantwoord dat er inderdaad een probleem is met de fiscaliteit van de maatregelen voor brandveiligheid en toegangsveiligheid. Er werd verwezen naar de moeilijke contacten met het ministerie van Financiën teneinde een oplossing te bekomen die ervoor zorgt dat de premie, die Vlaanderen geeft, fiscaal niet dubbel moet worden betaald door degene die de premie ontvangt.
Volgens mij is er voor dit probleem nog steeds geen oplossing behaald. De premie voor veiligheidsinvesteringen is op aanvraag. De premie inzake brandveiligheid werd destijds automatisch uitbetaald. Naar het schijnt is die premie door sommige onthaalmoeders zelfs spontaan terugbetaald, teneinde op die som geen belasting te moeten betalen.
Niet alleen rijst de vraag of voor een dergelijke premie, die zeer specifiek in het voordeel van de veiligheid van de kinderen is, al dan niet belastingheffing moet plaatsvinden. Meer specifiek rijst hier de vraag of het verschil in de bepaling van de belastbaar netto baten verantwoord is. Degene die opteert voor het forfait kan de extra uitgaveninvestering immers niet in mindering brengen. Degene die opteert voor de werkelijke kosten, kan dat wel.
De meest efficiënte oplossing zou er mijns inziens in bestaan de belastingplichtige de werkelijk gedane uitgaven inzake veiligheid, specifiek door deze premie bedoeld, additioneel te laten aftrekken of opnemen als investering, en af te schrijven, en dat bovenop het bijzonder kostenforfait. Graag zou ik weten wat de vice-eerste minister hiervan denkt.
13.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Bogaert, mijn administratie heeft bevestigd dat het kostenforfait voor zelfstandige onthaalouders tot stand is gekomen na overleg met de betrokken beroepsfederaties. Het in het collectief akkoord vastgelegde kostenforfait omvat alle beroepskosten, met uitzondering van eventuele bijdragen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen. Belastingplichtigen die voor het kostenforfait kiezen, kunnen de toepassing van het forfait niet laten samengaan met de aftrek van andere wegens de opvangactiviteit vastgestelde beroepskosten, die met bewijsstukken worden gestaafd.
Mijn administratie bevestigt dat de toepassing van het kostenforfait een keuze van de betrokken belastingplichtige is. Belastingplichtigen die de toepassing van het kostenforfait niet wensen, mogen er steeds voor kiezen hun kosten post per post te bewijzen. Ik ben altijd bereid om met mijn collega van het Vlaams Gewest te overleggen om te zien of het gemakkelijk is ter zake een verhoogde forfait in te voeren, dan wel de keuze te laten voor de aftrek voor reële kosten.
13.03 Hendrik Bogaert (CD&V): Ik begrijp uw redenering, maar hier zit toch wel een nieuw element in. Wellicht zijn die videoparlofoons meer van toepassing, helaas, dan vroeger en is dat een nieuw element. Ik zal bij de bevoegde Vlaamse minister aandringen contact te nemen met uw kabinet om overleg te plegen dienaangaande. Het zou een mooie vorm van samenwerkingsfederalisme zijn.
13.04 Minister Didier Reynders: Het is een eerste stap.
13.05 Hendrik Bogaert (CD&V): Ik denk dat het een belangrijke materie is. Een aantal mensen acht die investering nu helaas wel nodig.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de problematiek van de vzw afsluitend anders dan per kalenderjaar" (nr. 18298)
14 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le problème des ASBL qui ne clôturent pas leurs comptes en fonction de l'année calendrier" (n° 18298)
14.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, collega’s, overeenkomstig het artikel 200 c van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het WIB 92, valt voor de toepassing van de rechtspersonenbelasting, het belastbaar tijdperk samen met het jaar voor dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
Evenwel vat het boekjaar van heel wat verenigingen aan op de dag bepaald in de statuten. Dat is niet noodzakelijkerwijs 1 januari, om te eindigen op 31 december. Voor verenigingen die anders dan per kalenderjaar boekhouden, zou een letterlijke interpretatie betekenen dat zij genoodzaakt worden een dubbele boekhouding te voeren, namelijk één overeenkomstig hun statuten en één overeenkomstig het belastbaar tijdperk.
Mijnheer de minister, is een aanpassing van artikel 200 c van het KB/WIB 92 mogelijk, in dezelfde zin als inzake de vennootschapsbelasting?
