Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van woensdag 20 januari 2010 Namiddag ______ |
du mercredi 20 janvier 2010 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.01 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.01 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le braquage de pharmacies" (n° 17929)
01 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de overvallen op apotheken" (nr. 17929)
01.01 Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, le 11 décembre dernier, des officines pharmaceutiques de trois communes bruxelloises subissaient un braquage. Le soir précédent, l'UCM Liège organisait une plate-forme de réflexion sur le sujet. Vous et votre prédécesseur, je vous avais interrogés précédemment sur le nombre de pharmacies attaquées.
Par voie de conséquence, votre prédécesseur m'indiquait avoir mis sur pied une soirée d'information sur la sécurité et la prévention des pharmaciens en février 2009. Celle-ci a-t-elle été un succès et comptez-vous en renouveler l'expérience?
En outre, il m'annonçait également la publication d'un manuel relatif à la sécurité des pharmacies. Qu'en est-il?
Envisagez-vous d'autres actions en termes d'information et de sensibilisation?
Pour Bruxelles, où le problème est criant selon les derniers chiffres, prévoyez-vous également une action concertée avec les zones de police de la Région de Bruxelles-Capitale afin de renforcer les rondes et les moyens de techno-prévention? Dans un même ordre d'idées, possédez-vous des chiffres récents, notamment pour le premier semestre, relativement aux braquages des pharmacies dans notre pays? Sont-ils en augmentation ou en diminution?
01.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chers collègues, un Conseil des ministres européens a lieu cet après-midi. C’est la raison pour laquelle je dois vous quitter vers 16 h.
La soirée dont vous faites mention s’est tenue le 10 février 2009. Elle résulte bien d’une collaboration entre la fédération "Les Pharmaciens de Bruxelles" et le SPF Intérieur. Cette soirée a été un succès. Son contenu était de qualité: informations et thématiques diverses comme la situation des agressions contre les pharmaciens à Bruxelles, les divers moyens de prévention, la présentation de la fonction de conseillers en techno-prévention, les déductions fiscales, les valises intelligentes et les réseaux d’information de quartiers. Un nombre appréciable de pharmaciens étaient là.
Nous comptons organiser le même type de soirée d’information dans d’autres arrondissements. Nous souhaitons que ces soirées s’organisent en collaboration avec les associations locales de pharmaciens. Nous sommes actuellement en contact avec l’Union royale pharmaceutique de Charleroi pour le développement de ce type d’événement.
Nous travaillons à la mise en place d’un manuel relatif à la sécurité des pharmaciens. Nous souhaitons réaliser le même type de démarche que pour le manuel développé pour la sécurité des médecins, à savoir un manuel pragmatique réalisé en collaboration avec les représentants de pharmaciens à l’attention de l’ensemble des pharmaciens.
Nous comptons mettre en place ce manuel en septembre 2010. Nous diffusons aussi trois, quatre fois par an des newsletters aux pharmaciens qui sont repris dans notre mailing list.
Par ailleurs, j’ai récemment fait parvenir une circulaire à l’ensemble des zones de police et aux bourgmestres afin de les rendre attentifs à la problématique des vols à main armée contre des commerces pendant les mois de décembre et février.
En 2008, on a constaté une augmentation par rapport à l’année précédente. Pour l’année 2009, le nombre total de vols à main armée dans les pharmacies devrait être identique à celui de 2008.
01.03 Xavier Baeselen (MR): Disposez-vous de chiffres plus précis, madame la ministre?
01.04 Annemie Turtelboom, ministre: Nous avons répertorié 200 vols en 2008 et 153 en 2007. Pour l’année 2009, le nombre devrait être identique à celui de 2008.
01.05 Xavier Baeselen (MR): Je remercie Mme la ministre de prendre cette problématique à bras-le-corps et de poursuivre ses efforts.
La brochure d’information à destination des pharmaciens est annoncée depuis déjà un certain temps. Je note que l’objectif, c’est le 1er septembre 2010.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
01.06 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je voudrais signaler que je transforme mes questions nos 17959 et 18127 en questions écrites.
Le président: Dont acte!
02 Vraag van de heer Ludo Van Campenhout aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voetbalwedstrijd Boussu-Dour - Antwerp" (nr. 17933)
02 Question de M. Ludo Van Campenhout à la ministre de l'Intérieur sur "le match de football Boussu-Dour - Antwerp" (n° 17933)
02.01 Ludo Van Campenhout (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de gebeurtenis waarover ik het heb in mijn vraag dateert al van enige tijd geleden. Ik heb het over de voetbalwedstrijd tussen Boussu-Dour, gelegen in het Waalse landsgedeelte, en Antwerp. Slechts enkele dagen voor die wedstrijd heeft de burgemeester beslist dat het stadion niet veilig zou zijn.
De veiligheid van de stadions wordt voor het seizoen gecontroleerd. Vaak is het op initiatief van Binnenlandse Zaken dat steden en gemeenten ervoor moeten zorgen dat het stadion speelklaar is voor de eerste klasse of, in dit geval, tweede klasse.
Ik weet wel dat de licentie geen absolute voorwaarde is. Het is echter toch vreemd dat een burgemeester beslist dat het stadion niet veilig. Dat is vooral vreemd omdat, als het stadion niet veilig is om Antwerp te ontvangen, het ook niet veilig is om een heleboel andere ploegen te ontvangen. Dat lijkt mij dus wel vreemd.
Qua concurrentie is het ook vervelend, want die match heeft niet plaatsgevonden en het is nog steeds niet duidelijk waar deze zal plaatsvinden.
Ik kan u echter zeggen dat Antwerp veel supporters heeft, brave supporters, maar dat Lierse, Beveren, Brussels en andere clubs in dezelfde situatie verkeren. Het lijkt mij dus merkwaardig dat een burgemeester zo arbitrair kan beslissen — ik weet wel dat hij autonoom bevoegd is voor de veiligheid — om bepaalde matchen te laten plaatsvinden en andere niet, met als argument dat het stadion onveilig is. Ofwel is het immers veilig ofwel is het onveilig. Het is raar dat hij dat zo arbitrair toepast.
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, de betrokken burgemeester lichtte op 30 oktober 2009 de KBVB, de Koninklijke Belgische Voetbalbond, per brief in over zijn beslissing de wedstrijd te verbieden vanwege veiligheidsredenen, en dit op advies van de lokale politie.
Mijn diensten, die op 26 oktober 2009 een afschrift hadden ontvangen van dit advies van de politie, hebben de lokale politie meteen geadviseerd om met alle betrokken partijen een coördinatievergadering te organiseren om een mogelijke oplossing te vinden.
Tussen het schrijven van de politie en de beslissing van de burgemeester werd tevergeefs geprobeerd een alternatieve oplossing te vinden, zoals het omdraaien van de wedstrijd, de wedstrijd spelen in Bergen, spelen achter gesloten deuren, enzovoort.
Uiteindelijk werd het bericht pas op 10 november verspreid via de website van Antwerp. Er moet inderdaad vastgesteld worden dat de externe communicatie van de beslissing van de burgemeester lang op zich heeft laten wachten, wat ik natuurlijk alleen maar kan betreuren.
Ik zou er daarnaast willen op wijzen dat de licentievoorwaarden in tweede klasse, opgelegd door de voetbalbond, jammer genoeg geen rekening houden met veiligheidsvereisten. Ik ben er een voorstander van dat onder andere stadioninfrastructuur ook deel zou uitmaken van deze licentievoorwaarden.
In verband met de wettelijk en reglementair bepaalde veiligheidseisen opgelegd door de overheid kan ik aangeven dat mijn diensten het stadion aan een grondige inspectie hebben onderworpen op 29 juni 2009.
De resultaten van deze inspectie werden dezelfde dag met de club doorgenomen, zodat dmen ook meteen aan de slag kon gaan. Het uitgebreide finale rapport werd aan de club overgemaakt op 22 juli 2009. Het is, gelet op de wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheden, naderhand aan de club, dan wel aan de burgemeester, om op basis van deze bevindingen hun verantwoordelijkheden op te nemen.
02.03 Ludo Van Campenhout (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw volledig en duidelijk antwoord. Er waren twee zaken ongelukkig met betrekking tot de burgemeester: in de eerste plaats de timing, en in de tweede plaats het arbitraire karakter, want als het stadion Antwerp niet kan ontvangen, dan kan men minstens vijf andere clubs in tweede klasse ook niet ontvangen.
Er was beter geremedieerd geweest voor het seizoen, zoals trouwens bij Antwerp is gebeurd onder impuls van de minister van Binnenlandse Zaken.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "l'instauration de 'couvre-feux' par les communes" (n° 17989)
03 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het instellen van een avondklok door sommige gemeenten" (nr. 17989)
03.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, ma question porte sur l'instauration de couvre-feux par les communes. Depuis 2003, l'expérimentation de couvre-feux permanents ou ponctuels semble faire son chemin dans nos communes. On se souviendra des règlements communaux à Thuin, Dinant, Bassenge et dans d'autres communes. Ces expériences font des émules. Ainsi, le règlement général de police adopté par la commune de Seraing le 16 novembre 2009, s'il ne parle pas de couvre-feux, pousse néanmoins à s'interroger.
Ce règlement exige en l'occurrence que tout mineur non accompagné circulant sur le territoire communal entre 22 heures et 6 heures du matin soit interpellé par les services de police habilités à procéder à l'identification des mineurs sur la voie publique, à les placer en garde provisoire jusqu'à leur récupération par les parents. Ces mesures semblent moins inspirées par un souci de protection des mineurs ou de maintien de la sécurité du territoire que par la volonté de donner aux services de police un moyen de répression des mineurs d'âge qui seraient auteurs de nuisances, pour lesquelles il reste cependant bien normal de préciser la nature des faits qualifiés d'infractions.
Madame la ministre, ma première question touche aux missions confiées aux services de police par les ordonnances communales. Est-il du ressort de votre département de mettre en œuvre des actes de police afférents à ces ordonnances contestées? De mon côté, je refuse d'envisager la jeunesse comme une menace et j'espère que les communes plus particulièrement confrontées à ces "adolescents du soir" alerteront les services sociaux et les acteurs de l'aide à la jeunesse afin d'appréhender cette question au moyen des dispositifs existants.
Ma seconde interrogation vise directement les compétences fédérales. La loi spéciale du 8 août 1980 habilite l'échelon fédéral à créer à son niveau une tutelle spécifique sur les actes communaux de police administrative. Pour autant, en l'absence de mise en œuvre de cette possibilité, ces actes relèvent toujours de la tutelle générale des Régions qui doivent, pour l'exercer, être saisies d'un recours. Une proposition de résolution en la matière avait de même été déposée par les députés Ducarme et Moriau sous la législature précédente. Cette proposition visait un devoir d'information de votre département entre les gouverneurs de province et les communes. Qu'est-il advenu de ce devoir d'information? Quel contrôle de ces mesures sensibles peut mettre en œuvre votre département?
03.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Jadot, tout d'abord, pour les missions confiées aux services de police par les ordonnances de police communale, il appartient en effet aux communes d'adopter des mesures afin de maintenir l'ordre public. Cette mission leur est confiée par la nouvelle loi communale et à ce titre, les communes adoptent des règlements de police. Cette compétence relève de l'autonomie communale. Par ailleurs, conformément à la loi sur la fonction de police et la loi sur la police intégrée, les services de police doivent veiller au respect de ces règlements.
Cependant, lorsque ces mesures limitent certaines libertés individuelles, elles doivent bien entendu respecter les principes de proportionnalité et de légalité.
En l'absence d'une tutelle fédérale spécifique organisée par la loi, mon département n'est pas compétent pour exercer un contrôle sur ces mesures sous l'angle de la tutelle. Ces règlements peuvent faire l'objet d'un recours auprès du Conseil d'État, lequel appréciera la proportionnalité de la mesure prise par rapport aux troubles causés à l'ordre public que la commune souhaite éviter ou faire cesser.
À la lumière d'un arrêt du Conseil d'État de 2006, relatif à la ville de Thuin, il est légitime de douter de la conformité du nouveau règlement de la commune de Seraing avec les articles 31 et 34 de la loi sur la fonction de police. Il appartient donc, compte tenu de ce qui précède, à la tutelle générale et, le cas échéant, au Conseil d'État, d'exercer leurs compétences de contrôle en la matière.
03.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Effectivement, le règlement mis en place à Seraing est assez interpellant et fait preuve d'arbitraire. On peut s'interroger au niveau fédéral sur la nécessité de réfléchir plus avant à la tutelle qui pourrait être exercée par le fédéral. Je suis assez rassuré par votre réponse.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de l'Intérieur sur "le Fonds des maladies professionnelles" (n° 18005)
04 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Fonds voor de beroepsziekten" (nr. 18005)
04.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, madame la ministre, ma question intéressera les zones de police et les communes en ce qui concerne l'intervention du Fonds des maladies professionnelles.
Conformément à l'arrêté royal du 30 mars 2001, les zones de police sont tenues, en vertu de leur personnalité juridique, de garantir un dédommagement en cas d'accident de travail ainsi qu'en cas de maladie professionnelle.
En ce qui concerne les maladies professionnelles, elles sont garanties par le Fonds des maladies professionnelles pour toutes les administrations locales et provinciales. Les zones de police sont cependant exclues de cette disposition.
Depuis la création des zones de police, celles-ci consacrent une contribution de 0,17 % au LSSPLV pour les risques de maladies professionnelles sur les revenus des agents statutaires ainsi que des agents contractuels.
Il me semble qu'il existe une contradiction dans l'obligation des zones de police de consacrer les charges sociales pour les maladies professionnelles, d'une part, et dans l'exclusion de ces zones du Fonds des maladies professionnelles, d'autre part. Cette contradiction a déjà été soulevée par plusieurs zones de police (dont une de ma région), ainsi que par la direction du service juridique de la police fédérale. Il se pourrait qu'il s'agisse d'une lacune dans la législation actuelle.
Madame la ministre, si tel est le cas, quelle est votre interprétation de ce qui précède? Pouvez-vous, dans la mesure où vous suivez mon raisonnement, prendre les arrêtés royaux correctifs qui s'imposent?
04.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame Jadin, je partage effectivement le point de vue selon lequel la législation présente une lacune quant à la prise en charge des maladies professionnelles encourues par les membres du personnel des zones de police. J'ai dès lors demandé à mes services de se concerter avec le SPF Sécurité sociale afin d'adapter la législation et de pouvoir dès lors apporter une solution à ce problème. Une nouvelle réunion sera incessamment organisée.
04.03 Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je vous remercie. Pourrais-je avoir une copie de votre réponse? Je suis impatiente de la transmettre aux autorités locales, qui se réjouiront de cette nouvelle.
L'incident est clos.
- mevrouw Hilâl Yalçin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de erkenning als natuurramp van de hagelstorm in de provincie Limburg" (nr. 17540)
- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de hagelstorm in Limburg" (nr. 18535)
- Mme Hilâl Yalçin à la ministre de l'Intérieur sur "la reconnaissance comme calamité naturelle de la tempête de grêle qui a frappé la province du Limbourg" (n° 17540)
- Mme Hilde Vautmans à la ministre de l'Intérieur sur "la tempête de grêle au Limbourg" (n° 18535)
05.01 Hilâl Yalçin (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een korte en bondige, maar niettemin belangrijke vraag, over de hagelbui in de provincie Limburg.
In de maand juli werden wij in Limburg helaas getroffen door een zware hagelbui. Via de provincie werden diverse dossiers ingediend voor erkenning van deze natuurramp. Tot op heden werd echter door de regering nog geen beslissing genomen. Daarom wil ik deze vraag stellen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot dit dossier? Wanneer zullen de nodige KB's worden gepubliceerd?
05.02 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, als Limburg parlementslid sluit ik mij aan bij deze vraag.
Zoals mevrouw Yalçin al zei, de schade ingevolge de hagelbui is zeer groot. Veel gemeenten hebben de erkenning aangevraagd, waaronder Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, Halen, Herk-de-stad, Lummen, Hasselt, Zonhoven, Lommel. In totaal wordt de schade geraamd op meer dan 60 miljoen euro. Vanuit Limburg werden ruim 3.000 schadedossiers ingediend, vaak voor het sneuvelen van ramen en van serres, alsook voor auto’s die niet overdekt waren en die veel schade opliepen.
