Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
Commission des Relations extérieures |
van dinsdag 27 oktober 2009 Namiddag ______ |
du mardi 27 octobre 2009 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 15.05 uur en voorgezeten door mevrouw Marleen Temmerman en door de heer Geert Versnick.
La séance est ouverte à 15.05 heures et présidée par Mme Marleen Temmerman et par M. Geert Versnick.
Voorzitter Geert Versnick: Collega’s, er waren heel wat vragen over de situatie in Congo in al haar diverse aspecten. We hebben voorgesteld om al deze vragen te bundelen en tot een soort minidebat over Congo te komen. Ik stel voor dat de minister eerst een inleidende uiteenzetting houdt en dat u in uw repliek uw aandachtspunten of vragen aanhaalt. Ik ga ervan uit dat de minister de aandachtspunten die u in uw vragen hebt gemeld deels zal meenemen in zijn uiteenzetting zodat we daarna het debat kunnen voeren.
Om geen nutteloze debatten te voeren hebben we onze collega’s van de Senaat erbij gevraagd zodat we dit debat met verenigde commissies kunnen voeren. Ondertussen wordt een schema van de uiteenzetting van de minister aan alle leden uitgedeeld.
01 Uiteenzetting door de minister van Buitenlandse Zaken en gedachtewisseling over de politiek betreffende de Democratische Republiek Congo en samengevoegde vragen van
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de activiteiten van Belgische bedrijven in de Congolese mijnbouwsector" (nr. 14652)
- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de diplomatieke betrekkingen tussen België en de Democratische Republiek Congo" (nr. 14700)
- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de relaties met de Democratische Republiek Congo" (nr. 14761)
- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de relaties tussen D.R. Congo en ons land" (nr. 14779)
- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de verantwoordelijkheid voor het Afrikabeleid in de regering" (nr. 15103)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de evolutie in Oost-Congo" (nr. 15438)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het seksueel geweld in Congo en de toepassing van het nationaal actieplan tot uitvoering van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad" (nr. 15662)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de normalisatie van de betrekkingen met Congo" (nr. 15735)
- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de nog steeds voortdurende verkrachtingen, plunderingen en moorden die door het Congolese leger gepleegd worden in Oost-Congo en de maatregelen die de regering hieromtrent voorzien heeft" (nr. 15752)
- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de soldaten van het Congolese leger die zich mogelijk hebben schuldig gemaakt aan wreedheden" (nr. 15768)
- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het aanhoudend seksueel geweld in DR Congo" (nr. 15819)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het standpunt van de regering over de mensenrechtenschendingen in Congo" (nr. 15906)
- mevrouw Marie Arena aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het seksueel geweld in de Democratische Republiek Congo" (nr. 16007)
01 Exposé par le ministre des Affaires étrangères et échange de vues sur la politique relative à la République démocratique du Congo et questions jointes de
- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "les activités de sociétés belges dans le secteur minier congolais" (n° 14652)
- Mme Nathalie Muylle au ministre des Affaires étrangères sur "les relations diplomatiques entre la Belgique et la République démocratique du Congo" (n° 14700)
- Mme Hilde Vautmans au ministre des Affaires étrangères sur "les relations avec la République démocratique du Congo" (n° 14761)
- M. Bruno Tuybens au ministre des Affaires étrangères sur "les relations entre la République démocratique du Congo et notre pays" (n° 14779)
- M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "les responsables de la politique africaine au sein du gouvernement" (n° 15103)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "l'évolution dans l'Est du Congo" (n° 15438)
- M. Georges Dallemagne au ministre des Affaires étrangères sur "les violences sexuelles au Congo et la mise en oeuvre du plan d'action national de mise en oeuvre de la résolution 1325 du Conseil de sécurité des Nations Unies" (n° 15662)
- M. Georges Dallemagne au ministre des Affaires étrangères sur "la normalisation des relations avec le Congo" (n° 15735)
- M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "les viols, les pillages et les meurtres que l'armée congolaise continue de commettre dans l'Est du Congo et les mesures prévues par le gouvernement en la matière" (n° 15752)
- M. Xavier Baeselen au ministre des Affaires étrangères sur "les soldats de l'armée congolaise potentiellement coupables d'atrocités" (n° 15768)
- M. Bruno Tuybens au ministre des Affaires étrangères sur "la violence sexuelle continuelle en République démocratique du Congo" (n° 15819)
- M. Wouter De Vriendt au ministre des Affaires étrangères sur "la position du gouvernement en ce qui concerne les atteintes aux droits de l'homme au Congo" (n° 15906)
- Mme Marie Arena au ministre des Affaires étrangères sur "les violences sexuelles en République démocratique du Congo" (n° 16007)
01.01 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik meen dat het effectief het beste is om op deze manier te werken zodat er straks nog voldoende ruimte blijft voor debat terwijl ik eerst de feiten en de visie op het Congo-beleid dat we willen voeren, bekendmaak. Wat het eerste luik betreft, zal ik niet te ver in de tijd terugkeren.
Vous savez que les relations entre la Belgique et la RDC ont connu des difficultés à partir du printemps 2008.
We hebben dan gewerkt aan normalisatie. Als men samen met een land een beleid wil voeren en een en ander gedaan wil krijgen in het voordeel van de bevolking, is het essentieel dat men goede diplomatieke betrekkingen of bilaterale relaties heeft. Vandaar dat er vorig jaar inspanningen zijn geleverd, die uiteindelijk hebben geleid tot het vastleggen van een gemeenschappelijke verklaring.
Une déclaration commune a été signée, si ma mémoire est bonne, le 24 janvier 2009. Cette déclaration avait pour but de relancer nos relations bilatérales sur base - et je cite les termes exacts de la déclaration commune - "d’un dialogue permanent, franc, ouvert et constructif".
C’est donc dans cet esprit respectueux de l’égalité souveraine des États et de la réciprocité, que nous avons obtenu des résultats tangibles.
Wat de resultaten betreft van de normalisatie. Zoals u weet is de heer Mova – die trouwens op initiatief van de heer De Croo, denk ik, hier een paar maanden geleden te gast is geweest, misschien niet in deze zaal, maar wel in het Parlement – sinds juli in functie als de nieuwe Congolese ambassadeur. Ik heb de heer Mova zeer snel na zijn aankomst ontmoet en in Kinshasa krijgt ondertussen ook onze nieuwe ambassadeur, de heer Dominique Struye, toegang tot alle ministers en functionarissen. Hij kan reeds maanden zijn werk doen op een normale manier zoals dat geacht wordt te gebeuren vanuit een ambassade in het kader van normale bilaterale betrekkingen.
Midden augustus heeft consul-generaal Loncke dan zijn exequatur gekregen voor het consulaat-generaal in Lubumbashi, waar hij onmiddellijk op post vertrokken is. De officiële heropening van het consulaat-generaal in aanwezigheid van onze ambassadeur en ook van collega Charles Michel heeft plaatsgevonden op maandag 14 september.
Ik weet niet of de heer Van den Eynde hier is. De heer Van den Eynde heeft een vraag gesteld of het niet de heer Michel is die het Congo-beleid voert. Wat dat betreft, kan ik heel duidelijk zijn. Er is een goede bevoegdheidsverdeling. Het is wel zo dat ik met de heer Michel tot nu toe – we zijn toch al 100 dagen ver – een uitstekende samenwerking heb en dat het mij normaal lijkt dat wanneer wij prioriteiten stellen in ons beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en wat Congo betreft dan nog kunnen bogen op een traditie en een speciale band met het land.
Je crois qu’il est normal que le collègue de la Coopération au développement s’intéresse plus particulièrement et prioritairement, dans le cadre de sa politique, à la situation dans ce pays. Je trouve normal que Charles Michel ait été présent à l’ouverture du consulat à Lubumbashi. Ne fût-ce que parce que le consulat est aussi le siège de l’attaché au Développement. Il a assisté à l'installation de ce dernier.