Is het onderzoek aangaande een eventuele aanpassing reeds beëindigd? Welke zijn de resultaten daarvan?
Daarnet had ik het over een dubbele boekhouding en daarmee bedoel ik niet een dubbel boekhoudingsysteem, maar tweemaal een boekhouding.
Voorts, mijnheer de minister, had ik graag uw standpunt gekend omtrent de volgende specifieke situaties.
Ten eerste, een vzw onderworpen aan de rechtspersonenbelasting sluit haar boekhouding volgens haar statuten af op een andere datum dan per 31 december, bijvoorbeeld op 30 september. Voor de betaling van een ereloon is zij onderworpen aan de opmaak van een individuele fiche 325.50. Deelt u het standpunt dat voor een ereloon dat bijvoorbeeld betaald werd op 25 november 2008 er een fiche 325.50 opgemaakt dient te worden met vermelding van het jaar 2008, terwijl voor een ereloon dat bijvoorbeeld betaald werd op 25 mei 2009, een fiche 325.50 opgemaakt dient te worden met vermelding van het jaar 2009?
Een tweede specifieke situatie is de volgende. Een vzw onderworpen aan de rechtspersonenbelasting sluit haar boekhouding volgens haar statuten af op een andere datum dan per 31 december, bijvoorbeeld op 30 september. Is de administratie gerechtigd om een nieuwe exploitatierekening te vragen, bijvoorbeeld via een vraag om inlichtingen, zodat er een overzicht van de bewerkingen is per kalenderjaar, zoals in feite het artikel 200 c, KB/WIB 92 voorschrijft?
Ik kom tot een derde specifieke situatie. Een vzw onderworpen aan de rechtspersonenbelasting sluit haar boekhouding volgens haar statuten af op een andere datum dan per 31 december, bijvoorbeeld op 30 september. Dient bijgevolg de exploitatierekening afsluitend op bijvoorbeeld 30 september 2008 integraal te worden opgenomen voor het aanslagjaar 2009, inkomsten van het kalenderjaar 2008?
Een vierde situatie, ten slotte, is de volgende. Een vzw onderworpen aan de rechtspersonenbelasting sluit haar boekhouding volgens haar statuten af op een andere datum dan per 31 december, bijvoorbeeld op 30 september. In een bepaald boekjaar, bijvoorbeeld afsluitend op 30 september 2009, stelt de administratie een betaling van ereloon vast die niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen ter zake wordt verantwoord. De administratie wenst over te gaan tot de vestiging van een bijzondere aanslag.
Stel dat de uitbetaling van het ereloon plaatsvindt op 25 november 2008, en het boekjaar volgens de statuten loopt van 1 oktober tot 30 september 2009, voor welk aanslagjaar dient de administratie de bijzondere aanslag te vestigen?
14.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, ik kan u mededelen dat een onderzoek inzake de eventuele aanpassing van artikel 200 c van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB 92 nog niet is afgerond. Ik wacht op een voorstel ter zake van mijn administratie.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 30, § 1, van het koninklijk besluit WIB 92 luidt het antwoord op uw vraag over de fiche 281.50 bevestigend.
Met betrekking tot de tweede situatie dient de administratie inderdaad een overzicht van de gerealiseerde verrichtingen per kalenderjaar te hebben. Daartoe is het evenwel niet nodig dat de betrokken vzw een boekhouding houdt en/of een exploitatierekening opstelt, waarbij de ene of de andere verschilt van wat overeenkomstig de statuten wordt gehouden.
Voor de derde situatie is het antwoord bevestigend. De aan de aangifte in de rechtspersonenbelasting toe te voegen jaarrekening is de jaarrekening die op het tijdens het betrokken belastbaar tijdperk afgesloten boekjaar betrekking heeft.
In geval van de vierde situatie zal voor het aanslagjaar 2009 de bijzondere aanslag worden gevestigd.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de procedure voor het bewijzen van kosten gemaakt door vrijwilligers" (nr. 18299)
15 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la procédure concernant la justification des dépenses effectuées par les volontaires" (n° 18299)
15.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de wet van 3 juli 2005, betreffende de rechten van vrijwilligers, regelt het statuut van de vrijwilliger, en de kostenvergoedingen die kunnen worden betaald. De door de vrijwilliger, voor de organisatie gemaakte kosten, moeten niet worden bewezen, voor zover het totaal van de ontvangen vergoedingen niet meer bedraagt dan 24,79 euro per dag, en 991,57 euro per jaar. Na aanpassing aan het indexcijfer zijn de vergoedingen voor het inkomstenjaar 2009 gelijk aan respectievelijk 30,22 euro per dag, en 1 208,72 euro per jaar.
