Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

woensdag 28 oktober 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 28 octobre 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door mevrouw Sonja Becq.

La séance est ouverte à 14.22 heures et présidée par Mme Sonja Becq.

 

01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het wetsontwerp met betrekking tot de collectieve schadeclaims" (nr. 15175)

01 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "le projet de loi concernant les plaintes collectives en dommages et intérêts" (n° 15175)

 

01.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collectieve schadeclaims zijn niet mogelijk in België. U wil samen met de minister van Consumentenzaken een wetsontwerp neerleggen dat collectieve schadeclaims mogelijk maakt. De bedoeling zou zijn dat één advocaat via één vordering één schadevergoeding eist voor alle gedupeerden.

 

Ik zal mijn vragen kort stellen, aangezien de voorzitter aandringt op bondigheid. Waneer komt dit wetsontwerp, ter sprake in de commissie? Welke principes hanteert u? Volgens bepaalde persberichten zouden ook gedupeerden die niet in de collectieve vordering zijn ingeschreven en dus niet bijdragen in de advocaatkosten, recht hebben op een schadevergoeding. Is dat waar?

 

Rechtsbijstandverzekeraars die de verdediging op zich zullen moeten nemen van degenen die de schade hebben veroorzaakt en dus de gedupeerden zullen moeten uitbetalen, vrezen een toename van het aantal rechtszaken, en dus ook van de kosten. Hebt u daarover overleg gepleegd met de verzekeraars, of bent u van plan om dat te doen?

 

We vernemen ten slotte dat Europa nog met een richtlijn zou afkomen. Waarom nu een wet maken, als we misschien nadien toch moeten bijsturen door de omzetting van de richtlijn? Zou het niet beter zijn om even af te wachten? Ondergraaft u de rechtszekerheid niet door nu al iets te lanceren, dat dan misschien in een later stadium bijgestuurd zou moeten worden? Maar misschien hebt u meer informatie over die Europese richtlijn die komt, en zegt u dat u volledig werkt overeenkomstig de richting van de richtlijn?

 

01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb begrepen dat de vraagsteller en ik samen een spreektijd hebben van tien minuten.

 

Wij werken inderdaad aan de voorbereiding van een procedure collectieve schadeafwikkeling, om dat in ons procesrecht te integreren.

 

Hierbij zijn meerdere ministers betrokken. Er ligt thans een tekst voor die in een interkabinettenwerkgroep wordt besproken en die intussen ook voorwerp uitmaakt van adviesvragen. De tekst werd overgemaakt aan de Raad voor het Verbruik en aan de Hoge Raad voor de Justitie, om hun mening te kennen. Wij weten welke richting wij willen uitgaan, maar wij willen het advies van een aantal personen.

 

Er is nog geen keuze gemaakt, integendeel. Eigenlijk houdt ons ontwerp tot nu toe een dubbele mogelijkheid in, een opting-in of een opting-out. Naar onze mening is het aangewezen dat de rechter beslist of het opting-in of opting-out is. Met andere woorden, zijn het alleen maar degenen die beslissen om mee te doen of is het per definitie iedereen, tenzij degenen die beslissen om niet mee te doen, en dus uitgesloten zijn. De twee modellen zijn dus opting-in of opting-out, maar in principe menen wij dat wij voor iedereen de mogelijkheid moeten openhouden om, volgens het specifieke geval, de ene of de andere methode te gebruiken.

 

Er is uiteraard overleg met de verzekeringssector. De sector wordt geconsulteerd en hun bedenkingen worden geformuleerd.

 

Op Europees niveau zal er voorlopig niets worden ondernomen. De materie werd al vaak besproken, maar de Commissie heeft laten verstaan dat men niet van plan is om te bepalen hoe een collectieve procedure er precies moet uitzien. Ongeveer de helft van de Europese landen heeft al een procedure. Men laat het aan iedere lidstaat over om zelf zijn invulling te geven en men is niet zinnens om op een relatief korte termijn een richtlijn te ontwikkelen. Ik meen dus dat wij zelf zullen moeten vooruitgaan, in goed overleg met de hele sector. Persoonlijk ben ik verdediger van zo een regeling.

 

01.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw volledig antwoord binnen de toegemeten spreektijd.

 

Over opting-in en opting-out heb ik een bemerking. De rechtszekerheid zal misschien niet meteen in de hand worden gewerkt als men de keuze aan de rechter overlaat om in het ene of het andere te kiezen voor opting-in of opting-out. Ik heb daar twijfels bij, zeker ook voor de rechtsbijstandverzekeraars. Als dat een enorm groot dossier wordt, zoals dat van Gellingen, wordt het voor de rechtsbijstandverzekeraar moeilijk om op voorhand in te schatten wat de kosten zijn, naargelang er voor opting-ing of opting-out wordt gekozen.

 

Wij wachten af. Ik verneem van u dat het wetsontwerp heel snel of relatief snel naar het Parlement komt. Hoe sneller, hoe beter. Wij zullen het met de nodige aandacht lezen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "het vervoer van vuurwapens" (nr. 15176)

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het KB van 14 april 2009" (nr. 15654)

- de heer André Frédéric aan de minister van Justitie over "het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 april 1997 tot bepaling van de veiligheidsvoorwaarden waaraan het opslaan, het in bewaring geven en het verzamelen van vuurwapens of munitie zijn onderworpen en de impact ervan voor de jagers" (nr. 15799)

- de heer François Bellot aan de minister van Justitie over "het koninklijk besluit van 14 april 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 april 1997 tot bepaling van de veiligheidsvoorwaarden waaraan het opslaan, het in bewaring geven en het verzamelen van vuurwapens of munitie zijn onderworpen" (nr. 15876)

- de heer François Bellot aan de minister van Justitie over "de registratie van lange wapens door jagers" (nr. 16002)

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vraag van jagers en jachtopzieners om de voorwaarden voor het bezit en het vervoer van vuurwapens te wijzigen" (nr. 16022)

- de heer Josy Arens aan de minister van Justitie over "de vraag van jagers en jachtopzieners om de voorwaarden voor het bezit en het vervoer van vuurwapens te wijzigen" (nr. 16032)

02 Questions jointes de

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "le transport d'armes à feu" (n° 15176)

- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "l'arrêté royal du 14 avril 2009" (n° 15654)

- M. André Frédéric au ministre de la Justice sur "l'arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 24 avril 1997 déterminant les conditions de sécurité lors du stockage, de la détention et de la collection d'armes à feu ou de munitions et son implication pour les chasseurs" (n° 15799)

- M. François Bellot au ministre de la Justice sur "l'arrêté royal du 14 avril 2009 modifiant l'arrêté royal du 24 avril 1997 déterminant les conditions de sécurité auxquelles sont soumis le stockage, le dépôt et la collection d'armes à feu ou de munitions" (n° 15876)

- M. François Bellot au ministre de la Justice sur "le processus d'enregistrement des armes longues par les chasseurs" (n° 16002)

- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "la demande des chasseurs et des gardes-chasse de réformer les conditions de détention et de transport des armes à feu" (n° 16022)

- M. Josy Arens au ministre de la Justice sur "la demande des chasseurs et des gardes-chasse de réformer les conditions de détention et de transport des armes à feu" (n° 16032)

 

02.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, aan het begin van deze legislatuur werd de wapenwet aangepast. Enkele ongewilde gevolgen van de eerder goedgekeurde wapenwet werden weggeschreven. Toch werd er aandacht besteed aan onoordeelkundig of impulsief wapengebruik, dat maximaal werd uitgesloten middels die wetgeving.

 

Onder meer ook het vervoer van wapens werd geregeld in die wet, en meer bepaald in artikel 21. Artikel 21/2 schrijft voor dat tijdens het vervoer de vuurwapens ongeladen en verpakt dienen te worden in een afgesloten koffer, of voorzien dienen te zijn van een trekkerslot of een equivalente beveiliging.

 

Vervolgens is er een aanpassing gekomen van het koninklijk besluit van 1997. Dat gebeurde in april 2004. Daarbij werden de voorwaarden bepaald waaraan moest worden voldaan om wapens te vervoeren. Het gaat om een zestal voorwaarden.

 

De vijfde voorwaarde bepaalt dat het vervoer van wapens alleen maar toegestaan is wanneer de koffer of het etui met het wapen en de munitie vervoerd worden in een slotvaste koffer van het voertuig. De koffer wordt dus omschreven als de plaats waar het wapen in de wagen, verpakt, moet worden vervoerd.

 

Mijnheer de minister, u kunt zich voorstellen dat die voorwaarde voor jagers een probleem zou kunnen vormen. Het zal afhangen van uw antwoord. Immers, jagers verplaatsen zich meestal met een 4x4-voertuig.

 

02.02 Minister Stefaan De Clerck: Ja, als die geen koffer heeft…

 

02.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Welnu, mijn vraag luidt of de ruimte die zich in een 4x4 achter de zetels bevindt, als koffer geldt. Persoonlijk was ik altijd de mening toegedaan, wanneer wij zelf met een 4x4 reden, dat wij die ruimte als koffer beschouwden. Wij hebben die ruimte ook in die zin gebruikt.

 

02.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik wist niet dat u jager was.

 

02.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik ben nooit jager geweest.

 

02.06 Minister Stefaan De Clerck: U jaagt op sommige dieren, zegt de voorzitter!

 

De voorzitter: Excuseer! Dat is…

 

02.07 Minister Stefaan De Clerck: Waar is uw wapen?!

 

02.08  Carina Van Cauter (Open Vld): Enfin, mijnheer de minister, kunt u de ruimte achter de zetels van een 4x4-wagen interpreteren als een koffer die afgesloten kan worden en waarin een wapen kan worden vervoerd?

 

Ten tweede, in het koninklijk besluit is ook een uitzondering vermeld, namelijk wanneer men met zijn wagen bijvoorbeeld een 4x4 op een jachtterrein rijdt. In dat geval zouden die bepalingen niet van toepassing zijn. Dat is zeer goed, vooruitziend. Er doet zich echter wel een probleem voor als het jachtterrein dikwijls doorkruist wordt door een aantal openbare wegen.

 

De openbare wegen die zich binnen het jachtrevier bevinden, kunnen die worden aangezien als begrepen in het jachtterrein waar de maatregelen niet van toepassing zijn, zodat men zich tijdens het jagen van punt A naar punt B kan verplaatsen zonder de voorschriften van het ontladen van het wapen met het slotvast opbergen in een etui enzovoort, na te moeten leven? Op die manier maakt men, verdoken, het jagen onmogelijk. Ik dacht dat dat niet de ratio legis was. Wij luisteren vol vertrouwen naar uw interpretatie.

 

02.09  Ben Weyts (N-VA): Collega Van Cauter heeft de situatie geschetst. Er zijn twee essentiële ragen. Ten eerste, het KB gaat blijkbaar verder dan de wet en voert dus niet louter de wet uit, maar maakt hem strenger. Ten tweede, de Sint-Hubertusvereniging haalt verscheidene voorbeelden aan van praktische onwerkbaarheid die door het KB worden gecreëerd. Dat is eigenlijk een situatie van overreglementering. Er zijn al voorbeelden aangehaald en ik kan er nog zo geven. Als men alles goed leest, moet men eigenlijk in rechte lijn naar het jachtterrein rijden, zonder tussenstop, want als men stopt, moet iemand op het voertuig letten. Het wapen meenemen mag ook niet, want men moet het buiten handbereik houden. In het Nederlands moet de koffer op slot zijn, in het Frans heel het voertuig.

 

De jagers krijgen de indruk dat er sprake is van overreglementering en dat zij onder het toezicht staan van een wel zeer waakzaam oog, hoewel ze toch geen geweerverslaafden zijn.

 

De betrokkenen kunnen zich, gelet op het verstrijken van de termijn, niet meer wenden tot de Raad van State. Is er bij u enige goede wil om het KB te herzien in overleg met de betrokken sector? Ik heb de indruk dat er bij de opmaak van het KB geen overleg met de sector heeft plaatsgevonden, maar spreek mij gerust tegen. Bent u bereid om, in overleg met de jagers, de tekst te herzien en de overreglementering tegen te gaan om tot een werkbare situatie te komen?

 

Een tweede deel van mijn vraagstelling was gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken, dus ik veronderstel dat u naar haar zult verwijzen. Het is dus geen probleem als u dat onbeantwoord laat.

 

02.10  André Frédéric (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je serai très bref puisque le sujet est connu même si des questions sur la mise en œuvre de cet arrêté royal restent en suspens. Cet arrêté royal complétait la législation telle que nous l'avions modifiée à la satisfaction quasi générale.

 

Les interventions de certains collègues paraissent peut-être banales mais elles sont très pratiques et importantes pour les secteurs concernés. C'est la raison pour laquelle nous tentons de relayer ces questions.

 

Votre arrêté précise donc le dispositif en place. Je suis chasseur; j'ai une arme; je neutralise la gâchette; je l'enferme dans un sac; je neutralise le sac que je mets dans le coffre; je neutralise le coffre et je surveille ma voiture!

 

02.11  Stefaan De Clerck, ministre: Alors, vous respectez la loi!

 

02.12  André Frédéric (PS): En résumé, je respecte la loi; je n'en disconviens pas mais cette situation pose un certain nombre de problèmes pratiques.

 

Premièrement, je pense que l'arrêté ne respecte pas la loi. En effet, dans cette loi, il n'est dit nulle part que les conditions doivent être cumulées. Il s'agit de l'une ou l'autre condition mais il n'est pas précisé qu'on doit respecter l'ensemble des conditions, ce qui, d'un point de vue pratique, serait davantage normal, me semble-t-il.

 

Monsieur le ministre, envisagez-vous de modifier cet arrêté?

 

Deuxièmement, il a été fait allusion à un autre problème. Les chasseurs – je ne parle même pas de l'aspect festif post-chasse…

 

02.13  Stefaan De Clerck, ministre: Vous n'y participez pas?

 

02.14  André Frédéric (PS): Jamais! Je ne chasse pas non plus d'ailleurs et j'ai même été objecteur de conscience! Cela n'empêche pas qu'on s'intéresse aux problèmes des gens.

 

Prenons le cas de personnes qui partent en week-end et qui, à cette occasion, pratiquent la chasse. On imagine mal, à l'issue de la partie de chasse, qu'elles doivent parcourir 150 kilomètres pour remettre leur arme chez elles et ensuite retourner sur leur lieu de résidence.

 

Quant au troisième élément, Mme Van Cauter vient d'en parler. Il s'agit de la définition exacte des zones de chasse et la notion même de port et de transport. Entre deux zones de chasse, sur un chemin public, suis-je dans la phase transport et dois-je donc respecter la législation telle que vous l'avez arrêtée ou est-on simplement toujours en situation de port d'arme?

 

02.15  François Bellot (MR): Monsieur le ministre, chers collègues, j'abonderai dans le même sens mais sans revenir sur les dispositions. L'arrêté royal du 14 avril 2009 a modifié celui du 24 avril 2007 et est entré en application le 25 avril. Cet arrêté soulève des problèmes liés à des incohérences et pèche par excès. Il conviendrait sans doute d'éclaircir ses points litigieux par une modification de certains articles. Je suggère d'ailleurs une discussion car le secteur de la chasse est très conscient de la nécessité de mesures mais certaines d'entre elles lui apparaissent comme étant aberrantes. Quand M. Frédéric disait "dans un étui fermé avec un verrou spécial, etc.", c'est comme si nous mettions deux paires de bretelles et deux ceintures pour éviter tout accident quand nous courons!

 

Bref, vous avez été interpellé récemment par le Royal Saint-Hubert Club et je vais reprendre les points essentiels. L'association a accompagné la réforme de la loi sur les armes. Tout en étant consciente des exigences en la matière, elle voudrait formuler des propositions, et pour cela elle part d'un constat. Tout d'abord, il y a des discordances entre la version néerlandaise et la version française. La plus frappante est que d'après la version néerlandaise, quand une arme est transportée en voiture, c'est le coffre du véhicule qui doit être fermé à clé alors que dans la version française, c'est le véhicule qui doit être fermé à clé. Quand le chasseur se trouve sur le Ring de Bruxelles, il doit avoir des soucis avec sa télécommande!

 

Alors qu'il est recommandé de ne pas fermer le véhicule à clé quand on roule pour que les occupants puissent être dégagés facilement en cas d'accident, l'automobiliste qui agirait ainsi serait en infraction dès qu'il transporte une arme en Région de langue française.

 

Deuxièmement, lorsque l'arme est transportée, elle doit être à l'abri des regards et non hors de portée. Comment remplir cette dernière condition lorsqu'on se déplace à pied, par exemple, ne fût-ce que le temps de se rendre de sa voiture à l'atelier de l'armurier dont le magasin n'est pas nécessairement attenant à un parking privé.

 

Troisièmement, aucune sécurité juridique n'est donnée au citoyen par rapport à certaines définitions telles que "l'étui approprié". Qu'est-ce qu'un étui approprié?

 

Quatrièmement, pour le transport des munitions, comment interpréter cette condition pour un chasseur, lors de ses déplacements à pied durant une chasse ou lorsqu'il se rend d'un domaine de chasse à un autre par un autre moyen qu'en voiture? Le chasseur porte en effet sur lui ses munitions dans un étui approprié, cartouchière ou poche. Il se déplace durant son action de chasse et transporte donc des munitions car soit il parcourt la plaine ou les bois, soit il se rend d'un poste à l'autre à pied. Il ne peut exercer son activité de chasse qui implique le transport de l'arme et respecter en même temps les conditions de transport d'une arme.

 

Par ailleurs, comment justifier la double imposition d'un emballage sûr et d'une valise ou étui approprié fermé à clé? Il s'agit là d'une redondance. La question est de savoir si les munitions doivent être mises dans une première boîte sécurisée. Mais qu'est-ce qu'un emballage sûr? Est-ce le cas d'une cartouchière? Ensuite, le tout doit être remisé dans une valise ou un étui approprié fermé à clé. L'arrêté royal tel que rédigé impose les deux dispositifs cumulativement.

 

Cinquièmement, dans un véhicule, il faut transporter l'arme munie d'un dispositif de verrouillage sécuritaire, dans une valise ou un étui approprié et fermé à clé et dans le coffre d'un véhicule fermé à clé, autrement dit: trois verrouillages ou fermetures à clé. Sur le terrain de chasse, le chasseur – bien entendu – est dispensé du transport dans le coffre d'un véhicule fermé à clé. Par ailleurs, dès lors qu'il est prévu que seule l'obligation du transport des armes et munitions dans le coffre d'un véhicule fermé à clé ne s'impose pas sur le terrain de chasse, cela signifie que les obligations 1 à 4 et 6 de l'article 15 de l'arrêté royal s'appliquent aussi sur le terrain de chasse. Cela devient complètement aberrant. Est-ce bien cela que vous avez voulu imposer par l'arrêté royal ou bien l'interprétation des chasseurs est-elle un peu tirée par les cheveux?

 

Sixièmement, autre condition: le véhicule contenant les armes ou munitions ne peut être laissé sans surveillance. Cette règle a été prise sans connaître exactement comment fonctionnent la chasse et ses activités connexes. Ainsi, lorsqu'un garde-chasse surveille son territoire, même sur un terrain de chasse privée, le long d'un chemin de desserte ou d'éclaircie, il ne pourrait quitter son véhicule pour effectuer sa ronde dès l'instant où une arme à feu serait déposée dans le coffre du véhicule. Or, pour celles et ceux qui connaissent quelque peu le monde de la chasse, il est très fréquent que le garde-chasse parte surveiller le territoire et que, lorsqu'un animal est blessé, il retourne à son véhicule pour aller chercher l'arme.

 

Septièmement, la surveillance d'un véhicule dans lequel se trouvent les armes pose également un problème. Il ne s'agit pas de grands parkings équipés de caméras, mais des chemins forestiers où les véhicules sont espacés sur 400 ou 500 mètres.

 

Bref, monsieur le ministre, vous aurez compris au travers des différentes questions et interpellations que l'application stricte de l'arrêté royal ainsi modifié pose quelques difficultés. Pouvez-vous m'indiquer si vous comptez rapidement répondre aux différentes observations des associations? Envisagez-vous de rencontrer les associations représentatives en vue de voir quelles mesures devraient être prises tout en tenant compte de vos objectifs de sécurité et de la faisabilité de la mise en pratique sur le terrain?

 

De voorzitter: Ik heb dit in het begin van de zitting ook gezegd. Er staan 55 vragen op de agenda. Men heeft mij de vorige commissievergadering ook gevraagd om de timing strikt aan te houden. Ook als u twee vragen hebt, geldt twee minuten per spreker. Ik vraag alleen maar aan iedereen om het kort en beknopt te houden.

 

02.16  François Bellot (MR): (Intervention hors micro) Ceux qui ne l'ont pas fait, qui sont détenteurs d'un permis de chasse aujourd'hui, peuvent se voir saisir une, deux ou trois armes dont le calibre correspond à celui d'une arme de chasse. Et ils peuvent, le soir-même, se présenter munis de leur permis de chasse chez un armurier pour acheter exactement les mêmes armes.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous informé de cette situation? Connaissez-vous les instructions qui ont été données aux zones de police pour exécuter cette mesure? Êtes-vous prêt à éventuellement entamer une procédure de procès-verbal transactionnel et à proposer à celles et ceux qui sont en infraction et qui ont un motif légitime de détenir une arme de pouvoir les déclarer en utilisant le modèle 9?