Een van de volgende stadia in de normalisatie van onze betrekkingen zou de opening van een tweede consulaat-generaal in Bukavu zijn, als ik me zo mag uitdrukken. Dat is ter sprake gekomen in het gesprek dat ik met de heer Tambwe in New York heb gehad. De precieze datum van de opening laten wij nog wat afhangen van het tijdstip van de normalisatie van de toestand in het gebied waarvan sprake.
De samenspraak in New York met collega Tambwe was ook een stap in de normalisatie. Precies een jaar nadat oorspronkelijk was gepland dat wij elkaar zouden ontmoeten – ik nu in een andere hoedanigheid dan toen – is die ontmoeting toch kunnen doorgaan.
Over de normalisatie van de gewone bilaterale relaties kan ik u nog zeggen dat er bij de Congolese collega’s een voornemen bestaat om een consulaat-generaal in Antwerpen te heropenen.
Nous allons traiter aussi vite que possible la demande éventuelle d'exequatur du nouveau consul général en question.
Au niveau des relations bilatérales, après les incidents et les problèmes que nous avons connus en 2008, on peut dire aujourd'hui que ces relations sont normalisées. Il me semble essentiel que cela soit le cas puisque, encore une fois, pour avoir une bonne coopération et pour travailler dans l'intérêt de la population du pays en question, il est très important qu'on ait des relations bilatérales normalisées telles qu'elles le sont maintenant.
J'ajoute encore, au niveau de ce premier point de mon exposé introductif, que l'année 2010 sera une année très importante pour le Congo comme pour la Belgique, vu que l'on fêtera le cinquantenaire de l'indépendance du Congo. Nous avons, à ce sujet, des contacts, tant à mon niveau qu'au niveau de l'administration, pour voir de part et d'autre, tant du côté congolais que du côté belge aussi – c'est une partie de notre histoire belge – de quelle façon ce cinquantenaire peut être commémoré avec tout ce qui entre en ligne de compte à ce sujet.
Deuxième élément, la situation à l'Est du Congo. Beaucoup de questions déposées traitent essentiellement de l'évolution de cette situation dans l'Est et à raison. Les messages au sujet de la situation humanitaire difficile dans cette partie du pays ne laissent personne indifférent.
Wat dat betreft, laat het van bij de aanvang voor iedereen duidelijk zijn, ook na het maatschappelijk debat van de afgelopen weken, dat het de enige doelstelling van eenieder is die zich mengt in het debat, in welke positie hij ook verkeert – het Parlement, ministers, ngo’s, politieke verantwoordelijken in dit land en elders – om zo spoedig mogelijk en zo degelijk mogelijk tegemoet te komen aan de verzuchtingen, de wensen en de terechte en gerechtvaardigde vraag van de lokale bevolking om een menswaardig leven te kunnen leiden. Ik denk dat we daarover niet van mening kunnen verschillen.
Er wordt wel een debat gevoerd over de wijze waarop wij die doelstelling bereiken, namelijk de toestand van de mensen ter plekke te verbeteren. Het is ook goed dat daarover een debat wordt gevoerd, omdat dat toelaat de politiek nog bij te stellen en te verbeteren.
Persoonlijk ben ik mij bijzonder goed bewust van de humanitaire gevolgen van zowel de soms afschuwelijke handelingen van bijvoorbeeld de leden van de FDLR als van de militaire acties vanwege het Congolese leger, die in principe tegen die rebellen gericht zijn.
D'ailleurs, au début des opérations dont nous parlons aujourd'hui, notre pays avait déjà exprimé sa préoccupation quant aux suites humanitaires des opérations, tant à l'égard de la MONUC que des autorités congolaises. La Belgique avait plaidé pour une prise en compte de l'impact potentiellement négatif de ces opérations sur la population civile et pour que tout soit mis en place afin de minimaliser cet impact. J'en veux pour preuve que, déjà dans un communiqué de presse du 4 février dernier, le gouvernement belge avait déclaré "qu'une approche exclusivement militaire dans l'Est du Congo n'était ni souhaitable ni réaliste".
Om een beleid te voeren, om ervoor te zorgen dat het lot van de mensen verbetert, is het organiseren van de fysieke veiligheid van de mensen natuurlijk een voorafgaande voorwaarde. Het is een voorafgaande voorwaarde voor welk beleid dan ook, evenals voor de duurzaamheid ervan.
Wat is het resultaat van de militaire operaties voor de ontwikkelingen op het terrein?
Cette analyse n'est pas univoque.
Du point de vue diplomatique, il faut souligner l'aspect positif du rapprochement entre le Rwanda et la RDC. En effet, depuis fin 2008, on a assisté à des événements assez spectaculaires. Je vous rappelle la rencontre qui eu lieu au mois d'août entre M. Kagame et M. Kabila. Je crois que ce rapprochement est une donnée très importante qui offre de nouvelles perspectives de paix dans la région. Donc, au niveau diplomatique, il est indéniable que l'on assiste à une amélioration de la situation.
Au niveau militaire, la situation s'est également améliorée si on la compare avec celle que l'on a connue, il y a un an.
L'opération militaire conjointe rwando-congolaise Umoja Wetu II contre les FDLR au Nord-Kivu a mené à l'arrestation – je vous le rappelle – du général Nkunda par les autorités rwandaises. Elle a mené aussi à l'intégration, qui n'est pas encore terminée, des troupes CNDP dans les forces armées de la RDC et à un retour croissant des FDLR vers le Rwanda.
L'opération militaire FARDC Kimya II en cours au Nord et au Sud-Kivu a aussi permis de prendre un certain nombre de points tenus auparavant par les FDLR et de progresser substantiellement sur le terrain. Naturellement, ce dernier aspect est crucial car une partie des actuelles avancées militaires s'explique par le simple fait que jamais, jusqu'à présent, les forces armées de la RDC n'avaient soutenu une action aussi prolongée, surprenant ainsi un ennemi qui n'a pas le temps de se réorganiser et qui cherche à nouveau à négocier avec les autorités congolaises.
Tot zover de positieve ontwikkelingen. Er zijn natuurlijk ook een aantal negatieve ontwikkelingen. Er is de negatieve vaststelling dat de toestand in de streek nog altijd heel instabiel is. Zelfs al zijn er op vandaag geen grote concentraties meer van FDLR-rebellen, dan nog is het heel duidelijk dat die rebellen een belangrijke capaciteit behouden.
Les rebelles conservent une capacité de nuisance très importante. Les forces armées de la RDC doivent prouver quant à elles qu'elles sont en état de poursuivre les actions et de conserver les territoires repris, comme je l'ai souligné précédemment.
En outre, il y a les effets secondaires. L'effet secondaire principal de l'opération réside dans les graves conséquences humanitaires dans lesquelles toutes les parties belligérantes portent une responsabilité. En effet, depuis le début des opérations, on assiste à des représailles à grande échelle des FDLR à l'encontre des populations civiles. Il apparaît aussi de plus en plus clairement que les FDLR étant privées de leurs revenus provenant du secteur minier, malgré la poursuite du commerce du charbon de bois, cela les rend plus dépendantes du pillage pour assurer la survie au jour le jour.
Daarnaast is het ook heel duidelijk dat het gedrag, de wijze van handelen van de Congoleze troepen ook een punt van bijzondere zorg is sinds de gemeenschappelijke acties.
Il y a les nombreux viols, les nombreux pillages, les meurtres perpétrés en partie par l'armée gouvernementale en raison du non-paiement de la solde et de l'intégration très sommaire des ex-troupes CNDP de Nkunda, qui ont aussi entraîné de grands flux de déplacés internes. Je reviendrai ultérieurement sur la problématique des déplacés ainsi que sur celle des violences sexuelles.
