Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

Commission des Relations extérieures

 

van

 

woensdag 9 december 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 9 décembre 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.03 uur en voorgezeten door de heer Geert Versnick.

La séance est ouverte à 14.03 heures et présidée par M. Geert Versnick.

 

De voorzitter: Mijnheer de vice-eerste minister en nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, ik heet u hartelijk welkom in onze commissie.

 

Collega’s, ik ben ervan overtuigd dat ik in uw aller naam spreek als ik de minister veel succes wens in het voortzetten of verder vertalen van de Belgische positie in de wereld en dat ik ook in uw aller naam spreek als ik hem ervan overtuig dat wij in onze commissie, misschien in tegenstelling tot in vele andere commissies, proberen om eerst de gemeenschappelijke sokkel te detecteren en daarna de partijpolitieke verschillen eraan toe te voegen, terwijl het in veel andere commissies veelal het omgekeerde is en men zich veeleer probeert te differentiëren.

 

Ik had met de minister een gesprek, en hij heeft zich ertoe geëngageerd om in onze commissie zoveel mogelijk zelf aanwezig te zijn bij onze parlementaire activiteiten, dus bij de behandeling van alle vragen, wetsontwerpen en wetsvoorstellen. Dat zal uiteraard niet altijd lukken, want een minister van Buitenlandse Zaken moet af en toe in het buitenland zijn. Ik ben er echter van overtuigd dat de minister een grote inspanning zal doen om hier zoveel mogelijk aanwezig te zijn.

 

Wat betreft onze werkwijze en het organiseren van thematische debatten moeten wij nog een en ander bekijken, maar ik ben ervan overtuigd dat wij op een voortreffelijke manier zullen samenwerken.

 

Collega’s, zoals u kon zien, staan er vandaag zeer veel vragen op de agenda. Ik wil aldus iedereen verzoeken om, conform het Reglement, tijdsbewust te zijn en meteen naar de kern van de vraag te gaan. Mijnheer de minister, ik vraag hetzelfde aan u, dus om zo snel mogelijk naar de kern van de zaak te gaan in uw antwoord. Op die manier kunnen wij onze werkzaamheden binnen een redelijke termijn afronden.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de functie van adjunct-directeur-generaal Europa bij Buitenlandse Zaken in Brussel" (nr. 17014)

- de heer Joseph George aan de minister van Justitie over "de voormalige ambassadeur van België in Parijs" (nr. 17061)

- de heer Joseph George aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie van de voormalige ambassadeur van België in Parijs" (nr. 17062)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het statuut van oud-ambassadeur Schmidt" (nr. 17245)

- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Justitie over "de voormalige ambassadeur te Frankrijk" (nr. 17425)

01 Questions jointes de

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la fonction de directeur général adjoint Europe au département des Affaires étrangères à Bruxelles" (n° 17014)

- M. Joseph George au ministre de la Justice sur "l'ancien ambassadeur de Belgique à Paris" (n° 17061)

- M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation de l'ancien ambassadeur belge à Paris" (n° 17062)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le statut de M. Schmidt, ancien ambassadeur" (n° 17245)

- Mme Hilde Vautmans au ministre de la Justice sur "l'ancien ambassadeur en France" (n° 17425)

 

01.01  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, welkom in deze commissie.

 

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 25 november lazen wij in De Standaard dat voormalig ambassadeur Schmidt een veroordeling opliep.

 

Het verhaal gaat echter al een tijdje terug, want op 4 juli 2007 rolde in een Fortis-filiaal in Parijs een fax binnen met daarop de vervalste handtekening van Jan Grauls, directeur-generaal van de overheidsdienst Buitenlandse Zaken, met het verzoek om 75 000 euro te lenen aan de Belgische ambassade.

 

Op 17 augustus 2007 wordt de Belgische ambassadeur in Parijs, de heer Pierre-Dominique Schmidt, teruggeroepen naar Brussel en per KB geschorst, wegens onduidelijkheid rond zijn betrokkenheid in deze zaak.

 

Op 1 oktober 2007 werd hij terug toegevoegd aan de carrière hoofdbestuur als adjunct van de directeur-generaal Europa. Gelijktijdig evenwel gaat de heer Schmidt in ziekteverlof, en dat tot 30 maart 2008. Hij weigert in die periode tot twee maal toe zijn medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek door de controleartsen van Medex. Door het gebrek aan medische attesten kan de heer Schmidt uiteindelijk niet langer in betaald ziekteverlof blijven. Zodoende wordt hij ambtshalve op non-activiteit geplaatst van 29 augustus 2008 tot nader order, een periode waarin hij geen bezoldiging ontvangt.

 

Op sinterklaasdag 2008 wordt het attest van zijn ziekte afgeleverd en op 7 december 2008 gaat hij opnieuw in ziekteverlof, terug met bezoldiging, en dit tot 30 maart 2009. Normaal gezien liep de ziekteperiode op 30 maart dan ook af, maar de advocaat die hem verdedigde in Parijs zegt dat de man ziek is.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen aan u.

 

Ten eerste, wat is nu eigenlijk de status van de heer Schmidt op het departement Buitenlandse Zaken? Werd hij verlengd in ziekteverlof geplaatst? En zo ja, tot wanneer? Aan hoeveel medische onderzoeken door de controlearts is de heer Schmidt inmiddels onderworpen?

 

Ten tweede, wat is uw reactie op het feit dat de heer Schmidt op 26 mei 2008, in volle periode van ambtelijke non-activiteit – maar naar eigen zeggen ziek, weliswaar zonder bewijs daarvoor –, zich in Parijs bevond, doorreed bij het bevel van Parijse agenten om te stoppen toen hij een eenrichtingsstraat inreed, na een achtervolging klem werd gereden en dat in zijn auto cocaïne werd aangetroffen? Dat lijkt mij niet meteen het gedragspatroon van iemand die ziek is, of misschien juist wel.

 

Ten derde, wat is uw reactie op het feit dat de heer Schmidt pas op 17 oktober 2007 definitief de residentie van de ambassadeur in Parijs verlaten heeft, dus meer dan twee weken nadat zijn ziekteverlof inging? Misschien was het klimaat in Parijs soms geschikter voor de behandeling van zijn ziekte.

 

Ten vierde, wat is uw reactie op het feit dat sinds 1 oktober 2007 de functie van adjunct-directeur-generaal Europa niet meer ingevuld is? We zouden misschien een werklastmeting kunnen uitvoeren op de functie van de directeur-generaal Europa, die het nu al twee jaar zonder de onontbeerlijke functie – dat veronderstellen we toch – van zijn adjunct moet stellen.

 

Bestond die functie van adjunct-directeur-generaal Europa eigenlijk al voordien? Wat is uw reactie, mijnheer de minister, op het feit dat de heer Schmidt op 24 november bij verstek door de correctionele rechtbank van Parijs veroordeeld is tot 3 maanden cel met uitstel, 1 euro morele schadevergoeding aan de Staat, 200 euro boete en 500 euro schadevergoeding aan de burgerlijke partijen? Kan zo iemand nog een functie uitoefenen in het departement dat de vertegenwoordiging van ons land op de internationale scene moet organiseren, ook al is het vanuit een binnendienst?

 

Tot slot zou ik uw reactie willen vernemen op het feit dat de heer Schmidt zich tot op vandaag al meer dan twee jaar in ziekteverlof bevindt en er voorlopig geen beterschap in zicht is? Hoelang kan iemand eigenlijk in ziekteverlof blijven volgens de regelingen die gebruikelijk zijn in het departement?

 

Ik dank u bij voorbaat, mijnheer de minister, voor uw omstandig en duidelijk antwoord.

 

01.02  Joseph George (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'aborde ma première question.

 

Plusieurs quotidiens ont évoqué la condamnation prononcée par le tribunal correctionnel de Paris à charge de notre ancien ambassadeur de Belgique en France. Apparemment, cette condamnation est intervenue suite à des poursuites pour conduite sous l'emprise de stupéfiants et refus d'obtempérer. Selon les articles de presse, il s'agirait d'une peine de trois mois de prison avec sursis.

 

Monsieur le ministre, s'agit-il bien de la peine qui a été prononcée? Est-elle ou non définitive? Á votre connaissance, un appel en a-t-il été interjeté ou non?

 

L'État belge s'est constitué en partie civile pour atteinte à l'image et à la notoriété de l'État belge. Cette démarche est tout à fait particulière. Il a été fait droit à cette constitution. Avez-vous un autre dommage à réclamer à charge de l'intéressé?

 

J'ai été fort surpris de lire dans la presse que des propos auraient été tenus par l'intéressé ou par son avocat – peut-être à l'audience, je l'ignore – faisant état d'un complot à l'égard de l'intéressé en raison de son appartenance politique. Qu'en pensez-vous?

 

J'en viens à ma seconde question qui concerne les anciennes procédures. Le 20 novembre 2007, j'avais posé une question suite à la décision prise de rappeler notre ambassadeur en poste à Paris à la fin du mois d'août 2007.

 

Depuis lors, avez-vous des nouvelles de l'évolution de la procédure judiciaire et qu'en est-il de la procédure disciplinaire?

 

Sur le plan administratif, une décision avait été prise par le Conseil d'État dans le cadre de la procédure en suspension. Quelle est la situation de l'intéressé sur le plan administratif? La mesure suspendue a-t-elle été reprise ou non? Une procédure en annulation est-elle pendante?

 

01.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij aan bij de punctuele en omstandige vragen van de vorige sprekers. Niettemin wil ik ook even een andere klemtoon leggen.

 

Pierre-Dominique Schmidt, de voormalige ambassadeur van België in Frankrijk, werd op 24 november 2009 door de correctionele rechtbank in Parijs wegens het rijden onder invloed, het negeren van politiebevelen en het bezit van cocaïne tot drie maanden celstraf met uitstel veroordeeld. Volgens het agentschap Belga moest Schmidt aan het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken, dat zich burgerlijke partij had gesteld, wegens schade aan het imago en aan de reputatie van de Belgische Staat eveneens een symbolische euro schadevergoeding betalen.

 

Schmidt werd in het najaar van 2007 uit zijn functie van ambassadeur ontheven en naar Brussel teruggeroepen.

 

Mijnheer de minister, kunt u ons mededelen wat zijn huidige statuut is?

 

Worden wegens schade aan de reputatie van het land nog verdere stappen en juridische sancties overwogen?

 

01.04  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, wanneer iemand als vierde spreker in een debat aan de beurt komt, is nagenoeg alles al gezegd.

 

Iedereen kent de feiten. Mijn vragen gingen alleen over het volgende.

 

In Frankrijk is er een uitspraak geweest over feiten die van mei 2008 dateren.

 

Mijn vraag was ook en vooral aan uw collega van Justitie en minder aan de minister van Buitenlandse Zaken gericht. In België zijn er feiten die van vóór voornoemde datum dateren.

 

Mijn vraag was dus heel eenvoudig: Hoe ver staat het met dat dossier? Wanneer mogen wij de juridische afronding van het dossier verwachten?

 

Wanneer zal het dossier voor een Belgische rechter verschijnen?

 

 Ik noem niet specifiek de naam, omdat ik altijd enige reticentie heb om hier in het Parlement namen te noemen. In het Reglement staat trouwens dat vragen die specifiek een naam vermelden, onontvankelijk zijn. Ik wil de collega’s daar toch even opmerkzaam op maken. Ik heb gewoon gesproken over de voormalige ambassadeur in Frankrijk. Wij weten allen over wie het gaat. Niettemin zou ik aan de leden willen vragen om ter zake enige terughoudendheid te handhaven.

 

Ten tweede, mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, nu u hier aanwezig bent, zou ik aan u willen vragen welke stappen u zult ondernemen. Ik wil de zaak niet dramatiseren, maar door het gedrag van een iemand is er toch een knauw gegeven aan het goede imago dat ons diplomatenkorps in het buitenland, meer specifiek in Frankrijk, heeft.

 

Welke stappen zult u dus ondernemen om ons imago en het imago van ons diplomatenkorps in Frankrijk te beschermen tegen de impact van het bewuste incident?

 

01.05 Minister Steven Vanackere: Om te parafraseren wat collega Vautmans gezegd heeft, zult u begrijpen dat de toon van mijn antwoord geïnspireerd is door de absolute noodzaak om in een aangelegenheid waarin nog verdere procedures nodig kunnen zijn, geen uitspraken te doen die datgene als gevolg hebben wat men hier schijnt te willen vermijden. U hebt allemaal ervaring genoeg om dat in te zien. Het dossier moet nog worden afgerond en het zou niet passen om, gelet op het feit dat ik of personen die onder mijn gezag staan, misschien nog een rol te spelen hebben in bijvoorbeeld een disciplinair onderzoek, daar nu al te duidelijke oordelen over te vellen in commissie.

 

Ik hoop dat u begrip heeft voor de ietwat onderkoelde toon, maar dat betekent daarom niet dat ik niet meegeluisterd heb naar een aantal overwegingen met betrekking tot het imago van België en naar de suggesties om dat imago hoog te houden.

 

Er zijn een aantal punctuele vragen gesteld over de precieze positie van de betrokkene vandaag. Hij is uiteraard een statutair ambtenaar van de carrière Buitenlandse Dienst en hij is dat nog steeds. Als gevolg van een schorsingsarrest van de Raad van State dat betrekking had op de beslissing om de betrokkene terug te roepen, is er destijds een nieuw KB uitgevaardigd dat de betrokkene vanaf 1 oktober 2007 heeft ontheven uit zijn taken als ambassadeur van België in Parijs en dat hem vanaf die datum heeft toegevoegd aan het hoofdbestuur in Brussel, meer bepaald als adjunct van de directeur-generaal voor Europese zaken en Coördinatie. Het is een functie die de betrokkene nooit heeft opgenomen tot nu toe, omdat hij sinds 20 augustus 2007 zonder onderbreking met ziekteverlof is.

 

Sinds het begin van zijn ziekte werden herhaaldelijk stappen gezet en maatregelen genomen in het kader van de medische controle, die zich opdrong. Ten gevolge van de vaststelling dat de betrokkene een aantal keer zich aan de medische controle heeft onttrokken, is hij ambtshalve tot tweemaal toe op non-actief gezet, dat wil zeggen, met verlies van wedde tot gevolg. Een eerste keer was dat voor de periode in 2008 en daarna nog eens voor een periode in 2009, die nog steeds lopende is. Tegen die beslissingen heeft betrokkene telkens procedures bij de Raad van State opgestart.

 

De Raad van State heeft tot op heden nog geen uitspraak gedaan over zijn vraag tot vernietiging van het ministerieel besluit van 2008. Met betrekking tot de beslissing van 2009 heeft de Raad van State alvast zijn vraag verworpen. Eerstdaags moet de betrokkene zich opnieuw aanmelden voor een medische controle. Mocht hij dan een medisch attest krijgen, dan maakt hij opnieuw aanspraak op zijn wedde.

 

En ce qui concerne les faux en écriture, l’enquête judiciaire est toujours en cours, comme vous le savez. Le dossier est entre les mains du juge d’instruction à Bruxelles. La procédure disciplinaire concernant ces faits est donc suspendue en attendant un jugement au pénal.

 

En ce qui concerne les faits qui se sont déroulés à Paris au mois de mai 2008, la procédure judiciaire doit suivre son cours. Un jugement prononcé le 24 novembre par la 12e chambre du tribunal correctionnel de Paris a donné lieu à une condamnation. Mes services ont reçu le jugement seulement ce matin. Nous l’analysons et nous ne pouvons exclure un appel.

 

C’est aux personnes concernées et à leurs avocats de décider s’ils vont en appel. S’il y a appel, cela implique qu’il faut attendre la fin de la procédure judiciaire pour entamer une procédure disciplinaire.

 

Ik bevestig u inderdaad dat er een burgerlijke partijstelling door de Belgische Staat is geweest. Ook het feit dat men een tuchtprocedure heeft gestart geeft al voldoende aan dat men ook in hoofde van de Belgische overheid de overtuiging is toegedaan dat een aantal feiten, zeker wanneer die zouden worden bevestigd in gerechte, niet in overeenstemming te brengen is met wat men van een ambtenaar mag verwachten, het weze van de diplomatieke carrière of een andere ambtenaar. De hoge positie van de betrokkene, daarmee zult u met mij willen instemmen, maakt ook dat de standaarden des te nadrukkelijker gehandhaafd dienen te worden.

 

In antwoord op de vraag waarom de heer Schmidt zijn residentie pas op 17 oktober 2007 heeft verlaten, ruim twee weken nadat het ziekteverlof was ingegaan, wil ik even zeggen dat het gebruikelijk is dat een ambtenaar die zijn post voorgoed verlaat bij verplaatsing, voldoende tijd wordt gelaten om zijn verhuis in normale en goede omstandigheden te regelen. Ik denk, eerlijk gezegd, dat er geen goede reden was om aan die regel van beschaving afbreuk te doen.

 

Tenslotte nog over de functie. De directeur-generaal Europese zaken wordt sinds 2003 bijgestaan door een adjunct-directeur-generaal. Met het oog op het Belgisch voorzitterschap van volgend jaar werd destijds een tweede adjunct toegevoegd aan de directeur-generaal. Om een doelmatige voorbereiding van het voorzitterschap te vrijwaren is de afwezigheid van die tweede adjunct sinds 2007 zo goed als mogelijk opgevangen door in verhoogde mate beroep te doen op de aanwezige medewerkers van de directie-generaal.

 

01.06  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb begrip voor uw terughoudendheid inzake de gerechtelijke procedure. Ik heb daar ook geen problemen mee. Ik merk dat u desondanks toch vrij volledig hebt kunnen antwoorden op alle onderdelen van mijn vragen. In ieder geval, de overtredingen en misstappen van de voormalige ambassadeur in Parijs zijn zo flagrant dat de zaak wel dringend is. Ik hoop dat u in tegenstelling tot uw voorganger, de heer De Gucht die in deze commissie dikwijls werd ondervraagd over dit onderwerp en die nooit een antwoord heeft kunnen bieden op het probleem van de voormalige ambassadeur, dat wel zult kunnen.

 

01.07  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik heb u goed begrepen. Dank u voor uw antwoord.

 

01.08  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, u hebt een omstandig antwoord gegeven, maar op mijn vraag hebt u eigenlijk niet geantwoord.

 

Over de gerechtelijke procedure zegt u dat die lopende is. Ik neem aan dat we daar inderdaad geen tijdsspanne op kunnen zetten. Ik heb u echter gevraagd welke stappen u zou zetten voor, ten eerste, het imago van ons land in Frankrijk en, ten tweede, voor het imago van ons diplomatenkorps. Ik vind dat echt wel belangrijk. Ik heb heel veel respect voor het werk dat onze diplomaten doen. Daar is ook wel iets voor nodig, eerlijk gezegd. Het enige dat we nu uit deze zaak kunnen afleiden is dat het gerecht in Frankrijk sneller werkt dan in België. Dat is voor iedereen wel duidelijk.

 

01.09 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Vautmans, ik wil daar gerust op ingaan, maar ik denk eerlijk gezegd dat België heeft gedaan wat het in deze kon doen, met name de betrokkene terugroepen. In verband met de relaties met de Franse collega’s kan ik u geruststellen. Ik heb het genoegen gehad om en in de NAVO-raad en in de Europese Raad, zowel Algemene Zaken als Buitenlandse Zaken, zowel met Bernard Kouchner als zijn collega de staatssecretaris voor Europese Zaken, zeer intense en goede gesprekken te hebben gehad. Ik heb niet het gevoel gehad dat dit als een wolk boven de relaties tussen Frankrijk en België leeft. Het gaat over hetgeen inderdaad mag worden beschouwd als een spijtig incident. Men heeft in België op een correcte manier gereageerd door de betrokkene terug te roepen en voor het overige de procedure zij gang te laten gaan.

 

Als u mij vraagt wat ik verder ga doen, kan ik u zeggen dat het wachten is op het ogenblik waarop ik de disciplinaire procedure kan voortzetten. De collega’s, en ook de diplomaten die betrokken zijn, hebben best wel begrip voor het feit dat dit soort van incidenten nooit uit te sluiten valt. Het is natuurlijk bijzonder jammer als zoiets gebeurt, in termen van impact op het imago. Men heeft er echter niet veel baat bij om er geweldig zelf de aandacht op te trekken.

 

Het efficiënt afhandelen van hetgeen binnen de rechtmatige procedure mogelijk is, is de beste manier om zoveel mogelijk bij te dragen aan een positief imago, aan het voortzetten van het positief imago van de Belgische diplomatie in het algemeen en in het bijzonder ten aanzien van de Franse overheid.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Questions jointes de

- M. Patrick Moriau au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les positions homophobes prises dans les pays partenaires de la coopération au développement belge" (n° 17031)

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le projet de loi obligeant la délation de l'homosexualité en Ouganda" (n° 17152)

- Mme Hilde Vautmans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'incrimination de l'homosexualité en Afrique" (n° 17488)

- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la criminalisation de l'homosexualité en Ouganda" (n° 17513)

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Patrick Moriau aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de homofobe standpunten in de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking" (nr. 17031)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het wetsontwerp dat het verklikken van homoseksualiteit in Uganda verplichtend maakt" (nr. 17152)

- mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de strafbaarstelling van homoseksualiteit in Afrika" (nr. 17488)

- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de criminalisering van homoseksualiteit in Uganda" (nr. 17513)

 

02.01  Patrick Moriau (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le parlement ougandais est en train d'examiner une proposition de loi ("Proposition de loi Anti-Homosexualité 2009"), qui contient plusieurs mesures drastiques à l'égard des citoyens ougandais homosexuels, bisexuels et transgenres, ainsi que leurs parents, enseignants, entourage, propriétaires terriens, et toute organisation (non gouvernementale, représentation diplomatique étrangère, médecins, humanitaires) soutenant des personnes ou des causes LGBT.

