Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

woensdag 18 november 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 18 novembre 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.05 uur en voorgezeten door de heer Raf Terwingen.

La séance est ouverte à 14.05 heures et présidée par M. Raf Terwingen.

 

01 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de misbruiken bij belspelletjes" (nr. 16243)

01 Question de M. Raf Terwingen au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice sur "les abus dans le cadre des jeux téléphoniques" (n° 16243)

 

01.01  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over de misbruiken bij belspelletjes. Zoals u eerder werd gemeld, is er inderdaad een probleem met het misbruik bij belspelletjes.

 

Dit zijn spelletjes waarbij er wordt getracht om een sms te krijgen van iemand, vervolgens wordt die sms aangerekend, dan komt er een bepaald systeem op gang waarbij men geld wordt afgetroggeld door mee te spelen, door met dat sms-verkeer verder te gaan. Dat kan men alleen stopzetten door het woord “STOP” te sturen naar de afzender, waarna het sms-verkeer stopt. Men wordt gelokt door een bepaald spelletje en voordat men het weet zit men in een stroom van sms’jes die veel geld kosten en die slechts door het sturen van het woord “STOP” worden gestopt. Dan pas wordt men afgemeld en is het probleem dat is ontstaan zonder dat men dat wilde, gestopt.

 

Dit is een terugkerende problematiek voor bepaalde lagen van onze bevolking die ingaan op dat soort spelletjes. Met alle respect, maar het zijn dikwijls mensen die niet goed beseffen waaraan ze beginnen, met alle gevolgen van dien, ook financieel. De problematiek is u bekend, maar wij moeten op dat vlak ook maatschappelijk optreden om dat te voorkomen.

 

Welke maatregelen kan u nemen om te komen tot een effectieve bestraffing van dit soort praktijken?

 

Ik verwijs dan ook naar artikel 11, ten tweede, van het KB van 12 mei 2009 op basis waarvan de organisator, spelaanbieder en de operator de door hen ontvangen klachten elke maand bezorgen aan de Kansspelcommissie in twee verschillende inventarissen, zijnde één voor de opgeloste en één voor de onopgeloste klachten. Welk gevolg wordt aan dat soort klachten gegeven?

 

01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mijnheer de voorzitter, geachte collega Terwingen, overeenkomstig de regeling van het BIPT bedraagt de totaalprijs voor een sms-dienst in het kader van belspelen maximaal 2 euro. Dat betekent dat een eventuele retour-sms ook binnen deze prijslimiet dient te gebeuren. In de praktijk wordt derhalve 1 euro gevraagd voor de heen-sms en 1 euro voor de retour-sms.

 

Het fenomeen waarvan u gewag maakt in uw vraag, namelijk het terugzenden van sms’en tot men het woord “STOP” zelf sms’t, betreft geen belspel maar wel een betalende dienst via elektronische communicatienetwerken. Het gaat meer bepaald ofwel om een betalende berichtendienst, ofwel om een abonnementsdienst zoals voorzien in het KB tot vaststelling van de ethische code van de telecommunicatie, dat thans voor advies bij de Raad van State voorligt.

 

Geen van beide sms-diensten valt onder het KB van 12 mei 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan sommige spelen, aangeboden in het kader van televisieprogramma’s via nummerreeksen van het Belgisch nummerplan en die een totaalprogramma inhouden, moeten voldoen. Deze vorm van sms-dienst behoort tot de bevoegdheid van de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, en de minister van Klimaat en Energie, belast met Consumentenzaken.

 

Het door u geschetste probleem is de Kansspelcommissie dan ook volledig onbekend in het kader van belspelen. De Kansspelcommissie benadrukt nog geen klachten of inlichtingen in die zin te hebben ontvangen.

 

Wat betreft uw tweede vraag ontving de Kansspelcommissie op grond van het door u aangehaalde artikel 11, tweede lid, van het KB van 12 mei 2009 tot op heden nog geen onopgeloste klachten.

 

Mocht dit in de toekomst toch het geval zijn, dan zal de Kansspelcommissie, zoals zij doet met klachten die haar rechtstreeks bereiken, samen met de betrokken partijen trachten naar een oplossing te streven.

 

De belspelen zijn niet opgenomen in de kansspelwet. Dit zal in de toekomst wel zo zijn, gelet op het in bespreking zijnde wetsontwerp op de kansspelen. Intussen maakt dat echter dat de Kansspelcommissie niet beschikt over effectieve mogelijkheden om zelf tot sanctionering over te gaan. Verschillende partijen die betrokken zijn bij belspelen moeten op dit ogenblik niet beschikken over een vergunning – vergelijkbaar met die voor casino’s, speelautomaten, speelhallen, of drankgelegenheden – zodat er geen sprake kan zijn van een schorsing of van de intrekking van hun vergunning door de Kansspelcommissie.

 

Wel kan de Kansspelcommissie, wanneer zij vaststelt dat er belspelen worden aangeboden die niet door haar werden toegelaten, of wanneer zij vaststelt dat de belspelen die zo’n toelating hebben bekomen niet conform zijn, een proces-verbaal opstellen en dat doorspelen aan de procureur des Konings voor verder gevolg.

 

Ook kan worden opgemerkt dat op grond van artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 mei 2009 de Kansspelcommissie jaarlijks de toepassing van de voorwaarden van dat besluit moet evalueren. Deze voor het eerst te verrichten evaluatie zal toelaten met kennis van zaken te oordelen of en hoe deze kansspelen verder zullen worden uitgebaat in toepassing van de nieuwe wet op de kansspelen.

 

01.03  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik schaam mij bijna en wel om twee redenen. Ik ben blijkbaar de enige vraagsteller en u bent speciaal daarvoor naar hier moeten komen. Tot mijn scha en schande moet ik nu ook vaststellen dat mijn vraag met betrekking tot de spelletjes niet onder uw bevoegdheid valt, maar onder die van minister Van Quickenborne. Ik heb daarvan nota genomen en zal het alleszins verder onderzoeken. Het lijkt mij dat het een uitwas is die niet kan. Het heeft immers bepaalde financiële gevolgen. Ik begrijp dat het niet onder de kansspelwetgeving valt en daarom niet tot uw bevoegdheid behoort. Wij zullen de vraag opnieuw stellen aan de bevoegde minister. Ik dank u voor uw antwoord.

 

01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Uw eerste vraag moet u stellen aan collega Van Quickenborne. Uw tweede vraag was wel degelijk van toepassing. Een evolutie van de aanpak van de Kansspelcommissie hangt af van het al dan niet goedkeuren van het nieuwe ontwerp van kansspelwetgeving.

 

Voorzitter: Mia De Schamphelaere.

Présidente: Mia De Schamphelaere.

 

02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de oprichting van een gerechtelijk inningskantoor" (nr. 15647)

02 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la création d'un bureau de recouvrement judiciaire" (n° 15647)

 

02.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom terug op een onderwerp dat mij na aan het hart ligt, zoals u goed weet. Het gaat over de spijtig genoeg gebrekkige inning van penale boetes, verkeersboetes en verbeurdverklaringen.

 

Op 27 mei laatstleden confronteerde ik u in deze commissie met het antwoord van uw collega van Financiën op mijn schriftelijke vraag over de inning van strafrechtelijke boetes. Daaruit bleek dat in 2005 ruim 75 miljoen euro, het jaar daarop 90 miljoen euro en in 2007 bijna 100 miljoen euro aan boetes niet kon worden geïnd. Het gaat om respectievelijk 60, 64 en 70 % van het totaal te innen bedrag.

 

Terwijl minister Reynders reageerde met de melding dat het STlMER-project soelaas zou bieden, liet u weten dat volgens u Justitie de penale boetes beter zelf zou innen, of daarin toch een grotere verantwoordelijkheid zou moeten krijgen.

 

Een technische werkgroep, zo hebt u aangekondigd, onderzoekt hoe een gerechtelijk inningkantoor kan worden gerealiseerd, wat de randvoorwaarden zijn en onder wiens bevoegdheid een en ander het best ressorteert. Op 8 mei laatstleden zou een eerste nota worden uitgebracht, die aan Financiën zou worden bezorgd.

 

Naar de oprichting van een gerechtelijk inningkantoor verwees u ook in uw antwoord op mijn vraag in deze commissie van begin dit jaar, op 27 januari, naar aanleiding van de vaststelling dat één op de zes verkeersboetes, door de federale of lokale politie uitgeschreven, niet wordt betaald. Het gerechtelijk inningkantoor zou volgens u dus niet alleen de geldboetes opgelegd door de rechtbanken kunnen innen, maar ook eventueel de minnelijke schikkingen en de onmiddellijke inningen die voor bepaalde verkeersinbreuken worden voorgesteld. In Nederland gebeurt de afhandeling van dergelijke verkeersovertredingen vandaag al onder het exclusief gezag van Justitie.

 

Tot slot kom ik tot het laatste luik van mijn vraag. Op 23 februari laatstleden liet u in een antwoord op mijn schriftelijke vraag naar verbeurdverklaringen weten dat het Vast Bureau voor Statistiek en Werklastmeting dienaangaande niet over cijfers beschikt.

 

Ook minister Reynders kon mij niet antwoorden op de vraag hoeveel van de opgelegde verbeurdverklaringen effectief gerealiseerd werden. Hij kon alleen meegeven dat er 6 727 000 euro en ruim 11 miljoen euro aan vermogensvoordeel werd geïnd in 2006, respectievelijk 2007.

 

Een van uw voorgangsters minister Onkelinx heeft destijds gezegd dat uit de databank van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring bleek dat tussen september 2003 en september 2006 voor meer dan 400 miljoen euro aan inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen werden aangemeld.

 

Ik zou vandaag van u de stand van zaken willen kennen. Hoever staat het met de plannen om een gerechtelijk inningskantoor op te richten?

 

Is er de afgelopen maanden nog overleg geweest met uw collega van Financiën, hetzij over de penale boetes waarbij men Justitie volledig zelf de boetes laat innen, hetzij over de verkeersboetes. Ik verwijs dan naar het Nederlands model.

 

Wat is uw reactie op de onduidelijkheid met betrekking tot de verbeurdverklaringen? Kunnen wij ook hier besluiten dat er iets schort aan de inning en dat een gerechtelijk inningskantoor eveneens soelaas kan bieden?

 

02.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, ik ken uw gevoeligheid en uw terechte aandacht voor de statistieken van de inning. Ik deel uw ambitie om te werken aan de uitbouw van een goede, perfomante inningsmethodiek via een inningskantoor. Dat heb ik vroeger al gezegd en ik herhaal het.

 

De realisatie ervan en het verdere overleg met Financiën zijn natuurlijk niet eenvoudig af te werken. Het is immers ook gebleken dat wij een aantal voorafgaande stappen moeten zetten bij Justitie zelf. Thans zijn wij de voorbereidende stap aan het zetten. Wij realiseren immers op dit ogenblik volop de informatisering van de politieparketten. Dat is de vernieuwde versie van het mammoetsysteem, waarop het politieparket werkt. Het is een van de MAC-applicaties, waaraan wij nu volop werken als een voorbereidende noodzakelijke stap om de hele verwerking vanuit Justitie te kunnen optimaliseren.

 

Daarnaast zijn er uiteraard ook de wijze van de automatisering, de inning en de reorganisatie van het gerechtelijk landschap. Die hebben ook hun invloed daarop. Er is ook het debat over het Centraal Orgaan voor de Inbeslagname en de Verbeurdverklaring. Wij bestuderen hoe wij een en ander moeten integreren in het geheel.

 

In het licht van die voorbereidende stappen zullen wij het gesprek met de minister van Financiën opnieuw aanknopen om tot goede afspraken te komen en vooral om tot een verbeterde inning te komen. Het inningskantoor is immers niet noodzakelijk een exclusieve bevoegdheid van Justitie of van Financiën. Het kan ook perfect in een goede samenwerking gebeuren, zolang binnen Justitie de data maar voldoende bekend zijn en voldoende kunnen worden opgevolgd, en als er maar een verbinding is tussen de stroom informatie die daaruit voortvloeit, en de acties die vanuit Justitie moeten worden opgezet.

 

Het gebrek aan duidelijkheid omtrent de verbeurdverklaring is voor een groot stuk terug te brengen tot de registratie ervan in de bestaande informaticasystemen. Ook daar zijn er weer ICT-discussies. De oprichting van een gerechtelijk inningskantoor moet tot gevolg hebben dat de gegevens worden gecentraliseerd en dat er een digitale flux gegevens tot stand kan worden gebracht.

 

Uiteindelijk moet een en ander leiden tot een verbeterde beeldvorming, hetgeen onontbeerlijk is om te komen tot een verbeterde werking van justitie in haar geheel.

 

De ambitie blijft. De snelheid van uitvoering is niet ideaal. De voltooiing van de automatisering van de politieparketten is de absolute voorafgaande voorwaarde om justitie in een volgende fase te brengen.

 

02.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, uw antwoord ontgoochelt mij deels. Al jaren bereidt men vol goede intenties voor, maar op het terrein is men nog altijd niet tot actie overgegaan.

 

02.04 Minister Stefaan De Clerck: De automatisering van de politieparketten is volop bezig. Dat maakt daar deel van uit.

 

02.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Het zijn niet de politieparketten die de boetes innen.

 

02.06 Minister Stefaan De Clerck: Men moet wel de volledige informatiestroom kunnen beheersen.

 

02.07  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): U zegt dat het inningskantoor niet exclusief een bevoegdheid van Justitie hoeft te zijn, maar ook het resultaat van samenwerking tussen Justitie en Financiën.

 

Anderzijds liet men verstaan dat de aanwezigheid van twee bevoegde federale overheidsdiensten net het probleem was. Het zou beter gecentraliseerd worden bij een dienst.

 

Over de verbeurdverklaringen erkent u dat er ook hier een gebrek aan informatisering is. U eindigt met te zeggen dat de snelheid van uitvoering ontbreekt. Ik stel dat samen met u vast. Ik betreur dat er in het dossier geen vooruitgang wordt geboekt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Voorzitter: Sabien Lahaye-Battheu

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu

 

03 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "les recherches sur les améliorations possibles quant à la détention préventive" (n° 15866)

- Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "les mesures relatives à la détention préventive" (n° 16248)

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de onderzoeken naar mogelijke verbeteringen in verband met de voorlopige hechtenis" (nr. 15866)

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de maatregelen rond voorlopige hechtenis" (nr. 16248)

 

De voorzitter: De heer Baeselen is niet aanwezig, en dus blijft alleen de vraag van mevrouw De Schamphelaere over.

 

03.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er wordt op beleidsvlak hard gewerkt om de overbevolking op verschillende wijzen terug te dringen. Ik denk nu aan het verdrag dat met Nederland in de maak is.

 

Een van de mogelijkheden is ook om het aantal personen in voorlopige hechtenis, terug te dringen. Daarvoor zou het goed zijn dat strafzaken zo snel mogelijk kunnen worden afgehandeld, zodat de duurtijd van die voorlopige hechtenis ook vermindert. Wij hebben ook een voorstel ingediend dat zou toelaten dat de politie verdachten gedurende achtenveertig uur mag vasthouden onder bepaalde voorwaarden, tegenover nu vierentwintig uur, zodat de onderzoeksrechter niet onmiddellijk moet beslissen tot voorlopige hechtenis. In de beleidsnota wordt daaraan aandacht besteed. Naast de andere opties van elektronisch toezicht, gps-bewaking en alternatieve straffen, werd er ook een studie besteld in verband met maatregelen die zouden kunnen worden genomen om het aantal personen in voorlopige hechtenis terug te dringen. Op basis daarvan konden dan concrete beleidsopties worden genomen.

 

Mijnheer de minister, zijn er al resultaten bekend van de studie die werd aangekondigd in de beleidsnota 2009? Welke beleidsopties kunnen worden verwacht?

 

03.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, beste collega, ik verwijs naar de antwoorden op eerdere analoge parlementaire vragen over dit onderwerp.

 

De beleidsopties inzake de voorlopige hechtenis zijn opgenomen in de beleidsverklaring van 2009. Daarin kunt u lezen dat wij het niet opportuun vinden om de problematiek van de voorlopige hechtenis aan te pakken via het andermaal wijzigen van de wetgeving. Niet alleen is die wet nog recent gewijzigd, maar de onderzoeken van het NICC hebben ook aangetoond dat de toepassing van de voorlopige hechtenis zich niet aan banden laat leggen door strenger geformuleerde vereisten of motiveringsverplichtingen. De huidige wetgeving is het resultaat van een lang rijpingsproces waarin het uitzonderlijk karakter van de voorlopige hechtenis duidelijk beklemtoond wordt. Verder wordt op afdoende wijze het evenwicht gerealiseerd tussen enerzijds de noodzaak van een efficiënte bescherming van de maatschappij en anderzijds het respect voor het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. Die laatste elementen moeten gegarandeerd blijven.