Les méfaits commis par les forces armées de la RDC diminueraient du fait des actions plus sévères menées par le chef d'état-major Etumba et de la politique de tolérance zéro du président Kabila. C'est du moins ce qu'on dit partant de la situation sur le terrain.
Dienaangaande denk ik dat het relatief gunstige nieuws is dat een aantal soldaten effectief ook veroordeeld is. Jammer genoeg echter zijn het aantal vaststellingen en de sancties die hiermee verbonden zijn, tot op vandaag te beperkt. Bovendien blijkt dat de hogere officieren, die vaak deel uitmaken van die bataljons, helemaal niet in verlegenheid worden gebracht voor daden die in principe onder hun gezag, leiding en toezicht zouden zijn gesteld.
En ce qui concerne ce constat, nous avons convenu avec les partenaires de la communauté internationale de continuer notre incessant plaidoyer auprès des autorités congolaises en général et du président Kabila en particulier, pour que continue et s'intensifie la politique de tolérance zéro. C'est un point essentiel de crédibilité dans les mois et les semaines à venir pour le régime de la RDC.
Les signes tangibles de la politique de lutte contre l'impunité sont, à notre avis, encore trop peu nombreux et la situation y afférente doit s'améliorer. En outre, le paiement erratique des soldes reste un point d'achoppement que la communauté internationale n'omet pas de souligner auprès des autorités congolaises.
Naturellement, conseiller est une chose, agir en est une autre! C'est dans cet esprit que, depuis la dernière semaine de septembre, une action dénommée Caribou a été entamée au Kivu. Elle est menée par la mission européenne de sécurité EUSEC. Il s'agit du recensement des ex-rebelles, qui viennent d'être intégrés dans les forces armées de la RDC, recensement qui doit rendre à nouveau possible le paiement de la solde.
Collega’s, de EUSEC moet op dat vlak op de medewerking van de hiërarchie van het Congolese leger kunnen rekenen. Het betreft een operatie die normaal in de loop van november 2009, dus komende maand, haar volledige beslag zou moeten kunnen krijgen, wat normaal en theoretisch gezien zou moeten toelaten een substantiële verbetering te kennen van de wijze waarop de soldaten van het Congolese leger worden vergoed en dus de soldij van de soldaten wordt uitbetaald.
Plus au nord du pays, dans le Haut-Uélé, les troupes congolaises et ougandaises continuent leurs opérations militaires conjointes contre la Lord's Resistance Army (LRA), le groupe rebelle ougandais de Joseph Kony. A l'instar de ce qui se passe au Kivu, les succès militaires engrangés, comme la mise hors de combat de plusieurs chefs de la LRA ou la dispersion de groupes rebelles, s'accompagnent de tristes résultats humanitaires.
Outre cela, il est clair que les opérations militaires contre les FDLR (Forces démocratiques de libération du Rwanda) et contre la LRA ont conduit à un important accroissement du nombre de déplacés, dont le nombre total est énorme, même si les chiffres avancés sont parfois contestés et même s'il apparaît que les retours volontaires de déplacés, en particulier au Nord du Kivu, ont commencé.
In elk geval, wat die problematiek aangaat, volgen wij de ontwikkelingen op het terrein zeer nauw op in overleg met de partners van de internationale gemeenschap – de Verenigde Naties, de MONUC, de Europese Unie, de speciale gezant van de Europese Unie, Roeland Van de Geer – maar uiteraard ook met de bilaterale partners, waaronder Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland de bijzonderste zijn. België onderhoudt ook uitstekende contacten met de nieuwe VS-administratie in dat verband.
Het volgende lijkt mij belangrijk in het debat dat wij voeren. Uit die contacten, uit die ruggespraak met alle internationale partners in de aanpak van de problematiek in Congo, blijkt ontegensprekelijk eensgezindheid omtrent de noodzaak om de druk, ook de militaire druk, op de FDLR, aan te houden. Het hoofd van de missie in de DRC waarschuwt er trouwens voor dat de stopzetting van militaire operaties een verkeerd signaal zou geven en zelfs een mobiliserend effect zou kunnen hebben op het FDLR.
Wel is het ook voor ons heel duidelijk dat die militaire druk deel moet uitmaken van een ruimere en meer globale aanpak die de problemen structureel aanpakt, waarvoor dus bijsturingen nodig zijn, en die ook voorziet in de terugkeer en/of herlokalisatie van de rebellen en hun families. Het is ook heel duidelijk dat er maatregelen moeten worden genomen om de humanitaire gevolgen van de militaire acties, meer dan vandaag het geval is, in te dijken.
Dat behelst in de eerste plaats – iedereen is het daarover eens – een verbetering van het gedrag, van de werkwijze, van de wijze van handelen van het Congolees leger. Samen met de partners zijn wij er dus van overtuigd dat een serieuze hervorming van de gehele veiligheidssector – niet alleen van het Congolees leger, defensie, maar daarnaast ook politie en justitie – onontbeerlijk is.
Voorts zijn wij ervan overtuigd en zullen wij het standpunt verdedigen – het blijkt een mening te zijn die wordt gedeeld door veel internationale partners – dat de MONUC versterking nodig heeft, precies met het oog op een betere bescherming van de burgerbevolking.
Enerzijds is het dienaangaande positief dat wij een versterking kunnen verwelkomen van troepen, welke versterking ongeveer een jaar geleden beslist is en die nu haar beslag zal krijgen. Als onderdeel van de toegekende versterking, is trouwens ook een C130 van het Belgisch leger sinds enkele maanden ter beschikking gesteld van de missie.
Dat is dus, laten wij zeggen, operationeel aan het worden. Daarnaast — dat is natuurlijk een politiek debat dat de komende weken zijn beslag moet krijgen — is het ook heel duidelijk dat dit ons standpunt zal zijn in New York, bij de besprekingen die zullen beginnen omtrent het mandaat van de MONUC en de aanpassingen ervan. Wat dat betreft kan ik u nu al zeggen dat men denkt aan de verduidelijking van het concept van de bescherming van de bevolking, maar tevens aan de versterking van de coördinatie van de internationale inspanningen rond de hervorming van de veiligheidssector, alsook aan een versterking van de zogenaamde DDRRR-operaties van MONUC waarvan u weet dat ze bedoeld zijn om buitenlandse gewapende groepen te ontwapenen en te repatriëren. Wat dat betreft is het van belang dat de MONUC over de nodige mankracht en middelen beschikt voor die inzet. Wat die mankracht betreft moeten wij er ons als internationale gemeenschap ook bewust van zijn dat wij staan voor een operatie zonder voorgaande.
De MONUC is de grootste operatie ooit en het is niet evident om daarvoor manschappen te mobiliseren. Ik kan u zeggen dat een van de zaken die mij zijn bijgebleven, en mij nog lang zullen bijblijven, uit de gesprekken die ik in New York heb gevoerd met de mensen van de veiligheidswerking van de VN, van de vredesmissies, het bord was waarop men de herkomst van de middelen toonde voor de financiering van de operaties en de herkomst van de manschappen voor het uitvoeren van de operaties. In het ene is het Westen sterk en in het andere zijn we minder sterk.
Een tweede element inzake de situatie in Oost-Congo, is het volgende. Het gaat om een antwoord op de vragen van de collega’s in verband met de straffeloosheid en in het bijzonder de verschrikkelijke problematiek van het seksueel geweld in de regio. Collega’s, het beschikbaar cijfermateriaal over het aantal gevallen van seksueel geweld blijft ontoereikend. Het is echter evident dat het aantal te hoog is en dat het verontrustend hoog blijft.
Volgens een rapport van het UNFPA werden er meer dan 14 000 gevallen van seksueel geweld gemeld in 2008. Gedurende de eerste zes maanden van 2009 werden er 6 433 incidenten gemeld. Het aantal verkrachtingen geregistreerd in het eerste semester van 2009 bedraagt alleen al voor Zuid-Kivu meer dan 2 500 en iets meer dan 2 000 voor Noord-Kivu tegenover iets meer dan 1 400 voor Zuid-Kivu en een kleine 2 000 voor Noord-Kivu in dezelfde periode van vorig jaar.