 

02.17  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, plusieurs associations de chasseurs et de gardes-chasse émettent de vives critiques à l'égard des conditions fixées pour le transport et la détention des armes à feu pendant l'activité de chasse. Ces associations ciblent essentiellement l'arrêté royal du 14 avril 2009 modifiant celui du 24 avril 1997 déterminant les conditions de sécurité lors du stockage, de la détention et de la collection d'armes à feu et de munitions. Je pense plus particulièrement à l'article 15 nouveau.

 

Les critiques inhérentes aux conditions de transport et de détention peuvent se résumer comme suit: d'une part, les conditions fixées dans l'arrêté royal du 14 avril 2009 sont plus strictes que celles fixées dans la loi du 8 juin 2006 et, d'autre part, il semblerait que ces conditions soient inopérantes durant l'exercice de l'activité de chasse. Il est, par exemple, impossible de satisfaire à la condition de se déplacer avec une arme à feu et des munitions emballées qui doivent être transportées dans une valise ou dans un étui approprié ou sécurisé ou de garder sous surveillance les véhicules transportant des armes.

 

En conclusion, les associations de chasseurs et les gardes-chasse estiment que les conditions émises dans l'arrêté royal de 2009 sont disproportionnées par rapport au but poursuivi qui est de garantir la sécurité publique et de freiner la criminalité. Par conséquent, elles demandent une refonte complète du texte sur la base d'une réelle concertation. En attendant, elles proposent une dérogation à l'alinéa 1er de l'article 15 lorsque le transport d'armes à feu a lieu sur le terrain de chasse.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre réponse quant aux remarques formulées par ces associations? Comptez-vous prendre des mesures en vue d'adoucir quelques dispositions qui peuvent sembler tatillonnes au regard de l'objectif poursuivi qui est de garantir la sécurité des citoyens? Avez-vous des indications quant à l'application de ce nouveau texte sur le terrain?

 

02.18 Minister Stefaan De Clerck: Ik had oprecht gehoopt dat het debat van de wapens aan mij zou voorbijgaan. Tijdens de vorige legislatuur heeft men er uitgebreid over gedebatteerd. Toen ik na de verkiezingen erbij kwam heeft Liesbeth Van der Auwera voor onze fractie die materie zorgvuldig opgevolgd en heb ik mij daar in de commissie voor de Justitie aan onttrokken. Toch krijg ik het opnieuw op mijn bord.

 

Je n'ai pas suivi tout le débat. Bien sûr, il y a l'arrêté royal du 14 avril 2009 qui fait l'objet maintenant de la discussion. Mais il a été soumis à l'avis de toutes les associations et personnes concernées; ce n'est donc pas une mesure unilatérale.

 

Het is ter advies voorgelegd aan de Adviesraad voor wapens. De vertegenwoordigers van de Sint-Hubertusclub hebben de brief gezien. Met alle sympathie voor deze club, maar zij waren daarbij betrokken.

 

Over het oorspronkelijke ontwerp werd reeds een hele reeks opmerkingen gemaakt. Met een deel ervan werd ook rekening gehouden. Met andere woorden, het koninklijk besluit is al op vele plaatsen aangepast.

 

Het koninklijk besluit legt voor het eerst veiligheidsmaatregelen op aan alle categorieën van particuliere wapenbezitters, dus niet alleen aan jagers. Het gaat zowel over het bewaren als over het vervoeren van vuurwapens. Het is al enkele maanden van toepassing. Zo hebben de sportschutters zich aan de regels aangepast, desgevallend na via hun organisaties informeel toelichting te hebben gevraagd.

 

Het koninklijk besluit bevat niet alleen regels die strikt noodzakelijk zijn, maar ook regels die nuttig zijn en extra veiligheid bieden. Daar is niets op tegen. Het gaat er niet alleen om dat de wapens niet onmiddellijk bruikbaar mogen zijn, diefstal moet ook moeilijk en zinloos worden gemaakt.

 

De bedoeling van het koninklijk besluit is om ongelukken en diefstallen te voorkomen. De jagers zullen begrijpen dat ze grote risico’s lopen als ze, zoals vroeger gebeurde, rondrijden met grijpklare en geladen wapens in hun voertuig. Nu legt het koninklijk besluit bewaarmaatregelen voor de wapens op: ongeladen en buiten het zicht, buiten handbereik, in een geschikte verpakking en in de afgesloten koffer van hun voertuig, voorzien van een trekkersslot. Verder mogen ze hun voertuig niet onbewaakt achterlaten met de wapens erin. Het is dus een cascade van voorzorgsmaatregelen.

 

Eens op het jachtterrein hoeft de koffer van het voertuig niet meer afgesloten te zijn. Deze maatregelen zijn uiteraard niet meer van toepassing van zodra er geen sprake meer is van vervoer, dus van zodra het voertuig is geparkeerd op het jachtterrein. De jagers kunnen dan hun wapens uitladen, de beveiligingen wegnemen, enzovoort. Zolang ze niet rijden moeten ze geen maatregelen nemen, behalve dan het bewaken van hun voertuig als er wapens inliggen. Deze interpretatie moet geruststellend klinken.

 

De bepalingen uit het gewijzigde koninklijk besluit van 24 april 1997, waarin wordt voorgeschreven dat de vuurwapens zich in een slotvaste koffer moeten bevinden wanneer ze met de wagen worden vervoerd, moet worden beschouwd als een modaliteit van artikel 21 van de wapenwet.

 

Er zijn tal van praktische problemen. Daarom zal er een nieuwe omzendbrief omtrent het geheel van de regelgeving over wapens worden gemaakt en rondgestuurd. Hij moet de bestaande tekst van 1995 vervangen en moet tegen het einde van dit jaar klaar zijn. Er zal uitdrukkelijk worden gezegd dat, als de wagen geen aparte koffer heeft, zoals bij een break of een 4x4, wapens in het volledig afgesloten voertuig mogen worden vervoerd, op voorwaarde dat ze aan het zicht onttrokken zijn en buiten handbereik en in hun voorgeschreven verpakking liggen.

 

Voor de vragen over het centraal wapenregister en de betreffende cijfergegevens verwijs ik naar de schriftelijke vraag 750 van 9 juli 2009, waarvoor ik identiek cijfermateriaal heb bezorgd.

 

De organisatie van het centraal wapenregister behoort tot de FOD Binnenlandse Zaken. Daarop kan ik niet antwoorden.

 

En ce qui concerne la deuxième question posée par M. Frédéric et les autres intervenants, je peux vous rassurer: l'obligation que les conseillers juridiques des associations de chasseurs semblent avoir trouvé dans l'arrêté royal n'existe pas.

 

Rien n'empêche les chasseurs d'aller se restaurer après une partie de chasse avant de rentrer chez eux – en d'autres termes, je vous donne l'autorisation! – moyennant plusieurs conditions. Tout d'abord, en se déplaçant du terrain de chasse au restaurant, ils doivent se conformer à l'article 15 de l'arrêté royal qui concerne le transport d'armes. Ensuite, une fois sur place, ils ont le choix soit de décharger leurs armes pour les garder auprès d'eux dans un endroit sécurisé du restaurant (par exemple une pièce fermée à clé), soit de les laisser dans leur véhicule en se conformant à l'article 15, ce qui signifie que les véhicules ne peuvent pas être laissés sans surveillance. Cette surveillance ne veut pas dire qu'une personne doit se trouver physiquement à côté du véhicule. Selon mon interprétation, il suffit que les véhicules puissent être observés, par exemple à travers une fenêtre ou avec une caméra. Même la présence de chiens de chasse, qui peuvent alarmer le propriétaire, peut s'avérer suffisante. Vous constaterez que l'interprétation de l'arrêté royal est très large!

 

En ce qui concerne la question relative au processus d'enregistrement des armes longues par les chasseurs, sans en connaître le nombre, je vous confirme que pas mal de détenteurs d'armes n'ont pas effectué la démarche nécessaire de déclaration de détention d'armes auprès de la police locale pendant la période transitoire qui a suivi l'entrée en vigueur de la loi.

 

Légalement, il n'est pas possible de régulariser la situation des personnes intéressées, même en faisant une distinction entre ceux qui avaient des armes enregistrées sous l'ancienne législation et ceux dont les armes n'étaient pas encore connues. Le texte de l'article 44 § 2 de la loi est clair: le délai pour faire le nécessaire est expiré depuis le 31 octobre 2008.

 

Une circulaire ou des instructions ministérielles ne peuvent déroger à la loi. La seule solution consisterait alors en une modification de cet article.

 

La circulaire du Collège des procureurs généraux du 18 juin dernier prévoit que, si les intéressés font abandon de leurs armes, ils ne seront pas poursuivis pour détention illégale d'armes. S'ils ont un permis de chasse, ils ne devront pas payer de transaction. Si vous voulez insister en la matière, il faudra aller jusqu'au changement de loi pour cette forme de régularisation.

 

J'espère que les chasseurs présents parmi nous seront satisfaits de cette réponse.

 

02.19  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat u de interpretatie gegeven hebt overeenkomstig de ratio legis van de wijzigingen zoals ze zijn aangebracht. Ik heb daar weinig kritiek op of opmerkingen over.

 

Voor het verslag en voor alle duidelijkheid: u hebt gezegd dat die veiligheidsvoorschriften niet van toepassing zijn wanneer men zich op het jachtterrein bevindt. Dat betekent, wanneer er zich in het jachtterrein openbare wegen bevinden, dat ze daar ook niet van toepassing zijn. Het is gewoon voor alle duidelijkheid.

 

02.20  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, onze stelling of onze vraag was natuurlijk naar een nieuw KB. U zegt dat dit eigenlijk niet nodig is, maar ik vind dat u vooral geïllustreerd hebt, en niet ontkracht, dat er misschien toch wel nood is aan een nieuw KB, gelet op uw zeer uitvoerige uitleg. Ik weet niet of u heel die uitleg ook zult geven aan de politiemensen of aan al diegenen die mogelijkerwijze zouden kunnen verbaliseren.

 

Ik had toch altijd veel liever een nieuw aangepast KB gezien. Ik hoop dat een omzendbrief enig soelaas kan bieden, maar nu is er wel en een KB en een omzendbrief, waarbij beide duidelijk nodig zijn. Ik had toch liever gehad dat er minder reglementitis was en daarom was een betere oplossing geweest dat gewoon een nieuw KB was opgesteld.

 

02.21  André Frédéric (PS): Monsieur le président, je souhaite remercier le ministre pour la qualité et la précision de sa réponse, qui me laisse penser qu'il doit être un connaisseur de la chasse et des festivités qui y sont associées.

 

Un certain nombre d'éléments sont rassurants. Je ne vais pas m'inscrire dans le débat "arrêté ou circulaire". Je pense que si la circulaire est suffisamment précise, elle pourra rassurer tout le monde, puisque nous en sommes à régler des détails pratiques. S'il y a de la bonne volonté de part et d'autre, et je pense que c'est le cas, nous pourrions aboutir à une circulaire satisfaisante pour les fêtes de fin d'année.

 

02.22  François Bellot (MR): Monsieur le ministre, dans la circulaire interprétative, vous apporterez beaucoup de précisions sur l'arrêté royal. Il faudra néanmoins faire une correction sur les divergences qui persistent entre les versions française et néerlandaise.

 

Pour ce qui concerne la deuxième question que je vous ai posée, le problème reste entier. La déclaration d'arme n'a pas été faite, les gens sont donc en infraction. Il n'en demeure pas moins que si on leur saisit l'arme, ils peuvent se rendre ensuite chez l'armurier avec leur permis pour en acheter une nouvelle.

 

Je ne pense pas que c'était l'objectif de la loi. L'objectif était de soustraire un maximum d'armes non déclarées pour les gens qui n'avaient pas de motif légitime d'en posséder une.

 

S'il y a une infraction qui est commise, chacun peut s'expliquer devant le parquet.

 

Pour ceux qui ont un motif légitime de porter une arme et qui n'ont pas fait de déclaration – un simple bout de papier non rempli! –, ils pourront en acheter une nouvelle dans la minute qui suit la confiscation. Il y a un vide à ce niveau-là.

 

02.23  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions. Je signale que la chasse est une activité importante dans certaines régions, pour assurer la sécurité sur les routes et préserver les cultures des agriculteurs.

 

Je suis heureux d'avoir obtenu cette réponse qui satisfera les intéressés.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Zo komen wij tot vraag nr. 15218 van de heer Bonte, maar ik verneem dat hij ziek is.

 

02.24  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mag ik de heer Bonte vervangen?

 

De voorzitter: Ik denk dat dit een praktisch probleem is. Ik ben ook niet zeker of hij dat echt zou willen.

 

02.25  Renaat Landuyt (sp.a): Hij heeft me dat gevraagd, maar als het niet kan zal ik het Reglement respecteren, maar dat geldt dan voor altijd. Misschien kan zijn vraag worden omgezet in een schriftelijke vraag en kan de tekst van het antwoord op die vraag worden gegeven?

 

De voorzitter: Als de minister akkoord gaat, kan hij, zoals in sommige commissies gebeurt, op het einde de antwoorden meegeven zonder dat de vraag behandeld wordt.

 

02.26  Renaat Landuyt (sp.a): Ik zou dat nu al kunnen meenemen. Hij is ziek.

 

02.27 Minister Stefaan De Clerck:. Het is een oude vraag, maar er is een nieuw element en ik zou het liefst direct schriftelijk antwoorden. De materie zit ingewikkeld in mekaar. Zoniet moet ik het nu in stukken en brokken geven.

 

02.28  Renaat Landuyt (sp.a): Omdat hij ziek is deed ik dat voorstel. Welnu, iedereen heeft gezien dat ik geprobeerd heb en aangedrongen heb.

 

03 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "la circulaire qui permet l'emploi de matraques et de sprays poivrés par les gardiens de prison" (n° 15230)

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "l'utilisation éventuelle par les gardiens de prison de sprays au poivre et de matraques" (n° 15260)

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "une matraque pour les gardiens de prison" (n° 15319)

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "l'usage de spray au poivre par les gardiens de prison" (n° 15423)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la nouvelle circulaire relative à l'utilisation de matraques et de spray au poivre par les agents pénitentiaires" (n° 15652)

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de circulaire die het gebruik van wapenstokken en antiagressiesprays door cipiers toelaat" (nr. 15230)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "het mogelijk gebruik door de cipiers van een pepperspray en een wapenstok" (nr. 15260)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "een wapenstok voor cipiers" (nr. 15319)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "het gebruik van pepperspray door cipiers" (nr. 15423)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de nieuwe omzendbrief betreffende het gebruik van wapenstokken en peperspray door penitentiair beambten" (nr. 15652)

 

03.01  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 30 septembre dernier, nous apprenions que vous alliez procéder, la semaine suivante, à la signature d'une circulaire permettant aux gardiens de prison d'utiliser des matraques et des sprays poivrés pour maîtriser les prisonniers. Actuellement, ces moyens sont employés uniquement par la police et seulement en cas d'émeutes dans les établissements.

 

Monsieur le ministre, cette circulaire est-elle parue? Si oui, quelle justification sous-tend cette circulaire? Dans quelles circonstances ces moyens pourront-ils être employés? La presse mentionne que les agents seront formés; pouvez-vous en dire plus sur cette formation? Enfin, envisagez-vous de développer en parallèle des formations en matière d'accompagnement psychosocial des détenus par exemple?

 

03.02  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, onlangs werd bekend dat u via een rondzendbrief de penitentiaire beambten wil bewapenen met pepperspray en met een wapenstok. Zij zouden die mogen gebruiken tegen opstandige gedetineerden, neem ik aan. Bovendien zouden zij speciale interventiepakken krijgen. Dat roept toch een aantal vragen op.

 

Ten eerste, waarom hebt u besloten penitentiaire beambten te bewapenen? Vreest u niet dat dat zal leiden tot meer geweld en agressie bij de gedetineerden?

 

Ten tweede, is het risico niet zeer groot dat de wapens bij eventuele schermutselingen tegen de beambten zelf worden gebruikt en dat hun veiligheid daardoor in het gedrang komt?

 

Ten derde, is de bewapening van penitentiaire beambten niet nadelig voor de goede werking van een gevangenis? Is het niet net goed dat er een onderscheid bestaat tussen hen en de politie wanneer die de gevangenis betreedt om een opstand te stoppen? Zij zullen nu allebei gewapend zijn en dan is het onderscheid veel minder duidelijk.

 

Ten vierde, welk overleg werd er gepleegd om tot de beslissing te komen?

 

Ten vijfde en tot slot, hoeveel kost de operatie? Wat kost bijvoorbeeld de aankoop van de wapenstokken, de pepperspray, en de opleiding? Hebt u daar wel genoeg budget voor, gelet op de situatie van de federale regering?

 

03.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je me joins aux questions précédentes en soulignant, contrairement peut-être au précédent orateur, que je considère que c’est une mesure qui devait être envisagée. C’est une manière de renforcer la sécurité dans les établissements pénitentiaires des personnes qui effectuent un travail difficile et compliqué sur le terrain, surtout dans les situations rencontrées actuellement. Mais cela renvoie à d’autres débats relatifs à la surpopulation carcérale qui crée souvent des tensions et des difficultés importantes au sein des établissements pénitentiaires.

 

Je rejoindrai les questions de Mme Deom en ce qui concerne notamment l’étendue de la mesure: concerne-t-elle l’ensemble des gardiens de prison ou des fonctions plus spécifiques? Je suppose que des formations vont suivre au sujet de l’utilisation de ces sprays.

 

L'usage de ces sprays au poivre sera-t-il éventuellement élargi à d’autres fonctions à l’avenir? Je pense aux fonctions de sécurité de manière générale. Je ne sais pas si les agents de sécurité dans les établissements de justice sont équipés de ce type de dispositif.

 

03.04  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom met dezelfde vaststelling. Plots hoorde ik dat penitentiair beambten meer middelen zullen krijgen om opstanden in de gevangenissen te onderdrukken: wapenstokken en pepperspray. Er zou zelfs in een opleiding voorzien zijn om die middelen te gebruiken.

 

Mijnheer de minister, vandaar mijn vraag. Betekent dat bericht dat er daarover overleg gepleegd werd met de vakbonden, al dan niet met enig resultaat?

 

Betekent het dan ook dat er een verplichte opleiding komt?

 

Wordt er een aansprakelijkheidsregeling uitgewerkt?

 

Welke zijn uiteindelijk de implicaties van de rondzendbrief voor de taakomschrijving van de penitentiair beambten?

 

Ten slotte, wordt er niet beter werk gemaakt van een statuut van de penitentiair beambten, en daarmee bedoel ik niet het financieel statuut.

 

03.05 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, het gebruik van dwangtuigen en wapens in de gevangenissen is natuurlijk niet nieuw. Dat is al een oud verhaal.

 

Artikel 181bis van het ministerieel besluit van 12 juli 1971 bepaalde al dat de bewapening van het personeel van de gevangenissen bestaat uit revolvers, gummistokken en munitie. De wapens werden aan het personeel toevertrouwd op bevel van de directeur, wanneer die laatste dat noodzakelijk acht voor de handhaving van de veiligheid en de orde in de inrichting.

 

Vuurwapens zijn echter sinds een vijftiental jaar niet meer aanwezig in de gevangenissen. Ze mochten destijds alleen worden gebruikt in het geval van wettige zelfverdediging, maar eigenlijk zijn ze systematisch buitengehouden. Ze zijn niet meer voorhanden en kunnen dan ook niet meer worden gebruikt.

 

Wapenstokken zijn wel voorhanden, maar behoren niet tot de dagelijkse uitrusting van het personeel. Dat middel wordt enkel achter de hand gehouden bij sommige interventies.

 

Titel 6 van de basiswet gevangeniswezen van 12 januari 2005 regelt de orde, de veiligheid en het gebruik van dwang.

 

Voorts bevatten de ministeriële rondzendbrieven van 11 januari 2007 en 9 juli 2007 voorschriften inzake de procedures die bij gebruik van dwang moeten worden gevolgd, alsook inzake het bijhouden van een register ad hoc van alle procedures en alle problemen die zich voordoen, waarbij dus alles nauwkeurig moet worden geregistreerd. Dat is de situatie op heden.

 

Op 25 september jongstleden heeft het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen mij een ontwerp van nieuwe omzendbrief betreffende de dwangmiddelen en de interventie-uitrusting bezorgd. Het ontwerp van omzendbrief beoogt het conflict- en agressiebeheer in de gevangenissen integraal en eenduidig te regelen. Het ontwerp werd op maandag 26 oktober voorgelegd aan de vakorganisaties. De ontwerpen werden door verantwoordelijken van het directoraat-generaal EPI nader toegelicht. Enkele vakbondsdelegaties kampten zich resoluut tegen het voorzien in pepperspray als wapen in de gevangenis. Anderen stelden zich neutraal op tegenover pepperspray, maar waren geen vragende partij.

