Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de
maatschappelijke Hernieuwing |
Commission
de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société |
van woensdag 9 december 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 9 décembre 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers.
De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers.
- de heer Roland Defreyne aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de mogelijke inrichting van een asielcentrum te Oostende" (nr. 17080)
- de heer Koen Bultinck aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de plannen voor een nieuw asielcentrum in Oostende" (nr. 17244)
- de heer Wouter De Vriendt aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "een mogelijk asielcentrum in Oostende" (nr. 17349)
- M. Roland Defreyne au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'aménagement éventuel d'un centre d'asile à Ostende" (n° 17080)
- M. Koen Bultinck au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les projets d'aménagement d'un nouveau centre d'asile à Ostende" (n° 17244)
- M. Wouter De Vriendt au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'éventuelle implantation d'un centre d'asile à Ostende" (n° 17349)
01.01 Roland Defreyne (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in de voorbije plenaire vergadering van deze assemblee werd u uitvoerig aan de tand gevoeld met betrekking tot het asieldossier. Liefst negen collega's stelden u vragen, die ik hier niet zal herhalen. Ik zal mijn eis voor een kordaat, rechtvaardig en humaan uitwijzingsbeleid in dit dossier ook niet herhalen.
Ik heb vandaag een concrete vraag. Fedasil had enkele weken geleden zijn oog laten vallen op een gebouw in de wijk Raversijde te Oostende. Er werd onderhandeld met de privé-eigenaar. In de plenaire vergadering van 22 oktober 2009 werd u hierover al ondervraagd, maar een concreet antwoord bleef toen uit.
Ik zou graag vernemen wat de stand van zaken is in dit concreet dossier. Zoals u weet, kampt Oostende, als centrumstad, met specifieke en grootstedelijke problemen. De aanwezigheid van de haven en de nabijheid van het Verenigd Koninkrijk zorgen er voor een specifieke problematiek van illegalen die het Kanaal willen oversteken. Ook de recente sluiting door de Franse overheid van het opvangkamp voor asielzoekers in Calais zorgt voor bijkomende druk.
Voormalig minister van Binnenlandse Zaken Guido De Padt erkende die problemen en ondersteunde de badstad door extra politie-inspecteurs ter beschikking te stellen. In het kader van de zes Mistralacties die daaruit zijn voortgevloeid, werden 116 personen opgepakt waarvan een groot aantal het bevel kreeg het grondgebied te verlaten. Staatssecretaris Melchior Wathelet verklaarde dat er in de maanden januari tot en met september maar liefst 729 intercepties zijn geweest in Oostende. Een open asielcentrum vestigen in Oostende is, rekeninghoudend met de specifieke realiteit, de kat bij de melk zetten.
Hoe schat de staatssecretaris de problematiek in, onder meer in relatie tot de mogelijke inrichting van een asielcentrum in de badstad?
01.02 Koen Bultinck (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, u herinnert zich ongetwijfeld dat ik behoor tot de collega’s die u enkele weken geleden in de plenaire vergadering hebben ondervraagd over het dossier van het open asielcentrum in Oostende. Uw nietszeggend antwoord – en ik druk mij beleefd uit – kwam erop neer dat Oostende een mogelijkheid is. Ik heb u toen gewezen op het feit dat Oostende inderdaad een probleem is. Er is het klassieke aanzuigeffect. De kusthaven biedt ook een uitweg richting Groot-Brittannië. Vermits u stelde dat Oostende een mogelijkheid blijft, ondervraag ik u vandaag over de stand van zaken.
Wat is op dit moment de stand van zaken in dit dossier?
Is Oostende nog steeds een concrete mogelijkheid, ondanks het feit dat de – niet toevallig – socialistische burgemeester daartegen heftig protest aantekent? Intussen is er ook een buurtcomité dat heftig protest aantekent.
Vandaag wil ik graag weten of er een definitieve beslissing is in deze of gene richting. In het geval er een positieve definitieve beslissing is, hoeveel kandidaat-asielzoekers zullen al dan niet in Oostende verblijven?
Wat is het financiële kostenplaatje?
Is er al dan niet met het lokale niveau overleg geweest?
01.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, een tijd geleden werden in dit huis een aantal parlementaire vragen gesteld over een mogelijk nieuw asielcentrum in Oostende. U antwoordde toen dat er nog geen beslissing werd genomen, maar dat de piste wel werd onderzocht. Als Oostendenaar is dit uiteraard een problematiek die mij ten zeerste interesseert.
Ten eerste, wat is de stand van zaken? Welke stappen in het beleidsproces werden hierin reeds gezet? Welke worden gepland?
Ten tweede, welke argumenten en elementen spelen mee in de beslissing al dan niet een asielcentrum in Oostende te openen?
Ten derde, Oostende is nu al een plaats van transmigratie naar Groot-Brittannië. Wordt daarmee rekening gehouden? Wat vindt u trouwens van het argument dat Oostende daarom geen geschikte locatie voor een asielcentrum is, temeer omdat het een bijkomend aanzuigeffect zou creëren en voor extra overlast zou zorgen?
Ten vierde, er is sprake van een aanbod van een particulier. Welke capaciteit heeft dat onroerend goed? Hoeveel asielzoekers zouden er kunnen worden opgevangen? Betreft dit een tijdelijk aanbod of zou het gaan om een definitief en permanent asielcentrum? Welke asielzoekers zouden er terechtkomen?
Ten vijfde, wat zijn de financiële implicaties van dit asielcentrum? Welk bedrag is met de transactie gemoeid?
Ten slotte, wat zijn de contacten die u hebt gehad met de andere beleidsniveaus zoals het lokale Oostendse stadsbestuur? Heeft het Oostendse stadsbestuur al formeel of informeel bij u gereageerd?
01.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw de voorzitter, ik hoef niet te herhalen dat de crisis in de toestroom en de opvang van asielzoekers nog altijd in crisis verkeert. Onder de coördinatie van de premier, en in overleg met alle betrokken collega's, wordt binnen de regering permanent gezocht naar oplossingen op korte en langere termijn. De zoektocht naar plaatsen om asielzoekers op te vangen, maakt hiervan deel uit.