Het blijft moeilijk om evoluties op basis van deze cijfers te evalueren, aangezien specialisten ons zeggen dat er rekening moet worden gehouden met het aangiftegedrag. Dat aangiftegedrag hangt heel sterk af van de veiligheidssituatie. De paradox is dat hoe beter de veiligheidssituatie is, hoe meer mensen de mogelijkheid zullen zien om een geval van verkrachting of een andere geweldpleging aan te geven. Wanneer de veiligheidssituatie slecht is, komen de slachtoffers niet naar een medisch centrum, of ze komen in elk geval minder snel aangifte doen.
Belangrijk in verband met die verschrikkelijke cijfers is dat volgens de Verenigde Naties 90 procent van de misdrijven worden gepleegd door gewapende groepen en regulieren troepen. Ik wil wel onderlijnen, en dat is een triest feit, dat ook in de rest van Congo seksueel geweld een acuut probleem blijft. Het is dus blijkbaar niet alleen gebonden aan de ongeregeldheden in Oost-Congo. Dat lijkt mij een tendens tot wat ik bijna sociale en maatschappelijke aanvaarding zou durven noemen, wat toch echt wel zorgwekkend is. In Oost-Congo is het natuurlijk zo dat verkrachting ook uitdrukkelijk wordt gebruikt als oorlogswapen.
Het is daarom evident dat de toestand van de mensenrechten en de problematiek van het seksueel geweld één van de absolute prioritaire aandachtspunten moet blijven en blijft in van ons beleid ten aanzien van de RDC. Ons land blijft deze thema’s bij elke gelegenheid bij de Congolese autoriteiten aankaarten, samen met andere partners van de internationale gemeenschap. Ik heb hier reeds in deze vergadering gezegd dat bij de evaluatie van de ministeriële week in New York het goed is dat deze prioritaire aandacht ook wordt gedeeld, meer nog dan vroeger wellicht, door de nieuwe administratie in Washington.
Mesdames, messieurs, je tiens à insister à nouveau sur le fait que la Belgique et ses partenaires internationaux entendent intégrer la lutte contre les violences sexuelles dans une approche globale.
Vous savez peut-être qu'à la demande du Conseil de sécurité, la MONUC a élaboré une stratégie globale de lutte contre les violences sexuelles. L'élaboration de cette stratégie se trouve dans une phase de finalisation. Elle a été soumise entre-temps pour discussion aux autorités congolaises et sera mise en œuvre le plus rapidement possible à travers des projets concrets. Il est clair que la politique belge doit s'inscrire dans ce cadre.
Dans ce contexte, il s'agit d'insister auprès des autorités congolaises pour qu'elles donnent réellement corps à leur politique de tolérance zéro et à leur lutte contre l'impunité. Mais ce n'est naturellement qu'un aspect de la nécessaire réforme du secteur de sécurité dont j'ai déjà parlé. Cette réforme plus connue sous son acronyme anglais SSR ne doit pas être imposée de l'extérieur mais la communauté internationale se doit d'apporter le soutien qu'elle peut aux autorités congolaises pour la réaliser.
Cette aide extérieure venant de la communauté internationale devra être coordonnée par la MONUC. Elle visera plus particulièrement dans l'urgence à poursuivre les programmes de formation. La Belgique a mené un programme de formation et d'encadrement à Kindu dans le cadre de notre partenariat militaire bilatéral. Je tiens à insister sur le fait que de tels programmes de formation comprennent un volet de sensibilisation aux droits de l'homme. L'Europe a également parfaitement intégré cet aspect puisque les mandats des missions EUSEC et EUPOL prévoient explicitement un effort transversal sur les aspects, je cite "de lutte contre les violences sexuelles et les aspects gender".
L'aide internationale porte aussi sur la prise en compte des besoins élémentaires des militaires et de leurs familles. D'ailleurs, la Belgique poursuit un tel programme à Kindu où la Défense assure la formation des militaires, la Coopération au développement assurant la construction de logements pour les familles et les Affaires étrangères réhabilitant les baraquements des soldats. Cet appui à la politique de casernement est également suivi par d'autres partenaires tels que le Royaume-Uni, les Pays Bas et les États-Unis. L'aide porte aussi sur le paiement des soldes et sur ce qu'on appelle communément la chaîne des paiements, comme je vous en ai parlé au sujet de l'opération Caribou.
Notre collègue, M. Dallemagne, a posé une question au sujet de la mise en œuvre du Plan d'action national de mise en œuvre de la résolution 1325 du Conseil de sécurité des Nations unies.
Dans le cadre de l'exécution du Plan d'action national 1325 "Femmes, paix et sécurité", une matrice a été élaborée pour clarifier les responsabilités des uns et des autres au niveau belge dans l'exécution des différentes actions et des lignes de conduite. Périodiquement, il sera procédé à une évaluation du suivi du plan en question.
En ce qui concerne les actions de la Belgique contre la violence dans les conflits et l'impunité, permettez-moi de vous signaler les démarches de la diplomatie belge auprès des différentes représentations des membres du Conseil de sécurité, entre autres auprès des États-Unis, du Royaume-Uni et de la France, afin de pousser à la création d'un nouveau mandat de représentant spécial pour la violence sexuelle dans les conflits armés.
Dit maakt integraal deel uit van de resolutie 1888 van de VN Veiligheidsraad die op 30 september 2009 werd aangenomen.
Als gevolg van de aanvaarding van deze resolutie zullen werkgroepen aan de slag gaan om concrete aanbevelingen uit te werken in de landen die met seksueel geweld worden geconfronteerd. De DRC is het eerste land waar een dergelijke groep zal worden samengesteld.
Mon administration étudie pour le moment d'ailleurs la possibilité de financer cette nouvelle fonction de représentant spécial, mais aussi la possibilité pour la Belgique de pouvoir détacher des experts dans le groupe d'experts qui travaillera avec le groupe de travail.
Ik voeg er nog aan toe, wat ik ook al op de debriefing van de ministeriële week in New York heb gezegd, dat de Belgische Permanente Vertegenwoordiging op initiatief van ambassadeur Grauls een werkoverleg heeft georganiseerd in de ministeriële week met als thema “Bescherming van vrouwen en kinderen in conflicten”. De directeurs van UNIFEM, Unicef en CARE International waren daar aanwezig en ook de speciale vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal voor kinderen in het gewapend conflict. We hadden een zeer indringend gesprek. Naar aanleiding van dat gesprek heb ik mondeling en schriftelijk collega Clinton van de Verenigde Staten een aantal voorstellen bezorgd. Ik denk dat ik u een kopie van deze brief heb bezorgd.
En ce qui concerne la question de M. Dallemagne au sujet du projet FNUAP (Fonds des Nations unies pour la population), je peux vous donner la réponse suivante. Afin de prévenir et de lutter contre les violences sexuelles en RDC, la Belgique a effectivement financé, à concurrence de 7 820 000 euros, un projet conjoint de prévention et de réponse aux violences sexuelles faites aux femmes, aux jeunes et aux enfants en République démocratique du Congo. Initialement conçu pour une période de 4 ans allant de 2005 à 2008, par la suite prolongée jusqu'à la fin de cette année, ce projet est mis en œuvre dans les provinces de l'Equateur, la province orientale et le Maniema. Un deuxième projet conjoint de prévention et de réponse aux violences sexuelles faites aux femmes, aux jeunes et aux enfants en République démocratique du Congo a été financé par l'Agence canadienne de Développement international et couvre quant à lui, les provinces du Nord-Kivu et du Sud-Kivu.