Het is nu een half jaar later en er is ter zake nog steeds geen duidelijkheid. Er werd ons gevraagd na te gaan bij de regering hoever de zaken nu staan. Vandaar mijn vragen.
Ten eerste, kunt u een stand van zaken geven over de erkenning als natuurramp — daar begint het uiteraard mee — van de hagelstorm in juli? Welke stappen zijn al gezet om deze storm te erkennen? Verwacht de minister een positieve uitkomst? Wanneer zal de uitkomst worden bekendgemaakt? Wanneer zullen de mensen duidelijkheid krijgen over hoe en wanneer hun schade zal worden vergoed?
05.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het gaat inderdaad om de hagelbuien van 21 en 22 juli 2009 in de provincie Limburg. Daarvoor werd een procedure tot erkenning gestart. Het totale schadebedrag bedraagt 75 101 664,25 euro. Het overschreed hiermee ook ruim de ministeriële rondzendbrief van 20 september 2006 waarin het vastgestelde criterium 50 miljoen euro is. Deze gegevens volstaan dus om het fenomeen te erkennen als een algemene ramp.
Het dossier werd reeds geruime tijd vervolledigd en overgemaakt aan mijn collega, de staatssecretaris voor Begroting. Het heeft daar onverwacht enige vertraging gekend door een, volgens mij, verkeerde interpretatie van de procedure door het betrokken kabinet. Wij verwachten eerstdaags een positief antwoord, vermits het aan de normen voldoet. Het dossier zal dan uiteraard onmiddellijk nadat wij die goedkeuring hebben gekregen, worden voorgelegd aan de Ministerraad. Na ondertekening door de Koning zal het KB dan ook worden gepubliceerd in het Staatsblad.
05.04 Hilâl Yalçin (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wij hebben toch al enige duidelijkheid over hoe de procedure in mekaar zit en waar het momenteel vastzit op regeringsniveau.
Ik zal niet nalaten om uw collega, de heer Wathelet, te ondervragen over dit onderwerp.
Ik hoop dat de gedupeerden zo snel mogelijk een duidelijk antwoord kunnen krijgen van de federale regering.
05.05 Hilde Vautmans (Open Vld): Mevrouw de minister, het is natuurlijk hoopvol dat u zegt dat het zeker aan de voorwaarden voldoet om als ramp te worden erkend. De schade is met meer dan 75 miljoen euro natuurlijk nog groter dan de eerder geraamde 60 miljoen euro.
Wij zullen u steunen. Ik hoop dat u met de boodschap van de Limburgse parlementsleden naar de regering stapt en vraagt aan uw collega van Begroting om daar werk van te maken. Wij zullen hem inderdaad ook vragen stellen. Net als mijn collega Yalçin hoop ik dat de betrokkenen heel snel hun geld zullen ontvangen in deze tijden van economische crisis.
Dit zou een hoopvol signaal kunnen zijn voor de getroffenen.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la pondération des membres du personnel CALog niveau A" (n° 18072)
06 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de weging van het CALog-personeel van niveau A" (nr. 18072)
06.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, à l'occasion d'une précédente question parlementaire en date du 18 février 2009, votre prédécesseur avait indiqué que conformément à la circulaire GPI60, une évaluation de la pondération des CALog niveau A serait réalisée en 2009. En effet, la circulaire précise explicitement que la pondération est d'application au 1er septembre 2007 et qu'une première évaluation se tiendrait dans les deux ans de mise en œuvre.
Pourriez-vous m'indiquer l'état d'avancement de cette évaluation et éventuellement les conclusions au niveau de la police fédérale et de la police locale?
L'évaluation tient-elle également compte du niveau du nouveau tableau organique II ter appliqué à la police fédérale à partir du 1er janvier 2010?
06.02 Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, la circulaire GPI60 prévoit explicitement que le système de pondération des fonctions de niveau A du personnel civil des services de police doit être évalué deux ans après sa mise en œuvre.
Dans ce cadre, la direction de la mobilité et de la gestion des carrières de la police fédérale mène depuis septembre 2009 diverses consultations avec la police locale, la police fédérale, les organisations syndicales et les services externes pour inventorier les principales difficultés engendrées par le nouveau système et tenter de dégager des pistes d'amélioration.
Actuellement, des contacts sont également pris avec les services compétents de la fonction publique fédérale pour obtenir davantage d'informations sur le système de pondération en vigueur au sein des services fédéraux. À l'issue de ces diverses consultations, un rapport complet sera établi et d'éventuelles adaptations seront apportées. Le système est bon mais certes perfectible.
Enfin, ce n'est pas le cadre du personnel en soi mais plutôt le contenu de la fonction qui détermine la pondération. Si des nouvelles structures ou modes de fonctionnement impliquent un changement de tâches et de responsabilités, une nouvelle pondération s'impose sur la base d'une description de fonction adaptée. C'est d'ailleurs l'essentiel de cette nouveauté qui constitue depuis peu la pondération des fonctions de niveau A.
06.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse.
Si j'ai bien compris, je vais attendre que tous les contacts soient pris. Je reviendrai ultérieurement pour obtenir une évaluation globale de toutes ces recherches et synergies en cours.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "les logements des ex-gendarmes" (n° 18073)
07 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de woningen van voormalige rijkswachters" (nr. 18073)
07.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, suite à la réforme des polices, il avait été acquis que les agents de l’ancienne gendarmerie pouvaient résider dans les logements mis à disposition par l’État jusqu'à leur pension, les logements étant ensuite généralement vendus par la Régie des Bâtiments.
Afin de gérer au mieux le patrimoine de l'État, la Régie a opéré, dans le courant de l'année 2007, des reclassements en proposant à certains ex-gendarmes bénéficiant d'un logement de déménager dans un logement alternatif. Bien souvent, ces personnes se sont investies dans leur nouvelle habitation et dans leur nouvel environnement. Ces dernières années, de nombreux ex-gendarmes bénéficiant de cette mesure ont toutefois terminé leur carrière.
Madame la ministre, pourriez-vous me préciser, par Région, combien d'ex-gendarmes bénéficient encore d'un logement de l'État? Par ailleurs, je souhaiterais savoir si, à défaut de pouvoir accorder un droit de préemption aux ex-gendarmes, ce qui constituerait la solution idéale pour nombre d’entre eux, il ne serait pas possible de leur permettre de rester dans le logement en le leur louant au prix du marché.
07.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, à ce jour, 270 ex-gendarmes bénéficient encore d’un logement de l’État en Flandre. Ce nombre s’élève à 211 en Wallonie et à 84 à Bruxelles. Ces logements sont la propriété de l’État belge et sont gérés par la Régie des Bâtiments responsable du logement des services publics fédéraux.
Lorsqu’un membre du personnel ne satisfait plus aux conditions statutaires pour bénéficier du droit à un logement gratuit, par exemple dans le cas de la mise à la pension, il lui est demandé de quitter les lieux. Le logement est alors remis à la Régie des Bâtiments. Actuellement et comme vous le suggérez, il est loisible aux membres du personnel de conclure un contrat de location au prix de marché avec la Régie des Bâtiments.
07.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Si j’ai bien compris, ils ne sont pas obligés de quitter leur logement; ils peuvent passer un contrat de location tout à fait classique.
Het incident is gesloten.
08 Question de Mme Muriel Gerkens à la ministre de l'Intérieur sur "la sécurité des réacteurs nucléaires de Tihange 1 et 2" (n° 17934)
08 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid van de kernreactoren Tihange 1 en 2" (nr. 17934)
08.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, lors de leurs contrôles permanents, les contrôleurs de Bel V ont constaté que des murs, séparant des locaux techniques situés dans la partie non nucléaire des installations de Tihange 1 et Tihange 3, comportaient des trous et ne pourraient dès lors pas assurer complètement leur fonction coupe-feu en cas d'incendie.
Un cas a été relevé à Tihange 1 et un autre à Tihange 3. Les remédiations ont été directement entreprises. C'est en tout cas l'information qui apparaît sur le site de l'agence: "Après analyse par les autorités indépendantes de contrôle, ces deux non-conformités ont été classées chacune au niveau 1 de l'échelle INES, soit comme anomalies".
Par rapport à cet incident, on peut s'étonner que le rapport OSART (visite de suivi du 12 au 16 janvier 2009) soit apparemment muet hormis un paragraphe, lequel stipule que deux travailleurs foraient effectivement un trou dans un mur au-dessus d'une cabine électrique et ce, sans les autorisations des instances de contrôle.
Madame la ministre, y a-t-il un rapport entre ces deux constats? Des mesures pour obstruer ces trous jugés dangereux en cas d'incendie n'auraient-elles pas dû être mises en œuvre?
08.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame Gerkens, il n'y a aucun lien entre le constat du team OSART lors de la visite en 2007 et les constats dressés récemment par Bel V. Le percement de trous relevé par OSART concernait la salle de commande de Tihange 1. L'attention de l'équipe OSART portait sur le principe même de réaliser une activité dans les installations techniques, quelles qu'elles soient, sans une autorisation formelle de travail. L'OSART n'a pas mis en évidence de points à améliorer en ce qui concerne la protection contre l'incendie.
L'événement identifié récemment par Bel V à Tihange 3 est la présence de petits trous dans un entrepôt à câbles. Ces trous résultaient du déplacement de dévidoirs d'eau d'incendie. Bel V a demandé que la centrale nucléaire de Tihange vérifie si le problème était présent pour les autres dévidoirs qui ont fait l'objet d'une modification d'ancrage.
L'événement identifié à Tihange 1 est le suivant: dans un local, au sous-sol du bâtiment des auxiliaires électriques, Bel V a constaté qu'un percement était présent au niveau du mur assurant la séparation coupe-feu vis-à-vis d'une galerie assurant la liaison entre ce bâtiment et le bâtiment des groupes diesel.
Il a aussi été constaté qu'une tuyauterie en inox traversait ce mur quelques centimètres au-dessus de ce percement. Il n'y avait pas de resserrage autour de cette traversée coupe-feu dont le diamètre paraît être identique au trou précité.
Bel V a demandé à la centrale nucléaire de Tihange de vérifier s'il y a d'autres anomalies, de faire resserrer au plus vite les traversées coupe-feu et d'identifier l'origine précise et la date de création de ces ouvertures.
08.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Je vous remercie, madame la ministre. Bel V a demandé que l'on vérifie si ce n'était pas arrivé ailleurs. Cette vérification a-t-elle été faite? Si oui, quel en est le résultat?
08.04 Annemie Turtelboom, ministre: Je ne dispose pas de cette information. Je vais poser la question et je vous transmettrai la réponse.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Paul Vanhie aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandweerhervorming" (nr. 18075)
09 Question de M. Paul Vanhie à la ministre de l'Intérieur sur "la réforme des services d'incendie" (n° 18075)
09.01 Paul Vanhie (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, gelet op de moeilijke, budgettaire toestand besliste u de brandweerhervorming uit te stellen dan wel ze stap voor stap uit te voeren.
Natuurlijk zorgt uw beslissing voor ongenoegen. De brandweerlui werd herhaaldelijk een aangepast statuut beloofd.
De aanpassing van het statuut van de brandweerman hoeft niet noodzakelijk een weerslag op de begroting te hebben. Bent u op de hoogte van het grote ongenoegen dat bij de basis van de brandweer bestaat?
Kunt u een timing naar voren schuiven voor de aanpassing van het statuut van de professionele en de vrijwillige brandweerlieden?
09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik zal niet herhalen wat ik vorige keer in het Parlement over de brandweerhervorming al heb verklaard.
Voor de vaststelling dat wij investeren in materiaal, opleiding, kennis en de 112-centrales, verwijs ik naar eerdere verslagen, hoewel voormelde investeringen niet onbelangrijk zijn. Tussen 2004 en 2009 is het bedrag dat in materiaal en opleiding is geïnvesteerd, immers verdubbeld. In 2010 zal het bedrag voor opleiding nog eens met 50 % stijgen.
Inzake het statuut ben ik mij zeker bewust van de hoge verwachtingen die er op termijn en op dit ogenblik leven. Er kan natuurlijk ook op worden gewezen dat de wijzigingen van het statuut samenhangen met de budgettaire ruimte die de regering daarvoor heeft. Dat is ook de reden waarom ik het dossier opnieuw op de agenda plaats van de begrotingscontrole, die over een paar maanden zal beginnen.
Bovendien kan een aantal meer administratieve aspecten van het statuut wel al worden gewijzigd. Daartoe werkt mijn administratie aan een aantal teksten. Zij zullen nog in de loop van de maand januari klaar zijn. Voor een aantal punten is uiteraard grondig overleg met andere departementen vereist. Ik denk bijvoorbeeld aan de minister van Pensioenen voor de eindeloopbaanproblematiek, aan de minister van Ambtenarenzaken voor de arbeidstijd en aan de minister van Sociale Zaken voor de socialezekerheidsregeling van de vrijwillige brandweermensen.
De discussies met voormelde departementen zullen beginnen, zodra de teksten klaar zijn, dat wil zeggen tijdens de komende weken.
Het overleg met de vakbonden over de verschillende aspecten van het statuut is ook gepland. Er is dus een permanente opvolging. Wij zijn bezig aan de juridische teksten, die vervolgens zullen worden voorgelegd.
09.03 Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister, ik hoop één zaak, namelijk dat er een vlotte uitwerking volgt.
Ten eerste, mevrouw de minister, niet alleen u maar ook uw voorgangers hebben beloofd het statuut aan te passen. Dat is nu al een heel eind geleden. Het geloof van de brandweerlieden is onder het vriespunt beland.
Een dermate, grote weerslag op de begroting heeft het hervormingsplan niet. Volgens mij worden de brandweerlieden immers nog altijd door de gemeenten en de steden betaald.
09.04 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Vanhie, indien ik de factuur naar de gemeenten doorschuif, kan ik de hervorming rap realiseren. Op dat punt ben ik het helemaal met u eens. Alleen is dat geen verantwoordelijke houding voor een minister van Binnenlandse Zaken. Dat is ook de reden waarom ik dat niet doe.
Ik kan uw suggestie echter misschien eens aan de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten voorleggen.
09.05 Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister, de Vlaamse overheid heeft ook vergeten de brandweer in haar plannen op te nemen, op het moment dat zij over het gemeentelijk personeel praatte. De brandweer wordt immers ook als gemeentepersoneel beschouwd.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal inspecties bij de brandweerdiensten" (nr. 18076)
10 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "le nombre d'inspections au sein des services d'incendie" (n° 18076)
10.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u had het daarnet ook al over de brandweer. Het is belangrijk dat de brandweerdiensten een goede dienstverlening aan onze bevolking kunnen aanbieden. Daarvoor moeten zij voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen. De overheid kan daarop controle uitoefenen door inspecties te organiseren bij de verschillende brandweerdiensten. Zo kan men nagaan in welke mate aan de vooropgestelde kwaliteitsnormen wordt voldaan.
Bij nazicht van het jaarverslag van Binnenlandse Zaken is mij opgevallen dat het aantal inspecties eigenlijk zeer laag ligt. In 2008 werden slechts 62 inspecties uitgevoerd. Merkwaardig genoeg stelde ik ook vast dat er in Vlaanderen slechts 23 inspecties werden uitgevoerd en in Wallonië 39. Nochtans telt Vlaanderen dubbel zoveel brandweerdiensten, namelijk 165, terwijl er slechts 85 diensten in Wallonië zijn. Ik zou hierover graag wat meer uitleg krijgen.
Wat verklaart deze ondervertegenwoordiging van inspecties bij de Vlaamse brandweerdiensten? In welke maatregelen voorziet u om het aantal inspecties in Vlaanderen te verhogen of welke maatregelen zijn er gepland? Als er inspecties worden uitgevoerd, wat zijn dan de voornaamste tekortkomingen die worden vastgesteld? Is er ook in sancties voorzien als er herhaalde tekortkomingen zijn? Worden die tekortkomingen verder opgevolgd? Hoe reageert men daarop?