 

U verwijst naar de studie die door het NICC in 2005 werd uitgevoerd met als titel "Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen".

 

We geloven niet dat de onderzochte pistes, namelijk de invoering van een limitatieve lijst van misdrijven die aanleiding kunnen geven tot het afleveren van een aanhoudingsmandaat en een wettelijke begrenzing van de duur van de voorlopige hechtenis, een adequate en aanvaardbare oplossing vormen voor de problematiek van de voorlopige hechtenis. Het volstaat desbetreffend te verwijzen naar de talrijke kritische bedenkingen in het onderzoek van het NICC zelf. Eventueel kan ik u een nota bezorgen over de bedenkingen die ter zake werden gemaakt, als u dat zou interesseren.

 

Het NICC onderstreept zelf dat de nodige radicaliteit aan de dag gelegd moet worden bij concrete operationalisering, willen die maatregelen effect sorteren. Een dergelijke rigoureuze instelling houdt het risico in dat men komt tot situaties die niet aangepast zijn aan de dagelijkse realiteit en die sociaal niet wenselijk en acceptabel zijn. De vraag rijst of het doel die middelen heiligt, zoals onderstreept in het artikel “Oplossingen gezocht om de toepassing van de voorlopige hechtenis terug te dringen” in Panopticon 2007, het artikel dat de belangrijkste resultaten van dat onderzoek bespreekt. In dat artikel wordt het volgende gezegd: “De vaststellingen die gedaan werden naar aanleiding van de empirische toetsing, deden ten slotte ook opnieuw de vraag rijzen of in die materie niet evenzeer op het vlak van de praktijk naar een oplossing gezocht moet worden, veeleer dan op wetgevend vlak.”

 

Wij menen dan ook dat er nieuwe tools nodig zijn in de alternatieven voor de voorlopige hechtenis. In die optiek kadert het onderzoek inzake de aanwending van het elektronisch toezicht. Dat rapport heb ik nog niet, maar het zou tegen het einde van dit jaar bezorgd moeten worden. Het gaat om het onderzoek dat ter zake is gevoerd door het NICC en waarin de eventuele toepassing van moderne technieken als gps-bewaking tijdens de voorlopige hechtenis voorwerp vormt van het onderzoek.

 

Eind 2008 werd het onderzoek rond die toepassingsmogelijkheden inderdaad toegekend aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. Zoals u weet, wordt elektronisch toezicht momenteel enkel aangewend in de fase van de strafuitvoering. Bedoeling van de studie is na te gaan of dat ook kan in het kader van de voorlopige hechtenis. We kijken naar de buitenlandse ervaringen. Enkele landen passen het elektronisch toezicht toe in dat verband.

 

Daarnaast wordt in de studie een inschatting gemaakt van het eventueel toepassingsbereik van elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis. Dat gebeurt aan de hand van een bevraging van de magistratuur. Momenteel worden de onderzoeksrechters bevraagd naar hun visie, met de vragen hoe zij dat zien, of het hen haalbaar lijkt, of het voor hen aanvaardbaar is, of zij het zullen toepassen als die mogelijkheid bestaat. Als zij het instrument hebben, zal het dan ook toegepast worden? Voor een deel baseert men zich ook op de databestanden in verband met de toepassing van de voorlopige hechtenis zelf, en ook op het profiel van de beklaagdenpopulatie bij de voorlopige detentie.

 

Dit bevindt zich in de eindfase. Het wordt dus nog dit jaar afgeleverd. Ik wacht daarop en zal, zodra dit is bekendgemaakt, met u daarover van gedachten wisselen. Wellicht zal daarover een vraag worden gesteld, en anders zal ik een initiatief nemen om een toelichting te laten geven door degenen die de studie hebben uitgevoerd, zodat wij de nodige beleidsopties kunnen nemen.

 

03.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat het inderdaad een zeer wijs idee was om in het onderzoek ook de onderzoeksrechters zelf te bevragen. Alleen al de vraag stellen kan leiden tot een grotere responsabilisering. Dat is immers de bedoeling van uw hele aanpak van de hervorming van de gerechtelijke instanties. Alle magistraten moeten voor het resultaat van het geheel worden geresponsabiliseerd. Dat wil zeggen dat de onderzoeksrechters ook op een verantwoordelijke manier hun beslissingen moeten nemen. Dat zij worden betrokken in het onderzoek naar mogelijke beleidsopties voor alternatieven voor de voorlopige hechtenis, is een goed idee.

 

In vergelijking met andere Europese landen zit 40 % van onze gevangenisbevolking in voorlopige hechtenis.

 

Het sneller afhandelen van strafzaken is natuurlijk ook belangrijk, maar ook daar werkt u aan in uw hervormingsplannen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de aanhouding van een cipier in de zaak Kitty Van Nieuwenhuysen" (nr. 15872)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de aanhouding van een cipier in de zaak Hassan Iasir" (nr. 15884)

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de cipier die opgepakt is naar aanleiding van de bijna-vrijlating van de moordenaar van Kitty Van Nieuwenhuysen" (nr. 15995)

04 Questions jointes de

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'arrestation d'un gardien de prison dans l'affaire Kitty Van Nieuwenhuysen" (n° 15872)

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "l'arrestation d'un gardien de prison dans l'affaire Hassan Iasir" (n° 15884)

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "le gardien de prison qui a été arrêté pour avoir failli remettre en liberté l'assassin de Kitty Van Nieuwenhuysen" (n° 15995)

 

04.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, wij keren terug naar het laatste weekend van de beleidsperiode van uw voorganger, minister Vandeurzen, die toen werd geconfronteerd met het feit dat de vermoedelijke moordenaar van agent Kitty Van Nieuwenhuysen riskeerde vrij te komen.

 

In zijn verklaringen en uitleg in de commissie voor de Justitie op de woensdag van zijn laatste week als minister van Justitie had hij het reeds over een vermoeden dat er kwaadwillig opzet aanwezig zou zijn geweest. Er zou met andere woorden opzettelijk op het systeem van aantekening van hoger beroep in de gevangenis zijn ingespeeld. Het systeem zou op een dusdanige manier zijn aangewend dat het aantekenen van beroep niet volledig gebeurt, maar toch afdoende volledig om iemand te doen vrijlaten. Het is dus echt misbruik maken van oude gewoontes en procedures in de gevangenis.

 

Op 20 oktober 2009 werd iemand opgepakt. Minstens een werknemer in de gevangenis zou hebben meegewerkt aan het proberen vrij krijgen van de genaamde Hassan Iasir. Er is zelfs sprake van dat met de levering een geldbedrag van 20 000 euro zou zijn gemoeid.

 

Mijn eerste vraag is uiteraard een vraag naar de officiële versie van de feiten.

 

Welke lessen trekt u uit de zaak?

 

Is de archaïsche werkwijze, met name het aantekenen van hoger beroep door een berichtje aan de griffier in een dik, zwart boek te noteren en vanuit de gevangenis een ander briefje naar de griffie te sturen, teneinde een officieel document van de griffie ter ondertekening naar de betrokken gevangene te laten terugkeren, reeds aangepast, zoals beloofd door uw voorganger tijdens een van zijn allerlaatste dagen als minister van Justitie?

 

04.02  Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, zoals de heer Landuyt zei, gaan we terug naar vorig jaar, toen de toenmalige minister van Justitie moest ingrijpen om te vermijden dat Hassan Iasir, die verdacht wordt in de moord op Kitty Van Nieuwenhuysen, vrijgelaten zou worden. Een en ander had te maken met een procedurefout die gemaakt werd naar aanleiding van het aantekenen van hoger beroep in de gevangenis. Toen werd er ook al gewag van gemaakt dat het om een fraudezaak ging. Uiteindelijk blijkt dat vandaag het geval te zijn. Ik dacht gelezen te hebben dat de betrokken cipier ondertussen ook al bekend had.

 

Mijnheer de minister, kloppen die berichten? Wat is de stand van zaken op vandaag?

 

Vorig jaar had toenmalig minister Vandeurzen ook gezegd dat hij met het College van procureurs-generaal samen zou zitten om na te gaan of er geen modernere procedure uitgewerkt kon worden.

 

Is dat gebeurd? Hebben die besprekingen plaatsgevonden? Wat is de stand van zaken op dat vlak?

 

04.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik zal de gestelde vragen niet hernemen; ik sluit mij er volledig bij aan.

 

Mijnheer de minister, uw voorganger heeft aangekondigd dat het College van procureurs-generaal de procedure zou beschrijven en verder uitwerken om in de toekomst te vermijden dat op niet door de wet voorgeschreven manier zou worden toegelaten om beroep aan te tekenen, met alle gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid.

 

Voorts heb ik met enige verbazing moeten vaststellen dat de media berichtten dat de betrokken cipier in de gevangenis zou overnachten. Dat zou niet de eerste keer zijn. Blijkbaar was hij dakloos en woonde hij als het ware in de gevangenis.

 

Mijnheer de minister, gelet op de overbevolking in de gevangenissen, zijn er nog cipiers die in de gevangenis wonen? Of is dat een alleenstaand feit?

 

Ik denk dat dat niet kan, als we rekening houden met de werktijden en de controle op werktijden en dergelijke. Heeft niemand gezien dat iemand niet heeft uitgeklokt? Of wordt dat niet bijgehouden? Wanneer we het hebben over werklastmeting en we horen dergelijke berichten en wanneer die dan correct zouden zijn, moet ook de procedure van de werktijdmeting eens worden beschreven en gekeken hoe een en ander kan worden verbeterd.

 

04.04 Minister Stefaan De Clerck: De procureur-generaal van Brussel heeft mij meegedeeld dat er inderdaad een gerechtelijk onderzoek is geopend op 22 december 2008 wegens actieve en passieve omkoperij. Dat onderzoek heeft ertoe geleid dat de penitentiaire beambte van de gevangenis te Vorst op 21 oktober jongstleden onder aanhoudingsmandaat werd geplaatst wegens passieve omkoperij gepleegd door een ambtenaar, alsook wegens valsheid in geschrifte en gebruik ervan.

 

Wat de genomen administratieve voorzorgen betreft, heeft het expertisenetwerk strafrechtelijk beleid en strafrechtspleging van het College van procureurs-generaal na overleg met het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen een nota opgesteld waarin een nieuwe interne en externe werkwijze en controle worden uiteengezet inzake de beroepen ingesteld in de gevangenissen tegen de beschikkingen van de raadkamer en van de voorzieningen in Cassatie tegen arresten van de kamer van inbeschuldigingstelling.

 

Wat de interne procedure betreft, werd per mail van 5 maart 2009 van de directeur-generaal EPI richtlijnen gegeven aan alle gevangenissen met het oog op een uniforme toepassing. De procedure werd ontwikkeld op basis van de inventaris die is opgemaakt van de werkwijze in alle gevangenissen.

 

Ook inzake het geautomatiseerd systeem is de juridische dienst van EPI bezig met het uitwerken van de vereiste juridische omkadering om een soort offerte of oproep te doen om een geschikt apparaat te vinden om elektronisch het beroep in een gevangenisomgeving te laten registreren op een betrouwbare manier. Op het eerste gezicht lijkt dat gemakkelijk, maar inzake beveiliging brengt dat toch wat complicaties met zich mee.

 

Ten slotte, met betrekking tot het slaaparrangement van de bewuste beambte kan ik bevestigen dat er een overnachtingsmogelijkheid bestaat in de gevangenis voor het personeel. Hiervoor werd een klein complex met zeven kamers geïnstalleerd buiten de celafdeling. Het blijkt dat zes penitentiaire beambten regelmatig overnachten in de gevangenis. Die faciliteit werd lang geleden gecreëerd, omdat heel wat agenten een lange afstand af te leggen hebben om op het werk te geraken. Dat vermijdt de verre verplaatsingen heen en weer tussen twee shifts, bijvoorbeeld tussen de late dienst en de vroege dienst de volgende morgen. De overnachtingsgelegenheid voor het personeel gaat niet ten koste van de celcapaciteit. Ze is extra muros.

 

Wat betreft de controle op de aankomst- en vertrektijden kan ik stellen dat deze worden geregistreerd voor alle personeel in alle gevangenissen.

 

04.05  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik zie uit naar iets meer uitleg over de nieuwe werkwijze maar we hebben nu geen tijd.

 

04.06 Minister Stefaan De Clerck: Dat is niet zo eenvoudig. Ik had gevraagd naar toestellen waarmee men gewoon berichten doorgeeft. Maar het veiligheidsgehalte, de dubbelcheck is nog iets dat nog niet als veilig wordt beschouwd. Daarbij is manipulatie nog mogelijk.

 

Het onderzoek wordt verdergezet om het juiste apparaat, de juiste technologie te vinden om op een eenvoudige manier vanuit de celafdeling naar de directie en tegelijkertijd naar de griffie het signaal te geven dat er een beroep of verzet is. Dat moet worden geregistreerd en er moeten sporen van terug te vinden zijn. Maar het moet uiteraard ook gesecuriseerd kunnen worden.

 

Dat is verder in onderzoek. Ik heb daar nog geen definitief resultaat van.

 

04.07  Els De Rammelaere (N-VA): Ik kijk ook uit naar de voorstellen.

 

Ik had echter nog een bijkomende vraag: kloppen de berichten dat de cipiers geschorst blijven maar ondertussen toch tachtig procent van hun wedde ontvangen?

 

Een tijd terug was er een uitzending op televisie waar toch kon worden vastgesteld dat een cipier die ooit werd veroordeeld voor omkoping nu grote sier aan het maken was in de gevangenis. Hij zei dat dat mogelijk was omdat hij gedurende de volledige periode tachtig procent van zijn wedde bleef ontvangen. Ik vroeg mij af of dat nog altijd het geval is.

 

04.08 Minister Stefaan De Clerck: In dat dossier heb ik het niet nagekeken. Ik weet dat diverse tuchtsystemen – politie en andere zoals de magistratuur – zo zijn georganiseerd dat als een ordemaatregel wordt genomen, zoals een tijdelijke schorsing, dat meestal met behoud van het grootste deel van wedde is.

 

04.09  Els De Rammelaere (N-VA): Ik denk dat dit eens moet worden herbekeken.

 

04.10  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, uiteraard zouden wij u dankbaar zijn mocht u ons verder op de hoogte houden van de procesbeschrijving, opvolging en controle.

 

In uw beleidsnota hebt u geopperd dat het herwinnen van verloren capaciteit binnen de gevangenis prioritair zou zijn bij het creëren van extra-plaatsen. Ik weet niet of dat een loonvoorwaarde is van de betrokkene om te kunnen overnachten in de gevangenis maar ik neem aan van niet. We moeten toch eens nagaan of we in Vorst op deze wijze geen zeven plaatsen kunnen recupereren, wat een capaciteitsuitbreiding zou zijn van zeven plaatsen in één klap. Als dat ook zo is in de andere gevangenissen, betekent dit dat u, mits herstel van de verloren gegane capaciteit, het aantal plaatsen binnen de gevangenissen gevoelig zou kunnen optrekken. Ik zou u willen vragen om dat toch eens te overwegen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.37 uur tot 17.17 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.37 heures à 17.17 heures.

 

Voorzitter: Sonja Becq

Présidente: Sonja Becq

 

De voorzitter: De vraag nr. 15902 van de heer Waterschoot wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

05 Vraag van de heer Hans Bonte aan de minister van Justitie over "het proces tegen Citibank" (nr. 16515)

05 Question de M. Hans Bonte au ministre de la Justice sur "le procès contre Citibank" (n° 16515)

 

05.01  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, ten eerste, u weet dat we een paar dagen verwijderd zijn van het Citibank-proces. Het blijkt een merkwaardige omvang te krijgen.

 

Het parket kondigde aan om Citibank te dagvaarden op basis van zwaarwichtige dossiers die door de administratie van de federale regering werden opgesteld. Een paar maanden na de struikeling van de regering over de scheiding der machten voelde de minister van Ondernemen zich net dan geroepen om Citibank te vragen een minnelijke schikking te aanvaarden en geen proces te laten doorgaan.

 

Ik ben niet echt thuis in de wetgeving inzake de scheiding der machten. Ik vond het in elk geval merkwaardig. U functioneert toch als de bewaker van die scheiding.

 

In welke mate is de tussenkomst van de minister toegestaan?