Naast die projecten is er een aantal andere inspanningen gericht op de verbetering van het rechtssysteem. Dat kan een gunstig effect sorteren op de aanpak van de problematiek waarvan sprake. Daarbij gaat het om projecten van Advocaten zonder Grenzen, Réseau Citoyen en Penal Reform International. Voorts is er het REJUSCO-project, dat in samenwerking met de Europese Commissie het rechtssysteem in het oosten van de DRC ondersteunt.
Het derde onderdeel in verband met Oost-Congo is de SSR, de Security Sector Reform. Duurzame vrede en veiligheid komen tot stand door de versterking van de fysieke veiligheid van mensen, en dat middels een globale hervorming van de veiligheidssector. Ons land heeft die kwestie altijd hoog op de agenda geplaatst, zowel bij de partners als bij de Congolese autoriteiten. België steunt de inspanningen van de Congolese autoriteiten op dat vlak actief. Naast onze inspanningen op internationaal vlak, zijnde VN en Monuc, en op Europees vlak, zijnde EUSEC, EUPOL en REJUSCO, moeten ook onze bilaterale inspanningen ter zake worden vermeld. Wij zijn ervan overtuigd dat er blijvend werk moet worden gemaakt van de opleiding en de vorming van Congolese militairen. Daarom verwelkomen wij de inspanningen van landen zoals Frankrijk, Zuid-Afrika, China en Angola.
De legerhervorming maakt deel uit van de SSR. Onder de internationale partners maakt stilaan de idee opgang dat de toekomstige afbouw van MONUC aan de mate van opbouw van het Congolese leger moet worden gekoppeld. De financiële middelen die nu aan de instandhouding van MONUC in de streek worden besteed, kunnen desgevallend naar de opbouw van het Congolese leger gaan.
Een derde aandachtspunt in de vragen van de collega’s gaat over de mensenrechten en de persvrijheid. Mijnheer Tuybens, ik deel u graag mee dat België sinds 19 juni 2009, voor een periode van een jaar, het voorzitterschap waarneemt van de Mensenrechtenraad. Het nemen van specifieke initiatieven maakt uiteraard geen deel uit van dat mandaat. Men doet dat als lid van de raad, niet als voorzitter in het bijzonder. Dat is veeleer een bemiddelende functie en doelt op de bevordering van de besluitvorming, die moet leiden tot resoluties van de betrokken Raad.
In de hoedanigheid van gewoon lid zal ons land uiteraard, samen met de Europese partners, erover waken dat de aandacht behouden blijft voor de situatie in de DRC. Daarbij moet worden genoteerd dat in de maand december de Democratische Republiek Congo aan de beurt zal zijn voor het ondergaan van het zogenaamd universeel periodiek examen. Het is duidelijk dat het universeel periodiek examen voor Congo in december een gelegenheid bij uitstek zal zijn om de situatie van de mensenrechten in Congo te evalueren en ter zake aanbevelingen te doen aan de Congolese autoriteiten.
Le Conseil peut décider d’avoir des séances ou des sessions spéciales supplémentaires lorsque la situation des droits de l’homme est particulièrement préoccupante. Ce genre de session s’est déroulée fin de l’année passée, à la fin du mois de novembre et au début du mois de décembre 2008.
Monsieur Dallemagne, en ce qui concerne la situation des droits de l’homme telle qu’elle a été abordée dans votre question, je peux vous dire que nous partageons les inquiétudes de nombreux observateurs quant à la situation des droits de l’homme et surtout de ses défenseurs au Congo, tels Golden Misabiko, Firmin Yangambi ou Robert Ilunga pour n’en citer que quelques-uns dernièrement inquiétés, arrêtés voire même condamnés par la justice congolaise.
À l’instar des autres ambassades européennes à Kinshasa, nos diplomates sur place suivent ces dossiers de près et évoquent régulièrement la question des droits de l’homme dans leurs contacts avec les responsables du gouvernement congolais.
Par ailleurs, en ce qui concerne la liberté de la presse, je peux vous dire que suite aux événements récents, la semaine dernière, les chefs de poste européens à Kinshasa se sont longuement entretenus avec le ministre de l’Information Lambert Mendé. Les réponses à leurs questions laissent entrevoir un développement encourageant du dossier mais elles restent souvent incomplètes. Il est dans nos intentions de continuer à aborder ces dossiers avec nos interlocuteurs congolais. Tout d’abord dans un contexte européen dans le cadre du dialogue politique via l’article 8 de l’accord Cotonou.
Dan kom ik bij de vragen met betrekking tot de politieke en economische analyse.
À ce sujet, certains développements récents peuvent laisser croire que nous évoluons vers une plus grande structuration du pouvoir. Certains parlent même d'une certaine concentration du pouvoir de la présidence, d'une prise en main des événements. C'est possible et cela tend à plaider pour un soutien maximum de la communauté internationale au déroulement des prochaines élections. Il y va de la crédibilité de la communauté internationale qui, depuis le début, s'est résolument engagée dans le soutien à la démocratisation de la RDC. Quand je parle d'élections, je parle tant des élections locales prévues pour 2010 que des élections législatives et présidentielles prévues pour 2011. Bien entendu, il faudra que cela fasse partie d'un engagement renouvelé des autorités congolaises, engagement qui devra lui-même se traduire par un réel effort financier.
Wat dat betreft, collega’s, meen ik dat het belangrijk is in ieder ruim debat over de situatie in Congo en over de verantwoordelijkheid van de enen en de anderen toch een beeld te hebben van het beheer van de staatsbegroting en het economisch beleid.
Ik meen dat het evident is dat er bijzondere hervormingen nodig zijn in Congo, structurele hervormingen. Er zullen ook verbeteringen nodig zijn om ervoor te zorgen dat Congo al zijn verplichtingen – onder meer zijn financiële verplichtingen – kan nakomen.
Wat dat betreft – ik heb het al gezegd, maar ik weet niet meer of het hier was – mogen wij niet vergeten dat de staatsbegroting van Congo vergeleken bij normen die in het Westen worden gehanteerd natuurlijk haar beperkingen heeft. Congo heeft een staatsbegroting die een fractie is van wat wij bijvoorbeeld aan onderwijs uitgeven, of wat wij uitgeven aan mobiliteit in ons land. Met een begroting van die omvang moet men een land besturen dat vele tientallen keren groter is dan ons land en dat meer dan 60 miljoen inwoners telt. Het is belangrijk dat wij dat in het achterhoofd houden wanneer wij een evaluatie maken van de toestand van het beheer van de economie van Congo.
Ik meen trouwens dat het goed nieuws zou zijn, collega’s, mochten de wijzigingsclausules van de ondertussen minstens beroemd geworden Chinese contracten door China uiteindelijk ook worden ondertekend. Het zou het IMF toelaten de besprekingen over de zogenaamde poverty reduction and growth facility voor Congo effectief van start te laten gaan.
Als alles goed vooruitgaat de komende weken is het niet uitgesloten dat de Congolese leiding tegen volgende zomer beschikt over een aanzienlijke schuldverlichting. Dat zou de actiemogelijkheden van de Congolese regering belangrijk versterken.
Gezien het vaak gebrekkige beheer van de staatsfinanciën in de Democratische Republiek Congo is het uiteraard van belang dat deze hele ontwikkeling van zeer nabij wordt gevolgd, zowel door de financiële instellingen als door de partners van Congo.
J'en viens au dernier élément de mon introduction qui concerne notamment la question de M. Van der Maelen.
De vraag van de heer Van
der Maelen heeft betrekking op een thema dat iedereen interesseert die te maken
heeft met het Congo-dossier. Het gaat over de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen,
particulièrement des ressources minières.
Vous n'ignorez pas qu'à un moment donné, on a créé la task force MIRECA, un groupe d'experts belges chargés d'aider à la définition de notre politique en la matière, plus particulièrement en ce qui concerne la filière minière artisanale contrairement à la filière minière de plus grande envergure, exploitation plus classique.