10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de dienst Brandweerinspectie van de algemene directie Civiele Veiligheid had begin 2008 te kampen met een personeelstekort. Gedurende enige tijd was er een absoluut gebrek aan Nederlandstalige inspecteurs. Dat verklaart ook het verschil in de cijfers die u gegeven hebt. Dat probleem is intussen verholpen door de aanwerving van drie nieuwe inspecteurs, vanaf februari 2009, over een periode van drie maanden. Na een korte interne opleiding van de inspecteurs gingen de eerste inspecties van start in juni 2009.
De vaststellingen hangen af van gemeente tot gemeente. De voornaamste tekortkomingen hebben betrekking op een verouderde kazernering, gebrekkig of te weinig materiaal, een onvolledige administratie, enzovoort. Momenteel heeft de inspectie geen mogelijkheid tot het opleggen van sancties. De inspectie kan enkel verwijzen naar de huidige reglementering en de betrokken gemeente wijzen op haar verantwoordelijkheid.
In het kader van de wet van 15 mei 2007 betreffende de Civiele Veiligheid kreeg de inspectiedienst wel meer instrumenten toebedeeld om zo te beginnen met een beleid dat ook in sancties voorziet.
Présidente:
Jacqueline Galant.
Voorzitter:
Jacqueline Galant.
10.03 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw toelichting. Het is goed om te vernemen dat er acties zijn ondernomen om meer Nederlandstalige inspecteurs aan te werven en dat er nu ook wettelijk in werd voorzien dat er sancties opgelegd kunnen worden.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het interventieverslag" (nr. 18079)
11 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le rapport d'intervention" (n° 18079)
11.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, vanaf 1 januari zijn de brandweerdiensten verplicht hun interventieverslag op te stellen, volgens het model zoals bepaald in de nieuwe omzendbrief, die ook al in het Staatsblad in december is verschenen. Het nieuwe interventieverslag heeft onder meer betere statistieken over de interventies van de brandweerdiensten tot doelstelling. Er zijn geen overgangsmaatregelen genomen, en blijkbaar is men toch niet voorbereid om dit nieuwe verslag al vanaf 1 januari te gebruiken, en dus ook zeker niet om het via het softwarepakket aan te passen. Blijkbaar is er ook niet voorzien in de nodige begeleiding om een uniforme invulling van die omzendbrief te garanderen, waardoor er nogal wat verwarring dreigt te ontstaan over de invulling van sommige begrippen, waardoor bijgevolg het doel van de omzendbrief niet gehaald wordt.
Er zou nu een correctie verspreid zijn door het ministerie van Binnenlandse Zaken, waardoor de brandweerkorpsen die werken met AbiFire, de mogelijkheid krijgen om in januari nog steeds het oude verslag te gebruiken. Men zou dan in februari klaar zijn met de integratie van het nieuwe interventieverslag in de software.
Is dit de juiste situatie? Is in de nodige begeleiding voorzien om voor de invulling te zorgen? Hoe zal men mogelijke verwarring tegengaan of zullen er eventueel nog andere overgangsmaatregelen nodig zijn? Zal men in de toekomst proberen met meer overleg toch een betere invulling van dergelijke taken te garanderen.
11.02 Minister Annemie Turtelboom: Aangezien het vorige model van het interventieverslag voor de brandweerdiensten dateert uit de jaren ’80, werd beslist om dit model in het kader van de hervorming van de civiele veiligheid bij te werken, dit om betere gegevens te bekomen die het beleid inzake civiele veiligheid kunnen ondersteunen, zowel op het vlak van interventies als op het vlak van preventie.
Het klopt dat de firma AbiWare nog geen aanvullende patch heeft kunnen ontwikkelen om het nieuwe verslag te integreren. In februari zal dit echter wel een feit zijn. Het kenniscentrum houdt hiertoe contact met de firma.
Wat de overgangsmaatregelen betreft: deze werden eind december meegedeeld. Alle kazernes die uitgerust zijn met het computersysteem AbiFire hebben effectief de mogelijkheid om te blijven werken met hun huidige systeem tot in februari. De gegevens zullen vervolgens gemigreerd worden naar het systeem van de firma AbiWare. Voor de andere kazernes is het nieuwe verslag van toepassing sinds 1 januari.
Mijn diensten waren zich er van bewust dat het nieuwe verslag vele vragen zou oproepen, en hebben dan ook verschillende maatregelen genomen om hierop te anticiperen. Zo werd het verslag vergezeld van een verklarende bijlage, waarin het antwoord staat op de meeste vragen die de brandweerlieden zich kunnen stellen.
Bovendien werden ook contactpunten aangeduid om eventuele bijkomende vragen te beantwoorden. Deze contactpunten werken op basis van de vragen die zij krijgen. Er werd ook een lijst met frequently asked questions opgesteld die in de loop van de maand online zal worden gezet op de site van de civiele veiligheid. De brandweerlieden zullen via een nieuwsbrief worden geïnformeerd over het online zetten van deze lijst met frequently asked questions.
Ten slotte wil ik benadrukken dat alle veranderingen betreffende de operationele veiligheidsdiensten steeds worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de beroepsmensen van de veiligheidsdiensten. Ik heb geenszins de intentie om deze manier van werken in de toekomst te wijzigen.
11.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het verhelderende antwoord. Ik denk dat het inderdaad niet goed is om nog met modellen van 1980 te werken. Dit is op alle niveaus het geval. Men doet die beter van de hand. Wij hopen dat men via de nieuwsbrief en de geplande communicatie in februari tot een uitklaring kan komen van heel die coördinatie.
Het incident is gesloten.
La présidente: Dans un grand élan de générosité, je vais attendre le retour du président avant de poser mes questions. La question n° 18191 de M. Collard ainsi que la question n° 18192 de M. Van den Eynde sont reportées.
12 Question de Mme Muriel Gerkens à la ministre de l'Intérieur sur "les incidents nucléaires en 2009" (n° 18230)
12 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de nucleaire incidenten in 2009" (nr. 18230)
12.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, madame la ministre, selon les données reprises sur le site de l'Agence Fédérale de Contrôle Nucléaire, pas moins de 22 incidents se sont produits au cours de l'année 2009 dans les installations nucléaires de notre pays.
Fort heureusement, tous ces incidents ont été classés de niveau 1 selon l'échelle INES, sauf un incident chez Sterigenics à Fleurus, qui a été classé de niveau 2.
Le nombre d'incidents en 2009 est ainsi près de deux fois et demi plus élevé qu'en 2008 (neuf incidents, dont un incident de niveau 3). En 2007, on avait recensé sept incidents, tous de niveau 1.
L'Agence explique l'augmentation du nombre d'incidents par le fait qu'on accorderait à présent plus d'attention à la sécurité. Même si c'est une donnée à prendre en considération, cette explication de l'AFCN est pour le moins interpellante car cela signifie que la sécurité n'était pas optimale avant 2009.
Madame la ministre, partagez-vous cette opinion? Quelles mesures d'augmentation de la vigilance et de la sécurité ont-elles été prises entre 2008 et 2009?
Par ailleurs, un accroissement du nombre d'incidents tels que petites fuites, fissures ou courts-circuits n'est-il pas typique d'installations nucléaires vieillissantes?
On sait que le gouvernement souhaite prolonger la vie des centrales mais, à mon sens, nous sommes en présence d'incidents dus à des matériaux vieillissants. Au cours des prochaines années, le rôle de l'AFCN sera d'autant plus crucial.
Madame la ministre, comment la problématique du vieillissement des réacteurs sera-t-elle appréhendée par l'Agence en cas de prolongation de la durée de vie des réacteurs?
En particulier, pouvez-vous m'indiquer comment,
aux points de vue technique, humain et financier, l'Agence envisage de pouvoir
faire face à la charge de travail supplémentaire qui résultera d'une
prolongation, sachant que sa charge de travail est déjà lourde et que ses
moyens humains actuels sont limités?
12.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je vous rappelle que l'échelle INES est un moyen d'informer le public rapidement et de façon cohérente sur les événements survenus dans des installations nucléaires. L'échelle INES ne constitue pas un outil d'évaluation de la sûreté des installations et ne peut en aucun cas servir de base à des comparaisons nationales ou internationales en matière de sûreté.
La sûreté des installations nucléaires fait l'objet d'une attention permanente. Outre les outils destinés à assurer et vérifier la sûreté - comme les inspections, les contrôles et les audits externes tels les OSART - à Doel et Tihange, d'autres outils comme le retour d'expériences nationales et internationales d'analyse des risques ainsi que l'analyse des événements sont utilisés pour l'évaluation globale et intégrée de la sûreté.
Ceci implique que les référentiels de sûreté évoluent dans le temps et que d'autres sujets d'attention soient pris en compte pour l'amélioration de la sûreté des installations.
Plus concrètement, le manuel de référence d'INES par l'Agence internationale de l'Énergie atomique et un nouveau manuel sont d'application depuis début 2009. Celui-ci porte une plus grande attention aux aspects de culture de sûreté, c'est-à-dire au comportement des opérateurs dans les installations par rapport à la sûreté ou à la mise en route de programmes de sûreté de l'exploitant. Bon nombre des événements évalués au niveau "INES - 1" se situent dans le domaine de la culture de sûreté.
Les exploitants tiennent compte également des évolutions et des retours d'expériences internationales en matière de sûreté nucléaire. Par conséquent, certains événements sont considérés comme plus importants qu'auparavant pour la sûreté. L'AFCN, en collaboration avec sa filiale technique Bel V soutient et promeut cette politique de relance.
Quant à l'augmentation du nombre d'incidents, une analyse des chiffres un peu plus approfondie dessine une image plus nuancée. En 2009, un nombre total de 18 événements classés à un niveau "INES - 1" ou supérieur a été rapporté pour les installations nucléaires de classe 1 contre 11 événements en 2008. Les quatre autres événements de 2009 ne concernent que les installations de classe 2 pour lesquelles l'échelle INES n'était pas encore en vigueur en 2008. L'augmentation du nombre d'événements est donc beaucoup plus limitée que vous le dites.
Quant à la question des installations nucléaires vieillissantes, la majorité des événements rapportés en 2009 ne sont pas liés à des petites fuites, fissures ou à des courts-circuits. En somme, ce ne sont pas des événements liés aux défaillances de l'équipement mais plutôt à des manquements dans une procédure ou au mauvais lignage d'un circuit.
Au sujet de la prolongation de la durée de vie des centrales nucléaires, l'AFCN établira pour le 31 décembre 2010 un premier rapport présentant un avis sur l'état d'avancement des travaux liés à l'extension de la durée de vie et aux mesures de sûreté y afférant. Je vous invite à consulter la note stratégique que l'AFCN a publiée sur son site internet. La stratégie développée dans cette note sera suivie dans les mois et les années qui viennent et cela en particulier par l'exploitant nucléaire. Les activités d'accompagnement de ce processus seront partagées entre l'Agence et sa filiale technique Bel V.
Les conseils d'administration de l'AFCN et de Bel V doivent prévoir les moyens humains suffisants pour accompagner ce processus important.
12.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Néanmoins, je ne suis pas de votre avis quant à la nature des incidents. On assiste à une augmentation des incidents tels que fuites, fissures. Rien que depuis le début de l'année 2010 – j'ai décidé de le consigner chaque fois que quelque chose se produirait ‑, on comptabilise déjà trois ou quatre incidents.
Il est normal que les matériaux vieillissent, que des joints vieillissent, que des fissures se produisent mais ce qui m'inquiète, c'est la décision de prolonger la durée de vie des centrales avec le risque de minimiser des défaillances qui pourraient apparaître, et ce tout simplement parce qu'on a envie que ces centrales continuent à fonctionner.
Vous affirmez que depuis 2009, on a mieux intégré la culture de sûreté dont la déficience avait été mise en évidence.
On ne peut à aucun moment banaliser l'outil des centrales nucléaires. Quoi qu'on en dise, il va falloir augmenter fortement les moyens, la vigilance et le suivi de l'Agence pour pouvoir assumer une telle décision si elle venait à être confirmée.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Paul Vanhie aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de totstandkoming van een luchtvaartinformatiekruispunt" (nr. 18292)
13 Question de M. Paul Vanhie à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en place d'une Banque-carrefour des informations aéronautiques" (n° 18292)
13.01 Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in december hebt u in deze commissie aangegeven dat bij het invoeren van een alarmcode door de piloot van een luchtvaartuig er geen protocol bestaat tussen de federale politie, defensie en Belgocontrol om in een dergelijke situatie op te treden. U gaf wel aan dat er naar analogie van het maritiem informatiekruispunt een luchtvaartinformatiekruispunt zou worden opgericht in het kader van de werkzaamheden van het Ministerieel Comité voor inlichtingen en veiligheid.
Kunt u een stand van zaken meedelen met betrekking tot het genoemde initiatief?
Binnen welke termijn zal het luchtvaartinformatiekruispunt operationeel zijn?
In welke budgetten wordt ervoor voorzien?
Wie zal het financieren?
Welke personeelsbezetting zal het kruispunt hebben?
13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik heb inderdaad ongeveer een maand geleden gezegd dat een dergelijk initiatief op poten werd gezet. Het bevindt zich echter nog in een exploratiefase, en dus is het nog te vroeg om uitspraken te doen over financiering en personeelsbudgetten. Ik kan u wel meedelen dat op 28 januari een vergadering plaatsvindt met de betrokken partners en dat ik uiteraard de ontwikkeling van het luchtvaartinformatiekruispunt van heel nabij volg.
13.03 Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister, ik heb die vragen ook gesteld aan de heer Schouppe en het verbaast mij dat hij, die toch verantwoordelijk is voor Belgocontrol, daarop niet werd uitgenodigd. Ik wil mij er echter niet mee moeien wie moet gaan of afwezig moet blijven. Ik heb de vraag ook aan de heer De Crem gesteld. Uit zijn antwoord blijkt dat er eigenlijk al een procedure bestaat wanneer er bepaalde noodwendigheden zijn en dat het er enkel en alleen op aankomt een protocol samen te stellen.
Ik ben blij dat u uw schouders eronder blijft zetten, mevrouw de minister. Ik hoop dat het vlug op poten wordt gezet en dat wij niet moeten wachten totdat er nog zulke zaken voorkomen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Fouad Lahssaini à la ministre de l'Intérieur sur "l'impact sur les zones de police de l'implantation de nouvelles prisons" (n° 18304)
14 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de impact van de vestiging van nieuwe gevangenissen op de politiezones" (nr. 18304)
14.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, madame la ministre, les normes KUL définissant les besoins des zones de police ont été arrêtées avant l'arrivée de la nouvelle prison d'Ittre, et a fortiori avant la construction des nouvelles prisons envisagées par le ministre de la Justice. Elles occasionnent aux policiers de la zone concernée un surcroît de travail.
Ces normes n'étant pas révisées lors de l'ouverture d'une nouvelle prison, la charge de travail est disproportionnée, quitte en cas de grève, comme ce fut le cas dernièrement à Ittre, à monopoliser les agents de toutes les antennes de la zone et à accumuler les heures supplémentaires.
Madame la ministre, envisagez-vous, éventuellement en concertation avec le ministre de la Justice, de revoir les normes de police en fonction des prisons installées ou à installer? Dans l'affirmative, dans quel délai?
Président:
André Frédéric.
Voorzitter: André Frédéric.
14.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je ne peux naturellement pas contester l'impact que représente pour la charge de travail policière la présence d'un établissement pénitentiaire sur le territoire de la zone de police.
La capacité pénitentiaire par 1 000 habitants est d'ailleurs l'une des 14 variables qui ont été retenues pour définir l'effectif policier, dit de la norme KUL, à la base du financement fédéral de la police locale.
Vous l'avez souligné, la définition de cette norme KUL est parfois obsolète. À la suite de l'ouverture d'une nouvelle prison, par exemple, on devrait également actualiser le financement. La norme KUL n'offre malheureusement pas cette possibilité, à défaut de pouvoir être actualisée de manière fiable.
C'était là la principale conclusion de la recherche scientifique qui a été menée sur l'actuel mécanisme de ce financement. Cette même recherche a, par ailleurs, prôné une rupture avec la norme KUL au profit d'une clef de financement qui tiendra compte du taux de satisfaction de la fonction de police de base par la police locale.
Pour ce faire, une première étape consistera à identifier, avec la complicité du monde académique, la capacité opérationnelle minimale nécessaire pour exercer cette fonction de police de base, ce en tenant compte de l'environnement de chaque zone de police et des spécificités qui lui sont propres.