Het klopt dat een privé-eigenaar in Oostende een vakantiecentrum heeft aangeboden voor tijdelijke opvang. De locatie is door de diensten van Fedasil gescreend op mogelijkheden en beperkingen. Met de lokale autoriteiten is in dit verband contact opgenomen. Ik kan begrip opbrengen voor de extra druk die gepaard gaat met het feit dat Oostende een havenstad is. Bovendien is het uiteraard de bedoeling om mensen in een veilige en kwalitatief verantwoorde omgeving op te vangen. Daarom wachten wij op het verslag van de brandweer.
Ik hoop vlug een beslissing te kunnen nemen.
01.05 Roland Defreyne (Open Vld): Mocht het verslag positief zijn, betekent dit dan dat er wordt overgegaan tot het huren van dit vakantiecentrum?
01.06 Koen Bultinck (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, u doet beter dan twee weken geleden in de plenaire vergadering.
U laat de al dan niet positieve beslissing afhangen van een al dan niet positief verslag van de brandweer. Het wordt gewoonweg laconiek. Ik ben als parlementslid in de voorbije tien jaar wel wat gewoon geworden, maar ik moet zeggen dat u al uw collega's in de meerderheid overtreft.
Dan breekt mijn klomp. Hoever staat het dossier? Daar krijgen we geen antwoord op. Hoe staat het met het overleg met de lokale overheden? Daar krijg ik geen antwoord op.
Nu het ganse dossier laten afhangen van een positief verslag van de brandweer… Ik vind het eerlijk gezegd toch wel kras van een lid van de regering om alles te laten afhangen van een verslag van de brandweer. Ofwel is er een positieve beslissing en is het ganse dossier kortgesloten met de privé-eigenaar die zijn immobiliën al dan niet ter beschikking stelt, ofwel is er geen positief verslag.
Dat laten afhangen van de brandweer is wel de gemakkelijkste manier om het Parlement met een kluitje in het riet te sturen. Dat is een van de betere grappen die ik de voorbije jaren in het Parlement heb meegemaakt. Ik wil een nieuwe staatssecretaris uiteraard meer dan de ruimte geven om de stiel te leren in het Parlement maar als parlementslid lijkt dit mij toch een kras antwoord.
01.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, dit is eigenlijk geen serieus antwoord op de reeks parlementaire vragen die hier vandaag werd gesteld.
Betekent uw antwoord dat het verslag van de brandweer het enige resterende element is dat nodig is om tot een beslissing te komen? Welke zijn de andere elementen die in rekening werden gebracht? Wat is daar de conclusie van binnen uw kabinet? Ik vraag u hier dus nu echt om meer uitleg. Verplicht ons niet om opnieuw een parlementaire vraag te stellen. Ik ben ervan overtuigd dat u nu meer kunt zeggen dan wat u zonet hebt gezegd.
Ik heb ook geen antwoord gekregen op een aantal van mijn andere vragen. Het gaat dan om de capaciteit van het vakantiecentrum en de vraag of het hier zou gaan om een tijdelijk of definitief aanbod. Wat zijn de eventuele financiële implicaties? Hoe heeft het stadsbestuur van Oostende gereageerd?
Mijnheer de staatssecretaris, kunt u nu misschien toch even wat dieper ingaan op de problematiek? Ik wil erop wijzen dat dit een delicate kwestie is en dat in mijn thuisstad Oostende de gemoederen worden opgejut door allerlei partijen en bewegingen. Men maakt het publiek bang. Zolang er geen duidelijkheid is zal dit voortduren. Ik denk niet dat dit positief is. Graag wat meer duidelijkheid van uw kant.
01.08 Staatssecretaris Philippe Courard: Ik wacht op alle elementen en ik hoop in de volgende weken een beslissing te nemen. Ik heb echter alle elementen nodig en ik heb nog geen verslag van de brandweer. Dat is heel belangrijk. Daarna neem ik een beslissing. We moeten echter nog enkele dagen wachten.
01.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): U zegt dat u over alle elementen wil beschikken, en dat u wacht op het verslag van de brandweer. Dat betekent dat u reeds andere elementen heeft. Welke zijn die? Wat is de inhoudelijke en politieke afweging die daar is gemaakt.
01.10 Roland Defreyne (Open Vld): Ik vind het erg dat men de veiligheid in een badstad laat afhangen van het advies van een brandweerdienst. Ik kan begrijpen dat de brandweer advies geeft over de geschiktheid van een gebouw, maar daarnaast zijn er nog heel wat andere implicaties die de vestiging van een opvangcentrum met zich meebrengt. In deze moet de brandweer geen betrokken partij zijn of scheidsrechter spelen.
01.11 Koen Bultinck (VB): Het Parlement heeft naar goede traditie het laatste woord, dat zal de staatssecretaris intussen wel beseffen. Ik blijf mij verwonderen over het feit dat u de beslissing, al dan niet in positieve of negatieve zin, laat afhangen van een verslag van de brandweer.
Over alle partijgrenzen heen stellen drie streekparlementsleden een concrete vraag. Zij wijzen u op een aantal gevoeligheden, zijnde het aanzuigeffect en de problematiek omtrent de illegalen in Oostende. En u zegt doodleuk: ik laat de beslissing afhangen van het verslag van de brandweer.
Ik vraag u zeer concreet: is er al dan niet overleg geweest met het lokale bestuursniveau? Het gaat om een burgemeester van sp.a, uw eigen politieke voorkeur. Ik ga er van uit dat er binnen de socialistische partij toch af en toe nog enig overleg is. Zelfs de burgemeester, die de situatie in Oostende goed kent, verzet zich heftig tegen het idee.