À ce sujet, j'ai non seulement décidé de poursuivre le financement de cette task force, mais aussi de l'augmenter considérablement, afin que la Belgique puisse rapidement intervenir dans les différents domaines concernés. Je citerai par exemple comme domaines potentiels d'intervention le soutien au mapping des sites miniers en RDC ou encore le soutien aux initiatives régionales concernant la certification des matières premières.
Il importe également de souligner qu'en février 2008, un groupe de travail international a été lancé, la task force on illegal exploitation of mineral resources in the Great Lakes Region, à laquelle la Belgique participe activement, puisque nous en avons organisé la quatrième réunion cette année le 6 octobre dernier à Bruxelles. L'idée en est de mieux comprendre les mécanismes qui permettent aux groupes armés de profiter des minerais congolais et de chercher des pistes de solution aux problèmes qui ont trait à ce profit.
Le groupe de travail a plus particulièrement approfondi les aspects suivants: le mapping de la certification, la "diligence raisonnable", due diligence ou comment les entreprises acheteuses de minerais peuvent s'assurer que ces derniers n'ont pas profité à l'un ou l'autre groupe armé, et la question de la législation du commerce du minerai.
Je n'entrerai pas ici dans le détail de toutes ces conclusions. Selon la principale d'entre elles, il importe d'entrer rapidement en contact avec les autorités congolaises, parfois très présentes, surtout le ministère des Mines, afin de discuter de la façon d'améliorer les capacités de contrôle, capacités de certification et d'inventaire des mines de l'Est.
Plusieurs pistes intéressantes sont proposées par les Congolais, comme la création de centres de négoce, inspirée d'ailleurs d'une idée de la task force MIRECA, qui devraient rendre plus transparent par exemple le commerce du cuivre artisanal au Katanga. Les projets pilotes des centres de négoce auxquels Kinshasa pense seraient installés dans le Kivu et l'Iturie pour s'occuper essentiellement de cassitérite et d'or.
In het laatste rapport van de groep van experts van de Verenigde Naties, worden verschillende Belgische bedrijven genoemd, omdat zij ertsen hadden verkocht waarvan de opbrengst ten goede zou zijn gekomen van die gewapende groepen. Mijn departement staat in contact met die bedrijven. Het is belangrijk om te vermelden dat verschillende onder hen ondertussen alle activiteiten in Oost-Congo hebben stopgezet.
Het is onze bedoeling om deze bedrijven aan te moedigen om hun verplichtingen na te leven betreffende de verificatie van de oorsprong van de ertsen, ook in moeilijke omstandigheden. Wij zijn blij om vast te stellen dat deze ondernemingen samenwerken aan het nieuwe initiatief van de tinindustrie, het helpt namelijk de bedrijven hun verplichtingen van due diligence na te leven. Het is ook mijn bedoeling om de bedrijven waarvan sprake te laten ondervragen door het nationale OESO Focal Point, de werkgroep van ambtenaren die de zaak opvolgt, om te verifiëren of de betrokken bedrijven effectief de aanbevelingen van de OESO naleven.
Tot daar in vijf luiken het antwoord op de vragen van mijn collega’s. Ik wil nogmaals zeggen dat deze materie iedereen bezighoudt die bezorgd is om de toestand van de bevolking in Oost-Congo. Wij zijn het met de deelnemers aan het maatschappelijk debat niet oneens over de doelstelling: het lot verbeteren van de mensen die soms in verschrikkelijke omstandigheden leven. Het is ook goed dat er in het Parlement een debat wordt gevoerd over de middelen om dat doel te bereiken, uiteraard met de kennis dat de beslissingen in internationaal verband worden genomen. België heeft, gezien zijn verleden, een belangrijke inbreng en impact op het uiteindelijke standpunt en de actie die daaraan is verbonden.
De voorzitter: Dank u, mijnheer de minister. Ik denk dat de collega’s zeer zeker bereid zijn om het debat aan te gaan. Om het in goede banen te leiden stel ik voor dat ik de vraagstellers in volgorde van hun vraag aan het woord laat. Om redenen van hoffelijkheid geef ik ondertussen ook het woord aan een aantal collega’s van de Senaat.
01.02 Philippe Mahoux, sénateur (PS): Cela ne va pas, monsieur le président. Il faut que nous soyons prévenus de la méthodologie. En cas de réunions communes Chambre et Sénat, nous devons nous mettre d'accord sur la méthode, sinon nous ne pourrons pas nous en sortir. Pour le reste, ce qui est important, c'est de pouvoir entendre le ministre des Affaires étrangères.
Le président: C'est ce qui est important. Je ne pense pas qu'il y ait un problème à donner alternativement la parole à la Chambre et au Sénat. On discutera de la méthode mais je propose de procéder de la sorte cet après-midi.
Als wij de hoffelijkheid verder doortrekken, laten wij eerst de collega’s van de Senaat aan het woord.
01.03 Philippe Mahoux, sénateur (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre des Affaires étrangères pour la clarté de son intervention et je remercie tous les collègues d'avoir posé des questions précises, ce qui a permis le cheminement de l'exposé du ministre. Cela dit, je répète qu'il est préférable d'être mis au courant de la méthodologie, ce qui nous permet de poser des questions; c'est peut-être plus pratique.
Pour ma part, j'ai deux ou trois questions.
La première concerne la situation politique à Kinshasa. Un élément important quant à l'évolution de cette situation politique devra se faire à la lumière du rapprochement de la République démocratique du Congo et du Rwanda. En effet, les échos nous parviennent au sujet d'une forme de résistance à un tel rapprochement, pour de bons ou de mauvais motifs, d'ailleurs.
J'aimerais connaître l'appréciation du ministre des Affaires étrangères par rapport à cet élément de politique intérieure pour le Congo, mais qui n'est pas sans influence par rapport à la situation à l'Est, problème qui nous préoccupe le plus.
Ma deuxième question concerne également la situation en République démocratique du Congo. Je ne vous poserai pas la question de savoir où est Nkunda, mais cette question est cependant préoccupante. Selon vous, monsieur le ministre, jusqu'où irons-nous en termes de collaboration par rapport à la situation de Nkunda, donc par rapport à l'impunité dont il continue à jouir pour le moment, même si les mesures prises ont nettement réduit sa faculté de nuire? Où en sommes-nous de manière précise?
Il a été dit que, par rapport aux génocidaires, les avancées actuelles - que l'initiative vienne de Kigali ou non, vienne de Kinshasa ou non -, n'étaient pas très importantes par rapport à Nkunda.
Une dernière question: qu'en est-il de l'autre problème qui concerne la Cour pénale internationale – et cela se rapporte aussi à la situation intérieure au Congo –, qu'en est-il de ce personnage qui apparaît comme quelque peu encombrant?
Le président: Vous ne voulez pas prononcer son nom?
01.04 Philippe Mahoux, sénateur (PS): Si, si, je veux bien le prononcer. Vous savez ce que j'en pense et ce que j'en ai toujours pensé. Il s'agit de M. Bemba: il est attrait pour des raisons qui, en principe, n'ont rien à voir avec la RDC, mais avec la République centrafricaine.
Qu'en est-il de M. Bemba et du caractère encombrant qu'il peut représenter?
01.05 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik wil van mijn micro misbruik maken om een suggestie te doen. Ik herinner mij dat tussen 1995 en 2004 onder de ministers van Buitenlandse Zaken Erik Derycke en Louis Michel en de ministers van Ontwikkelingssamenwerking Reginald Moreels en Eddy Boutmans samen met de Senaat interessante debatten over Congo werden gevoerd. Die werden gevoerd op basis van driemaandelijkse vooruitgangsrapporten.