 

Het gebruik van dwangmiddelen en interventietechnieken door penitentiaire beambten is in sommige situaties evenwel niet te vermijden. De spanning wordt steeds groter naarmate de al dan niet vlugge interventie van de politiediensten ook problematisch wordt. Als de politie onmiddellijk aanwezig is bij een incident en er dus een perfecte match is, is het personeel natuurlijk veilig. Naarmate dat niet meer het geval is, is er een grotere druk op het personeel. Wat moet het personeel immers doen als de politie niet onmiddellijk aanwezig is? Daarom debatteren wij daarover nu volop om te komen tot goede afspraken tussen het directoraat-generaal EPI, Justitie, de gevangenis en de politie.

 

Soms is het gebruik van die middelen inderdaad onvermijdelijk, want het is onmogelijk in alle gevallen een beroep te doen op de politie. Dat gebeurt alleen in uitzonderlijke gevallen, met name de zwaarste gevallen.

 

En 2007, la Direction générale des établissements pénitentiaires a lancé la formation générale en gestion des conflits et des agressions pour tous les agents pénitentiaires. De plus, l'administration pénitentiaire a pris l'initiative d'évaluer l'usage des moyens de coercition. Cette évaluation a conduit à la rédaction de la circulaire ministérielle qui m'a été présentée. L'objectif de cette nouvelle circulaire n'est pas d'armer d'office tous les agents pénitentiaires. Au contraire, l'usage des moyens de coercition doit être proportionnel et subsidiaire et doit se faire en vertu de règles et de procédures très claires.

 

Er wordt dus gewerkt op basis van een model in vijf fasen, dat voor elk stadium van een conflict een zo adequaat mogelijke reactie voorschrijft. De dwangmiddelen zullen dus uitsluitend kunnen gebruikt worden wanneer er geen enkele andere optie meer open staat en uitsluitend na een beslissing en onder toezicht van de hiërarchie, dus niet op directe wijze, maar op bevel van de directie.

 

Des formations spéciales sont également prévues pour ceux qui utiliseront ces moyens. Ces personnes seront les seules à être habilités à les utiliser.

 

Il n’est aucunement dans mon intention d’armer tout le personnel pénitentiaire de matraques et de sprays poivrés afin de réagir aux émeutes, ce qui est faussement décrit par la presse. La circulaire vise uniquement à régler le contexte des interventions lors d’agressions et de conflits individuels de détenus.

 

De exacte kostprijs van de aan te kopen materialen en de opleiding is nog niet bekend. Wel zijn er ramingen gemaakt. De aankoop van trainingsmateriaal wordt op 9 500 euro geraamd. De aankoop van het materiaal zelf werd op 2 000 euro per inrichting geraamd. De opleidingen zelf zullen in de budgetten van de opleidingcentra worden ingeschreven.

 

Ik heb de rondzendbrief tot vandaag nog niet ondertekend. Er woedt ter zake nog een debat. Op basis van de opmerkingen van de vakorganisaties zal nu een aangepaste tekst aan mij worden voorgelegd, waarna ik de beslissing al of niet zal nemen, na studie van de rondzendbrief in zijn definitievere vorm, dus na het lopende overleg.

 

03.06  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions. Évidemment, on peut regretter tout cela, mais ces éléments existaient déjà, comme la capacité de prendre des mesures ou les conditions méticuleuses dans lesquelles elles sont utilisées. À présent, vous préparez un projet de circulaire, dont vous nous dites qu'il n'est pas encore signé: il est vrai que les syndicats ne sont pas demandeurs de l'utilisation de sprays au poivre.

 

Malheureusement, ce qui ressort de ce projet dans la presse ne constitue pas un bon signal; là, je ne suis pas tout à fait d'accord avec M. Baeselen. En effet, à cause de la situation déjà très difficile, il ne s'agit vraiment pas d'un effet d'annonce. Néanmoins, réduire la problématique du projet de circulaire auquel vous travaillez à l'utilisation de sprays et de matraques est de nature à crisper encore davantage la situation et d'accroître le besoin de mesures de plus en plus sécuritaires et coercitives.

 

Pourtant, et c'est mon leitmotiv encore plus que le vôtre, on peut regretter ne rien remarquer en préparation concernant l'accompagnement psychosocial des détenus ou leur réinsertion. Pour le moment, les annonces ne concernent que des matières sécuritaires ou ultra-sécuritaires sans, malheureusement, leurs pendants dont l'efficacité réelle n'est plus à démontrer.

 

03.07  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u verwijst naar het verleden, toen er geregeld was dat er vuurwapens voorhanden konden zijn. Die zijn de voorbije 15 jaar niet meer ter beschikking. Het is misschien interessant om na te gaan waarom men 15 jaar geleden de beslissing heeft genomen om niet langer vuurwapens in de gevangenissen ter beschikking te hebben en wat de logica daarachter was. Wellicht is die dezelfde als de onze, namelijk de vrees dat wapens zoals stok en pepperspray ook tegen de penitentiaire beambten kunnen worden gebruikt en dat die bovendien een dubbele rol krijgen.

 

Wij moeten inderdaad goed nadenken over de rol van de penitentiaire beambte. Is die immers ook niet een begeleider van gevangenen? Moet die ook niet ter beschikking staan wanneer zij met problemen worden geconfronteerd? Moet hij in sommige situaties dus niet veeleer een vertrouwenspersoon zijn? Als men echter die beambte wapens geeft, dan is er natuurlijk sprake van een dubbele functie.

 

U zegt dat er tegenwoordig wat problemen zijn met de snelle interventie van de politie. Ik begrijp uw redenering, maar moeten we dan de oplossing niet zoeken bij een antwoord op dat probleem en ervoor zorgen dat de politie inderdaad snel tussenbeide kan komen? Zo blijft er een duidelijk onderscheid: enerzijds de politie, die geweld kan gebruiken, en anderzijds de penitentiaire beambte, die dagelijks in een andere relatie staat tot de gedetineerde. Ik hoop dat u die bekommernis zal meenemen in de overwegingen alvorens u zult overgaan tot de ondertekening van de omzendbrief.

 

03.08  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, qu'on ne me fasse pas dire ce que je n'ai pas dit! Je n'ai pas dit que l'utilisation des sprays au poivre allait résoudre tous les problèmes dans les établissements pénitentiaires.

 

Je prends note de la réponse des syndicats. Ceci étant dit, il ne faudra pas, dans le même temps, s'opposer à des mesures qui visent à garantir la sécurité dans les établissements pénitentiaires et, au moindre incident, utiliser le droit de grève. C'est la réalité quotidienne sur le terrain! Il faudra encore faire venir les forces de police locales.

 

Il est temps qu'on revienne à la discussion d'un service minimum dans les prisons. Nous y reviendrons certainement à l'occasion d'autres débats. Mettre en place des procédures qui visent à ce que, selon le niveau de gravité et d'incident, il y ait l'intervention des forces de police et permettre aux gardiens d'être équipés de dispositifs de sécurité est une piste à creuser.

 

03.09  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, waarde collega’s, mijnheer de minister, ik heb begrepen dat wij voorlopig een en ander met een korreltje peper moeten nemen. Ik maak dus al een voorbehoud voor de beslissingen, die misschien – men weet maar nooit - zullen worden genomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de mogelijke vervroegde vrijlating van een levensgevaarlijke crimineel" (nr. 15277)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de zaak Stanislas Matthijs" (nr. 15441)

04 Questions jointes de

- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "l'éventuelle libération anticipée d'un dangereux criminel" (n° 15277)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'affaire Stanislas Matthijs" (n° 15441)

 

04.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, Stanislas Matthijs, een gevaarlijke crimineel die al vijfentwintig keer werd veroordeeld, onder meer voor moordpoging, en die door verschillende psychiaters als een levenslang gevaar voor de samenleving werd omschreven, stond begin oktober 2009, op het moment dat ik mijn vraag heb opgesteld, op het punt vervroegd te worden vrijgelaten uit de gevangenis van Hasselt. Op hetzelfde moment stond hij in Brugge echter opnieuw terecht voor een moordpoging op zijn eigen broer.

 

Het voorgaande lijkt toch wel een vrij absurde toestand.

 

Mijnheer de minister, klopt het dat de crimineel in kwestie mogelijkerwijs vervroegd wordt vrijgelaten? Is hij ondertussen vervroegd vrijgelaten? Zo ja, op welke voorwaarden is zijn mogelijke vrijlating gebaseerd?

 

Ten tweede, kan u ons een overzicht geven van de veroordelingen van de betrokkene?

 

Ten derde, bent u van oordeel dat dergelijke gevangenen voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komen?

 

Het zijn drie korte vragen. Uw antwoord kan waarschijnlijk even kort zijn.

 

04.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, zoals mijn collega al vermeldde, werd Stanislas Matthijs tot het systeem van halve vrijheid toegelaten, wat betekent dat hij overdag in het Europees Centrum voor Renovatietechnieken in Heusden werkt. ’s Avonds en ’s nachts verblijft hij in de gevangenis van Hasselt.

 

Het onbegrijpelijke aan voornoemd gunstregime is vooral het feit dat de betrokkene een heel zwaar strafregister heeft. Bovendien loopt er, zoals reeds gezegd, een rechtzaak tegen hem, omdat hij twee jaar geleden, tijdens een dag penitentiair verlof in Middelkerke, zijn broer heeft proberen te doden.

 

Het is ook tijdens de behandeling van voormelde zaak voor de correctionele rechtbank te Brugge dat een en ander uit het dossier aan het licht is gekomen.

 

Er is een psychiatrisch rapport dat meldt dat de betrokkene zijn leven wil beteren. Andere rapporten noemen hem een levenslang gevaar voor de maatschappij en iemand waarbij de kans op recidivisme quasi 100 procent is.

 

De gevangenisdirectie in Hasselt kende de genoemde rapporten blijkbaar. Niettemin bleef ze achter haar positief advies staan.

 

Wat is in het dossier de precieze gang van zaken geweest? Wat is uw reactie ter zake?

 

Ten tweede, over welke informatiebronnen in het algemeen beschikt de strafuitvoeringsrechtbank bij het nemen van dergelijke beslissingen?

 

Hoe verloopt de communicatie met de slachtoffers, de gekende en de eventuele, nieuwe slachtoffers en de familie?

 

Ten derde, tewerkstelling is een goed middel om de re-integratie in de maatschappij voor te bereiden. U kent mijn standpunt ter zake. Evenwel, zouden dergelijke zware jongens echter niet beter binnen de gevangenismuren worden tewerkgesteld in plaats van erbuiten?

 

04.03 Minister Stefaan De Clerck: Het gaat hier om een individueel dossier. Ik kan niet alles in detail uiteenzetten, maar de beslissing betreffende een eventuele vervroegde invrijheidsstelling of de strafuitvoeringsmodaliteit van beperkte detentie is uiteraard een externe rechtspositie. Het is de strafuitvoeringsrechtbank die daarover moet oordelen. In zijn brief van 6 oktober 2009 met betrekking tot die vraag deelde de procureur des Konings van Hasselt mij mee dat hij niet op de hoogte is van de eventuele intenties van de strafuitvoeringsrechtbank.

 

Het is zo dat er voor de betrokkene een wettelijke tijdsvoorwaarde is voor een regime beperkte detentie sinds 9 juni 2007. Zijn toelaatbaarheidsdatum voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling is 6 december 2007. Uiteraard zijn dat de data die formeel bekend zijn, het is de strafuitvoeringsrechtbank die daarover oordeelt. De betrokken veroordeelde zit in de gevangenis te Hasselt in uitvoering van in totaal zes veroordelingen door de rechtbanken van Dendermonde en Brugge. Hij werd op 2 september 2003 veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens poging tot misdaad. De overige straffen, samen goed voor 25 maanden gevangenisstraf, werden uitgesproken wegens wapendelicten, oplichting, weerspannigheid, vernieling en beschadiging, dronkenschap achter het stuur, diefstal met braak, en enkele meer. Het parket deelde mij ook mee dat de betrokkene ook gekend is te Oudenaarde, Kortrijk en Gent.

 

De wet op de externe rechtspositie bepaalt dat iedere veroordeelde het recht heeft een voorwaardelijke invrijheidsstelling aan te vragen zodra hij aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Ik meen niet dat aan dat wettelijk principe momenteel moet worden geraakt. In de besluitvorming kan de strafuitvoeringsrechtbank steunen op het uittreksel van het strafregister, alle vonnisafschriften, alle uiteenzettingen van de feiten, het uitgebreid psychosociaal verslag dat een grondig persoonlijkheidsonderzoek omvat, het advies van de gevangenisdirecteur, het reclasseringsplan van de veroordeelde, alle disciplinaire maatregelen, het mondelinge relaas van de gevangenisdirecteur en van de slachtoffers, en dies meer.

 

Ik kan dus geen standpunt innemen in een dossier dat hangende is bij de strafuitvoeringsrechtbank. Wat de tewerkstelling als middel tot integratie betreft, komen alle gedetineerden zonder onderscheid in aanmerking voor de penitentiaire arbeid. Ik denk dat dat duidelijk is.

 

04.04  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Als ik het goed heb begrepen is deze crimineel dus niet vervroegd vrijgekomen? Of heb ik het verkeerd voor? Ik had er wel rekening mee gehouden dat deze vraag mogelijks gedateerd zou zijn op het moment dat ik haar ging stellen.

 

Ik vind het voorbeeld toch wel een beetje symptomatisch voor hetgeen in Justitie gebeurt in dit land, en voor de realiteitsvreemde gevolgen van procedures en regels. Leg het maar eens uit aan mensen in de straat dat zo iemand vrijkomt of zou kunnen vrijkomen.

 

Ik hoor u spreken over een grondig persoonlijkheidsdossier. Ik wil toch wijzen op het feit dat minstens één psychiater heeft gewezen op het levensgevaarlijk karakter of gevaar voor de samenleving. Ik vind dat bepaalde kwalificaties toch wel zwaarder zouden mogen doorwegen in bepaalde beslissingen. Wij volgen dat dossier net zoals andere dossiers natuurlijk verder op. Ik dank u.

 

04.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb twee punten van repliek.

 

Ten eerste, u hebt opgesomd over welke informatie de strafuitvoeringsrechtbank beschikt vooraleer men de beslissing neemt. Ik denk dat er toch een element van informatie ontbreekt. Dat zijn de lopende rechtzaken of strafonderzoeken.

 

Dat was hier blijkbaar het probleem. Er liep een rechtzaak voor de correctionele rechtbank in Brugge voor feiten die niet licht waren, poging tot doodslag op zijn eigen broer. De strafuitvoeringsrechtbank was daarvan niet op de hoogte. Ik denk toch dat wij eens moeten kijken of dat element moet worden vervolledigd door een wetgevend of een ander initiatief.

 

Ten tweede, u hebt niet geantwoord op de vraag over de communicatie met de slachtoffers. Wanneer worden zij op de hoogte gebracht als de dader een bepaald gunstregime krijgt? Ik heb mij laten vertellen dat zij alleen op de hoogte worden gebracht als zij een dossier hebben laten aanleggen bij slachtofferonthaal. Niet iedereen doet dat. Sommige slachtoffers hebben dat ook niet nodig. Zij willen dat op hun eigen manier verwerken. Al die mensen vallen echter wel uit de boot en worden niet officieel verwittigd, wat soms tot schrijnende situaties leidt.

 

Uw antwoord bevat toch twee elementen van remediering die ik verder zal opvolgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Justice sur "la situation du corps de sécurité de Tournai" (n° 15304)

- M. Josy Arens au ministre de la Justice sur "le cadre du corps de sécurité" (n° 15852)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van Justitie over "de situatie van het veiligheidskorps van Doornik" (nr. 15304)

- de heer Josy Arens aan de minister van Justitie over "het kader van het veiligheidskorps" (nr. 15852)

 

05.01  Marie-Christine Marghem (MR): Madame la présidente, je me permets de solliciter à nouveau M. le ministre au sujet du corps de sécurité de Tournai. Suite à mes interpellations du 1er juillet 2008 et du 18 mars 2009, il s'avère que la situation n'a malheureusement que très peu, voire en rien évolué, si j'écoute le terrain, excepté une accélération dans la réforme du statut du personnel du corps de sécurité.

 

Cela s'explique certainement par le fait que la réforme du statut du corps de sécurité se fait en parallèle avec la réforme du statut des agents pénitentiaires de la DGEPI. Je doute que cette réforme soit positive pour le personnel du corps de sécurité malgré les affirmations de certaines organisations syndicales qui semblent, à mon avis, plus préoccupées par le nouveau statut des agents pénitentiaires que par celui qui est relatif aux agents se trouvant dans les tribunaux, assurant la sécurité du transfèrement des détenus. À ce sujet, permettez-moi de faire référence à la réunion qui s'est tenue à votre cabinet le 10 juillet 2009, où il fut question de la dissolution à terme du corps de sécurité. Pouvez-vous m'indiquer si ces informations sont exactes et dans quels délais une telle réalisation pourrait voir le jour?

 

Il est surprenant de voir la précipitation avec laquelle on travaille à une réforme du statut de corps de sécurité alors que des réponses essentielles quant à la sécurité proprement dite et au bien-être au travail du personnel restent malheureusement toujours sans réponse depuis plus de six ans. J'épinglerai quelques éléments qui peuvent paraître, de l'extérieur, anodins mais qui, en réalité, pour n'avoir pas été résolus depuis fort longtemps, constituent malheureusement de lourds problèmes sur le terrain. Par exemple, de nombreux membres du personnel souffrent d'affections diverses dues aux vibrations et au bruit permanent lors des transfèrements en véhicules cellulaires, qui sont manifestement inadaptés. Qu'en est-il dès lors du respect dans notre droit de la directive européenne 2003/10/CE, concernant les prescriptions minimales de sécurité de santé, relatives à l'exposition des travailleurs aux risques dus aux agents physiques, comme par exemple le bruit ou la mauvaise stabilisation des véhicules utilisés pour le transfèrement?

 

Toujours au palais de justice de Tournai, il est surprenant de voir que rien ne bouge pour régler le problème de la promiscuité, que vous avez déjà pu observer vous-même, du local des membres dudit personnel et de leur sécurité lors des transfèrements internes au palais - compartimentage par grille, justement pour permettre une sécurité maximum lors du transfèrement des détenus du fourgon à la cellule intermédiaire avant de comparaître en chambre du conseil – alors que des budgets sont libérés facilement pour installer un bel abri pour bicyclettes dans la cour intérieure où a lieu le débarquement des détenus. Ma question sera donc la suivante: qu'en est-il de l'avenir du corps de sécurité et de son personnel? Cela deviendrait-il, et ce dans tous les sens du terme malheureusement, comme on doit le constater au quotidien, le corps de l'insécurité? J'ose espérer que non, monsieur le ministre.

 

05.02  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, le corps de sécurité été créé par la loi du 25 février 2003 en vue de l'exécution des missions de police des cours et tribunaux et de transfert des détenus.

 

Au 24 février 2009, 343 équivalents temps plein travaillaient au sein de ce corps de sécurité. Ceux-ci étaient répartis dans différentes régions du pays.

 

Monsieur le ministre, j'ai appris que vous meniez actuellement une réflexion sur une possible réorganisation de ce corps de sécurité, en concertation avec les syndicats. Quel est l'état d'avancement de ce dossier?

 

Prévoyez-vous d'augmenter l'effectif de 400 unités de ce corps de sécurité pour arriver aux plans initiaux (400 unités supplémentaires) décidés lors du vote de cette loi?

 

Vous devez savoir que, dans différentes zones de police, le transfèrement des détenus mobilise trop souvent encore des policiers de ces zones. C'est ainsi qu'énormément de journées de prestation des zones de police sont consacrées au transfèrement des détenus alors que cela ne devrait plus être le cas.

 

05.03  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chers collègues, la structure du corps de sécurité comporte certains freins à une meilleure rentabilité et à une uniformité de fonctionnement.

 

Je ne vous cache pas l'existence d'un débat fondamental sur le fonctionnement du personnel au sein de l'établissement, du corps de sécurité, de la police, etc. Un équilibre doit être trouvé. Des discussions sont en cours.

 

Concrètement, une série de propositions font actuellement l'objet de négociations avec les organisations syndicales. Elles visent à permettre une véritable gestion administrative interne, une offre de services plus élargie et une planification du statut du personnel.

 

Dans ce cadre, les propositions principales sont les suivantes:

- la création d'un comité de concertation de base propre au corps de sécurité et intégrant le garage central;

- l'organisation du corps de sécurité en unités provinciales gérées administrativement par un coordinateur de niveau B;

- la création de pools au sein des unités provinciales placés sous la responsabilité d'un chef de pools;

- la répartition des agents en fonction de la charge de travail constatée avec une ouverture des places en priorité en réaffectation au sein de l'unité et, ensuite, en mutation au niveau national;

- l'intégration des chauffeurs et des véhicules cellulaires au sein du corps de sécurité.