Il est très clair que la présence d'un établissement pénitentiaire interviendra dans la définition de la capacité policière nécessaire. Le délai d'inscription pour cette nouvelle étude courait jusqu'au 18 janvier, soit avant-hier. Nous poursuivons donc la procédure en attente de ce mécanisme de financement qui ne verra pas le jour à court terme. Il n'y a pas d'autre choix que de poursuivre avec l'actuel mécanisme de financement.
Cela dit, je me réjouis de l'annonce récente faite par mon collègue de la Justice de fixer, dans les deux mois, un service minimal pour les gardiens de prison. Ce sera une excellente chose et lèvera l'hypothèque qui pèse sur la capacité policière. Ce n'est d'ailleurs pas le rôle des policiers de remplacer des gardiens; leurs interventions dans les prisons doivent se limiter aux aspects du maintien et du rétablissement de l'ordre public.
14.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie. J'ai deux remarques à formuler.
D'abord, à court terme, beaucoup de communes, particulièrement celles où sont situées des prisons, resteront confrontées aux mêmes difficultés qu'actuellement. À chaque grève, on entend les bourgmestres contester et montrer leur mécontentement dû à l'obligation de mobiliser une part importante de leur effectif pour intervenir dans les prisons. Pour l'instant, ils n'ont d'autre réponse que de subir cet état de fait.
Deuxième remarque pour marquer ma surprise: le ministre de la Justice, voilà une ou deux semaines, rappelait le fait qu'il relevait des missions de police d'intervenir dans les prisons en cas de grève ou de trouble interne. J'ai donc l'impression que vous vous renvoyez la balle; à qui faut-il s'adresser pour obtenir une seule et même réponse?
De plus, il me semblait que le ministre de la Justice n'était absolument pas favorable à l'instauration d'un service minimal dans les prisons.
Peut-être poserai-je la question au ministre de la Justice afin de recevoir une réponse précise à cette question précise.
Het incident is gesloten.
15 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "les coûts engendrés par les déploiements de la cavalerie" (n° 18101)
15 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de kosten die voortvloeien uit het inzetten van de cavalerie" (nr. 18101)
15.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, vous connaissez mon souci de faire des économies, surtout dans la police.
J'assiste régulièrement à des matchs de basket et je suis chaque fois interpellée d'y constater le déploiement de la cavalerie. Je peux comprendre qu'on la déploie lors d'un match de football car il peut y avoir des débordements sur la voie publique mais au basket, le match se passe dans un endroit fermé. Je me dis que cela doit coûter très cher car les cavaliers ne sont présents qu'à l'entrée et à la sortie des spectateurs. Entre-temps, ils dorment dans le camion, boivent un coup ou se restaurent. Il faut donc payer des heures supplémentaires.
Ce déploiement pourrait se justifier s'il y avait au moins une surveillance des parkings mais ce n'est même pas le cas.
Madame la ministre, que coûte ce déploiement de la cavalerie?
Qui en fait la demande? Est-ce la zone ou le club sportif?
Qui paie la facture?
Quelle est l'utilité de la cavalerie pour ce genre d'événements?
15.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, le déploiement de renforts à l'occasion de la gestion d'événements se déroulant sur l'espace public ne fait l'objet d'un calcul de coût que lors d'événements exceptionnels et de grande ampleur. En l'occurrence, il n'est pas possible de vous donner une réponse générale étant donné les dispositifs variés dans le temps et en ampleur à l'occasion des diverses activités sportives visées.
La demande de renforts, conformément au fonctionnement habituel de la police intégrée, émane systématiquement du service de police gérant l'événement, à savoir la police de Mons.
Ce type de renfort ponctuel fait partie de l'offre de services de la police fédérale à cheval envers tous les partenaires policiers du pays. Il ne fait pas l'objet d'une quelconque facturation, les coûts sont supportés par le budget de la police fédérale.
Je remarque que la police à cheval définit la première mission de son offre de services comme étant l'appui aux missions de Community policing des zones de police, que ce soit dans le cadre de la lutte contre des phénomènes d'insécurité ou à l'occasion d'événements sportifs ou festifs. Par la visibilité et la possibilité d'assurer aisément un contact positif avec les spectateurs et une surveillance efficace de la zone concernée, la police à cheval offre en l'occurrence une plus-value.
Cela dit, j'estime que l'engagement de la cavalerie doit être bien réfléchi. C'est la raison pour laquelle j'ai invité le commissaire général de la police fédérale à approfondir cette réflexion. Cette demande cadre d'ailleurs avec une approche plus globale, qui fait partie du débat actuel sur les kerntaken de la police.
15.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse, surtout la fin.
Je trouve qu'il y a ici un abus d'utilisation de la cavalerie, qui reste toute la soirée dans le camion. Je trouve qu'il y a d'autres endroits où elle pourrait être mieux utilisée. Ce n'est pas la zone de police qui paie, mais c'est quand même le fédéral. Ce pourrait être une source d'économies car il faut payer des heures supplémentaires et octroyer des heures de récupération. Cela coûte donc deux fois plus cher!
Le président: Et vous n'incluez pas encore la paille dans ce coût!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "les distinctions honorifiques pour les policiers" (n° 18294)
16 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de eretekens voor politieagenten" (nr. 18294)
16.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, j'avais déjà interpellé votre prédécesseur en juillet 2008 concernant les distinctions honorifiques afin de savoir pourquoi plus aucune décoration n'avait été remise depuis 2001.
Le ministre de l'Intérieur de l'époque m'avait indiqué que dans la mesure où les anciens services de police appliquaient trois systèmes différents, il était opportun de prévoir une période transitoire souple, le temps de préparer un nouveau système pour les ordres nationaux et les distinctions civiles et de le communiquer ensuite aux syndicats. Nous sommes à présent en janvier 2010 et, sauf erreur de ma part, le dossier n'a pas évolué depuis ma dernière question.
Cette situation est pour le moins regrettable, vous en conviendrez, car ces décorations constituent un moyen privilégié de motiver les membres de la police, de leur assurer une reconnaissance et d'humaniser leurs fonctions.
Pouvez-vous me dire à quel stade en est l'élaboration de la réglementation concernant les distinctions pour les policiers?
Pour quand peut-on espérer la redynamisation du processus d'attribution de ces distinctions honorifiques?
16.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, j'ai signé la circulaire concernant les distinctions honorifiques et elle sera publiée ce mois-ci au Moniteur belge. C'est une bonne nouvelle.
En effet, un grand nombre de membres du personnel attendaient impatiemment. Ils y accordent une grande importance. C'est pourquoi une information complémentaire sera également diffusée au sein des services de police. La circulaire a été adoptée avec l'accord de trois syndicats.
Pour conclure, je signale que les médailles doivent être payées par les individus eux-mêmes mais c'est aussi la règle dans d'autres administrations.
16.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour cette bonne nouvelle.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18309 de Mme Ponthier est reportée à sa demande.
17 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoeksproject 'Multiple Community Policing'" (nr. 18312)
17 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le projet de recherche 'Multiple Community Policing'" (n° 18312)
17.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er zijn al verschillende wetenschappelijke instellingen uit Leuven, Gent, Antwerpen en Brussel die, ook naar aanleiding van vragen tijdens vorige discussies met uw voorgangers over under- and over-policing, hun onderzoeksproject hebben gekoppeld aan de zoektocht naar multiple community policing.
Het onderzoek tracht na te gaan hoe men dat in een aantal concrete doelstellingen kan omzetten. De bevindingen werden voorgesteld op een studiedag, waarna men de tijd zou nemen om die te evalueren en daaruit conclusies te trekken. Een definitief eindrapport werd nadien verwacht, waarna de nodige gepaste maatregelen verder zouden worden uitgewerkt.
Ik heb de volgende vragen.
Is dat definitief eindrapport er al? Wat leert het ons? Kunnen er conclusies of aanbevelingen uit getrokken worden? Welke stappen zult u ondernemen om daaraan verder gevolg te geven?
17.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, deze zeer omvangrijke studie werd in mei 2009 afgerond. De conclusies en aanbevelingen zijn nu beschikbaar op internet. Verleden week heb ik het definitieve naslagwerk ontvangen. Ik zal het volledig laten uitpluizen, omdat het een heel belangrijke en actuele materie betreft.
Op het eerste gezicht kan worden gesteld dat de aanbevelingen bijna exclusief het lokale niveau aanbelangen en, meer in het bijzonder, de grote steden. Wat het federale niveau betreft, weerhoud ik na een eerste, weliswaar snelle, analyse de volgende aanbevelingen.
Ten eerste, de noodzaak aan creativiteit in de omgang met complexe problemen in multiculturele buurten via de herwaardering van de wijkwerking, zowel wat de wijk als de interventiepolitie betreft. Ik had dit eerder al besproken met de Vaste Commissie van de Lokale Politie tijdens hun plenaire vergadering in december jongstleden.
Ten tweede, het functiegericht aanwerven om doelgerichter in te spelen op de personeelsvereisten gerelateerd aan community oriented policing. Deze nieuwe aanpak is in oktober 2009 gestart.
Ten derde, een screening van de verschillende opleidingen in het politielandschap, gericht op de vereisten verbonden aan community oriented policing, teneinde beter te kunnen scoren op de vooropgestelde doelstellingen.
17.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor het meedelen van uw eerste, snelle bevindingen. Ik meen dat het goed is dat dit verder uitgediept wordt, omdat de zwakke plekken waarop wij hier altijd terugkomen een serieuze aanduiding kunnen geven omtrent de manier waarop wij daarmee het best kunnen omgaan en het efficiëntst onze middelen kunnen inzetten. In het kader van de financiering en het herzien van de effectieve politielasten, kan het interessant zijn om dit wat verder uit te diepen. Ik hoop dat wij in de toekomst nog even grondiger kunnen doorgaan op dat werk, op die bevindingen en op hetgeen wij daarnet geleerd hebben.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het normenboek" (nr. 18313)
18 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le cahier des normes" (n° 18313)
18.01 Michel Doomst (CD&V): In de omzendbrief GPI 62 van februari 2008 werd verwezen naar een normenboek van onderhandelde normen. In afwachting van de uitgave van een dergelijk boek werden er reeds normen op een website gepubliceerd. In de omzendbrief GPI 65 van februari 2009 is daar opnieuw naar verwezen, en de publicatie werd dus al vorig jaar verwacht. We hebben daar al in een aantal discussies naar verwezen. Hoever staat het met die publicatie?
18.02 Minister Annemie Turtelboom: Op dit ogenblik werd er nog geen normenboek, in de vorm van een verzameld boek of van een elektronische drager, met daarop alle normen gepubliceerd. Wel wordt een norm voor een uitrustingstuk of voor materieel, zodra die is vastgelegd, gepubliceerd en ter beschikking gesteld van de politiediensten. Dat lijkt mij het belangrijkste, zodat de beoogde uniformiteit en kwaliteit bewaard blijven.
Een globale bundeling van alle normen zou het geheel wel gebruiksvriendelijker maken. Welnu, de publicatie van het normenboek kan verwacht worden in juni 2010.
18.03 Michel Doomst (CD&V): Dank u, mevrouw de minister, voor het zeer concrete antwoord. We kijken uit naar die publicatie.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de oprichting van een kennis- en expertisecentrum" (nr. 18314)
19 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la création d'un centre de connaissance et d'expertise" (n° 18314)
19.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag gaat over de ambitie van ons land om tegen 2015 op het vlak van verkeersveiligheid heel hoog te scoren. De wegpolitie zou daarom, naar voorbeelden in het buitenland, een kennis- en expertisecentrum willen oprichten om alles te doen om de verkeersveiligheid bij ons te verbeteren. Kunt u daarover wat meer uitleg geven? Wat zijn de concrete doelen? Hoe denkt u dat centrum concreet te implementeren?
19.02 Minister Annemie Turtelboom: De oprichting van het politioneel kenniscentrum Verkeersveiligheid, Centrex Wegverkeer-Circulation routière, is een gezamenlijk initiatief van de federale en de lokale politie, meer specifiek de federale wegpolitie en de vaste commissie van de lokale politie. Het gemeenschappelijk deel van het Verkeersveiligheidsfonds zal worden aangewend om de werking ervan de bekostigen. In 2009 werd daarvoor in een bedrag 335 000 euro voorzien.
Momenteel is het stuurcomité, bestaande uit vier leden van de federale politie en vier leden van de lokale politie, reeds enkele keren samengekomen. Het is de bedoeling het Centrex te laten bestaan uit vaste leden en uit netwerken van experts.
Het Centrex Wegverkeer heeft vier algemene doelstellingen: bijdragen tot de vorming van het personeel, opstellen van adviezen voor de overheden en de externe partners, opstellen van adviezen voor de politionele verantwoordelijken en hun medewerkers, en uitwerken van documentatie en informatie. Het Centrex Wegverkeer bevindt zich momenteel nog in een voorbereidende fase.
19.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor de toelichting. Zij kan nuttig zijn in het kader van de zevende functie, waaraan ook lokaal moet worden gewerkt. Het is goed dat wij de concrete resultaten daarvan goed duidelijk maken. Over de voorafname op het Verkeersveiligheidsfonds is er immers altijd veel discussie. Wij moeten duidelijk maken dat het ook de lokale instanties ten goede kan komen.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid in rusthuizen" (nr. 18315)
- mevrouw Magda Raemaekers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de overval van een rusthuis in Luik" (nr. 18350)
- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la sécurité dans les maisons de repos" (n° 18315)
- Mme Magda Raemaekers à la ministre de l'Intérieur sur "le braquage d'une maison de repos à Liège" (n° 18350)
De voorzitter: Vraag nr. 18350 van mevrouw Raemaekers werd omgezet in een schriftelijke vraag.
20.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, afgelopen weekend werd nog een rusthuis in Luik overvallen. Wij hebben in deze commissie al een aantal keer over deze problematiek gesproken. Er is toen aangekondigd dat maatregelen zouden worden genomen om rusthuizen beter te beveiligen. Er werd ook een actieplan opgesteld om een inventaris te maken van wat mank loopt en wat specifiek inzake rust- en verzorgingstehuizen kan worden gedaan.
Er zou overleg worden gepleegd met het oog op een structurele samenwerking die vervolgens in een actieplan moet resulteren.
Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken van het overleg? Welke resultaten werden tot nu toe bereikt? Zijn re samenwerkingsverbanden met private veiligheidsfirma's afgesproken? Hoeveel rusthuizen hebben al een vergunning aangevraagd om een interne bewakingsdienst op te richten? Wordt controle op deze diensten uitgeoefend en hoeveel controles werden er al uitgevoerd?
20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, op uw vragen over de beveiliging van rusthuisbewoners, tegen diefstal en alle vormen van criminaliteit, kan ik het volgende antwoorden.
Nog deze maand zal een eerste technische overleg plaatsvinden met de aangeduide vertegenwoordigers van de drie bevoegde gemeenschapsinstanties, experts van de federale en lokale politie en vertegenwoordigers van de FOD Volkgezondheid, van het FAVV en van de diensten van de minister van Leefmilieu.
Mijn administratie zal met deze diensten de reeds bestaande expertise opgebouwd in het dossier Toegangscontrole verder ontwikkelen, met specifieke instrumenten op maat van het doelpubliek de hiaten in de beveiliging in kaart brengen en de maatregelen afgestemd op de specificiteit van rustoorden bundelen en verder uitwerken.
De concrete maatregelen zullen met de betrokken partners worden uitgewerkt. Een belangrijk actiepunt hierbij is de betrokkenen te sensibiliseren voor en te informeren over de preventieve maatregelen die zij kunnen nemen. Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn om van rusthuizen versterkte burchten te maken, maar dor het verhogen van de sociale controle en het nemen van een aantal eenvoudige preventieve maatregelen kan de toegang al op een adequate manier worden beveiligd, zonder dat de leef- en werkomgeving van bewoners en personeel wordt aangetast.
In het kader van het actieplan Toegangscontrole werd in 2009 een technische werkgroep opgericht, bestaande uit enerzijds de bevoegde gemeenschapsinstanties en anderzijds deskundigen inzake technopreventie, zowel uit de publieke als uit de private sector. Voor de uitwerking van het actieplan ter beveiliging van rustoorden zullen ook deze experts worden betrokken. Daarnaast heeft mijn administratie regelmatig contacten met diverse private partners om op de hoogte te blijven van de technische evoluties binnen de preventiematerie.