 

Entre autres mesures draconiennes, le projet de loi vise à condamner les actes homosexuels par la prison à vie; condamner les actes homosexuels avec des mineurs, des personnes handicapées ou en étant séropositif, en le sachant ou non, à la peine de mort; condamner les parents qui ne dénoncent pas leurs enfants LGBT aux autorités à payer une amende de plus de 2 500 USD et/ou trois ans de prison; condamner les enseignants qui ne dénoncent pas leurs élèves LGBT aux autorités à payer une amende similaire et/ou de la prison à terme égal aux parents; punir les ONG, les donneurs internationaux, les médecins, les associations humanitaires et les représentations diplomatiques étrangères qui soutiennent les activités ou personnes homosexuelles, bisexuelles ou transgenres. Enfin, le projet de loi sera applicable à la fois à l'intérieur des territoires ougandais, mais également en dehors de l'Ouganda.

 

Monsieur le ministre, cela est totalement intolérable pour les LGBT de ce pays et leurs proches, comme d'ailleurs pour tout citoyen même hétérosexuel.

 

Premièrement, au-delà de cela, quid si cette loi était adoptée? Nos représentants diplomatiques, nos attachés de coopération, etc. devront-ils se soumettre à cette législation et ne pas prendre position en faveur des LGBT?

 

Et quid des ONG? Devront-elles également se soumettre? Cela va totalement à l'encontre d'une politique de coopération au développement.

 

Deuxièmement, avez-vous déjà fait part, vous ou le ministre de la Coopération au développement ou le premier ministre, de notre inquiétude quant à l'examen de ce projet de loi dans un de nos pays partenaires en termes de coopération? Si oui, pouvez-vous expliciter votre réaction? Si non, il me semble qu'il serait urgent, à tout le moins, que vous exprimiez officiellement notre très vive préoccupation à ce propos.

 

Troisièmement, de manière plus générale, le courant homophobe semble prendre de plus en plus d'ampleur en Afrique. Quelle est la situation au sein de nos pays partenaires à ce sujet? Je sais par exemple qu'au Sénégal, il devient de plus en plus virulent.

 

Quatrièmement, quelle est votre marge de manœuvre au-delà de la simple condamnation afin d'essayer de limiter de tels courants au sein de nos pays partenaires?

 

Bien évidemment, mon propos ne vise absolument pas à remettre en question notre coopération avec ces pays car cela ne ferait que punir les populations, mais il me semble qu'en tant que pourvoyeur de fonds, notre pays se doit d'intervenir dans ce débat.

 

02.02  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne reviendrai pas sur le contenu du projet de loi en question puisque M. Moriau l'a très bien fait.

 

On a déjà abordé en commission des Relations extérieures, avec le ministre de la Coopération au développement et le précédent ministre des Affaires étrangères, M. Leterme, la problématique de la repénalisation de l'homosexualité dans les pays africains. M. Michel avait d'ailleurs affirmé que s'il fallait aller un jour jusqu'à la sanction en termes d'aide au développement, il était prêt à le faire mais en concertation avec l'ensemble des partenaires européens.

 

En ce qui concerne plus spécifiquement l'Ouganda, ma question est de savoir si nous avons, par voie officielle, fait connaître notre désapprobation face à leur position. D'autres pays européens l'ont fait. Je pense à la Suède, à la France qui exprime "sa vive préoccupation face au projet de loi actuellement discuté par le parlement ougandais qui vise à renforcer la législation en vigueur incriminant l'homosexualité et qui prévoit dans certains cas la peine de mort" (déclaration faite au mois d'octobre 2009 par Bernard Valeron).

 

Je pense qu'il convient de réagir fortement aux prises de position des pays africains. Comme l'a dit M. Moriau, plusieurs pays semblent aller dans cette voie.

 

Quelles démarches comptez-vous entreprendre? En tant que nouveau ministre des Affaires étrangères, voilà des dossiers que vous pourriez marquer de votre empreinte

 

02.03  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb mij specifiek bij de ingediende vraag willen aansluiten omdat wij met de collega’s die vandaag in het debat tussenkomen, heel vaak het debat hebben gevoerd met uw voorgangers. Over alle partijgrenzen heen is er in deze commissie een grote bekommernis voor wat er op dit ogenblik in Afrika gaande is.

 

In 38 van de 53 Afrikaanse landen is er criminalisering van homoseksualiteit. Er zijn natuurlijk landen waarmee men meer of minder contacten heeft, maar bij landen waarmee men veel goede diplomatieke relaties heeft, moet men dat absoluut aankaarten. We voeren dat debat niet alleen met u, maar ook met de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

 

De uitspraak van Hilary Clinton heeft ons wel geholpen. Zij heeft op 30 november heel duidelijk verklaard dat wat haar betreft in landen waar de Verenigde Staten helpen om bijvoorbeeld aids te bestrijden en waar er sancties zijn voor homoseksualiteit, zij ervoor zou pleiten de hulp stop te zetten. Dat is het pleidooi dat ik ook altijd heb durven voeren. Ik weet wel dat het moeilijk is, maar we moeten absoluut de druk opvoeren en die landen tonen dat we dat niet accepteren.

 

Bovendien hebben ook Louis Michel en Karel De Gucht zich in Angola heel sterk uitgesproken tegen de evolutie die we momenteel zien in een aantal Afrikaanse landen. Collega’s hebben het over Uganda gehad en we hebben zelf met de parlementen heel sterk gereageerd tegen Burundi, waar we het helaas niet hebben kunnen tegenhouden. Als parlement moeten wij daar met de vriendschapsbanden, met de IPU’s, heel erg hard rond moeten werken, maar dat kan natuurlijk gemakkelijker via de regering of de minister wanneer wij diplomaten ter plaatse hebben.

 

Mijnheer de minister, wij moesten u als nieuwe minister van Buitenlandse Zaken hier vandaag deze bekommernis meedelen. Ik wil u heel specifiek vragen of u bereid bent de inspanningen van uw voorgangers voort te zetten en te ondersteunen. Zult u het diplomatenkorps oproepen verder te blijven ageren in die landen waar men verder gaat met de criminalisering en bestraffing van de holebi’s? Welke maatregelen plant u?

 

Ik denk dat we op Europees niveau moeten werken. Ik ben ervan overtuigd dat België als land het niet alleen kan oplossen. Vandaar mijn vraag of wij daar iets voor op Europees niveau kunnen plannen.

 

Ik moet mij excuseren en de vergadering verlaten. Ik zal het antwoord natuurlijk nalezen. Men heeft mijn aanwezigheid blijkbaar dringend nodig voor de bespreking van de beleidsnota van Landsverdediging. Ik zal het antwoord nalezen in het verslag of mijn collega’s zullen mij briefen.

 

02.04  Bruno Tuybens (sp.a): Op 14 oktober werd in het Oegandese parlement een wet voorgesteld die elke vorm van seksueel contact tussen personen van hetzelfde geslacht zwaar bestraft. Er bestaat reeds een wet in Uganda die homoseksualiteit bestraft met gevangenisstraffen tot 14 jaar, maar ook wat men noemt ernstige homoseksuele misdrijven zoals betrekkingen tussen minderjarigen of tussen personen met HIV-aids zouden nu de doodstraf tot gevolg hebben. Daarnaast wordt ook de zogenaamde ondersteuning van homoseksualiteit, zoals de publicatie van informatie en het verzamelen van fondsen, verboden. Bovendien geldt dat elke burger verplicht is om dergelijke “misdrijven” die hem of haar bekend zijn te melden aan de overheid. Dat gedeelte dient duidelijk ook om de werkzaamheden van lokale belangenorganisaties te fnuiken, bijvoorbeeld belangenorganisaties die bezig zijn met de bestrijding van HIV-aids in Uganda.

 

De Europese Commissie heeft reeds aangeduid dat de anti-homowet onaanvaardbaar is. Daar zijn al verschillende uitspraken over gedaan, waar ook al naar verwezen is. Het is duidelijk dat de criminalisering van homoseksualiteit in Uganda en de omliggende landen de internationale gemeenschap gelukkig niet onberoerd laat.

 

Naar aanleiding daarvan wil ik u vragen of België al contacten heeft gehad met de Oegandese autoriteiten daarover, via uzelf, een van uw voorgangers of een ambassadeur in ons land. Hoe verliepen deze contacten? Overweegt België al dan niet in EU-verband om sancties in te stellen tegen Uganda indien deze wet goedgekeurd wordt? U begrijpt dat wij ons daarover zorgen maken. Ook had ik graag van u geweten welke bilaterale verdragen ons land met Uganda gesloten heeft om op basis daarvan verdere stappen of activiteiten te ondernemen.

 

02.05  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, je souhaiterais tout d'abord répondre aux trois premières questions que M. Moriau m'a posées, avant de revenir, dans la synthèse, à sa quatrième question relative aux marges de manœuvre.

 

Nos propres représentants diplomatiques sont, bien entendu, soumis aux lois du pays où ils sont accrédités, mais ils jouissent de l'immunité diplomatique. Ces principes généraux s'appliqueront également si une quelconque proposition de loi était adoptée en Ouganda.

 

Nous sommes très préoccupés par l'examen de cette proposition de loi. D'ailleurs, les ambassades des principaux bailleurs à Kampala ont déjà fait part, à plusieurs reprises, de leurs inquiétudes à ce sujet aux autorités ougandaises lors de contacts bilatéraux à haut niveau, et elles continueront à le faire dans le futur.

 

L'Union européenne a entrepris une démarche auprès du ministre d'État ougandais pour les Affaires étrangères, qui a réagi en indiquant qu'il s'agissait d'une proposition de loi déposée par des parlementaires et non par le gouvernement et que celui-ci ne pouvait donc pas intervenir dans ce processus législatif. Cette remarque mérite d'être prise en compte.

 

Pour l'instant, les pays en question estiment qu'à ce stade, des démarches sont mieux indiquées que des déclarations publiques sur la question.

 

Monsieur Moriau, vous avez également raison de vous inquiéter des autres pays, car hormis l'Ouganda, le respect des personnes homosexuelles se détériore dans plusieurs autres pays africains, partenaires de la Coopération au développement belge. Ainsi, au Rwanda, le Code pénal a récemment été modifié pour, entre autres, renforcer les peines prévues pour les actes homosexuels. Au Burundi, le nouveau Code pénal pénalise également les relations homosexuelles. En RDC, l'homosexualité est réprimée sur la base des dispositions punissant les crimes contre les mœurs et les crimes contre la vie familiale. Au Sénégal, neuf homosexuels ont été condamnés à onze ans de prison, fin 2008. Chacun sait que l'Afrique du Sud constitue une exception, car le mariage homosexuel y est permis depuis 2007.

 

Dans ce tableau non exhaustif, il importe de signaler qu'en pratique, il y a peu de condamnations d'homosexuels sur la base de ces lois, à l'exception du Rwanda, où les poursuites sont plus fréquentes. Relativement peu d'ONG locales sont actives en matière de lutte contre la discrimination sur la base de l'orientation sexuelle, car cette pratique reste encore un grand tabou dans ces pays.

 

Mevrouw Vautmans vraagt mij om nog eens duidelijk te stellen dat ik, net zoals mijn voorgangers, de goedkeuring van wetten die homoseksualiteit strafbaar zouden stellen, zal blijven aanklagen. Tijdens bilaterale gesprekken zal ik niet nalaten die kwestie ter sprake te brengen.

 

De strijd tegen elke vorm van discriminatie, met inbegrip van die op basis van seksuele geaardheid, is zoals u weet voor ons land een prioritair aandachtspunt. België zal de rechten van homoseksuelen blijven bepleiten, zowel in internationale instellingen zoals de VN, als in het kader van de bilaterale betrekkingen. Mijn diensten volgen de situatie van homoseksuelen in derdelanden op de voet. Dat geldt in het bijzonder voor Afrika, waar ze zoals ik aangaf het slachtoffer zijn van een groot aantal vormen van discriminatie. Ik geef een voorbeeld, om te tonen dat dit niet alleen een verklaring is: ons land heeft die kwestie op de agenda van het Universeel Periodiek Onderzoek van Afrikaanse landen geplaatst. Het gaat hier om landen zoals Senegal en Burundi. Het onderzoek wordt gevoerd binnen de VN-raad voor de Rechten van de Mens in Genève.

 

Monsieur Moriau, il faut reconnaître qu'au regard de cette évolution, notre marge de manœuvre est limitée.

 

Cette problématique est abordée lors de démarches et de déclarations, mais aussi à l'occasion de dialogues politiques comme cela fut le cas lors de l'entretien bilatéral avec le président burundais, le 22 octobre dernier.

 

Tous nos postes diplomatiques dans les pays partenaires de la Coopération belge ont reçu l'instruction d'intégrer dans leur rapport sur les droits de l'homme des informations précises sur les discriminations fondées sur l'orientation sexuelle. Ces informations nous permettront de mieux suivre cette question dans ces pays et de poursuivre nos efforts en la matière.

 

Nog een laatste opmerking, in deze aangelegenheid handelt België in de eerste plaats in Europees verband. Ik denk dat het belangrijk is om dit te onderstrepen. De echte impact zal vooral tot stand komen als wij aandachtig toezien op de organisatie van een positie binnen de Europese Unie.

 

U weet dat bijzonder veel belang wordt gehecht aan de eerbiediging van het non-discriminatiebeginsel en aan de bevordering en de bescherming van de rechten van homoseksuelen. Bij de goedkeuring van wetten die homoseksualiteit strafbaar stellen, aarzelt de EU, en dus ook België, niet om ten aanzien van de autoriteiten demarches te ondernemen, zoals begin dit jaar in Burundi of onlangs nog in Uganda.

 

Met de autoriteiten van een aantal Afrikaanse landen brengt de EU deze kwestie eveneens ter sprake in het kader van de dialoog conform artikel 8 van de overeenkomst van Cotonou. De landen van de EU leggen eveneens verklaringen af in die zin en organiseren in het kader van de sensibiliseringsinspanningen side events in de multilaterale fora voor de rechten van de mens.

 

Mijnheer Tuybens, u hebt nog een bijkomende vraag gesteld over onze akkoorden. België heeft in 1982 een bilateraal luchtvaartakkoord met Uganda ondertekend. Het verdrag ter bescherming van investeringen dateert van 1 februari 2005. Het is ondertekend. In juli 2007 werd een verdrag ondertekend om de dubbele belasting te vermijden. De Oegandese regering bereidt de ratificatie daarvan nog voor.

 

Tot daar de inventaris van drie bilaterale akkoorden.

 

De voorzitter: Het woord is aan de heer Baeselen en de heer Tuybens. De heer Moriau en mevrouw Vautmans werden verwacht in een andere commissie. Het is niet uit gebrek aan interesse dat zij het antwoord niet hebben afgewacht en de commissie hebben verlaten.

 

02.06  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse mais je reste un peu sur ma faim! Vous me dites que le sujet est mis à l’agenda dans les contacts bilatéraux, que des limites existent. Je pense que nous devons être plus volontaires dans un tel dossier!

 

En tant que pays siégeant au sein de l’Organisation des Nations unies, on ne peut pas être un moteur des résolutions relatives à la décriminalisation de l’homosexualité – la Belgique l’est, et c’est très bien – et, en même temps, ne pas s’interroger sur des sanctions potentielles à appliquer sur le plan de la politique étrangère, mais aussi dans le cadre de la coopération au développement.

 

C’est le cas lorsqu’on est en contact avec des pays qui recriminalisent l’homosexualité. Je pense en particulier à des pays avec lesquels nous avons des liens dans le cadre de la coopération au développement. Je m’en réfère à une question qui concerne l’ensemble du gouvernement.

 

Selon moi, l’argument qui consiste à dire que, pour l'instant, le dossier se trouve au niveau du parlement et qu'il faut être prudent, n'est pas un bon argument. Par le passé, cela n’a pas fonctionné. Dans des pays où des projets de loi étaient en discussion au parlement et où on est intervenu trop tard, la loi a été votée.

 

L’argument qui consiste à dire que, dans les faits, les gens ne sont pas sanctionnés ne me convainc pas non plus. Dire que la loi ne sera pas appliquée ne peut pas être un argument. Il est inacceptable, et j’aimerais que cela soit dit par voie officielle et diplomatique, que des pays avec lesquels nous entretenons des contacts diplomatiques, y compris dans le cadre de la coopération au développement, posent des actes semblables.

 

Je souhaite que le gouvernement belge réagisse plus fermement par rapport à ce type de comportements. Je sais que le point est inscrit à l’agenda. Mais à un moment donné, il faudra passer de la parole aux actes!

 

02.07  Bruno Tuybens (sp.a): Als een lid van een regeringspartij zegt dat het niet goed genoeg is, wat kan ik daar dan nog aan toevoegen?

 

Ik wil pragmatisch blijven. Het is belangrijk dat u dit in uw bilaterale contacten, ver weg van de camera's, blijft herhalen. Ik ben heel verheugd om te horen dat het in de Universal Periodic Review van de landen in de Mensenrechtenraad wordt opgenomen. Dat is ontzettend belangrijk. Het is ook de plaats waarin zoiets moet worden besproken.

 

Collega Baeselen heeft gelijk wanneer hij het heeft over de parlementaire delegatie van Burundi die wij een half jaar geleden mochten ontvangen. Ik mis evenwel juridische argumentatie. De parlementsleden waren er bijvoorbeeld niet van op de hoogte dat Burundi het Internationale Verdrag voor Burgerlijke en Politieke rechten had geratificeerd. Die wet beoogt net het tegenovergestelde. Niets heeft Burundi overigens belet om die wet in te voeren, ondanks het feit dat een internationaal verdrag werd geratificeerd.

 

De regering moet in deze specifieke situatie goed over haar ontwikkelingssamenwerking nadenken. De heer Baeselen heeft het over alle bilaterale contacten, maar dan hebben we het al gauw over alle landen. Uiteraard vindt dergelijke criminalisering in heel veel landen plaats.

 

In de landen waar wij aan ontwikkelingssamenwerking doen, is het van belang dat de regering zich bezint over de mogelijkheid om binnen dat kader vooruitgang te boeken. Ik ben er eerlijk gezegd niet zeker van of dit wel het juiste kanaal is. Ontwikkelingssamenwerking wordt immers ten voordele van de bevolking gevoerd, en niet ten voordele van de regering. De bevolking moet daarvan niet het slachtoffer zijn. In ieder geval, dat er meer diplomatieke aandacht aan dit fenomeen mag worden besteed, is voor ons parlementairen wel duidelijk.

 

Ik hoop dat het verder gaat dan alleen maar lippendienst, zodat de contacten kunnen uitmonden in bilaterale verdragen en ontwikkelingssamenwerkingakkoorden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen en interpellatie van

- de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de financiering van de oorlog in Congo vanuit België" (nr. 17037)

- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het bloedgeld vanuit België voor Congolese conflictvoering" (nr. 17068)

- de heer Francis Van den Eynde tot de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de financiering van de oorlog in Congo vanuit België" (nr. 395)

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de escalerende toestand in Oost-Congo en de rol van de Monuc in dat geheel" (nr. 17240)

- mevrouw Marie Arena aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de financiering van de 'Forces Démocratiques de Libération du Rwanda'" (nr. 17467)

- heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het VN-rapport over de bewapening van de rebellengroepen in Congo" (nr. 17515)

- de heer Mark Verhaegen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de huidige situatie in de DR Congo en een recent, vertrouwelijk VN rapport" (nr. 17677)

03 Questions et interpellation jointes de

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le financement de la guerre au Congo depuis la Belgique" (n° 17037)

- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "'l'argent du sang' en provenance de Belgique qui alimente le conflit au Congo" (n° 17068)

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le financement de la guerre au Congo depuis la Belgique" (n° 395)

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'escalade de la situation dans l'Est du Congo et le rôle de la Monuc" (n° 17240)

- Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le financement des Forces Démocratiques de Libération du Rwanda" (n° 17467)

- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le rapport de l'ONU sur l'armement des groupes de rebelles au Congo" (n° 17515)

- M. Mark Verhaegen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation actuelle en RD du Congo et un récent rapport confidentiel de l'ONU" (n° 17677)

 

De voorzitter: Mevrouw Arena heeft zich laten verontschuldigen.

 

03.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag en mijn interpellatie handelen over hetzelfde ontwerp en als u het mij toestaat zal ik ze samen stellen, alzo winnen we tijd.

 

Mijnheer de minister, u bent nieuw in dit ambt, wat niemand u kan verwijten, anders zou u weten dat de situatie in Oost-Congo een van mijn stokpaardjes is. Ik klaag regelmatig aan dat het officiële Congolees leger, dat van de zogenaamde Democratische Republiek Congo — en ik beklemtoon het woord "zogenaamd" — zich misdraagt en verantwoordelijk is voor plunderingen, verkrachtingen en moorden. Het Congolees leger wordt nochtans door ons gesteund. Het is door ons getraind. Wij hebben daar een morele verantwoordelijkheid, ook al was het nooit de bedoeling om een leger van die aard op te bouwen, al is het resultaat er toch maar.

 

Nog niet zo lang geleden vernamen wij via een rapport van de Verenigde Naties dat niet alleen het Congolees leger dat zich misdraagt, door ons wordt gesteund, maar dat ook de rebellen en meer bepaald de zogenaamde Rwandese Hutu's vanuit België worden gesteund. Zij zouden handel in goud drijven door de formidabele ertsen die men daar vindt en zich daardoor kunnen verzekeren van de nodige bewapening om een oorlog te voeren. Volgens dat verslag zou dat via Europa en ook via België verlopen.

 

De Morgen heeft zelfs namen genoemd. Ik zal die niet herhalen, ook al is mevrouw Vautmans, de voedstermoeder van het Reglement in de Kamer, niet aanwezig. Ik moet eerlijk bekennen dat de aantijgingen in De Morgen mij niet voldoende lijken om iemand met de vinger te wijzen, te meer daar De Morgen toegeeft aan de klassieke neiging om overal de zwarte hand van Opus Dei te zien, die een zeer perverse rol zou spelen via een Vlaamse priester, ergens in Uganda. Dat doet mij te veel denken aan de thrillers van Jef Geeraerts om het ernstig te nemen.