De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Ontwikkelingssamenwerking maakten ten behoeve van Kamer en Senaat een driemaandelijks rapport op over de situatie. Dat werd ons twee of drie dagen op voorhand toegestuurd en dan werd er over gedebatteerd. Mij lijkt dat nog altijd, met mijn twintig jaar ervaring, de best georganiseerde manier om het debat te organiseren over dit dossier dat altijd bovenkomt in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, met name ons Congo-beleid.
Dit is een suggestie van mezelf. Als ik zo naar mezelf luister, begin ik te spreken als een oude man die goede raad geeft aan jonge collega’s. Dat wil ik vermijden.
Mijnheer de minsister, ik ben heel blij dat wij eindelijk met elkaar eens over Congo kunnen praten. Ik heb met veel aandacht naar uw uiteenzetting geluisterd. Ter voorbereiding heb ik gepeild: Yves Leterme en Congo: wat betekent dat? Ik heb bijzonder goed opgelet bij alles wat u hebt gezegd in de pers. Ik heb een uitspraak genoteerd van u in Het Nieuwsblad van 19 september: “Mensenrechten en goed bestuur zullen centraal staan in mijn buitenlands beleid.” Ik heb ook een uitspraak genoteerd van 20 september, die ik even citeer:
Je cite La Dernière Heure: "Nous avons toujours eu une réelle capacité d'influence en RDC. C'est un des rares pays où on peut prendre le leadership."
Dat hebt u gezegd. Er zijn dus drie woorden cruciaal: mensenrechten, leadership, goed bestuur. Dat zijn de verklaringen die mij hebben gefrappeerd. Nu wil ik dat even aftoetsen aan drie punten.
Ten eerste, de algemene politieke situatie in Congo. Als ik vertrek van die drie uitgangspunten, mensenrechten, leadership en goed bestuur, wat zou dan de houding moeten zijn? Ik ben het met u niet eens als u enige twijfel laat bestaan over de huidige politieke situatie in Kinshasa. Ik meen te mogen zeggen dat alle experts ter zake die enige objectiviteit aan de dag leggen, zullen bevestigen dat sinds de zogezegde hoopvolle periode van de verkiezingen in Congo, de komst van Kabila, een parlement en zo meer, de voorbije drie jaar alle tekenen aantonen dat alle politieke macht hoe langer hoe meer wordt gecentraliseerd in de présidence en de entourage. Parlement en regering staan er op zijn Vlaams gezegd bij voor spek en bonen. De oppositie is uitgeschakeld of ingekocht door de meerderheid. De economie is geen staatsgeleide maar een presidentsgeleide economie waarvan de baten niet naar de staatskas vloeien maar elders terechtkomen. Corruptie tiert welig.
Men kan de rapporten niet meer tellen van mensenrechtenorganisaties die wijzen op problemen inzake mensenrechten. In Kinshasa is er breed verspreide hongersnood. Voor mij is de conclusie dat de situatie in het land in de laatste drie à vier jaar niet is verbeterd, dit ten gevolge van het tegendeel van goed bestuur. In diezelfde periode, ik denk juni-juli, sloot minister van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel een akkoord met de Congolese overheden waardoor wij onze samenwerking opdrijven tot ongeveer 150 miljoen euro per jaar.
Mijnheer de minister, waar en wanneer heeft de Belgische regering de Congolese autoriteiten aangesproken op mensenrechten en goed bestuur. Waar en wanneer hebben wij leadership getoond om duidelijk te maken aan alle Congolezen dat wij – daar ben ik ook voor – voluit willen samenwerken met een regering die goed bestuur in het land wil brengen?
Ik waarschuw u echter dat wij ons met de huidige regering volgens het oordeel van de Congolese bevolking in nesten aan het werken zijn. De Congolese bevolking stelt immers dag na dag vast dat haar levensomstandigheden niet verbeteren – zelfs integendeel – en dat een politieke klasse en kaste opnieuw, zoals in de periode van Mobutu, vooral met zichzelf bezig is en het volk aan zijn lot overlaat.
Steeds meer stellen wij vast dat het Mobutu-systeem terug in het land is. Dat hoeft niet te verwonderen, indien u ziet hoeveel Mobutisten tot de entourage van de president behoren.
Dat was het eerste punt dat ik wou aanraken.
Het tweede punt is de mijnbouw. Het is ook het punt waarover mijn vraag handelt.
Wanneer over Congo en de natuurlijke rijkdommen wordt gesproken, wordt nogal vaak opgemerkt dat Congo een geologisch schandaal is. In Congo is alles te vinden: goud, koper, koltan, kasseriet en wolfraam. Het is echter een even groot schandaal – ik verwijs bijvoorbeeld naar wat Marie-France Cros in La Libre Belgique heeft geschreven – dat moet worden vastgesteld dat een dergelijk geologisch rijk land in de begroting 2008, die inderdaad een fractie is van wat wij aan onderwijs uitgeven, aan opbrengsten uit natuurlijke rijkdommen welgeteld één miljoen dollar heeft ingeschreven.
Opnieuw spreek ik de meeste experts na. Zij stellen dat goed beheer, zeker van de natuurlijke grondstoffen, voor Congo minstens even belangrijk, zoniet belangrijker is dan alle hulp die wij het mogen geven.
Mijnheer de minister, waar is op genoemd vlak onze inzet op goed bestuur? Waar is ons leadership, wanneer het erop aankomt de natuurlijke rijkdommen ten voordele van het Congolese volk aan te wenden?
Omdat de Congolese regering dat weigert, heeft het Congolese volk en de internationale gemeenschap geen zicht op de zestig heronderhandelde mijncontracten. Het is niet geweten wat in bedoelde contracten staat. Het is niet geweten hoeveel naar de mijnmaatschappijen vloeit en hoeveel naar Congo terugvloeit, omdat de Congolese regering ter zake geen duidelijkheid wil verschaffen.
Ten tweede, er is een internationaal initiatief waarover u niet hebt gesproken: Extractive Industries Transparency Initiative. Dit is een initiatief dat van de betrokkenen – de mijnmaatschappijen – vraagt om met betrekking tot de natuurlijke rijkdommen te publiceren wat zij betalen en dat ook de overheid openbaar maakt wat zij ontvangt. Die aanpak lukt in sommige Afrikaanse landen, maar in Congo niet om de simpele reden dat de Congoleze machthebbers het saboteren.
Ten derde, u heeft verwezen naar Global Witness. Deze organisatie wijst België aan als een van de grootste afnemers van de natuurlijke rijkdommen en vooral degene die in Oost-Congo worden gedolven. Ik heb gelezen in La Libre Belgique dat u werkt aan de uitwerking van specifieke en aangepaste maatregelen. Ik zou van u graag vernemen, mijnheer de minister, welke specifieke en aangepaste maatregelen u hebt genomen ten aanzien van die Belgische firma's.
Ik zou uw aandacht, en ook die van de collega's, willen vestigen op een Amerikaanse aanpak. Ik hoop dat de meerderheid bereid is om dat te onderzoeken. In de Verenigde Staten is er Congo Conflict Minerals Act waarbij een deel van de verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de eigen bedrijven en maatschappijen die in die sector actief zijn. Die maatschappijen sluiten hun ogen. De ketting is gekend – de creuseurs, de comptoirs, de négociants en dan de afnemende bedrijven. Onze Belgische bedrijven – ik zal de naam niet noemen want ze zijn al voldoende in de pers vernoemd – zijn de twee grootste afnemers van metalen uit Oost-Congo. Als wij iets willen doen aan het conflict in Oost-Congo moeten wij, mijns inziens, kordaat durven optreden tegen bedrijven die wetens willens ervoor zorgen dat de rebellen die in Oost-Congo mijnmaatschappijen uitbouwen.