U had ook een vraag over vergunningen voor interne bewakingsdienst voor ziekenhuizen. Vijfenzeventig ziekenhuizen hebben een vergunning gekregen en dertien ziekenhuizen hebben een vergunningsaanvraag ingediend, maar hebben nog geen beslissing gekregen.
Achttien ziekenhuizen hebben een lopende vergunningsaanvraag voortijdig ingetrokken. Voor zes ziekenhuizen werd de vergunning geweigerd. Naast de ziekenhuizen die een eigen interne bewakingsdienst hebben uitgebouwd doet een onbekend aantal andere ziekenhuizen een beroep op de diensten van een interne bewakingsonderneming. De controle wordt uitgeoefend door de inspectiedienst van Binnenlandse Zaken al hebben ook de leden van politiediensten een controlebevoegdheid. Er zijn dagelijks zes controleurs voltijds actief. Voor sommige controleacties worden veel meer mensen ingezet. Dat is mogelijk omdat vrijwel elk lid van de dienst controlebevoegdheid heeft.
Gezien de meeste ziekenhuizen pas de afgelopen twee jaar een aanvraag hebben ingediend hebben mijn diensten de voorbije jaren nog geen analyse gemaakt van de illegale bewaking in ziekenhuizen en zijn de gecontroleerde ziekenhuizen in 2009 dan ook beperkt tot drie, één in het Vlaams gewest en twee in het Waals gewest.
In de drie gevallen werden inbreuken vastgesteld. In één geval ging het om een illegale interne bewakingsdienst. Er werden door politieagenten in 2009 geen inbreuken vastgesteld bij bewaking in ziekenhuizen. Nu de meeste aanvragen zijn afgehandeld heb ik in 2010 van de ziekenhuizen een controleprioriteit gemaakt. De doelstelling is om alle illegale bewaking in de ziekenhuizen in kaart te brengen en vanaf nu ook systematisch te controleren.
20.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het concrete antwoord. Deze sector zal in de toekomst nog gevoeliger worden voor elementen van vandalisme en criminaliteit. Het is heel goed dat wij een samenwerking met de Gewesten op het getouw zetten. Dat zou een bewijs kunnen zijn dat het op elkaar afstemmen van middelen, capaciteit en energie uiteindelijk tot de beste resultaten kan leiden.
Het is ook een goed domein om na te gaan hoe men privébewaking inschakelt in het algemeen beleid. De vraag is hoever men gaat en welk soort bewaking het kan zijn. In die zin is het een goede en interessante test case.
L'incident est clos.
21 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "Europese commissariaten" (nr. 18316)
21 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les commissariats européens" (n° 18316)
21.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, in het kader van het Voorzitterschap van de Europese Unie in 2008 heeft Frankrijk een project in verband met Europese commissariaten opgestart.
Wij hebben ook hier al over het project gepraat. De evaluatie toont aan dat het project zowel voor de Franse als voor de Europese politieambtenaren positief was. Twee keer twee Belgen hebben aan het project deelgenomen.
Plant u in het kader van het Belgische Voorzitterschap een zelfde initiatief te nemen? Is er al informatie over bekend?
Indien wij een dergelijk initiatief niet nemen, zijn er dan redenen om het Frans voorbeeld niet te volgen?
21.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in het kader van het Belgische Voorzitterschap van de Europese Unie is het volkomen onze bedoeling het project van een Europees commissariaat in België, in het bijzonder in Brussel, voort te zetten. Het project is immers een mooi en concreet voorbeeld van een goede politiesamenwerking op Europees niveau.
Ook in het kader van de Ronde van Frankrijk, waarvan in 2010 enkele ritten op Belgisch grondgebied plaatsvinden, zal het genoemde project kunnen worden aangewend.
Het project van de Europese commissariaten werd immers precies ontwikkeld om een oplossing te bieden voor de problemen die, in het bijzonder omwille van de taal- en culturele verschillen, bij het onthaal en de communicatie met onderdanen uit andere landen, vooral tijdens periodes van grote, toeristische toevloed, en bij de organisatie van grote evenementen, werden ondervonden.
Momenteel wordt op het niveau van de federale politie over de praktische uitvoering van het project nagedacht. Een aantal vragen inzake financiering, logement en vervoer wordt op dit ogenblik behandeld.
Over de keuze van de landen is er nog geen uitsluitsel. Onze buurlanden en de landen die het Voorzitterschap juist voor en na het Belgische Voorzitterschap waarnemen, zullen echter zeker worden uitgenodigd om aan het project deel te nemen.
21.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, het najaar wordt een heel drukke periode en een en ander moet gericht aangepakt worden. Het is goed dat wij het bewuste experiment, dat toch als positief is ervaren, in het kader van het Europese Voorzitterschap, ook voor ons land grondig evalueren en nagaan met welke landen wij ter zake tot de beste resultaten kunnen komen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Mme Dierick demande le report de sa question n° 18344.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbreiding van het systeem van overlastboetes" (nr. 18356)
- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het wetsontwerp tot verlaging van de leeftijdsgrens voor sancties in geval van overlast" (nr. 18359)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verlaging van de leeftijd van minderjarigen voor overlastboetes en de uitbreiding van de gemeentelijke administratieve sancties" (nr. 18366)
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbreiding van het systeem van de gemeentelijke administratieve sancties (GAS)" (nr. 18414)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verlaging van de minimumleeftijd voor overlastboetes" (nr. 18447)
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de leeftijdsgrens voor gemeentelijke administratieve sancties (GAS)" (nr. 18482)
- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "l'extension du système d'amendes pour incivilités" (n° 18356)
- M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le projet de loi abaissant la limite d'âge pour sanctions en cas d'incivilités" (n° 18359)
- Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "l'abaissement de l'âge des mineurs susceptibles d'être sanctionnés pour incivilités et l'élargissement des sanctions administratives communales" (n° 18366)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de l'Intérieur sur "l'élargissement du système des sanctions administratives communales (SAC)" (n° 18414)
- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "l'abaissement de l'âge minimum au-delà duquel on peut être sanctionné pour incivilités" (n° 18447)
- M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "la limite d'âge pour les sanctions administratives communales (SAC)" (n° 18482)
M. Vandenhove a demandé à être excusé car il préside la commission de la Défense nationale.
22.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er zijn plannen om de leeftijd waarop men een overlastboete kan krijgen te verlagen van 16 naar 14, omdat al maar meer jonge delinquenten onder die minimumleeftijd vallen. Men zou ook plannen om in een uitbreiding van de GAS te voorzien. Ook medewerkers van de spoorwegen zouden dan overlastboetes kunnen uitschrijven.
Kunt u dat idee en de noodzaak wat toelichten? In hoeverre is daar al overleg over geweest met actoren als steden en gemeenten? Hebt u al zicht op de mogelijke gevolgen? In hoeverre is daarover al overleg geweest met andere collega’s die daarvan op het terrein de gevolgen zullen ondervinden?
22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het systeem van de gemeentelijke administratieve sancties wordt meer en meer toegepast door steden en gemeenten. Precieze cijfergegevens zijn niet voorhanden bij mijn diensten, omdat het tot de lokale autonomie behoort om te beslissen of ze al dan niet in het systeem van de GAS willen stappen zonder kennisgevingsverplichting aan de federale overheid. De gemeenten moeten wel een afschrift van hun reglementen en politieverordeningen aan de bestendige deputatie bezorgen. Mijn administratie is wel bezig met een globale evaluatie, waarbij de toepassingsproblemen op het terrein gedetecteerd en ook geanalyseerd worden.
Ik ben voorstander van een verlaging van de leeftijd van minderjarigen binnen het systeem van 16 naar 14 jaar. In de dagelijkse realiteit kan immers vastgesteld worden dat de leeftijd van jongeren die overlast plegen, daalt. Als maatschappij moeten wij zo vlug mogelijk een signaal geven dat wij bepaalde dingen echt niet tolereren. Dat moeten daarom niet alleen boetes zijn, maar dat kunnen uiteraard ook alternatieve maatregelen zijn.
Ik wil er trouwens ook op wijzen dat in het kader van de GAS-procedure ten aanzien van minderjarigen men ook voorziet in een voorafgaande verplichte bemiddeling. Deze bemiddeling kan er ook toe bijdragen dat de jongere bewust wordt gemaakt van zijn gedrag. Als we de jongere juist begeleiden en met de ouders goed bemiddelen, dan kunnen wij al veel bereiken.
De verlaging van de leeftijd staat niet alleen. Ik heb aan mijn administratie gevraagd om op basis van een globale evaluatie de knelpunten te detecteren, waarbij ik dan natuurlijk ook overleg zal plegen met de steden en gemeenten. Ik heb trouwens ook aan de overkoepelende organisatie van steden en gemeenten gevraagd om tegen het einde van deze maand hun opmerkingen en voorstellen tot wijziging van artikel 119 van de nieuwe gemeentewet te bezorgen. Uiteraard zullen wij bij de analyse van de knelpunten en de voorbereiding van het wetsontwerp ook rekening houden met de initiatieven van het departement grootstedenbeleid.
Daarnaast werk ik ook met mijn collega’s die bevoegd zijn voor overheidsbedrijven en mobiliteit aan een wetsontwerp dat voorziet in de oplegging van de administratieve sancties aan personen die overlast plegen in Belgische stations en/of spoorwegmaterieel. Het gaat weliswaar ook om administratieve sancties, maar die staan los van de gemeentelijke administratieve sancties. Het is wel op dat systeem gebaseerd.
22.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor de toelichting bij de stand van zaken. Ik neem aan dat het de bedoeling is de komende maanden, nog voor de vakantie, te landen met een voorstel van ontwerp.
22.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb de Vereniging voor steden en gemeenten over de verlaging een brief gestuurd. Ik verwacht antwoord eind januari. Zodra wij het antwoord hebben van de verschillende koepelorganisaties, kunnen wij verder. Ik hoop in elk geval en zeker voor de zomer met dat ontwerp naar het Parlement te komen.
Le président: Les questions jointes à ce point sont devenues caduques.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
23 Question de M. Luc Gustin à la ministre de l'Intérieur sur "le renfort d'effectifs du corps d'intervention dans le cadre du transfèrement des détenus de l'établissement pénitentiaire de Marneffe" (n° 18360)
23 Vraag van de heer Luc Gustin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbreiding van de eenheden van het interventiekorps in het kader van de overbrenging van de gevangenen van de strafinrichting te Marneffe" (nr. 18360)
23.01 Luc Gustin (MR): Madame la ministre, ma question relève de l’établissement pénitentiaire de Marneffe.
La fréquentation et le profil des détenus de l'établissement semi-ouvert de Marneffe ont fortement évolué ces dernières années. Il est aujourd'hui en charge de la gestion de près de 157 détenus dont une trentaine sous bracelet électronique. En outre, le turnover des détenus est devenu très important puisque cet établissement voit passer à peu près 500 détenus par an.
Une évolution non négligeable du point de vue de la mobilisation des effectifs de la police locale résulte de la mise en application du tribunal d'application des peines. Les transferts quotidiens de détenus peuvent se faire vers n'importe quelle prison ou palais de justice en Belgique, ce qui oblige nos policiers à assurer la sécurité des transferts non seulement à Marneffe, mais aussi à Hasselt, Jamioulx, Mons, Namur, et dans bien d’autres villes de Belgique. Cette mission demande une disponibilité considérable en temps et en hommes, dont la zone de police de Hesbaye Ouest ne dispose pas puisque, jusqu'il y a quelques années, la prison de Marneffe accueillait une population de détenus relativement stable et en fin de peine.
L'évolution du nombre des transferts est devenue exponentielle. De 32 transferts en 2003 nous sommes passés à 137 en 2008. La mise en place du tribunal d'application des peines joue un grand rôle dans cette augmentation. J’ai reçu ce matin les chiffres pour 2009. On est passé à 175 transferts.
La situation est préoccupante non seulement du point de vue de la sécurité, mais aussi du point de vue de la surcharge de travail qui est ainsi déléguée à la police locale dont les effectifs ne peuvent être mobilisés pour ces missions de proximité.
En volume horaire, les chiffres sont tout aussi éloquents. Pour l'année 2008, 1 160 heures sont comptabilisées pour le transfert des détenus (121 transferts nécessitant chacun un véhicule), 247 heures pour les 16 surveillances du tribunal d'application des peines, avec véhicule et détecteur de métaux, et 150 heures pour les transferts de mineurs vers les institutions pour la jeunesse et les tribunaux de la jeunesse, avec véhicule. Ce qui fait un total d’à peu près 1 557 heures consacrées par la police locale à l'établissement de Marneffe contre à peu près 300 heures en 2003. Pour 2009, nous frôlons les 2 000 heures de prestation.
Force est de constater qu'en application des circulaires ministérielles GPI 44 et 44bis, la zone de police responsable de l'établissement semi-ouvert de Saint-Hubert reçoit, quant à elle, quotidiennement le renfort des effectifs du corps d'intervention pour faire face à l'accroissement exponentiel de ces transferts, au contraire de la zone de police en charge de l'établissement de Marneffe qui semble avoir été oubliée. La situation de la prison de Marneffe a donc fortement évolué sans pour autant que la police locale ait fait l'objet de compensations ou d'un quelconque renfort de la police fédérale. Cela aboutit à un traitement inéquitable des zones de police au préjudice de la zone de Hesbaye Ouest.
Il y a ainsi une inégalité de traitement entre les zones de police et une absence de services équivalents rendus à la population entre ces deux zones; l'une d'entre elles, Hesbaye Ouest, doit retirer du personnel de terrain pour le mettre au service de transfèrement des détenus.
En outre, cette problématique étant exponentielle, la situation syndicale devient également de plus en plus tendue.
Madame la ministre, vu l'évolution exponentielle des transferts à la prison de Marneffe, pour quelles raisons la zone de police de Hesbaye Ouest ne reçoit-elle pas l'appui du corps d'intervention dans le cadre du transfèrement des détenus, alors que les mêmes circulaires ministérielles GPI 44 et 44bis le permettraient et le permettent ailleurs?
23.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, conformément aux circulaires ministérielles GPI 44 et 44bis, l'arrondissement judiciaire de Huy a reçu quatre membres du CIK dans le cadre de la répartition opérée par la structure de gestion après arbitrage de mon prédécesseur, à défaut d'accord entre les autorités locales de l'époque.
Pour des raisons d'opportunité, les quatre zones de police de cet arrondissement judiciaire ont convenu entre elles, en concertation avec leurs directeurs-coordinateurs, que chaque zone de police recevait un membre du CIK.
Comme le prévoit cette même circulaire ministérielle, cette répartition n'est pas immuable. D'ailleurs, je présenterai dans les jours qui suivent une adaptation de la circulaire relative au CIK; monsieur le président, je pense l'avoir signée hier ou avant-hier. Ainsi, une concertation entre les provinces devrait permettre d'optimaliser l'implémentation et l'engagement des effectifs du CIK.
En plus de la capacité du CIK dont il dispose, l'arrondissement judiciaire de Huy dispose de trois membres du corps de sécurité, installés à la police locale de Huy; celui-ci, créé par mon collègue de la Justice, est notamment destiné à renforcer la police locale pour l'exécution de ses missions de transfèrement de détenus.
C'est donc davantage le rôle du corps de sécurité d'assurer le transfert de détenus plutôt que du CIK dont il ne s'agit que d'une mission subsidiaire, à caractère exceptionnel. Comme le précise la GPI 44bis, ce principe ne change pas.
23.03 Luc Gustin (MR): Monsieur le président, je remercie donc la ministre pour sa réponse. Je m'en retournerai dans mon arrondissement pour étudier, via une concertation, s'il est possible d'améliorer la situation à Marneffe. Ce n'est pas toujours évident avec le directeur-coordinateur d'arriver à nos fins et d'obtenir pour Marneffe un renfort pourtant bien nécessaire, selon moi.