Vandaag zijn er geen antwoorden. U zegt doodleuk: alles hangt af van een verslag van de brandweer. Na tien jaar parlementaire ervaring zeg ik: nu is het welletjes. Denkt deze regering het asiel- en regularisatiedossier op te lossen door er, althans in dit dossier, de brandweer van Oostende op af te sturen? Dit vind ik toch te grof als antwoord op een parlementaire vraag.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Michel Doomst aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de verdwijning van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen uit opvangcentra" (nr. 17268)
02 Question de M. Michel Doomst au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la disparition de mineurs étrangers non accompagnés des centres d'accueil" (n° 17268)
02.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, jaarlijks worden bijna 1 500 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen overgebracht naar de open opvangcentra in Steenokkerzeel en Neder-Over-Heembeek. Veel van die minderjarigen vertrekken er zonder een adres op te geven. In bijna de helft van de gevallen wordt vervolgens een verdwijningsdossier geopend. Van die dossiers worden er uiteindelijk een tiental als onrustwekkend geklasseerd. Om die niet-begeleide minderjarige vreemdelingen sneller te identificeren en te lokaliseren ondertekenden Fedasil, de Dienst Vreemdelingenzaken, Child Focus en andere instanties vorig jaar een samenwerkingsprotocol. Ze hebben zich geëngageerd om een maximum aan informatie uit te wisselen zodat de minderjarigen zo snel mogelijk geïdentificeerd en gelokaliseerd worden.
Hoe verloopt dit samenwerkingsprotocol concreet? Hoe wordt die samenwerking ervaren? Is ze al geëvalueerd? Welke resultaten werden er al geboekt? Worden er nog andere samenwerkingsverbanden gezocht voor de oplossing van dit probleem?
02.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Geachte collega, proficiat met uw resultaat als burgemeester. Ik heb dat gelezen.
02.03 Michel Doomst (CD&V): U volgt alles.
02.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Het samenwerkingsprotocol dat werd ondertekend op 12 november 2008 betreft de manier waarop de verdwijningsdossiers van minderjarigen uit de observatie- en oriëntatiecentra van Steenokkerzeel en Neder-Over-Heembeek worden behandeld. Dit protocol is een bevestiging van de goede praktijken die van kracht zijn sinds de opening van de twee centra. Gezien het groot aantal organisaties die met deze materie te maken krijgen, leek het gepast om de samenwerkingsmodaliteiten te bundelen in een protocol om de minderjarigen zo snel mogelijk te kunnen opsporen.
De betrokken partners zijn het parket-generaal van het hof van beroep van Brussel, het parket van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, de dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen, de voogdijdienst, de twee politiezones van de betrokken centra en Child Focus. Het protocol betreft ook de maatregelen die moeten worden genomen bij het vatten van een minderjarige, de identificatie en de werkwijze die moet gevolgd worden wanneer een vertrek uit een opvangstructuur wordt vastgesteld bij gebrek aan een adres.
Elke partner moet handelen in functie van de toepasselijke richtlijnen.
Alle gegevens betreffende de jongeren en die verband houden met een verdwijning, worden via de lokale politie doorgegeven aan het parket. De parketmagistraat is verantwoordelijk voor het verdwijningsdossier en elke ondertekenaar van het protocol heeft specifieke taken. Wat Fedasil betreft is het van belang om te weten dat bij een verdwijning van een minderjarige, het observatie- en oriëntatiecentrum van het agentschap onmiddellijk een verdwijningsformulier indient bij de politie. Bij welke afdeling van de politie dat gebeurt, is afhankelijk van de plaats van de verdwijning. Het verdwijningsformulier wordt ook onmiddellijk bezorgd aan de voogd en aan de Dienst Grenscontrole wanneer het gaat om een minderjarige die nog geen toelating tot het grondgebied heeft gekregen. Het verdwijningsformulier wordt ook aan Child Focus doorgegeven, indien het een onrustwekkende verdwijning is overeenkomstig de ministeriële richtlijn van 20 februari 2002 betreffende de zoektocht naar verdwenen personen, aangepast op 20 april 2003.
De werkgroep die dit procotol heeft voorbereid komt meerdere keren per jaar samen om het protocol te evalueren. De bedoeling is om de toepassing op het terrein op te volgen en waar nodig te verbeteren. Verschillende aandachtspunten dringen zich op, meer bepaald in verband met de gebruikte inschrijvingsfiche van het signalement. De partners gebruiken namelijk verschillende fiches waardoor bepaalde informatie verloren dreigt te gaan. Vandaar de noodzaak om een en dezelfde fiche te gebruiken. De definitie van bepaalde termen moet worden herzien, zoals bijvoorbeeld de term onrustwekkende verdwijning.
Verder wil ik het hebben over het gebruik van informatie over NBBM, dit zijn niet-begeleide buitenlandse minderjarigen, die geen asiel aanvragen.
Zolang er geen voogd is aangeduid, worden
niet-begeleide buitenlandse minderjarigen die geen asiel aanvragen niet in een
register opgenomen, en wordt geen enkele vingerafdruk gemaakt door de dienst
Vreemdelingenzaken.
Gezien de tijd die
nodig is om een minderjarige te identificeren door de dienst Voogdij, is het
nodig dat men voor deze minderjarige een volledig dossier met foto’s en
vingerafdrukken heeft, zoals het gebeurt voor niet-begeleide buitenlandse
minderjarigen die wel asiel aanvragen. Op die manier kunnen de partners
minderjarigen beter opsporen als ze verdwijnen, wat meestal gebeurt tijdens de
eerste uren van de opvang. Daarom pleit Fedasil ervoor dat deze jongeren gezien
zouden worden door de diensten van de dienst Vreemdelingenzaken vanaf de eerste
dag van het signalement.
In de evaluatie
van dat protocol was voorzien na een jaar in werking te zijn, maar ondertussen
werd deze evaluatie echter uitgesteld tot Pasen 2010, om de lopende
werkzaamheden te kunnen afronden. Het was de bedoeling om de verdwenen
minderjarige zo snel mogelijk op te sporen door een optimale samenwerking
tussen de verschillende partners, maar we kunnen vandaag nog niet spreken over
een effectief resultaat. Toch heeft het protocol geleid tot zowel de oprichting
van een nieuwe werkgroep, als tot nieuwe vormen van samenwerking ter zake. Er
is een aparte vergadering gepland half december 2009 met het parket, de
OCC – Fedasil -, de dienst Voogdij en de dienst Vreemdelingenzaken. Het protocol
betreft tijdelijk slechts het Brussels grondgebied, maar rond Pasen zal het
samenwerkingsprotocol voor de verdwijning geëvalueerd worden.