Bij heel wat kleine vzw's die regelmatig vergaderingen in het buitenland moeten bijwonen, wordt dit forfaitair bedrag vrij snel bereikt. Zo moeten zij al hun kosten bewijzen. Dit zorgt voor heel wat administratieve druk bij de vrijwilligers. Zij zijn in heel wat gevallen zelfs genoodzaakt om een beroep te doen op professionele expertise.
Een van de doelstellingen van deze regering is minder administratieve druk, maar deze druk wordt bij vzw's, gerund door vrijwilligers, steeds groter.
Kunt u initiatieven nemen om de procedure voor het bewijzen van kosten, gemaakt door vrijwilligers van vzw's, vereenvoudigen?
15.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral vestig ik de aandacht van de heer Bogaert erop het zevende addendum van 13 november 2009 aan de circulaire van 5 maart 1999. Ik heb de referentie hier. Daarin wordt het volgende bepaald. Het forfaitair stelsel, zijnde vergoedingen van 30,22 euro per dag en 1 208,72 euro per jaar, kan vanaf 29 mei 2009 met de terugbetaling van werkelijke kosten worden gecombineerd, wanneer het de terugbetaling van vervoerkosten betreft. Dit voor maximaal 2 000 kilometer per jaar en per vrijwilliger. Voornoemde circulaire is gepubliceerd op de website fisconet.be.
Indien een van de hiervoor vermelde grensbedragen wordt overschreden, kunnen de vergoedingen alleen als niet-belastbare terugbetaling van eigen kosten van de club, federatie, vereniging, instelling of overheid worden aangemerkt, mits het dubbele bewijs wordt geleverd dat de vergoeding is bestemd voor het dekken van de kost die eigen is aan de club, federatie, vereniging, instelling of overheid, en dat de vergoeding daadwerkelijk aan dergelijke kost is besteed. Deze procedure geldt voor alle belastingplichtigen.
Er wordt ter zake geen nieuw initiatief genomen om specifiek voor de vrijwilligers van vzw's een andere procedure uit te werken. Ik ben echter altijd bereid om een aantal van uw voorstellen rond vereenvoudiging te horen. Het lijkt mij alleszins mogelijk om volgens deze procedure te werken, ook voor vzw's.
15.03 Hendrik Bogaert (CD&V): Het zou zeer nuttig zijn. Ik heb een delegatie ontvangen die daarmee geconfronteerd wordt. Het formele antwoord is dat er geen discriminatie is en dat dit voor alle belastingplichtigen gedaan wordt. Dat begrijp ik uiteraard, maar voor de mensen van een vzw komt dat over als een werklast en een bewijslast die vergelijkbaar is met die van een bedrijf, terwijl het hier over een vzw gaat. Ik vrees dat controles keihard zullen worden afgedwongen en Ik dring erop aan dat u ter zake een initiatief neemt.
15.04 Minister Didier Reynders: Ik ben bereid om een contact te organiseren tussen mijn administratie en vertegenwoordigers van vzw’s om te zien of een andere procedure mogelijk is. Rekening houdend met de verschillende bepalingen in de wetten en in de KB’s zie ik echter niet meteen een mogelijkheid voor een andere procedure. Ik ben evenwel bereid om een contact te organiseren en om de vertegenwoordigers van de vzw’s te horen.
Om het stelsel correct toe te passen, moeten dezelfde regels gevolgd worden. Ik zie dus niet echt een andere procedure, tenzij via een wijziging van de wetten of de KB’s.