 

Zij spreken ook van een federale politieman die betrokken zou zijn bij de steun aan de rebellen. Ik ga daar niet op aandringen, mijnheer de minister, tenzij u natuurlijk zelf informatie daarover heeft. Laten wij zeggen dat ik wel geloof in de grote lijnen, steun vanuit Europa en ook vanuit ons land, ook voor de rebellen. Dat is tragisch. Wij schreeuwen immers van de daken — en ik geloof dat wij dat menen — dat wij streven naar vrede in Oost-Congo en naar het beëindigen van die wrede oorlog. Dat woord is hier zeker niet te sterk. Toch wordt die oorlog voor een groot deel vanuit onze contreien gesteund.

 

Vandaar dat ik de regering wou vragen of er niet wat meer afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om voortaan geen enkele van die partijen in Oost-Congo te steunen. Ik hoorde daarstraks beweren dat wij bepaalde landen moeten boycotten omdat ze naar verluidt in homodiscriminerende wetgeving voorzien. Wanneer we te maken hebben met wantoestanden zoals in Oost-Congo mogen we er ten minste aan denken om heel serieuze druk uit te oefenen en zeker geen enkele steun te geven, aan geen van de partijen.

 

03.02  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er bereikte ons een nogal onrustwekkend rapport van de VN. Op 25 november bleek dat in België een aantal geldschieters van de FDLR verblijven. Dit is de rebellenbeweging die in Oost-Congo een oorlog voert tegen het regeringsleger en eigenlijk ook tegen de VN-macht MONUC. Zowel die rebellenbeweging als het Congolees regeringsleger trekken een spoor van seksueel geweld en terreur door Oost-Congo. Ze zijn onder andere verantwoordelijk voor de verkrachting van duizenden vrouwen.

 

De geldschieters konden door de experts van de VN geïdentificeerd worden aan de hand van interviews met de voormalige FDLR-strijders, maar ook door middel van bankuittreksels en gesprekslijsten van gsm’s en satelliettelefoons van de verdachten. Ons land zou blijkbaar meegewerkt hebben aan de tracering van die gesprekken. Over de doeltreffendheid van de militaire operatie KIMIA 2 en de steun van de MONUC is het rapport vernietigend. Bepaalde kranten hebben het rapport kunnen inkijken en citeren het als volgt: “de militaire operaties zijn er niet in geslaagd om het FDLR te neutraliseren en hebben de humanitaire crisis verscherpt.”

 

De vorige minister van buitenlandse zaken, uw partijgenoot Yves Leterme, heeft de operatie Kimia II altijd gesteund. Wij zijn daar toen al nogal kritisch over tussengekomen, omdat het toch niet de bedoeling kan zijn dat de VN een regeringsleger dat zich bezondigt aan misdaden tegen de mensheid, steunt.

 

Ik heb een aantal vragen bij dat nieuwsfeit. Hoe reageert u, mijnheer de minister, op het feit dat de geldschieters van die rebellenbeweging blijkbaar in ons land wonen en wat zal u ondernemen? Ik kan mij voorstellen dat u uiteraard niet alleen kunt optreden, deze situatie heeft ook betrekking op de bevoegdheden van uw collega’s van justitie en binnenlandse zaken. Heeft er al een coördinatie plaatsgevonden? Welke stappen zijn er reeds gezet? Blijkbaar zou een van de betrokkenen ook werkzaam zijn bij de Belgische Federale Politie. Hij zou een actieve fundraiser zijn voor de FDLR. Bestaat er daarover al duidelijkheid en zekerheid? Welke stappen worden er gezet?

 

Het volgende is meer van politieke aard, en meer exclusief voor u bedoeld, mijnheer de minister. Uit het rapport blijkt ook dat de buurlanden van Congo een zeer grote rol spelen in dit conflict. Nog maar eens wordt dat bevestigd. Uganda en Rwanda worden genoemd. Mijn vraag is dus welke diplomatieke stappen u zal zetten met betrekking tot die landen? Bent u bereid om de ambassadeurs van Rwanda en Uganda bij u te roepen en tot de orde te roepen?

 

Mijn volgende vraag, mijnheer de minister, is wat er nu zal gebeuren, nu de operatie Kimia II? Kimia II heeft de humanitaire crisis verergerd, zo stelt het rapport van de VN. Tot voor kort heeft de regering Kimia II altijd verdedigd. Blijft u, als nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, bij dat standpunt, of wilt u toch een aantal wijzigingen doorvoeren?

 

Tot slot, hoe reageert u op de groeiende invloed van het CNDP in de regio? Hebt u meer informatie over de steun van officieren van het regeringsleger aan de rebellen?

 

Noopt dit alles — dit rapport van de VN, toch een gezaghebbende bron — niet tot een strategiewijziging inzake Oost-Congo, inzake de MONUC en inzake de steun van de MONUC aan het Congolees regeringsleger?

 

03.03  Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, collega De Vriendt heeft de situatie al uitvoerig geschetst. Ik zal mij dus beperken tot een aantal aanvullende vragen.

 

Zoals collega De Vriendt duidelijk heeft aangetoond, is de toestand in Oost-Congo duidelijk aan het escaleren. Wat is uw standpunt inzake het statuut van de MONUC in dat gebied? Vindt u dat die missie vandaag nog uitvoert waarvoor zij eigenlijk bevoegd is? Wat zou er op termijn moeten gebeuren met de MONUC-troepen die in Oost-Congo aanwezig zijn?

 

Mijn volgende vraag gaat over de geldschieters. Zoals de heer De Vriendt al heeft aangetoond, wonen enkele geldschieters van het FDLR in België. In Duitsland zijn er al twee arrestaties verricht. Vindt u dat er in België soortgelijke acties moeten worden ondernomen? Op welke manier kan volgens u de financiering van het FDLR vanuit België drooggelegd worden?

 

Ten slotte, hebt u al diplomatiek overleg gepland met de autoriteiten in Congo, met als specifiek onderwerp het gedrag van het regeringsleger in Oost-Congo?

 

03.04  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het rapport van de VN wordt beschreven hoe rebellengroepen, voornamelijk het FDLR, worden bewapend en op welke uitgekiende netwerken zij beroep doen voor hun financiering. Publieke ambtenaren uit Afrikaanse buurlanden ondersteunen de rebellengroeperingen door hen te helpen met de smokkel van mineralen en waardevolle grondstoffen, in ruil voor wapens. Er is in de vragen van mijn collega’s al verwezen naar het netwerk van de FDLR, dat zich uitstrekt tot in Europa, onder meer tot in België.

 

Het project Kimia II is verworden tot een fiasco. Er zijn talloze meldingen van mensenrechtenschendingen. Zo is er onder meer sprake van een legerofficier die zijn troepen in de lucht laten schieten om vijandelijke rebellen te waarschuwen dat ze op komst zijn. Sommigen spreken van een schaduwleger binnen het nationale leger. De aanhangers van de CNDP blijven zich schuldig maken aan verkrachting, foltering, plundering, afpersing, gedwongen arbeid enzovoort.

 

De VN-vredesmissie die nu actief is in Congo, kost jaarlijks 1,3 miljard dollar en heeft tot doel een intern gewapend conflict te bestrijden dat klaarblijkelijk niemand wil zien eindigen. Er staan blijkbaar te veel belangen op het spel.

 

De voornaamste financieringsbron van de FDLR is de handel in kostbare mineralen, bloedgoud of bloeddiamanten genoemd. Zal door de internationale gemeenschap actie worden ondernomen om die handel definitief tot een einde te brengen?

 

Welke initiatieven staan er op til? Zal België daarin het voortouw nemen?

Welke stappen zal de Democratische Republiek Congo zelf ondernemen om de toestand tot een einde te brengen?

 

03.05  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de schrijnende problematiek is reeds aangehaald door de vorige collega’s.

 

Ik zou concreet willen wijzen op het rapport dat op 25 november jongstleden is bediscussieerd in de VN-Veiligheidsraad, waarin wordt beschreven hoe de FDLR, de Rwandese Huturebellen verantwoordelijk in Oost-Congo voor de terreur en de moordpartijen, zichzelf financiert. Het rapport zou aanwijzingen bevatten dat de militie van gevluchte Rwandese Hutu’s over een netwerk van aanhangers en donors beschikt dat ongeveer vijfentwintig landen omvat, inclusief de Verenigde Staten en enkele Europese landen.

 

In The Washington Post las ik dat de FDLR in Duitsland zeer belangrijke contactpersonen heeft. Zij regelen wapentransacties en maken aanzienlijke sommen over aan de bevelhebbers op het terrein via financiële instrumenten zoals Western Union. Het bewuste rapport stelt ook dat deze figuur erin slaagde om zeer grote bedragen, afkomstig van illegale handel in grondstoffen en mineralen uit Congo, te cumuleren op rekeningen in Duitsland.

 

Het meest schokkende element is echter de omstandigheden rond de gruwelijke moordpartij in het dorp Busurungi. The Washington Post en Human Rights getuigen dat er heel wat dorpsvrouwen werden verkracht en daarna door verschillende militieleden met machetes in stukken werden gehakt. Toen zou er ook telefonisch contact geweest zijn tussen de FDLR-bevelhebbers ter plaatse en de contactpersoon in Duitsland.

 

Het rapport bevat ook aanwijzingen dat het Congolees regeringsleger wapens en munitie aan de FDLR heeft doorgespeeld. Dat is uiteraard in strijd is met de VN-sancties en ondermijnt haar eigen operaties.

 

De auteurs van het document stellen ten slotte dat de operatie Kimia II, gericht tegen de rebellen in Oost-Congo, voor een groot deel heeft gefaald. Dat is al aangehaald door collega De Vriendt, alleen delen wij niet dezelfde politieke analyse.

 

Het is nog niet vermeld, mijnheer de minister, collega's, maar het is belangrijk te weten dat dit VN-rapport voorlopig niet publiek is. Blijkbaar kon enkel het internationale nieuwsagentschap AFP het inkijken. Dat is toch de bron waarop de internationale pers zich heeft gebaseerd, inclusief de Belgische media.

 

De humanitaire situatie in Oost-Congo is dramatisch. Dat is jammer genoeg niet nieuw. Dat werd ook in onze beleidsnota Ontwikkelingssamenwerking benadrukt. Sinds begin deze zomer verschijnen met een zekere regelmaat ook rapporten die melding maken van mensenrechtenschendingen op grote schaal, in Oost-Congo en in de bredere regio. De exacte inhoud van het rapport is niet of nog niet bekend.

 

De voorzitter: Collega, gelieve af te ronden.

 

03.06  Mark Verhaegen (CD&V): Een aantal elementen hebben blijkbaar betrekking op België zelf, vandaar de volgende eenvoudige vragen aan de minister.

 

Hebben de minister van Buitenlandse Zaken en de Belgische regering al inzage gehad in het vertrouwelijke VN-rapport van de financiering en de ondersteuning van de FDLR, een rebellengroep van gevluchte Hutu-Rwandezen actief in Oost-Congo?

 

Werd dit rapport aan de Belgische regering overgemaakt?

 

Indien de minister inzage heeft gehad, kan hij dan ook zijn conclusies en deze van de Belgische regering schetsen? Klopt de inhoud van dat rapport?

 

Kan de minister bevestigen, ontkennen of nuanceren dat het rapport ook melding maakt van FDLR-aanhangers in België?

 

Denkt de minister dat deze contactpersonen in België kunnen worden vervolgd, wanneer zou blijken dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan wapenhandel, het versluizen van winsten en dergelijke?

 

03.07 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, de vele vragen vergen een enigszins lang antwoord.

 

Het gaat hier over een rapport dat er kwam overeenkomstig de resolutie 18/57 van 22 december 2008 van de VN Veiligheidsraad, die zich situeert in het kader van het sanctieregime dat de VN heeft uitgevaardigd met betrekking tot Congo. Anders dan wat collega Verhaegen daarnet zei, moet ik u zeggen dat sinds 7 december het rapport publiek is geworden. De VN heeft vanaf 7 december het rapport officieel vrijgegeven en het kan worden geconsulteerd op de website van de VN Veiligheidsraad. Het is met andere woorden een publiek document geworden dat door iedereen geraadpleegd kan worden op het internet, maar het is reeds eerder gelekt naar de media, zoals velen onder jullie hebben gemeld.

 

Eerst en vooral moet nog eens benadrukt worden dat België in het algemeen een bijzonder groot belang hecht aan het werk van deze groep van experts, en ten tweede dat de Belgische instanties ook goed hebben samengewerkt met de experts om het rapport tot stand te laten komen. De berichten in de pers dat de groep van experts gewag maakt van een gebrekkige steun in verschillende landen met betrekking tot het opmaken van het dossier hebben geen betrekking op ons land. Tijdens de persconferentie die vorige maandag gehouden werd in New York hebben de experts trouwens alleen België expliciet vermeld voor zijn goede samenwerking.

 

In het rapport komen de experts tot een aantal belangrijke bevindingen, waarvan ik deze die het meest relevant lijken zal weergeven.

 

Eerst en vooral de experts aan dat de militaire operaties tegen de FDLR er niet in geslaagd zijn de politieke en militaire structuren van de organisatie te ontmantelen, en dat de FDLR kon blijven rekenen op aanzienlijke interne en externe steun. De groep onderzocht ook de exploitatie van natuurlijke rijkdommen in de Kivu’s en kwam tot de bevinding dat de FDLR nog steeds gefinancierd wordt via de handel in goud en cassiteriet, waarbij netwerken in Uganda, Burundi en de Verenigde Arabische Emiraten een belangrijke rol spelen.

 

Wat het CNDP betreft, stellen de experts in het rapport dat deze beweging, ondanks de integratie in het Congolese regeringsleger, nog altijd in het bezit is van zware wapens en er nog steeds inkomensgenererende activiteiten evenals parallelle lokale administraties op nahoudt. Militairen van het CNDP hebben ook hun ontplooiing in mineraalrijke zones te baat genomen om zich te verrijken.

 

Wat de levering van wapens aan de DRC betreft, concluderen de experts dat de notificatieplicht voor de wapenleveringen in het kader van het sanctieregime gebrekkig functioneert. Aldus zou er sprake zijn van irreguliere wapenleveringen vanuit Soedan en Noord-Korea.

 

De groep bericht verder ook nog over mensenrechtenschendingen gepleegd zowel door de FDLR als door de FARDC.

 

Wat de elementen betreft die ons land aanbelangen, er worden inderdaad een aantal Belgische onderdanen of in België verblijvende Rwandese personen vermeld in verband met contacten met of fondsenwerving voor de FDLR op het terrein. Er worden ook twee Belgische firma’s vermeld; de ene als zogenaamde ‘broker’ voor de levering van Chinese vrachtwagens aan de FARDC, de andere voor de aankoop van goud van dubieuze oorsprong. Dat rapport wordt momenteel besproken in het DRC-sanctiecomité, dat afhangt van de Veiligheidsraad. De Veiligheidsraad moet nu uiteraard eerst beslissen hoe het gevolg zal geven aan de aanbevelingen van haar eigen experts, zoals vervat in hoofdstuk 11 van het rapport.

 

België langs zijn kant zal in ieder geval zijn verantwoordelijkheid ten volle opnemen en het gepaste gevolg geven aan de conclusies van het rapport. Zoals dat trouwens vandaag al het geval is, zal mijn departement alle relevante informatie vervat in het rapport aan de verschillende bevoegde instanties overmaken, met het oog op de gepaste opvolging. Men zal nagaan welke specifieke gevolgen moeten worden gegeven aan de aantijgingen van het rapport. Gezien het rapport aanwijzingen bevat dat Belgische bedrijven, Belgische onderdanen of personen die in ons land verblijven zich schuldig zouden hebben gemaakt aan activiteiten die een overtreding vormen van het geldende VN-sanctieregime, moet uiteraard die informatie formeel overgemaakt worden aan het Federaal Parket. Aan die instantie komt het toe om de gepaste actie te ondernemen, indien dat nodig zou zijn. Ik zie er dus ook op toe dat zulks gebeurt. We hopen uiteraard dat ook de andere betrokken landen de conclusies van dat rapport ernstig zullen nemen en net als wij de gepaste gevolgen eraan zullen geven.

 

Wat de betrokkenheid van de landen uit de regio betreft, en de steun aan de FDLR, zal België het niet nalaten om samen met haar andere partners van de internationale gemeenschap de relevante bevindingen in het rapport aan te kaarten met de betrokken autoriteiten. Velen onder u hebben daar naar mijn mening terecht op aangedrongen. Voor Burundi gebeurde dat reeds voor de publicatie van het rapport, in de politieke dialoog tussen de Europese Unie en Burundi in het kader van artikel 8 van het Cotonou-Akkoord. Daarbij werd aan de Burundese autoriteiten gevraagd om het rapport ernstig te nemen en er de nodige gevolgen aan te geven. Burundi liet aan de hand van een tegenrapport weten dat ze in detail zouden aantonen welke maatregelen er werden genomen tegen de zogenaamde "forces négatives" in Oost-Congo. We hebben dat rapport nog niet gekregen.

 

Zoals ik reeds aangaf plaats de groep van experts een reeks kanttekeningen bij de resultaten van de militaire operatie Kimia II. Mijnheer De Vriendt, u zegt dat het vernietigend is, maar naar mijn mening is het iets genuanceerder dan dat. Het oordeel van de groep wijkt inderdaad af van het oordeel van MONUC en het departement voor Vredesoperaties in New York. Volgens hen heeft de vredesoperatie wel degelijk belangrijke resultaten opgeleverd. De Belgische positie in die aangelegenheid is de volgende. Wij zijn ervan overtuigd dat de steun van MONUC aan de FARDC-acties een zekere garantie biedt om de humanitaire gevolgen van de operaties te beperken. Die visie wordt niet alleen gedeeld door de meeste leden van de internationale gemeenschap, ook het panel van experts van de VN zelf stelt dat ondanks de vele problemen, de steun van MONUC aan Kimia II moet worden voortgezet om erger te voorkomen.

 

Mijnheer De Vriendt, ten aanzien van uw kwalificatie vernietigend wens ik ook nadruk te leggen op het feit dat in hetzelfde rapport wordt gezegd dat de steun van MONUC aan Kimia II wordt voortgezet om erger te voorkomen. Het is wel juist dat de groep suggereert de modaliteiten van de operationele steun te herdenken. De groep hecht ook belang aan het uitwerken van een gemeenschappelijke en coherente strategie door de lidstaten van de VN om te vermijden dat de FDLR steun kan genieten vanuit het grondgebied van die landen.

 

De expertengroep vraagt dus niet de onmiddellijke stopzetting van de ondersteuning van de militaire operaties. Dat lijkt ons een belangrijk gegeven. Een echte stopzetting van de steun zou net zo goed als een overwinning door de FDLR kunnen worden geïnterpreteerd en zou hen kunnen toelaten op adem te komen en zich te reorganiseren. Het lijkt ons van belang dat de elementen die door de experts werden aangevoerd in rekenschap worden genomen bij de vernieuwing van het mandaat van MONUC dat op 31 december afloopt, met inbegrip van hun vragen over de operationalisering en het herdenken van sommige zaken. Wij zullen ongetwijfeld daarover nog van gedachten wisselen.

 

Met betrekking tot de rol van MONUC pleit België, naar aanleiding van de consultaties binnen de Veiligheidsraad, de komende weken voor een stroomlijning van het huidige mandaat rond een beperkter aantal kerntaken, met de bescherming van burgers als absolute prioriteit. Ons land is voorstander van een systematischer benadering van de condities van de ondersteuning van FARDC-operaties door MONUC, met verwijzing naar het zero-tolerancebeleid van de DRC-autoriteiten.

 

In die zin moet MONUC haar deelname aan operaties beëindigen telkens zij over geloofwaardige informatie zou beschikken over grove mensenrechtenschendingen begaan door het FARDC. Om de humanitaire gevolgen maximaal te beperken, pleit ons land ook voor een grotere betrokkenheid van MONUC bij de planning van de FARDC-operaties. Ons land pleit ook voor een betere link van het MONUC-mandaat naar de recent aangenomen resolutie 1888 inzake seksueel geweld.

 

De Belgische standpunten, zoals ik ze hier heb samengevat, worden ruimschoots gedeeld door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, zoals blijkt uit het dertigste rapport over MONUC, dat de komende dagen zal worden voorgelegd aan de Veiligheidsraad. Het rapport bevat onder meer aanbevelingen om de taken van MONUC te concentreren op een reeks kerntaken, met als hoofdprioriteit de bescherming van de lokale bevolking, naast de voortzetting van de steun aan de FARDC, maar dan op conditionele basis en via meer gerichte militaire acties tegen de FDLR, het ondersteunen van de uitbreiding van het staatsgezag over het grondgebied, de steun aan de Security Sector Reform en de ontwapening waarbij MONUC een meer leidende rol zou moeten spelen op het vlak van de SSR, de bescherming van kinderen in conflictgebieden, inclusief de bevrijding van kindsoldaten, het helpen uitvoeren van de vredesakkoorden tussen de regering en de gewapende groepen, het bijstaan van de regering in het organiseren van lokale verkiezingen, en ten slotte, het bijstaan van de regeringen van de landen in de regio in het uitwerken van een goed nabuurschapsbeleid.

 

Dat zijn, opgesomd, de kerntaken zoals die in het rapport van de secretaris-generaal aan bod zullen komen.

 

Ik rond af, mijnheer de voorzitter. Wat nu ten slotte uw vraag betreft, aangaande het CNDP. Ik kan u bevestigen dat de situatie van zeer nabij wordt gevolgd. Ik weet niet of ik in mijn schriftelijke voorbereiding een adequaat antwoord heb gegeven op de vele vragen inzake opvolging en bilaterale contacten. Dat is eigenlijk een growing concern. Het is niet zo dat dit rapport nu ineens de aanleiding vormt om ons eens over die situatie te buigen. U mag niet vergeten dat dit eigenlijk een aangelegenheid is, met groot respect voor de belangrijke waarde van het rapport, waarmee wij al langer dan gisteren bezig zijn op zowel diplomatiek niveau als in onze contacten.