Je poserai également une question au ministre de la Justice.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "police-on-web" (nr. 18373)
24 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "police-on-web" (n° 18373)
24.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben al meermaals over police-on-web gepraat. Toenmalig minister Dewael heeft nog in 2008 gezegd dat in 2009 een evolutie werd gepland met nieuwe functies en nieuwe types van klachten, terwijl een algemene evaluatie niet onmiddellijk werd gepland.
In mei van vorig jaar plande toenmalig minister De Padt een campagne met onder andere posters en folders, verspreid over de verschillende politiezones. Via verenigingen van zelfstandigen zou de minister police-on-web verder promoten.
Mevrouw de minister, welke evolutie werd vastgesteld? Welke nieuwe functies en nieuwe types van klachten zouden worden ingebouwd? Welke impact had de campagne? Hoever staat het met de aanpassingen van het computerprogramma? Wordt in een evaluatie voorzien in 2010? Hoe ziet u de toekomst? Wat mogen wij verwachten inzake een beter gebruik van dit instrument?
24.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, het project police-on-web werd opgestart in januari 2007, waarbij de burger de mogelijkheid kreeg om een fietsdiefstal, een winkeldiefstal, een graffiti of een beschadiging van eigendom te melden. In mei 2008 werd de toepassing uitgebreid met woningtoezicht en bromfietsdiefstal.
In 2009 werd de toepassing uitgebreid met de mogelijkheid om via het project ALINE de installatie van een alarmsysteem aan te melden.
Voor de campagne police-on-web werden folders, posters en balpennen aan de lokale politiezones verdeeld. Dit gebeurde bij de opstart van het systeem in 2007. Daarnaast werd documentatie verspreid aan bepaalde doelgroepen die, indien gewenst, presentaties konden bijwonen.
Dat gold ook voor 2009. Het gebruik neemt toe, maar het succes is veeleer bescheiden. Daarover hadden wij het al in een commissievergadering.
Het volledige project police-on-web werd in drie grote fases opgedeeld. Momenteel bevinden wij ons nog steeds in de eerste fase. In de tweede fase zal de nadruk worden gelegd op de ontwikkeling van een beheersdoel waarmee de gebruiker zijn geformuleerde klachten en aanvragen ook zal kunnen opvolgen. In een derde fase zal police-on-web worden uitgebreid met onder meer de mogelijkheid om bijlagen zoals foto's en documenten mee te sturen en zal police-on-web met andere overheidsportalen worden geïntegreerd.
In de toekomst zal police-on-web best worden geïntegreerd in het Belgisch portaal E-loket, zodat de burger zich via een uniek portaal kan identificeren en zich vervolgens in verbinding kan stellen met police-on-web, tax-on-web, het Rijksregister, enzovoort. Dit laatste zou overigens alle huidige overheidsportalen ten goede komen en zou ook het gebruik aanmoedigen.
Er is geen specifieke evaluatie van police-on-web in 2010 voorzien.
Zodra er weer wat extra budgetten zijn, zullen wij de fases 2 en 3 voortzetten.
24.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, gezien de budgettaire beperkingen kunnen wij daaromtrent moeilijk nog grote evenementen verwachten. Ik heb de indruk dat dit vooral bekend moet worden gemaakt in sector zelf. De eID-campagne was een model dat zeer goed werkte. Misschien is er iets mogelijk om dat met zelfstandigen te promoten en in een aangenaam kader te lanceren. Ik vind dat dit een piste is waarmee misschien iets kan worden bereikt. Ik ben steeds bereid om met u daarvoor op stap te gaan.
Het incident is gesloten.
25 Question de M. David Lavaux à la ministre de l'Intérieur sur "les coûts engendrés par l'obligation pour les citoyens d'enlever les paratonnerres radioactifs" (n° 18407)
25 Vraag van de heer David Lavaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de kosten voor de burgers veroorzaakt door de verplichte verwijdering van radioactieve bliksemafleiders" (nr. 18407)
25.01 David Lavaux (cdH): Madame la ministre, en 1985, les paratonnerres radioactifs ont été retirés de la vente. Depuis, l'enlèvement des modèles existants est obligatoire. On estime que la Belgique en compte encore quelques milliers. Les propriétaires des habitations sont considérés comme responsables des dégâts que les paratonnerres radioactifs pourraient causer dans leur entourage. Ils sont donc tenus de s'en débarrasser.
L'enlèvement d'un paratonnerre ainsi que le conditionnement des parties radioactives et le transport des pièces radioactives doivent être pris en charge par une entreprise d'enlèvement spécialisée répondant aux prescriptions de sécurité édictées par l'Agence Fédérale de Contrôle du Nucléaire (AFCN). Selon mes informations, le montant de cette opération peut s'élever à 2 000 euros.
Cependant, malgré le coût important que représente l'enlèvement, aucun mécanisme financier n'est prévu afin d'aider les habitants possédant un tel paratonnerre mais n'ayant auparavant pas connaissance de la radioactivité de celui-ci. C'est le cas de personnes, propriétaires depuis plus de cinquante ans, à qui on vient dire qu'on va leur envoyer un devis pour leur paratonnerre. Cela leur fait l'effet de la foudre. Ce sont 1 955 euros à payer pour ces pensionnés. Ils sont étonnés par le prix. Ils n'ont pas les moyens financiers pour y faire face immédiatement. Ne pensez-vous pas qu'il serait souhaitable d'instaurer un soutien financier public pour l'enlèvement de ces paratonnerres radioactifs?
Je voudrais aussi attirer votre attention sur l'espèce de schizophrénie en matière d'informations données par l'Agence. On dit aux gens qu'ils doivent absolument se débarrasser de ces paratonnerres radioactifs parce qu'ils sont dangereux. Et, par ailleurs, on leur dit que cela fait cinquante ans qu'ils vivent avec et qu'ils ne doivent pas paniquer car ce n'est pas dangereux!
25.02 Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, au printemps 2003, à la demande du ministre de l'Intérieur de l'époque, l'AFCN a entamé une campagne de détection et de collecte systématique des paratonnerres radioactifs. Au cours de ces dernières années, l'Agence a fourni des efforts considérables pour rechercher ces appareils complètement oubliés, pour identifier leurs propriétaires et pour les inciter à faire démonter ces appareils par des professionnels. Environ 2 500 appareils ont ainsi pu être localisés et enlevés.
Leur évacuation et leur traitement en tant que déchets radioactifs se sont révélés importants pour la protection de l'environnement. L'AFCN a mis d'importants moyens financiers en œuvre pour remédier à cet héritage du passé. Aujourd'hui le pic de cette campagne est dépassé, comme le montre la fréquence réduite à laquelle de nouveaux appareils sont détectés.
Le nombre de cas dont vous parlez est très limité. La plupart des appareils ont été installés sur des bâtiments qui étaient la propriété de personnes morales institutionnelles. Néanmoins, l'AFCN a identifié 240 appareils sur des habitations de particuliers, ce qui représente environ 10 % des appareils découverts.
Quelques dizaines d'entre eux doivent encore être évacués. Mes prédécesseurs n'ont jamais envisagé de politique de subvention. L'AFCN ne dispose pas de moyens financiers suffisants à cet égard. Étant donné le stade avancé de la campagne, il n'est plus opportun de penser à une telle subvention. Cela ne serait en tout cas pas correct vis-à-vis des 200 familles qui ont payé elles-mêmes les frais d'enlèvement.
Enfin, les frais d'enlèvement et d'évacuation des paratonnerres radioactifs pourraient éventuellement entrer en ligne de compte dans le calcul des primes que les Régions accordent pour la rénovation des bâtiments. Il leur incombe de prendre une décision en ce sens.
25.03 David Lavaux (cdH): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse. Il est vrai que ce problème ne concerne plus que quelques dizaines de personnes. Je ne manquerai pas, comme vous le suggérez, de prendre contact avec les autorités régionales pour voir dans quelle mesure elles peuvent aider ces personnes à faire face à cette situation.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 18451 de Mme Leen Dierick est reportée à sa demande.
26 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "la fermeture du SRI de Hamoir et l'absence de mécanisme de financement des SRI en province de Liège" (n° 18456)
26 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de sluiting van de RBV van Hamoir en het gebrek aan financieringmechanisme in de RBD's van de provincie Luik" (nr. 18456)
26.01 André Frédéric (PS): Madame la ministre, d'après certaines informations, suite à des difficultés financières de la commune centre-groupe de Hamoir, le service régional d'incendie (SRI) de cette agglomération devrait fermer ses portes d'ici peu. En effet, il sera difficile pour ce service, faute de moyens financiers, de se conformer aux exigences légales en termes de normes de sécurité. Au sujet de la commune de Hamoir, il apparaît que depuis plus d'un an, cette commune centre-groupe serait en attente de la nouvelle méthode de calcul qui doit déterminer la dotation qu'elle recevra dans le cadre du budget 2009, et ce en application de l'arrêté royal du 25 octobre 2006.
Pour le moment et toujours d'après mes sources, Hamoir supporte près de 62,5 % des frais de son service alors que sa population ne représente que 18 % de la population de la zone protégée qui couvre 23 000 hectares sur les différentes communes du secteur (Hamoir, Ferrières, Anthisnes, Ouffet et Comblain-au-Pont ainsi qu'une partie de Durbuy). La situation est devenue financièrement intenable pour cette commune sans dotation depuis quatre ans.
Pour revenir aux mécanismes de financement, puisque tel est le sens de mes questions, il y a quelques années, suite à un recours des communes d'Andenne et de Jurbise, le mécanisme de calcul de ces dotations avait été modifié via l'arrêté de 2006. Anciennement, c'est donc une formule du ministre appliquée par le gouverneur mais désormais, il revient à chaque gouverneur d'appliquer sa propre formule. Selon les informations qui me parviennent, cela n'aurait pas été fait dans la province de Liège. Au-delà de ce cas, d'autres communes centres-groupes de la province de Liège éprouveraient aussi des difficultés financières en l'absence de dotation.
Madame la ministre, confirmez-vous que le gouverneur de la province de Liège n'a toujours pas déterminé sa propre formule de financement pour les services régionaux d'incendie qui dépendent de son autorité? Pouvez-vous alors nous donner de plus amples explications à ce sujet?
En tant que pouvoir de tutelle coercitif, comment comptez-vous résoudre ce problème? N'est-il pas urgent le cas échéant de demander au gouverneur de la province de Liège de mettre en place une nouvelle méthode de calcul le plus rapidement possible pour que la quote-part des communes centres-groupes de la province de Liège dans leurs services régionaux d'incendie soit déterminée de manière équitable et qu'elles puissent recevoir enfin leurs dotations?
De manière plus particulière et urgente, comment comptez-vous régler le problème du SRI d'Hamoir qui compte fermer ses portes d'ici peu? Pouvez-vous nous donner des indications à ce sujet?
26.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Frédéric, les frais auxquels s'exposent les communes dotées d'un service d'incendie protégeant un territoire s'étendant sur plusieurs communes doivent être partagés entre ces communes et les communes protégées. L'arrêté royal du 25 octobre 2006 détermine les éléments sur la base desquels le gouverneur de province fixe la part des frais qui incombe à chaque commune dotée d'un service d'incendie. Cet arrêté royal dispose que la formule doit être identique pour tous les services d'incendie de la même catégorie et doit tenir compte à tout le moins de la population et du revenu cadastral de la commune. L'arrêté s'applique aux faits exposés à partir du 1er janvier 2006.
Les décisions du gouverneur de province relatives à cet objet sont soumises à mon approbation. Lorsqu'une telle décision m'est présentée, je suis particulièrement attentive à ce que la répartition des frais s'appuie sur des critères objectifs et motivés. Six gouverneurs m'ont déjà communiqué leur décision. Pour la province de Liège, la décision du gouverneur doit intervenir dans les prochains jours.
Quant au cas plus spécifique du service d'incendie de Hamoir, mes services rencontreront prochainement ceux du gouverneur afin de rechercher une solution durable aux problèmes qui se présentent.
26.03 André Frédéric (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse tout en étant quelque peu perplexe par rapport à certaines situations. En effet, les gouverneurs doivent prendre attitude. Manifestement, on ne s'est pas pressé à Liège. Cela débouche, à un moment donné, sur des réactions comme celles-ci, qui sont interpellantes, car hormis les problèmes financiers des communes, ce sont surtout des problèmes de sécurité qui se présentent sur le terrain.
D'après moi, une décision devrait intervenir rapidement à Liège. En tout cas, j'aimerais être informé de la réaction que je souhaite rapide – vous y veillerez – de façon à clarifier la situation sur le terrain, car ce n'est pas normal. J'ignore si les gouverneurs sont débordés, mais en cette matière, il y a lieu d'être extrêmement attentif.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions n°s 18464 et 18494 de M. Jean Marie Dedecker ainsi que les questions n°s 18465, 18483 et 18484 de M. Eric Thiébaut sont reportées. Les questions jointes n° 18505 de M. Jef Van den Bergh et n° 18539 de Mme Annick Ponthier sont également reportées à leur demande. Mme Valérie Déom, retenue dans une autre commission, reporte sa question n° 18513. M. Olivier Maingain étant absent, je reporte d'office sa question n° 18521. J'en fais de même pour les questions n° 18364 de M. Robert Van de Velde et n° 18353 de M. Peter Logghe.
La séance est suspendue de 15.47 heures à 16.09 heures.
De vergadering wordt geschorst van 15.47 uur tot 16.09 uur.
Le président: La question n° 17596 est reportée, Mme Almaci étant absente pour cause de maladie.
Je signale que si les membres sont absents lorsque viendra leur tour de poser une question, celle-ci sera reportée.
27 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de resultaten van het overleg inzake transitmigranten" (nr. 18137)
27 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les résultats de la concertation relative aux migrants en transit" (n° 18137)
27.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het voorbije jaar werden alleen al in Oostende meer dan 1 000 illegalen opgepakt. U weet net zo goed als alle inwoners van de Vlaamse kustgemeenten – of waarschijnlijk beter – dat het fenomeen van transitmigranten voor enorm veel problemen zorgt in die contreien. Als wij de pers mogen geloven, hebt u onlangs een overleg georganiseerd met de belangrijkste partners in de strijd tegen de toestroom van transitillegalen. U zou tijdens dat overleg een aantal concrete maatregelen hebben afgesproken. Die maatregelen moeten wel nog worden uitgewerkt. Althans, dat is wat wij via de pers mochten vernemen.
Ten eerste, welke bijzondere en nieuwe maatregelen neemt u in de strijd tegen de toestroom van transitillegalen aan de kust?
Ten tweede, volgens de pers zou u hebben voorgesteld extra plaatsen vrij te houden in de gesloten centra. Kunt u mij zeggen welke centra u daarmee bedoelt? Over hoeveel extra plaatsen gaat het dan?
Ten derde, een van de maatregelen zou zijn dat transitmigranten die opgepakt worden, sneller doorverwezen worden. Dat staat er letterlijk in: doorverwezen. Bedoelt u dat men ze sneller zal uitwijzen? Zo ja, hoe zult u de uitvoering van de uitwijzing "harder" maken dan vroeger?
Ten vierde, mijnheer de staatssecretaris, vanaf wanneer worden die maatregelen op het terrein toegepast? Wanneer volgt de eerste evaluatie van die toepassing?
Tot slot, misschien de meest fundamentele vraag, welke resultaten beoogt u concreet te halen? Ik dank u alvast voor uw antwoord.
27.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De vergadering waarnaar u verwijst, ging inderdaad over de opvolging van de problematiek van de transitmigranten. Het gaat dan om vreemdelingen die via onze kusthavens naar het Verenigd Koninkrijk willen reizen.
Ik sta erop de verschillende partners die bij het overleg betrokken waren, uitdrukkelijk te bedanken voor hun constructieve houding. Het overleg zal ons immers toelaten erg praktisch in te spelen op dat migratiefenomeen. Zo werd inderdaad beslist voor die specifieke categorie van vreemdelingen verschillende plaatsen vrij te houden in de gesloten centra. Meer precies zullen de betrokkenen in alle gesloten centra kunnen worden ondergebracht, met uitzondering echter van het INAD-centrum in de transitzone van de luchthaven Brussel-Nationaal. Met die maatregel kan een concrete opvolging gelinkt worden aan het werk dat door de politie en de gerechtelijke instanties op het terrein wordt verricht.