 

Ten tweede, Citibank heeft, voorafgaand aan het proces, een aantal dadingen voorgesteld aan gedupeerde klanten. Hoeveel dadingen werden er tot vandaag afgesloten en met welk bedrag?

 

Ten derde, hoeveel gedupeerden hebben zich als benadeelde partij aangemeld bij het parket? Hoeveel hebben er zich als burgerlijke partij aangemeld?

 

Ten vierde, wie wordt er nu precies gedagvaard?

 

Ten vijfde, op welke manier werden de vierduizend gedupeerden geïnformeerd? Verschillende ministers hebben daar verklaringen over afgelegd. Wie heeft die brieven nu verstuurd? Zijn er voorbeelden van dergelijke brieven beschikbaar? Uit verklaringen van regeringsleden heb ik begrepen dat iedereen geïnformeerd is.

 

Ten zesde, hoe zit het met het ontwerp van class action? Is het goedgekeurd?

 

Ten zevende, de rechtszaak verhuisde van het Justitiepaleis naar Sint-Jans-Molenbeek. Gebeurt dat frequent? Wie betaalt die kosten? Hoelang heeft men dat gebouw gehuurd? Hoelang loopt die optie?

 

Ten achtste, zijn alle voorzieningen getroffen om een goed verloop te kunnen garanderen?

 

05.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, in verband met de uitspraak van de minister van Ondernemen, meen ik dat u dit met hem moet regelen. Ik zal daar geen antwoord op geven en u zult mij dat niet kwalijk nemen. Ik meen in elk geval dat die uitspraak geen invloed heeft gehad op het proces. Goed, er is geopteerd voor een gerechtelijke weg, en niet voor een minnelijke schikking. De feiten zijn wat dat betreft duidelijk.

 

Ik heb geen informatie over de dadingen, noch cijfers over eventuele dadingen. Tot vandaag zijn er 1 564 klachten en verklaringen van schadeclaims ingediend bij het parket. Dat weet ik. De dagvaarding is gericht tegen SA Citibank Belgium, José de Penaranda, afgevaardigd bestuurder, de heer Bernard Beyens, advocaat, en François Staroukine, jurist.

 

Alle gekende slachtoffers – er zijn er ongeveer 3 900 - werden via gerechtelijke betekening overeenkomstig artikel 182, 2e van het Wetboek van Strafvordering, op de hoogte gebracht van plaats, datum, uur van het proces. De procedure voor collectieve schadeafwikkeling is nog in volle ontwikkeling op het niveau van de regering. De verschillende elementen zijn daarin opgenomen. Er moet wel nog over een aantal cruciale punten beslist worden.

 

Zo is er de vraag of er ook een contentieuze fase komt in de vorm van een vordering tot collectieve schadeafwikkeling dan wel enkele minnelijke fases naar Nederlands model in de vorm van een akkoord. Daar is nog geen eensgezindheid over. Dat is een vraag die nog moet worden gesteld.

 

Een minnelijke schikking in strafzaken werd door Citibank in mei 2008 betaald, maar het parket van Brussel heeft geen verdere weet van een vergoeding aan het slachtoffer.

 

In welke processen heeft men het elders georganiseerd? In de zaak-Lernout en Hauspie heeft men het gedaan, en ook de zaak-Ghislenghien is extern georganiseerd. Deze zaak gaat door in de Brussels Event Brewery. De gebouwen worden voor het proces gehuurd voor een bedrag van 11 083,48 euro, btw inclusief.

 

Voorlopig is er enkel accommodatie voor de eerste zittingsdag, op 1 december 2009.

 

05.03  Hans Bonte (sp.a): Voor één dag? 11 000 euro?

 

05.04 Minister Stefaan De Clerck: Alle nodige maatregelen en voorzieningen zijn geregeld in samenspraak met de rechtbank van eerste aanleg, het parket, de politie en de gemeente Molenbeek om een goed verloop van de eerste zittingsdag te organiseren. Ook de inrichting van de zaal is in die prijs begrepen. Het gaat om het geheel van de kosten voor de organisatie en de inrichtingskosten. Het gaat niet alleen om het huren. Zo moet men werken met schermen en met vertaling. Met andere woorden, alle technische regelingen horen erbij. De FOD Justitie moet dat betalen, maar het is in overleg met alle diensten zo afgesproken. De volledige inrichting en huur zijn in die prijs inbegrepen.

 

In functie van het verloop van de eerste zittingsdag zal er beslist worden of het proces ten gronde opnieuw naar het justitiepaleis kan gaan of niet. Het is dus even uitkijken naar de reacties van het publiek, zoals de vele schadelijders, en in functie daarvan zal men oordelen of men daar blijft, dan wel of men terug naar het gerechtsgebouw zal gaan na de inleidende zitting, wat waarschijnlijk is.

 

05.05  Hans Bonte (sp.a): Ik dank u voor de informatie die ik gekregen heb. Veel informatie heb ik ook niet gekregen, bijvoorbeeld daar waar u ernaar verwijst dat het door de rechtbank zelf voor een stuk wordt opgenomen. Op dat laatste detailpunt val ik toch wel een beetje achterover. Elfduizend euro voor een eerste zittingsdag is een gigantisch bedrag. Als men dan bekijkt hoe lang men denkt dat het proces zal duren, dan riskeert men toch een gepeperde factuur te krijgen.

 

Wat mij in elk geval een gemiste kans, en zelfs een vergeten engagement lijkt, is dat u niet klaar bent, niettegenstaande het feit dat uw collega-ministers aangekondigd hadden dat voorafgaand aan het Citibankproces, een wetgeving op de groepsvordering, de zogenaamde class action, rond zou zijn. Dat betekent dat wellicht ook hier men naar een scenario als dat van Lernhout & Hauspie evolueert, waarbij ik verneem dat de afhandeling van de burgerlijke partijstellingen nog moet komen en waarvan ik vermoed dat de factuur ook heel hoog zal zijn. Men kan dat bezwaarlijk nog hedendaagse rechtspraak noemen.

 

Ik begrijp absoluut niet welke hinderpalen er op de weg liggen, maar de aankondiging dat het rond zou zijn voor het proces zelf bleken weer loze woorden te zijn.

 

Mijnheer de minister, kan ik uw document ontvangen, want u bent nogal vlot over een paar zaken heen gegaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Justitie over "de bankhuurwaarborg" (nr. 15881)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de huurwaarborg" (nr. 15896)

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de evaluatie van de wet betreffende de huurwaarborgen en de opvolging van de acties inzake woningen" (nr. 16288)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de evaluatie van de huurwaarborgregeling" (nr. 16315)

06 Questions jointes de

- Mme Sofie Staelraeve au ministre de la Justice sur "la garantie locative bancaire" (n° 15881)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la garantie locative" (n° 15896)

- Mme Zoé Genot au ministre de la Justice sur "l'évaluation de la loi sur les garanties locatives et le suivi des actions logements" (n° 16288)

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'évaluation du régime de la caution locative" (n° 16315)

 

De voorzitter: Mevrouw Genot is niet aanwezig.

 

06.01  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, eind oktober was er nog heel wat te doen rond de huurdersproblematiek. Ook daarvoor kwamen de aspecten van de huurwaarborg en de huisvestingsproblematiek van veel mensen met een laag inkomen in ons land, af en toe ter sprake.

 

Nu blijkt dat het nieuwe systeem van de bankhuurwaarborgen, het systeem waarbij mensen met een laag inkomen of te weinig spaarmiddelen om de huurwaarborg in een keer te betalen zich kunnen richten tot een bank, niet werkt. De bank zou die huurwaarborg kosteloos en zonder het aanrekenen van enige rente moeten toekennen aan de klant die dan maandelijks terugbetaalt aan de bank. Het systeem blijkt helemaal niet te werken. Ook uit diverse parlementaire vragen die ik daarover stelde aan uw collega van Maatschappelijke Integratie blijkt dat er totaal geen zicht is op die gegevens. Het systeem wordt eigenlijk niet gebruikt. Ook diverse andere organisaties zoals Test-Aankoop hebben dat al herhaaldelijk aangekaart.

 

Bij de start van de regeling werd voorzien dat er een jaar na het in voege treden ervan een evaluatie zou komen. Voormalig minister Vandeurzen heeft over deze materie een jaar geleden verklaard dat het niet meer zou aangepakt worden met het oog op de federalisering ervan. Ondertussen hebben wij daar echter nog weinig over gehoord. De zaak werkt niet, dat is duidelijk, en daartegen moet worden opgetreden.

 

Mijnheer de minister, bent u van oordeel dat het feit dat banken wel kosten aanrekenen, als misbruik kan worden beschouwd en dat hiertegen bestraffend moet worden opgetreden? Daarnaast is er ook gebrek aan informatie voor het publiek over de regeling. Vindt u dat er een evaluatie moet komen? Zo ja, wanneer plant u die concreet? Hoe zult u dat probleem verder aanpakken?

 

06.02  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, waarde collega’s, de sedert 2007 voorziene bankwaarborg functioneert blijkbaar niet. Al snel bleek dat in de praktijk veel banken de wet negeren. Sommige banken weigeren de huurwaarborg te verstrekken. Andere rekenen allerlei extra kosten aan, gaande van dossierkosten tot commissieloon. Veel banken geven ook onduidelijke of foute informatie over de huurwaarborg.

 

Toen uw voorganger, toenmalig minister van Justitie Vandeurzen, in deze commissie met deze wantoestanden werd geconfronteerd, antwoordde hij steevast dat huur een onderdeel uitmaakte van het eerste pakket inzake staatshervorming. Hij was, met andere woorden, weinig tot ingrijpen geneigd, aangezien werd verwacht dat het bevoegdheidspakket weldra zou worden geregionaliseerd. Alle wetsvoorstellen inzake huur werden uitgesteld, wachtend op de eerste fase van de staatshervorming. Het was de moeite niet meer om eraan te beginnen, Vlaanderen en Wallonië zouden dat regelen. Daarnaast verwees hij ook steevast naar een evaluatie van de huurwet, die een jaar na de inwerkingtreding zou worden uitgevoerd.

 

Ondertussen is van een eerste pakket staatshervorming al lang geen sprake meer. Van de beloofde evaluatie is meer dan twee jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe huurwet nog steeds geen werk gemaakt. In de commissie van 6 oktober 2009 antwoordde u nog dat u de volgende weken een initiatief zou nemen om een werkgroep samen te roepen om een werkwijze en timing voor de evaluatie te bepalen, en dit op vraag van onze voorzitter hier aanwezig.

 

Inmiddels is de situatie dermate erg geworden dat het OCMW en de VVSG aan de alarmbel trekken. Steeds meer Vlamingen slagen er niet in hun huur te betalen of hun huurwaarborg in een keer op tafel te leggen. De banken die volgens de wet nochtans moeten toestaan dat deze mensen hun geleende huurwaarborg in schijven terugbetalen, negeren hen. Dit, na al wat deze regering voor de banken heeft gedaan!

 

Vandaar mijn vragen.

 

Waarom hebt u nog steeds niets ondernomen om deze wanpraktijken aan te pakken? Bent u van plan snel werk te maken van de reeds lang aangekondigde evaluatie? Ik verwijs naar uw antwoord op de vraag van onze voorzitter.

 

Wat moet er volgens u veranderen? Zult u op korte termijn reeds maatregelen nemen om de ergste misbruiken van de huurwet aan te pakken? Zo ja, welke?

 

06.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga de problematiek niet meer schetsen, want dat is al gebeurd door de twee vorige vraagstellers. Ik ga onmiddellijk over tot mijn concrete vragen.

 

Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de werkgroep die zou worden opgericht. Hoelang bestaat de werkgroep al? Welke stappen heeft men tot nu toe ondernomen? Wat zijn de resultaten van de werkzaamheden?

 

Wat is de voorziene timing om tot conclusies en eventuele wijzigingen te komen?

 

In hoeverre gaat u de staatssecretaris voor Armoedebestrijding in deze werkgroep betrekken?

 

Hoe wilt u voorkomen dat de banken als afschrikmiddel hoge dossierkosten aanrekenen? Is daarvoor geen wetgevend initiatief nodig?

 

Hoe staat u tegenover het voorstel om een centraal waarborgfonds op te richten waarop verschillende banken kunnen intekenen, want dat lijkt mij een interessante piste te zijn?

 

06.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de wet van april 2007 heeft de woninghuurwet van 1991 gewijzigd en een systeem van bankwaarborgen ingevoerd teneinde de naleving van de verplichting van de huurder te waarborgen. In het kader van voornoemd systeem verbindt de huurder zich om de huurwaarborg ten belope van maximum drie maanden volledig samen te stellen mits constante maandelijkse afbetalingen gedurende de duur van de huurovereenkomst met een maximumduur van drie jaar.

 

Artikel 10, §1, vierde lid, voorziet in een evaluatie van het systeem van de samenstelling van de huurwaarborg via een bankwaarborg, een jaar na het van kracht worden.

 

Dit is opgenomen in het federaal plan Armoedebestrijding dat op 4 juli 2008 werd goedgekeurd. Daarin staat dat de minister van Justitie die evaluatie zou uitvoeren. Dat is nu aangepakt, aansluitend op de terreinevaluatie door de Brusselse Bond voor het Recht op Wonen.

 

De tweede evaluatie van het federaal plan Armoedebestrijding, waarvan de Ministerraad op 29 mei 2009 akte heeft genomen, voorziet in het kader van de evaluatie van het huurwaarborgsysteem via bankwaarborgen in de oprichting van een werkgroep binnen het overlegcomité, bedoeld in artikel 31 van de gewone wet tot hervorming van de instellingen.

 

Op het overlegcomité van 16 september werd een technische werkgroep opgericht onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, bestaande uit de premier, de vice-premiers, de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, de ministers-presidenten en de ministers bevoegd voor Wonen, Huisvesting en Armoedebestrijding op alle beleidsniveaus.

 

Die werkgroep is op 21 oktober voor de eerste keer samengekomen. Daar werd afgesproken om alle actoren en experts verder bij deze evaluatie te betrekken via een vragenlijst. Deze vragenlijst is gemaakt en wordt nu verstuurd naar alle actoren en experts, met de bedoeling om nog voor het einde van het jaar de resultaten van de rondvraag in de technische werkgroep te kunnen behandelen. De opmerkingen van de vraagstellers zullen uiteraard ook aan bod komen.

 

Ik stel voor dat wij in de loop van januari of februari op de materie terugkomen, wanneer de resultaten bekend zijn. Dan zullen wij kunnen nagaan welke conclusies moeten worden geformuleerd, aansluitend op de technische rondvraag die nu in volle voorbereiding is.

 

De laatste vergadering was op 21 oktober. Wij zijn nu 18 november.

 

06.05  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eind dit jaar komt het resultaat van de vragenronde in de werkgroep. Zullen daaruit meteen conclusies worden getrokken of zal dat na Nieuwjaar gebeuren?

 

06.06 Minister Stefaan De Clerck: De werkgroep hoopt nog dit jaar te kunnen samenkomen om kennis te nemen van de reacties van de actoren en van de betrokkenen, gespecialiseerde instellingen en andere die worden bevraagd zodanig dat die werkgroep daaraan hopelijk nog in de loop van dit jaar een eerste conclusie kan verbinden.

 

Ik anticipeer nu natuurlijk op de werkzaamheden van die werkgroep die dus nog dit jaar opnieuw zou moeten worden samengebracht om kennis te nemen van de antwoorden op de brieven die eerstdaags nog moeten worden verstuurd.

 

06.07  Sofie Staelraeve (Open Vld): Er moet dus enig dynamisme van die groep uitgaan willen zij nog tot een conclusie komen voor het einde van het jaar. Wij gaan dat dynamisme er dan moeten insteken vlak na Nieuwjaar en daarop terugkomen.

 

Ondertussen, als ik het goed begrijp, neemt u zelf geen verdere initiatieven ter zake.

 

06.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik stuur die brieven.

 

06.09  Sofie Staelraeve (Open Vld): Maar die brieven moeten nog de deur uit.

 

06.10 Minister Stefaan De Clerck: Ze zijn opgemaakt, aansluitend op de vergadering van 21 oktober. Die brieven moeten nu worden verstuurd. Ik ben voorzitter van die werkgroep. Ik moet dat nu versturen. Ik neem het initiatief. Ik ben dynamisch bezig.

 

06.11  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik hoop dat het goed nieuws is dat u voorzitter bent van de werkgroep. Ik zou echter de suggestie willen doen om de brieven niet te versturen, maar om een mail te versturen. Men kan dat steeds afdrukken. Dat weet ik uit ervaring.