02.05 Michel Doomst (CD&V): Het is goed te horen dat het protocol in elk geval regelmatig wordt geëvalueerd. Wij kijken uit naar Pasen om te zien of in dit dossier een goede oplossing gevonden wordt.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het toenemend aantal gezinnen die dreigen dakloos te worden" (nr. 17301)
03 Question de Mme Rita De Bont au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'augmentation du nombre de familles menacées de perdre leur logement" (n° 17301)
03.01 Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, alsmaar meer Vlamingen slagen er niet in hun huur te betalen en worden als gevolg daarvan uit hun huis gezet. Vorig jaar ging het over 10 780 gezinnen. Wij hebben het ook al daarover gehad bij de bespreking van uw beleidsnota. Het is gestegen van 30 personen per dag naar 60 personen per dag. Dat zijn de cijfers voor Vlaanderen. Spijtig genoeg heb ik geen cijfers voor de Franstalige Gemeenschap. Ik hoop het niet, maar ik denk dat men daar met dezelfde problemen te maken heeft.
In Vlaanderen worden die gezinnen doorverwezen naar het OCMW voor een tijdelijke woning, voor een installatiepremie of voor een schuldbemiddeling. Ook de OCMW’s staat het water aan de lippen. Er moeten wachtlijsten worden aangelegd voor personen met schulden. Op de privémarkt zijn er gewoonlijk wel woningen beschikbaar, maar die zijn gewoonlijk niet te betalen. Vooral de waarborg is niet te betalen. Ik denk dat wij het de voorbije week ook daarover hebben gehad. De banken zouden hiervoor hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Zij zouden de waarborg moeten voorschieten, zodat de huurders die in schijven kunnen afbetalen. De banken leggen die wetgeving echter vaak naast zich neer.
Ik heb deze vraag al een paar weken geleden ingediend. Toen heeft minister Stefaan De Clerck gezegd dat hij een comité zou samenroepen om het probleem te bestuderen. Wat zijn de bevindingen van de studiegroep die hiervoor is samengesteld? Welke conclusies zijn eruit gekomen?
Werd in het budget 2010-2011 in extra middelen voorzien om de schuldbemiddeling en de begeleiding van gezinnen die hun huurgeld of andere schulden niet kunnen betalen, door de OCMW’s mogelijk te maken?
03.02 Staatssecretaris Philippe Courard: De evaluatie van de huurwaarborgregeling is momenteel bezig. De technische werkgroep, opgericht op 16 september 2009 door het Overlegcomité, bestaat uit vertegenwoordigers van de premier, de vicepremiers, de minister-presidenten en de ministers of staatssecretarissen bevoegd voor wonen en armoedebestrijding op alle beleidsniveaus.
Schuldbemiddeling en subsidiëring van de betrokken diensten zijn vooral een gewestelijke bevoegdheid. Op federaal niveau komt het Energiefonds tussen ter ondersteuning voor de OCMW’s, aangezien een van de doelstellingen van het fonds erin bestaat om OCMW’s in staat te stellen om een efficiënte dienst voor schuldbemiddeling en budgetbegeleiding op te zetten. In 2009 werd op die manier meer dan 49 miljoen euro toegekend aan de OCMW’s.
03.03 Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik wil er toch wel op wijzen dat het bijna winter is! U bent toch staatssecretaris bevoegd voor het armoedebestrijdingsbeleid. Kunt u alstublieft er bij die werkgroep op aandringen om haast te maken met het vinden van een oplossing voor het probleem van de ongehoorzaamheid van de banken? Als de mensen geen huis hebben, hebben ze ook niks aan een tussenkomst voor verwarming van hun woning. Maak daar alstublieft zo snel mogelijk werk van, met de winter voor de deur. We kunnen de mensen niet in de vrieskou laten zitten.
L'incident est clos.
La présidente: La question n° 17383 de Mme Genot est renvoyée dans une autre commission. M. De Vriendt demande le report de ses questions nos 17490 et 17574 parce qu'il doit être présent en commission des Relations extérieures.
04 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "spreidingsplan 42" (nr. 17614)
04 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le plan de répartition n° 42" (n° 17614)
04.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de cijfers van het spreidingsplan 42 zijn bekend. U hebt ze mij zelf bezorgd. Het valt op hoe ongelijk de lasten verdeeld worden over Vlaanderen en Wallonië. Vlaanderen mag instaan voor 88 % van de bijkomende opvangplaatsen en de bijhorende kostprijs. De basisdienstverlening van veel OCMW’s dreigt daardoor logischerwijze in het gedrang te komen. Veel Vlaamse OCMW’s zitten met de handen in het haar en weten niet wat zij financieel moeten doen als zij effectief moeten instaan voor het aantal asielzoekers dat hen werd toegewezen. Een deel van de scheeftrekking kan misschien verklaard worden door een verschillende sociale achtergrond van Vlaanderen en Wallonië maar het verschil in cijfers, 88 % versus 11 %, is niet meer normaal te noemen en is absurd.
Hoe verklaart en verantwoordt u dit? U hebt vandaag wellicht ook al gehoord dat de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten de federale regering zal vragen om dit spreidingsplan te herzien. Er zijn ook al gemeenten – dat is mij onder andere bekend van Maarkedal – die naar de Raad van State zijn gestapt met een verzoek tot schorsing en vernietiging van dit spreidingsplan. Tal van andere gemeenten overwegen ook juridische stappen te nemen. Ik vraag u met aandrang of u van plan bent tegemoet te komen aan de eis van de VVSG en die verschillende gemeenten. Bent u van plan en bereid om dit spreidingsplan te herzien?
04.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Wat het spreidingsplan betreft breng ik even in herinnering dat de wettelijke basis reeds in het KB van 7 mei 1999 tot vaststelling van de criteria voor een harmonieuze verdeling over de gemeenten van de vreemdelingen ligt. De parameters voor het spreidingsplan zijn, ten eerste, het aantal inwoners van een gemeente, ten tweede, het aantal asielzoekers in de asielprocedure ingeschreven in de gemeente, ten derde, het aantal begunstigden van maatschappelijke steun – Belgen en vreemdelingen – en, ten vierde, het gemiddeld inkomen per inwoner.