15.05 Hendrik Bogaert (CD&V): Dit komt heel zwaar over voor de vzw’s. Vooral in mijn streek moeten er heel wat controles op de vzw’s hebben plaatsgevonden. Ik steun dat. Ik meen dat het frauderen bij of het misbruiken van vzw’s moet stoppen, maar echte vzw’s verschieten nogal bij zo’n controle en de consequenties ervan. Men moet de zaken bijna bijhouden zoals een bedrijf. Dat komt voor hen zwaar over.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gemeentelijke opcentiemen op pensioenkapitaal" (nr. 18511)
16 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les centimes additionnels communaux sur le capital pension" (n° 18511)
16.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het pensioenkapitaal dat mensen opbouwen doorheen hun actieve loopbaan biedt hen een extra zekerheid om te kunnen genieten van hun oude dag. Er werd in het verleden ook een aantal maatregelen genomen om deze vorm van sparen te stimuleren.
Wanneer deze mensen hun pensioenkapitaal ontvangen, merken zij echter dat het kapitaal aan een aantal belastingen onderworpen is, wat zij in principe op voorhand weten: RIZIV-bijdrage en solidariteitsbijdrage op het uitgekeerde kapitaal, aanvullende personenbelasting en gemeentelijke opcentiemen op het gewaarborgde eindkapitaal.
Deze belastingen samen zijn goed voor ongeveer 20 % van het gespaarde pensioenkapitaal als het kapitaal voor 65 jaar wordt opgenomen.
Die belastingdruk gaat gevoelig omlaag als zij tot hun 65ste blijven werken. Het Generatiepact uit 2005 voorziet in een korting op de personenbelasting voor wie zijn kapitaal pas opneemt op de wettelijke pensioenleeftijd en ook daadwerkelijk tot die leeftijd actief blijft. Die korting bedraagt 6,5 %, waardoor de totale belastingdruk op het kapitaal tot ongeveer 13,5 % terugvalt. Dat is een benaderend percentage dat in de praktijk hoger of lager kan uitvallen.
De berekening van de belastingen is in dergelijke gevallen vrij complex en moeilijk voorspelbaar voor de belastingplichtige.
Mijnheer de minister, als burgemeester van mijn gemeente wil ik deze belasting eigenlijk niet omdat het kapitaal voor de pensioenen werd gespaard. Ik heb als burgemeester geen ambitie om aan de kassa te zitten omdat de mensen pensioengeld hebben gespaard. Kan ik als burgemeester ontheffing van die belasting geven? Wat is de procedure daarvoor? Kan ik bedragen opvragen wat dat voor mijn gemeente zou betekenen, als wij dat zouden invoeren? Kunnen wij aan die ongewilde belasting ontsnappen?
De voorzitter: U bent een goede burgervader.
16.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Bogaert, spijtig genoeg heb ik een negatief antwoord. Overeenkomstig artikel 468 van het Wetboek der inkomstenbelastingen ’92, worden aanvullende gemeentebelastingen voor alle belastingplichtigen van een zelfde gemeente op een eenvormig percentage van de rijksbelasting vastgesteld, en mag er geen vermindering, vrijstelling of uitzondering worden toegepast.
16.03 Hendrik Bogaert (CD&V): Voorziet u dit in de toekomst wel?
16.04 Minister Didier Reynders: Het is zeer moeilijk om op federaal vlak iets te zeggen over de mogelijke evoluties op gemeentelijk vlak, maar zoals altijd in verband met een probleem van de gemeenten, ben ik ertoe bereid om met de verschillende verenigingen van steden en gemeenten een aantal mogelijkheden in het wetboek te bekijken. Wat mij betreft kunnen er op vraag van een vereniging van steden en gemeenten – misschien wel met een wetsvoorstel – een aantal mogelijkheden aan de verschillende steden en gemeenten geboden worden. Tot nu toe is het echter nog niet mogelijk en ik zal geen initiatief nemen om dat te doen zonder een overleg of vraag van de gemeenten. Dat is denk ik normaal, gezien de autonomie op gemeentelijk vlak.
Met een vraag van een vereniging, ben ik bereid om – op basis misschien zelfs van een wetsvoorstel –een nieuwe mogelijkheid te bekijken. Ik ben niet tegen een dergelijke evolutie. Het zal zeker geen vereenvoudiging zijn.
16.05 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de minister, in feite vragen wij een verlaging.
L'incident est clos.
17 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-verlaging in de horeca" (nr. 18348)
17 Question de Mme Martine De Maght au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'abaissement de la TVA dans l'horeca" (n° 18348)
17.01 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een zeer korte vraag en wellicht zal het antwoord ook kort zijn.