Wanneer de vreemdelingen zich in het centrum bevinden, zal vanzelfsprekend de procedure tot identificatie van de betrokkenen worden opgestart met het oog op een effectieve verwijdering van het Belgische grondgebied. Immers, de dienst Vreemdelingenzaken kan alleen tot de verwijdering overgaan wanneer de betrokkene is geïdentificeerd en wanneer de noodzakelijke reis- of identiteitsdocumenten beschikbaar zijn.
Maandag 11 januari vond een bijkomende stafvergadering plaats. Normalerwijs zou de nieuwe regeling nog deze week van kracht moet worden. Het is dan ook nog te vroeg om vandaag een termijn te plakken op de evaluatie van de nieuwe maatregelen.
27.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord, dat mij niet helemaal bevredigt. Ik neem er nota van dat alle gesloten centra ter beschikking zullen staan van de transitmigranten, maar hoeveel zullen er dat zijn? Duizend transitmigranten op jaarbasis is toch een vrij groot pak. Zullen zij allemaal een plaats vinden?
Hij zegt dat er nog te weinig tijd is verlopen voor een eerste evaluatie. Als de maatregel nog van toepassing moet worden, is het inderdaad nog te vroeg om al een evaluatie op poten te zetten, maar ik heb ook gevraagd welke concrete resultaten hij eigenlijk verwacht. Verwacht hij dat de toestroom zal verschrompelen door zijn maatregelen? Ik hoop toch dat het de bedoeling van zijn maatregelen is dat minder transitmigranten zullen gebruikmaken van onze havens om naar Groot-Brittannië te gaan. Wat is anders de bedoeling? Daarop heb ik eigenlijk geen antwoord gekregen. Ik denk ook niet dat de staatssecretaris daarop het antwoord kent. Waarschijnlijk dweilt hij alleen met de kraan open, in de hoop dat het toch een beetje helpt. Of vergis ik mij?
27.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Logghe, ik ben naar Oostende geweest om de effectiviteit van de maatregelen aldaar te kunnen vaststellen en om daarover met alle betrokken partijen een discussie te voeren. De bedoeling was natuurlijk om dat fenomeen in te perken en om het werk van de politie en gerechtelijke instanties concreet te volgen. Dat was ook hun vraag. Ik denk dat het ook hun bedoeling is om het aantal transitmigranten te verminderen.
27.05 Peter Logghe (VB): Ik zal het dossier van nabij blijven volgen.
Het incident is gesloten.
28 Question de M. Éric Jadot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le décès d'un détenu survenu le 4 janvier 2010 au sein du centre fermé de Vottem" (n° 18147)
28 Vraag van de heer Éric Jadot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het overlijden van een bewoner van het gesloten centrum van Vottem op 4 januari 2010" (nr. 18147)
28.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, nous avons appris ce 4 janvier dernier le décès d'un détenu au centre fermé de Vottem, qui avait été arrêté le 31 décembre à Bruxelles et transféré dans l'établissement précité. Un problème d'assuétude sévère avait été constaté chez cette personne et l'équipe médicale du centre lui aurait délivré un traitement à base de méthadone. On évoque la prise de méthadone et de benzodiazépines comme cause du décès.
J'ai appelé le directeur du centre à ce sujet, mais il n'a pas pu m'en dire beaucoup plus compte tenu du secret médical. J'ai été interpellé par le fait que, la famille n'ayant pas été identifiée au moment du décès, personne ne s'est posé de question par rapport à celle-ci. On peut également se demander comment cette overdose a pu survenir dans un centre fermé.
Pourriez-vous me dire ou me confirmer, monsieur le secrétaire d'État, quelle est la cause du décès survenu ce lundi 4 janvier au centre fermé de Vottem? Le décès est-il à imputer à une carence dans les soins médicaux prodigués au sein du Centre précité? Constitue-t-il la conséquence de la prescription d'un traitement inapproprié?
Le détenu a-t-il pu avoir accès à des produits stupéfiants ou médicaments non prescrits dans l'enceinte du centre fermé? Dans l'affirmative, quel contrôle les services concernés exercent-ils quant à la circulation de ces produits au sein du centre fermé de Vottem? Le détenu n'aurait-il pas dû être transféré dans un hôpital lorsque son état s'est dégradé? Une enquête est-elle envisagée afin de faire la lumière sur cette affaire? Plus globalement, une enquête générale sur le suivi médical dans les centres fermés est-elle envisagée ou envisageable?
28.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Jadot, je vais vous communiquer les informations en ma possession. En ce qui concerne les causes exactes du décès, je vous informe des faits suivants. Ce lundi 4 janvier 2010, un peu avant 10 h du matin, M. Liah Salem a été retrouvé décédé dans son lit par un agent du centre fermé de Vottem qui venait le chercher pour le conduire au service médical pour sa visite journalière.
Ce dernier a immédiatement averti ses collègues. Le service médical du centre ainsi que les collègues ont tenté de le réanimer, en attendant l'arrivée des services d'urgence. Vers 10 h, les ambulanciers sont arrivés et ont pris le relais de la réanimation. Malgré l'usage du défibrillateur, ils n'ont pas réussi à le réanimer. Lorsque les médecins et infirmiers du SMUR sont arrivés sur les lieux, ils n'ont pu que constater le décès. Le médecin légiste a conclu à une mort due à l'addition des effets de la méthadone et d'un autre médicament.
En ce qui concerne le suivi médical dans le centre, je peux vous affirmer que le défunt a été suivi de près par le service médical du centre depuis son arrivée le 31 décembre 2009. Il a été vu par le médecin et l'infirmière du centre le 31 décembre et le 2 janvier, date où il a été décidé de lui octroyer de la méthadone. Le 3 janvier 2010, il a été vu par l'infirmière pour sa dose de méthadone. La méthadone est toujours administrée par le service médical avec l'accord du médecin. Certains résidents de l'aile ont signalé à la direction que l'intéressé demandait des médicaments aux autres résidents.
En ce qui concerne la circulation des médicaments et des produits prohibés dans le centre, la distribution des médicaments prescrits par le médecin du centre est strictement réglementée.
En ce qui concerne la méthadone, elle est prescrite par le médecin du centre et doit être consommée en présence du personnel médical.
En outre, le règlement interne du centre prévoit des fouilles régulières dans les chambres et des fouilles limitées des résidents après chaque visite, ce qui n’empêche malheureusement pas que certains produits échappent à ce contrôle.
Il faut signaler que, suite à ce drame, une séance d’information a été donnée aux résidents par le médecin du centre, afin d’insister sur le respect strict du traitement prescrit.
Pour ce qui est de l’intervention de la police et du parquet, la police d’Herstal est arrivée sur les lieux à 11 h et a procédé à l’audition des différents intervenants. Le médecin légiste est arrivé à 13 h 15, et après avoir examiné le défunt, il a conclu que le décès serait dû au surdosage provoqué par cette addition des effets de la méthadone et d’un autre médicament. Le magistrat de garde a été aussitôt informé et aucune autopsie supplémentaire n’a été demandée.
28.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie M. le secrétaire d’État pour sa réponse.
Effectivement, au moment où j’ai téléphoné au centre pour obtenir des informations, la famille n’était pas identifiée. Celle-ci s’est manifestée par la suite; on l’a rencontrée lors d’une manifestation le samedi suivant, à laquelle participaient aussi les amis de la victime. Ils nous disaient que celle-ci n’avait pas à leur connaissance des problèmes de drogue.
C’est maintenant à la justice de faire son travail et, de fait, cela ne rentre pas dans le cadre de la question.
Il est cependant étonnant qu’un résident, qui passe quatre jours dans un centre fermé, décède, et que l’on ne demande pas d’enquête. S’il n’avait pas eu de famille, il n’y aurait pas eu d’enquête sur le plan judiciaire.
Je vous remercie pour vos éclaircissements.
Il y aurait aussi une réflexion globale à mener sur le suivi. Les associations continuent à déplorer qu’il n’y ait pas de médecin à temps plein à Vottem.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
29 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het stijgend aantal asielaanvragen" (nr. 17689)
29 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'augmentation du nombre de demandes d'asile" (n° 17689)
29.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral dank ik u voor uw geduld. Neemt u mij mijn laattijdig aankomen niet kwalijk, maar ik was in een andere commissievergadering aanwezig.
Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over het stijgend aantal asielaanvragen. Dat wordt nu bevestigd met cijfermateriaal. Volgens mij is dat een gevolg van het aanzuigeffect van de intussen afgesloten regularisatieprocedure. Vooral sinds de voorbije zomer vragen opvallend meer personen asiel aan in ons land.
Erkent u dat aanzuigeffect? Hoe kan het worden bijgestuurd? Zult u dat proberen?
29.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, eerst wens ik te benadrukken dat het stijgend aantal asielaanvragen in België op zich niet wijst op een aanzuigeffect dat zou worden veroorzaakt door de lopende regularisatie. Wij hebben dat debat al gevoerd. Wat coherent blijft, zijn uw vragen en mijn antwoorden. Er is dus al een coherentie tussen ons beiden.
Ten eerste, reeds de afgelopen jaren, toen er in België nog geen regularisatie lopende was, kon men een stijging van het aantal asielaanvragen in de tweede helft van het jaar vaststellen. Voor 2009 dient wel te worden opgemerkt dat die stijging zich iets vroeger in het jaar situeert dan doorgaans het geval was, en dat de stijging sterker is dan de vorige jaren.
Ten tweede, deze stijging is geografisch niet beperkt tot België. Wij merken in andere EU-lidstaten, waar geen regularisatiecampagnes lopen, eveneens een toename van het aantal asielaanvragen.
Ten derde, ik wijs erop dat de stijging zich beperkt tot enkele landen van herkomst. Eenenzestig procent van de asielzoekers die tussen januari en oktober in België een asielaanvraag hebben ingediend, zijn afkomstig uit slechts tien landen van herkomst. Wanneer wij de vijftien belangrijkste herkomstlanden samen nemen, merken wij dat zelfs 70 % van alle asielzoekers hieruit afkomstig is. Het is dus duidelijk dat de stijging beperkt is tot een beperkt aantal landen.
Hierbij kan bovendien worden vastgesteld dat de stijging zo goed als volledig kan worden geschreven op het conto van herkomstlanden waar effectief een ernstige situatie heerst, zoals Irak en Afghanistan. Het feit dat meer personen uit die landen België als asielland kiezen, kan te maken hebben met het restrictievere beleid dat in andere landen van de Europese Unie wordt gevoerd.
Een aantal landen oordeelt in bepaalde gevallen dat, ondanks de huidige situatie van ernstige conflicten en onveiligheid, asielzoekers naar Irak en Afghanistan moeten worden teruggestuurd. België daarentegen is van oordeel dat bepaalde categorieën van asielzoekers uit Irak of Afghanistan wel degelijk bescherming moeten krijgen. Dat is ook onze internationale verplichting.
In geen geval wordt een stijging vastgesteld van het aantal asielaanvragen, ingediend door onderdanen afkomstig uit niet-traditionele herkomstlanden zoals Marokko of Latijns-Amerika. Indien dat wel het geval was, dan kon dit op een aanzuigeffect van de regularisatie wijzen.
Ik wijs erop dat ik, als staatssecretaris voor Asiel en Migratie, niet bevoegd ben om tussenbeide te komen in het beleid dat door de onafhankelijke asielinstantie, het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, en de beroepsinstantie, de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, wordt gevoerd. Ik laat de inhoudelijke analyse van asielaanvragen en het beleid dat daaromtrent wordt uitgewerkt, volledig aan hun appreciatie over. Ik moet dat ook doen.
Ten vierde, in het stijgend aantal asielaanvragen wil ik wijzen op het relatief grote aandeel van de meervoudige asielaanvraag. Deze constitueren op zich echter geen bijkomende influx van asielzoekers naar België. Het is echter niet uitgesloten dat achter deze meervoudige asielaanvragen wel degelijk personen schuilen die zo een aanvraag indienen met het oog op het verhogen van hun kans op regularisatie van hun verblijf in België.
Ik herhaal dat het onderzoek van asielaanvragen in België door onafhankelijke instanties prioritair gebeurt, vanuit het perspectief van vrees voor vervolging en risico bij terugkeer naar het land van herkomst, en niet vanuit een politieke beoordeling. Als staatssecretaris voor Asiel en Migratie zal ik erop toezien dat de asielinstanties over voldoende middelen beschikken om op een korte behandelingstermijn goede beslissingen te nemen. Voorts zal ik ervoor blijven pleiten dat op Europees niveau nog meer inspanningen worden geleverd om tot een geharmoniseerd gemeenschappelijk asielbeleid te komen. Ons Europees voorzitterschap zal daartoe hopelijk bijdragen.
In verband met de meervoudige asielaanvraag bent u ervan op de hoogte dat reeds eerdere maatregelen werden genomen om beperkingen te voorzien inzake opvang voor de indieners van dergelijke aanvragen. Dat is de bevoegdheid van mijn collega Courard.
Ten slotte wens ik het belang te onderlijnen van de verdere uitwerking van een geïntegreerd terugkeerbeleid voor personen van wie na onderzoek van hun asielaanvraag is gebleken dat zij geen nood hebben op bescherming in België.
29.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. U begint al met te zeggen dat we van mening verschillen over het feit of de regularisatie al dan niet een aanzuigeffect heeft gehad. We blijven daarover alle twee bij ons standpunt. Ik wil dat nog eens herhalen. Er is een eerste regularisatieperiode geweest in 1999. U zegt dat het stijgend aantal asielaanvragen al van voor de tweede regularisatiecampagne dateert, maar het kan misschien wel een gevolg zijn van de eerste regularisatieprocedure in 1999.
Ik wil die mensen niets ten kwade duiden. Ons land is ingevolge de Europese Conventie ook verplicht om die mensen op te vangen, maar als de asielzoekers hier onterecht asiel komen aanvragen, hebben we nadien even veel problemen om ze op een degelijke en humane manier uit te wijzen. Het ontbreekt ons ook aan een degelijk terugkeerbeleid. U haalt het allemaal aan, maar dat blijft toch een groot probleem in ons land.
Ik deel uw mening dat een geharmoniseerd Europees beleid hiervoor een oplossing kan bieden, maar intussen mogen we toch niet alles op zijn beloop laten. Dat frustreert iedereen, niet alleen de mensen die daarop lijdzaam toekijken, maar ook de asielzoekers zelf.
Le président: Le secrétaire d'État souhaite réagir, mais je rappelle que, selon le Règlement, une question, sa réponse et sa réplique doivent tenir en cinq minutes. Nous venons de passer un quart d'heure sur celle-ci!
29.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ten eerste, de onzekerheid gedurende anderhalf jaar heeft misschien ook een aanzuigeffect gecreëerd, door het feit dat mensen hun kans hebben gegrepen en naar hier zijn gekomen, niet wetende hoe de regularisatie zou gevoerd worden.
Ten tweede, als personen nu asielprocedure indienen en gelet op de manier waarop ik mijn discretionaire macht zal uitvoeren, zal een nieuwe procedure daarin niets helpen. Het feit dat iemand vandaag een asielprocedure indient, zal geen gevolg hebben op de manier waarop het dossier behandeld zal worden op het vlak van regularisatie.
29.05 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, daar hebt u gelijk in. Het is door die onzekerheid dat mensen naar hier zijn gekomen. Dat is echter niet mijn fout.
L'incident est clos.
30 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de huwelijksmigratie" (nr. 17765)
30 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'immigration dans le but de contracter mariage" (n° 17765)
30.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, een recent onderzoek van de studiedienst van de Vlaamse regering heeft geconcludeerd dat nog steeds 6 op 10 jongvolwassen Turken of Marokkanen in het Vlaamse Gewest hun huwelijkspartner toch in het land van oorsprong zoeken. De studiedienst wijst er op dat deze vorm van migratie niet zal afnemen en dat de groep huwelijksmigranten een kwetsbare groep is in de maatschappij. We moeten het toch als onze taak beschouwen om daar enige vorm van sensibilisering aan te brengen.
Erkent u deze massale huwelijksmigratie van allochtone jongeren met een partner uit het land van herkomst als een maatschappelijk probleem, wat ik wel doe? Welke maatregelen neemt u om deze huwelijksmigratie te ontraden? Volgens mij, en ik vraag uw mening daarover, staan de bilaterale akkoorden met landen als Turkije en Marokko een coherent beleid inzake het zoveel mogelijk ontraden van huwelijksmigratie in de weg. Graag uw visie.