 

Il s’agit dans ce cas-ci de l’adaptation de l’accord de coopération existant et l’élaboration de procédures de travail opérationnelles uniformes avec les services de police. Pour moi, c’est l’essentiel. Il s’agit des procédures de travail, c’est-à-dire la synchronisation entre leurs actions et les actions des services de police.

 

Les organisations syndicales ont obtenu des informations supplémentaires concernant les plans de carrière lors de la réunion du 27 octobre dernier. On a prévu une nouvelle concertation le 23 novembre prochain. Si l’administration et le syndicat obtiennent un préaccord sur le nouveau statut, le protocole de préaccord pourra être signé. Ce protocole servira de base pour les différents arrêtés royaux et ministériels.

 

Quant au cadre du corps de sécurité, il n’est en effet pas tout à fait complet. Les services du SPF sont en train de recruter une quinzaine d’agents qui manquent sur 500 ou 600. Nous allons essayer de combler ces places vacantes.

 

05.04  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse.

 

Même si ma demande est un peu domestique, en ce qui concerne l’évolution de l’organisation concrète sur le terrain à propos de ce corps de sécurité …(inaudible).

 

En matière de constructions de nouveaux palais de justice, ce sont des projets à moyen et long terme. Donc, pour l’instant, l’urgence est de sécuriser au maximum le transfert des détenus qui rentrent avec le véhicule cellulaire dans la cour intérieure. Ils sont attachés et surveillés, je n’en disconviens pas, mais ils ne disposent pas de couloir sécurisé pour accéder au cachot ou en sortir afin de se rendre à l’audience. De petites mesures avaient été proposées. Je voudrais savoir où on en est en ce qui concerne notamment le placement de grilles, l’organisation interne plus spacieuse du corps de sécurité parce qu’ils sont vraiment dans un endroit très exigu comme vous l’avez vu. A-t-on prévu quelque chose et fait-on quelque chose pour que cela s’améliore? Vous n’avez pas répondu à cette question.

 

05.05  Stefaan De Clerck, ministre: Vous parlez de la situation à Tournai?

 

05.06  Marie-Christine Marghem (MR): Oui

 

05.07  Stefaan De Clerck, ministre: Je n’avais pas compris que vous faisiez allusion précisément à Tournai. Je pensais que vous parliez de la politique générale en cette matière en Belgique. Je n’ai aucun détail sur Tournai

 

05.08  Marie-Christine Marghem (MR): On a joint ma question à celle de M. Arens. Je suis en possession du protocole d’accord donc, je sais comment les choses vont s’organiser. Il est vrai qu’il y a une crainte de la disparition, toujours en négociation, du corps de sécurité. Vous venez de dire qu’il n’en est rien et que l’on va organiser les choses autrement.

 

05.09  Stefaan De Clerck, ministre: Je vais demander des informations sur Tournai plus précisément. Je n’ai pas répondu à la dernière partie de la question. Donc je vous répondrai par écrit sur la situation concrète à Tournai

 

05.10  Marie-Christine Marghem (MR): Je vous remercie.

 

05.11  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Ce matin encore, je discutais en commission de l'Intérieur avec un représentant du SAT de la police qui me signalait le chiffre de 400 agents manquants pour avoir un corps de sécurité réellement efficace.

 

05.12  Stefaan De Clerck, ministre: De quel chiffre s'agit-il?

 

05.13  Josy Arens (cdH): On parle de la nécessité de 400 agents supplémentaires.

 

05.14  Stefaan De Clerck, ministre: Ce serait le nombre idéal!

 

05.15  Josy Arens (cdH): Initialement, un chiffre de 760 agents avait été fixé. Or, il y en a actuellement 363! Dans votre réponse, vous me dites clairement que la police locale devra continuer à assumer…

 

05.16  Stefaan De Clerck, ministre: Elle devra assurer ses missions de base. Aujourd'hui, elle continue à se plaindre. Pour résoudre le problème, nous avons déjà ajouté le corps de sécurité. La prise en charge de cette partie de la sécurité a toujours fait partie des missions de la police.

 

05.17  Josy Arens (cdH): Dans la zone de police Arlon-Attert-Habay-Martelange, avant la réforme des polices, les districts de gendarmerie reprenaient les trois zones de police du Sud-Luxembourg. Aujourd'hui, les activités de transfèrement des détenus sont concentrées sur une seule zone. Vous devez comprendre que la zone qui hérite de la prison et des tribunaux est réellement dépassée parce que le corps de sécurité ne compte pas suffisamment d'agents.

 

05.18  Stefaan De Clerck, ministre: Je propose qu'une partie du budget de l'Intérieur soit transférée à la Justice, de manière à ce qu'on puisse intégrer 400 agents supplémentaires dans le corps de sécurité.

 

05.19  Josy Arens (cdH): Ce serait plutôt l'inverse, monsieur le ministre! Transférez une partie du budget de la Justice vers l'Intérieur!

 

05.20  Stefaan De Clerck, ministre: J'ignore s'il est demandeur!

 

05.21  Josy Arens (cdH): Ce n'est probablement pas le cas au niveau national. Mais, dans les zones de police, quand vous devez mettre à disposition de la Justice des policiers qui sont nécessaires dans les zones, dans les communes, vous réfléchissez autrement!

 

05.22  Stefaan De Clerck, ministre: (Intervention hors micro). Ce n'est jamais limité à une zone de police. Le tribunal et la prison sont rarement situés dans la même zone de police.

 

05.23  Josy Arens (cdH): Cela peut arriver!

 

05.24  Stefaan De Clerck, ministre: C'est l'exception!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Justitie over "de werking van het Centrale Strafregister" (nr. 15354)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het Centraal Strafregister" (nr. 15653)

06 Questions jointes de

- Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre de la Justice sur "le fonctionnement du Casier judiciaire central" (n° 15354)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le Casier judiciaire central" (n° 15653)

 

06.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister mijn vraag handelt over artikel 595 van het Wetboek van strafvordering in verband met de gegevens die op een uittreksel uit het strafregister mogen worden vermeld. Minister Onkelinx heeft ter zake destijds een omzendbrief uitgevaardigd. … een aantal veroordelingen… (zonder micro)

 

Die omzendbrief van minister Onkelinx werd vernietigd. Op dit ogenblik zijn er nog een aantal gemeentebesturen die dat artikel onverkort toepassen. Anderen blijven dan weer vasthouden aan de zogenaamde A-lijst.

 

Mijn vraag aan u is de volgende. Het is op dit ogenblik voor een aantal stadsbesturen onduidelijk wat zij moeten doen met die A-lijst. Is hierover een nieuwe omzendbrief in voorbereiding?

 

06.02  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, waarde collega's, mijnheer de minister, ik denk dat dit een voortzetting is van de behandeling in plenaire vergadering van de wet die op 27 augustus 2009 is verschenen in het Belgisch Staatsblad. Deze zomer hebben wij in plenaire vergadering deze discussie gevoerd. Ik heb er toen volgens mij op gewezen dat er het beste een duidelijke omzendbrief zou komen omdat de verwarring enigszins ingebouwd zat in wat men aan het goedkeuren was. Ik denk dat wij nu met de bewijzen zitten uit onverdachte bron, namelijk de gemeenten, dat het effectief moeilijk hanteerbaar is.

 

Ik heb een vraag die ik eigenlijk ook al in plenaire vergadering heb gesteld. Toen heeft u gezegd dat dit in orde zou komen, maar het is niet in orde gekomen. Ik zou nu graag weten hoe het in orde zal komen.

 

06.03 Minister Stefaan De Clerck: Het komt er op neer dat wij die noodwetgeving hebben moeten maken omdat er een probleem was met de omzendbrief. Wij hebben een wetgevend initiatief moeten maken om te voorzien in een opdracht voor de gemeenten om te zorgen voor de zogenaamde getuigschriften van goed gedrag en zeden, de uittreksels uit het strafregister die door de gemeentelijke overheden aan de particulieren moeten worden bezorgd. Ook voor mij is hier sprake van noodwetgeving.

 

Er moest een wettelijke basis kunnen worden gegeven want anders was er voor de gemeenten geen mogelijkheid meer om dit na te komen. Het probleem blijft nog altijd dat het centrale strafregister, dat hier ooit moet voor zorgen, nog niet operationeel is. Dit heeft alle aandacht gevraagd.

 

Wij zijn nu volop bezig om de nieuwe omzendbrief voor te bereiden om te kijken naar het inhoudelijke aspect van het dossier.

 

Er wordt een verduidelijking van de wet van 30 juni 2009, die in werking is getreden met de wet van 31 juli 2009 betreffende het centraal strafregister, in een omzendbrief voorbereid. Ingevolge de door de Raad van State vernietigde omzendbrieven betreffende het afleveren van uittreksels uit het gemeentelijk strafregister diende echter prioritair aandacht worden besteed aan de creatie van een stevig wettelijke basis voor de afgifte van de uittreksels van het strafregister door de gemeentelijke overheid.

 

Ik hoop om nu zo snel mogelijk die omzendbrief met de inhoudelijke regeling van de afgifte en dus ook de elementen die u aanbrengt over het wissen van die veroordelingen volgens die artikelen, te organiseren. Ik heb daarop nog geen datum gezet maar heb aan de dienst gevraagd om dit nu met de grootste prioriteit te doen, omdat dit nu al lang genoeg een sukkelweg is, het hele centrale strafregister, en dus bij afleiding het gemeentelijke strafregister, waar de onduidelijkheid troef is. Na meer dan acht jaar is het nog altijd niet goed georganiseerd.

 

06.04  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): (…)

 

06.05 Minister Stefaan De Clerck: Wij hebben nu het voorhanden zijn van de registers opnieuw geregeld op wettelijke basis. Nu moeten wij met een omzendbrief de lijsten regelen en welke veroordelingen blijven en welke niet. Wat wordt gewist? Dat moeten we nu helemaal op punt stellen zodat er heldere instructies zijn voor hen die de registers bijhouden en die de uittreksels moeten afleveren.

 

06.06  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): (…)

 

Het lijkt mij in ieders belang toch wel belangrijk dat daar eenduidigheid is.

 

06.07 Minister Stefaan De Clerck: Het is een cruciaal instrument. Het is iets dat dringend operationeel en helder moet worden georganiseerd, in eerste instantie voor de gemeenten. Naar mijn persoonlijke mening is het geen correcte opdracht voor de gemeenten, die daar een beetje op een dubbelzinnige manier mee geconfronteerd zijn. Maar dit moet daar dringend worden weggehaald. Ik zal proberen om daar ook in de informatisering een prioriteit van te maken.

 

06.08  Renaat Landuyt (sp.a): Ik zit een beetje verveeld met wat wij nu moeten zeggen aan de gemeenten, wat nu de boodschap is. Wij zijn erover akkoord dat het dringend en erg is, dat het zou moeten gebeuren. Het is bijzonder onrustwekkend als u het dan ook nog eens koppelt aan de informatisering. Dan weet iedereen dat het heel erg is.

 

06.09 Minister Stefaan De Clerck: De boodschap aan de gemeenten is dat er op zeer korte termijn een rondzendbrief komt die het hen zeer helder zal uitleggen.

 

06.10  Renaat Landuyt (sp.a): Wat is dat, op zeer korte termijn?

 

06.11 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb al gezegd dat ik daar nu geen datum op zal zetten, maar dat het een prioriteit is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de omvang van de borgsommen bij burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter" (nr. 15386)

07 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "le montant de la caution en cas de constitution de partie civile devant le juge d'instruction" (n° 15386)

 

07.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, collega Terwingen heeft u hierover reeds een vraag gesteld, op 1 april 2009.

 

Personen die slachtoffer zijn van een misdrijf en die worden uitgenodigd door het parket zich burgerlijke partij te stellen, of die dat doen uit eigen beweging, krijgen alsmaar vaker de vraag financieel bij te dragen voor de mogelijke onderzoekskosten. Dat is bedoeld om roekeloze burgerlijke partijstellingen te vermijden of toch te filteren. De onderzoeksrechter kan vrijelijk een borgsom opleggen aan de persoon die zich burgerlijke partij komt stellen. Dat is conform het koninklijk besluit houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.

 

Soms is de omvang van die borgsom echter zo hoog dat mensen die werkelijk slachtoffer zijn van een misdrijf, gewoon afzien van burgerlijke partijstelling.

 

De vraag is of er een soort tarifering kan komen voor de vaststelling van de borgsom bij eventuele onderzoekskosten en gerechtskosten. Er zou om billijkheidsredenen bijvoorbeeld een maximumbedrag kunnen worden bepaald. Zo zou er een filter zijn, maar tegelijk zou er toch aan zoveel mogelijk burgers die slachtoffer zijn van een misdrijf, de mogelijkheid worden gelaten zich burgerlijke partij te stellen en op die manier betrokken te blijven bij het gerechtelijk onderzoek.

 

Mijnheer de minister, kunt u die suggestie bijtreden? In het algemeen, wordt er in een evaluatie voorzien van het koninklijk besluit op het reglement van de gerechtskosten? Zo ja, op welke termijn?

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: In het koninklijk besluit houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, wordt de omvang van de borgsom geschat of begroot op basis van de som die vermoedelijk nodig is voor de kosten van de rechtspleging. Een bijpassing is zelfs mogelijk indien wordt vastgesteld dat de initieel vastgestelde som niet volstaat. Dat is dus een soort discretionaire bevoegdheid van de onderzoeksrechter.

 

De schattingen gebeuren niet in het luchtledige. Ze worden berekend op basis van de vermoedelijke kosten tijdens de rechtspleging. De aard van het onderzoek en de vermoedelijke kosten van expertises worden daarbij in aanmerking genomen. Die kunnen van zaak tot zaak uiteraard sterk met elkaar verschillen, bijvoorbeeld ingeval er DNA-onderzoek of telefoontaps worden verricht.

 

Het mogelijke verschil in de behandeling van burgerlijke partijen ligt dus in de parameters die de onderzoeksrechters hanteren om de omvang van de som te bepalen, of in de onderzoeksdaden die zij menen te moeten stellen.

 

Een verschillende behandeling van de burgerlijke partijen naar gelang van de individualiteiten en noodwendigheden in elke zaak is dus te rechtvaardigen.

 

Wij moeten kijken naar de problematiek van de burgerlijke partijstelling. Het is belangrijk om daar verdere aandacht aan te besteden. We moeten bestuderen hoe we betere controle krijgen op de burgerlijke partijstelling, rekening houdend met een zekere proportionaliteit. In het beleidsplan van het openbaar ministerie is er sprake van de invoering van een toetsing van de proportionaliteit van de burgerlijke partijstelling. In het bijzonder worden de gerechtelijke onderzoeken geviseerd waarin iemand zich burgerlijke partij heeft gesteld, maar die eigenlijk betrekking hebben op het burgerlijk geschil. In deze is het strafrechtelijke aspect bijkomstig. Die dossiers slorpen bij politie en gerecht enorm veel capaciteit op en staan een voldragen strafrechtelijk beleid in de weg.

 

We moeten dringend een studie uitschrijven die nagaat hoe dat beter kan worden gestroomlijnd zonder dat we fundamenteel raken aan het recht van de burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter, conform artikel 63 van het Wetboek van strafvordering. We hebben contact genomen met de academische wereld om die studie aan te vatten.

 

Ik heb nog geen timing. Een wijziging van het koninklijk besluit lijkt me nu niet opportuun. Daarmee lost men de problemen niet op. Eerst moet het onderzoek gebeuren, zeker voor de burgerlijke partijstelling, omdat de klachten steeds duidelijker worden. Door de soms roekeloze en onverantwoorde burgerlijke partijstelling wordt veel capaciteit opgeslokt, zodat parket en politiediensten heel fel onder druk staan. Zaken die zelf worden gegenereerd, komen daarmee in de verdrukking. Cijfers wijzen uit dat de resultaten voor de rechtbanken veel meer het gevolg zijn van acties vanuit het openbaar ministerie zelf, dan vanuit de burgerlijke partijstelling die de actie opstart.

 

Qua aanvoer is de efficiëntie veel groter bij eigen acties. In verhouding is het aantal zaken voor de strafrechtbank die gegenereerd zijn door de burgerlijke partijstelling, kleiner. We moeten dus nadenken hoe we onze capaciteit het best gebruiken.

 

07.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Bedankt mijnheer de minister, maar ik denk dat er toch twee zaken moeten worden onderscheiden.

 

Een eerste zaak is het filteren van de burgerlijke partijstellingen naar hun inhoud en oorzaak. Een klacht met burgerlijke partijstelling wordt vaak gebruikt door mensen die met andere mensen in conflict leven of om iemand den duvel aan te doen. Het is niet efficiënt als de middelen van de parketten en onderzoeksgerechten daarvoor worden ingezet. Er moet een methode worden gevonden om dat filteren, zodat de echte inhoudelijk belangrijke zaken kunnen geselecteerd worden.

 

Anderzijds mag de financiële barrière, mijns inziens, geen middel zijn om een en ander uit te filteren. Het gaat over mensen die worden uitgenodigd door het parket om zich burgerlijke partij te stellen. Het gaat ook over mensen die echt slachtoffer zijn van een misdaad.

 

07.04 Minister Stefaan De Clerck: Dat is deel van het onderzoek, namelijk wat de eigenlijke manier is om de burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter te gebruiken met het oog op een goed strafrechtelijk beleid. Dat is eigenlijk de vraag. Als men zich terecht burgerlijke partij stelt voor de onderzoeksrechter en er wordt een onderzoek opgestart over feiten die anders nog niet bekend waren, is dat een goede zaak. We stellen echter vast dat er veel zulke burgerlijke partijstellingen zijn die achteraf tot niets leiden en die eigenlijk meer tot de burgerlijke en andere contexten behoren. Dat slorpt zeer veel capaciteit op. De druk op het korps en eigenlijk het gehele gerechtelijke apparaat wordt zeer zwaar. Daarover wil ik een studie, om te bekijken hoe we dat beter kunnen beheersen. Het is duidelijk een vraag vanuit de gerechtelijke kringen om een beter algemeen inzicht te krijgen op de toegang tot die onderzoekscapaciteit.

 

07.05  Mia De Schamphelaere (CD&V): Ik denk toch dat in het algemeen de tarieven van de onderzoekskosten geen element mogen zijn bij het filteren van de zaken.

 

07.06 Minister Stefaan De Clerck: Dat vormt ook deel van het onderzoek, namelijk op welke manier de som al dan niet gebruikt wordt om te filteren. Dat is een tweede vraag.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de la Justice sur "un documentaire télévisé sur les médecins légistes" (n° 15427)

08 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "een tv-documentaire over wetsdokters" (nr. 15427)

 

08.01  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, voici quelques semaines, RTL-TVI a diffusé un documentaire sur la profession de médecin légiste. L'émission était très explicite, notamment au niveau des pratiques en matière d'autopsie. Heureusement, les visages des victimes étaient occultés et l'image était brouillée, mais on pouvait clairement identifier les personnes sur lesquelles l'autopsie était pratiquée. Les légistes expliquaient leur manière de travailler et pratiquaient l'autopsie en temps réel. Certes, toutes les précautions avaient été prises pour ne pas permettre une identification précise.

 

Cependant, le lendemain de cette émission, des personnes ont été choquées à l'idée que l'on ait pu pratiquer une autopsie sur un membre de leur famille.

 

Quant aux sociétés de pompes funèbres qui possèdent des salles d'autopsie, elles furent étonnées. En effet, quand des autopsies sont pratiquées dans leurs murs et qu'elles souhaitent inviter des gens, elles doivent prendre toute une série de précautions et de nombreuses autorisations doivent être obtenues. Si je prends mon cas, à une époque, je voulais être médecin légiste; j'avais demandé à pouvoir assister à une autopsie et toute une série de précautions ont dû être prises.

 

Monsieur le ministre, ne faudrait-il pas prendre plus de précautions lors du tournage de telles émissions? Les médecins légistes ne sont-ils pas tenus à un droit de réserve plus important?

 

Certaines images étaient assez choquantes. Je pense notamment à la découpe d'organes; on a vu, par exemple, découper le cerveau d'une personne.

 

N'y a-t-il pas dans certaines séquences un dérapage en termes de déontologie et de respect des familles?

 

08.02  Stefaan De Clerck, ministre: Chère collègue, sur la base des éléments que vous mentionnez, aucune infraction pénale ne peut être constatée. Aucune intervention des autorités judiciaires ne se justifie dès lors. Selon mes informations, les mesures nécessaires ont été prises afin d'empêcher toute identification. Le reportage avait pour objet manifeste de décrire une autopsie et d'en montrer le fonctionnement.

 

L'existence d'un éventuel dérapage au niveau déontologique fait l'objet de questions à régler au sein de l'Ordre des médecins, compétent en la matière. J'ignore de quelle manière nous pourrions agir, au niveau pénal, sur la base de vos explications concernant le reportage diffusé par RTL-TVI sur les médecins légistes. Le but de ce documentaire était d'éclairer sur cette pratique sans léser qui que ce soit.