Tot voor kort was het zo dat voor restaurants, cafés, feestzalen, seminariezalen en hotels in het geval van consumptie ter plaatse een btw-tarief van 21 % werd gehanteerd. De verlaging naar 12 % zou doorgaan op 1 januari en dat is inmiddels ook gebeurd. Logies, inbegrepen ontbijt en alle andere gebruikelijke bijkomende diensten, worden in feite al sinds vroeger berekend met 6 % btw. Voor andere maaltijden, drank inbegrepen, wordt vanaf 1 januari 2010 het tarief van 12 % gehanteerd.
Ik had een kleine fout in de vraag laten staan. Indien het hier gaat over een globale prijs, hetzij voor half pension, hetzij voor vol pension, gold in het verleden de afspraak dat er een vereenvoudiging van de administratie zou kunnen worden doorgevoerd, met name 50/50 voor 6 %, vroeger 21 %, nu 12 %. Zal die administratieve vereenvoudiging al dan niet worden toegepast, nu er een btw-verlaging naar 12 % is doorgevoerd?
17.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Maght, indien een hotelhouder een enige prijs vraagt voor volledig pension of half pension, aanvaardt de administratie dat de helft van die prijs betrekking heeft op het verschaffen van gemeubeld logies met ontbijt en zodoende belast wordt met toepassing van het verlaagde btw-tarief van 6 %, voor zover de gehanteerde coëfficiënt van 50 % niet duidelijk afwijkt van de werkelijkheid. Wij moeten dus toch controle uitvoeren.
De andere helft van de enige prijs heeft dan betrekking op het middag- en/of avondmaal en kan vanaf 1 januari 2010 integraal belast worden met toepassing van het btw-tarief van 12 %, voor zover de dranken bij het middag- en/of avondmaal niet begrepen zijn in de enige prijs. U kent de nieuwe toestand; er is een uitzondering voor drank. Indien in de enige prijs van het volledig pension of half pension toch de drank bij het middagmaal en/of avondmaal zou begrepen zijn, dient de helft van die prijs verder te worden uitgesplitst, derwijze dat de drank belast wordt met toepassing van het normale btw-tarief van 21 %. Een eventuele forfaitaire splitsing dient te gebeuren onder toezicht van de administratie. Wij hebben ook een onderzoek geval per geval, dat is ook mogelijk met de verschillende actoren.
17.03 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de minister, ik had gehoopt dat u mij gewoon zou antwoorden dat de tolerantie voortgezet zou worden tussen 6 % en 12 % in plaats van zoals voordien tussen 6 % en 21 %. Ik begrijp nu dat er drie tarieven zullen worden gehanteerd, wat het voor de horecasector toch wel een beetje moeilijker maakt. De boodschap was echter duidelijk, dus ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toegang van erkende landmeters tot de patrimoniumdocumentatie" (nr. 18354)
18 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'accès accordé à la documentation patrimoniale aux géomètres-experts reconnus" (n° 18354)
18.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het raam van de verbetering van de procedure tot het verwerven van gronden voor publieke doeleinden, door steden en gemeenten, bestaat nu de suggestie vanuit de Vlaamse regering om erkende landmeters toegang te verschaffen tot de patrimoniumdocumentatie van de FOD Financiën. Dat idee beantwoordt volgens de Vlaamse regering aan het antwoord dat u recent gaf op een parlementaire vraag, namelijk dat de deelstaten zelf de rol van het aankoopcomité kunnen overnemen en dus eigenlijk niet verplicht zijn om een beroep te doen op de federale aankoopcomités. De toelating van de erkende landmeters tot de patrimoniumdocumentatie zou de werking van de federale aankoopcomités kunnen ontlasten.
Mijnheer de minister, bestaat de kans dat erkende landmeters toegang kunnen krijgen tot de patrimoniumdocumentatie van de FOD Financiën bij de opsporing van vergelijkingspunten voor het uitvoeren van de schattingen? Zo ja, wat zijn de eventuele voorwaarden? Zo nee, wat zijn volgens u de hinderpalen en/of bezwaren?
Werd dit idee, dat vanuit de Vlaamse regering is geopperd, al besproken op het overlegcomité?
18.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Potter, het antwoord op de eerste vraag is ja. Dat is dus zeer kort.