30.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik antwoordde reeds grotendeels op uw vragen tijdens de commissievergadering van 18 december 2009. Ik merkte toen het volgende op naar aanleiding van uw vraag 17044: “Deze bilaterale akkoorden hebben inderdaad een impact op het migratiebeleid, maar het heronderhandelen of opzeggen van deze akkoorden moet in zijn geheel worden gezien. Dit kan immers verdragende gevolgen hebben in andere deelaspecten van de migratiepolitiek. In afwachting zullen mijn diensten deze akkoorden blijven respecteren en toepassen”.
Daarnaast merkte ik toen nogmaals op dat een ontwerp tot wijziging van de vreemdelingenwet wordt uitgewerkt. Dit ontwerp zal de recente regeringsbeslissing rond gezinshereniging bevatten en zal bovendien de opvolging van de verblijfssituatie preciezer inpassen. Het ontwerp zou binnen afzienbare tijd in het Parlement behandeld moeten worden. Meer algemeen wens ik nogmaals te herhalen dat ik in mijn beleid de strijd tegen schijnhuwelijk en schijnsamenwoning centraal stel. Ik verwijs hiervoor onder meer naar mijn beleidsnota van 5 november 2009
30.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, het klopt dat u al hebt gezegd dat u het enkel globaal wil heronderhandelen en niet alleen op dit punt van huwelijksmigratie. Ik blijf erbij dat we daar dan zeker op hetzelfde moment werk van moeten maken, want het baat niet om, zoals u zelf zegt, de vreemdelingenwet en de wet op gezinshereniging te herzien zo lang de bilaterale akkoorden op het punt van huwelijksmigratie blijven bestaan. Dan heeft het geen zin om aan de basis iets te veranderen. Ik hoop dat u dat dan samen bekijkt, zodat de strijd tegen schijnhuwelijken kan aangegaan worden.
Los daarvan, het zijn daarom niet altijd schijnhuwelijken. Hier huwen komt de integratie van jonge allochtonen ten goede. Na integratie zullen ze misschien ook sneller iemand huwen uit het land waar zij ondertussen wonen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président:
La question n° 18200 de M. Baeselen est reportée. La question n° 18158 de
M. Defreyne est reportée à sa demande. Vraag nr. 18365 van de heer Van de Velde zal worden gesteld in de commissie
voor de Volksgezondheid.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de erkenning als vluchteling" (nr. 18383)
- de heer Roland Defreyne aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de erkenning van asielzoekers als vluchteling" (nr. 18424)
- mevrouw Martine De Maght aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "Franstalige asielrechters die sneller en meer asielzoekers erkennen als vluchteling" (nr. 18436)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la reconnaissance de la qualité de réfugié" (n° 18383)
- M. Roland Defreyne au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la reconnaissance des demandeurs d'asile en tant que réfugiés" (n° 18424)
- Mme Martine De Maght au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le statut de réfugié qui serait plus rapidement et plus facilement reconnu par les juges francophones en charge de l'examen des demandes d'asile" (n° 18436)
De heer Defreyne is niet aanwezig. Mevrouw Smeyers heeft het woord.
31.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, Vluchtelingenwerk Vlaanderen heeft gemeld dat er een groot verschil is tussen de uitspraken van de Nederlandstalige en de Franstalige asielrechters van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. In uw antwoord op mijn eerste vraag hebt u al lichtjes laten blijken wat het antwoord op de vraag zal zijn.
De Nederlandstalige rechters zouden in slechts 0,7 % van de gevallen een asielzoeker als vluchteling erkennen en slechts 0,6 % van de dossiers terugsturen naar het commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen. Bij de Franstalige beroepsrechters bedragen de percentages respectievelijk 6,3 % en 8,8 %.
Ik heb daarover de volgende vragen. Kloppen die cijfers volgens u? Zijn die verschillen eenmalig of waren ze ook in de vorige jaren al zo groot? Waaraan zijn de grote verschillen te wijten? Interpreteert de ene taalgroep de regelgeving soepeler dan de andere? Kunnen er geen richtlijnen vastgesteld worden voor een eenduidige interpretatie van de regelgeving? Bent u van plan dat te doen?
31.02 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de staatssecretaris, uit cijfergegevens – ze werden net door mijn collega aangehaald – van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen blijkt dat Franstalige rechters veel sneller en meer asielzoekers erkennen als vluchteling dan Nederlandstalige rechters.
De Franstalige rechters sturen ook vaker dossiers terug naar het commissariaat-generaal. Dat gebeurt als de rechter het advies van het commissariaat niet voldoende gemotiveerd vindt. Daardoor moet het commissariaat zijn huiswerk overdoen en krijgt de asielzoeker uiteraard ook meer tijd om zijn dossier aan te vullen en eventueel een nieuwe aanvraag in te dienen.
De cijfers zijn enigszins onrustwekkend. Men kan hierbij enige bedenkingen maken. Ik heb de volgende vragen voor u, mijnheer de staatssecretaris. Klopt het dat de Nederlandstalige en Franstalige rechters met twee maten meten? Wordt er naargelang de taal van de rechter een andere aanpak en een andere visie toegepast inzake de behandeling van de dossiers? Wat is de reden dat de aanpak zo sterk verschilt volgens de taal van de rechter? Bent u hiervan op de hoogte? Wat is uw visie hieromtrent? Is een objectieve behandeling van de dossiers vandaag gegarandeerd? Zult u maatregelen nemen om de verschillen weg te werken?
31.03 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, ik bevestig de cijfers die worden vermeld. De raad beschikt alleen over de cijfers voor de gerechtelijk jaren 2008 en 2009.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan momenteel geen definitieve uitleg verschaffen over de verschillende erkennings- en verwijzingsverhoudingen tussen de twee taalrollen. De redenen kunnen talrijk zijn. Het land van herkomst van de verzoekers zou er een kunnen zijn, omdat asielzoekers met dezelfde nationaliteit meestal in dezelfde proceduretaal worden behandeld, met daarna natuurlijk een verschillende rechtspraak.
Elk beroep wordt individueel door een onafhankelijke rechter behandeld, en dit in alle onpartijdigheid, ongeacht de taalrol waartoe de rechter behoort.
Het geringe aantal arresten van de raad dat door de Raad van State werd vernietigd, staat eveneens borg voor de kwaliteit en de onpartijdigheid van de arresten van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Ten slotte wens ik de geachte leden met betrekking tot de regeling van de taalprocedure te verwijzen naar artikel 51, ten vierde van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, verblijfsvestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Krachtens die bepalingen kan de asielverzoeker de taal van de procedure alleen kiezen als hij niet om de bijstand van een tolk vraagt. In alle andere gevallen bepaalt de minister of zijn gemachtigde de taal van de procedure, die eveneens de taal van de procedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zal zijn.
Ik wil u er ook aan herinneren dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen een onafhankelijk administratief rechtscollege is en dat elke tussenkomst van de minister dient te worden uitgesloten. Ik herinner u aan artikel 51 van de Grondwet.
De raad heeft verschillende projecten op stapel staan: de eenheid van de rechtspraak, de informatisering van de statistische gegevens om de verschillen in kaart te brengen, de precieze oorzaken hiervan te bepalen en die op te lossen.
De eerste voorzitter en de voorzitter van de raad hebben overigens in de verwijzing van sommige zaken een algemene vergadering bevolen om de eenheid van de rechtspraak te waarborgen.
31.04 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, eigenlijk zegt u dat u niet weet hoe het komt en dat men het fenomeen zal onderzoeken. Ik zal u, en niet alleen u, op de hielen moeten zitten om hiervoor een uitleg te vinden. U verwijst naar artikel 51 van de Grondwet, maar dat gaat over de taalkeuze van de asielzoekers. Hier gaat het om de taal van de rechter en niet de taal van de asielzoeker. De asielzoekers hebben daar op zich niets mee te maken. Het gaat volgens mij om een verschillende interpretatie.
Hoe dan ook, wij weten niet wat, zoals u zelf aanhaalt, de oorzaak van de verschillende rechtspraak door de rechters is.
U verwijst terecht naar de eenheid in rechtspraak. Het is dus van belang dat wij zo snel mogelijk weten waar de bedoelde verschillen vandaan komen. Het kan zijn dat ze echt objectieve oorzaken hebben. In dat geval is het zo. Zolang zulks niet is bevestigd, heb ik echter grote vragen bij de voormelde verschillen in percentages. U mag dus niet te lang wachten om erachter te komen waar het verschil vandaan komt.
U weet ook genoeg hoe anders Vlamingen en Walen over het asielbeleid denken. Ik heb een licht vermoeden dat het bedoelde verschil in mening wel eens de oorzaak van de verschillen in percentages kan zijn.
31.05 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de staatssecretaris, u bevestigt de cijfergegevens die zijn bekendgemaakt.
Ik ga ervan uit dat u, wanneer u de verschillen in kwestie opvolgt, ook zal nakijken waarvan ze voortkomen.
Misschien kan er ter zake verslag aan de commissie worden uitgebracht, zodat de commissieleden van de resultaten in kennis wordt gesteld. Op die manier hoeven wij u niet telkenmale opnieuw met vervelende vragen lastig te vallen. Wij willen nu eenmaal weten waarom er ter zake dermate sterke verschillen optreden.
Het incident is gesloten.
32 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "un vol spécial d'une dizaine de candidats réfugiés dont plusieurs afghans, à destination de la Grèce" (n° 18524)
32 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "een speciale vlucht naar Griekenland met een tiental kandidaat-vluchtelingen, onder wie verscheidene Afghanen" (nr. 18524)
32.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je suis abasourdie d'apprendre que, le mercredi 13 janvier dernier, un vol spécial est parti emmenant à son bord une dizaine de candidats réfugiés, dont plusieurs Afghans, à destination de la Grèce. Dans le cadre de l'application du règlement Dublin II, l'Office des étrangers aurait estimé la Grèce responsable du traitement de la demande d'asile de ces personnes.
Ce renvoi de candidats demandeurs d'asile, dont des Afghans, vers la Grèce est choquant pour plusieurs raisons. La Cour européenne des droits de l'homme a fait interdiction à la Belgique à de nombreuses reprises – quinze affaires au moins dont nous avons connaissance – de renvoyer des candidats réfugiés afghans vers la Grèce, sur base du risque de refoulement et du risque de traitement inhumain et dégradant étant donné que ce pays n'accorde aucune protection aux Afghans et les expulse vers l'Afghanistan, pays ravagé par la guerre où les civils vivent dans des conditions désastreuses. La Belgique a été obligée de suspendre les expulsions jusqu'à ce qu'une décision au fond soit rendue dans ces affaires.
La chambre des mises en accusation de Bruxelles a rendu un arrêt en décembre dernier, dans lequel elle affirme que l'expulsion d'un Afghan vers la Grèce est, dans les circonstances actuelles, constitutive de traitements inhumains et dégradants. L'Office des étrangers n'ignore pas cette jurisprudence. Il est inconcevable qu'au lieu de prendre en considération la jurisprudence de la Cour des droits de l'homme et notre jurisprudence nationale, et par conséquent de suspendre toute expulsion d'Afghans vers la Grèce, elle se hâte d'organiser une expulsion collective d'Afghans vers ce pays.
Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous qu'un vol collectif a été organisé vers la Grèce, tout en connaissant la jurisprudence belge et celle de la Cour de Strasbourg et en sachant très bien que ces personnes seraient ensuite renvoyées par la Grèce vers l'Afghanistan où elles vivront des traitements inhumains et dégradants?
Combien d’interdictions ont-elles été faites par la Cour de Strasbourg à l’État belge d’expulser des Afghans vers la Grèce?
Ne pensez-vous pas qu’il est urgent de donner instruction à l’Office des étrangers d’appliquer la clause de souveraineté pour ces Afghans et de déclarer dans le cadre du règlement Dublin II la Belgique responsable du traitement de ces demandes d’asile?
32.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Genot, un vol spécial avec une dizaine de candidats réfugiés dont des Afghans a bien été organisé à destination de la Grèce. Ce vol avait pour objectif non pas une expulsion mais le transfert de demandeurs d’asile pour lesquels un autre État membre de l’Union européenne est compétent, en l’occurrence la Grèce, en application du règlement 343/2003 dit le règlement Dublin II.
Votre interprétation et votre interpellation soulèvent la difficile question de la responsabilité des États membres face à leurs engagements internationaux et également par rapport au processus d’harmonisation européen quant au statut et à la solidarité entre pays concernant ces différentes procédures d’asile. Les autorités helléniques ont transposé les directives européennes dans leur droit national et sont aussi signataires de la Convention de Genève. Je rappelle que ces directives européennes sont les mêmes que les nôtres.
Les normes de base prévues dans ces directives et textes internationaux sont donc en théorie garanties. Il est vrai qu’il nous revient de veiller à ce que les droits des demandeurs d’asile soient respectés dans la pratique. C’est la raison pour laquelle j’ai pris un certain nombre de contacts informels avec le nouveau gouvernement mis en place depuis octobre 2009. Des démarches sont entreprises pour obtenir un certain nombre de garanties quant à l'amélioration des conditions d’accueil et l’octroi d'une protection, notamment pour les Afghans. Mais ce sont des éléments de politique qui doivent aussi se mener au niveau européen.
Par ailleurs, vous faites mention d'interdiction par la Cour européenne à l'État belge de transférer des demandeurs d'asile vers la Grèce. Jusqu'à présent, la Cour a ordonné des mesures provisoires, et ce dans l'attente d'un examen plus approfondi des recours dont elle est saisie. Aucun des dossiers en cours n'a abouti à un arrêt de la Cour condamnant l'État belge pour avoir enfreint l'article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme en raison d'un transfert vers la Grèce.
Au contraire, la Cour européenne des droits de l'homme, saisie par un demandeur d'asile iranien pour lequel la Grande-Bretagne avait établi que la Grèce était l'État membre de l'examen de la demande d'asile, a même jugé que la décision des Britanniques ne contrevenait pas à l'article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme et des libertés fondamentales. La Cour a également relevé que la Grèce est un État signataire de la Convention européenne des droits de l'homme et qu'à ce titre, elle est tenue au respect de ses obligations internationales.
Raison pour laquelle je ne souhaite pas prendre de mesures générales, l'application systématique de la clause humanitaire à l'encontre de la Grèce manifesterait de ma part un manque de confiance dans leur capacité à atteindre cette harmonisation européenne. Nous continuons cependant à être vigilants par rapport à l'évolution de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l'homme et à la situation en Grèce pour les Afghans et les autres demandeurs. Cette question soulève la nécessité d'avancer dans le processus législatif lancé par la Commission européenne à la fin de la législature européenne précédente, notamment les différents textes déposés par le commissaire Barrot visant à harmoniser l'ensemble des procédures, les procédures d'asile comme les statuts des demandeurs d'asile.
32.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, j'avais l'impression que l'Office des étrangers piétinait l'État de droit et ne faisait pas grand cas de cette jurisprudence qui demandait de suspendre les expulsions d'Afghans vers la Grèce. Je constate que l'Office des étrangers bénéficie de votre soutien dans cette position, ce que je trouve assez inquiétant. Je vous ai également cité un jugement belge qui vient de tomber et à propos duquel vous n'avez rien dit.
Vous me dites que vous avez pris des contacts avec la Grèce. C'est intéressant mais il y a une série d'autres pays européens qui travaillent avec la Grèce afin qu'elle améliore ses procédures mais qui, en attendant, traitent toujours les demandes d'asile d'Afghans ou d'Irakiens. Ces pays estiment, tout comme le HCR, qu'à l'heure actuelle, la Grèce ne respecte pas les droits de ces demandeurs d'asile.
Je suis donc assez choquée par la réponse qui nous est donnée. Le fait d'envoyer ces gens vers la Grèce ou vers l'Afghanistan revient au même! Prétendre le contraire, c'est s'enfouir la tête dans le sable.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions n° 17807, n° 18126 et n° 18200 de M. Baeselen sont reportées.
La réunion publique de commission est levée à 16.48 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.48 uur.