 

08.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Un problème subsiste cependant. Selon moi, il conviendrait peut-être d'intervenir au niveau de l'Ordre des médecins.

 

Comme je l'ai dit, toute personne peut être confrontée à une telle situation dans sa vie et tout ce qui a été montré était heurtant. En effet, une personne peut se dire qu'on a fait la même chose à son fils, sa fille, sa femme, etc. J'estime que certaines images n'auraient pas dû être montrées. J'interpellerai donc votre collègue de la Santé publique à ce sujet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "het toepassingsgebied van de nieuwe wetgeving rond openbare verkopen" (nr. 15437)

09 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "le champ d'application de la nouvelle législation relative aux ventes publiques" (n° 15437)

 

09.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minster, vanaf 1 januari 2010 treedt de wet van 15 mei 2009 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de openbare verkoop van onroerende goederen in werking. Niet alle notarissen interpreteren deze wet op dezelfde manier. Er zijn meer bepaald onduidelijkheden over het toepassingsgebied van de nieuwe wet.

 

Mijn bedoeling — en die van de commissie voor de Justitie, zo blijkt uit de besprekingen — was om de wet van toepassing te laten zijn op alle openbare verkopen en niet alleen op de gedwongen openbare verkopen, zoals nu soms ten onrechte wordt gedacht.

 

Mijnheer de minister, ik had graag uw standpunt daarover gekend.

 

09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, de wet van 15 mei 2009 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de openbare verkoop van onroerende goederen betreft, werd gepubliceerd op 24 juli 2009 en treedt in werking op 1 januari 2010.

 

De wet wijzigt een reeks artikelen van het Gerechtelijk Wetboek en heft artikel 1588 van het Gerechtelijk Wetboek op. Er zijn, zoals u bekend, drie verschillende soorten — u hebt er lang over gedebatteerd — namelijk gerechtelijke gedwongen openbare verkopen, gerechtelijke openbare verkopen met een minnelijk karakter en vrijwillige openbare verkopen.

 

In de toelichting bij de voormelde wetswijziging wordt gesteld dat het wetsvoorstel als doel heeft om af te stappen van de verschillende regelingen tussen vrijwillige en gedwongen openbare verkopen. Tevens werd er in de toelichting bij de artikelen 2 en 5 van het voormelde wetvoorstel gesteld dat het principe van de enkele zitdag wordt ingevoerd voor zowel de vrijwillige als de gedwongen openbare verkopen.

 

De overgangsmaatregel bepaald in artikel 8 van voormelde wet stelt dat de bepalingen van de wet van toepassing zijn op alle openbare verkopen waarvan de akten houdende verkoopsvoorwaarden zijn verleden na 1 januari 2010. In de parlementaire discussie over deze overgangsmaatregel werd wel gesteld dat deze maatregel enkel zou slaan op de gerechtelijke verkopen. Deze tussenkomst is in tegenstelling tot de bedoeling van de wetgever die herhaaldelijk heeft gesteld dat het de bedoeling is om de verschillende wijzen van openbare verkopen te harmoniseren en te uniformiseren.

 

De wil van de wetgever om de verschillende vormen van openbare verkopen te uniformiseren blijkt onder meer door de aanvaarding van amendement nr. 4 dat inzake de gedwongen openbare verkopen in artikel 1592 van het Gerechtelijk Wetboek de mogelijkheid invoert om wegens bijzondere omstandigheden de formaliteit van het hoger bod niet toe te passen. Deze mogelijkheid bestond reeds voor de gerechtelijke openbare verkopen met minnelijke karakter en werd voor de uniformiteit ook voorzien voor de andere openbare verkopen.

 

Bijkomend kan gesteld worden dat artikel 1582, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet dat de maatregelen inzake de bekendmaking van de openbare verkoop geen melding mogen maken van de gedwongen aard van de verkoop. Indirect volgt hieruit dat in geval de vrijwillige openbare verkoop op een andere wijze wordt georganiseerd als bepaald in voormelde wet, de mogelijkheid bestaat dat uit de bekendmaking toch kan blijken dat het gaat om een gedwongen of een vrijwillige openbare verkoop, wat niet de bedoeling is.

 

09.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw verhelderend en verduidelijkend antwoord.

 

Daarmee is inderdaad gesteld dat de nieuwe wet vanaf 1 januari van toepassing is op alle soorten openbare verkopen, zowel de gewone vrijwillige als de zuiver gedwongen als de gedwongen met minnelijk karakter.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Justice sur "la lutte contre le trafic international d'œuvres d'art" (n° 15443)

10 Vraag van mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van Justitie over "de strijd tegen de internationale kunstzwendel" (nr. 15443)

 

10.01  Marie-Christine Marghem (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, à l'époque où je rédigeais la question, quelques jours s'étaient passés depuis le vol, dans un musée bruxellois, d'une œuvre de Magritte. Cela nous rappelle que la Belgique est malheureusement considérée comme une plaque tournante du trafic international d'œuvres d'art, non à cause de sa position géographique au centre de l'Europe, mais à cause de la faiblesse et de l'inadéquation de son arsenal législatif en la matière.

 

Ce n'est qu'en juin de cette année que notre pays a ratifié la convention de l'Unesco de novembre 1970 sur les mesures à prendre pour interdire et empêcher l'importation, l'exportation et le transfert de propriété illicite de biens culturels.

 

En outre, la Convention Unidroit complète les mesures de la convention de 1970. Lors d'un colloque organisé en 2003, M. Droz, ancien secrétaire général de la Conférence de La Haye de droit international privé, a présenté la Convention Unidroit comme le bras armé de la Convention Unesco de 1970 et a insisté sur la distinction entre les cas de vol et d'exportation illicite. Ainsi, le possesseur d'un bien exporté de manière illicite est considéré comme le propriétaire du bien à la condition qu'il le réexpédie physiquement dans le pays d'origine. Par ailleurs, la convention unifie le système de prescription et permet d'attribuer une compétence judiciaire spéciale au juge du lieu où est situé le bien, permettant ainsi sa sauvegarde voire sa restitution ou son retour. La Convention Unidroit implique, a contrario de la convention de 1970, les marchands d'art dans le cadre juridique. La convention n'est pas rétroactive et ne permettra donc pas l'annulation de toutes les transactions en cours.

 

En 2004, en réponse à une question parlementaire au Sénat, le secrétaire d'État aux Affaires européennes et étrangères de l'époque, M. Simonet, avait indiqué que le SPF Affaires étrangères avait constaté, à la fin de 1995, que la convention était un traité mixte relevant également de la compétence des Communautés. L'interpellant avait souligné que la Convention Unidroit permet, en cas de vol, d'assurer une nouvelle protection du propriétaire légitime, contrairement au système législatif belge qui protège le possesseur.

 

Je ne dois pas vous rappeler que des estimations font état de 12 000 à 15 000 objets d'art volés chaque année en Belgique: 75 % chez des particuliers et 25 % dans les musées, les églises, chez les antiquaires, etc. Le trafic de biens culturels arrive dans le trio de tête des trafics les plus juteux, juste après le trafic de drogue et le blanchiment d'argent.

 

En outre, le Code pénal belge est assez mal adapté à la lutte contre le trafic international d'œuvres d'art. En effet, alors qu'en France, la prescription du recel et du vol n'existe pas, la Belgique considère que le vol et le recel d'œuvres d'art sont des délits prescrits après cinq ans. Pourtant, l'action dans ce domaine est parfois payante. En témoigne le dernier fait d'armes de la police fédérale qui, voici quelques mois, a retrouvé un objet de grande valeur disparu à Lessines voici une vingtaine d'années.

 

Monsieur le ministre, ne trouvez-vous pas fondamental de relancer au niveau européen le projet d'une banque de données unique regroupant les objets d'art volés, gérée par Interpol, par exemple?

 

Que pensez-vous de la création d'un groupe de travail regroupant des professionnels, des policiers, des représentants des Communautés et des magistrats afin d'étudier la meilleure manière de lutter contre le trafic international d'œuvres d'art?

 

Ne devrait-on pas insister sur la nécessité d'une adaptation de la législation afin de rendre, comme en France, le vol et le recel d'œuvres d'art imprescriptibles?

 

10.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chère collègue, en ce qui concerne la mise en place d'un groupe de travail pour mieux lutter contre le trafic international de biens culturels, que je défends évidemment, je peux vous confirmer qu'à la suite de la ratification, le 31 mars 2009, de la Convention de l'Unesco de novembre 1970, sur les mesures à prendre pour interdire et empêcher l'importation, l'exportation et le transfert de propriétés illicites de biens culturels, un groupe a été créé.

 

10.03  Marie-Christine Marghem (MR): C'est très bien!

 

10.04  Stefaan De Clerck, ministre: Ce groupe d'experts est composé de représentants des Communautés, Régions et du fédéral.

 

Une première réunion s'est tenue le 14 octobre denier. Ce groupe étudie la meilleure façon de mettre en œuvre la Convention de l'Unesco afin de lutter plus adéquatement contre le trafic international d'œuvres d'art. Les travaux sont dès lors en cours.

 

En ce qui concerne la ratification de la Convention Unidroit du 24 juin 1995 dont vous faites mention, elle a vocation mixte et partant, le ministre des Affaires étrangères est en principe à la tête du département qui devrait piloter ce projet. Je vais lui adresser une lettre pour reprendre ce dossier en main.

 

Par ailleurs, en l'état actuel des choses, il n'existe pas de banque de données des œuvres d'art volées au niveau d'Europol mais une telle banque de données existe au niveau d'Interpol. Le cas échéant, il faut visiter les bureaux d'Interpol spécialisés en cette matière. Les banques de données d'Interpol sur les œuvres d'art volées sont impressionnantes à voir. Chaque État membre est souverain dans le choix de signaler les œuvres d'art volées sur son territoire. Cette banque de données est consultable depuis quelques semaines sur internet par toute personne qui le désire.

 

10.05  Marie-Christine Marghem (MR): Quand j'ai rédigé ma question, je ne le savais pas encore!

 

10.06  Stefaan De Clerck, ministre: Si les marchands veulent savoir si un objet est signalé volé, ils peuvent accéder en ligne à la banque de données d'Interpol. Il existe également une autre banque de données nommée Art Lost Register. Il s'agit d'une initiative du secteur privé. Cette banque permet au propriétaire d'une œuvre d'art d'en signaler le vol et au marchand d'œuvres d'art de vérifier qu'une œuvre ne fait pas partie de celles déclarées volées. Finalement, en sus de ces mécanismes, la Cellule de traitement des informations financières (CTIF) est compétente dans la lutte contre le trafic de biens et de marchandises. La CTIF est en effet compétente pour la détection. Via les déclarations d'opérations financières suspectes, elle reçoit des indices sérieux de blanchiment en relation avec des formes graves de criminalité énumérées par la loi de janvier 1993. D'autre part, la même loi prévoit à titre préventif l'interdiction pour un commerçant, notamment pour les antiquaires, de recevoir en espèces le prix d'un article dont la valeur totale atteint ou excède 15 000 euros.

 

Au cours de l'année 2008, la CTIF a transmis aux autorités judiciaires 135 dossiers présentant des indices sérieux de blanchiment en relation avec le trafic illicite de biens et de marchandises, de biens culturels ou d'œuvres d'art. Les dossiers concernant des œuvres d'art font l'objet actuellement d'une information judiciaire. Ces affaires sont à suivre par le parquet.

 

En résumé, des mécanismes (Interpol, les sites privés, la CTIF) permettent de signaler les objets dérobés. En une année, 135 dossiers ont été gérés, ce qui signifie que les affaires sont suivies. Je trouve d'ailleurs très important de combattre le trafic d'œuvres d'art de manière efficace.

 

10.07  Marie-Christine Marghem (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse et je me réjouis de voir qu'un groupe de travail a été mis en place. Il serait peut-être intéressant de connaître les conclusions de ses travaux, bien que sa mise en place soit trop récente. Il faut lui laisser le temps de travailler avant de présenter des conclusions. La difficulté dans ce genre de dossiers, c'est de rassembler des personnes qui dépendent de services et d'institutions très différents les uns des autres et qui doivent collaborer dans un but commun avec des banques de données parfois insuffisantes. Les moyens humains sont dispersés, souvent insuffisants et les personnes qui y travaillent sont découragées à la longue. J'espère que ce groupe de travail permettra d'éviter les écueils de la dispersion et du découragement.

 

En termes de banques de données, au moment où j'ai rédigé la question, j'ignorais qu'Interpol allait projeter publiquement la banque de données, ce que j'ai appris par la presse quelques jours plus tard. Je constate qu'Interpol avait des réticences et se demandait quels allaient être les effets pervers de cette publication. On constate que cette banque de données est très souvent consultée. J'espère qu'elle permettra aux marchands d'éviter le recel ou la complicité de trafic d'œuvres d'art. En outre, il serait nécessaire de déposer une proposition ou un projet de loi visant à aggraver le délit de vol d'œuvres d'art ou à le rendre éventuellement imprescriptible comme en France. Je ne sais pas ce que vous en pensez mais j'ai l'intention de déposer une telle proposition.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het verstrekken van cijfermateriaal betreffende schijnhuwelijken" (nr. 15461)

11 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "la communication de données chiffrées concernant les mariages de complaisance" (n° 15461)

 

11.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, begin 2009…

 

11.02 Minister Stefaan De Clerck: Lees de krant van vanmorgen. Ik verklaar mij straks.

 

11.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Ik zal eerst mijn vraag stellen. Mijn schriftelijke vraag dateert van begin 2009. Schijnhuwelijken zijn een prangend probleem.

 

Mijnheer de minister, ik heb wel in de krant gelezen dat de federale regering vorige week liet weten dat schijnhuwelijken strenger zullen worden aangepakt.

 

11.04 Minister Stefaan De Clerck: In verschillende kranten stond vandaag dat de omzendbrief waarnaar u vraagt, werd toegelicht door het College van procureurs-generaal. Hij is van toepassing, en dat was uw vraag.

 

11.05  Peter Logghe (Vlaams Belang): Dan ga ik onmiddellijk over tot mijn derde vraag. Dat maakt alles een stuk korter. Wanneer worden die richtlijnen dan per plaatse geïmplementeerd? Hebt u daar zicht op? Met andere woorden, wanneer kunnen wij bij u naar nationaal cijfermateriaal betreffende schijnhuwelijken vragen?

 

11.06 Minister Stefaan De Clerck: De omzendbrief was van 1 oktober en trad in werking op 15 oktober. Hij is al naar iedereen verstuurd en dat werd ook in de media bekendgemaakt. Er wordt een verhoogde actie doorgevoerd met betrekking tot de schijnhuwelijken. Ook via politieke weg kunnen bijkomende initiatieven worden genomen in verband met schijnhuwelijken.

 

Via deze rondzendbrief wordt overal een praktijk ontwikkeld om nu al nauwlettender toe te kijken. De rondzendbrief geeft alle parketten in België de opdracht om systematisch voor elk schijnhuwelijkdossier een strafdossier te openen, of het huwelijk gepland dan wel reeds voltrokken werd. Via deze handelwijze zou men de volgende jaren tot statistieken moeten kunnen komen. De bedoeling is om op basis van deze vraag tot een betere statistische opvolging van het dossier te kunnen komen.

 

11.07  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de cijfers van de DVZ zijn heel recent. Daar heeft men het over meer dan 10 000 mogelijke schijnhuwelijken op jaarbasis. Als men weet dat in ons land ongeveer 40 000 huwelijken per jaar worden afgesloten, zou dat betekenen dat 25 procent van alle huwelijke schijnhuwelijken zijn.

 

Het is zeer belangrijk om te meten, vooraleer maatregelen worden afgekondigd. Ik hoop dan ook dat men niet bij het meten blijft en dat een aantal wetgevende initiatieven zal worden genomen. Onze fractie heeft al een aantal voorstellen gedaan die vooral betrekking hebben op het terug afnemen van de nationaliteit ten gevolge van het afsluiten van het schijnhuwelijk.

 

Ik hoop dat uw actie er niet alleen toe zal leiden dat cijfermateriaal wordt bijgehouden, zeer belangrijk natuurlijk en een eerste stap, maar dat ook de tweede stap wordt gezet en wetgevende initiatieven zullen worden genomen waardoor de aantrekkingskracht van het schijnhuwelijk kan worden aangepakt.

 

11.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik distantieer mij zeker van uw cijfers dat 25 procent van de huwelijken schijnhuwelijken zijn. Ik ben lokaal bezig geweest en heb daar veel huwelijken gezien. Ik zou niet durven zeggen dat een op vier een schijnhuwelijk is.

 

11.09  Peter Logghe (Vlaams Belang): Het mijne is in alle geval geen schijnhuwelijk.

 

11.10 Minister Stefaan De Clerck: Ik distantieer mij van dat soort cijfers.

 

11.11  Peter Logghe (Vlaams Belang): Het zijn wel cijfers van de Dienst Vreemdelingenzaken waar men zegt op een cijfer te komen van meer dan 10 000 per jaar. Ik vind ze niet uit, ik heb ze niet geteld. We kijken uit naar uw cijfergegevens, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het beleid van het federaal parket inzake mensenhandel" (nr. 15484)

12 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la politique du parquet fédéral en matière de traite des êtres humains" (n° 15484)

 

12.01 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik stel voor in antwoord op de volgende vraag een kopie te overhandigen. Het voorbereid antwoord is uitgebreid en bevat veel cijfers, waardoor kopiëren misschien beter is. Wel kan ik het antwoord kort overlopen, maar ik wil toch vragen of er een kopie gemaakt kan worden.

 

12.02  Renaat Landuyt (sp.a): Dank u wel, mijnheer de minister.

 

Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de opmerking van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding in zijn jaarrapport in verband met de samenwerking met en van de parketten, in bijzonder het federaal parket.

 

Uit het rapport blijkt dat mensenhandelaars steeds geraffineerder te werk gaan.

 

Een van de noodzakelijk te nemen maatregelen is volgens het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding de mensenhandelaars te treffen waar zij het voelen, met name in hun portefeuille. Die geldstromen kunnen enkel op federaal niveau worden geblokkeerd. Daartoe moet echter het federaal parket de noodzaak van de situatie inzien, luidens het centrum.

 

In het verslag leest men ook dat verschillende lokale parketten altijd terug naar huis worden gestuurd met hun dossier, als zij wensen de verschillende dossiers bijeen te brengen. Het gevoel ontstaat dat het federaal parket is geïnteresseerd in de grote nationale dossiers, maar niet in het coördineren van verschillende dossiers die over een zelfde thema gaan, waardoor men een veel beter overzicht zou krijgen. Dat is een mooi, maar spijtig voorbeeld van wat het federaal parket echt zou moeten doen, maar wat het blijkbaar niet doet, met name het coördineren van de verschillende acties door de verschillende parketten, elk op hun terrein.

 

Dat is bijzonder vervelend. Ik verwijs naar het rapport, waarin letterlijk staat dat men daarop aandringt, maar dat er niet op wordt ingegaan. Iemand zal moeten arbitreren, vandaar mijn vragen.

 

Welk beleid voert het federaal parket momenteel inzake mensenhandel? Wat zijn de resultaten daaromtrent? Ik geef hun via u de kans om te repliceren op het rapport.

 

Onderschrijft u de kritiek en de bijhorende suggestie van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding?

 

Zult u richtlijnen geven aan het federaal parket om zijn beleid inzake mensenhandel te corrigeren?

 

Nogmaals, ik vind dat we hier de vergelijking kunnen maken met de vroegere toestand bij de politie. Daar had men de rijkswacht ten opzichte van de lokale politie. Dit is een voorbeeld van hetzelfde mechanisme. De geschiedenis herhaalt zich op het niveau van de procureurs, in de verhouding tussen het federaal parket en de lokale parketten.

 

12.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, er werd een uitvoerig antwoord opgesteld met veel cijfermateriaal over de dossiers omdat de statistieken voor mensenhandel zeer precies worden bijgehouden. In de toekomst zal dat wellicht ook voor schijnhuwelijken gebeuren. Op basis van die richtlijn bekomt men dan na een bepaalde termijn goede statistieken. Voor mensenhandel is dat al het geval. U krijgt een aantal van die cijfers meteen mee. Ik heb gevraagd om het antwoord te kopiëren zodat ik dat niet allemaal moet voorlezen.

 

Wat de algemene vraag betreft, het is niet enkel een aandachtspunt van het federale parket, het is een bezorgdheid van het volledige College van procureurs-generaal en zijn expertisenetwerk dat daarin belangrijk werk verricht. Inbeslagnames en verbeurdverklaringen kunnen zowel door de procureur des Konings als door de arbeidsauditeur en de onderzoeksrechter worden uitgevoerd. De tussenkomst van het federaal parket is dus niet onontbeerlijk. Elk parket of auditoraat belast met een dossier, kan een onderzoek verrichten over het nationaal grondgebied en is geenszins beperkt tot die aspecten die alleen betrekking hebben op het arrondissement zelf.

 

Het federaal parket heeft een aantal mededelingen gedaan. De georganiseerde mensenhandel en de mensensmokkel zijn opgenomen in de lijst van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek. Het federaal parket is bevoegd om de strafvordering uit te oefenen voor de misdrijven op deze lijst indien dit met het oog op een goede rechtsbedeling is vereist.