Voor de tweede vraag heb ik een ander antwoord. Hij of zij moet daartoe een bevelschrift kunnen voorleggen waaruit blijkt dat hij of zij daartoe door de vrederechter wordt gemachtigd. Dat bevelschrift moet bepalen wat van de ontvanger van de registratie wordt verwacht: omvang, ligging, aantallen, finaliteit.
Mocht het Vlaams Gewest beslissen om aan erkende landmeters expertopdrachten toe te vertrouwen die tot dusver door de aankoopcomités werden uitgevoerd, zal de administratie die opdrachten beschouwen als passende in punt b bij de bij wet opgelegde mededeling, 3de punt. Ook in dat geval moet de opdracht voldoende gedetailleerd zijn. Ik heb gerefereerd aan een element van een wet.
Ik stel voor u op uw derde vraag een schriftelijk antwoord te geven. Het gaat om de herinnering van de algemene principes die deze materie regelen. Het lijkt mij aangewezen u daarvan een kopie te geven.
Uw vierde vraag kan ik dan ook zeer kort beantwoorden. Het antwoord is nee.
Als er nog andere vragen komen na de lezing van de algemene principes, is het misschien mogelijk om terug te komen op deze problematiek.
18.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal de ter beschikking gestelde gegevens inkijken en overmaken. Als er daarover nog vragen of opmerkingen zijn, zal ik er zeker op terugkomen, of kan het overlegcomité dienaangaande zijn rol spelen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
19 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nouvelle convention préventive de double imposition entre la Belgique et le Maroc" (n° 18500)
19 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het dubbelbelastingverdrag tussen België en Marokko" (nr. 18500)
19.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, cette nouvelle convention préventive de la double imposition entre notre pays et le Maroc risque de créer des difficultés puisque, à partir de cette année, les habitants du Royaume de Belgique qui paient des rentes alimentaires à des résidents au Maroc doivent retenir un précompte professionnel sur ces rentes et le verser au Trésor.
Le SPF Finances souligne dans un avis que les rentes alimentaires de source belge qui sont attribuées à partir du 1er janvier 2010 à un résident marocain sont également imposables en Belgique selon les règles prévues en la matière par la législation belge. Cette nouvelle législation aura de grandes conséquences pratiques. En effet, le débiteur doit désormais déposer une déclaration auprès du service du précompte professionnel et verser le précompte retenu au Trésor; il doit le faire, en principe, dans les quinze jours de l'expiration du mois au cours duquel les rentes sont payées, à moins que le montant de précompte professionnel dû au cours de l'année précédente n'atteignait pas 25 000 euros – après indexation, il s'agit de 34 610 euros. Ce sera, en principe, le cas pour l'année 2010, étant donné que, pour 2009, en vertu de l'ancienne convention, les rentes n'étaient pas imposables en Belgique et qu'il ne fallait donc pas non plus retenir de précompte.
Dans ce dernier cas, la déclaration doit être déposée et le précompte versé dans les quinze jours de l'expiration du trimestre au cours duquel les rentes sont payées. Le précompte professionnel dû est égal, en général, à 26,75 % des 80 % du montant des rentes. Le débiteur est tenu, en outre, d'établir une fiche 281.30 et même un relevé récapitulatif 325.30 si la fiche est déposée sur papier, et de les déposer avant le 1er mars de l'année qui suit celle au cours de laquelle les rentes alimentaires sont payées – donc avant le 1er mars 2011 en ce qui concerne les rentes alimentaires payées en 2010. Ces nouveautés sont donc d'importance et concernent de nombreuses personnes dans notre pays.
Monsieur le ministre, des mesures sont-elles prévues afin d'informer correctement la population, en vue d'assurer la juste perception des impôts et d'éviter que certains résidents ne se trouvent en contravention avec la loi, et ce à leur corps défendant. Enfin, avez-vous une idée des recettes fiscales qui pourraient découler de ces nouvelles dispositions?
19.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Brotcorne, l'entrée en vigueur de la Convention belgo-marocaine préventive de la double imposition conclue le 31 mai 2006 modifie en effet radicalement le régime applicable en Belgique aux rentes alimentaires que des habitants du Royaume versent, depuis le 1er janvier 2010, à des crédits-rentiers qui résident au Maroc. Aussi, l'administration a-t-elle pris l'initiative de publier, depuis la fin de l'année dernière, un avis et un frequently asked questions particulièrement détaillés sur les changements intervenus et sur les modalités pratiques incombant désormais aux débiteurs de ces rentes.