 

De situatie inzake het CNDP wordt van nabij gevolgd. Zoals ik u aangaf, stelt de VN expertgroep dat het CNDP van haar integratie in de FARDC gebruik heeft gemaakt om haar invloed op het terrein uit te breiden. Wij kunnen bevestigen dat er meningsverschillen zijn onder de geïntegreerde ex-rebellen van het CNDP. De laatste berichten die ik uit Kinshasa ontving, maken gewag van desertie van ex-CNDP-eenheden uit het Congolese leger, die loyaal zijn aan Bosco Ntaganda. Dit zou te maken hebben met een hernieuwde druk om de betrokkene, die wordt gezocht door het Internationaal Strafhof, aan te houden in combinatie met een zekere frustratie van het CNDP over nog niet ingeloste beloften door Kinshasa.

 

Het blijkt dat Kinshasa het risico van desintegratie van de FARDC ernstig neemt. In die zin zal de regering op 10 en 12 december een vergadering bijeenroepen van het nationaal opvolgingscomité van de vredesakkoorden van Igusi. Het gaat hier om de akkoorden waarmee de laatste Congolese rebellen het einde van hun strijd en integratie in het leger hebben aanvaard. De bedoeling van dit Comité de Suivi National bestaat erin de verzuchtingen van de ex-rebellen – ongeacht of ze nu ex-CNDP of ex-Mai Mai zijn – aan te kaarten en vooral naar oplossingen te zoeken. Een van de gevoeligste problemen daarbij schijnt de erkenning te zijn van de militaire graden.

 

Tot zover, mijnheer de voorzitter, een relatief uitvoerig antwoord voor een thema dat deze commissie volgens mij na aan het hart ligt. Het feit dat er zoveel vragen waren, verklaart ongetwijfeld ook waarom ik zo uitvoerig diende te antwoorden.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, u bent inderdaad vrij volledig geweest, maar ik ben ervan overtuigd dat een aantal leden nog een repliek hebben op uw uiteenzetting.

 

03.08  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou u, ten eerste, willen bedanken voor uw inderdaad heel uitgebreide en heel gedetailleerde antwoord.

 

Ik verheug er mij over dat de informatie uit het rapport van de Verenigde Naties naar de parketten zal worden gestuurd. Dat is een punt waarvoor ik had gepleit. Ik verwijt dit de minister niet, maar het parket moet ook nog werk maken van het rapport. Dat is één zaak, wat voor mij al een reden is om via een motie op actie van het parket aan te dringen.

 

Ten tweede, ik heb veel minder gehoord over de steun – hoe ze ook kan worden genoemd – die wij aan de FARDC geven, zijnde het officiële, Congolese leger, dat zich toch ook serieus misdraagt. De gewone burger in Oost-Congo kan het weinig schelen of zijn dorp door een of andere, door Rwanda of een ander, Afrikaans land gesteunde rebellengroep dan wel door het Congolese leger wordt bezet. De resultaten voor voornoemde burgers zijn ongeveer dezelfde.

 

Daarom zal ik ervoor blijven pleiten om vanuit ons land – niet vanuit de Verenigde Naties, want de MONUC is een heel andere zaak; daarop hebt u ook heel uitgebreid geantwoord – geen enkele steun meer te verlenen aan een van de strijdende partijen in Congo.

 

03.09  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw inderdaad uitgebreide antwoord.

 

Ik ben deels gerustgesteld, omdat u toch een aanzet hebt gegeven tot het opnemen van een coördinerende rol door België in het dossier van de financiering van de FDLR. Ik hoop dat de coördinatie effectief wordt voortgezet. Ik hoop ook dat de regering op een goede manier kan optreden.

 

Het VN-rapport schrijft twee zaken. Het schrijft dat de humanitaire crisis in Oost-Congo door Kimia II is verscherpt. Het schrijft ook dat Kimia II er niet in is geslaagd de situatie in Oost-Congo militair te stabiliseren.

 

Het etiket “vernietigend” is hier dus enigszins van toepassing. Op beide vlakken, zowel op humanitair als op militair vlak, wordt immers aangetoond dat Kimia II negatief werkt of een heel nefaste impact heeft.

 

Mijnheer de minister, u verwijst naar het zero-tolerancebeleid dat door de Congolese autoriteiten wordt aangekondigd. Sta mij toe uw uitspraak met een korreltje zout te nemen. Indien het van een zero-tolerancebeleid van de Congolese regering ten aanzien van de rotte appels in het Congolese regeringsleger, die zich aan mensenrechtenschendingen en verkrachtingen bezondigen, moet afhangen om een einde te maken aan dergelijke praktijken, zijn wij nog ver van huis.

 

Ik blijf dus bij mijn centrale stelling, namelijk dat de MONUC veel beter tot een neutrale VN-beschermingsmacht zonder al te veel betrokkenheid bij de strijdende partijen zou uitgroeien, die ter plaats humanitair intervenieert, met als eerste, primordiale taak de bescherming van de burgerbevolking.

 

U weet net zo goed als ik dat de MONUC met logistieke problemen kampt. De aanvoer van manschappen en materiaal verloopt moeizaam. België kan ter zake een rol spelen, zij het misschien niet zo zeer bij de aanvoer van manschappen. Voornoemde aanvoer ligt immers delicaat, vermits het om een ex-kolonie gaat. België kan zeker in de logistieke ondersteuning een rol spelen.

 

Ik wil afronden met het weergeven van een gevoel van ontgoocheling. Uw regering kiest er immers voor – wij hebben net de beleidsnota-De Crem besproken – om de militaire inspanningen in Afghanistan op te trekken en om het commando over de operatie-Atalanta over te nemen. Nochtans zijn humanitaire operaties ons inziens veel belangrijker.

 

Een humanitaire operatie in Congo is echt wel nodig. Het conflict sleept ginds al jaren aan. De humanitaire situatie is er dramatisch. Blijkbaar slaagt de internationale gemeenschap er niet in om in Congo op een ernstige manier humanitair op te treden.

 

03.10  Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de lofbetuigingen van de voorgangers voor uw omstandig en gedetailleerd antwoord ad rem. Ik blijf nog wel op een puntje op mijn honger en weet niet of dat nu kan worden behandeld. Hoe komt het dat Duitsland er al wel in is geslaagd om twee arrestaties te verrichten? Hadden zij eerder andere informatie en huppelen wij wat achterop? Blijkbaar zijn er daar al wel twee arrestaties in dat dossier gebeurd.

 

03.11  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik zou daar nog een vraag aan willen toevoegen om niet in herhaling te vallen van de respons die vorige sprekers al hebben gegeven.

 

U gaf aan dat Belgische bedrijven betrokken zijn bij de handel van diamanten met dubieuze oorsprong. U zegt dat het moet worden overgemaakt aan het parket. Een specifieke vraag: waarom is dit tot nu toe nog niet gebeurd? Is het dossier nog niet volledig rond? Waarom heeft ons land dit nog niet aan het parket voorgelegd?

 

03.12  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij daarbij aan en dank de minister voor het uitvoerige en duidelijke antwoord en voor de aangegane engagementen. We zullen met aandacht het VN-rapport raadplegen, dat nu blijkbaar openbaar is.

 

Ondertussen herhalen we de oproep die onze fractievoorzitter aan de nieuwe regering heeft gedaan, om met aandrang te vragen naar diplomatieke en politieke actie in Congo en de regio van de Grote Meren. Dat is belangrijk. Wij merken dat er vandaag al concrete stappen in deze richting worden gezet en we hopen dat deze lijn wordt doorgetrokken. Wij zijn er ook van overtuigd dat de humanitaire hulp het belangrijkste is en primordiaal voor ons land.

 

03.13 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, even een tussenkomst, niet om het debat te verlengen, want ik heb goed geluisterd naar een aantal overwegingen van meer strategische aard, maar om te reageren op een tweetal punctuele vragen.

 

Mijnheer Jambon, zonder heel veel details te geven, mag ik u laten voelen dat de snelheid in Duitsland waar een aantal elementen al langer bekend was, ook een indicatie mag zijn van de ernst van de feiten door degenen die een link hebben met Duitsland, in vergelijking met andere landen. Dat mag de indicatie zijn van de reden waarom men daar al wat sneller tot stappen is overgegaan. U begrijpt mij.

 

Wat het overmaken aan het parket betreft: het is nu een publiek document. Wij zullen daar op toezien. Uiteindelijk ben ik geen minister van Justitie, maar van Buitenlandse Zaken. Zou het zo zijn dat men daar nog niet het nodige rond heeft gedaan – het is een publiek document geworden sinds maandag – dan zullen wij er op toezien dat het parket in het bezit daarvan wordt gesteld.

 

03.14  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik weet niet in hoeverre de minister en de FOD van Justitie over alle documenten die op internet verschijnen op de hoogte geraken, maar ik wil de suggestie doen dat de FOD Buitenlandse Zaken hier effectief een initiatief neemt. Als de minister zegt dat hij daartoe zelf het initiatief zal nemen, heb ik daar geen moeite mee.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Alexandra Colen en door de heer Francis Van den Eynde en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Francis Van den Eynde

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen,

dringt er bij de minister van Buitenlandse Zaken op aan dat de nodige maatregelen zouden worden genomen opdat vanuit België geen enkele steun nog verleend zou worden aan de partijen die in Congo oorlog voeren."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Alexandra Colen et par M. Francis Van den Eynde et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Francis Van den Eynde

et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles,

demande au ministre des Affaires étrangères de prendre les mesures utiles pour que la Belgique n’octroie plus aucun soutien aux parties en guerre au Congo."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Mark Verhaegen.

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. Mark Verhaegen.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

04 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'exécution de Tibétains et la situation quant aux négociations relatives à une autonomie accrue du Tibet" (n° 17118)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'exécution de deux Tibétains à Lhassa le 20 octobre 2009" (n° 17570)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de terechtstelling van Tibetanen en de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over een grotere autonomie voor Tibet" (nr. 17118)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de terechtstelling op 20 oktober 2009 van twee Tibetanen te Lhasa" (nr. 17570)

 

04.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, nous sommes plusieurs à nous préoccuper de la situation au Tibet. Le parlement a d'ailleurs adopté une proposition de résolution sur la question des droits de l'homme là-bas.

 

Le 29 octobre dernier, la Chine confirmait malheureusement l'exécution de deux Tibétains pour leur rôle supposé dans les émeutes au Tibet l'an dernier. Il s'agit des premières exécutions connues en réaction aux émeutes qui avaient eu lieu en mars 2008, avant l'organisation des Jeux Olympiques par la Chine.

 

Je sais que le Parlement européen a déjà réagi au moyen d'une résolution adoptée récemment. Monsieur le ministre, comment envisagez-vous de réagir en tant que ministre belge des Affaires étrangères? La Belgique a-t-elle réagi ou condamné officiellement à ces exécutions?

 

Le ministre chinois des Affaires étrangères avait déclaré que les deux hommes avaient eu droit à un premier procès et à un second en appel et que les sentences avaient été ratifiées par la Cour populaire suprême.

 

Quelles actions compte-t-elle entreprendre la Belgique dans le cadre de la présidence belge de l'Union européenne, occasion dont il faudra profiter pour aborder avec la Chine certains dossiers politiques? Un sommet Union européenne-Chine s'est tenu dernièrement. Ces questions y ont-elles été traitées?

 

Enfin, où en est le dialogue entre les autorités chinoises et les représentants tibétains?

 

04.02  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, mes questions rejoignent très largement celles de mon collègue Xavier Baeselen.

 

Nous avons appris avec tristesse l'exécution de ces deux Tibétains, MM. Lobsang Gyaltsen et Loyak, pour leur supposée participation lors des événements de mars 2008.

 

Monsieur le ministre, quelle a été la réaction du gouvernement belge? Des démarches particulières sont-elles envisagées? Je sais qu'une déclaration de l'Union européenne a condamné ces exécutions.

 

Avez-vous connaissance d'autres exécutions ou d'autres violations graves des droits de l'homme? Où en est le dialogue politique avec la Chine sur ces questions et sur la situation au Tibet? Ces questions ont-elles été abordées lors du récent sommet Union européenne-Chine?

 

On sait que le gouvernement belge accorde beaucoup d'importance à ses relations avec l'Asie. Je pense en particulier au sommet Union européenne-Asie qui se déroulera durant la présidence belge. Selon moi, il serait primordial que notre pays fasse en sorte que ces questions soient traitées le plus rapidement possible pour assurer le succès de cette rencontre.

 

04.03  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je vous remercie pour vos questions relatives à l'exécution de deux Tibétains à Lhassa le 20 octobre 2009.

 

Comme vous, je suis particulièrement préoccupé ainsi que mes collègues européens par la confirmation par les autorités chinoises des condamnations à mort des Tibétains ayant participé aux émeutes de mars 2008 à Lhassa.

 

Après ces émeutes, le tribunal intermédiaire du peuple de Lhassa avait prononcé plusieurs peines de mort. Sur base de son opposition de principe à la peine capitale, l'Union européenne avait, le 8 mai 2009, effectué une démarche auprès des autorités chinoises pour demander que la peine de mort, prononcée à l'encontre de plusieurs Tibétains dont MM. Lobsang Gyaltsen et Loyak, soit commuée en détention à perpétuité.

 

Suite à l'exécution de ces deux Tibétains, le 20 octobre à Lhassa, la présidence suédoise de l'Union européenne a remis le 29 octobre, au nom de l'Union, une note de protestation aux autorités chinoises dans laquelle ces exécutions sont condamnées.

 

L'Union européenne a également exprimé sa préoccupation quant aux circonstances dans lesquelles les procès ont eu lieu. Il a été fait observer aux autorités chinoises que les normes minimales admises au niveau international quant à l'inclusion de mesures visant à garantir un procès équitable et une représentation adéquate devraient être respectées.

 

L'Union européenne attache une grande importance à la situation des droits de l'homme en Chine. Depuis 1995, elle entretient un dialogue biannuel sur les droits de l'homme avec ce pays.

 

Le dernier dialogue a eu lieu le 20 novembre 2009 en Chine. Dans ce contexte, la Chine a fait état de son mécontentement suite à la note de protestation de la présidence suédoise. Cependant, l'Union européenne a soulevé à nouveau la question de l'application de la peine de mort, ainsi que du manque de transparence entourant nombre d'arrestations et de condamnations judiciaires suite aux émeutes à Lhassa.

 

04.04  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je me réjouis que la réaction de l'Union européenne soit forte. J'ajoute que nous avons intérêt à parler d'une seule voix au nom de l'Union européenne. Nous devons continuer dans nos contacts avec la Chine à reposer systématiquement la question et à protester quand c'est nécessaire, même si cela irrite les autorités chinoises, et même si cela se passe autour d'une tasse de thé.

 

04.05  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, une initiative particulière de la Belgique aurait surtout beaucoup de chances d'avoir des conséquences de division à l'intérieur de l'Union européenne.

 

Cela dit, je compte sur vous pour maintenir la vigilance et la pression que nous pouvons exercer dans le cadre de l'Union européenne sur ce type de dossier. D'autres condamnations (voire des exécutions) très lourdes sont en cours. Il faudrait donner le signal à la Chine que nous n'accepterons pas indéfiniment de telles pratiques et que l'attention et la vigilance de l'opinion européenne sont extrêmement fortes à ce sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Nous en venons à présent à la question n° 17147 de M. Baeselen.

 

04.06  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, cette question ayant été jointe au débat sur le Congo, je propose de la transformer en question écrite si le ministre a préparé une réponse. Cela évitera de refaire ici un débat qui a en partie déjà eu lieu.

 

Le président: Excellente suggestion, monsieur Baeselen! Il en sera ainsi.

 

05 Question de M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'aide financière de la Belgique pour les élections burundaises" (n° 17149)

05 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de financiële hulp van België voor de verkiezingen in Burundi" (nr. 17149)

 

05.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, lors de la visite du président burundais, la Belgique s'est engagée à verser deux millions d'euros pour financer les élections générales qui auront lieu l'an prochain au Burundi.

 

Nous avons parlé, il y a quelques minutes, de cette fameuse loi promulguant la criminalisation de l'homosexualité. Je m'étonne quelque peu de cet engagement de la Belgique lorsqu'on sait que cette loi a été votée au Burundi. Même si elle n'est pas appliquée sur le terrain, il convient de protester formellement.

 

Les autorités burundaises se justifient en laissant entendre que ce nouvel article du Code pénal ne connaîtrait pas d'application. Je plaide, pour ma part, pour que l'on envisage toutes les pressions politiques et diplomatiques par rapport à ce dossier. Cette demande d'aide financière à la Belgique pour l'organisation des élections peut être une occasion d'intervenir de manière active dans ce dossier.

 

Monsieur le ministre, même si je sais que la décision a été prise par votre prédécesseur, il s'agit d'une demande très claire des autorités burundaises à la Belgique.

 

Dans le cadre de cette aide, a-t-on évoqué officiellement la question de la décriminalisation de l'homosexualité au Burundi? A-t-on conditionné l'aide financière à une réaction des autorités burundaises? Cela a-t-il fait l'objet de débats et d'échanges?

 

05.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur Baeselen, le Burundi est en passe de sortir définitivement d'une guerre civile qui a débuté il y a plus de quinze ans, puisque le dernier mouvement rebelle, le palipehutu-FNL n'a déposé les armes et s'est transformé en parti politique que début 2009. Parallèlement, le pays entre dans une autre phase critique, la préparation des élections générales de 2010. Dans le contexte socio-économique actuel et compte tenu de la présence de nombreuses armes légères parmi la population, le risque de violence armée ne peut être exclu si les élections venaient à être faussées.

 

C'est dire combien la vigilance et l'appui de la communauté internationale dans les phases pré- et post-électorales sont essentiels pour le renforcement de la démocratie et de la stabilité au Burundi. La situation des droits de l'homme doit bien sûr être améliorée; nous le répétons à chacun de nos entretiens avec les autorités burundaises comme je vais l'illustrer à l'instant mais cela ne peut nous empêcher d'accompagner un processus électoral dont l'enjeu est très important. Il faut donc mesurer l'importance de l'un et de l'autre.

 

La question de la pénalisation de l'homosexualité fait partie de ces questions qui seront systématiquement abordées tant que la situation ne changera pas. Je peux confirmer que le premier ministre Herman Van Rompuy, en a parlé avec le président Nkurunziza le 22 octobre dernier lors d'une visite officielle de ce dernier en Belgique. Mon département est également très fréquemment en contact avec les autorités burundaises au sujet du processus électoral et du dialogue entre les formations politiques. La Belgique assurant depuis le 1er juillet 2009 la présidence locale de l'Union européenne, notre ambassade est bien placée pour faire passer ce type de message.

 

Je peux également confirmer que la préparation des élections est bien engagée à ce stade. Une commission électorale nationale indépendante (CENI) a été mise en place dès le mois de mai 2009 et elle dispose de garanties d'indépendance, d'un capital de confiance élevé et d'une expertise apparemment solide. Un forum permanent de dialogue entre partis politiques vient d'être créé. Le cadre légal des élections est en place. Un nouveau code électoral a été adopté à la quasi-unanimité par le parlement en septembre 2009 au terme d'une négociation ardue entre les principaux partis politiques et après un appel au dialogue de la communauté internationale.

 

Le compromis final comprend notamment une séquence commençant par des élections communales suivies par les présidentielles. La date des différents scrutins n'a pas encore été arrêtée définitivement. Ils devraient avoir lieu entre mai et septembre 2010 avec le premier tour des présidentielles en juin.

 

Président: Georges Dallemagne.

Voorzitter: Georges Dallemagne.

 

Les partis politiques se préparent à faire campagne. Toutefois, on observe que plusieurs risques persistent concernant la préparation et la tenue d'élections libres, transparentes, dans un climat pacifique. Il s'agit entre autres des restrictions à l'exercice des libertés politiques, notamment des réunions, de la liberté des médias, de l'indépendance de la société civile, de la perte éventuelle d'indépendance de la CENI et du risque de violences, notamment à travers la constitution de groupes armés.

 

Nous continuons à suivre l'évolution de la situation au Burundi de très près.

 

Monsieur Baeselen, pour conclure, j'indiquerai que j'adhère à la ténacité avec laquelle vous me demandez de tenir à l'ordre du jour le sujet que vous avez avancé en tant qu'élément de civilisation; en même temps, je crois que vous comprendrez comme moi que réaliser un processus électoral et post-électoral, qui permet peut-être d'être plus en mesure de travailler sur un terrain plus fructueux pour de telles discussions, est aussi d'une importance essentielle.

 

05.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je suis d'accord avec le ministre sur ce point.

 

Monsieur le ministre, le seule chose qui me dérange, c'est le fait qu'en cas de visite, comme ce fut le cas de la délégation burundaise, le sujet de la pénalisation de l'homosexualité concerne au premier plan les droits de l'homme. En effet, vous avez parlé de la liberté d'association: ce texte peut aussi viser cette liberté d'association, notamment des citoyens burundais qui souhaiteraient se réunir pour défendre leurs intérêts dans ce cadre.

 

Beaucoup de photos de cette visite ont paru, tout est bien gentil, chacun se reçoit officiellement en se serrant la main, mais face à un tel sujet, comme l'a fait Herman Van Rompuy en posant la question dans le cadre des contacts bilatéraux, il faut protester de manière ferme.