 

Mevrouw de voorzitter, gezien ook uw bezorgdheid bleek uit vroegere vragen, stel ik voor dat wij dat eind januari agenderen.

 

De voorzitter: Ik heb aan uw medewerker gezegd om dat dossier terug op tijd boven te halen zodat u die vraag kunt klaarmaken tegen half januari.

 

06.12 Minister Stefaan De Clerck: Ik zou willen voorstellen dat er voor opvolgende vragen minstens een termijn is van drie maanden tussen elke opvolgende vraag.

 

06.13  Renaat Landuyt (sp.a): Het gaat over die werkgroep.

 

06.14 Minister Stefaan De Clerck: Op den duur kunt u elke twee weken een opvolgingsvraag stellen. Ik vind dat dit een beetje problematisch wordt.

 

De voorzitter: Er kan kort gezegd worden dat er op dit moment nog geen nieuws is. Wij hebben inderdaad begrepen dat het naar januari of februari moet gaan voor de opvolging.

 

06.15  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Ik vrees alleen maar dat de rustige vastheid besmettelijk is geworden binnen de regering.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "het vredegerecht te Zomergem" (nr. 15922)

07 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "la justice de paix de Zomergem" (n° 15922)

 

07.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een korte vraag.

 

Naar aanleiding van de huisvestingsproblematiek van de politie van Aalter werd aangegeven dat de politie zou intrekken in het gebouw dat ook bestemd is voor het vredegerecht. Dat is een beetje bizar, want er is geen vredegerecht in Aalter.

 

Ik ben dus beginnen nadenken over wat er mogelijk zou zijn. Blijkbaar bestaan er plannen om een vredegerecht te huisvesten in Aalter. Er zijn dan twee mogelijkheden. Ofwel komt er ergens plots een nieuw vredegerecht bij, ofwel zal een bestaand vredegerecht worden verhuisd.

 

In dit geval, Aalter valt onder het vredegerecht van Zomergem. Dat zou betekenen dat het vredegerecht van Zomergem niet langer gehuisvest is in Zomergem, maar naar Aalter verhuist, waarschijnlijk tot meerdere eer en glorie van de plaatselijke titeldragende burgemeester, die blijkbaar ook minister is in deze regering.

 

Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, klopt het dat er plannen zijn om een vredegerecht in Aalter onder te brengen?

 

Ten tweede, gaat het hier om een verplaatsing van de zetel uit Zomergem of over een verandering in de gebiedsindeling, dus met een nieuw vredegerecht?

 

Ten derde, wat is de reden van die verplaatsing of verandering?

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Hecke, de vraag is door de dienstdoende burgemeester Hoste gesteld aan Jo Vandeurzen op 20 november 2008. De vraag luidt of in de gemeente Aalter een vredegerecht opgericht kan worden op een terrein dat door het schepencollege wordt vooropgesteld. Zoals u weet, moeten tot op vandaag de vredegerechten in principe ter beschikking gesteld worden door de gemeentes.

 

Dat voorstel werd onderzocht. Het antwoord wordt nog altijd in beraad gehouden.

 

Na bevestiging door de Ministerraad is er immers ondertussen een ontwerp voorbereid om de globale problematiek van de vredegerechten, en vooral de financiering van de vredegerechten, te herzien. De situatie is namelijk totaal verschillend van vredegerecht tot vredegerecht. Een pak vredegerechten zijn in eigendom van de Regie der Gebouwen. Een pak wordt gehuurd door de Regie. Een pak is eigendom van gemeentes of wordt gehuurd door gemeentes en ter beschikking gesteld van Justitie, al dan niet met terugbetaling van kosten. Met andere woorden, er zijn zeer weinig gemeentes die hun vredegerecht nog zelf financieel integraal ter beschikking stellen van Justitie. Vandaar dat er een initiatief werd genomen om een dossier voor te leggen aan de Ministerraad om dat probleem op te lossen.

 

In dat kader zal ook worden nagegaan waar welk vredegerecht desgevallend bijkomend moet worden gerealiseerd, of welke herschikkingen zich moeten voordoen.

 

Op vandaag is over een vredegerecht in Aalter dus geen enkele beslissing genomen.

 

07.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het gaat duidelijk om een vraag uit Aalter.

 

Is er in Zomergem dan een probleem met de huisvesting?

 

07.04 Minister Stefaan De Clerck: Dat is mij niet bekend.

 

07.05  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Welnu, het is mij evenmin bekend, terwijl het voor een stuk toch mijn rechtsgebied is. Ook ik merk daar geen probleem.

 

Ik ben alleen een beetje bevreesd, en wil ervoor waarschuwen – ik zie u al glimlachen, mijnheer de minister – dat uw collega, minister De Crem, heel graag een vredegerecht wil hebben in Aalter en daarom die demarche nu laat lopen, uiteraard door de plaatsvervangend burgemeester.

 

Als er geen objectieve redenen zijn om een nieuw vredegerecht op te richten of om er een te verhuizen, dan moet dat ook niet worden gedaan.

 

Ik hoop dus dat u niet zult meespelen in die spelletjes tot meerdere eer en glorie van sommige ministers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Justitie over "de imamscholen in België" (nr. 15928)

08 Question de M. Kristof Waterschoot au ministre de la Justice sur "les écoles d'imams en Belgique" (n° 15928)

 

08.01  Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, enkele weken geleden vernam ik via de pers dat in het Antwerpse Hoboken, mijn woonplaats, een imamschool zou worden opgericht. Ik geef toe dat dit een regionale vraag is. Het zou de eerste imamschool in Vlaanderen zijn. Op zichzelf is dat positief, want tot hiertoe dienden de Vlaamse moslims die imam wilden worden, naar het buitenland te gaan voor hun opleiding. Mijn argwaan was alleen gewekt toen ik achteraf vernam dat achter het initiatief een imam zat wiens naam ik hier niet zal noemen, maar die de minister wel bekend is uit vorige dossiers.

 

Bij de erkenning van de imamscholen is er toch een belangrijke rol weggelegd voor de moslimexecutieve. Hebt u weet van het opstarten van een imamopleiding? Zal die erkend worden? Is de moslimexecutieve daarbij betrokken? Is er enige mogelijkheid dat de opleiding zal erkend worden? Zijn er andere initiatieven in verband met opleiding? Wat is er eigenlijk aan van de geruchten en de berichten in de pers?

 

08.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, de problematiek van de opleiding is mij bekend in algemene termen, maar de opleiding en de benoeming van de imam zijn wezenlijke opdrachten van het executief van de moslims van België. Artikel 21 van de Grondwet poneert namelijk het beginsel van onafhankelijkheid van de eredienst tegenover de Staat. Dat behoort dus tot zijn bevoegdheid. Ik kan mij niet mengen in aangelegenheden die interne bevoegdheden zijn van het executief van de moslims van België.

 

Dat gezegd zijnde, het executief bezint zich op dit moment over zijn hernieuwing en zijn organisatie in de toekomst, alsmede over de opleiding van imams in het kader van hun benoeming in de erkende islamitische gemeenschap. Gelet op de opdrachten die de imams uitvoeren in de beheerscomités van de moskeeën, zou het wenselijk zijn dat de imams kennis hebben van de Belgische administratieve context en van de taal van de regio waarin de moskee staat. Tegen het eind van het jaar 2009 verwacht ik van het executief een omstandig verslag, waarin de opleiding van de imams een wezenlijke element is.

 

Met andere woorden, er is dringend evaluatie nodig van de werking van het executief. Specifiek over opleiding, erkenning en financiering van imams verwacht ik hun verslag. We hebben binnenkort een afspraak en ik ben benieuwd naar zijn voorstel.

 

08.03  Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik ben het natuurlijk eens met uw antwoord dat het een individueel dossier betreft. Voor alle duidelijkheid, ik ben wel heel bezorgd dat er allerlei initiatiefjes voor opleiding tot imam zouden ontstaan die niet binnen het kader vallen. Dat mag toch absoluut niet de bedoeling zijn. Met alle respect voor de organisatie van de islam in België, in alle duidelijkheid, het executief moet dat organiseren. Het moet ter zake zijn verantwoordelijkheid nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de jeugddelinquentie" (nr. 15931)

09 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la délinquance juvénile" (n° 15931)

 

09.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, wanneer u in eerdere commissievergaderingen werd gevraagd naar uw beleid inzake jeugddelinquentie verwees u naar het colloquium jeugddelinquentie dat op 23 en 24 maart 2009 zou worden georganiseerd. Op basis van dit colloquium zou u beleidsvoorstellen formuleren. Ondertussen heeft deze studietweedaagse reeds enige tijd geleden plaatsgevonden, maar hebben wij nog geen nieuws over nieuwe initiatieven.

 

In antwoord op een vraag in de commissie van 21 oktober 2009 wees u er evenwel op dat het overleg met de Gemeenschappen inzake jeugddelinquentie moet verbeteren. U zou contact hebben opgenomen met de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap om de jeugd- en gevangenisproblematiek te heronderhandelen.

 

Vandaar mijn vragen. Heeft dit overleg reeds plaatsgehad? Zo ja, wat werd er besproken en afgesproken? Welke concrete initiatieven inzake jeugddelinquentie hebt u voor ogen?

 

09.02 Minister Stefaan De Clerck: Die studiedagen vonden plaats op 23 en 24 maart 2009. Dit heeft al een aantal resultaten opgeleverd, onder andere de problematiek van de ouderstage. Ik heb ter zake een brief geschreven aan de Gemeenschappen om hen mee te delen dat ik dit in de toekomst niet meer zal financieren omdat dit onvoldoende wordt gebruikt.

 

Tegelijkertijd is het ook zo dat wij bezig zijn met de verdere infrastructuurafspraken. Er is al overleg geweest met de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap om het geheel van de jeugdproblematiek te verkennen en hen deel te laten uitmaken van vernieuwde afspraken. Op 15 november ging de instelling van Tongeren open. Op 1 april van volgend jaar gaat Saint-Hubert open. Ik heb ter zake overleg gehad met de bevoegde minister, mevrouw Uyttebroeck. Wij hebben afgesproken om die materies verder op te volgen. Er is ook een vraag naar evaluatie van Everberg en Achêne, en de capaciteiten die nodig zijn. Tot zover enkele data die vastliggen.

 

Wij zullen inzake jeugddelinquentie het contact op dat vlak behouden met de beide bevoegde ministers voor onze federale centra maar uiteraard ook om te kijken in welke mate zij voldoende aanbod blijven behouden voor de jeugdrechtbanken. Wij zijn uiteraard ook geïnteresseerd om de jeugd- en familierechtbank zo vlug mogelijk te installeren waardoor ook de begeleiding vanuit de rechtbank zelf nog beter kan verlopen en jeugddelinquentie beter kan worden opgevolgd. Dit maakt allemaal deel uit van het permanente overleg met de Gemeenschappen.

 

09.03  Renaat Landuyt (sp.a): Ik vind het goed nieuws dat Tongeren en Sint-Hubert opengaan, in samenspraak met mevrouw Uyttebroeck. Betekent dit voor Tongeren dat de problemen aan Vlaamse zijde opgelost zijn? Zullen jongeren van Vlaamse kant naar de gesloten instelling van Tongeren worden gestuurd?

 

09.04 Minister Stefaan De Clerck: Conform de afspraken en voor de jongeren die uit handen gegeven zijn.

 

09.05  Renaat Landuyt (sp.a): Die zijn het probleem niet. Andere jongeren ook?

 

09.06 Minister Stefaan De Clerck: Andere jongeren ook.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de opheffing van de schorsing van mevrouw De Tandt" (nr. 15936)

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de zaak De Tandt" (nr. 15946)

10 Questions jointes de

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "l'abrogation de la suspension de Mme De Tandt" (n° 15936)

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "l'affaire De Tandt" (n° 15946)

 

10.01  Els De Rammelaere (N-VA): Bedankt mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is eigenlijk al een beetje achterhaald doordat de pers ondertussen nieuwe berichten verspreid heeft. Ik had ze gesteld naar aanleiding van het bericht dat de schorsing van mevrouw De Tandt zou opgeheven worden. Ik was verontrust omdat ze daar blijkbaar onmiddellijk aan toevoegde dat ze ook van plan was om haar taak als voorzitster daadwerkelijk terug op te nemen.

 

Ondertussen hebben wij ook in de pers vernomen dat ze opnieuw geschorst is.

 

Wat is er juist gebeurd? Waarom was de schorsing tenietgedaan? Is het juist dat ze opnieuw geschorst is? Voor hoelang is dat dan? Ik had gelezen dat het ging om een voorlopige schorsing die op langere termijn opnieuw moet bevestigd worden. Klopt dat? Hoever staat het met de onderzoeken ter zake?

 

10.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijn vraag dateert van 23 oktober, dat is bijna een maand geleden. Natuurlijk hollen we dan een stuk achter de feiten aan. Ik hoop dat we vandaag toch zo veel mogelijk achterstallige vragen kunnen afhandelen.

 

Intussen is inderdaad de schorsing herbevestigd. Ik zeg dit ongeacht de persoon, maar zij is gezien de omstandigheden gelukkig geen voorzitter meer van de handelsrechtbank of oefent zij die functie niet meer uit. Ik had willen weten wat de stand van zaken is van de straf- en tuchtrechtelijke onderzoeken die u hebt bevolen, en tegen wanneer we mogen verwachten dat die onderzoeken afgerond worden. Het wordt wel eens tijd dat er meer duidelijkheid komt over hoe het nu verder moet met mevrouw De Tandt.

 

10.03 Minister Stefaan De Clerck: Het Hof van Cassatie heeft inderdaad bij arrest van 22 oktober 2009 een maatregel van de 1ste voorzitter van het Hof van Beroep te Brussel van 24 september 2009 tot schorsing van de voorzitter van de handelsrechtbank geannuleerd. Het Hof van Cassatie heeft zijn beslissing gesteund op het feit dat mevrouw De Tandt niet uitgenodigd werd om gehoord te worden in het kader van de verlenging van de schorsingsmaatregel, overeenkomstig de bepaling van artikel 406 en 423 van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Mevrouw De Tandt werd opnieuw geschorst door een maatregel van de eerste voorzitter van het Hof van Brussel op 23 oktober 2009. Die schorsing loopt dus nu nog. Wanneer een voorzitter van een rechtbank verhinderd is omwille van een schorsing, wordt hij of zij vervangen overeenkomstig artikel 319 van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Het onderzoek zelf over mevrouw De Tandt loopt nog steeds en ik ga ervan uit dat dit op een intensieve manier verder wordt gezet door de gespecialiseerde diensten. Die zijn speciaal toegewezen om het onderzoek ook op te volgen. Dat onderzoek is dus nog volop bezig.

 

10.04  Els De Rammelaere (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik hoop dat de bevoegde instanties in de toekomst wat beter uitkijken en dergelijke procedurefouten vermijden en dat het onderzoek snel afgerond wordt.

 

10.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik hoop in elk geval dat degenen die het onderzoek moeten voeren alle faciliteiten krijgen om dat ook zo snel mogelijk en zo grondig mogelijk te kunnen afhandelen.

 

Mijnheer de minister, ik hoop ook dat wij, wanneer dat onderzoek is afgehandeld, zo snel mogelijk in kennis gesteld worden van de resultaten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "la nomination d'un juge suppléant au tribunal de commerce de Bruxelles" (n° 16059)

11 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de benoeming van een plaatsvervangend rechter bij de Brusselse rechtbank van koophandel" (nr. 16059)

 

11.01  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, c’est avec un certain étonnement que j’ai appris que la chambre du conseil de Bruxelles avait dû remettre au 30 novembre le dossier Beaulieu, du nom d’une des plus grandes affaires de fraude fiscale que ce pays a dû connaître. Motif: la chambre s’interroge sur le fait de savoir si elle est encore compétente alors qu’un des inculpés dans ce dossier vient d’être nommé juge suppléant au tribunal de commerce.

 

La présomption d’innocence est évidemment un principe fondamental dans notre démocratie. Néanmoins, décider de nommer à un poste de juge suppléant au tribunal de commerce une personne toujours inculpée dans une affaire de grande fraude, fiscale de surcroît, relève me semble t-il d’une sérieuse erreur d’appréciation.

 

Monsieur le ministre, quand cette nomination est-elle intervenue? L’inculpation de cette personnes était-elle connue lorsqu’elle a été choisie? Sa nomination a-t-elle été l’objet d’une décision unanime?

 

11.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb daarop reeds een lang antwoord gegeven, waarin heel wat aspecten aan bod kwamen.