 

Het uitgangspunt is met andere woorden dat de bevoegdheid van de federale procureur om de strafvordering uit te oefenen, subsidiair is ten opzichte van de bevoegdheid van de parketten van eerste aanleg. Het is slechts wanneer er een meerwaarde is in het licht van de goede rechtsbedeling dat de federale procureur de strafvordering kan uitoefenen. Een meerwaarde bestaat bijvoorbeeld wanneer er in hoofde van het federaal parket een bijzondere expertise bestaat die niet in gelijke mate op het lokale vlak voorhanden is. Op het domein van mensenhandel en mensensmokkel is een dergelijke expertise vaak in grote mate aanwezig bij de lokale parketten, denk maar aan Brugge, Brussel, Antwerpen en Luik. Bij alle lokale parketten zijn er trouwens referentiemagistraten mensenhandel en mensensmokkel aangeduid.

 

Om die reden voert het federaal parket zelf onderzoeken maar hecht het evenveel belang aan zijn wettelijke taken van coördinatie en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking op het vlak van de mensenhandel. Het beleid van het federaal parket strekt er juist toe om in een gezamenlijke inspanning en in volkomen synergie met de lokale parketten de georganiseerde mensenhandel en mensensmokkel aan te pakken.

 

Bij wijze van voorbeeld werden er in het raam van de internationale samenwerking contacten gelegd met Bulgarije, die hebben geleid tot het denonceren door het federaal parket aan de Bulgaarse autoriteiten van een strafdossier betreffende een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel in het raam van prostitutie. De activiteiten van deze organisatie in België en West-Europa werden immers aangestuurd vanuit Bulgarije en het was de bedoeling dat Bulgarije de achterliggende structuren van de organisatie zou ontmantelen, wat trouwens vorige maand is gelukt en gepaard ging met de aanhouding van verschillende kopstukken en de inbeslagname van diverse roerende en onroerende goederen.

Zo neemt het federaal parket ter ondersteuning van lokale parketten ook regelmatig deel aan vergaderingen in Eurojust, wat een belangrijke instelling is.

 

Wat de eigen strafonderzoeken van het federaal parket betreft, blijken uit het jaarrapport van het federaal parket een aantal belangrijke cijfers. Die cijfers vindt u terug in het document dat u werd overhandigd. Er zijn onderverdelingen in meer seksueel gerichte omschrijvingen, verkrachting, aanranding, ontucht, enzovoort. Er zijn evoluties jaar per jaar; in 2008 waren er 91 dossiers.

 

Voor de codes die meer te maken hebben met huisjesmelkerij, mensenhandel, de wet op de vreemdelingen, het onwettig verblijf, merkt u ook dat de cijfers jaar na jaar evolueren.

 

Het aantal arresten is niet zo spectaculair. Het aantal arresten inzake mensenhandel bedroeg 4 in 2007, 5 in 2008 en ook nu recent zijn er nog geveld. In totaal hebben de parketten volgens de gegevens van het College van procureurs-generaal 387 dossiers geopend in 2008 en 418 dossiers in 2007 voor feiten van mensenhandel. Ook daar zitten dus belangrijke elementen in. U kunt deze elementen verder nalezen.

 

Ik deel niet helemaal de negatieve commentaar waarop u zich baseert. Ik denk dat men op het vlak van mensenhandel in België voortreffelijk gestructureerd is, goede initiatieven neemt, Europees het voortouw neemt en gerespecteerd wordt door zeer velen als zijnde een land waar de strijd tegen de mensenhandel behoorlijk wordt aangepakt en dat in coördinatie tussen het federale parket en de lokale parketten en uiteraard in samenwerking met politiediensten en andere diensten.

 

12.04  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik verzoek u de zaken nog even te willen onderzoeken. De interpretatie die het federaal parket geeft aan zijn opdracht is naar mijn bescheiden mening niet volledig. Het gaat hier niet over de knowhow die aanwezig is bij de lokale parketten, maar over het grensoverschrijdende van de verschillende arrondissementen dat onder ogen moet worden genomen. Precies dat wordt aangeklaagd door de lokale procureurs; men krijgt geen steun om te centraliseren. Dat is een van de voorbeelden die ik zal blijven herhalen.

 

Zoals u weet ben ik voorstander van een andere structuur op het niveau van de parketten. Hier ziet u het fenomeen lokaal versus nationaal dat we niet meer hebben bij de politie. Hier is dat echter een nieuw fenomeen. Vroeger bestond het federale parket niet. Men ziet hier wat we hebben gezien bij rijkswacht en politiediensten jaren geleden, namelijk het afstoten van bepaalde taken en naast elkaar werken, met als gevolg dat men minder effect heeft ondanks de cijfers. Het centrum volgt de zaken tamelijk goed op en stelt een verlies van effect vast, doordat de coördinatie, het bijeenbrengen van de dossiers op nationaal vlak op ons klein grondgebied, niet gebeurt.

 

12.05 Minister Stefaan De Clerck: Ik denk dat dit een debat waard is. Elk jaar wordt er een verslag gemaakt over mensenhandel. Elk jaar wordt er vastgesteld dat er zich nieuwe fenomenen voordoen. Elk jaar stelt men vast dat kleine eenvoudige verhalen uitgroeien tot iets dat men misschien als mensenhandel moet bestempelen. Met andere woorden, een gecentraliseerde aanpak zal nooit gepaard gaan met de vereiste gevoeligheid en zal nooit effect sorteren.

 

We moeten een zeer horizontale structuur hebben. Bovendien moet iedereen gemobiliseerd zijn om dat te vertalen in functie van mensenhandel.

 

12.06  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, dat is niet wat er word gezegd.

 

Het wordt ontdekt op het niveau van de procureurs. Zij stellen vast dat ze te maken hebben met een fenomeen van mensenhandel en dat het niet goed is dat zij dat apart behandelen; dat zou samen moeten worden behandeld.

 

U moet echt het verslag, dat rapport, eens lezen.

 

Wat gebeurt er? Het federaal parket zegt nee. Elk gaat apart aan de slag. Het federaal parket zal wel coördineren en naar het buitenland gaan. Maar dat is niet het punt.

 

Het punt is dat het fenomeen ontdekt is. Er wordt vastgesteld dat het een nationaal fenomeen is. Binnen het arrondissement is de aanpak te beperkt, dus de aanpak moet verruimd kunnen worden. Dat wordt geweigerd. Dat is hetzelfde principe als — soms uitgesproken, soms niet uitgesproken — het verschil tussen de rijkswacht, de lokale politie en de gerechtelijke politie. Men maakt zelf de keuzes uit de zaken.

 

Op andere terreinen gebeurt precies hetzelfde. Er wordt uiteindelijk niet gecoördineerd. Men laat elk arrondissement op zichzelf werken, in zijn eentje. Zo gaan kansen op resultaten verloren.

 

Dat is niet mijn mening; het staat zo in het rapport. Het sluit wel aan bij de kritiek die ik zelf ook altijd geef op onze huidige structuren, met name dat zij nog te weinig met elkaar verbonden zijn.

 

12.07 Minister Stefaan De Clerck: Als er één sector is waar geprobeerd wordt om het gestructureerd te krijgen, …

 

12.08  Renaat Landuyt (sp.a): Maar ja, natuurlijk.

 

12.09 Minister Stefaan De Clerck: … ieder jaar, dan denk ik dat het precies mensenhandel is.

 

12.10  Renaat Landuyt (sp.a): Maar u moet het rapport lezen. Niet alles daarin is negatief. Wel stoot het centrum daar op een punt.

 

Als u dat rapport leest in verband met de mensenhandel naast de evaluatierapporten van de politie, dan zult u twee keer hetzelfde fenomeen zien, te weten dat de goede werking blokkeert op het niveau van de structuren van het parket.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het verbod voor het griffiepersoneel van de rechtbank van Brussel om tijdens de werkuren videogames te spelen" (nr. 15487)

13 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'interdiction pour le personnel du greffe du tribunal de Bruxelles de jouer à des jeux vidéos durant les heures de travail" (n° 15487)

 

13.01  Renaat Landuyt (sp.a): (zonder micro) Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het griffiepersoneel van de rechtbank van (…) wordt op de vingers getikt. (…) Het is verboden tijdens de werkuren spelletjes te spelen op internet. (…) Het videospel patience mag enkel gespeeld worden tussen 12 u 30 en 13 u 15. Het is onaanvaardbaar dat dossiers op de bureaus blijven liggen. (…) Er moet voorrang worden gegeven aan de afhandeling van de dossiers van de rechtzoekenden.

 

Daarnaast wordt er ook op gewezen dat, wanneer men wordt opgebeld, de telefoon niet meteen mag worden ingegooid en dat de koffiepauzes korter moeten.

 

Vandaar mijn vragen. (…) En hoe lang duurt dat al? En waarom wordt nu pas opgetreden? (…) Worden de betrokkenen gesanctioneerd?

 

Zijn dergelijke situaties ook in andere rechtbanken bekend? (…)

 

De voorzitter: Mijnheer Landuyt, ik vraag niet dat u herbegint, maar uw micro staat niet aan.

 

13.02  Renaat Landuyt (sp.a): Het werd dus niet geregistreerd? Zoals gezegd is het antwoord belangrijker dan de vraag.

 

13.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, deze problematiek bevindt zich op het kruispunt van de arbeidsorganisatie, de arbeidsreglementen en de initiatieven die moeten worden genomen door de verantwoordelijken met betrekking tot de concretisering van de plichten en gedragsregels voor de administratieve personeelsleden op de griffies.

 

U verwijst hier naar een lokale situatie. Het kan zijn dat zich dat elders voordoet. Dat is mij niet bekend, maar dat ressorteert ook onder de verantwoordelijkheid van de chef in de griffies, van de hoofdgriffier in casu.

 

U geeft een aantal voorbeelden. Ik denk dat het goed is dat wordt ingegrepen. Als zich dat opdringt, zal ik mij daar niet mee inlaten. Wij zitten daar weer dicht bij de evaluatieproblematiek, de deontologie, de tucht enzovoort, waarvan wij weten dat een en ander politiek moet worden aangepakt om dat wat meer ordentelijk te organiseren.

 

Ook initiatieven met betrekking tot de werklastmeting moeten worden opgenomen. Dat instrument moet een volledig concept bieden dat rekening houdt met parameters dat enerzijds de magistratuur en anderzijds ook de griffies en het administratief personeel aanbelangt. De werklastmeting betreft echter de organisatie op zich en kan nooit het functioneren van een bepaald personeelslid evalueren.

 

Iedere chef moet dus zijn verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat er op het werk wordt gewerkt en dat wie niet werkt wordt geëvalueerd of wordt behandeld aan de hand van het reglement dat zij vrij bepalen. Dat typeert dus eerder een bepaalde omgeving eerder dan te zeggen dat dit de situatie is in het hele land.

 

13.04  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt dus geen zicht op de toestand in de rest van het land.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de houding van het parket ten aanzien van inbreuken op de tabaksreclamewetgeving" (nr. 15488)

14 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'attitude du parquet en matière d'infractions à la législation sur la publicité pour le tabac" (n° 15488)

 

14.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, onlangs raakte bekend dat de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid een onderzoek start naar de tabaksstands van Philip Morris op de zomerfestivals. Philip Morris zou het sectorakkoord alleen nog neutrale stands te plaatsen, de voorbije zomer hebben genegeerd.

 

Intussen heeft Philip Morris in een andere zaak een minnelijke schikking getroffen met het parket van Antwerpen wegens inbreuken op de tabaksreclamewetten. Het parket had een onderzoek gevoerd naar de contracten die Philip Morris sloot met krantenwinkels over het hele land. In ruil voor verschillende diensten, gaande van poetshulp tot een gratis toonbank, stonden de winkels of delen ervan in het teken van de grootste merken van Philip Morris.

 

Om te vermijden dat men voor de rechtbank moest verschijnen, trof Philip Morris een minnelijke schikking. De fabrikant moest een boete van 175 000 euro betalen en alle onwettige tabaksreclame uit de winkels en horecazaken weghalen. Volgens de FOD Volksgezondheid lopen ook bij andere parketten processen tegen andere fabrikanten voor inbreuken op de tabaksreclamewet.

 

Hoeveel zaken met betrekking tot inbreuken op de tabaksreclamewet zijn aanhangig bij de verschillende parketten?

 

Welk gevolg wordt hieraan door elk van de parketten gegeven? Of is er een nationaal beleid?

 

Bestaat er een richtlijn over de aanpak van inbreuken op de tabaksreclamewet? Zo ja, wat schrijft die voor? Zo neen, bent u van plan in te grijpen?

 

14.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, er zijn geen statistische gegevens beschikbaar, omdat er geen verschillende categorieën zijn en er geen specifieke preventiecode bekend is. Vlugge navraag lijkt wel te wijzen op een aantal zaken, maar ik kan u geen enkel betrouwbaar cijfer geven over vervolgingen of veroordelingen inzake tabaksreclame.

 

Men kan mijns inziens ook niet zeggen dat dergelijke zaken systematisch worden geseponeerd, omdat er geen aandacht aan zou worden besteed. Blijkbaar is er toch een aantal omzendbrieven opgemaakt door het College van procureurs-generaal, teneinde de geldende wetgeving in het kader van het verbod op de tabaksreclame ten uitvoer te brengen. Die zou ik moeten opvragen om u een kopie ervan te bezorgen.

 

14.03  Renaat Landuyt (sp.a): In alle openheid, met mijn vraag wil ik laten nagaan of er overeenstemming is tussen de verschillende beleidslijnen van de parketten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de Mme Zoé Genot au ministre de la Justice sur "le délai pour la traduction de certains dossiers" (n° 15445)

15 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de termijn voor het vertalen van bepaalde dossiers" (nr. 15445)

 

15.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, il me revient qu'un jugement d'adoption rendu en français à Bruxelles nécessite, pour être exécuté dans une commune néerlandophone après un déménagement, une traduction en néerlandais. Or, il semblerait que cette traduction peut prendre deux ans! Ce n'est bien entendu pas sans conséquence sur la vie des personnes concernées qui se retrouvent "bloquées" en attendant la traduction. Dans le cas d'une adoption, c'est évidemment problématique.

 

Monsieur le ministre, une commune peut-elle exécuter un jugement rendu dans une des langues nationales autre que celle pratiquée sur son territoire sans en demander la traduction? Si ce n'est pas le cas, existe-t-il une procédure qui impose au tribunal de traduire son jugement lorsque celui-ci doit être exécuté sur le territoire d'une autre Région? Quelle est la règle en matière de traduction des jugements? Y a-t-il un délai maximum auquel les services doivent se soumettre? Quel est aujourd'hui le délai moyen d'attente pour obtenir une traduction d'un jugement à Bruxelles? Qu'envisagez-vous comme mesures pour que les traductions des pièces et décisions de justice soient réalisées dans des délais raisonnables pour le bon fonctionnement du système judiciaire?

 

15.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, madame Genot, la législation sur l'emploi des langues en matière administrative ne relève pas directement de la compétence de la Justice. Cependant, en ce qui concerne l'obligation ou la possibilité d'établir une traduction d'une décision de justice, la base légale est constituée par les articles 35 et 36 de la loi du 15 juin 1935 sur l'emploi des langues en matière judiciaire. Toutefois, aucune disposition de droit commun ne fixe le délai en ce qui concerne l'établissement d'une traduction et la loi ne contient aucune disposition relative à l'accomplissement effectif de la traduction.

 

Il faut mentionner qu'il existe un projet relatif à la création d'un statut légal des traducteurs jurés, visant à mieux organiser le travail de traduction dont nous avons de plus en plus besoin et la disponibilité des traducteurs. Cela devient urgent! Ce projet prévoit une suppression temporelle ou définitive du registre pour celui qui manque aux devoirs de sa fonction, notamment s'il fournit de manière répétitive des prestations manifestement insuffisantes ou si, par sa conduite ou son comportement, il porte atteinte à la dignité de celle-ci. Pour le reste, rien n'est réglé dans cette matière.

 

15.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je suis assez inquiète. J'entends bien que vous comprenez l'enjeu de la traduction et que vous souhaitez améliorer les conditions de travail des traducteurs. Cependant, dans les faits, ces personnes en l'occurrence ont un jugement d'adoption qui date de janvier et la commune leur fait savoir que cela prendra peut-être deux ans. C'est une situation impossible, surtout lorsqu'il s'agit d'enfants!

 

Il faut pouvoir déterminer des délais maximums. Je n'ose pas communiquer votre réponse à ces personnes. Elles seront terriblement déçues.

 

15.04  Stefaan De Clerck, ministre: Je leur suggérerais de faire appel au Conseil supérieur de la Justice pour lui demander de prendre position sur la problématique des traductions et d'exercer un contrôle externe sur l'organisation de la justice. Peut-être pourra-t-il intervenir ou faire un travail supplémentaire pour suivre ces problématiques. De mon côté, je ferai de mon mieux mais je vous invite à transmettre des demandes concrètes au Conseil supérieur de la Justice. Est-il acceptable qu'à Bruxelles, les traductions prennent parfois deux ans? Cela devrait être étudié de manière plus générale sur la base d'un cas concret.

 

15.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Si tel n'est pas le cas, en tant que législateurs, nous devons prendre nos responsabilités.

 

15.06  Stefaan De Clerck, ministre: Si vous le souhaitez, je peux contacter le Conseil supérieur de la Justice moi-même mais je pense qu'il vaut mieux que vous lui soumettiez les éléments concrets du dossier.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de la Justice sur "les détenus d'origine étrangère" (n° 15512)

16 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de gevangenen van buitenlandse oorsprong" (nr. 15512)

 

16.01  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, on évoque souvent la surpopulation dans les prisons belges et, de ce fait, l'exiguïté des cellules notamment. Dès lors, je m'interroge sur la population étrangère dans les prisons belges. C'est pourquoi je souhaiterais obtenir quelques précisions et surtout quelques chiffres.

 

Combien de personnes de nationalité étrangère purgent-elles une peine dans les prisons belges? Combien de personnes binationales (jouissant de la nationalité belge et d'une autre nationalité) purgent-elles une peine dans les prisons belges?

 

Existe-t-il des accords internationaux relatifs à l'exécution des peines de personnes ne jouissant pas de la nationalité belge? Que prévoient-ils? Est-il tenu compte des situations personnelles (attaches familiales, etc.)? Ces accords envisagent-ils la situation des binationaux?

 

Les États étrangers demandent-ils régulièrement l'extradition de nationaux poursuivis ou condamnés en Belgique? Dans quelles hypothèses?

 

L'extradition d'un binational vers un autre État dont il jouit de la nationalité est-elle autorisée par la Belgique? Dans l'affirmative, est-ce régulièrement le cas?

 

Sur la base des instruments juridiques actuels, combien de détenus d'origine étrangère ont-ils été transférés dans leur pays d'origine pour exécuter leur peine?

 

16.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, au 6 octobre 2009, sur une population totale de 10 228 détenus, 4 354 étaient de nationalité étrangère, c'est-à-dire 43 %.

 

Les personnes à double nationalité sont enregistrées comme Belges et ne sont donc pas incluses dans les 43 %. La deuxième nationalité n'est pas enregistrée dans la base de données des prisons. Il n'existe donc pas de chiffres sur ces personnes binationales.

 

La Belgique est partie aux instruments internationaux suivants, relatifs à l'exécution des peines de personnes ne jouissant pas de la nationalité belge: primo, la Convention sur le transfèrement des personnes condamnées, faite à Strasbourg en 1983; secundo, le Protocole additionnel à la Convention sur le transfèrement des personnes condamnées, fait à Strasbourg en 1997; tertio, l'Accord entre le gouvernement du Royaume de Belgique et le gouvernement de la Région administrative spéciale de Hong Kong de la République populaire de Chine sur le transfèrement des personnes condamnées; quarto, la Convention avec le Maroc faite en 1997.

 

Ces accords prévoient la possibilité, pour les personnes détenues, de purger leur peine sur le territoire du pays dont ils ont la nationalité. L'accord avec Hong Kong prévoit la même possibilité pour les personnes simplement résidentes à Hong Kong ou en Belgique. Il en va de même pour les États membres de l'Union européenne.

 

L'objectif de ces accords est de favoriser la réinsertion sociale des détenus en leur donnant la possibilité de purger leur condamnation dans leur milieu social d'origine. Il est donc tenu compte de leur situation personnelle.

 

Actuellement, le transfèrement est possible avec tous les pays du Conseil de l'Europe, sauf Monaco, ainsi qu'avec toute une série de pays (Australie, Bahamas, etc.). Je vous en remettrai la liste.

 

La convention entre la Belgique et le Maroc érige la double nationalité en cause facultative de refus du transfèrement. Le transfèrement reste néanmoins possible si les États ne soulèvent pas cette cause de refus.

 

Les autres accords n'envisagent pas la situation des binationaux. Pour qu'un transfèrement puisse avoir lieu, il suffit que la personne condamnée soit ressortissante de l'État d'exécution. Le fait qu'elle soit également ressortissante de l'État de condamnation ne constitue dès lors pas un obstacle en soi dans le cadre de ces accords.