 

Après avoir entendu les messages des parlementaires de cette commission, j'espère que vous poursuivrez dans la voie de la mise à l'agenda politique. À un moment, faute de progrès réalisés sur le plan des messages lancés lors des dialogues, il faudra passer à une vitesse supérieure. Je suis d'accord avec vous qu'il ne s'agit pas de remettre en question des processus pouvant peut-être permettre l'émergence d'expressions différentes, notamment à l'occasion d'élections démocratiques.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères, sur "le passeport biométrique et la plateforme numérique" (n° 17154)

- M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la collecte des données biométriques pour les passeports par les administrations communales et provinciales" (n° 17158)

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, over "het biometrisch paspoort en het digitaal platform" (nr. 17154)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het inzamelen, door de gemeente- en provinciebesturen, van de biometrische gegevens voor de paspoorten" (nr. 17158)

 

06.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je suis attendu dans une autre commission. Étant donné que nous sommes du même groupe, M. Flahaux et moi, et afin de gagner du temps, je laisserai ce dernier poser sa question. Elle est identique à la mienne.

 

06.02  Jean-Jacques Flahaux (MR): Mon collègue est vraiment chic!

 

Monsieur le ministre, ma commune, comme toutes les provinces et communes du Royaume, a reçu de vos services, fin 2008, une circulaire concernant l'introduction des données biométriques dans les passeports délivrés par les autorités belges, à savoir une photo du visage du titulaire du document ainsi que ses empreintes digitales (les deux index) de même que sa signature digitale.

 

Pour faciliter la mise en place de ces nouvelles exigences légales, vous avez prévu de lancer une procédure de marché public, où l'entreprise désignée serait directement rétribuée par le demandeur du passeport, et donc sans coût supplémentaire pour les services municipaux. Ces précautions sont tout à votre honneur. Je dois cependant émettre des réserves sur trois points en ce qui concerne cette nouvelle manière de procéder.

 

En premier lieu, l'installation de ces nouveaux outils nécessitera de la place dans des locaux municipaux souvent déjà bien occupés par les bureaux, armoires et autres appareils informatiques ou de reprographie. Cela se fera donc au détriment du cadre de travail des personnels concernés. En deuxième lieu, il sera nécessaire d'ouvrir les locaux administratifs aux demandeurs, ce qui nécessitera de nouvelles mesures de sécurité. Enfin, et ce n'est pas le moindre des inconvénients, le personnel dévolu à ces missions verra sa charge de travail considérablement alourdie.

 

Aussi, monsieur le ministre, ne serait-il pas possible de continuer à laisser aux photographes professionnels le soin de réaliser les photos, selon des normes précises à respecter en la matière? Cela ne demanderait aux services municipaux qu'à récupérer les empreintes digitales, ce qui nécessite sans doute moins de place et de temps.

 

Pouvez-vous, à la lumière des retours que vous avez eus de la part des différentes administrations communales et provinciales, nous dire quelle orientation prend la gestion de ce dossier, quelles solutions vous envisagez pour, tout en satisfaisant à une nécessaire sécurisation des données des titulaires de passeports, permettre une mise en œuvre facilitée aux administrations chargées de les collecter?

 

06.03  Steven Vanackere, ministre: Je vais essayer d'intégrer dans ma réponse des informations sur des points qui n'ont peut-être pas été soulevés, mais elles doivent être communiquées. Le Conseil des ministres du 11 septembre dernier a décidé de lancer un marché public pour l'équipement des administrations communales et provinciales en vue de la prise des données biométriques aux demandeurs de passeport. En même temps, le Conseil des ministres a décidé de laisser le choix au citoyen de faire confectionner sa photo à la commune ou auprès d'un photographe. Dans ce dernier cas, le citoyen recevra une réduction de 5 euros sur le prix de production du passeport. Mon prédécesseur a déjà longuement expliqué la logique qui a présidé à ce choix.

 

L'Association nationale des photographes professionnels a proposé de mettre en œuvre une plate-forme digitale sur laquelle ses membres mettront à la disposition des communes et des provinces les photos des demandeurs de passeport. La création et la gestion de cette plate-forme, y compris le respect des règles en matière de protection de la vie privée, sont de la responsabilité exclusive de l'association. Cependant, nous avons exigé des photographes qu'ils nous soumettent pour approbation leurs plans techniques avant la mise en service de cette plate-forme. Jusqu'à présent, le SPF Affaires étrangères n'a toujours pas reçu de projet définitif de la part de l'association. Je ne peux donc pas confirmer s'il convient à nos exigences et peut devenir opérationnel.

 

Quant aux questions pratiques de M. Flahaux, tout d'abord, mes services sont conscients du fait que l'infrastructure dans certaines communes ne permet pas une installation encombrante pour prendre en photo le demandeur de passeport, par exemple une cabine photo ou un kiosque. C'est pour cette raison que le cahier des charges prévoit deux possibilités pour la prise de photos: une solution heavy ou une solution light, la première étant la cabine ou le kiosque et la seconde une caméra digitale ou une webcam. Le choix se fera en fonction de l'infrastructure existante et des réponses des communes et des provinces à l'enquête menée par les services fin 2008.

 

Deuxièmement, il est vrai que les locaux administratifs doivent être ouverts aux demandeurs mais c'est déjà le cas aujourd'hui pour les demandes de passeport introduites sous la forme actuelle. L'introduction de la biométrie ne nécessitera pas de nouvelles mesures de sécurité puisqu'il existe déjà un certain niveau d'exigence dans le domaine.

 

En ce qui concerne le personnel, je suis persuadé que la nouvelle façon de travailler n’aura pas d’incidence majeure sur la charge de travail des communes mais au contraire en augmentera l’efficacité. La procédure actuelle compliquée de demande par correspondance sera en effet remplacée par une expédition électronique des demandes au producteur des passeports.

 

En effet, les expériences dans certains de nos postes diplomatiques qui enregistrent déjà les données biométriques des demandeurs de visa (une photo et dix empreintes digitales) ont démontré qu’un enregistrement biométrique complet prend en moyenne 90 secondes.

 

Finalement, comme je viens de le souligner, suite au marché public lancé le 11 septembre dernier, une partie du travail du personnel communal sera même fait par des photographes professionnels.

 

06.04  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, l’accord qui est intervenu avec les photographes professionnels est une bonne chose dans la mesure où le citoyen aura le choix: le faire à l’administration communale avec éventuellement des infrastructures light comme dans ma commune à Watermael-Boitsfort. Dans ce cas, il est bien d’avoir prescrit une infrastructure light lorsque c’est possible. On préserve ainsi les intérêts des photographes professionnels qui ont l’habitude de travailler avec certaines personnes. On facilite aussi la vie des citoyens et des fonctionnaires. Je pense que le projet est tout à fait positif.

 

06.05  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, je partage ce que vient de dire M. Baeselen. J’émets un petit doute à propos des normes de sécurité. En fait, je parlais des normes de sécurité à l’intérieur des locaux des administrations communales. En effet, le plus souvent, le guichet est le seul endroit de contact pour les citoyens, et ce à cause de problèmes qui se sont produits par le passé.

 

Lorsque je parlais de risques en matière de sécurité, c'est dans le cas où il faut faire entrer certains citoyens dans les bureaux. L'option des photographes professionnels, mais aussi la solution light, peuvent évidemment constituer une solution à ce problème de sécurité des bâtiments administratifs. Je pense que vous avez déjà répondu largement à notre attente.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de giframp in Bhopal" (nr. 17235)

07 Question de M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la catastrophe de Bhopal" (n° 17235)

 

07.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit gaat over een problematiek die u zeker kent. U weet dat er in december 1984 een enorme gifwolk ontsnapte uit de fabriek van Union Carbide in Bhopal. Daardoor werden ongeveer een half miljoen mensen blootgesteld aan een gifwolk die veertig ton chemicaliën bevatte. In enkele dagen tijd zijn toen 7 000 à 10 000 mensen gestorven. In de daaropvolgende 20 jaar stierven nog eens 15 000 andere mensen. In totaal werden ongeveer 100 000 mensen getroffen door chronische en ernstige ziekten veroorzaakt door de giframp.

 

Intussen werd de site overgenomen door Dow Chemical Company. Dit bedrijf neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor de giframp en de vervuiling van Bhopal. Het bedrijf komt zijn internationale verplichting tot het betalen van de schadevergoeding en het treffen van voorzieningen niet na.

 

Het is nu 25 jaar geleden dat die ramp geschiedde en nog steeds is er geen gerechtigheid voor de slachtoffers. Ze kunnen nergens terecht om schadeclaims in te brengen en de verantwoordelijken van deze catastrofe blijven ongestraft.

 

Bent u het met mij eens dat de onderneming haar maatschappelijke verantwoordelijkheid in deze niet mag ontlopen?

 

Wat heeft België en bij uitbreiding de Europese Unie tot nu toe bijgedragen om de slachtoffers vergoed te zien om een einde te stellen aan deze vorm van straffeloosheid?

 

07.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Tuybens, de 25ste verjaardag van die gifgasramp tijdens de nacht van 2 op 3 december 1984, waarbij meer dan 35 ton giftige chemicaliën vrijkwamen uit de fabriek van Union Carbide in Bhopal, is inderdaad niet onopgemerkt voorbijgegaan.

 

Het is trouwens een ramp die grote impact heeft gehad op de opinie van de internationale gemeenschap en die tot maatregelen heeft geleid om een gelijkaardige ramp in de toekomst te voorkomen. Ik herinner nog eens aan datgene dat iedereen weet. Het grondig aanpassen en verstrengen van de Europese Seveso-richtlijnen om zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te voorkomen is er gekomen in de nasleep van dat spijtige incident. Er is ook het tot stand komen van het Helsinki-verdrag van 17 maart 1992 inzake zware industriële ongevallen, geldig voor het pan-Europese continent.

 

Het heeft duidelijk ook de mondiale onderhandelingsagenda beïnvloed inzake controle op productie van, gebruik van en handel in gevaarlijke chemische stoffen. Denk maar aan het Rotterdam-verdrag van 10 september 1998 op de prior informed consent bij de internationale handel in gevaarlijke stoffen en pesticiden.

 

U vraagt mij wat er concreet daar nog verder gebeurd is. In India is er een juridische procedure opgestart. De Indische regering heeft in september 1986 een zaak aangespannen tegen Union Carbide bij het Bhopal District Court, waarbij initieel een bedrag van meer dan 3 miljard US-dollar werd gevorderd. In 1989 zijn de Indische regering en Union Carbide tot een minnelijke schikking gekomen. De som waarover overeenstemming werd bereikt, is uitbetaald geworden aan de slachtoffers.

 

Het Indisch supreme court beval in haar arrest van 1991 eveneens dat de Indische overheid voor de daaropvolgende acht jaar een medische verzekering zou afsluiten om een groep van minstens honderdduizend personen te dekken die op een later tijdstip nog ziektesymptomen zouden ontwikkelen als gevolg van de gasramp.

 

Op een herdenking op woensdag 2 december 2009 herdachten de afgevaardigden in het Indiaas hogerhuis in New Delhi de menselijke tragedie van ongeëvenaarde omvang. De Indiase vicepresident Hamid Ansari verklaarde er dat het de plicht van de politiek is om de overlevenden van Bhopal te ondersteunen.

 

Wat België aangaat, in de relevante werkgroepen van de Europese Unie en bilateraal zet België zich in voor een betere situatie op het vlak van leefmilieu. Op regelmatige tijdstippen wordt gewezen op de noodzaak van een adequate regelgeving.

 

Op niveau van de Europese Unie werd de problematiek onder de aandacht gebracht. Zo is er in 2004 door het Europees Parlement een resolutie aangenomen waarin gepleit werd voor inspanningen ten behoeve van een verbetering van het lot van de slachtoffers. Er werd ook opgeroepen tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek. De Europese Commissie werd verzocht te onderzoeken op welke wijze de Europese Unie kan helpen bij de volledige en definitieve ontsmetting van het terrein.

 

Ook nu komt er druk vanuit de hoek van individuele Europarlementsleden. De Europese Commissie van haar kant nam initiatieven om internationale samenwerking inzake chemische rampen te bevorderen.

 

07.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de minister, ten eerste, ik ontken uiteraard niet de tal van elementen van het voorkomingbeleid dat heeft plaatsgevonden. Dat is uiteraard een heel goede zaak.

 

Ten tweede, zoals u aangeeft, loopt er een juridische procedure in India. Er is een bepaalde dading gesteld geweest.

 

De resolutie van het Europees Parlement, onder meer, en het verzoek tot een onafhankelijk onderzoek, geven echter aan dat gerechtigheid nog niet is geschied ter zake. Er is een minnelijke schikking uitbetaald aan de slachtoffers, zegt u, maar in ieder geval wordt sterk aangeduid dat dit niet voldoende is of dat althans op dat vlak de slachtoffers zeker nog niet zijn vergoed zoals oorbaar of zoals zou kunnen worden verondersteld. Ik heb het gevoelen in ieder geval dat Dow Chemical als bedrijf daar absoluut haar maatschappelijke verantwoordelijkheid niet in neemt.

 

Ik hoop dat de Belgische regering de toestand verder blijft bespreken met de Indische overheid en desgevallend ook in contacten met de multinational als dusdanig. Er is immers zeker en vast nog geen gerechtigheid geschied voor de diverse tienduizenden slachtoffers van Bhopal, anders zouden er nu ook geen verdere politieke en maatschappelijke acties daarrond gebeuren. De uitbetaling van het smartengeld, om het zo te zeggen, heeft dus zeker en vast nog niet voldoende de rechten van de slachtoffers gecompenseerd.

 

Het is toch bijzonder jammer, denk ik, dat de wereldgemeenschap er niet in slaagt om dat te bewerkstelligen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het conflict in de provincie Maguindanao in de Filippijnen" (nr. 17236)

08 Question de M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le conflit dans la province de Maguindanao aux Philippines" (n° 17236)

 

08.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de minister, in de provincie Maguindanao woeden sinds enige tijd hevige conflicten naar aanleiding van de komende presidentsverkiezingen in mei 2010. Onlangs werd er naar verluidt een groep mensen in het nauw gedreven door honderd gewapende mannen. Daarbij zouden ondertussen 57 mensen om het leven zijn gekomen, waaronder enkele politici, journalisten en mensenrechtenactivisten. Vandaag nog heeft de Internationale Bond van Journalisten aangegeven dat de Filippijnen het tweede land zijn inzake het aantal moorden op journalisten. De jongste tijd zijn er al een tachtigtal vermoord, dit jaar en vorig jaar samen. Dat wordt dan uiteraard gezien in het kader van de presidentsverkiezingen van mei 2010. De Filippijnse regering zou de noodtoestand hebben afgekondigd en invloedrijke en welstellende Filippijnse families doen regelmatig een beroep op privémilities om hun belangen af te dwingen. Hun daden blijven veelal zonder gevolg. Dat onafhankelijke journalisten in de aanloop naar de presidentsverkiezingen van volgend jaar worden vermoord, geeft aan dat de onpartijdige journalistiek in de Filippijnen weinig kansen worden geboden.

 

In de provincie Maguindanao woedde al decennialang een intern gewapend conflict tussen het MILF, het Moro Islamic Liberation Front en de Filippijnse regering. Dat leidde tot het ontheemden van meer van 750 000 mensen en talloze schendingen van de mensenrechten. Dat is meer dan het inwonersaantal van de stad Antwerpen. Op 29 juli 2009 werd uiteindelijk een overeenkomst gesloten om te starten met vredesonderhandelingen. De huidige conflicten tonen echter aan dat het akkoord zeer fragiel is en geen einde heeft gemaakt aan het geweld in de provincie. Het is belangrijk dat de straffeloosheid in de provincie ten einde komt en dat een correct werkend rechtssysteem gerechtigheid verschaft voor de talloze slachtoffers van mensenrechtenschendingen in de Filippijnen.

 

Men kan de vraag stellen hoe het komt dat hier over de Filippijnen een vraag wordt gesteld. Welnu, volgens de Filippijnse ambassade is België de op twee na grootste handelspartner van de Filippijnen in Europa. Dat is voor ons een belangrijk aspect.

 

Naar aanleiding hiervan heb ik een aantal vragen. In een mededeling heeft de minister van Buitenlandse Zaken gezegd dat hij de gijzelingen en slachtpartijen veroordeelt. U bent het dus eens met het feit dat de mensenrechten in de Filippijnen grondig geschonden worden. Bent u van plan om op dat domein actie te ondernemen? Welke handelsovereenkomsten en andere overeenkomsten sloot België al met de Filippijnen?

 

Worden hierin bepaalde mensenrechtenclausules opgenomen? Zo ja, wat wordt er ondernomen bij de niet-naleving van de clausules? Wordt de naleving van de mensenrechten als voorwaarde gekoppeld aan Belgische inspanningen inzake ontwikkelingssamenwerking?

 

Zijn de mensenrechtenschendingen in de provincie Maguindanao al in de Mensenrechtenraad van de VN ter sprake gekomen? Zo ja, wat was het resultaat van de gesprekken?

 

Zijn er recent vanuit de Europese Unie gesprekken gevoerd met de Filippijnse autoriteiten in verband met de naleving van de mensenrechten?

 

08.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Tuybens, ik deel uw diepe verontwaardiging over die misdaden. Gezien de omstandigheden heb ik de moorden publiek veroordeeld en geëist dat de verantwoordelijken voor de slachting snel zouden worden aangehouden.

 

Ik ben nog te kort in functie om al heel badinerend te doen, maar het verbaast mij dat men vraagt of ik actie zal ondernemen. Actie op Buitenlandse Zaken betekent net een stellige verklaring afleggen.

 

De jongste berichten geven ook aan dat de Filippijnen zich bewust zijn van de ernst van de signalen, die niet enkel door mezelf maar ook door de internationale gemeenschap zijn uitgezonden. Het openbaar ministerie heeft officieel een moordaanklacht tegen de heer Andal Ampatuan Junior ingediend, lid van een politiek invloedrijke familie, zoon van de provinciegouverneur en hoofdverdachte. Een andere betrokkene zou al in hechtenis zijn genomen. Daarnaast zullen in de betrokken provincie 1 092 politieagenten worden overgeplaatst. Meer dan 60 van hen worden ervan verdacht rechtstreeks bij de moordpartij en bij het uitwissen van bewijzen betrokken te zijn.

 

Ten tweede, de situatie van de mensenrechten op het eiland Mindanao stond niet op de agenda van de Mensenrechtenraad tijdens zijn jongste zittingen, en ook niet gedurende de Universal Periodic Review van de Filippijnen in mei 2008. Wel heeft de Filippijnse overheid tijdens die UPR een vrijwillige verbintenis aangegaan om de dynamiek inzake het aanpakken van moorden op activisten en mediaprofessionals te handhaven.

 

In het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie, volgt België, zowel in de raadswerkgroepen als in de bilaterale besprekingen met de Filippijnen, de problematiek van de mensenrechten nauw op. De mensenrechten worden door de EU-posthoofden, en dus ook door de Belgische ambassadeur in Manilla, in hun zesmaandelijkse dialoog met de Filippijnse autoriteiten behandeld. Er is in een geformaliseerde samenwerking voorzien met het Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord, het PSA. De onderhandelingen startten in februari 2009.

 

Ik kan u bevestigen dat mensenrechten een belangrijk onderdeel vormen van de onderhandelingen. Mensenrechtenschendingen kunnen dus ook leiden tot het afbreken of opschorten van de onderhandelingen voor een partnerschaps- en samenwerkingsakkoord en dus ook voor een vrijhandelsakkoord. Het blijft dus niet zonder gevolgen als de Filippijnse overheid in dat verband geen klare en duidelijke actie onderneemt.

 

De Europese Unie steunt ook verscheidene projecten inzake mensenrechten, voornamelijk in de vorm van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten. Daarbij gaat bijzondere aandacht naar het zuiden van het land, meer specifiek naar moorden en de mate waarin zij worden bestraft.

 

08.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de minister, u geeft terecht aan dat de publieke veroordeling van dergelijke misdrijven een optreden is en dat hebt u inderdaad gedaan en dat heb ik ook vermeld in mijn vraag. Ik begrijp dat er bijzonder weinig hefbomen zijn om zulke zaken op de agenda te zetten. U geeft het ook in uw antwoord aan.

 

Op het ogenblik dat er bilateraal wordt onderhandeld, is het echter van uitzonderlijk groot belang dat mensenrechten daarin een rol spelen. Ik hoor u graag zeggen dat het een reden zou kunnen zijn om zulke overeenkomsten af te breken. Dat was eigenlijk mijn vraag. Gaat België tot actie over?

 

Uw verwondering over mijn vraag verwondert mij dan weer een beetje. U zegt dat de Filippijnse autoriteiten hebben aangegeven dat zij een beleid zullen handhaven met betrekking tot de zorg voor onder andere de journalistiek. Ik moet echter samen met u vaststellen dat een en ander weinig impact heeft gehad. Integendeel, er zijn bijzonder veel moorden op mensen uit de media. Wat dat betreft, is het van het grootste belang om daaraan verder te werken. Daarom heb ik gevraagd naar de overeenkomsten, verdragen of bilaterale contacten die er momenteel zijn. U kunt het dus ook effectief veroordelen. Ik weet niet of u de ambassadeur van de Filippijnen hebt ontvangen om uw bezorgdheid te uiten. Wij kunnen, als lidstaat van de Europese Unie, een aantal hefbomen in handen nemen. Ik hoop dat de aanpak verder gaat.

 

Nog vandaag is aangekondigd dat de Ampatuanclan ervan verdacht wordt achter de moorden te zitten. Blijkbaar zijn 161 personen geïdentificeerd die rechtstreeks bij de slachting zijn betrokken, waaronder een gouverneur en zijn zoon. De politieke autoriteiten zijn er dus bij betrokken. Dat is toch niet zo onbelangrijk. Daarom moeten we de zaak verder op de voet blijven volgen. Ik dank u indien u dat doet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08.04  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn laatste vraag is agendapunt nr. 27. Ik zou die vraag, met de goedkeuring van de minister, willen omzetten in een schriftelijke vraag, indien ik het antwoord meekrijg.