 

Il s'agit ici d'un dossier individuel. J’ai déjà répondu à toutes ces questions ici, il y a trois ou quatre semaines en commission.

 

Néanmoins, en ce qui concerne ce dossier, l’avis du chef de corps a été demandé. Aucune pièce ni avis des autorités judiciaires ne laissait supposer que l’intéressé avait été inculpé dans l’affaire Beaulieu. Ni la Commission des nominations, ni le ministre de la Justice n’étaient donc au courant de cet aspect.

 

La loi ne prévoit pas que le ministre de la Justice interroge les parquets sur des dossiers. La procédure de nomination d’un juge suppléant est identique à celle d'un magistrat effectif. Le CSJ a examiné le dossier qui ne contenait pas d'information.

 

Je vous remets le texte de ma réponse.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Questions jointes de

- Mme Clotilde Nyssens au ministre de la Justice sur "la transposition en droit belge de la directive européenne relative à la conservation des données" (n° 16074)

- Mme Kattrin Jadin au secrétaire d'État aux Affaires européennes, adjoint au ministre des Affaires étrangères sur "la transposition en droit belge de la directive européenne imposant aux opérateurs de télécommunications la sauvegarde des données privées" (n° 16077)

- M. Mathias De Clercq au ministre de la Justice sur "la transposition de la directive européenne relative à la conservation des données" (n° 16092)

- Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "la transposition de la directive relative à la conservation des données" (n° 16247)

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn inzake de bewaring van gegevens" (nr. 16074)

- mevrouw Kattrin Jadin aan de staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn die de telecomoperatoren verplicht privégegevens bij te houden" (nr. 16077)

- de heer Mathias De Clercq aan de minister van Justitie over "de omzetting van de Europese databewaringsrichtlijn" (nr. 16092)

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de omzetting van de databewaringsrichtlijn" (nr. 16247)

 

De voorzitter: Mevrouw Nyssens noch mevrouw Jadin is aanwezig. De heer De Clercq heeft gevraagd om zijn vraag nr. 16092 in een schriftelijke vraag om te zetten.

 

12.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag handelt om de omzetting van een Europese richtlijn, meer bepaald de databewaringsrichtlijn, die in 2006 door ons land mee werd ondertekend met het oog op de strijd tegen het internationaal terrorisme, samen met 15 andere landen.

 

Het gaat om de opslag van gegevens in verband met elektronische communicatie. Voor telefoongesprekken wil het bijvoorbeeld zeggen dat de persoon met naam en adres, datum, tijdstip, duur, en de omvang van het telefoongesprek zal worden opgeslagen.

 

Ook het versturen van een sms of e-mail zouden de operatoren moeten bewaren. Daarnaast moeten internetproviders opslaan wie vanop welke computer wanneer inlogt op het internet en welke sites worden bezocht.

 

De databewaringsrichlijn voorziet in een bewaartermijn van minimaal zes maanden en maximaal twee jaar.

 

Een aantal maatschappelijke organisaties, de Liga voor de Mensenrechten, de Orde der Geneesheren, de OVB, de Vereniging van Vlaamse Journalisten, waarschuwen nu voor de gevolgen van een verregaande omzetting van die algemene databewaringsrichtlijn.

 

Het recht op privacy komt in gedrang en ook het recht op beroepsgeheim en bronnengeheim zou kunnen worden geschonden. Bovendien zou het leiden tot een omkering van het vermoeden van onschuld.

 

Op dit moment worden door Belgacom en Telenet ook al gegevens bijgehouden, zoals: wanneer personen inloggen en uitloggen op het net en wanneer wie naar wie telefoneert en hoe lang.

 

De volgende vragen liggen nu voor.

 

Op basis van welke bepalingen moeten op dit moment operatoren als Belgacom en Telenet bovengenoemde gegevens bijhouden? Zijn daar voorwaarden aan gekoppeld ter bescherming van het beroepsgeheim?

 

De in voorbereiding zijnde omzetting van de richtlijn, het ontwerp, zou verder gaan dan de richtlijn zelf? Zo zou er ook in worden vermeld dat betalingsgegevens moeten worden bijgehouden? Welke garanties plant u, mijnheer de minister, voor het inbouwen van fundamentele rechten als het recht op privacy? In welke bewaartermijnen voorziet het voorontwerp? Welke instanties zouden toegang hebben tot de bewaarde gegevens? Wordt er rekening gehouden met het beroepsgeheim?

 

12.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb een antwoord van vier volle bladzijden. Ik geef graag een kopie aan mevrouw De Schamphelaere, omdat er natuurlijk ook andere vragen gesteld waren door andere collega’s die nu afwezig zijn. Misschien kan het antwoord via het commissiesecretariaat worden bezorgd aan die collega’s. Daarin worden de zaken op een rijtje gezet in verband met de omzetting van die Europese richtlijn, de huidige stand van zaken, en de vragen die zojuist zijn gesteld.

 

Ik stel dus voor dat ik u daar een kopie van geef, collega. Ik heb nu maar één exemplaar.

 

We zouden de vragen ook kunnen omzetten in een schriftelijke vraag en dan geef ik u nu al het antwoord mee?

 

De voorzitter: Ik stel voor, mevrouw De Schamphelaere, dat u hierna de vraag over de specialisten inzake erediensten stelt.

 

Wij wachten even op de heer Doomst. Zo komen wij aan de vraag nr. 16141 van mevrouw De Schamphelaere.

 

12.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijn vorige vraag werd omgezet in een schriftelijke vraag, heb ik begrepen.

 

De voorzitter: Bij dezen moeten we toch stellen dat u de vraag stelt, anders vervalt de vraag niet voor de collega’s en blijft ze weerhouden voor de anderen. Dan vervalt ze sowieso, als het niet de eerste keer is.

 

12.04  Mia De Schamphelaere (CD&V): Ik heb ze mondeling gesteld, maar de minister geeft weinig antwoord.

 

12.05 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal antwoorden op het gedeelte dat specifiek betrekking heeft op de vraag van mevrouw De Schamphelaere.

 

Het gaat om de omzetting van een Europese richtlijn in nationale wetgeving. Het betreft een verplichting voor België. We moeten dat dringend doen, zeker in het licht van ons komende voorzitterschap. Het is vanuit een Europese bezorgdheid inzake de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad dat wij dat absoluut noodzakelijk achten, dat Europa dat belangrijk vindt en dat wij dat moeten voorbereiden.

 

Mevrouw De Schamphelaere stelt de vraag welke instanties toegang hebben tot de bewaarde gegevens. Ik ben blij dat deze vraag wordt gesteld. Dit laat mij toe een en ander in een juist daglicht te stellen. De dataretentiegegevens dienen bewaard met het oog op de toekomstige strafrechtelijke onderzoeken. Op het moment van bewaring is er in de meeste gevallen nog geen onderzoek aan de gang. Is dit wel zo, dan is in principe de operator daar niet van op de hoogte. De operator kan onmogelijk een selectie maken. Bijvoorbeeld, persoon X mailt op een zelfde dag naar zijn moeder en zijn medekompaan in drughandel. Waarschijnlijk zal alleen de tweede mail relevant zijn in het kader van een eventueel later drugonderzoek. De eerste mail kan dit ook zijn, indien bijvoorbeeld de moeder wordt vermoord. Vergeten we ook niet dat de inhoud van de mail niet wordt bewaard. Het zijn alleen de contactmomenten die er zijn. Met andere woorden, alle gegevens opgesomd in de wet en het KB dienen bewaard te worden, omdat men nog niet weet voor welke feiten die eventueel gebruikt zullen worden.

 

Iets heel anders is de toegang tot de bewaarde gegevens: die wordt geregeld door de wet. Het huidige artikel 126 van de wet op de elektronische communicatie bepaalt dat dataretentie dient te gebeuren met het oog op het opsporen en beteugelen van strafbare feiten, met het oog op de beteugeling van kwaadwillige oproepen naar de nooddiensten, met het oog op het onderzoek door de ombudsdienst voor telecommunicatie naar de identiteit van de personen die kwaadwillig gebruik hebben gemaakt van een elektronisch communicatienetwerk of dienst. Voor elk van deze doeleinden bestaat een specifiek wettelijke basis. Voor het opsporen en beteugelen van strafbare feiten is deze wettelijke basis artikel 46bis en 88bis van het Wetboek van Strafvordering. In deze artikelen wordt bepaald in welke gevallen de gerechtelijke autoriteiten gegevens kunnen opvragen bij de operatoren. In ons land hebben enkel magistraten, dus de procureur en de onderzoeksrechter, maar bij ons niet politiediensten zoals vaak in het buitenland, toegang tot die gegevens. Er dient een strafrechtelijk onderzoek geopend te zijn en de maatregel kan alleen worden bevolen mits schriftelijke motivering en mits is voldaan aan de gestelde subsidiariteits- en proportionaliteitsvoorwaarde.

 

Wat de schending van het beroepsgeheim van advocaten en geneesheren betreft, dient te worden opgemerkt dat de verplichting tot het bewaren van gegevens enkel van toepassing is op de gegevens voor identificatie van de eindgebruikers en op de verkeers- en locatiegegevens. De inhoud van de communicatie wordt niet bewaard.

 

Om de communicatie te onderscheppen, dient een beroep te worden gedaan op artikel 90ter en volgende van het Wetboek van Strafvordering, waarin de specifieke bescherming voor communicatie die onder het beroepsgeheim valt, is opgenomen. Voornoemde, specifieke bescherming geldt dan naast de gewone bescherming van het beroepsgeheim.

 

Overigens blijkt ook de specifieke, wettelijke bescherming van het bronnengeheim van journalisten onverkort te gelden. De bescherming van het bronnengeheim wordt immers gegarandeerd door artikel 5 van de wet van 2005, die ik niet moet citeren, en door de wet van 7 april 2005, zijnde de bijzondere wet die toepasselijk is, ongeacht de wetgeving waarmee hij wordt geconfronteerd. Het voorgaande werd overigens met zoveel woorden bevestigd naar aanleiding van de besprekingen van de wet van 27 december 2005 in de Senaatscommissie voor de Justitie.

 

Volledigheidshalve dient nog te worden opgemerkt dat de telefoniegegevens nu al worden bewaard, zonder dat zulks als een inbreuk op het beroepsgeheim en het bronnengeheim wordt beschouwd.

 

Dat is het laatste deel van mijn antwoord. Het belangrijkste punt is echter dat wij nu overleggen op welke manier wij de dataretentie concretiseren, hopelijk op basis van wat de Privacycommissie heeft voorgesteld, met name een bewaartermijn van twaalf maanden, gekoppeld aan een tweevoudige evaluatie – namelijk een jaarlijkse, statistische evaluatie en een grondige, inhoudelijke evaluatie –, die twee jaar na de inwerkingtreding van de wet aan het Parlement zal worden voorgelegd. Wij aligneren ons in ons ontwerp volledig met de Privacycommissie om het voorgaande als wettelijke basis te weerhouden.

 

Ik hoop dat wij het ontwerp vlug in het Parlement kunnen afhandelen. Wij nemen in 2010 immers het Europees voorzitterschap waar. Ik hoop dat wij tegen dat moment in staat zullen zijn geweest om alle richtlijnen die moeten worden omgezet, ook effectief te hebben omgezet.

 

12.06  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank u voor uw antwoord en ook voor de schriftelijke editie van uw antwoord, dat ik graag zal bestuderen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de werkzaamheden van de commissie van specialisten inzake erediensten" (nr. 16141)

13 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "les travaux de la Commission d'experts en matière de cultes" (n° 16141)

 

13.01  Mia De Schamphelaere (CD&V):Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de beleidsnota vermeldt dat in notificatie van de Ministerraad van 20 maart 2008 een commissie van specialisten zou worden opgericht die in samenwerking met de regering belast wordt met de herziening van de wetgeving van de erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties. Het resultaat van de werkzaamheden van deze commissie wordt verwacht tegen oktober 2010. Het resultaat zou moeten leiden tot een aantal voorstellen voor de hervorming van wetgeving van de erediensten, de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties en het statuut van de bedienaars van de erediensten en de morele consulenten.

 

Is deze commissie aan het werk? Wordt er op regelmatige tijdstippen samengekomen? Wat is de stand van zaken? Worden er een jaar na de oprichting van deze commissie al concrete voorstellen gedaan? Kan en zal de timing van 1 oktober 2010 gehaald worden of misschien zelfs vervroegd worden? Op die manier kan het Parlement in deze legislatuur nog de nuttige conclusies omzetten in wetteksten.

 

13.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, een werkgroep belast met de hervorming van de wetgeving van de eredienst en de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties werd inderdaad opgericht bij het koninklijk besluit van 13 mei 2008. De leden van deze werkgroep werden door het ministerieel besluit van 28 mei 2008 benoemd. De werkgroep komt elke maand sinds 1 juli 2008 samen.

 

In het kader van artikel 2 van het bovenvermelde KB heeft de werkgroep de vragen bestudeerd over de modaliteiten van de erkenning van een godsdienst of levensbeschouwing, over het statuut van de financiering van de representatieve organen, en over het kader en het statuut van de bedienaars van de erediensten en de morele consulenten. Dat gebeurde zowel op sociaal, fiscaal, administratief, strafrechtelijk en geldelijk vlak.

 

De studie van deze materie is zeer omvangrijk en zeer technisch. De werkgroep bestudeert momenteel de geldende wetgeving, rechtspraak en administratieve praktijken. Gezien het technische karakter van de materie wordt vandaag niet in een tussentijds verslag voorzien. De timing voor het indienen van het verslag en de voorstellen op 30 december 2010 blijft wel behouden. Ik zal het document dan bestuderen en indien nodig bijkomende studie vragen, aangezien het bovenvermelde KB niet langer uitwerking heeft na 31 december 2010. Ik vermoed dat daarmee het verhaal nog niet helemaal af zal zijn, gezien de complexiteit van de gehele materie. Maar ze zijn aan het werk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "een drugsvrije afdeling in de gevangenis van Brugge" (nr. 16137)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de drugsvrije afdeling in de gevangenis van Brugge" (nr. 16144)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "een drugsvrije afdeling in de gevangenis van Brugge" (nr. 16581)

14 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de la Justice sur "une section sans drogue à la prison de Bruges" (n° 16137)

- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "la section sans drogue de la prison de Bruges" (n° 16144)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "une section sans drogue de la prison de Bruges" (n° 16581)

 

De voorzitter: Mijnheer Logghe, alleen u bent nog aanwezig. De andere vragen worden uitgesteld.

 

14.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb gelezen dat er in de penitentiaire instelling van Brugge een drugsvrije afdeling wordt ingericht. Er zijn geregeld urinecontroles en de bewaking wordt verzorgd door een speciaal opgeleid team. Het zou plaats bieden aan twintig gedetineerden; tien met een drugsverleden en tien die hun straf op een drugsvrije manier willen doorbrengen. Aan het verblijf in de afdeling wordt een gunstregime gekoppeld.

 

Waaruit bestaat die specifieke opleiding voor bewakers in de drugsvrije zone? Wat zijn de verschillen met een afdeling in de rest van de gevangenis?

 

Welke gedetineerden komen in aanmerking voor het verblijf in de drugsvrije afdeling? Op welke manier worden zij geselecteerd?

 

Wat zijn de gevolgen van een positieve urinecontrole? Wat zijn de gevolgen indien zij door de mand vallen?

 

Waaruit bestaat het gunstregime voor de gedetineerden die er verblijven?

 

Zijn er nog andere gevangenissen met soortgelijke afdelingen? Plant u dat te doen?

 

De volgende vraag is een vraag ex negativo.

 

Als ik lees dat er drugsvrije afdelingen worden opgericht, dan ga ik ervan uit dat er in de rest van de gevangenissen een gedoogbeleid inzake drugs bestaat. Zie ik dat verkeerd? Welke maatregelen treft men als men in een normale cel bij een gedetineerde drugs aantreft?

 

Bent u niet van oordeel dat gevangenissen volledig drugsvrij zouden moeten zijn? Kan men de maatregelen en voorwaarden die gelden in de drugsvrije afdeling niet toepassen op de penitentiaire instellingen in hun totaliteit?

 

14.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, er zijn drie vraagstellers met meerdere vragen. Ik stel voor om een kopie te nemen. Ik zal proberen om samen te vatten. Ik geef u uiteraard de tekst.