 

Il arrive effectivement que des États étrangers demandent l'extradition de leurs nationaux qui sont poursuivis ou condamnés en Belgique. Il s'agit d'hypothèses où ces personnes ont commis des infractions dans leur pays d'origine et en Belgique.

 

L'extradition d'un binational n'est pas autorisée par la Belgique. En effet, un binational est un ressortissant belge, même s'il possède également une autre nationalité. Or, la Belgique n'extrade pas ses ressortissants.

 

Depuis le 1er janvier 2005, 158 détenus étrangers ont demandé à pouvoir purger leur peine dans leur pays d'origine sur base de la Convention de Strasbourg.

 

Le texte que je vais vous transmettre reprend également ces chiffres.

 

Depuis l'entrée en vigueur du Protocole additionnel à la Convention européenne, 23 personnes ont été transférées sans leur consentement vers leur pays d'origine.

 

Sur base de l'accord entre la Belgique et le Maroc, 15 demandes nous sont parvenues depuis le 1er janvier 2004, dont aucune n'a abouti au transfèrement d'un détenu vers le Maroc.

 

16.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je pense que c'est une piste à explorer. Il faudrait pouvoir envisager plus souvent le fait de purger les peines dans le pays d'origine. Quand on voit la surpopulation carcérale et le peu de personnes qui purgent leur peine dans leur pays d'origine, cela interpelle. Je vais approfondir le sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "la réforme de la cour d'assises" (n° 15530)

17 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de hervorming van het hof van assisen" (nr. 15530)

 

17.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question ne porte pas sur la réforme des assises mais sur la position schizophrénique de la Belgique, c'est-à-dire presser le parlement – ce qui est une bonne chose – pour modifier la loi sur la cour d'assises et demander au législateur de prévoir une motivation et dans le même temps plaider devant les instances de recours européennes que l'exception de motivation est fondée.

 

Plusieurs professeurs d'université se sont penchés sur cette question et ont évoqué cette ambiguïté, ce dédoublement de personnalité de l'État belge, en quelque sorte, qui à la fois veut réformer pour motiver ses décisions en cour d'assises et plaide dans le même temps devant les juridictions européennes pour dire qu'il ne faut pas motiver les arrêts de la cour d'assises.

 

Avec d'autres collègues dont M. Landuyt, nous avions évoqué en séance plénière le recours introduit par l'État belge devant les juridictions européennes, notamment la motivation – si j'ose dire – des avocats de l'État devant la juridiction européenne pour expliquer le recours. À ce moment-là, vous aviez souhaité ne pas développer davantage les éléments relatifs à ce recours de l'État.

 

Les semaines et les mois passant, je voulais vous interroger à nouveau pour connaître les arguments juridiques que nous portons en tant qu'État fédéral dans le recours devant les instances européennes pour plaider le fait qu'il ne faut pas nécessairement de motivation en droit belge alors que dans le même temps, nous adoptons une nouvelle disposition relative à la motivation des arrêts de la cour d'assises.

 

Monsieur le ministre, avez-vous plus de détails sur le timing des plaidoiries et de la décision européenne qui devrait tomber en la matière?

 

17.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Baeselen, tout d'abord, il faut signaler que la procédure devant la grande chambre n'est pas une procédure d'appel stricto sensu. L'examen d'une affaire devant la grande chambre peut amener à ce que la décision soit réformée mais offre en même temps et essentiellement à l'État la possibilité d'attirer l'attention de la Cour européenne des droits de l'homme sur les implications politiques et juridiques qui vont de pair avec la décision de la Cour.

 

En ce qui concerne le renvoi de l'affaire Taxquet à la grande chambre, l'État belge a jugé opportun de faire usage de cette possibilité. L'examen de l'affaire Taxquet devant la grande chambre – cela a été plaidé le 21 octobre – est pour l'État belge une question de principe à l'égard de la Cour européenne et ceci pour plusieurs raisons. Du point de vue de la sécurité juridique, l'arrêt Taxquet a mis en difficulté les cours d'assises pour les affaires courantes et suivantes. La cassation de certains arrêts par la Cour de cassation, d'une part, et la justification qui se faisait quand même dans certains arrêts, d'autre part, en sont la preuve, tout cela sans que l'arrêt Taxquet soit définitif.

 

Le fait qu’une réforme de la législation soit, en ce moment, élaborée n’y porte aucunement atteinte et ne doit pas être considéré comme étant une contradiction. Au contraire, la Cour européenne qui est une cour internationale subsidiaire s’est mêlée du déroulement d’un processus démocratique et a pris une décision à la place du législateur. La Cour européenne a fait cela en transformant radicalement sa jurisprudence précédente. Cette jurisprudence stipulait qu’une justification de l’arrêt peut être déduite de la formulation précise des questions posées au jury. Dans l’arrêt du 13 janvier 2009, la Cour européenne n’a pas de justification pour ce revirement.

 

Le renvoi à la grande chambre offre également la possibilité d’attirer l’attention sur l’importance du jugement prononcé par la Cour pour les différents systèmes juridiques en Europe qui utilisent le système du jury et qui n’ont pas de justification. Les interventions de la Grande-Bretagne, de la France et de l’Irlande témoignent toutes de la même argumentation. En fait, il s’agit d’un débat globalisé qui est porté devant la Cour.

 

Finalement, une réforme de l’arrêt Taxquet par la grande chambre ne doit pas nécessairement constituer un problème à l’égard de la réforme de la procédure des assises qui est en cours.

Il est improbable que la grande chambre constate qu’un arrêt ne peut être justifié. Lors d’une éventuelle réforme de l’arrêt, il incombe toujours au législateur national de décider s’il faut ou non une justification. Pour moi, globalement – et c’était le but – on a essayé de mieux préciser le contenu de l’intervention européenne. Le débat a eu lieu mais, en même temps, la réaction de la Belgique était demandée.

 

17.03  Xavier Baeselen (MR): Cela avait-il une utilité?

 

17.04  Stefaan De Clerck, ministre: Selon les informations que j’ai obtenues, il n’y a pas encore d’arrêt ni de décision. Ceux qui ont assisté aux plaidoiries m’ont confirmé que cela a été très utile dans le sens où le débat a été fort intéressant. Il y a eu des questions supplémentaires de la part de la Cour concernant la manière dont nous traitons le dossier, ceci dans le but de lui permettre de donner des précisions supplémentaires dans son prononcé. Je crois que c’est le but poursuivi, pas seulement pour la Belgique mais pour tous les autres pays qui sont concernés.

 

17.05  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de telefoonkosten voor de identificatie van telefoonnummers en het afluisteren van privételecommunicaties" (nr. 15576)

18 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "les coûts téléphoniques pour l'identification des numéros de téléphone et l'écoute de communications privées" (n° 15576)

 

18.01  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, de vraag is heel kort.

 

18.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal u veel cijfers geven.

 

18.03  Raf Terwingen (CD&V): Dat is goed.

 

18.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik kan u allemaal een kopie geven als u geïnteresseerd bent.

 

Voor 2005 hadden wij voor afluisteren 1,2 miljoen euro, voor lokaliseren 13,3 miljoen. Voor 2006: voor afluisteren 584 000 en voor lokaliseren 9 144 000 euro. Voor 2007: afluisteren meer dan 3 miljoen euro en voor lokaliseren 10 miljoen euro. Voor 2008 hadden wij 4 miljoen euro voor afluisteren en 17 miljoen voor het lokaliseren. Voor 2009 hadden wij op 1 oktober 4,3 miljoen euro voor het afluisteren en 8,9 miljoen, bijna 9 miljoen, voor het lokaliseren.

 

Dat kan nu eenmaal niet kosteloos.

 

18.05  Raf Terwingen (CD&V): De suggestie was om het de telefoonoperatoren op te leggen om dergelijke handelingen kosteloos toe te laten, teneinde wat budget te krijgen.

 

18.06 Minister Stefaan De Clerck: Dat is natuurlijk een punt van debat geworden, gezien de impact van de kostprijs op de gerechtskosten. Wij zullen daarover met de operatoren van gedachten moeten wisselen. Het zijn natuurlijk enorme bedragen die zij innen. Wij zijn in zekere zin een goede bron van inkomsten geworden voor de operatoren.

 

We werken thans ook aan ontwerpen over dataretentie. Naar aanleiding van de besprekingen over dataretentie zullen wij natuurlijk ook moeten debatteren over de kostprijs en over de cijfers in detail.

 

18.07  Raf Terwingen (CD&V): Dank u wel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de recente huiszoekingen bij ambtenaren van de Regie der Gebouwen" (nr. 15593)

19 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "les récentes perquisitions chez des employés de la Régie des Bâtiments" (n° 15593)

 

19.01 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb hier een kopie van het antwoord.

 

19.02  Renaat Landuyt (sp.a): Waarvan akte.

 

19.03 Minister Stefaan De Clerck: Ik wil het verslag nog nalezen van die keer.

 

19.04  Renaat Landuyt (sp.a): Maar u mag daar niet in schrappen. Schrapt u daarin?

 

19.05 Minister Stefaan De Clerck: Natuurlijk schrap ik daarin. Als mijn micro moest afgelegd zijn…

 

19.06  Renaat Landuyt (sp.a): Als de micro dus niet afligt…Wat ik nu herhaal van wat u gezegd hebt, dat wordt geregistreerd.

 

De voorzitter: Ik stel voor dat u nu uw vraag stelt, mijnheer Landuyt.

 

19.07  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, het gerecht heeft op grote schaal huiszoekingen bij ambtenaren in Vlaanderen en Brussel gevoerd. De geviseerde ambtenaren zouden zowel bij federale diensten, waaronder de Regie der Gebouwen, als Vlaamse en Brusselse overheidsdiensten die aannemingscontracten uitschrijven, actief zijn. Ze zouden verdacht worden van corruptie. Hierbij zouden smeergeld en andere voordelen van bedrijven worden geëist in ruil voor overheidscontracten.

 

Ingevolge deze huiszoekingen zouden inmiddels twee ambtenaren zijn verhoord.

 

Volgens een woordvoerder van het parket zou deze actie een uitvloeisel zijn van het eerder onderzoek naar corruptie bij de Regie der Gebouwen dat in 2006 in Brussel van start ging. In die zaak werden op het einde van het onderzoek 12 ambtenaren en 25 aannemers in verdenking gesteld. Op basis van de resultaten van dat onderzoek werd later nog een gelijkaardig onderzoek in Leuven geopend.

 

Het onderzoek naar corruptie bij de Regie der Gebouwen is ondertussen drie jaar bezig. Er zouden gerechtelijke onderzoeken lopen bij de parketten van Brugge, Gent, Brussel, Mechelen en Antwerpen.

 

Kunt u een overzicht geven van de onderzoeken die momenteel lopen in het raam van de vermeende corruptie bij de Regie der Gebouwen? Gaat het om een gezamenlijk onderzoek, of om verschillende?

 

Wordt er een strategie gevolgd of doet elk zijn eigen onderzoek?

 

Wanneer zal de inmiddels drie jaar oude zaak rond corruptie bij de Regie der Gebouwen voor de rechtbank worden gebracht?

 

19.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik kan u meedelen dat de huiszoekingen werden uitgevoerd op initiatief van het federaal parket, nadat anonieme brieven werden ontvangen betreffende de corruptie van een vijftiental ambtenaren. Om praktische redenen werd besloten om het onderzoek per dienst te organiseren, namelijk het dossier van de Regie der Gebouwen Vlaams-Brabant, het dossier van de Regie der Gebouwen Antwerpen, het dossier van de Regie der Gebouwen Brussel I en het dossier van de Regie der Gebouwen Brussel II.

 

In Brussel werden inzake corruptie bij de Regie twee gerechtelijke onderzoeken geopend. Het recentste onderzoek is nog lopende terwijl het oudste dossier voor eindvordering werd meegedeeld. De eindvorderingen worden thans opgesteld en viseren 46 verdachte personen en 22 verdachte rechtspersonen.

 

De timing voor vaststelling van de rechtbank kan op dit ogenblik nog niet worden vastgesteld, aangezien een aantal belangrijke en lijvige dossiers nog moet worden vastgesteld, en omdat in drie samenhangende dossiers van witwasserij de onderzoeken zijn afgerond maar de eindvorderingen nog moeten worden opgesteld. Ten slotte moet rekening worden gehouden met de omvang van deze dossiers. Een datum is dus nog niet bekend.

 

Het draait dus om de vraag of er een systeem van actieve corruptie is opgezet. Daarom worden die ambtenaren geviseerd.

 

In Leuven loopt sinds de jaren 2007-2008 een gerechtelijk onderzoek. Vijf ambtenaren en 32 aannemers werden in verdenking gesteld. Als er zich geen nieuwe wendingen voordoen, zal het gerechtelijk onderzoek tegen het einde van het kalenderjaar worden afgesloten. Een vraag naar een mogelijke vaststelling voor de rechtbank is voorbarig.

 

In het rechtsgebied Gent lopen drie onderzoeken. In het arrondissement Brugge loopt een gerechtelijk onderzoek tegen twee ambtenaren van het agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust dat onder de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken ressorteert. Er loopt ook nog een opsporingsonderzoek tegen vier ambtenaren van dezelfde dienst. Beide onderzoeken werden in 2009 geopend.

 

In het arrondissement Gent loopt een gerechtelijk onderzoek tegen twee ambtenaren van de regionale directie van de Regie der Gebouwen. Dat onderzoek werd opgestart in 2009.

 

Er werd geopteerd om afzonderlijke gerechtelijke onderzoeken of opsporingsonderzoeken te voeren in de territoriaal bevoegde arrondissementen.

 

In het parket Antwerpen loopt ook nog een gerechtelijk onderzoek waaraan een eerder opgestart opsporingsonderzoek werd toegevoegd.

 

Gezien de huidige stand van zaken kan ik u verder geen informatie geven over deze lopende gerechtelijke dossiers. Daarom geef ik u het overzicht van de diverse dossiers die op diverse plaatsen lopende zijn.

 

19.09  Renaat Landuyt (sp.a): Hoeveel zijn er nu juist?

 

19.10 Minister Stefaan De Clerck: U hebt ze niet opgeteld?

 

19.11  Renaat Landuyt (sp.a): Neen. Hebt u een getal?

 

19.12 Minister Stefaan De Clerck: Neen. Er is een dossier Vlaams-Brabant, er is een dossier Antwerpen en er zijn twee dossiers Brussel. Er zijn dus vier clusters.

 

19.13  Renaat Landuyt (sp.a): Geen overheidsdienst

 

19.14 Minister Stefaan De Clerck: Er zijn oude dossiers en er zijn nieuwe dossiers.

 

19.15  Renaat Landuyt (sp.a): Vindt u dat niet erg?

 

19.16 Minister Stefaan De Clerck: Ik hoop dat het recht mag zegevieren. Ik kan alleen hopen. Ik ken de inhoud van de dossiers niet.

 

19.17  Renaat Landuyt (sp.a): Dat is toch wel erg.

 

19.18 Minister Stefaan De Clerck: Natuurlijk is dat erg. De directeur-generaal van destijds is intussen met pensioen. Dat is al drie jaar geleden. Het is dus al een tijdje lopende. Ik denk dat het dat dossier is dat binnenkort zal worden afgesloten.

 

19.19  Renaat Landuyt (sp.a): Wie is daar nu baas?

 

19.20 Minister Stefaan De Clerck: Nu is de heer Laurent Vrijdaghs baas. Groot interview vandaag in De Tijd.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de Mme Colette Burgeon au ministre de la Justice sur "la réforme des arrondissements judiciaires" (n° 15598)

20 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Justitie over "de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en de rechtbanken" (nr. 15598)

 

20.01  Colette Burgeon (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, c'est avec beaucoup d'étonnement que les Louviérois ont découvert dans la presse votre projet de réorganisation des arrondissements judiciaires et le sort qui leur est réservé. Voilà pourquoi, Mme Zrihen, au Sénat et moi-même, à la Chambre, avons souhaité vous questionner. Je sais qu'elle vous a interrogé voici quinze jours mais peut-être qu'entre-temps, il y a eu une évolution puisque les groupes de travail se sont organisés.

 

A priori, il apparaît que le transfert de La Louvière de l'arrondissement de Mons vers celui de Charleroi procède plus d'une logique mathématique que du résultat d'une analyse sociologique ou criminologique. Les acteurs de terrain déplorent le manque de concertation et d'information avec le ministère de la Justice alors que dans un même temps, en réponse à une question de Mme Marghem, en commission de la Justice de la Chambre, le 1er octobre dernier, vous vous disiez ouvert à toute démarche en ce sens avec les services locaux de la ville de Tournai.

 

Pour les citoyens louviérois, c'est ainsi faire peu de cas de l'histoire sociale et économique du bassin de la Haine et de ses habitants! Monsieur le ministre, l'avenir de la ville de La Louvière s'inscrit résolument en synergie avec la région de Mons-Borinage avec laquelle nous partageons un même projet de développement social, économique, sportif et culturel.

 

De même, nous ne pouvons accepter que soit ainsi remise en cause la collaboration entre les policiers de la zone de police de La Louvière et l'autorité judiciaire de Mons. C'est oublier un peu vite que derrière des chiffres et des statistiques, il y a des hommes et des femmes de terrain qui accomplissent un travail de proximité, lequel s'inscrit dans des priorités définies dans des plans zonaux de sécurité en collaboration avec le parquet de Mons. La réforme qui nous est proposée éloignera définitivement les citoyens de La Louvière, cinquième ville de Wallonie par la démographie, de cette justice de proximité pour les mener dans une structure de mégapole totalement impersonnelle.

 

Dès lors, voici mes questions.

 

Pourquoi, au niveau du découpage des futurs arrondissements judiciaires, ne vous inspirez-vous pas des travaux menés dans le cadre de la réforme des services incendie où le découpage des zones de secours se calque sur celui des zones de police, répondant ainsi à une logique certaine?

 

Pouvez-vous amender votre projet en tenant compte de la proximité socioéconomique et culturelle existant entre La Louvière et Mons qui s'inscrit, notamment, dans le projet de bassin de vie de la Haine?

 

20.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chère collègue, j'ai déjà pu répondre à la même question. Il est utile de rappeler que la note d'orientation constitue une base de départ pour un débat sur le fond que le gouvernement a entamé le 19 octobre, en présence de 9 partis de la majorité et de l'opposition. C'est là que se tiendra la discussion.

 

La réduction du nombre d'arrondissements judiciaires proposée s'effectuerait fondamentalement sur base d'un élargissement d'échelle par le jumelage d'arrondissements, éventuellement complété par des modifications de limites très restreintes. Pour ce faire, il est effectivement tenu compte de critères tels que le chiffre de la population, mais aussi le nombre de membres du personnel, en l'occurrence un critère ayant trait au tribunal en tant qu'entité de gestion.

 

Cette réduction du nombre d'arrondissements doit encore être affinée en fonction d'autres critères, tels que les caractéristiques socioéconomiques et démographiques du ressort et sa population. C'est ce qui explique la proposition d'ajouter La Louvière à l'arrondissement de Charleroi.

 

Je vois toutefois que vous apportez d'autres éléments qui seront pris en compte lors de la discussion. Dans ma proposition, il est d'ailleurs précisé qu'il conviendra de veiller au maximum à la cohésion avec d'autres divisions policières et administratives.

 

Le gouvernement souhaite, dans un premier temps, atteindre un accord politique sur les lignes de force de cette future réforme, qui dépasse la problématique de la détermination pure et simple de la taille des arrondissements.

 

Je comprends très bien que ce projet suscite des commentaires sur La Louvière comme sur d'autres régions. Le moment voulu, au sein de ce groupe composé de tous les partis de la majorité et quatre partis de l'opposition, nous serons amenés à prendre une décision définitive. Vos remarques seront prises en compte. Rien n'est encore décidé.

 

20.03  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, vous me dites avoir déjà eu une réunion le 19 octobre.

 

20.04  Stefaan De Clerck, ministre: Une réunion est organisée chaque lundi après-midi. Nous ne sommes pas encore arrivés à la discussion sur le compartimentage, le partage ou la fixation de l'échelle géographique des arrondissements.

 

Vos représentants dans le groupe sont M. Giet, M. Mahoux et Mme Maïté De Rue.

 

20.05  Colette Burgeon (PS): Cela dit, au conseil communal de La Louvière, nous avons rédigé et voté une motion que je me permettrai de vous remettre; bien sûr, elle vous sera également envoyée. Nous y tenons particulièrement.

 

20.06  Stefaan De Clerck, ministre: Et vous soutiendrez tout le reste du projet excepté cet élément?

 

20.07  Colette Burgeon (PS): Je fais confiance à M. Giet, à Mme De Rue et à M. Mahoux. Je vous remettrai ceci. Si un transfert est décidé de La Louvière vers Charleroi, je ne suis pas certaine que les hommes qui travaillent actuellement à Mons sur les dossiers de La Louvière seront nécessairement mutés du côté de Charleroi. C'est un des exemples.