Voor het uitvoeren van de maatregelen, instructie van 19 mei 2009, werden 2 600 asielzoekers die reeds lang in het opvangnetwerk verbleven, doorverwezen naar een OCMW. De resterende 1 333 volwassenenplaatsen uit het oude plan 41 zijn daarmee opgebruikt. Daarna is een nieuw plan 42 berekend voor een contingent van 15 000 plaatsen, zoals wettelijk vastgelegd.
Bij de berekening van het aantal plaatsen per gemeente wordt rekening gehouden met het aantal reeds erkende plaatsen in een lokaal opvanginitiatief. Elke plaats voor een volwassene wordt dubbel afgetrokken. Voor gemeenten met een opvangcentrum wordt het quotum nul. In totaal werd zo in 7 000 plaatsen voorzien.
Opgelet, het gaat om theoretische plaatsen. Het aantal toegewezen plaatsen is uiteindelijk veel lager geweest, ongeveer 400 of 500, maar die waren niet nodig. Aangezien de Vlaamse gemeenten veelal dichter bevolkt zijn, minder steuntrekkers tellen, rijker zijn en minder opvangcentra hebben dan de Waalse, is het normaal dat er meer Vlaamse plaatsen in het spreidingsplan zijn. Er zijn trouwens ook veel meer Vlaamse LOI’s.
Ik wil hier wel onderstrepen dat het gebruik van het spreidingsplan samenhangt met de oude procedure. Het betreft dus alleen mensen die vóór 1 juni 2007 een procedure lopend hadden.
Die zijn ondertussen allemaal uit het netwerk verdwenen. Het spreidingsplan wordt momenteel niet meer toegepast. Voorlopig is een aanpassing dus niet aan de orde.
04.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik ben allerminst tevreden met uw antwoord.
Vorige keer zei u ook al: het is theoretisch, het is hypothetisch, het is nog niet ingevuld.
Het gaat toch om een quotum dat u van 7 500 naar 15 000 heeft opgetrokken? Het mag dan wel hypothetisch zijn, maar in die plaatsen zijn wel voorzien. In uw beleidsnota hebt u gesteld u aan een aanzuigeffect te verwachten door de regularisatiecriteria en andere, die nu even buiten beschouwing worden gelaten.
U houdt er wel rekening mee dat die plaatsen op termijn worden ingevuld. U kan die parameters wel opsommen, maar het is duidelijk dat ze in functie van een ongelijke spreiding zijn gekozen. Ik kan er echt niet bij dat Vlaanderen hiervoor moet opdraaien. Vlaanderen krijgt altijd de lasten en Wallonië de lusten.
Neen? 88 %! Ik heb de cijfers bij. In Waals-Brabant zijn heel veel rijke gemeenten, maar die staan slechts in voor 3 % van de opvangplaatsen. In Wallonië zijn ook rijke gemeenten.
Ik ben niet tevreden met uw antwoord. Ik vraag met aandrang om het plan te herzien.
Ik vraag mij trouwens ook af waarom u tot driemaal toe een nieuwe brief naar de OCMW’s stuurt. Dat wijst toch op complete chaos? Blijkbaar zijn uw diensten zelf niet van uw maatregelen overtuigd.
Als u dan nog eens zegt dat het plan van 1999 dateert en dat ik tien jaar later niet moet panikeren, dan zeg ik u dat u wel het quotum hebt herzien. U, uw diensten en de regering hebben het angstvallig verborgen gehouden, wetende dat het een totaal oneerlijke verdeling is die totaal niet opgaat.
Dit wordt vervolgd, daar ben ik zeker van.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Olivier Destrebecq au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le surendettement" (n° 17580)
05 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de overmatige schuldenlast" (nr. 17580)
05.01 Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous n'êtes pas sans savoir que de plus en plus de personnes sont touchées par le surendettement, plus particulièrement en Hainaut, province que je connais bien. C'est ce que révèlent les dernières statistiques de Hainaut Développement, structure économique de cette province.
Si les contrats de crédit souscrits en Hainaut représentent 38,6 % du total wallon, les contrats hennuyers défaillants représentent 44,5 % des contrats en Wallonie, contre 6,2 % en province de Luxembourg. C'est dans l'arrondissement de Charleroi que près de 40 % des contrats défaillants hennuyers sont concentrés.
Le calcul du taux de défaut représente 10,7 % en Hainaut, ce qui signifie qu'une personne sur dix n'a pu assumer, en 2008, les charges de ses crédits. Le taux est inférieur à 10 % dans toutes les autres provinces wallonnes, et tombe à 5,5 % en Brabant wallon. C'est encore une fois l'arrondissement de Charleroi qui affiche le pourcentage le plus élevé en Hainaut (12,7 %). Il est suivi par Mons (10,6 %) et Mouscron (10,1 %).
Hainaut Développement s'est aussi penché sur le profil des personnes surendettées. Le ménage hennuyer surendetté est constitué le plus souvent d'une personne isolée, âgée de 35 à 45 ans, à la recherche d'un emploi. Mais un ménage surendetté sur quatre est un couple avec enfant(s). 71 % des ménages surendettés ont des ressources inférieures à 1 500 euros par mois mais 6 % gagnent plus de 2 500 euros. Quant aux comportements dits à risque (mode de vie, mauvaise gestion, insolvabilité à la base), ils représentent 55 % des surendettés hennuyers.
Nous savons que les années 2007 et 2008 ont été marquées par la hausse du coût de la vie. Notre pays est actuellement menacé, le mot est faible, par la récession.
Ce ne sont pas les effets de la crise financière et ses conséquences sur l'économie belge qui inverseront la tendance.
Monsieur le ministre, au-delà de ces chiffres, de ces constats objectifs, nous ne pourrons qu'être interpellés par cette problématique. Je suis persuadé que vous l'êtes autant que moi.
Il faut mettre en place un système de prévention et/ou de communication qui permettrait d'orienter les personnes concernées afin qu'elles sortent de cette spirale infernale de l'accumulation des dettes.
Je ne doute pas que certains outils ont déjà été mis en place. Mais sont-ils bien mis en pratique et suffisamment nombreux?
Enfin, il faut mettre en place des outils, des actions pour lutter contre ce fléau qu'est le surendettement.
05.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Je vous remercie pour votre question intéressante, le surendettement étant un phénomène particulièrement problématique, qui se développe en ces temps de crise.