 

De term "ex negativo" is mij onbekend. Hier gaat het evenwel specifiek over de drugsproblematiek. Er is natuurlijk geen sprake van een gedoogbeleid in de penitentiaire inrichtingen, integendeel. Ik wil alle krachten bundelen. Er worden initiatieven genomen. In de gevangenissen worden controles uitgevoerd, systematisch of naar aanleiding van tips of verdachte handelingen. Gedetineerden worden na ieder bezoek onderworpen aan fouillering. De cellen worden op periodieke wijze gecontroleerd. Er is een regelmatige samenwerking met de politie. Er zijn zoekacties met drugshonden.

 

Wanneer iemand op het bezit of de verhandeling van drugs wordt betrapt, dan wordt er disciplinair opgetreden. Er wordt aangifte gedaan bij het parket. Om dit zo optimaal mogelijk te laten verlopen werd de samenwerking tussen politie, parket en gevangenisdirectie geregeld in de omzendbrief van 6 februari 2009 die specifiek over dat onderwerp gaat.

 

Daarin wordt bepaald op welke manier de gevangenisdirectie en het personeel moet optreden bij ontdekking van gebruik, bezit of handel van drugs.

 

Naast de systematische controles wordt er aandacht besteed aan de preventie en de voorlichting. Niet alleen Justitie maar ook de Gemeenschappen hebben daarbij een belangrijke rol te spelen. Ook de therapeutische behandeling van druggebruikers is van belang. In bepaalde omstandigheden lopen er al langdurige therapeutische programma's, zoals het Believe-project in Ruiselede. Dit project houdt een combinatie in van arbeid op de boerderij, therapie, sport, enzovoort. Daarnaast wordt terugvalpreventie georganiseerd aan de hand van groeps- en individuele gesprekken, en sociale en administratieve vaardigheidstraining. Tijdens de duur van het programma, dat acht maanden loopt, onderwerpen de deelnemers zich vrijwillig aan regelmatige urinecontroles.

 

In Verviers werkt men momenteel ook volop aan het opzetten van een drugsvrije afdeling. Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht om dergelijke projecten ook uit te breiden naar andere gevangenissen. De essentiële randvoorwaarden en vereiste middelen ten opzichte van de therapeutische gemeenschap in Ruiselede worden in kaart gebracht. De therapeutische gemeenschap moet worden gezien als laatste schakel in het proces naar herintegratie in de samenleving.

 

In andere gevangenissen wordt samengewerkt met een of meerdere therapeutische centra op het gebied van drughulpverlening. Deze instanties sturen gespecialiseerde hulpverleners naar de inrichtingen om de intakes te verzorgen en de gedetineerden te ondersteunen in hun motiveringsproces om na de detentie een ontwenningsprogramma te volgen. Er bestaan ook substitutieprogramma's onder toezicht en op voorschrift van de geneesheren-psychiaters.

 

De oprichting van de drugsvrije afdeling in Brugge is een van de vele initiatieven die kaderen in de globale aanpak van de drugsproblematiek in de gevangenissen. Voor deze nieuwe afdeling werd dan ook in een specifiek budget voorzien. Voor de drugsprojecten van het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen is voor 2009 in een budget van 571 000 euro voorzien, wat een substantiële verhoging inhoudt ten opzichte van de voorgaande jaren. Drugsgebruik is een realiteit en de samenleving stopt niet aan de gevangenismuren. Daarom is het belangrijk te investeren in initiatieven om gedetineerden, die zich willen distantiëren van het drugsmilieu of geen drugs meer willen gebruiken, een omgeving aan te bieden die door middel van urinecontroles drugsvrij kan blijven. Bovendien is het nodig aandacht te hebben voor de behandeling van ex-drugsgebruikers om herval tegen te gaan tijdens hun detentie en met het oog op sociale re-integratie.

 

Voor de penitentiaire beambten van die afdeling werd een opleiding rond drugs en drugsproblematiek georganiseerd. Deze opleiding is meer gespecialiseerd in vergelijking met de basisopleiding drugs ten aanzien van het andere personeel en geeft niet enkel theoretische bagage mee inzake drugs en drugsbeleid in de gevangenis, maar is vooral gericht op de begeleiding. De beambten krijgen ook handleidingen mee met communicatie-instrumenten, om om te gaan met drugsgebruikers en de uiterlijke kenmerken van drugsgebruik te leren herkennen. Zij worden ook vertrouwd gemaakt met de procedure van urinecontroles en de finaliteit van het project.

 

De drugsvrije afdeling is gericht op langgestrafte veroordeelden en staat alleen open voor mannen. Er werd in een aparte sectie voorzien voor twintig gedetineerden, waar de infrastructuur het toeliet om een open regime aan te bieden en de scheiding ten aanzien van de andere gedetineerden te maximaliseren. Zowel gedetineerden met een drugverleden als gedetineerden die geen gebruik hebben gekend maar zich willen distantiëren van het druggebruik van anderen, kunnen zich kandidaat stellen. Voorwaarde is dat de gedetineerde zich akkoord verklaart met urinecontroles.

 

De drugsvrije afdeling kan slechts haar doelstelling bereiken indien urinecontroles gegarandeerd zijn. Urinecontroles zijn dus een inherent onderdeel van een drugsvrije afdeling. Er zijn dan ook voldoende middelen voorzien in Brugge om de gedetineerden zeer regelmatig, minstens wekelijks, aan een urinecontrole te onderwerpen. Naast de urinecontroles wordt bovendien in een ruimere omkadering en ondersteuning van de gedetineerden voorzien om de kans op hervallen te reduceren. Medicatiegebruik en psychiatrische stoornissen die het samenleven in de groep verstoren, zijn exclusiecriteria.

 

De selectie gebeurt finaal door het zorgteam van de gevangenis. Een positieve controle betekent de verwijdering uit de afdeling. De gedetineerde geniet een meer open regime. Het zorgteam zorgt voor een dagstructuur en dagindeling. Het al dan niet uitbreiden van het project naar andere gevangenissen zal afhangen van de resultaten die worden geboekt met de projecten die nu lopen of op stapel staan.

 

Tot daar mijn uitgebreid antwoord over de differentiatie van een drugvrije zone versus een andere zone.

 

14.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik bedoelde natuurlijk niet “ex negativo” maar “a contrario”. Tot zover mijn Latijn. Dat van u zal ook niet meer zo goed zijn…

 

14.04 Minister Stefaan De Clerck: (…)

 

14.05  Peter Logghe (Vlaams Belang): Ik heb iets bijgeleerd, mijnheer de minister.

 

14.06  Bert Schoofs (Vlaams Belang): (…)

 

14.07  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik zal uw antwoord aandachtig nalezen. Ik vraag mij alleen af wanneer er een eerste evaluatie komt van het project. Dat zal allicht eind volgend jaar zijn? Ik noteer dat therapeutische behandeling belangrijk is, net zoals repressief begeleiden.

 

Ik ben het met u eens dat drugs niet stoppen aan de gevangenismuren. Integendeel, er zijn verhalen bekend van gevangenissen die drugs toelaten als manier om de gevangenen kalm te houden en om oproer en overlast te vermijden. Het is in elk geval een onderwerp waarmee wij u in de nabije toekomst nog zullen confronteren. Ik ga eerst en vooral uw uitvoerig antwoord lezen en ik kom er waarschijnlijk daarna nog op terug.

 

14.08 Minister Stefaan De Clerck: Dat is een beetje het probleem. Hoe meer antwoorden ik geef, hoe meer vragen er komen.

 

De voorzitter: Dat is het lot van een minister.

 

(…): (…)

 

14.09 Minister Stefaan De Clerck: Omdat ik mij te veel engageer. U komt dan terug om te kijken of ik het wel heb gedaan. Het wantrouwen is nog altijd groter dan het vertrouwen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de erkenning van het boeddhisme in België" (nr. 16148)

15 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "la reconnaissance du bouddhisme en Belgique" (n° 16148)

 

15.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, de vorige regering gaf eind maart 2007 haar principieel akkoord voor het voorontwerp van wet dat door de minister van Justitie zou worden ingediend, met als bedoeling een eerste subsidie te verlenen om de werkingskosten van de Boeddhistische Unie te dekken.

 

Dat was een eerste stap, die intussen door uw voorganger, de heer Vandeurzen, door het KB van 20 november 2008 werd uitgevoerd. Er is echter een tweede wetgevende stap nodig om de definitieve structuur van het boeddhisme in België te erkennen, en dit op dezelfde manier die werd gevolgd voor de erkenning van de niet-confessionele levensbeschouwing.

 

In de beleidsnota staat vermeld dat in uitvoering van de notificatie van de Ministerraad van 20 maart 2008 een commissie van specialisten zou worden opgericht. Daarover ging mijn vorige vraag.

 

Mijnheer de minister, worden er, vooraleer de resultaten van die commissie over de erediensten bekend zijn, stappen genomen voor de definitieve structuur van het boeddhisme in België? Voorziet u in de erkenning van het boeddhisme als een niet-confessionele levensbeschouwing? Binnen welke timing? Wordt het traject mee in rekening gebracht in de besprekingen van de commissie van specialisten, die in de vorige vraag aan bod kwam?

 

15.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen voorziet reeds in de toekenning van een jaarlijkse subsidiëring aan de Boeddhistische Unie van België met het oog op de structurering van het boeddhisme in België.

 

Het betreft een eerste fase in een erkenningsproces. De tweede fase is de erkenning van het boeddhisme door de federale wetgeving. Momenteel werkt de Boeddhistische Unie van België aan de organisatie en wordt een technische werkvergadering van vertegenwoordigers van de Boeddhistische Unie van België met mijn administratie georganiseerd.

 

De vraag tot erkenning van het boeddhisme in België werd ingediend door de Boeddhistische Unie van België in het kader van artikel 181, alinea 2 van de Grondwet, namelijk in het kader van een niet-confessionele levensbeschouwelijke organisatie.

 

In het kader van de werkgroep, die pas is besproken, houdende de studie van de hervorming van de wetgeving van de erediensten en van de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties, opgericht bij KB van 13 mei 2009, zal contact met de Belgische Boeddhistische Unie moeten worden genomen, zodra dat orgaan voldoende vooruitgang in de structureringsplannen heeft geboekt. Dan zal dat deel ook aan de orde moeten komen.

 

De werkgroep bestudeert immers de verschillende kwesties die niet alleen betrekking hebben op de erediensten, maar ook op de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties. In het kader van die werkzaamheden zal dat verder aan de orde komen. De unie heeft dus een voorlopige jaarlijkse subsidiëring met het oog op de structurering van hun verdere aanvraag verkregen.

 

15.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, de werkzaamheden zijn belangrijk, omdat reeds in sommige gemeenschapsscholen en gemeentescholen ook aanvragen zijn voor de boeddhistische levensbeschouwing als verplicht levensbeschouwelijk vak. In sommige scholen in Antwerpen gebeurt dat reeds. Het is natuurlijk allemaal binnen een provisoir wettelijk kader.

 

De grote problematiek voor de Boeddhistische Unie nu zijn de criteria om het getal aan te geven. Dat kan op vele manieren gebeuren. Boeddhisme is eigenlijk geen godsdienst en evenmin een klassieke levensbeschouwing. Het ziet zich meer als een soort van meditatiemethode die door vele mensen met allerlei religieuze opvattingen kan beoefend worden.

 

Om in de toekomst die erkenningcriteria op één lijn te krijgen, moet die commissie een visie ontwikkelen over de manier waarop men aanhorigheden telt. Dat is immers bijna een onmogelijke zaak.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme au ministre de la Justice sur "les missions de l'Exécutif des musulmans de Belgique" (n° 16161)

- M. Denis Ducarme au ministre de la Justice sur "l'échec de l'organisation du culte musulman en Belgique" (n° 16162)

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "de opdrachten van het Executief van de Moslims van België" (nr. 16161)

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "het falen van de organisatie van de islamitische eredienst in België" (nr. 16162)

 

16.01  Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'Exécutif des musulmans de Belgique a communiqué ce jeudi 29 octobre à la presse sa position relative à l'interdiction de port de signes religieux ostensibles au sein des écoles en Flandre.

 

Le communiqué était le suivant: "La décision de plusieurs instances de renforcer l'interdiction du port du voile pour les élèves est vécue comme une véritable injustice par de nombreux musulmans".

 

Sans vouloir prendre position sur le fond, ce qui n'est pas l'objet de cette question, je tenais à rappeler, comme vous le savez et tel que c'est défini par arrêté royal, que l'Exécutif des musulmans de Belgique est seulement compétent en matière de gestion du temporel du culte.

 

Au-delà des problématiques relatives au déficit de représentativité de cet organe qui a conduit à la prise des arrêtés royaux de mars et de juin 2009, il nous faut rappeler que l'Exécutif des musulmans de Belgique n'est pas un organe de représentation politique. Il est subventionné par l'État fédéral pour exercer des fonctions strictement liées à la gestion temporelle du culte et aux missions administratives s'y rapportant.

 

Pourtant, ce n'est pas la première fois que l'Exécutif des musulmans de Belgique sort délibérément de ses missions et de ses compétences et prend des positions d'ordre politique.

 

En janvier 2009, il avait appelé à manifester à Bruxelles dans le cadre du conflit entre Israël et le Hamas. C'est un exemple parmi d'autres.

 

Monsieur le ministre, comptez-vous rappeler à l'Exécutif des musulmans de Belgique la stricte observance de ses missions telle qu'elles sont déterminées par la loi et les arrêtés royaux?

 

À défaut d'un minium de respect de la législation en la matière, je ne vois pas pourquoi on continuerait à soutenir l'Exécutif des musulmans de Belgique.

 

Par ailleurs, il y a quelques mois, je vous ai interrogé sur l'état de l'Exécutif des musulmans de Belgique.

 

J'ai entendu, il y a une heure, que vous étiez en attente d'un rapport mais c'est ce que vous m'aviez déjà dit à l'époque.

 

Il est clair que, depuis la fin des années '90, l'organisation du culte des musulmans n'est pas brillante. Certains parlent d'échec. Je vais attendre encore un peu.

 

Ma question portait sur l'état d'avancement de la reconnaissance des mosquées. J'imagine que la situation a un peu évolué depuis un an. Qu'en est-il aussi de la reconnaissance des ministres du culte musulman? Quand l'évaluation sera-t-elle rendue publique?

 

16.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Ducarme, je vous donnerai copie de ma réponse que je vais résumer à présent.

 

En effet, j'attends le rapport de l'Exécutif avant la fin de l'année. Un plan d'action a été publié le 23 février 2009. Il y était annoncé un rapport complet pour la fin de cette année. Nous attendons les propositions de l'Exécutif, en fonction desquelles je pourrai tirer des conclusions et envisager des perspectives de travail. Dans quelques jours, j'aurai des contacts avec cet organisme.

 

Cela dit, les missions reprises dans le rapport au Roi, jointes à l'arrêté royal du 3 mai 1999 portant reconnaissance de l'Exécutif des musulmans de Belgique, ne sont pas limitatives. En effet, l'Exécutif doit assurer en premier lieu la gestion temporelle du culte musulman, à l'instar des autres organes représentatifs de cultes et organisations philosophiques non confessionnelles. Cela n'empêche cependant pas qu'un organe représentatif, tout comme chaque citoyen, bénéficie de la liberté constitutionnelle d'expression et soit libre d'adopter des points de vue, même si les organes représentatifs doivent faire preuve d'une certaine réserve.

 

En raison des principes de séparation de l'Église et de l'État, je ne peux donner de directives à l'Exécutif des musulmans sur des sujets sur lesquels il souhaite s'exprimer. Et je ne peux certainement pas le faire a priori. Ce qui précède ne s'oppose nullement à un jugement de valeur de ma part concernant la communication faite par l'Exécutif.

 

Il est, tout d'abord, nécessaire de rappeler que la reconnaissance des mosquées est de la compétence des Régions, et non plus du fédéral, depuis l'entrée en vigueur de la loi du 13 juillet 2001, c'est-à-dire depuis le 1er janvier 2002.

 

Jusqu'à présent, 7 mosquées ont été reconnues en Flandre, 5 à Bruxelles et 43 en Wallonie.

 

La reconnaissance est effectuée par les Régions qui demandent, en application de l'article 3 de l'accord de coopération du 27 mai 2004, l'avis des autorités fédérales.

 

Un avis sur une éventuelle reconnaissance supplémentaire de 16 mosquées en Région flamande a été communiqué au ministre Keulen. Treize demandes ont reçu un avis positif et 3 un avis négatif. Les élections des comités de gestion de ces communautés locales doivent encore être finalisées.

 

En ce qui concerne la Région de Bruxelles-Capitale, un avis a été rendu sur une éventuelle reconnaissance de 4 communautés locales. Trois demandes ont reçu un avis positif et une demande a reçu un avis négatif. Les élections des comités de gestion doivent également encore être finalisées.