 

J'aimerais en tout cas que l'on se montre très attentif à cet élément. Merci pour toutes vos réponses. J'espère que vous aussi y serez attentif.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

21 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "la procédure de citation directe" (n° 15613)

21 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de procedure van rechtstreekse dagvaarding" (nr. 15613)

 

21.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question a déjà été abordée à différentes reprises. Je ne vais donc pas vous obliger à répéter les propos que vous avez déjà tenus dans cette commission.

 

Ma question concerne donc la procédure de citation directe et, en particulier, la problématique de l'utilisation différenciée de cette procédure selon les arrondissements judiciaires.

 

Pour rappel, la procédure de citation directe prévue par l'article 216quater du Code d'instruction criminelle permet de convoquer une personne qui est arrêtée en application de la loi sur la détention préventive devant les juridictions dans un délai assez rapide (convocation sous procès-verbal). Il s'agit généralement d'affaires dont l'élucidation n'est pas très compliquée.

 

Cette procédure pourrait permettre de traduire devant des tribunaux des personnes appréhendées pour des crimes correctionnalisés par les magistrats des parquets, pour des délits ou des contraventions.

 

Les derniers chiffres qui ont été publiés dans le ressort de Bruxelles montrent qu'en 2008, cette procédure n'a été utilisée que dans 107 cas. Ce qui est assez interpellant, c'est que les 107 dossiers – si je suis bien informé – ont été traités à Louvain. Aucun n'a été traité à Bruxelles ou à Nivelles.

 

Très concrètement, à Bruxelles, la procédure pour citation directe ne semble plus être utilisée depuis 2005. Les derniers cas remontent à 2003 et 2004.

 

Je sais que vous avez, à l'occasion de différentes questions, évoqué à nouveau cette problématique et fait part de votre intention de voir avec le parquet la manière de mieux utiliser les outils existants et notamment la citation directe.

 

Monsieur le ministre, les chiffres dont je dispose sont-ils corrects? Je rappelle que mes chiffres démontrent que la citation directe n'est pour ainsi dire pas utilisée à Bruxelles alors qu'elle l'est à Louvain puisque, comme je l'ai dit, les 107 affaires dénombrées en 2008 l'ont été dans le ressort strict de Louvain.

 

21.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, j'ai un problème. J'ai une réponse de 8 pages dont 4 pages de chiffres! Je vous propose de répondre par écrit, ce qui serait plus pratique ou de communiquer ces documents mais cela n'a pas de sens que je lise tout.

 

21.03  Xavier Baeselen (MR): D'avance, je vous remercie pour les chiffres mais pouvez-vous peut-être simplement confirmer que pour Bruxelles la procédure de citation directe prévue par l'article 216quater n'est plus utilisée dans les faits?

 

21.04  Stefaan De Clerck, ministre: Je le confirme.

 

21.05  Xavier Baeselen (MR): Ce n'est pas normal.

 

21.06  Stefaan De Clerck, ministre: À Louvain, (…), à Nivelles, 0, à Bruxelles, 0. À Charleroi, on applique cet article, à Mons aussi, à Tournai presque pas. Je vais vous donner tous les chiffres.

 

Il y a tout de même parfois une automatisation et il existe des chiffres précis sur cette question. Je peux vraiment vous communiquer une explication complète. Le cas échéant, on peut revenir sur cette question mais mieux vaut lire d'abord ma réponse car on y explique juridiquement les faits.

 

21.07  Xavier Baeselen (MR): Je vais prendre connaissance de la réponse et si j'en tire une analyse politique, je reviendrai avec une question.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "la transformation de casernes en prisons" (n° 15614)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la proposition de transformer des casernes militaires fermées en prisons" (n° 15651)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la proposition de transformer des casernes en prisons" (n° 15659)

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "la transformation de casernes en prisons" (n° 15661)

- M. Robert Van de Velde au ministre de la Justice sur "la proposition de transformer des casernes militaires fermées en prisons" (n° 15685)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la transformation de casernes en prisons" (n° 15730)

- M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la transformation de casernes en prisons" (n° 15780)

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "la transformation de casernes militaires en prisons" (n° 15827)

22 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de omvorming van kazernes tot gevangenissen" (nr. 15614)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het voorstel om gesloten legerkazernes om te vormen tot gevangenissen" (nr. 15651)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het voorstel tot omvorming van legerkazernes in gevangenissen" (nr. 15659)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "het ombouwen van kazernes tot gevangenissen" (nr. 15661)

- de heer Robert Van de Velde aan de minister van Justitie over "het voorstel om gesloten legerkazernes om te vormen tot gevangenissen" (nr. 15685)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het verbouwen van legerkazernes tot gevangenissen" (nr. 15730)

- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "het omvormen van legerkazernes tot gevangenissen" (nr. 15780)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "legerkazernes als gevangenissen" (nr. 15827)

 

22.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, outre le fait bien sûr que la réforme de la Défense a fait couler beaucoup d'encre pour l'instant, les casernes ne sont pas encore vides que tout le monde les veut. À la fois, une demande ou des contacts, semble-t-il, existent entre les départements de la Justice et de la Défense, ou peut-être une proposition de la Défense à la Justice qui n'est pas nécessairement preneuse, vous allez peut-être nous le confirmer. M. Courard, ce matin, annonce dans Le Soir qu'il a besoin des casernes, ou d'une partie des casernes désaffectées, pour résoudre le problème de Fedasil pour l'accueil des demandeurs d'asile et la condamnation de l'État fédéral dans des procédures en référé par rapport à l'asile.

 

Mes questions sont les suivantes. Est-ce qu'il y a, à l'heure actuelle, une proposition officielle qui vous a été faite par le ministre de la Défense par rapport à la mise à disposition de casernes pour les transformer en lieux pénitentiaires? Est-ce que c'est une proposition qui vous intéresse, oui ou non? Un modus operandi est-il mis en place? Est-ce qu'il y a un groupe de travail spécifique sur cette problématique que vous avez lancée inter-cabinets entre la Défense et la Justice? Le gouvernement s'est-il déjà officiellement saisi de cette question? S'agit-il seulement pour l'instant de contacts informels entre ministres?

 

22.02  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de vorige weken kondigde minister van Defensie De Crem zijn hervorming van het Belgisch leger aan. Intussen is hij door de regering onder curatele gesteld. Toch blijft er sprake van dat de komende jaren 23 legerkazernes worden gesloten.

 

Is dit weer een ballonnetje dat wordt opgelaten door collega De Crem of door uzelf?

 

Over hoeveel capaciteit gaat het?

 

En terloops, hoe zit het met het masterplan?

 

22.03 Minister Stefaan De Clerck: In een interview vandaag in De Tijd spreekt de heer Laurent Vrijdaghs over de grote prioriteiten van de Regie der Gebouwen. De gevangenissen worden als eerste prioriteit aangestipt.

 

22.04  Renaat Landuyt (sp.a): (…)

 

22.05 Minister Stefaan De Clerck: Voor het belang van het land, inderdaad.

 

Welnu, naar aanleiding van de aankondiging van de hervormingsplannen van collega Pieter De Crem zijn er inderdaad enkele opvolgende contacten geweest. Ik heb op dat vlak geen initiatief genomen, maar door de aankondiging is uiteraard een soort automatische verbinding gemaakt tussen leegstaande of leegkomende kazernes, enerzijds, en het gebruik van die kazernes door Justitie, anderzijds. Het is evident dat, indien bepaalde sites interessant zijn voor Justitie, wij die willen bestuderen. Wij willen immers nog een definitieve keuze maken voor een aantal gevangenissen.

 

Bovendien heb ik op 15 oktober een bezoek gebracht aan de Waalse regering. Ik ben ontvangen door de voltallige Waalse regering. Onder meer dat essentieel punt kwam ter sprake. De Waalse minister bevoegd voor Milieu, Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit en Transport, de heer Philippe Henry, was daar ook aanwezig. Met hem werd afgesproken dat de gesprekken worden voortgezet om te kijken welke Waalse sites, kazernes of militaire domeinen, in aanmerking zouden kunnen komen voor gevangenissen. De heer Henry heeft specifiek de vraag gesteld of die legersites zouden kunnen worden opgenomen.

 

Voor Wallonië zijn er immers akkoorden met drie lokale autoriteiten: Leuze-en-Hainaut, Sambreville en Marche-en-Famenne.

 

Deze drie sites zijn alle drie om te zetten van landbouwgrond naar openbaar nut en de vraag rijst of een of meerdere van deze drie sites te vervangen is door een militair domein. Dit is een vraag die gesteld is door de heer Philippe Henry.

 

Op 17 oktober was er een eerste overleg met Defensie, waar ook vertegenwoordigers van minister Henry en de Waalse administratie aanwezig waren. Vanuit mijn kabinet worden de gesprekken met Defensie verder gevoerd. Er werd deze week reeds rond de tafel gezeten met de Waalse bevoegde diensten, het kabinet Henry, Justitie en ook de Regie der Gebouwen.

 

De verschillende locaties die mogelijk vrij zijn en/of vrij kunnen komen, worden nu bekeken. Het is wel zo dat waarschijnlijk – en ik zeg waarschijnlijk omdat het studiewerk nog loopt – een kazerne op zich eigenlijk niet geschikt is als een gevangenis, met andere woorden, een kazerne is geen gevangenis. Dit is quasi onmogelijk te gebruiken als gevangenis. Dit is namelijk voor een heel ander idee bedacht, gebouwd, en niet uitgewerkt volgens de normen van een gevangenis. Het is ook maar best voor onze militairen dat ze hun ganse leven niet in een gevangenis hebben geleefd.

 

Zo wordt er bijvoorbeeld met heel andere materialen gewerkt. We zien dat er in een gevangenis met heel wat veiligheidsmaatregelen rekening moet worden gehouden. Bovendien is ook de structuur zelf van het gebouw vaak niet geschikt. Een gevangenis moet immers een overzicht garanderen om de veiligheid te verhogen. Een systeem met paviljoenen zoals dat soms bij het leger wordt toegepast, zou de werking en de personeelskosten enorm doen stijgen.

 

Een aparte aangepaste celstructuur kan men ook niet terugvinden in de kazernes. Kortom, de aanpassingswerken zullen zo ingrijpend zijn dat dit waarschijnlijk niet op een efficiënte manier kan worden uitgevoerd.

 

Waar de specifieke interesse wel naar toe gaat, is het terrein zelf, de site als dusdanig. Hier kan er worden bekeken of er gehele of deels onbebouwde terreinen zijn en anderzijds of er interessante terreinen zijn waar de gebouwen van Defensie vlot kunnen worden afgebroken of al kan gebouwd worden terwijl de kazernes nog bewoond blijven.

 

Ik ga hier nog geen uitspraken doen over mogelijke locaties gezien enerzijds de screening nog loopt, en wij dat anderzijds onderzoeken als alternatief voor de gekende pistes die nog steeds worden behouden. Het gaat hier dus niet over extracapaciteit ten opzichte van het masterplan, maar juist om mogelijke sites van het masterplan verder te realiseren. Dat staat dus niet naast het masterplan, maar het kan eventueel mee worden geïntegreerd. De planning blijft dezelfde als degene in het masterplan. Er wordt dus niet sowieso uitgekeken naar lege locaties. Dit zal worden beslist na het onderzoek en de screening. Wanneer er effectief geschikte locaties bij zitten, zullen de nodige gesprekken worden opgestart met de lokale overheden.

 

Het is inderdaad zo dat bij de opstart en de voorbereiding van het masterplan vroeger ook reeds verschillende sites van het leger werden onderzocht. Deze bleken toen om verschillende redenen niet te voldoen aan de criteria van Justitie, onder andere omdat een aantal locaties Natura 2000-gebied geworden zijn of er Vogelrichtlijnen van kracht zijn, of dat ze te klein zijn, of dat ze slecht gelegen zijn, of dat ze niet ontsluitbaar zijn, of dat er geen geschikte ondergrond is, en dies meer.

 

De criteria die wij gebruiken zijn dezelfde als de criteria die wij gebruiken bij onze algemene zoektocht, namelijk de juiste afmetingen, vorm, oppervlakte, geografische leiding, bereikbaarheid, toestand van het terrein, vervuiling, enzovoort. Het onderzoek van deze piste heeft niets te maken met het dossier Tilburg. Dat is ook evident.

 

Eigenlijk is het vooral met Wallonië dat we spreken. Voor Vlaanderen is voorlopig de redenering om in Beveren en Dendermonde-Aalst verder te gaan, maar ook daar is theoretisch nog mogelijkheid om hier of daar een site te onderzoeken als alternatief, mocht dit nodig blijken.

 

22.06  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, je remercie M. le ministre pour sa réponse. Je ne vous sens pas très chaud sur ce dossier, monsieur le ministre. Si je lis entre les lignes de votre réponse: une proposition a été faite par le ministre de la Défense; vous l'avez examinée avant de rencontrer le gouvernement wallon.

 

Pour vous, ce qui reste d'actualité, c'est le masterplan. La seule éventualité pour l'instant se trouve en Wallonie avec, peut-être, des terrains de casernes sur lesquels des prisons pourraient être construites. Cela signifie que nous reviendrions sur certains choix opérés pour la Wallonie, c'est-à-dire Leuze, Sambreville ou Marche.

 

La presse en a donné un écho titrant "Les casernes seront transformées en prisons". Ce n'est certainement pas l'option que vous retenez, puisque vous dites en substance que les casernes ne sont pas adaptées pour être des établissements pénitentiaires. Nous verrons quelles affectations donner à ces établissements…

 

22.07  Stefaan De Clerck, ministre: (…) pas les sites!

 

22.08  Xavier Baeselen (MR): Non, pas les sites! Mais nous verrons quelles affectations pourront être données à ces établissements, dans lesquels on a parfois investi des sommes d'argent conséquentes; je pense notamment à Arlon.

 

22.09  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, ik kom net van het Comité P en was daardoor te laat om mijn vraag te stellen, maar ik heb het antwoord gehoord. Ik ben heel tevreden dat er contacten zijn met de heer Henry, die de federale materie een beetje kent en, denk ik, wel goed zal meewerken.

 

22.10 Minister Stefaan De Clerck: Ik hoop het.

 

22.11  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Het is een zeer constructieve man.

 

U zegt dat de legergebouwen niet echt geschikt zijn voor gevangenissen, maar dat we misschien in het detentiebeleid moeten bekijken of we telkens wel echte gevangenissen nodig hebben. Kunnen we een aantal sites niet gebruiken voor een regime van halve vrijheid of voor mensen die een minder strenge bewaking nodig hebben?

 

22.12 Minister Stefaan De Clerck: Voor landlopers?

 

22.13  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Dat zeg ik niet. Dat is afgeschaft, mijnheer de minister.

 

Er kan misschien ook aan gewerkt worden. Het gaat misschien voor mensen die in een vrijer regime kunnen verblijven. Misschien biedt dat wel opties of is dat ook uitgesloten?

 

22.14 Minister Stefaan De Clerck: Dat is een piste waarmee ik op lange termijn wel rekening houd, omdat zich een aantal nieuwe tendensen voordoen in het penitentiair beleid en we op het terrein vaststellen dat steeds meer mensen hun volledige straf uitzitten. Zij zijn eigenlijk een beetje gemarginaliseerd, maar ze zijn en blijven in de gevangenis, hoewel ze eigenlijk niet meer behoren tot het typische gevangenispubliek. Zij zijn zelfs in de gevangenis gemarginaliseerd. Daarvoor zullen we in de toekomst een oplossing moeten vinden, want die problemen doen zich voor. Zij zitten daar, terwijl ze er op een bepaald ogenblik niet meer thuishoren. Dat is een visie voor de toekomst. Die categorie is vandaag nog niet zo groot, maar als die tendens zich verder zet, zullen we voor hen ad hoc ruimte moeten voorzien. Het is een visie op langere termijn, die wij moeten bediscussiëren. In het kader van de strafuitvoeringsnota moeten we dat als visie voor de toekomst meenemen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Nous arrivons maintenant à la dernière question. Les autres questions seront posées le mardi 10 novembre prochain.

 

23 Question de Mme Valérie Déom à la ministre de l'Intérieur sur "la loi sur la transsexualité et les actes d'état civil portant mention d'un nouveau sexe" (n° 15608)

23 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de wet betreffende de transseksualiteit en de akten van de burgerlijke stand waarin het nieuwe geslacht wordt vermeld" (nr. 15608)

 

23.01  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la loi du 10 mai 2007 relative à la transsexualité autorise "tout Belge ou tout étranger inscrit aux registres de la population qui a la conviction intime, constante et irréversible d'appartenir au sexe opposé à celui qui est indiqué dans l'acte de naissance et dont le corps a été adapté à ce sexe opposé dans toute la mesure de ce qui est possible et justifié du point de vue médical, peut déclarer cette conviction à l'officier de l'état civil".

 

Il appartient alors à l'officier de l'état civil de mentionner le nouveau sexe en marge de l'acte de naissance de l'intéressé. La loi précise par ailleurs que "l'officier de l'état civil qui refuse d'établir un acte portant mention du nouveau sexe porte sans délai sa décision motivée à la connaissance de la partie intéressée. Simultanément, une copie de ce document ainsi que de tous les documents utiles est transmise au procureur du Roi de l'arrondissement judiciaire dans lequel le refus a été exprimé".

 

Toutefois, ce refus est susceptible de recours. À cette fin, la loi stipule que toute personne qui a un intérêt et le procureur du Roi peuvent introduire, par une requête adressée au tribunal de première instance, un recours contre la décision de l'officier de l'état civil. Le recours doit être introduit dans les soixante jours à compter du jour de l'établissement de l'acte portant la mention du nouveau sexe ou du jour de la notification par l'officier de l'état civil du refus d'établir cet acte.

 

Monsieur le ministre, depuis l'entrée en vigueur de la loi relative à la transsexualité voici plus de deux ans, combien de déclarations visant un changement de sexe ont-elles été faites au cours de cette période? Combien d'actes portant mention du nouveau sexe ont-ils été établis? Combien de refus ont-ils été signifiés? Combien de recours contre ces refus ont-ils été intentés? Les refus étaient-ils motivés et comment?

 

23.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame Déom, à la suite d'une déclaration visant un changement de sexe, l'officier de l'état civil compétent doit effectuer un contrôle formel des conditions légales en matière de réassignation sexuelle énumérées à l'article 62bis du Code civil. Si elles sont remplies, il établit, conformément à l'article 62bis, § 4, alinéa 1er du Code civil, un acte portant mention du nouveau sexe.

 

Après établissement de l'acte, l'officier de l'état civil procède à son inscription dans le registre des actes de naissance lorsqu'il constate qu'aucun recours n'a été introduit et, au plus tôt, trente jours après l'expiration du délai de recours. Cette inscription donne alors lieu à mention dans le registre national.

 

Mes services ne disposent pas des données chiffrées relativement au nombre d'actes portant mention du nouveau sexe établis depuis l'entrée en vigueur de la loi relative à la transsexualité.

 

Il s'agit de données tenues à jour dans le registre national, lequel est de la compétence de mon collègue de l'Intérieur.

 

23.03  Valérie Déom (PS): J'ai adressé cette question à la ministre de l'Intérieur qui m'a renvoyée chez vous.

 

23.04  Stefaan De Clerck, ministre: Soit. Si l'une des conditions énumérées à l'article 62bis du Code civil n'est pas remplie ou si l'officier de l'état civil doute de l'authenticité des données, il n'est pas établi d'acte portant mention du nouveau sexe. Conformément à l'article 62bis, l'officier de l'état civil qui refuse d'établir un acte portant mention du nouveau sexe porte sans délai sa décision motivée à la connaissance de la partie intéressée. Simultanément, l'officier de l'état civil transmet une copie de sa décision ainsi que de tous les documents utiles au procureur du Roi de l'arrondissement judiciaire dans lequel le refus a été exprimé.

 

Le refus de l'officier de l'état civil est susceptible de recours. Le recours peut être introduit par toute personne ayant un intérêt ainsi que par le procureur du Roi. Mes services ont saisi le président du Collège des procureurs généraux de la question du nombre de refus signifiés depuis l'entrée en vigueur de la loi relative à la transsexualité et du nombre de recours intentés contre lesdits refus.

 

Ces informations ne m'ont pas encore été communiquées mais je ne manquerai pas de vous les transmettre dès qu'elles seront en ma possession.

 

23.05  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

Effectivement, au départ, la question avait été adressée à la ministre Turtelboom.

 

En fait, je souhaitais disposer d'informations chiffrées car un colloque organisé par l’Institut pour l'égalité des femmes et des hommes et consacré à l'évaluation de la loi aura lieu le 20 novembre prochain.

 

En ce qui concerne les recours et les refus, j'attendrai donc que vous me transmettiez les données. Quant aux actes établis par les officiers de l'état civil, je m'adresserai à la ministre Turtelboom.

 

23.06  Stefaan De Clerck, ministre: Étant donné qu'une banque de données centrale existe, je pense qu’il est possible d’obtenir les informations relativement vite.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.35 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.35 heures.