 

08.05 Minister Steven Vanackere: Zo snel ik het antwoord heb, zal ik u dat bevestigen. Men verandert wel eens wat. Maar in principe is er geen enkel probleem. Als u mij enkele minuten de tijd geeft om dat na te kijken, kan ik u eventueel nog een woordje uitleg geven.

 

09 Interpellatie van de heer Francis Van den Eynde tot de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de heimwee die de Turkse regering koestert naar het Ottomaans imperium en de Turkse overheersing in de Balkan" (nr. 392)

09 Interpellation de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la nostalgie qu'éprouve le gouvernement turc à l'égard de l'empire ottoman et de la domination turque dans les Balkans" (n° 392)

 

09.01  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de minister, ik leer u niets wanneer ik u vertel dat Mustafa Kemal Atatürk toen hij aan het bewind kwam in Turkije de hele Ottomaanse traditie overhoop zette. Hij maakte van zijn land een moderne staat, een lekenstaat — dat is heel belangrijk in het verhaal — en hij voerde het Latijnse schrift in. Hij verwesterde zelfs de kledij.

 

Op dit moment wordt in Turkije door heel wat vooruitstrevende mensen gevreesd dat de huidige regering, waarvan sommigen in Europa naïef menen dat er een gematigde islamitische partij aan de macht is, komaf maakt met het kemalisme en op het punt staat de lekenstaat, enzovoort, af te schaffen.

 

Die regering lijkt mij nog verder te gaan in het komaf maken met het kemalisme. Niet alleen op binnenlands vlak heeft Mustafa Kemal destijds zeer sterk ingegrepen; hij heeft dat ook gedaan op buitenlands vlak. U weet dat het Ottomaanse Rijk toen de zieke man van Europa was. Hij heeft uit dat zieke lichaam, als ik mij zo mag uitdrukken, het hart gesneden — namelijk het echte Turkije — en dat heeft hij gemoderniseerd. Hij heeft het genezen en hij heeft er voor zover zijn mogelijkheden reikten een moderne staat van gemaakt.

 

Hij heeft toen afstand genomen van het Ottomaans imperium. Ook op dat vlak lijkt het mij belangrijk te onderstrepen dat de huidige Turkse bewindvoerders afstand nemen van het kemalisme, in die mate zelfs dat een voormalig Turks minister van Buitenlandse Zaken het in De Standaard van 29 oktober had over het neo-Ottomanisme, het nieuw Ottomanisme, wat de buitenlandse politiek van Turkije betreft.

 

Ik was enkele weken geleden samen met het Bureau van de Kamer in Sarajevo. Ik mocht daar nog andere zaken vernemen. Er was in Sarajevo een soort conferentie geweest, die men de conferentie van de Ottomaanse erfenis noemde. De Turkse minister van Buitenlandse Zaken had daar het woord gevoerd, op 16 oktober om precies te zijn. Hij kwam toen terug uit Syrië en Irak en hij gaf een korte persconferentie op de luchthaven van Ankara. Vandaar is hij doorgevlogen naar Sarajevo.

 

Wanneer men de lokale pers erop naleest — ik heb via mensen ter plaatse een vertaling gekregen van de lokale pers, want ik zal u bekennen dat ik niet sterk genoeg ben in het Servo-Kroatisch om dat te kunnen lezen en begrijpen, al zou lezen nog gaan — merkt men iets zeer eigenaardig.

 

Ik beschik over een heel lang artikel van de Turkse minister van Buitenlandse Zaken, maar ik citeer slechts enkele zinnen: "We have more Bosnians living in Turkey than in Bosnia. We have more Albanians living in Turkey, than in Albania. Why is it so? Because of Ottoman legacy". Hij bedoelt de Ottomaanse erfenis. "Turkey is a refuge, the homeland for all different nations in The Balkans. You are welcome. Anatolia belongs to you, all brothers and sisters. We are sure that Sarajevo is ours".

 

Misschien nog een zin: "In short: our history is common, our destiny is common, like in the 16th century and the rise of Ottoman Balkans as the centre of world politics, we will make the Balkans".

 

Deze citaten liegen er niet om. Er bestaat dus wel degelijk een neo-Ottomanisme in Turkije.

 

Wanneer men er in Turkije van droomt om in centraal Azië de Turkssprekende landen – er zijn er nogal wat die de Turkse taal spreken – cultureel te benaderen, dan heb ik daar geen bezwaar tegen. Wanneer men echter terugkeert naar het stuk Europa dat zo lang door de Ottomanen was bezet, dan word ik toch ongerust.

 

Het woord is niet te sterk, het volstaat om in de Balkan naar de mensen te luisteren om te weten dat iedereen zich die bezetting die trouwens pas in de negentiende eeuw is beëindigd zeer goed herinnert. Bulgarije is door de Russen bevrijd in 1870 als ik mij niet vergis. Ik word dan vooral ongerust omdat ik anderzijds nog altijd hoor pleiten voor de aansluiting van dit land, dat Europa dan toch aan de zuidoostelijke flank bedreigt, bij de EU. Is men zich bewust van deze werkelijkheid bij de regering? Welke conclusies trekt men hieruit?

 

09.02 Minister Steven Vanackere: Ik heb met heel veel aandacht geluisterd. Dit geeft ons de kans om even in te gaan op de manier waarop Turkije zijn positie in de wereld ziet. Ik heb goed geluisterd maar ik deel uw analyse niet.

 

Als iemand zegt our history is common, our destiny is common, dan vind ik dat op zich, in een wereld waar alles meer en meer getuigt dat die realiteit opgaat voor heel veel landen, niet onsympathiek. Het heeft veel te maken met etiquette. U spreekt van Ottomanisme. Afhankelijk van wat men daaronder wil verstaan kan men zich daar al dan niet comfortabel bij voelen.

 

Ik maak even een vergelijking. Mochten wij de Middellandse Zee vandaag door de samenwerking tussen de EU en de landen die aan die zee grenzen vandaag eens soort mare nostrum noemen, dan zou iedereen vragen wat er gebeurt. Wil men het Romeinse rijk herstellen? Er is een verschil tussen de vaststelling dat Turkije er de laatste jaren duidelijk voor kiest om een meer geprofileerde opstelling buiten de grenzen aan te nemen en dat wat ik onderliggend hoor in uw analyse, namelijk een soort nieuw imperialisme. Ik weet niet of ik daarmee de manier waarop u uw bekommernis formuleert recht doe maar zo vat ik het op.

 

Ik denk dat we gevoelig moeten zijn voor het feit dat een partner, meer bepaald een belangrijk land, een bijdrage wil leveren voor de stabiliteit in een omgeving of een nabuurschap, op zich niet verdacht en zeker ook niet onwenselijk is.

 

Het is juist dat met het aantreden van premier Erdogan in 2003 een groeiend zelfbewustzijn is ontstaan rond het feit dat Turkije een regionale macht is van een zeker economisch belang. Dat gegeven heeft zich meer en meer weerspiegeld in het buitenlands beleid.

 

Ik wil niet dat men met verkeerde maten meet. Als we vinden dat we door onze Europese economische macht het eigenlijk verdienen om ook politiek voldoende gewicht te krijgen, dan hoop ik dat de rest van de wereld dat niet als imperialisme ziet. Dan hoop ik dat de rest van de wereld dat ook wil zien als een ambitie om als wereldspeler onze verantwoordelijkheid te nemen. Wanneer ook Turkije wat meer die kaart trekt, ga ik dat niet noodzakelijk als betreurenswaardig beschouwen.

 

Onder impuls van de minister die sinds mei 2009 verantwoordelijk is voor Buitenlandse Zaken, professor Ahmet Davutoglu, zijn er een drietal nieuwe complementaire buitenlandse beleidsoriëntaties uitgetekend. Die nieuwe minister heb ik ondertussen al een paar keer ontmoet, onder andere in de NATO-raad.

 

De nieuwe buitenlandse beleidsoriëntaties zijn gebaseerd op drie objectieven. Ten eerste wil men de geschillen met de buurlanden oplossen. Wat mij betreft kan men dit moeilijk als een ongeoorloofd objectief beschouwen. Ten tweede wil men zich actief inschakelen in de regionale samenwerkingsverbanden en transnationale projecten, bijvoorbeeld op het niveau van energie. Ik denk daarbij aan het South Stream project en het Nabuccoproject. Ten derde wil men een actieve rol spelen in de volatiele nabuur-regio’s om bij te dragen tot de stabiliteit en vrede. Daar zijn een paar voorbeelden van: de normalisering van het grensregime met Syrië, de Turkse bemiddelingspogingen tussen Israël en Syrië, hun positieve rol in Irak, inclusief ten opzichte van de regionale Koerdische autoriteiten in Noord-Irak en de recente protocollen tot normalisering van de betrekkingen met Armenië.

 

Wanneer wij dezelfde realiteit bekijken, mijnheer Van den Eynde, geven we daar blijkbaar een andere lezing aan. U zegt dat we dat ‘neo-Ottomanisme’ moeten noemen. Dat is een etiket waaronder u imperiale ambities ziet. Ik nodig u uit om ook oog te hebben voor mijn werkhypothese, namelijk dat dit alles aantoont dat Turkije naast zijn economisch en geostrategisch belang, zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid in de nabije omgeving. In het concert van de wereld moet dat eerder worden beschouwd als een positieve ontwikkeling.

 

09.03  Francis Van den Eynde (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u zult het mij niet kwalijk nemen, maar het minste dat ik van uw antwoord kan zeggen is dat het vrij naïef is. Neem mij dat niet kwalijk.

 

Eerst en vooral, het nabuurschap en de goede betrekkingen herstellen. Sta mij toe om dat met de nodige korrels zout te nemen. Aangaande Armenië zult u zich herinneren dat het op een zaterdagavond veel te laat werd getekend. Men had de ondertekening van dat fameus pact in Zwitserland veel vroeger voorzien. De dag daarop werd al verklaard dat men nog steeds de genocide niet erkende. Dan zat het spel weer op de wagen. De verhouding met Israël werd serieus vergiftigd doordat Turkije, al 45 jaar een oude en trouwe vriend van Israël, het plots nodig vond een feuilleton op de televisie te vertonen waarin men Palestijnse kinderen koelbloedig zag afmaken door Israëlische soldaten. Dat was niet van aard om de vredevolle, rustige relaties met Israël verder uit te bouwen. Dat is een eerste zaak.

 

U zegt dat Turkije zich bewust is van zijn macht. Ja, ze hebben gelijk, geen probleem daarmee. Europa zou dat ook wat meer mogen zijn. Zij zijn zich bewust van hun macht en ook van hun rol in de regio. Stel u voor dat Europa of een Europees land, neem Frankrijk bijvoorbeeld, zich plots bewust wordt van zijn macht in het zuiden van Europa en aan de Middellandse Zee – u hebt daar zelf naar verwezen – en dat een Franse president zou zeggen: “Nous avons une histoire commune avec l’Algérie et à l’époque où l’Algérie était française, l’Algérie était triomphante”, want dat is het verhaal, “l’Algérie était le centre du monde et il faut avoir la nostalgie de l’Algérie française”. Dat is wat hij heeft gezegd in Sarajevo over Bosnië. We zouden hier wat horen!

 

09.04 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Van den Eynde, u voegt er wel wat zinnetjes aan toe.

 

09.05  Francis Van den Eynde (VB): Neen, ik heb daarstraks bewust die zinnen niet allemaal voorgelezen. Men zou wat horen, en terecht!

 

Ten tweede. Ik herhaal: ik aanvaard dat een land, een natie zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid. Alhoewel, Turkije is zich altijd zeer sterk bewust geweest van zijn verantwoordelijkheid. Ik heb het woordje “imperialisme” niet gebruikt, maar u mag het mij gerust in de mond leggen. Het zal niet overdreven zijn: Turkije begint zich toch zeer sterk imperialistisch te tonen naar de islamitische contreien in de Balkan. Hij is trouwens niet alleen naar Bosnië geweest, maar ook naar Albanië. Ik zeg dan: opgelet. Wat mij betreft gaat er dan een rood licht branden. Bij u blijkbaar niet.

 

Dat is voor mij nogal belangrijk. Ik zal dan ook een motie indienen om daarvoor te waarschuwen.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter:Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Alexandra Colen en door de heer Francis Van den Eynde en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Francis Van den Eynde

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen,

 

dringt er bij de regering op aan dat ze zich ervan bewust zou worden dat de huidige Turkse regering in feite streeft naar een nieuw Ottomaans rijk, ook in Europa en vraagt de regering deze vaststelling in overweging te nemen bij onderhandeling omtrent een eventuele toelating van Turkije tot de Europese Unie."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Alexandra Colen et par M. Francis Van den Eynde et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Francis Van den Eynde

et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles,

 

demande instamment au gouvernement de prendre conscience du fait que le gouvernement turc actuel nourrit en réalité l'ambition de refonder un empire ottoman, y compris en Europe, et l’invite à faire prendre ce constat en considération lors des négociations sur une adhésion éventuelle de la Turquie à l'Union européenne."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer George Dallemagne.

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. George Dallemagne.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

Aan de orde is vraag nr. 13243 van de heer Van der Maelen.

 

09.06 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Van der Maelen, ik zou nog elementen willen toevoegen aan het antwoord. Het gaat over gesprekken die ik met mevrouw Ashton heb gehad. Ik zou u willen vragen om mij nog wat tijd te gunnen.

 

09.07  Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik zal mijn vraag dan uitstellen tot na Nieuwjaar.

 

09.08 Minister Steven Vanackere: Het eenvoudigste lijkt mij, om ervoor te zorgen dat u snel het antwoord krijgt, dat wij afspreken dat u de vraag omzet in een schriftelijke vraag en dat ik in de komende uren een volledig document bezorg met mijn antwoord.

 

09.09  Dirk Van der Maelen (sp.a): Voor mij is dat goed. Ik zet mijn vraag nr. 13243 dus om in een schriftelijke vraag en krijg op korte termijn het geschreven antwoord.

 

10 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de achteruitgang van de persvrijheid in Turkije" (nr. 17246)

10 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la détérioration de la liberté de la presse en Turquie" (n° 17246)

 

10.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal mijn vraag beperken tot het essentiële, zonder te veel achtergrond te geven, gezien het gevorderde uur.

 

Mijn vraag gaat over de achteruitgang van de persvrijheid in Turkije. Er wordt een press freedom index uitgegeven door Reporters without Borders, waarin de mate van persvrijheid in verschillende landen volgens een rangorde wordt genoteerd. Volgens de huidige press freedom index wordt de persvrijheid in Turkije steeds verder beknot. In 2009 staat het land op de 122e plaats gerangschikt in een lijst van 175 landen, terwijl het land in 2008 nog op de 102plaats stond, in 2007 op de 101e plaats en in 2006 op de 98plaats. Zij zien volgens hun criteria in hun index een duidelijke afglijding van Turkije met betrekking tot de persvrijheid. Momenteel doet Turkije het inzake persvrijheid zelfs slechter dan Congo.

 

Bent op de hoogte van de steeds verdere beknotting van de persvrijheid door de regering van eerste minister Tayyip Erdogan? Zal ons land zijn bekommernis hierover kenbaar maken aan de Turkse regering? Zo ja, op welke manier?

 

Wordt de situatie besproken met de overige EU-landen, aangezien Turkije de status heeft van kandidaat-lidstaat van de EU?

 

10.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, uw laatste zin is meteen de sleutel voor de meest doorslaggevende conclusie van mijn antwoord.

 

Ik deel uw bezorgdheid met betrekking tot de situatie van de persvrijheid in Turkije. Het meest recente vooruitgangsrapport van 14 oktober jongstleden van de Europese Commissie wijst erop dat Turkije het voorbije jaar wel degelijk vooruitgang heeft geboekt op een aantal domeinen, zoals de hervorming van justitie, de regionale samenwerking, de culturele rechten of de vrije meningsuiting. Op een aantal andere domeinen, zoals de persvrijheid en de syndicale vrijheden, noteert de Commissie een stagnatie van de hervormingen of zelfs een zekere regressie.

 

Men moet erkennen dat er een vooruitgang is gekomen in de richting van een groeiend, meer open debat in de Turkse maatschappij over traditioneel heel gevoelige onderwerpen, zoals de Koerdische en Armeense kwestie, de rechten van minderheden en de rol van het militaire establishment in de maatschappij en de politiek. Dat zijn allemaal onderwerpen die tot voor kort taboe waren. Dat is het positieve nieuws. Er is daarin een zekere ontspanning vast te stellen.

 

Daarnaast mogen we niet blind zijn voor de schaduwzijden, waarnaar u zelf terecht verwijst. De voorbije maanden werd de problematiek van de persvrijheid gedomineerd door twee bijzonder ophefmakende administratieve procedures wegens fiscale fraude tegen bedrijven van de mediagroep Dogan Media Holding, de belangrijkste Turkse persgroep. Bijzonder zware boetes, van meer dan 2 miljard euro, werden door de Turkse overheid opgelegd. Die boetes hypothekeren het economisch overleven van de groep en dreigen de persvrijheid ernstig aan te tasten.

 

De uitgesproken boetes zijn echter nog niet definitief, daar de administratieve beroepsprocedures nog lopende zijn.

 

Ook kunnen we vaststellen dat een aantal politieke leiders opgeroepen hebben tot een boycot van de kranten en van de televisiekanalen die toebehoren aan de groep Doğan.

 

De Commissie merkt verder ook nog op dat het voorbije jaar opnieuw een aantal juridische procedures tegen journalisten gelanceerd werd door gerechtelijke instanties wegens zogenaamde schending van de vertrouwelijkheid van juridische onderzoeken en poging tot beïnvloeding van de onafhankelijke rechtsgang.

 

Tot slot, de praktijk van het blokkeren van volledige websites, in plaats van het laten intrekken van specifieke berichten of publicaties, wordt aan de kaak gesteld door de Commissie. Zo is bijvoorbeeld YouTube in Turkije maandenlang geblokkeerd geweest en zijn er rechtszaken lopende tegen andere sites, zoals Facebook en Google. Dat vernoem ik om uw tableau wat te vervolledigen en om inderdaad te bevestigen dat er toch redenen zijn voor een zekere bekommernis.

 

U vraagt wat wij doen. Welnu, het is u bekend dat de Europese Unie en haar lidstaten een bijzonder belang hechten aan de mensenrechtensituatie in Turkije, inclusief de persvrijheid. Ik laat, net zoals mijn Europese collega’s en ook mijn voorganger hebben gedaan, niet na om mijn Turkse gesprekspartners systematisch te wijzen op de verplichting om het noodzakelijk hervormingsproces verder te zetten, inclusief en vooral op het gebied van de zogenaamde Kopenhagencriteria. Zoals in het geval van de landen van de westelijke Balkan, vormt het vooruitzicht van mogelijke toetreding tot de Europese Unie daartoe de sterkste hervormingsstimulans.

 

Sta me toe daaraan het volgende nog toe te voegen. In de discussie en de debatten die geregeld gevoerd worden onder de landen van de Europese Unie en bijvoorbeeld ook in NAVO-context, zijn er landen die omwille van een aantal strategische, politieke of andere redenen stellen dat de toetreding van een aantal landen voldoende sterk ondersteund moet worden, omdat het goede signalen geeft inzake grotere stabiliteit. Het gaat daarbij niet enkel over Turkije, maar over elke potentiële toetreder. België staat daarin eerder aan de zijde van degenen die zeggen dat er zoiets bestaat als een aantal voorwaarden om toe te treden of om in een associatie of samenwerking te komen, en daarin moeten we voldoende strikt zijn. Dat is namelijk de enige manier om de geloofwaardigheid van het proces te handhaven.

 

Dat betekent met andere woorden ook dat een eventuele ontevredenheid van de Commissie omtrent de erkenning van bepaalde rechten, België ook wel zeer duidelijke consequenties verbindt aan het ritme voor bepaalde zaken die tot een toekomstige toetreding kunnen leiden. In dat verband kunt u zeggen dat wij wel degelijk belang hechten aan het respect voor zaken zoals de persvrijheid.

 

10.03  Alexandra Colen (VB): Ik ben blij te horen dat België toeziet op de persvrijheid en dat u waakzaam bent.

 

Ik dring er op aan dat het zo blijft. U wees ook op een verzachting van de bespreking van een aantal vroegere taboes. De interpellaties van mijn partijgenoot wezen er al op dat het beleid haar accenten verlegt. Dat betekent niet noodzakelijk dat er meer persvrijheid is, maar misschien dat de toegelaten ruimte voor de pers nu die thema’s ook omvat omdat het beleid zelf er ook mee bezig is.

 

Ik ben blij dat België en de Europese Commissie de nodige aandacht aan het onderwerp besteden. Ik moedig u aan deze materie verder in de gaten te houden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Les questions nos 17258, 17259 et 17260 de M. Francis Van den Eynde sont reportées à sa demande.

 

11 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het buitenlandse imago van de Belgische staat" (nr. 17342)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de oprichting van een 'imagoadviesraad' die een voorstelling van ons land moet uitwerken" (nr. 17419)

11 Questions jointes de

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'image de l'état belge à l'étranger" (n° 17342)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la création d'un 'conseil consultatif relatif à l'image' chargé d'élaborer une présentation de notre pays" (n° 17419)

 

11.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, dit zijn vragen die ik heb geherformuleerd. Zij zaten al in de pijplijn toen u de taak van de heer Leterme overnam. Het gaat hier specifiek over een beleidsnota van uw ministerie, opgesteld door uw voorganger, de heer Leterme. Hij verklaarde dat er een imagoadviesraad werd opgericht om het imago van België in het buitenland te promoten. Die adviesraad zou reeds drie keer zijn bijeengekomen.

 

Wat zijn de bevindingen of de resultaten van die drie eerste bijeenkomsten?

 

Met welke regelmaat komt die raad bij elkaar? Dat is dus een praktische vraag.

 

Welke personen maken deel uit van de imagoadviesraad?