Les chiffres sont inquiétants. Le surendettement touche tout le monde, y compris celles et ceux qui ont "des revenus moyens" ou qui permettent de fonctionner normalement.
La facilité du crédit est telle qu'un consommateur un peu faible se laisse vite tenter par le crédit.
Difficile de résister quand on vous dit: "Achetez et vous payerez en x mois; vous rembourserez plus tard, quand vous pourrez; on vous déduira la somme de votre carte le mois prochain". On constate ces pratiques dans la grande distribution. Les crédits sont extraordinairement accessibles. Il est vrai que ce phénomène est effrayant. À cet égard, je compte bien durant l'année 2010, qui est l'année européenne de lutte contre la pauvreté, travailler sur l'endettement.
Cela signifie également qu'il faut travailler à l'échelle européenne car, selon moi, les textes européens sont laxistes et autorisent certaines institutions à faire tout et n'importe quoi. Je souhaiterais pour ma part que ce soit beaucoup plus restrictif, moins libéral – dans le sens positif du terme; ne voyez pas en cela une agression de ma part. Je crois en effet que le crédit devrait être cadenassé et qu'on ne devrait pas permettre qu'il soit accessible aussi facilement et pour tout.
Pour se déplacer ou pour acquérir un logement, il est évident qu'on ne peut faire autrement à moins que d'être très riche. Toutefois, des crédits pour aller au restaurant, s'offrir des fêtes, aller en vacances et acheter des choses inutiles ou à tout le moins non indispensables ne me paraissent pas être une bonne chose. On devrait pouvoir instaurer des pratiques mieux contrôlées.
En ce qui concerne la prévention, le cœur de votre question sur le surendettement, elle se fait par le biais de campagnes de prévention ciblées, d'actions pédagogiques. Puisqu'il s'agit d'une compétence régionale, je relaierai votre question auprès de mes collègues régionaux car c'est aussi mon rôle en tant que secrétaire d'État de faire la liaison entre tous les niveaux de pouvoir. Je partage en effet votre analyse.
En Wallonie, c'est notamment la mission des centres de référence, en collaboration avec l'Observatoire du crédit et de l'endettement. Le pouvoir fédéral agit donc essentiellement par l'intermédiaire des lois sur la protection du consommateur. Par ailleurs, dans le cadre de la transposition de la directive européenne Crédit, mon collègue Paul Magnette s'est assuré que les mécanismes de protection de la loi sur le crédit à la consommation de 1991 seraient maintenus, voire renforcés. Mais je pense que nous devons mener le travail encore plus loin.
Je vous remercie encore pour votre question. Nous allons poursuivre, intensifier le travail dans les prochains mois.
05.03 Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vais répondre avec une touche d'humour, comme vous l'avez fait: c'est justement parce que je suis un libéral que je veux mettre le doigt sur ce fléau social. En effet, il est beaucoup plus important que ce qu'on peut imaginer.
Je suis assez satisfait de votre réponse. Je pense que nous partageons la même inquiétude. Tant vous que moi, et peut-être aussi nos autres collègues, avons mis le doigt sur ce phénomène sur lequel nous nous devons d'intervenir. La faiblesse, due à notre système, c'est que nous partageons la problématique et surtout les solutions à y apporter. Dans le cadre de la réforme de l'État, sans doute serait-ce un élément à étudier et peut-être à rediscuter.
De fait, vous dites vous-même pouvoir en être conscient, mais être incapable à vous seul de solutionner le problème, puisque certains collègues, à d'autres niveaux de pouvoir, doivent aussi mettre la main dans le cambouis et essayer d'avancer.
Je suis satisfait de votre position, mais ce qui me manque – ce n'est pas un reproche –, ce sont des éléments concrets et probants: que ferons-nous demain? Nous sommes sur la bonne piste, puisque nous sommes conscients, mais encore faut-il agir, avec vos collègues. Vous le disiez, 2010 est l'année de la lutte contre la pauvreté. Alors, si je peux servir à un petit quelque chose, sachez que vous pouvez compter sur moi pour participer à cette réflexion. En tant que libéral, je serai à vos côtés pour essayer d'enrayer ce mouvement.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'arrêt du Conseil d'État du 28 octobre 2009 concernant le RIS" (n° 17382)
06 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het arrest van de Raad van State van 28 oktober 2009 inzake het leefloon" (nr. 17382)
06.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, le 28 octobre dernier, un arrêt du Conseil d'État a annulé l'arrêté royal du 1er mars 2004 portant des dispositions consécutives à l'arrêt du 14 janvier 2004 de la Cour d'arbitrage prononçant l'annulation de certaines dispositions de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.
Pour rappel, l'arrêt du 14 janvier 2004 de la Cour d'arbitrage avait annulé certaines dispositions de la loi du 26 mai 2002 car les différentes catégories créées dans la loi concernant le droit à l'intégration sociale n'étaient pas en accord avec les exigences du principe d'égalité consacré par les articles 10 et 11 de la Constitution. Plus précisément, l'arrêt de la Cour d'arbitrage avait annulé l'article 14, § 1er, 1° car il traite de la même manière tous les cohabitants, sans tenir compte de la charge d'enfants, et l'article 14, § 1er, 2° parce qu'il ne prévoit pas de montant majoré de revenu d'intégration pour les personnes isolées qui s'acquittent d'une part contributive pour un enfant placé.
À l'époque, la ministre avait réagi à cet arrêt en adoptant dans l'urgence l'arrêté royal du 1er mars 2004, plutôt que de faire voter une modification de la loi. Outre que cet arrêté royal contenait exactement la même discrimination que celle qui avait été sanctionnée par la Cour d'arbitrage, celui-ci avait en plus vocation de remplacer une loi annulée par un arrêté royal.
La Ligue des droits de l'homme entreprit dans ce cadre, voici déjà quatre ans, des démarches afin d'attaquer en annulation l'arrêté royal litigieux. C'est dans ce contexte que, le 28 octobre dernier, le Conseil d'État a finalement fait droit à cette demande, estimant notamment que la loi "n'habilite pas le Roi à définir le montant du revenu d'intégration auquel peut prétendre telle ou telle catégorie de personne".