Diffusé sur le site internet du Service public fédéral Finances, cet avis a déjà obtenu un retentissement certain si j'en juge par l'intérêt porté à ce sujet tant par la presse spécialisée que par vous-même.
Je n'ai pas d'objection à émettre quant à discuter des moyens d'améliorer la diffusion de cette information au-delà du site du département.
Il n'existe pas à ce jour de données permettant de chiffrer l'impact de nouvelles dispositions conventionnelles en termes de recettes fiscales.
Il est à noter que le principal objectif poursuivi par la nouvelle convention, en dehors de la prévention de la double imposition, est d'éviter que les rentes alimentaires en cause échappent à tout impôt sur les revenus. Dès que les données seront connues, je n'hésiterai pas à vous les communiquer.
19.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie.
Je crois effectivement qu'un travail d'information doit être effectué. Je suis persuadé que beaucoup de gens ignoreront – jusqu'au moment où on le leur rappellera, et peut-être avec des sanctions à la clé – que cette retenue du précompte professionnel s'impose. On a déjà consenti un effort; il doit être poursuivi.
J'imagine que ceux qui payaient déjà des rentes alimentaires, s'ils étaient soumis à l'impôt en Belgique, les déduisaient fiscalement. Peut-être pourraient-ils être identifiés? Aujourd'hui, puisqu'une retenue du précompte doit être appliquée, il serait intéressant d'examiner cette piste.
Het incident is gesloten.
20 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "un rapport de Morgan Stanley évoquant l'acquisition par BNP Paribas de Fortis 'pour rien'" (n° 18501)
20 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een verslag van Morgan Stanley over de aankoop van Fortis door BNP Parisbas 'voor niets'" (nr. 18501)
20.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je m'étonne d'être seul à poser cette question car quand je l'ai déposée, je me suis dit qu'une flopée de parlementaires allaient se saisir de cet article de L'Écho du 16 janvier dernier qui fait référence à ce rapport émis par Morgan Stanley.
On peut le résumer en disant que BNP Paribas a fait une bonne affaire puisque Fortis a été vendue pour rien. Il arrive à cette conclusion après avoir examiné sept points différents, dont je vous ferai grâce. Ils sont repris dans le texte écrit de ma question.
Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance de cette étude autrement que par le biais de l'information journalistique? Ces informations sont-elles fiables? Quelles conclusions en tirez-vous?
Ten gevolge van een technisch mankement is een deel van de digitale geluidsopname onhoorbaar. Voor het antwoord steunt het verslag uitzonderlijk op de tekst die de minister heeft overhandigd.
À la suite d'un incident technique, une partie de l'enregistrement digital est inaudible. Pour la réponse, le compte rendu se base sur le texte remis par le ministre.
20.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, l'étude n'est pas en notre possession. Morgan Stanley est le conseiller financier de Fortis Holding.
Il est difficile de tirer des conclusions sur la base d'un article de presse. Signalons simplement qu'il ne s'agit pas de documents neutres et objectifs, mais d'un "argumentaire" produit par des conseillers financiers qui assistaient une partie dans le cadre d'une négociation et lui soumettaient donc des arguments à opposer.
Depuis lors, entre autres éléments:
- Les experts nommés par la cour d'appel de Bruxelles le 12 décembre 2008 ont clairement considéré que l'opération n'était pas contraire à l'intérêt de Fortis Holding.
- La Commission européenne a, dans ses décisions des 3 décembre 2008 et 12 mai 2009, considéré qu'il y avait en l'espèce une aide de l'État justifiée, ce qui signifie que l'État a payé plus que la valeur de marché.
- Enfin, en ce qui concerne la mention d'éventuelles synergies pour 5 à 6 milliards d'euros, je ne peux m'empêcher de m'interroger sur l'impact au niveau de l'emploi que de telles synergies auraient pu causer.
20.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie. Je retiens que c'est un document unilatéral.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Je constate l'absence de plusieurs collègues. Parmi eux, certains ont demandé le report de leur question, ce qui sera fait; pour les autres, leurs questions seront transformées en questions écrites.
La réunion publique de commission est levée à 16.31 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.31 uur.