 

Het schijnt dat ook de Stichting Marketing betrokken zou zijn, omdat men professionals uit de PR-sector bij het overleg wil betrekken. Worden aan de stichting of aan andere betrokken professionals vergoedingen uitbetaald? Welk budget wordt er uitgetrokken om het imago van het land te verbeteren?

 

Het is overigens niet de eerste keer dat de federale overheid probeert het imago van de Belgische Staat te verbeteren. In januari 2008 stuurde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Karel De Gucht, een memo naar de Belgische ambassades in het buitenland met de vraag initiatieven te ontwikkelen om het imago van België te verbeteren. Weet u welke initiatieven toen werden genomen en met welk resultaat?

 

Bovendien was er begin maart 2008 een advertentiecampagne in diverse buitenlandse media, met inbegrip van tv-spots op diverse buitenlandse zenders, eveneens met het doel het Belgische imago te verbeteren. Hoeveel heeft die campagne gekost? Wat waren de resultaten? Hebben de ambassades gunstige gevolgen gemerkt van die campagne?

 

11.02  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, uw voorganger, de heer Leterme, heeft inderdaad de imagoadviesraad aangekondigd, met als taak een Belgian branding te ontwikkelen in het buitenland. Die zou voor een eerste keer in Davos in januari 2010 worden voorgesteld. Voorts zal de werkgroep op lange termijn werken aan de ontwikkeling van het merk België in het buitenland. Dat moet een soort Belgische saus worden die de inspanningen van het federaal niveau, alsook van de Gewesten, kleurt of smaak geeft.

 

Hebben er vertegenwoordigers van de regionale departementen zitting in die raad? Wie zijn dat? Ik bespaar u de opsomming. Die is u in mijn vraag bezorgd. Hoe staat het met de inhoudelijke en financiële samenwerking met de regionale departementen?

 

Zoals mevrouw Colen zou ik ook graag weten welke budgetten de Gewesten daarvoor uittrekken.

 

Aangezien in januari 2010 al de voorstelling van België zou worden gelanceerd, kunt u ons wat meer vertellen over de inhoud en wijze waarop de brand zal worden ingevuld? Daarvan zou nu toch enige inhoud en vorm bekend moeten zijn.

 

Ten slotte heb ik nog een praktische vraag. Zouden wij in het bezit kunnen worden gesteld van de verslagen van de werkgroep?

 

11.03 Minister Steven Vanackere: Intussen is de Imagoadviesraad al vier keer samengekomen, op 4 juni, 19 juni, 3 september en 8 oktober van dit jaar. De Imagoadviesraad is een werkgroep die ressorteert onder de interdepartementale coördinatievergadering Economische Diplomatie, die op zijn beurt is ingesteld door een beslissing van het kernkabinet van 1 december 2008.

 

De bekommernis om het imago van ons land is natuurlijk al verscheidene jaren een belangrijk en permanent element in het Belgisch buitenland beleid om evidente economische en politieke redenen.

 

De Imagoadviesraad heeft onder meer als doel om door overleg, informatie-uitwisseling en samenwerking ad hoc bij te dragen tot het versterken van de huidige, lopende inspanningen van de gefedereerde en federale instellingen ter promotie van het imago van België en zijn deelstaten in het buitenland, om ons economisch profiel nog beter te valoriseren. Het is vanuit die optiek dat in de afgelopen vergaderingen van de Imagoadviesraad concrete voorstellen werden besproken.

 

Het is momenteel nog te vroeg om te spreken over een concrete output, ook al is die voor sommige voorstellen in de zeer nabije toekomst te verwachten.

 

Tot de voorstellen behoren de opvolging van het marketingmanifest van de Stichting Marketing, die het afgelopen zomer heeft gepubliceerd in de vorm van een briefingdocument voor een imagocampagne.

 

Er wordt ook bekeken of de federale en gefedereerde autoriteiten een gezamenlijk abonnement voor 2010 kunnen nemen op een video news site, genaamd The NewsMarket, wat een nieuw en modern communicatiemedium is.

 

De Imagoadviesraad geeft ook een insteek voor een film over ons land die door de Kanselarij van de eerste minister wordt gemaakt.

 

De oorspronkelijk vooropgestelde doelstelling om onder meer voor het World Economic Forum in Davoz eind januari 2010 al een voorstelling van België te kunnen lanceren, werd niet gehaald. Dat is een bijkomende illustratie van de vaststelling dat het wat vroeg is om over concrete output te spreken.

 

Wie maakt deel uit van de Imagoadviesraad? De gewestelijke en federale overheden maken deel uit van de werkgroep. Het gaat over vertegenwoordigers van de FOD Kanselarij, de FOD Economie, de FOD Financiën, de FOD Buitenlandse Zaken, FIT van het departement Vlaanderen, AWEX van Wallonië en Brussels Export.

 

De werkgroep kan ad hoc andere deelnemers uitnodigen, afhankelijk van het thema dat wordt besproken. Het is mogelijk, indien nodig, om de werkgroep uit te breiden met andere stakeholders die een rol in de vorming van het buitenlands imago van het land vervullen, zoals vertegenwoordigers van de publieke sector, de private sector, de civiele maatschappij.

 

Wat met de Stichting Marketing? Worden er vergoedingen uitbetaald? Een vertegenwoordiger van Stichting Marketing, een vzw die in de zomer van 2009 een marketingmanifest publiceerde, werd uitgenodigd op de vergadering van 8 oktober 2009 om aan de imagoadviesraad een grondige schets van het manifest te geven. Stichting Marketing heeft interesse geuit om verder onderzoek te verrichten, middels een subsidie op de budgetlijn ter promotie van het imago van België op basis van het manifest over het merk België. Dergelijk onderzoek zou de imagoadviesraad technisch ondersteunen in het uitwerken van een strategie ter promotie van het imago van België. Ik wil toch wel onderstrepen dat er momenteel geen concrete engagementen werden genomen. Er worden dan ook geen vergoedingen uitbetaald aan de Stichting Marketing.

 

Met betrekking tot het budget, de FOD Buitenlandse Zaken beschikte in 2009 over budgetlijnen op de begroting ter ondersteuning van acties ter promotie van het imago van België ter waarde van 3,13 miljoen euro. De financiële inspanningen voor bijvoorbeeld een marketingenquête of andere acties zullen worden gedeeld. Andere meer algemene en overkoepelende kosten worden door de FOD Buitenlandse Zaken op zich genomen. Ik denk bijvoorbeeld aan de basisstudie of de uitwerkingskosten van de brand. De implementatie van die brand zal opnieuw een gezamenlijke onderneming worden met tussenkomst van de gefedereerde entiteiten.

 

U verwijst ook naar het bericht van 11 januari 2008 van minister De Gucht dat aan de diplomatieke posten in het buitenland een argumentarium bood en met andere woorden dus een informatief doel had om een aantal misvattingen over de toenmalige moeilijke regeringsvorming weg te werken. Anderzijds liet het ook toe om tegelijkertijd onze economische troeven extra in het daglicht te stellen. Dat initiatief beantwoordde destijds aan het punt 10 van de regeringsverklaring, namelijk een actieve communicatiestrategie over België in het buitenland.

 

U zult het met mij eens zijn dat het becijferen van resultaten van communicatie een bijzonder moeilijke opgave is. Het kwam er in het concrete geval vooral op aan de foutieve beeldvorming die kon zijn ontstaan na de moeilijke regeringsvorming, zo snel als mogelijk weg te nemen, met de nadruk op de normaliteit van onze economische toestand, de continuïteit van ons economisch beleid en het vreedzame karakter van ons overlegmodel, dat niet nodeloos onderstreept werd. Men kan zeggen dat onze diplomatieke posten die opdracht naar het beste van hun kunnen hebben volbracht.

 

Ik kom dan tot een laatste element met betrekking tot de advertentiecampagne die begin maart in diverse buitenlandse media werd gevoerd. De campagne Only in Belgium, die bestond uit een televisiespotje, een krantenadvertentie en de website Invest in Belgium werd door de FOD Kanselarij gelanceerd in maart 2008. De diensten van Buitenlandse Zaken werden hierbij niet betrokken. Ik moet u in dat verband het antwoord dan ook schuldig blijven. Ik wil het desgevallend wel laten opzoeken als dat belangrijk is. Het zou logischer zijn om de bevoegde minister daarover te bevragen.

 

Ten slotte bevestig ik u dat ik op eenvoudige aanvraag de verslagen van de werkgroep gerust ter kennis wil geven.

 

11.04  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik vind het wel interessant. Ik weet dat de operatie van minister Karel De Gucht indertijd operatie schadebeperking was, omdat België internationaal door de politieke problemen onmiddellijk de weerslag ondervond. Het ging bijvoorbeeld om de aarzeling van investeerders, omdat zij niet zeker waren van stabiliteit op economisch en regulerend vlak. Ik wil erop aandringen dat men een poging doet om te evalueren of dergelijke campagnes resultaat hebben en hoe.

 

Ik geef de volgende opmerking mee. Het risico is natuurlijk dat er zich een hele klasse mensen installeert in een departement Belgische PR, zonder dat zij geëvalueerd worden. Die branche laat zich in het algemeen ook redelijk goed belonen voor gadgets, filmpjes en slogans, die uiteindelijk alleen bedoeld zijn als nutteloze façade waarvoor belastinggeld wordt gebruikt.

 

Het zou beter zijn – dat is een tweede opmerking – als dergelijke operaties niet nodig waren, omdat het land zichzelf wat meer in orde houdt. De mensen die komen kijken hoe dit land draait, kunnen dan vaststellen dat het naar behoren werkt. Ik verwijs naar de periode van 2008 en de huidige legislatuur. Dat is een politiek vreemde ervaring geweest voor België en de mensen die België observeren. We weten natuurlijk waar de problemen liggen. Ik wil er toch op aandringen dat men de problemen zou bespreken, veeleer dan ze te camoufleren. Men zou open en eerlijk aan een grondige hervorming van dit land moeten werken. Ik herinner eraan dat de grote staatshervorming figureerde in de kiescampagne van de partij die de formateur geleverd heeft bij de vorige verkiezingen en in wiens programma we zogezegd eigenlijk nog altijd ingeschreven zijn.

 

11.05  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, de imagoadviesraad moet natuurlijk in de eerste plaats de inspanningen die de gewesten leveren op het vlak van buitenlands beleid, versterken en zeker niet doorkruisen of vertroebelen door er een Belgisch sausje over te gieten. De boodschap moet niet zozeer over België gaan, maar over het bestaan van Vlaanderen en Wallonië en aangeven dat het een complexe structuur betreft. Daarbij mag men vooral niet teruggaan naar een soort romantisch verlangen naar wat België vroeger was.

 

In de commentaren naar aanleiding van de beleidsnota Buitenlandse Zaken werd gesteld dat de gewesten zouden zijn bijgedraaid, dat de geesten zijn geëvolueerd en dat men nu wel weer aan tafel wil zitten. Welnu, uw collega, minister-president Peeters, heeft vorige week in het Vlaams parlement geantwoord op de vraag of hij op de hoogte was van de imagoadviesraad en of het gewest aan dat project zou meewerken.

 

Ik citeer de minister: "Maar ik zeg in alle duidelijkheid dat de Vlaamse regering en ikzelf geen inspanningen zullen doen. Dit is mij niet toevertrouwd. Het parlement zou trouwens ook niet appreciëren dat wij het imago van België de wereld zouden insturen."

 

Ik merk toch een zeker spanningsveld. De N-VA-fractie pleit er alleszins niet voor om de Belgische inspanningen op te drijven. Wij willen veeleer de gewesten voor hun verantwoordelijkheid stellen.

 

Uw collega Leterme, destijds Vlaams minister-president, antwoordde naar aanleiding van een missie naar China, op de vragen van de heer Van den Brande: wij moeten die uitdaging als Vlaanderen aangaan, wij moeten ons in het buitenland tonen. Dat zijn niet uw woorden. Jammer genoeg spreekt hij dat nu tegen. Onze fractie blijft bezorgd. Een en ander werkt veeleer verstorend dan bestendigend.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de positie van de vrouw tijdens het recent Belgisch bezoek aan Saudi-Arabië" (nr. 17343)

12 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la position de la femme pendant la récente visite belge en Arabie saoudite" (n° 17343)

 

12.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een reeks van drie vragen die destijds actueel waren, en die ik nu met een beetje vertraging zou willen stellen.

 

(…): (…)

 

12.02  Alexandra Colen (VB): Ik heb die vragen wel wat herwerkt en ze dus niet zonder meer terug ingediend. Ook heb ik enkele vragen weggelaten die niet meteen meer relevant zijn.

 

Het zijn zaken die u erft, mijnheer de minister, en die mij interesseren.

 

De vorige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Leterme, had een weblog waarop hij af en toe wat commentaren schreef en waarop hij onder meer verslag uitbracht van zijn recente reis naar Saudi-Arabië, die de inspiratie vormden voor mijn drie vragen rond dat thema.

 

We konden er lezen dat hij een delegatie leidde van vertegenwoordigers van zowat tweehonderd bedrijven en hij schreef op zijn weblog: “Het gaat bijna uitsluitend om mannen, wat logisch is omwille van eerder vermelde vrouwenpositie in de Saudische cultuur”. Graag wil ik vernemen hoeveel vrouwen er exact deel uitmaakten van deze missie en of het normaal of logisch is — het woord dat hij gebruikt op zijn weblog — dat de samenstelling van de missie wordt aangepast aan de achterlijke en vrouwvernederende opvattingen die erop na worden gehouden in de landen die de Belgische delegatie bezoekt. Zou het niet beter zijn voor de vrouwenrechten in het algemeen dat wij doodgewoon een delegatie samenstellen zoals wij het spontaan zouden doen, en dus met zelfzekerheid voldoende zichtbare vrouwen laten deelnemen aan dergelijke delegaties?

 

12.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, ik heb het zelf niet nagekeken, maar ik ga er wel van uit dat de commentaar van mijn voorganger sloeg op de mensen die hij daar ontmoette en niet op zijn eigen delegatie. Het is zo dat er in de officiële Belgische delegatie negen vrouwen op vierenveertig deelnemers waren, en dat er vier vrouwelijke journalisten aanwezig waren op een totaal van vijftien, en dat in de relatief uitgebreide businessdelegatie vierentwintig zakenvrouwen aanwezig waren op iets meer dan tweehonderd zakenmensen. Van deze vierentwintig dames hadden twaalf de rang van managing director of van manager van hun bedrijf.

 

Het is dus niet zo dat België zich daar geprofileerd heeft op een beperkte of geamputeerde wijze. Er is op geen enkel ogenblik gesuggereerd dat mijn voorganger de samenstelling van de Belgische zending zou aanpassen aan de opvattingen van het land dat hij bezocht. Alle vrouwelijke deelnemers, zowel de officiële deelnemers, de journalistes als de zakenvrouwen hebben deelgenomen op gelijke voet met hun mannelijke collega’s, met volledig respect voor hun titels en bevoegdheden. Het is wel zo dat ze volgens de gebruiken van het land een lange zwarte jurk hebben aangetrokken, een zogenaamde “abaya”.

 

Voor de vrouwelijke leden van de officiële delegatie kan nog worden toegevoegd dat alle beleefdheidsformules en diplomatieke geplogenheden werden gevolgd, en zulks volledig in de lijn van wat in andere landen van de wereld wordt gedaan.

 

De zakenvrouwen die hun bedrijf als managing director of manager vertegenwoordigden, hebben gewoon, zoals hun mannelijke collega’s, aan de matchmakingvergaderingen en aan de business-to-businessvergaderingen deelgenomen. Het mag zelfs worden opgemerkt dat een aantal vrouwen bijzonder lucratieve onderhandelingen heeft kunnen realiseren, die in contracten zijn uitgemond.

 

Voor zover nodig geef ik ten slotte de bevestiging dat de vrouwelijke journalisten, waarvan twee een televisieploeg leidden, vrijelijk de onderwerpen van hun keuze hebben kunnen filmen.

 

12.04  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, het doet mij plezier van u te horen dat er niet speciaal rekening wordt gehouden met de gebruiken in het doelland van de missie, die naar onze normen niet kunnen.

 

Ik weet het niet. U antwoordt dat er zoveel vrouwen waren: negen op vierenveertig, vier op vijftien, vierentwintig op tweehonderd. Dat kan, maar die aantallen zijn nog altijd weinig. Een totaal van vierentwintig vrouwen op tweehonderd is niet veel. Ik wil u echter geloven, wanneer u zegt dat er geen enkele bijkomende gedachte was om, omwille van de gewoonten en geplogenheden van het land in kwestie, liever een man dan een vrouw te sturen.

 

Ik heb ook stukken gelezen, waarin een aantal dames zelf vertelde blij te zijn dat zij binnen het beschermende kader van de handelsmissie contracten konden sluiten, omdat zij anders hoe dan ook geen toegang tot het land in kwestie zouden hebben gehad. Zulks is dus een nuttig element van de missie.

 

Ik hoop echter dat het ook zo blijft en dat wij niet van plan zijn ons te veel aan te passen aan mensen die zich trouwens perfect voldoende kunnen bewegen in een wat meer verlichte of meer emancipatorische omgeving, wanneer hen dat uitkomt. Het zijn echter mensen die steevast eisen dat westerlingen, wanneer zij naar het betrokken land reizen, zich helemaal aanpassen op een manier die, omgekeerd, door ons niet van hen wordt geëist.

 

Ik rond hier mijn vraag af. Ik ben blij met uw antwoord. Ik wil gewoon vragen dat een en ander in de gaten wordt gehouden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de executies in Saudi-Arabië tijdens het recent Belgisch bezoek" (nr. 17344)

13 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les exécutions qui ont eu lieu en Arabie saoudite pendant la récente visite belge" (n° 17344)

 

13.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ook deze vraag stel ik naar aanleiding van datzelfde bezoek. Zij gaat over dingen die gebeurd zijn in Saudi-Arabië tijdens het recente bezoek van uw voorganger, de heer Leterme, aan Saudi-Arabië.

 

Hij was toen vergezeld van Prins Filip en volgens persberichten zou de prins het ook over de mensenrechten hebben gehad tijdens zijn gesprekken met de Saudische gastheren. Leverde dat gesprek enig positief resultaat op? Werden er door de Saudi’s verbeteringen beloofd?

 

Waarom die vraag? Zij wordt extra in de verf gezet omdat daar tijdens het verblijf van de Belgische delegatie vier executies met het zwaard plaatsvonden. Was de delegatie daarvan op de hoogte? Hebt u daar iets over vernomen? Werd door de prins, of door uw voorganger, of door andere leden van de delegatie tegen deze barbaarse onthoofdinsgpraktijk geprotesteerd? Of is dat iets wat werd overgelaten aan andere instanties?

 

13.02 Minister Steven Vanackere: Ik heb twee korte antwoorden. Ik kan in ieder geval bevestigen dat de mensenrechten aan bod gekomen zijn tijdens de gesprekken. Wij menen dat de aandacht in dat verband wel degelijk een bescheiden positieve invloed heeft. Ik verwijs als illustratie naar het feit dat in februari 2009 onder andere ten gevolge van het aankaarten van de mensenrechtenproblematiek – wat relatief consequent gebeurt – Saudi-Arabië heeft meegewerkt aan het universeel periodiek onderzoek (UPR) van de Mensenrechtenraad, waarbij staten de mensenrechtensituatie in een ander land evalueren en aanbevelingen formuleren.

 

In dat verband heeft Saudi-Arabië een aantal beloften gedaan. Zo heeft het land tijdens het UPR de belofte gedaan een moratorium in te stellen voor executies van personen die misdaden begingen toen zij minderjarig waren. Dus ja, er is over gesproken, en ja, dat heeft zin. Er zijn – weliswaar nog te verbeteren – resultaten.

 

In uw concrete vraag hebt u over vier executies melding gemaakt. Die zijn de delegatie niet ter ore gekomen tijdens de zending. Die zijn toen dus ook niet aan bod kunnen komen. Ik moet u wel zeggen dat het niet tot het beleid van de Saudische autoriteiten behoort vooraf te berichten over nakende executies. Met andere woorden, men heeft niet de kans gehad op het concrete incident in te gaan.

 

13.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik wil erop aandringen te blijven spreken over mensenrechten. Ik weet dat de vooruitgang soms miniem is, maar wij mogen dit niet loslaten. Indertijd, tijdens de Koude Oorlog, is dat permanent gebeurd, en dat heeft uiteindelijk vruchten afgeworpen.

 

Bent u van plan naar aanleiding van die executies of van andere zaken als minister van Buitenlandse Zaken te reageren, bijvoorbeeld via onze vertegenwoordiging in Saudi-Arabië? Wordt dat routinematig gedaan of niet? Of gebeurt dat een beetje lukraak, wanneer dergelijke zaken in het nieuws komen?

 

Ik kan begrijpen dat die delegatie daar voor een heel andere reden was en dat zij niet op de hoogte was. Is er hoe dan ook vanuit België een reactie geweest op die executies?

 

13.04 Minister Steven Vanackere: Een van de elementen van een reactie is natuurlijk dat ze snel moet komen.

 

Als dat gebeurd is, dan is dat gebeurd op een ogenblik dat ik geen verantwoordelijkheid droeg, dus ik kan niet voor de vuist antwoorden. Wel kan ik zeggen dat reacties meestal ook in EU-verband volgen.

 

Ik zal dat laten uitzoeken, maar ik kan nu niet bevestigen welke reactie er nog is geweest na de bekendmaking van datgene waar u naar verwijst.

 

Ook wil ik zeggen dat zo’n reactie een redelijke onmiddellijkheid moet hebben. Ik zal nu dus niet verklaren dat ik binnenkort wel eens zal reageren.

 

Wel wil ik met duidelijkheid bevestigen dat ik van plan ben om in mijn bilaterale contacten dat soort van aandacht te blijven vragen. Ik zal uiteraard niet minderen in de belangstelling voor datgene wat de mensenrechtenproblematiek aangaat in elk van mijn bilaterale contacten, uiteraard daar waar dat van toepassing is.