Si l'arrêté royal en question a déjà été abrogé le 1er janvier 2005 et remplacé par un changement législatif plus satisfaisant, cet arrêt du Conseil d'État pose toutefois une série de questions. En effet, outre la mise en vigueur de l'arrête annulé et de la nouvelle loi, les CPAS du pays ont dû appliquer à l'égard de centaines de familles une disposition discriminatoire pendant un certain temps.
Monsieur le secrétaire d'État, dans ce contexte, les autorités de l'époque n'ont-elles pas joué sur la longueur de la procédure devant le Conseil d'État pour faire passer en force une réglementation improvisée, sachant pourtant très bien que celle-ci était illégale? Qu'allez-vous faire pour réparer l'injustice faite aux familles précarisées et discriminées pendant toute la période d'application de l'arrêté annulé? Allez-vous donner instruction aux CPAS de réviser tous les dossiers de l'époque qui concernaient des cohabitants avec enfants, familles qui ignorent sans doute tout de l'injustice aujourd'hui constatée par le Conseil d'État, sachant que, lorsque les familles commettent des erreurs, elles sont poursuivies pendant très longtemps par des demandes de remboursement?
06.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Genot, j'ai l'honneur de vous communiquer les éléments suivants en réponse à la question très intéressante que vous venez de poser.
Dans son arrêt n° 5 du 14 janvier 2004, la Cour d'arbitrage a annulé partiellement l'article 14 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale qui fixe les catégories de bénéficiaires du droit à l'intégration sociale.
À la suite de cette décision, deux catégories de citoyens, à savoir les personnes isolées qui assument une part contributive pour un enfant placé et les cohabitants qui ont charge d'enfants, n'avaient plus aucune vocation à percevoir un revenu d'intégration sociale, puisqu'elles n'étaient plus visées dans la loi du 26 mai 2002.
Cette situation était hautement préjudiciable pour les intéressés et constituait une violation inadmissible du principe d’égalité.
Une des considérations du gouvernement dans la recherche d’une solution concernait les instruments juridiques qu’il convenait de mettre en œuvre pour élaborer au plus vite cette solution. La logique veut qu’il soit remédié aux vices d’inconstitutionnalité mis en évidence par la Cour d’arbitrage dans la loi elle-même. Il était impossible d’improviser en hâte un projet de loi en ce sens. En effet, la loi devait être conçue de manière à respecter la cohérence du régime de protection sociale et à réaffirmer clairement le caractère résiduaire du revenu d’intégration sociale. Il était donc indispensable de prendre des mesures permettant aux deux catégories de citoyens susmentionnées de bénéficier d’un revenu d’intégration.
L’adoption de ces mesures se justifiait par la nécessité de garantir la continuité du service public et par l’obligation qui repose sur l’ensemble des organes étatiques, en ce compris le pouvoir exécutif fédéral, de prendre toutes les décisions destinées à exécuter un arrêt rendu par la Cour d’arbitrage.
Par la suite, l’article 14, § 1er de la loi du 26 mai 2002 précitée a été modifié par la loi-programme du 9 juillet 2004 et cet arrêté royal a été abrogé par l’arrêté royal du 5 décembre 2004 portant modification de l’arrêté royal du 11 juillet 2002 portant règlement général en matière de droit à l’intégration sociale.
Les contestations relatives à l’octroi et à la révision du revenu d’intégration sociale sont donc de la compétence du tribunal du travail. La loi prévoit que ce recours doit être introduit dans un délai de 3 mois. Un tel recours n’est donc plus possible aujourd’hui. En effet, l’annulation de l’arrêté royal par le Conseil d’État ne permet pas aux administrés de contester les décisions individuelles qui avaient été prises à leur égard en vertu de cet arrêté.
Tels sont mes éléments de réponse. Si vous le souhaitez, je peux vous remettre ma petite fiche réponse.
06.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Merci pour cette réponse, monsieur le secrétaire d'État.
Je trouve que le fait de ne pouvoir contester les décisions est assez dommage pour les personnes concernées qui ont donc dû, pendant toute une période, vivre avec des allocations inférieures à celles qu'elles auraient dû avoir, vu les charges de famille qu’elles ont dû assumer. Je regrette qu'aucune réparation ne puisse être envisagée. J’espère que cette saga sera une leçon intéressante pour nous afin de ne plus reproduire ce genre d’erreur.
Het incident is gesloten.
La présidente: La question n° 17383 de Mme Zoé Genot a été adressée à une autre commission.
07 Question de Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la nouvelle circulaire Fedasil" (n° 17384)
07 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de nieuwe Fedasil-omzendbrief" (nr. 17384)
07.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, la circulaire n'est plus si nouvelle puisque cette question a déjà dû être posée plusieurs fois.
Soyons clairs! Pour nous, l'aide financière est une bonne option pour les personnes qui ont déjà été accueillies dans des centres d'accueil. La vie à long terme dans un centre d'accueil est difficile; il est donc plus intéressant, au bout d'un certain temps, de passer au système d'aide financière. Il importe toutefois que ce soit fait dans un cadre sécurisant. C'est pourquoi je souhaitais obtenir des éclaircissements sur un certain nombre de points.
Une nouvelle circulaire prévoit la suppression du lieu obligatoire d'inscription pour les résidents avec une procédure en cours et un séjour d'au moins quatre mois dans une structure d'accueil. Cette circulaire se base donc sur le volontariat. Cette circulaire permet aux demandeurs d'asile ayant introduit une demande d'asile depuis au moins quatre mois de quitter volontairement le centre d'hébergement et de bénéficier d'une aide financière d'un CPAS. Cette disposition est également prévue pour les MENA. Donc, tout mineur étranger non accompagné, demandeur d'asile ayant introduit une demande d'asile il y a plus de quatre mois, peut introduire une demande auprès de son tuteur en vue de quitter son centre d'hébergement.
La mise en pratique de cette mesure concernant cette catégorie m'inquiète à deux niveaux. Le premier est le passage de l'aide matérielle en centre à l'aide financière par le CPAS. La compétence des CPAS est extrêmement compliquée à déterminer. Il n'est en effet pas évident de préciser qui est compétent pour délivrer l'aide sociale au demandeur, surtout lorsqu'il s'agit d'une personne qui quitte un centre d'accueil pour s'installer dans un appartement (on a déjà pu avancer dans d'autres discussions sur ce sujet).