 

En Région wallonne, un deuxième train de demandes de 10 reconnaissances est en cours.

 

Je vous donne aussi la situation des ministres du culte musulman. Vous disposez des chiffres, je crois, sur les imams qui sont reconnus: 12 en Région wallonne, 1 en Région flamande. Par ailleurs, 9 aumôniers néerlandophones et 13 francophones.

 

Pour le reste, j'attends le rapport.

 

Je veux de toute façon avoir un exécutif que je peux rencontrer. Dans le cas contraire, des problèmes en termes d'efficacité se posent. En effet, lorsqu'il y a des interventions à mener, c'est assez difficile d'avoir un contact régulier avec l'exécutif car il y a souvent des problèmes d'organisation.

 

16.03  Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions qui nous permettent de faire le point.

 

Même si chacun sait que les Régions sont aujourd'hui compétentes pour la reconnaissance des mosquées, cela va amener la reconnaissance des imams par le fédéral. L'un entraîne l'autre. Il est intéressant d'en connaître le nombre en fonction du nombre de mosquées reconnues.

 

En ce qui concerne les prises de position de l'Exécutif des musulmans en Belgique, je me demande alors pourquoi on a modifié ses missions peu après sa constitution. Il était présenté comme un organe représentatif.

 

Ensuite, une modification est intervenue: on a dit que non, que ce n'était plus un organe représentatif, mais un organe dont la mission exclusive est la gestion du temporel du culte. Dès lors, si la mission de gestion du temporel du culte permet une mission de représentation, je ne vois pas pourquoi cette modification a été décidée dans ce cadre.

 

Je ne peux, compte tenu de mon interprétation de l'arrêté royal présentant les missions de l'Exécutif des musulmans de Belgique comme étant strictement liées à la gestion du temporel du culte, être d'accord avec votre réponse concernant, soi-disant, le principe de séparation de l'Église et de l'État, ou de la liberté d'expression. S'il est financé pour la gestion temporelle du culte, il n'est pas financé pour d'autres choses, dont la fonction de représentation.

 

Je me permettrai donc de revenir avec cet élément pour présenter, plus en détail encore, si vous me le permettez, mon analyse et mon interprétation des textes.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Samengevoegde vragen van

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de staking in diverse gevangenissen als gevolg van de steekpartij in de gevangenis van Leuven-Centraal" (nr. 16174)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de gijzeling in de gevangenis van Leuven" (nr. 16177)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de gijzeling in de gevangenis van Leuven" (nr. 16192)

- heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de vondst van tal van gevaarlijke voorwerpen in de gevangenis van Leuven-Centraal op 30 oktober 2009" (nr. 16208)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de gijzeling in de Leuvense gevangenis" (nr. 16580)

17 Questions jointes de

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le mouvement de grève dans diverses prisons à la suite d'une agression à l'arme blanche à la prison de Louvain-Central" (n° 16174)

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "la prise d'otage à la prison de Louvain" (n° 16177)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la prise d'otage à la prison de Louvain" (n° 16192)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la découverte de nombreux objets dangereux à la prison de Louvain le 30 octobre 2009" (n° 16208)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la prise d'otage à la prison de Louvain" (n° 16580)

 

17.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik zal beide vragen bundelen want ze handelen over dezelfde feiten, namelijk vooral over de nasleep van de feiten die zich eind oktober in de gevangenis van Leuven-Centraal hebben voorgedaan. Een vrouwelijke cipier is toen zeer zwaar verwond geraakt, evenals een andere cipier en enkele gedetineerden, door een dolgedraaide gedetineerde die in het bezit was gekomen van één of ander steekwapen. Er kwam ook een gijzeling bij te pas en de dader werd uiteindelijk doodgeschoten.

 

Dat had een dubbel gevolg: in tal van gevangenissen legden penitentiair beambten het werk neer en specifiek in Leuven-Centraal werd er dan een zoekactie gehouden naar verboden en gevaarlijke voorwerpen.

 

Wat de neerlegging van het werk door de penitentiaire beambten betreft, wil ik aan de minister vragen hoe hij dat onmiddellijk heeft opgevangen nadien, welk overleg er eventueel gestart is en welke maatregelen er in het vooruitzicht zijn gesteld om dat te voorkomen.

 

Wat de concrete zoekactie betreft, vraag ik of u gehoor wil geven aan de oproep van de cipiers om in het gevangenisregime een aantal wijzigingen aan te brengen die ervoor moeten zorgen dat de cipiers meer bevoegdheden krijgen en dat de rechten van de gedetineerden op basis van de Wet Rechtspositie Gedetineerden niet meer zo uitgebreid zijn. Dat is het hele pakket naar aanleiding van wat zich afgespeeld heeft in de gevangenis van Leuven-Centraal.

 

17.02  Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, we hadden het daarnet al over geweld in de gevangenis, nu gaat het over de feiten die in Leuven hebben plaatsgevonden eind oktober. Op 30 oktober vond er een gijzeling plaats met zeer ernstige gevolgen: één dode en vijf gewonden, met als gevolg daarvan een staking van het personeel.

 

Ik had daaromtrent een aantal concrete vragen. Kan u meedelen wat er precies is gebeurd? Klopt het dat u na het incident een overleg hebt gehad met de vakbonden en wat was daar het resultaat van? Volgens verklaringen van het ACOD vinden twee à drie gewelddadige incidenten per dag plaats. U hebt ter zake reeds gedeeltelijk geantwoord in de gemeenschappelijke commissie toen u de cijfergegevens hebt meegedeeld en deze toch wel deels genuanceerd hebt.

 

17.03  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, in verband met donderdag 31 oktober. De feiten zijn spijtig genoeg gekend. Ik zal me beperken tot de vraagstelling.

 

Ten eerste, klopt het dat de bewakingscamera's reeds lang niet meer functioneerden? Waarom werden zij niet onmiddellijk hersteld? Dit lijkt immers een deel van het probleem te zijn geweest.

 

Ten tweede, hoeveel gevangenen zitten er in de gevangenis van Leuven en van welke veiligheidscategorie? Deze vraag is erop gericht om het feit af te toetsen dat sommigen een en ander direct wijten aan de overbevolking. Ik merk uw eerste reactie.

 

Ten derde, hoeveel penitentiaire beambten werken er in de gevangenis van Leuven? Acht u dit aangepast aan de bevolking van de gevangenis?

 

Ten vierde, waarom werden, zoals beloofd, nog steeds geen nieuwe cipiers aangeworven voor de gevangenis van Leuven? Het schijnt dat dit voorzien en beloofd was.

 

Ten vijfde, hoe is de situatie in de andere gevangenissen? Is daar ook sprake van technische defecten en onderbezetting van het personeelskader?

 

Ten zesde, wat zijn de structurele lessen?

 

17.04 Minister Stefaan De Clerck: Wat de feiten betreft die zich in de centrale gevangenis van Leuven hebben afgespeeld, zal ik ze nog even op een rij zetten. Bij de feiten die zich hebben afgespeeld op 29 oktober waren twee gedetineerden betrokken. Beide betrokkenen zaten een criminele straf uit wegens levensdelicten. Met betrekking tot de hoofddader betreft het een gevangenisstraf van 22 jaar wegens poging tot moord, uitgesproken op 18 april 2008 door het hof van assisen van Vlaams Brabant.

 

Aanleiding voor de feiten is het gegeven dat de betrokkene zich in het kader van een opgelopen tuchtstraf diende te verontschuldigen tegenover het gevangenispersoneel. De betrokkene was hierover blijkbaar uitermate ontstemd en is uitzinnig een vrouwelijke penitentiaire beambte met een steekwapen, de helft van een schaar, te lijf gegaan waarbij een twaalftal steken werden toegebracht.

 

Verschillende penitentiaire beambten en medegedetineerden zijn vervolgens tussenbeide gekomen, waarop een schermutseling volgde. De betrokkene verwondde daarbij een tweede beambte op een lichte manier. Hij verwondde toen ook een medegedetineerde levensgevaarlijk. Laatstgenoemde werd immers aan de aorta geraakt.

 

De tweede verdachte, Hemeleers, is eveneens tussenbeide gekomen. Hij heeft een “papegaaistok” gebruikt. Ik weet niet wat een papegaaistok precies is.

 

17.05  Renaat Landuyt (sp.a): Het is geen stok die iemand napraat, maar waarop iemand kan zitten.

 

17.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik laat de interpretatie voor u.

 

Hemeleers heeft met een papegaaistok slagen toegebracht aan een derde penitentiaire beambte die daardoor verwondingen aan het hoofd opliep.

 

De eerste zorgen zijn naar de slachtoffers uitgegaan.

 

Omdat werd vermoed dat de verdachten zich in een van de cellen van hun blok hadden verschanst, hebben de speciale eenheden van de federale politie bijstand verleend. Zij troffen nog een ander slachtoffer aan en constateerden dat de twee verdachten een medegedetineerde in diens cel gegijzeld hielden. Laatstgenoemd slachtoffer werd aan handen en voeten gekneveld en werd met steekwapens – de genoemde, halve scharen – onder bedwang gehouden.

 

Aangezien de gevoerde onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leidden en er gegronde redenen waren om voor de veiligheid van de gegijzelde medegedetineerde te vrezen, besliste de procureur des Konings tot de ontzetting van het slachtoffer te laten overgaan.

 

Tijdens de daaropvolgende operatie gaf Hemeleers zich aan het interventieteam over. De andere verdachte stortte zich echter tot tweemaal toe met zijn steekwapen op het slachtoffer, waardoor de speciale eenheden zich genoodzaakt zagen de betrokkene te neutraliseren. Tijdens de neutralisatie werd hij dodelijk getroffen.

 

De procureur des Konings vorderde een onderzoeksrechter, die samen met het labo van de federale gerechtelijke politie, een wetgeneesheer en een ballistisch deskundige ter plaatse afstapte.

 

De tot op heden weerhouden kwalificaties zijn: poging tot moord, poging tot doodslag en gijzeling.

 

Ingevolge het geheim van het onderzoek is het niet mogelijk nadere informatie over de feiten te geven. Er wordt mij medegedeeld dat er tot op heden geen aanwijzingen zijn dat de gebruikte wapens van buiten de gevangenis zouden zijn gekomen.

 

Alle gekwetsten zijn aan de beterhand. Ik wil hier van de gelegenheid gebruikmaken om nogmaals mijn medeleven met de slachtoffers te betuigen, in het bijzonder met de penitentiaire beambte die de steekwonden opliep.

 

De daaropvolgende zondag heeft de politie 53 cellen grondig onderzocht. Een aantal potentieel gevaarlijke voorwerpen werd daarbij gevonden.

 

Op vrijdag 30 oktober 2009 heb ik de centrale gevangenis van Leuven bezocht om er met de directie en de vakbonden te praten. In eerste instantie werd een bilan van de problematiek en de wijze van aanpak van prioritaire noden opgemaakt.

 

Een tweede vergadering is op 4 november 2009 en in aanwezigheid van de Regie der Gebouwen doorgegaan. Er werd een voorstel uitgewerkt dat aan het personeel werd voorgelegd. 57 op 100 personeelsleden hebben het voorstel tot werkhervatting aanvaard, mits een aangepast regime in afwachting van de realisatie van een aantal technische middelen tegen 1 december 2009, zoals het plaatsen van drie camera’s en het onmiddellijk ter beschikking stellen van tien walkietalkies.

 

Er worden ook testen gedaan op de alarminstallatie en het zwakstroomdossier wordt prioritair behandeld.

 

Tot 15 december wordt het gevangenisregime als volgt aangepast. In de voormiddag is er een gesloten regime, weliswaar met werkmogelijkheden en andere georganiseerde activiteiten. In de namiddag is er een opendeurregime met de normale activiteit maar met een grotere personeelsbezetting. Tijdens het weekend wordt hetzelfde systeem gehanteerd. 5 personeelsleden zullen tijdens de duur van de actie extra op de dienstlijst worden geplaatst.

 

Het aantal gewelddadige incidenten van die aard behoort gelukkig tot de uitzonderingen. Die uitzondering heeft zich nu natuurlijk voorgedaan, maar dan van een heel andere aard, in de gevangenis van Vorst. Deze daden komen zeker niet 2 tot 3 keer per dag voor. Agressie en conflicten komen wel zeer regelmatig voor. Ik heb u de cijfers gegeven. Het gaat daarbij om metingen van 2008.

 

Een aantal aspecten van de zwakstroominstallaties, zoals interfoniecamera’s en alarmen, zijn vervat in het dossier dat de Regie der Gebouwen nu prioritair afhandelt.

 

In de gevangenis te Leuven waren er op 30 oktober 345 gedetineerden voor 350 plaatsen. Leuven-Centraal neemt correctioneel en crimineel veroordeelden op met straffen van meer dan 7 jaar. Deze gevangenis heeft een personeelsbezetting van 206 penitentiaire beambten, wat tot hiertoe voldoende was. Ik meen dat ter zake in overleg met de vakbonden de correcte afspraken zijn gemaakt.

 

17.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het is treffend dat zo’n gevaarlijke gevangene in het bezit kan komen van een schaar. Ik hoop alleszins dat de vrouwelijke cipier volledig van haar verwondingen zal genezen.

 

Het positieve gevolg dat dit uiteindelijk gehad heeft, is dat vele cipiers in kranten- en tijdschriftartikels hun verhaal hebben kunnen doen. Zij zijn uitvoerig aan het woord gekomen. Het verheugde mij te kunnen lezen dat de conclusies die zij hieruit trokken stuk voor stuk gedragen werden door de standpunten die ik destijds ook al had ingenomen. Of laat het mij zo stellen dat mijn standpunten nu gedragen worden door de cipiers.

 

De ACOD-voorman van de gevangenis te Hasselt heeft zelfs een brief bezorgd aan de pers, waarin hij het volgende aanhaalde. Nu ga ik toch in detail, in tegenstelling tot daarstraks toen ik gewoon sprak over de wet op de rechtspositie van de gedetineerde, die ik wil verstrengen. Details zijn dat de mogelijkheden tot fouillering voor de cipiers blijkbaar te beperkt zijn. De basiswet inzake de rechtspositie van de gedetineerde heb ik al aangehaald. De houding van de directies is te laks. Vorige week heb ik dat nog gesteld in verband met de gevangenis van Hasselt en het gedoogbeleid dat daar ten aanzien van drugs wordt gevoerd. Er is het feit dat de veiligheid systematisch wordt verwaarloosd door de directies. Zolang de rust maar heerst, zijn zij tevreden. Maar de cipiers leiden daaronder. En ten slotte is er het feit dat het gevangenisbeleid zodanig wordt opgezet dat er steeds meer activiteiten moeten worden georganiseerd maar dat er voor elke activiteit, en zeker voor de veiligheid, dan weer veel minder cipiers beschikbaar zijn.

 

Ik denk aan sportcompetities, bibliotheek, erediensten, yoga en zumba zelfs. Dat is allemaal goed en wel maar zoals ik zonet al aanhaalde, ter samenvatting van alles wat ik tot nu toe al gezegd heb in verband met het penitentiair beleid, moet het evenwicht hersteld worden tussen de autoriteit en de bevoegdheden van de cipiers enerzijds – waar het mank loopt – en anderzijds het feit dat de rechten van de gedetineerden veel te veel uitbreiding nemen en daardoor de veiligheid in de gevangenis in het gedrang brengen. Men dient zich op die filosofie te enten indien men een verbetering van het beleid wil bewerkstelligen.

 

17.08  Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik heb twee opmerkingen. Ik begrijp niet goed hoe het kan dat iemand na dergelijke zware feiten, poging tot moord, 22 jaar, zomaar in het bezit is van een steekwapen. Het was maar een halve schaar maar hij heeft er toch erge dingen mee gedaan.

 

Ten tweede, ik heb uit uw antwoord begrepen dat u een tweede keer ter plaatse bent geweest met de Regie der Gebouwen en dat er eigenlijk relatief kleine dingen moesten gebeuren om die mensen terug aan het werk te krijgen. Het plaatsen van camera’s en het gebruik van walkietalkies zijn toch geen onoverkomelijke problemen, temeer daar dit nu blijkbaar onmiddellijk is uitgevoerd. Waarom duurt dat zo lang? Hoe komt het dat er eerst dergelijke erge dingen moeten gebeuren vooraleer er met kleine ingrepen veel problemen kunnen opgelost worden?

 

17.09 Minister Stefaan De Clerck: Een aantal zaken was ook al lopende zoals de zwakstroombeveiliging. Er zijn echter inderdaad onmiddellijke enkele kleine dingen gebeurd.