 

13.05  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, uiteraard kunt u niet reageren op iets dat onder uw voorganger gebeurd is en waarover ondertussen al heel wat tijd verstreken is.

 

Ik ben wel blij dat u de aandacht erop wil blijven vestigen, vooral ook omdat Saudi-Arabië een heel belangrijk land is met een signaalfunctie, ook internationaal met zijn contacten met het Westen, met zijn status als belangrijk handelspartner voor veel mensen, maar ook met zijn voorbeeldfunctie voor een groot deel van de islamitische wereld en zelfs voor die gemeenschappen die hier bij ons, in de Europese Unie bijvoorbeeld, leven.

 

Als dat land onder druk en onder belangstelling van de internationale mogendheden en alle contacten merkt dat het wat meer aandacht moet besteden aan het respecteren van de universele mensenrechten, dan zal dat volgens mij ook invloed hebben op de mentaliteit in het algemeen van veel gemeenschappen waar men het nog niet zo nauw neemt met de mensenrechten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de financiering door Saudi-Arabië van de 'gematigde islam'" (nr. 17345)

14 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le financement par l’Arabie saoudite de l''islam modéré'" (n° 17345)

 

14.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag was persoonlijker geweest als ze aan uw voorganger, de heer Leterme, zou zijn gesteld. Hij bracht onlangs op zijn weblog verslag uit van zijn recente reis als minister van Buitenlandse Zaken naar Saudi-Arabië.

 

Hij schreef: "Hier is geen democratie, maar neemt de monarch de leiding op zich. Het regime staat ook bekend als een financier van de (gematigde) islam. Hier is het hart van de islam, met Mekka en Medina. De standaarden inzake mensenrechten verschillen van het Westen. Zo is de positie van de vrouwen heel anders dan in onze cultuur."

 

Volgens de internationale pers, en ook volgens het verslag van een van de mensen van Unizo die ook meeging, wordt niet de gematigde maar de radicale islam door Saudi-Arabië gefinancierd. Dat is ook de overtuiging van diverse islamspecialisten, zoals Gilles Kepel in "Jihad: on the Trail of Political Islam", Khaled Abou el Fadl in "The Great Theft: Wrestling islam from the Extremists".

 

Er zijn genoeg wetenschappelijk gedocumenteerde literatuur, en verslagen van andere deelnemers aan dat specifieke bezoek om te bevestigen dat de islam die men in Saudi-Arabië tegenkomt niet de gematigde islam is maar een redelijk fundamentalistische islam. Vooral radicale wahabitische groeperingen kunnen steeds op Saudische financiën rekenen.

 

Graag vernam ik hoe onze ambassade in Saudi-Arabië de door de Saudi's gepropageerde versie van de islam beoordeelt: als gematigd of als radicaal? Of houden zij zich daarmee niet bezig?

 

14.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, de inleiding bij uw vraag noopt mij te zeggen dat mijn blog voorlopig onbestaande is. Ik zal trouwens nog eens nadenken voor ik daar nieuwigheden zet.

 

Ik denk dat men de citaten van de heer Leterme op zijn blog in zijn context moet plaatsen. Ik geloof dat mijn voorganger een aantal indrukken wilde weergeven en dat het vooral zijn bedoeling was om te breken met een aantal ideeën en veralgemeningen. Ik denk niet dat het wijs is om daaraan politieke conclusies te verbinden.

 

Hoe beoordeelt onze ambassade een en ander, gematigd of radicaal? Ik ben altijd bezorgd over het gebruik van adjectieven die een realiteit in een woord trachten te vatten, zeker als het gaat over het beschrijven van ingewikkelde situaties.

 

Het wahabisme is de officiële stroming van het koninkrijk Saudi-Arabië. Het is afkomstig van het hanbalisme, een van de vier juridische scholen van de soennieten. Het wahabisme is opgekomen in de 18de eeuw en pleit inderdaad voor een letterlijke lezing van de Koran, verwerpt de cultus van heiligen en erkent alleen de Koran en de Soenna als bronnen van het recht.

 

U weet dat er de afgelopen jaren in Saudi-Arabië terroristische aanslagen zijn geweest tegen de eigen instellingen door extremistische groeperingen die zich islamitisch noemen. De strijd tegen het radicalisme maakt dan ook deel uit van de officiële politiek van de Saudische machthebbers. In dat opzicht is het dus een officiële lezing van Saudi-Arabië om zich te kanten tegen een vorm van radicalisme.

 

Sinds enkele maanden zijn er in verschillende domeinen ook hervormingen aan de gang met de bedoeling de samenhang van het land te behouden. Tijdens de economische missie heeft de delegatie de King Abdullah University for Science and Technology bezocht. Dat is een gemengde universiteit exclusief gewijd aan de wetenschap, de toegepaste wetenschappen en het technologisch onderzoek. De inwijding van die universiteit in september toont aan dat het debat over de moderniteit in Saudi-Arabië levendiger is dan ooit.

 

Mevrouw Colen, ik zeg deze dingen omdat wij goed moeten opletten met het gebruik van woorden. Wij moeten mekaar geen lessen geven over wat het wahabisme inhoudt. Aan de andere kant denk ik dat het ook wijs is om te zien wat er gebeurt op het terrein en om in de diplomatie voldoende aandacht te hebben voor signalen die eventuele richtingen uitgaan in de richting van moderniteit, om daarvoor attent te zijn, niet naïef, dat is ook niet wenselijk, maar ook om onszelf niet op te sluiten in definities of adjectieven.

 

Ik zeg ook niet dat u dat met uw vraag hebt willen bereiken. Ik tracht daarover echter toch zo genuanceerd als mogelijk te spreken, zonder aan de andere kant te vervallen in het niet zien van een realiteit dat het wahabisme inderdaad in termen van een letterlijke lezing van een aantal passages niet strookt met de manier waarop wij tegen een inschatting van de verhouding tussen datgene dat mensen geloven en datgene dat in de politiek dient te gebeuren aankijken en niet strookt met een westerse kijk op deze aangelegenheid. Daarvoor mogen wij dus niet blind zijn. Aan de andere kant moeten wij ook kijken naar de evoluties op het terrein in Saudi-Arabië.

 

14.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat niet zozeer over het feit dat iemand de Koran letterlijk wil interpreteren. Als dat gebeurt op een manier die wij in het Westen gewoon zijn als een persoonlijke geloofsovertuiging, tot daar aan toe. Het gaat echter om het feit dat de organisatie van het recht, het maatschappelijk bestel daar georganiseerd is op basis van die letterlijke lezing van de Koran of van de religieuze geschriften van de islam.

 

Ik heb termen als fundamentalistisch en radicaal uiteraard niet uitgevonden. Dat is steeds een poging om een beetje veralgemenend de strekking te vatten, zonder dan men in detail moet gaan. Het is altijd een veralgemening. Daar kunnen wij niet onderuit.

 

Ik weet dat u ook niet vrij bent om gewoon precies te zeggen hoe en op welke wijze de ambassade de zaken daar inschat en volgt. Ik zou er echter toch voor willen blijven pleiten om niet naïef te zijn.

 

Het feit bijvoorbeeld dat er gestudeerde vrouwen en zakenvrouwen zijn in die maatschappij, wordt dikwijls aangehaald als een bewijs van moderniteit. Zo naïef ben ik nu ook niet. Wij weten allemaal dat het in hun traditie niet verboden is aan vrouwen om zaken te doen. Dat op zich is geen bewijs van moderniteit. Het is het toepassen van de sharia, het organiseren van de maatschappij op basis van een rechtssysteem dat gebaseerd is op de letterlijke lezing van de Koran dan het probleem vormt.

 

Ik zou er op willen aandringen dat u dat in de gaten houdt, onder andere weer vanwege de voorbeeldfunctie van Saudi-Arabië en de belangrijke macht van Saudi-Arabië als financier van wahabitische stromingen elders ter wereld, niet alleen in volledig islamitische landen, maar ook bij de islamitische gemeenschappen in West-Europa en de Verenigde Staten.

 

Ik ben blij dat u niet naïef bent in de wijze waarop u daarmee omgaat.

 

Ik hoop ook dat men daar waakzaam over blijft en niet bereid is om de ogen daarvoor te sluiten, alleen omwille van een bepaald diplomatiek of handelsbelang van korte termijn, terwijl er ondertussen op lange termijn veel schade kan worden aangericht, politiek en maatschappelijk gezien, vooral door het financieren en propageren van hetzelfde systeem elders in de wereld.

 

Mijnheer de minister, ik dank u er in elk geval voor dat u op die reeks van drie vragen hebt willen antwoorden. Ik weet dat u zich niet in de aangenaamste positie bevindt. Van nu af aan zal ik oordelen op uw uitspraken en werk, eerder dan op dat van uw voorganger.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14.04  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, pour être honnête, je crois qu'il convient de signaler aux collègues qui nous ont rejoints que je dois quitter le parlement à 17 h 30. Je suis prêt à répondre rapidement mais le sujet est vaste.

 

Le président: Il y a un grand intérêt de nombreux collègues pour la question de l'Afghanistan.

 

14.05  Patrick Moriau (PS): Monsieur le président, je pense savoir qu'une réunion commune des commissions de la Défense et des Relations extérieures est prévue au sujet de l'Afghanistan.

 

Le président: La date est-elle déjà fixée?

 

14.06  Steven Vanackere, ministre: Non, pas vraiment. La réunion devrait avoir lieu en janvier.

 

Le président: Si tous les collègues sont d'accord, on pourrait reporter les questions à cette réunion.

 

14.07  Steven Vanackere: J'ai un problème logistique. La prochaine réunion pourrait se dérouler très bientôt. Je suis prêt à poursuivre la réponse aux questions. Il n'est peut-être pas judicieux d'attendre la réunion mixte car la date n'est pas encore fixée.

 

Le président: Je note en tout cas la disponibilité du ministre pour aborder rapidement cette question au parlement. Il serait préférable qu'il puisse répondre de manière plus confortable et détaillée, en prenant un peu plus de temps. Nous verrons avec le ministre de la Défense et la commission de la Défense s'il est possible d'organiser une réunion conjointe, et à défaut, le ministre répondra ici en commission des Relations extérieures.

 

14.08  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, heb ik goed begrepen dat u zou proberen om die vragen in een gezamenlijke commissie Defensie en Buitenlandse Zaken te behandelen?

 

Le président: Si cela n'est pas possible, nous le ferons de toute façon rapidement en commission des Relations extérieures.

 

14.09 Minister Steven Vanackere: Dat is inderdaad wat ik wil zeggen.

 

Je suis disponible pour une prochaine réunion qui, normalement, se trouve dans cette constellation-ci. On verra si on fait encore autre chose. En tout cas, je suis disponible lors de la prochaine réunion de la commission des Affaires étrangères.

 

14.10  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik wil niet moeilijk doen en los van die eventuele gemeenschappelijke vergadering zo snel mogelijk een vergadering organiseren.

 

Le président: C'est ça que le ministre suggérait. Parfait.

 

15 Question de M. David Clarinval au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la 'contribution volontaire belge' à l'Agence Internationale de l'Énergie de 2006 à 2009 et le potentiel conflit d'intérêt dans le chef d'un haut fonctionnaire de l'État belge" (n° 17385)

15 Vraag van de heer David Clarinval aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over de 'Belgische vrijwillige bijdrage' aan het Internationaal Energie Agentschap van 2006 tot 2009 en het mogelijke belangenconflict betreffende een hoge ambtenaar van de Belgische Staat" (nr. 17385)

 

15.01  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, un article publié dans La Libre Belgique le vendredi 13 novembre nous apprend qu'un subside annuel de 50 000 euros est accordé depuis 2006 à l'Agence internationale de l'Énergie (AIE) à Paris par l'administration de l'Énergie du SPF Économie, Classes moyennes, PME et Énergie. Pour rappel, l'AIE est un organisme subsidiaire de l'OCDE dans lequel siège – à Paris – un représentant permanent de la Belgique relevant de votre département des Affaires étrangères.

 

Selon l'article en question, ce subside (contribution volontaire belge à l'AIE) aurait pris successivement la forme d'un prélèvement de 50 000 euros sur le budget général des dépenses de fonctionnement de l'administration de l'Énergie en 2006, d'un article budgétaire en 2007 et en 2008 et enfin d'un arrêté royal de subventionnement exécutant un article budgétaire, pour la première fois en 2009.

 

L'objet de cette contribution volontaire belge à l'AIE serait la réalisation d'une étude sur le marché du gaz naturel. Une justification de la dépense a été fournie par Mme Fauconnier, directeur général Énergie, étant dans le cadre de cette étude pour 2008 la rémunération annuelle d'un fonctionnaire A5 pendant un mois pour 15 000 euros, la rémunération d'un fonctionnaire A3 pendant trois mois pour 30 000 euros, le solde de 5 000 euros intervenant dans la publication du rapport et des frais de voyage. Au total, ce sont donc 200 000 euros de subsides qui ont été versés à l'AIE sur la période 2006-2009.

 

L'article énonce qu'un lien est établi entre le versement du premier subside de 50 000 euros en 2006 et la nomination ultérieure de Mme Fauconnier au poste de vice-présidente du governing board de l'AIE. Plus récemment, à la mi-octobre 2009, cette même fonctionnaire générale est devenue présidente du même governing board. Enfin, cet article rapporte que les deux fonctionnaires agents A5 et A3 rémunérés pour la participation à l'étude sur le marché du gaz naturel seraient en réalité Mme Fauconnier elle-même et une proche conseillère reprise sous les initiales N.M. Ceci serait d'autant plus étonnant que ces mêmes personnes sont les représentantes de notre pays au sein du governing board avec en outre la présidence de ladite institution.

 

Monsieur le ministre, vous n'ignorez certainement pas que les prestations de nos fonctionnaires généraux au sein du conseil de l'administration de l'AIE ont toujours été bénévoles et de nature honorifique, avec le plus souvent une élection par leurs pairs. Il semble donc que l'image et la réputation de notre pays au sein de l'OCDE et de l'AIE en particulier pourraient être gravement mises à mal à quelques mois de notre présidence de l'Union européenne.

 

Dans ce contexte et compte tenu des éléments figurant dans l'article, le ministre veut-il indiquer les éléments suivants à l'intermédiaire de M. le représentant permanent de la Belgique auprès de l'Agence internationale de l'Énergie?

 

1. Est-il exact que des montants de rémunération ou de prestations ont été payés à un agent A5 et à un agent A3 pour participation à une étude sur le marché du gaz naturel?

2. Qui sont précisément ces deux agents?

3. Quels sont les montants versés respectivement pour les années 2006, 2007, 2008 et 2009?

4. Ces montants ont-ils été versés sur la base d'une convention ou d'un accord liant l'AIE et ces deux agents A5 et A3? Quelles sont la nature et les conditions fixées par cette convention ou cet accord?

5. Quelles ont été les prestations réelles de ces deux agents dans l'élaboration d'une étude sur le gaz naturel?

6. S'il est exact que ces deux agents sont la directrice Mme Fauconnier et la conseillère N.M., leurs traitements nationaux de directeur général et de conseiller ont-ils été suspendus pour les périodes de rémunération à l'AIE? Une autorisation de cumul de fonctions a-t-elle été demandée et obtenue en vue de prévenir un conflit d'intérêt?

7. Dans l'affirmative, des montants de précompte professionnel et de cotisations sociales d'indépendant ou de salarié ont-ils été retenus et versés aux instances ad hoc?

 

En outre, monsieur le ministre, estimez-vous que les agissements mis au jour par La Libre Belgique et qui échappent à l'intervention et au contrôle usuel du département des Affaires étrangères pour le financement des organismes internationaux sont-ils de nature à ternir l'image et la réputation de notre pays auprès d'une instance internationale comme l'OCDE, qui plus est à quelques mois de la présidence belge de l'Union européenne?

 

Enfin, comment comptez-vous remédier à cette situation de conflit d'intérêts, ressortissant le cas échéant également au prescrit de l'article 240 du Code pénal relatif à l'infraction de détournement par fonctionnaire dont je vous épargnerai la lecture?

 

15.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je suis heureux que vous posiez cette question car elle me permet de rectifier un certain nombre d’informations erronées.

 

Après consultation auprès des services administratifs de l’AIE, je puis vous confirmer que les contributions ont été utilisées pour le financement d’un mois de travail d’un agent A5 pour un montant de 15 000 euros, pour trois mois de travail d’un A3 pour un montant de 30 000 euros et pour les frais de publication pour un montant de 5 000 euros. L’AIE est libre de déterminer les modalités de l’affectation des fonds pour l’étude en question.

 

Le secrétariat de l’AIE a confirmé que les experts concernés sont des experts employés par et au sein de l’AIE. Les montants respectifs s'élevaient chaque fois à 50 000 euros. Il s’agit d’une contribution volontaire accordée par l’État belge à l’AIE suivant la procédure en vigueur pour toutes les contributions volontaires à l’organisation.

 

En ce qui concerne les conditions et les modalités de cet accord en particulier, je me réfère à mon collègue, le ministre Magnette. Je peux vous dire que les deux experts ont fait des analyses du marché du gaz européen, plus particulièrement sur leur uptrading, une question capitale pour la Belgique vu l’importance du hub de Zeebrugge.

 

Comme déjà indiqué dans ma réponse, les experts sont employés par et au sein de l’AIE. Il ne s’agit pas des personnes auxquelles on fait référence dans l’article de La Libre Belgique.

 

Vous avez cité des noms ici dans un environnement où logiquement on ne mentionne pas des noms de personnes privées. C’est pourquoi les autres questions dans ce paragraphe sont sans objet. Les informations contenues dans l’article en question ne sont pas correctes. Le système de contribution volontaire en vigueur à l’AIE est très transparent. Une contribution volontaire doit toujours être approuvée par tous les États membres et donc votre troisième question est sans objet.

 

15.03  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je n'ai fait que citer les noms parus dans la presse. Si l'information était erronée, votre réponse aura en tout cas permis d'éclaircir les choses.

 

15.04  Steven Vanackere, ministre: Cher collègue, c'est le grand avantage de votre question. Vous avez tout à fait raison.

 

15.05  David Clarinval (MR): Je suis très heureux de cette rectification, mais je n'ai fait que relayer des informations parues dans la presse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Questions jointes de

- M. Patrick Moriau au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la fermeture du consulat belge à Alicante" (n° 17619)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le risque de fermeture du consulat à Alicante" (n° 17621)

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Patrick Moriau aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de sluiting van het Belgische consulaat in Alicante" (nr. 17619)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de dreigende sluiting van het consulaat in Alicante" (nr. 17621)

 

16.01  Patrick Moriau (PS): Monsieur le ministre, par voie de presse, nous apprenons que le consulat belge à Alicante en Espagne pourrait fermer d'ici peu, votre porte-parole ayant précisé qu'il s'agit d'une option par souci d'économie mais que la décision politique n'a pas encore été prise.

 

Si cette décision devait être prise, il semble que les 10 000 Belges, sans compter les vacanciers, inscrits dans la région devront alors parcourir plusieurs centaines de kilomètres en se rendant soit à l'ambassade à Madrid, soit au consulat à Barcelone pour effectuer leurs démarches administratives ou s'adresser à eux en cas de problème.

 

Cette fermeture s'inscrit-elle dans une réflexion plus globale de restructuration des postes diplomatiques?

 

Si cette fermeture se justifie par un souci d'économie, pouvez-vous nous préciser si d'autres postes consulaires dans d'autres pays sont également visés?

 

Quelles seraient les autres motivations de votre décision? Quelles seraient les alternatives en cas de fermeture?

 

16.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur Moriau, ma réponse sera brève dans la mesure où je dois mettre en exergue le fait qu'aujourd'hui, aucune proposition n'a été formulée et que, par conséquent, aucune décision n'a été prise à ce sujet.

 

Il est vrai qu'au sein du SPF, un exercice est en cours pour évaluer le réseau des postes consulaires et l'équilibre entre les services rendus à la population et les moyens utilisés. Nous devons en effet pouvoir garantir aux contribuables que nous faisons preuve de rationalité dans le déploiement de nos moyens. L'éventualité de fermer ce consulat, voire de faire appel à d'autres synergies, est envisagée et doit être envisagée. Toutefois, je le répète, aucune proposition n'est formulée à ce jour. J'apprécie donc très moyennement les démarches qui tendent à inquiéter les uns et les autres.

 

Sans vouloir anticiper l'exercice en cours et restant à l'écoute des éléments qui me seront proposés, en tant que politique, je n'ai pas l'impression de disposer d'éléments me permettant de dire qu'il serait bon de fermer le poste consulaire d'Alicante.

 

Dans le même temps, je souhaite respecter la démarche consistant à voir l'utilité d'une telle action. Mais je ne souhaite pas donner mon assentiment à ceux qui ont tiré une sorte de sonnette d'alarme. Vous serez d'accord avec moi sur le fait que ce type de démarche n'est pas souhaitable. Cela dit, m'étant informé du nombre de personnes qui font appel aux services de ce poste consulaire, j'ai l'impression, comme vous, que peu d'éléments justifient sa fermeture. Je n'ai aucun problème à le déclarer.

 

16.03  Patrick Moriau (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie et je vous félicite. Je suis tout à fait d'accord avec vous. Pourquoi Alicante alors qu'on sait qu'il y a d'autres consulats où on "se la coule douce"? D'ailleurs, je trouve qu'on devrait faire la même chose pour les ambassades. On en a déjà parlé avec votre prédécesseur. À l'heure d'internet et du TGV vers Paris, on pourrait se poser des questions.

 

16.04  Steven Vanackere, ministre: Si on commence à fermer des ambassades, je vais recevoir beaucoup de mails et de questions parlementaires!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions restantes sont reportées à la prochaine réunion de la commission.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.29 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.29 uur.