Par ailleurs, les différents éléments de la demande d'aide sociale que sont l'aide sociale mensuelle équivalente au revenu d'intégration sociale, la garantie locative, l'avance du premier loyer et la prime d'installation ne peuvent pas être introduits auprès du même CPAS car les dispositions juridiques varient pour chacun d'entre eux.
Dans le cas d'un code 207 supprimé, la compétence des CPAS est définie par l'article 2, § 5 de la loi du 2 avril 1965 relative aux secours. Le demandeur d'asile doit introduire ses demandes d'aide sociale auprès du CPAS de la commune où il est inscrit au registre d'attente. Par conséquent, si le demandeur réside au centre de Florennes, par exemple avant son départ, c'est le CPAS de Florennes qui est compétent pour recevoir les demandes car, même s'il souhaite vivre à Bruxelles, au moment où il introduit sa demande d'aide sociale, il est inscrit au registre d'attente de Florennes.
Le changement au registre d'attente n'est validé qu'au moment où l'agent de quartier passe au domicile de l'intéressé, ce qui prend parfois plusieurs mois avant que ce changement ne soit effectué au profit d'une autre commune. Une fois que la domiciliation est enregistrée et que l'intéressé est officiellement inscrit dans une autre commune, la compétence CPAS revient au CPAS de cette commune, puisque la personne a changé de registre d'attente.
Pour la garantie locative, la compétence du CPAS est différente, et il faut se référer à l'article 2, § 8 de la loi du 2 avril 1965. Ici, le CPAS compétent est celui de la commune où se trouve le logement de l'intéressé. Par conséquent, pour reprendre l'exemple déjà cité, si le logement se trouve à Bruxelles, c'est le CPAS de Bruxelles qui sera compétent pour recevoir la demande d'aide sociale dans le cadre de la prise en charge de la garantie locative.
Pour l'avance du premier loyer, la démarche est un peu fluctuante, mais selon mes sources, il semblerait que ce soit le CPAS compétent pour la garantie locative qui intervienne.
La prime d'installation peut être accordée aux demandeurs d'asile à la sortie des centres d'hébergement, car ils sont considérés comme ayant été sans-abri jusque-là. En principe, la demande de prime d'installation doit être introduite auprès du CPAS de la commune où l'intéressé a trouvé son logement. Dans notre exemple précédent, c'est toujours Bruxelles puisque c'est le lieu où est situé le logement.
Comme vous pouvez le constater, monsieur le secrétaire d'État, cette circulaire risque d'entraîner beaucoup de difficultés si elle est mise en pratique telle quelle. Que comptez-vous faire pour éviter aux demandeurs toutes ces difficultés de compétence sur le plan du CPAS?
Ma deuxième crainte concerne les MENA. En termes d'accompagnement, tout MENA qui quittera un centre d'hébergement n'aura plus que son tuteur pour l'aider dans cet accompagnement. Les centres n'exerceront plus cette responsabilité.
Or un tuteur ne peut suivre son pupille comme le ferait le personnel d'un centre d'accueil vivant au quotidien à ses côtés. Le risque sera donc de voir des pupilles faire pression sur leur tuteur pour quitter le centre d'accueil, qui acceptera; ils se retrouveront ensuite livrés à eux-mêmes. Les tuteurs ne pouvant pallier l'accompagnement fourni par le centre, nous risquons de retrouver des jeunes, encore très jeunes, dans la nature.
07.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Genot, comme vous l'avez indiqué, le sujet a déjà été débattu à de nombreuses reprises; je reviendrai donc sur les éléments principaux de votre questionnement.
Laissez-moi tout d'abord rappeler en quelques mots l'esprit de la circulaire au sujet de laquelle vous m'interpellez. Cette circulaire de Fedasil a pour objectif de permettre aux demandeurs d'asile qui ont résidé dans les structures d'accueil durant une période minimale de quatre mois, entre le 22 mai et le 22 septembre 2009 (actuellement plus de six mois), à sortir vers l'aide financière, cela uniquement si les personnes ont un contrat de bail signé.
Les règles de compétence des CPAS en matière de garanties locatives, de prime d'installation et autres sont complexes. Compte tenu de cette complexité, Fedasil a organisé des concertations régulières avec le SPP Intégration sociale et les trois organisations régionales des villes et des communes. Très récemment, en collaboration avec ses partenaires, Fedasil a rédigé une FAQ (foire aux questions ou Frequently Asked Questions) à l'attention des structures d'accueil et des CPAS pour clarifier certaines questions liées à la circulaire.
En outre, une circulaire a été publiée le 3 décembre par le SPP Intégration sociale expliquant les conséquences sur le droit à l'aide sociale de la suppression du code 207 sur une base volontaire. Les éléments de cette circulaire rappellent le remboursement par l'État fédéral de l'aide financière octroyée ainsi que la possibilité de solliciter un remboursement pour certains frais d'installation et de logement.
Notons que cette instruction est une mesure temporaire en vue de soulager le réseau d'accueil. En effet, après le 15 décembre, il ne sera plus possible d'en bénéficier. Jusqu'à présent, pour l'ensemble du pays, près de 400 personnes ont déjà quitté leur structure d'accueil. Les MENA ne sont pas concernés par cette circulaire.
Cela dit, vos préoccupations les concernant sont tout à fait fondées. Ainsi, je vous signale que l'instruction de Fedasil du 22 septembre 2009 relative à la suppression sur base volontaire du lieu obligatoire d'inscription a été remplacée par une instruction du 16 octobre 2009; celle-ci stipule explicitement que cette instruction relative à la suppression sur base volontaire n'est pas d'application pour les MENA.
07.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je pense que l'exclusion des MENA dans la deuxième circulaire est une excellente chose, qui va rassurer le secteur.
Sur le terrain, ce dispositif reste néanmoins compliqué à mettre en œuvre. L'accueil de personnes dans des centres ne peut avoir lieu que dans des proportions gérables. Pour les plus anciens, il est souhaitable qu'ils reçoivent une aide financière et que leur sortie soit facilitée.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.19 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 15.19 uur.