 

17.10  Renaat Landuyt (sp.a): Ik wil hier even bij aansluiten. Men kan natuurlijk niets doen tegen de gewelddadigheid van bepaalde figuren maar hier heeft men een pijnlijk voorbeeld van hoe de trage werkzaamheden, die gevolgd worden door iedereen in het gebouw, ook de gedetineerden, ervoor zorgen dat de beveiliging van de bewakers zelf minder sterk is. Het gaat bijvoorbeeld om die camera’s. Zij worden dan niet meer gevolgd. Dat zijn de gevolgen van binnenshuis. Vanuit het personeel heeft men direct de link gelegd met deze situatie. Men komt als bewaker in moeilijkheden omdat die extra supervisie er niet is. Men ziet het niet gebeuren en als het gezien wordt is het al te laat. Dat is dan een pijnlijk gevolg van die trage werking en die moeilijke besluitvorming, deels maar niet helemaal door de tweedeling tussen de snelheid waarmee men in Brussel bij de administratie van Justitie beslist en de snelheid waarmee men overlegt met de Regie. Ik vind dat echt een pijnpunt. We zien daar dan de gevolgen van. Het is niet gezond dat de minister moet tussenbeide komen nadat er iets gebeurd is. Dan wordt dit deels gedeblokkeerd. Van dat punt moet u werk maken. Men moet geen grote hervorming hebben om ervoor de zorgen dat de administratie werkt. Alleen moet u zich blijven afvragen of die tweedeling met de Regie wel gezond is.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de Mme Karine Lalieux au ministre de la Justice sur "la réforme des carrières pour les agents pénitentiaires" (n° 16188)

18 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Justitie over "de herziening van de loopbaan voor de penitentiaire beambten" (nr. 16188)

 

18.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, il semble qu'une réforme des carrières des agents pénitentiaires soit en cours. Cette réforme prévoit une revalorisation du personnel pénitentiaire, à savoir le passage du niveau D vers le niveau C des agents pénitentiaires et la création d'une carrière de surveillance au niveau D. L'accord prévoit également la création d'un certificat de compétences génériques acquises hors diplôme. Bien entendu, je ne peux que me réjouir de cette évolution de la carrière du personnel.

 

Les agents statutaires vont donc obtenir automatiquement et sans aucun examen le passage du niveau D au niveau C de la fonction publique. Par contre, les assistants pénitentiaires (de niveau C actuellement) devront, eux, présenter les traditionnelles épreuves de la fonction publique organisées par le Selor. À savoir, une épreuve préalable, plus une seconde épreuve particulière. Ces mêmes agents avaient déjà dû, il y a quelques années, passer des examens pour devenir assistant pénitentiaire de niveau C.

 

La question que je me pose, monsieur le ministre, est simple: pourquoi deux poids deux mesures? Pourquoi ces assistants pénitentiaires doivent-ils subir deux épreuves? Pourquoi ne pas prévoir un système allégé? Et, surtout, comment allez-vous gérer demain des personnes qui montent en grade sans examen et d'autres qui ont obtenu ce grade après avoir subi des examens? Ne s'agit-il pas d'une discrimination?

 

18.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur le président, la ligne directrice du protocole 340 du 14 mai 2009 est la revalorisation de la carrière pour le personnel qui donne un accès direct au barème de niveau C pour les agents nommés au niveau D et un accès au barème du niveau B pour les agents nommés au niveau C. Pour les agents du niveau C, il est prévu qu'ils puissent accéder au niveau B, et ce par le biais d'un examen de promotion. Comme la fonction de niveau B est une fonction dans un grade commun, expert technique, les règles applicables pour pouvoir accéder à ce niveau sont d'application. Pour les fonctions dans le niveau C, il s'agit d'une carrière particulière, de grades particuliers qui bénéficient d'avantages spécifiques.

 

En ce qui concerne l'organisation en interne des établissements pénitentiaires, et plus particulièrement le groupe des membres du personnel du niveau C, donc les anciens D et les grades de niveau C tant qu'ils n'ont pas réussi l'examen de promotion vers le B, c'est pour l'instant à l'étude dans un groupe de travail au sein de la direction générale.

 

Est-ce clair? Je crains que ce ne le soit pas tout à fait.

 

18.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, c'est évidemment très technique. Tout le problème, c'est que les agents pénitentiaires font du très bon travail pour le maintien d'un certain calme, si possible, dans les prisons. D'ailleurs, je vous rappelle que, souvent, ils ne font pas grève en même temps que le niveau D justement pour essayer de garder un minimum de normalité.

 

Monsieur le ministre, pour les avoir rencontrés, je vous dirai qu'ils se sentent tout à fait discriminés. Ils ont dû passer un examen de deux épreuves pour passer au niveau C; aujourd'hui, on dit que les autres n'ont plus besoin d'examen (tant mieux pour eux) pour passer au niveau C. Eux devront franchir deux épreuves: pas une épreuve allégée ou adaptée à leur pratique professionnelle. En effet, c'est le Selor qui l'organisera, aveuglément.

 

Peut-être alors se retrouveront-ils au même niveau alors que leur travail était différent. Ils se sentent discriminés et je trouve que la discrimination est totale.

 

J'entends bien que cela peut se faire au niveau de la fonction publique.

 

Peut-être pourrait-on penser ouvrir des négociations dans le but de voir comment on peut organiser une épreuve allégée?

 

18.04  Stefaan De Clerck, ministre: C'est arrivé suite à la discussion avec les syndicats.

 

18.05  Karine Lalieux (PS): Oui, je sais mais parfois les syndicats en protègent certains et pas d'autres.

 

Peut-être que vous serez attentif à une catégorie moins bien représentée au niveau syndical mais qui maintient quand même la paix dans les prisons.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het incident in de gevangenis van Nijvel tijdens het weekend van 31 oktober 2009" (nr. 16207)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Justitie over "de geweldpleging tegen cipiers door gevangenen in de gevangenissen van Doornik en Lantin" (nr. 16219)

19 Questions jointes de

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'incident qui s'est produit à la prison de Nivelles au cours du week-end du 31 octobre 2009" (n° 16207)

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de la Justice sur "l'agression de gardiens dans les prisons de Tournai et Lantin par des détenus" (n° 16219)

 

19.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik denk dat uw antwoord gelijkaardig zal zijn als dat op mijn vorige vraag.

 

Ook hier gaat het om een zaak van agressie in de gevangenis. Een gedetineerde verloor zijn oog na contact met een gebroken fles van rivaliserende bendes tijdens de wandeling. Dat laatste interesseert mij wel. Hoe komt het dat rivaliserende bendes op de binnenplaats van een gevangenis tegelijkertijd kunnen wandelen? Zijn die onderlinge verhoudingen niet bekend bij de cipiers of de directie?

 

Kunnen ze niet op verschillende tijdstippen gaan wandelen zodat dergelijke afrekeningen uitblijven?

 

19.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, ik stel voor een kopie van het antwoord te geven, weerom ten aanzien van Jean-Jacques Flahaux, die vragen heeft gesteld.

 

De feiten – vechtpartijen – hebben zich voorgedaan. De vijf betrokkenen maken deel uit van een bende en zitten ook voor dezelfde zaak opgesloten.

 

De zaak werd bij het parket aangegeven. Er werd een gerechtelijk onderzoek bevolen.

 

De eerste aanleiding tot de vechtpartij is nog niet duidelijk. Het zou om spanningen tussen twee bendes kunnen gaan.

 

Tijdens de vechtpartij werd de aangevallen gedetineerde zwaar gewond, onder andere aan het oog. Hij werd met spoed geopereerd. Het is echter nog niet duidelijk of hij zijn oog zal behouden.

 

Er volgt dan een hele, Franse tekst in antwoord op de vragen van Jean-Jacques Flahaux. Hij stelt een specifieke vraag over de bendes. Het gaat immers opnieuw over het geweld.

 

Il est totalement inutile d'imaginer qu'il n'y a jamais d'incidents violents. On ne peut que contrôler le phénomène en limitant les incidents au maximum. Tel était l'objectif.

 

Je conteste l'idée selon laquelle l'humanisation des prisons les favorisent.

 

Ik heb geen specifiek antwoord op de vraag wat moet gebeuren ten aanzien van de bendes. Ik heb het altijd op die manier begrepen dat het een permanente zorg is van de directies om ervoor te zorgen dat de schikkingen in de gevangenis dermate zijn dat bendevorming maximaal wordt beheerst, zowel voor bendes die reeds vooraf bestaan in de buitenwereld, als voor bendes die zich in de gevangenis vormen. Dat is dan ook een voortdurende zorg van organisatie. Bovendien is het nooit volledig uit te sluiten dat er bepaalde clans ontstaan en bepaalde afspraken worden gemaakt in de jarenlange contacten die leiden tot groepen die zich op een of andere manier vormen om mekaar te beschermen. Dat vormt niet alleen een fundamenteel deel van de films over de gevangenisproblematiek, maar is ook de harde realiteit van iedere dag. Blijkbaar is dat het gevolg van voornoemde feiten.

 

Ik heb er geen probleem mee om een kopie te overhandigen van het voorbereid antwoord.

 

19.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik zal kennis nemen van uw schriftelijk antwoord, dat uitgebreider is.

 

Principieel verwijs ik naar wat ik daarstraks heb gezegd in verband met de maatregelen die genomen dienen te worden in de gevangenissen, waar de cipiers op aandringen.

 

Tot slot, naar de rivaliserende bendes kan er misschien eens een onderzoek gevoerd worden door de diensten van het gevangeniswezen. Dat lijkt mij een interessante problematiek, omdat het niet alleen in de films voorkomt, maar blijkbaar ook in de realiteit.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de panne in het informaticasysteem voor de onderzoeksrechters 'JIOR' eind oktober 2009" (nr. 16209)

20 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la panne du système informatique 'JIOR', utilisé par les juges d'instruction, survenue fin octobre 2009" (n° 16209)

 

20.01 Minister Stefaan De Clerck: Ik geef graag opnieuw een kopie van het antwoord aan de heer Schoofs over onder andere de panne en de ICT-beveiligingssystemen.

 

20.02  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Er heeft zich dus effectief een panne voorgedaan. Nochtans is men over het systeem, dat JIOR heet, als dusdanig tevreden. Er zou wel een veiligheidsprobleem kunnen zijn enerzijds en anderzijds kan men zich niet op alle mogelijke tijdstippen met dat systeem behelpen, enkel tijdens de kantooruren. Onderzoeksrechters moeten nu precies ook buiten de kantooruren werken, omdat zij met strikte niet-stuitbare termijnen moeten werken van 24 of 48 uur bij bevel tot medebrenging, bevel tot aanhouding; ik zal hier geen cursus strafvordering aframmelen. Graag kreeg ik punctuele antwoorden op de vragen van de onderzoeksrechters die ik hier heb gesteld. Zitten die in het schriftelijk antwoord?

 

20.03 Minister Stefaan De Clerck: Het is een probleem van toegangen. Het systeem zal op 28 november opnieuw moeten worden uitgeschakeld voor onderhoud. De onderzoeksrechters zijn hierover geïnformeerd. Het is ook in het kader van de beveiliging van het systeem dat moet worden verzekerd en de ICT-dienst volgt dat op.

 

Op 5 november was er overleg gepland tussen de ICT-dienst en een vertegenwoordiger van mijn kabinet enerzijds en de onderzoeksrechters anderzijds. Op vraag van de onderzoeksrechters werd dat wegens de treinstaking uitgesteld.

Het contact blijft.

 

20.04  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijn vraag nr. 16331 mag schriftelijk worden beantwoord. Dat is een louter informatieve vraag.

 

In het kader van de orde van de werkzaamheden zou ik echter willen opmerken dat wij opnieuw slechts aan de helft van de vragen zitten: 28 van de 58 waarvan een deel van de 28 zelfs niet is gesteld. Dat kan echt zo niet verder. Volgende week is er de bespreking van de beleidsnota. Kan er niet eens een volledige dag voor vragen worden vastgelegd, zodat de achterstand eens weggewerkt geraakt? Wij zijn sinds de grote vakantie nooit bijgewerkt geraakt.

 

20.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb de vorige keer mijn standpunt daarover al eens gezegd. Wij hebben de hele namiddag vragen behandeld.

 

20.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik heb een constructieve suggestie. In het verleden is het altijd zo geweest dat, wanneer vragen niet waren beantwoord op het ogenblik dat men aan de begroting en de beleidsverklaring begon, de vragen in het debat werden opgenomen. Interpellaties kunnen apart worden geagendeerd. Ik heb nog een interpellatie hangende, maar ik denk dat die vandaag goedgekeurd is en die zal apart kunnen worden behandeld.

 

Dan mogen er, denk ik, zelfs geen moties ingediend worden op basis van artikel 139 ten tiende van het Reglement. Ik stel voor dat alle vragen die reeds één keer uitgesteld zijn geweest, volgende week aan bod moeten komen tijdens de begrotingsronde en dat alleen vragen die vandaag door overmacht zijn uitgesteld, die vandaag niet gesteld zijn kunnen worden, in de vragenronde van volgende week zitten.

 

Met toepassing van het Reglement kan dat trouwens. Wij moeten niet al te soepel zijn tegenover die collega’s die dikwijls uit andere commissies komen, maar die stelselmatig hun vragen niet stellen eenmaal 16.30 uur voorbij.

 

De voorzitter: U zegt wel heel duidelijk dat die vragen die vandaag uitgesteld zijn, meegaan naar de begrotingsbespreking en dat de vragen die nog niet aan bod kunnen komen zijn, weerhouden worden voor het vragenuurtje.

 

Ik wil tegelijk nog een suggestie doen. Ik stel voor dat degenen die een vraag hebben die in het kader van de begrotingsbespreking aan bod kan komen en die op het lijstje staat, in het kader van de begroting hun vraag stellen.

 

20.08  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik wil mijn vragen gerust laten opnemen in de begrotingsbespreking.

 

De voorzitter: Ik vind het een mooie suggestie om ook aan de collega’s te suggereren om als het voor hen kan, hun vraag mee op te nemen in het kader van de beleidsnota. Ik vind die suggestie niet slecht. De vraag is in hoeverre de collega’s eraan houden.

 

20.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, wat is de agenda voor volgende week? Wanneer staat de beleidsnota geagendeerd?

 

De voorzitter: We hebben het volgend ontwerp rondgestuurd. De hoorzitting vindt plaats op dinsdag.

 

20.10  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Om 09.00 uur al?

 

De voorzitter: Ja.

 

Vervolgens is er een vraag van de Conferentie van voorzitters over het subsidiariteitadvies. Dat staat geagendeerd als eerste punt, omdat het misschien voor een stuk een informatief punt is met eerst wat toelichting. Wellicht zal worden gevraagd om dat toch nog eens opnieuw te kunnen bekijken.

 

Daarna staan de ontwerpen met dringende bepalingen geagendeerd, dus ook aan de agenda van dinsdagnamiddag. Ik hoop die agenda af te kunnen ronden. Misschien moet een verlengde vergadering worden voorzien.

 

20.11  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, u kunt misschien beide vergaderingen verlengen.

 

De voorzitter: Ja, dat bedoel ik.

 

20.12  Bart Laeremans (Vlaams Belang): En woensdag dan?

 

De voorzitter: Woensdag staan het budget en de begroting op de agenda. Dat werd gevraagd.

 

20.13  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Toch al?

 

De voorzitter: Ja.

 

20.14  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, volgende week staan er voor Justitie dus geen vragen geagendeerd?

 

De voorzitter: Er kunnen vragen geagendeerd worden op woensdagnamiddag.

 

20.15  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, het budget kan nooit op woensdagvoormiddag volledig besproken zijn.

 

De voorzitter: De bespreking over het budget wordt de week nadien op dinsdag voortgezet.

 

20.16 Minister Stefaan De Clerck: De vragen komen woensdagnamiddag aan bod.

 

20.17  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Volgende week kan het budget worden toegelicht en er kan misschien al een eerste algemene bespreking volgen. In de namiddag kunnen dan de vragen worden geagendeerd.

 

20.18  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Die algemene bespreking geraakt woensdag nooit afgerond.

 

De voorzitter: Neen, dat denk ik evenmin.

 

20.19 Minister Stefaan De Clerck: Bedankt.

 

20.20  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, fijne reis naar Hasselt.

 

De voorzitter: Mijnheer Schoofs, u ging hem volgen, dacht ik?

 

Dank u wel, allemaal.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 19.12 uur.

La réunion publique de commission est levée à 19.12 heures.