Wij moeten iets doen tegen de rebellen die in Oost-Congo de mijnmaatschappijen uitbouwen of, misschien nog slechter, de mijnen waar de FDLR-rebellen verdwenen zijn en die uitgebaat worden door het Congolese leger of fracties ervan, soms zogezegd net geïntegreerde delen van rebellengroepen die de mijnen ten eigen bate uitbaten. Ik kijk met belangstelling uit of de initiatieven die ik ter zake zal nemen, door de meerderheid zullen worden gesteund.
Laatste punt. Oost-Congo. Ik stel eerst al een positieve evolutie vast bij de minister. Ik heb hier de speech die hij heeft uitgesproken bij de voorstelling van het boek “Réforme du Congo: attentes et illusions”. Ik meen dat collega Herman De Croo daar wel iets mee te maken heeft; hij heeft het boek bij. Op dat moment hebt u gesproken over de situatie in Oost-Congo en u noemde ze “behoorlijk positief”. Ik heb met genoegen vastgesteld dat u, naar ik aanneem ingevolge het maatschappelijk debat, al een beetje bent opgeschoven in die richting waarbij u erkent dat er daar serieuze problemen zijn.
De vierentachtig ngo’s, niet van de minste, zoals Pax Christi, Save the children, International Crisis Group, Broederlijk Delen, Oxfam International, komen allemaal tot de conclusie dat het militair offensief aan het mislukken is of mislukt is en, vooral, dat de kostprijs enorm hoog is. De cijfers zijn ook al in de pers verschenen; voor elke ontwapende rebel van het FDLR is er een burger gedood, zeven personen verkracht en negenhonderd mensen ontheemd, uit hun huis gevlucht. In totaal zijn er negenhonderd rebellen ontwapend. Als u ziet wat de kostprijs daarvan is, dan stel ik mij daar vragen bij.
Ik stel vast, mijnheer de minister, en misschien is dat tekenend, dat u samen met al degenen die indertijd hebben beslist tot die militaire operatie en ondanks dat nu cijfers worden voorgelegd waaruit blijkt dat de humanitaire kostprijs enorm hoog is, blijft vasthouden aan die militaire operatie. Ik denk dat men geen groot militair expert moet zijn om te weten dat op een terrein zoals Oost-Congo, waar men werkt met een MONUC waarvan men de zwakheden kent, met een Congolees leger dat, nog diplomatisch uitgedrukt, een bende ongeregeld is, men met die wapens in handen er nooit in zal slagen om de FDLR-rebellen te verslaan.
De FDLR-rebellen kennen immers het terrein als hun broekzak, zij hebbendie zich omgebouwd tot een guerrillaorganisatie en zij trekken zich terug in onherbergzame plaatsen van waaruit zij hit-and-run-operaties uitvoeren. Militair gezien zult u dat conflict nooit kunnen winnen. Dat voorspel ik u. Ik weet dat degenen die beslist hebben tot die operatie, dat nog niet willen toegeven. Bij de driemaandelijkse evaluaties zullen wij u echter telkens opnieuw vragen of u samen met de anderen van oordeel blijft dat die militaire operatie moet doorgaan, ondanks het gebrek aan resultaat en ondanks de zware humanitaire kost.
01.06 Philippe Fontaine, sénateur (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre exposé sur la situation actuelle en RDC. Nous ne pouvons que nous réjouir de constater que les relations diplomatiques entre nos deux pays sont aujourd'hui nettement meilleures. C'est dans l'intérêt de tout le monde.
Je voudrais vous poser deux questions. Tout d'abord en ce qui concerne l'évolution de la démocratie en RDC, vous avez évoqué les élections de 2010 et 2011. Je vous en ai d'ailleurs parlé lors de séances précédentes. Je pense que c'est particulièrement important pour que le processus démocratique aboutisse.
Comment la communauté internationale et la Belgique vont-elles aider la RDC à aboutir à cette élection municipale qui n'a pas encore pu avoir lieu?
Je vous fais part de mon inquiétude en ce qui concerne une prolongation éventuelle du mandat présidentiel.
Je sais qu'il s'agit d'affaires intérieures de la République démocratique du Congo mais à partir du moment où la Constitution est remise en question, tout un ensemble de processus démocratiques risquent de l'être aussi.
Depuis ma précédente question, j'ai pu lire dans la presse que le processus suivait toujours son cours, avec une éventuelle prolongation du mandat présidentiel.
Ensuite, vous avez beaucoup parlé de l'Est. Il est vrai que pour que la démocratie fonctionne au Congo, outre la nécessité d'un rétablissement de l'État de droit partout, il faut que cette zone soit pacifiée. Ce problème existe depuis longtemps et la communauté internationale s'en préoccupe depuis longtemps également.
Notre pays a pris en charge à plusieurs reprises la formation de l'armée congolaise. Or, il faut malheureusement constater que l'armée nationale congolaise n'est pas beaucoup plus sécurisante pour les civils que les bandes armées qui pillent et violent dans ces zones. Souvent, l'armée fait exactement la même chose que ceux qu'elle est chargée de combattre. Dans ces conditions, il est évident que le rétablissement de la confiance de la population envers l'État devient très difficile, surtout quand on voit qu'un certain nombre d'officiers qui ont eux-mêmes participé à des exactions sont intégrés dans l'armée congolaise.
Le fait de former l'armée congolaise a-t-il vraiment un sens à partir du moment où une partie de son encadrement, qui provient des groupes armés, n'est pas particulièrement recommandable, et à partir du moment où cette armée n'est pas payée?
Comment peut-on former des gens au respect de certaines valeurs alors qu'ils ne sont pas payés? Ne pensez-vous pas que le premier problème qui doit être résolu, au-delà des problèmes de formation, est celui du paiement de la solde de l'armée congolaise, qui se comporte d'une manière inadmissible dans les zones dangereuses?
Il faut rétablir une armée qui travaille pour la protection de la population et pas une armée qui vit sur le dos de la population.
01.07 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de minister, het is een jaar geleden dat we in onze commissie een Congodebat hebben gehad. Ik heb hier mijn nota’s bij me, ze dateren van 22 oktober 2008, en wanneer we de feiten vandaag horen, moeten we concluderen dat er op het terrein zeer weinig veranderd is, integendeel zelfs.
Hier is echter wel iets veranderd. Sommigen die een jaar geleden pleitten voor de versterking van de militaire actie of zelfs voor een Europese interventiemacht, houden nu een totaal ander pleidooi, namelijk voor het opschorten van de militaire actie. Ik zal daarover geen oordeel geven. Het toont alleen hoe complex de situatie is.
Vandaag wordt er nog steeds systematisch geplunderd en blijft de humanitaire situatie verschrikkelijk. Dat was trouwens al zo voor de start van de gemeenschappelijke actie Kimya II. De internationale gemeenschap, de donorlanden, de ngo's ter plaatse en de Verenigde Naties blijven machteloos toekijken.
Wat moet er nu gebeuren? Ik heb de voorbije dagen heel veel gehoord en in de kranten gelezen hoe het niet moet. Doch, hoe het dan wel moet, daarover heb ik nog heel weinig gelezen. Mijn fractie wenst dat er een politieke oplossing komt voor het probleem, liefst zonder militaire interventie. Maar, als we stabiliteit tot stand willen brengen, zullen beide factoren noodzakelijk zijn. We moeten ook realistisch zijn. Wat is er de voorbije jaren allemaal niet geweest aan politieke initiatieven op het hoogste diplomatieke niveau? Er waren verschillende conferenties en er zijn verschillende beloften gedaan. We zien echter dat we op het diplomatieke vlak vandaag geen stap verder zijn gekomen. Ik hoor bepaalde mensen zeggen dat we de centen voor ontwikkelingshulp dan maar moeten verminderen en dat we druk moeten uitoefenen. In andere dossiers, om Israël en Palestina niet te noemen, is gebleken wie het eerst de dupe is van zo’n maatregel, namelijk de lokale bevolking.
Ik wil toch even terugkomen op de repliek van de heer Van der Maelen. Ik heb hier het rapport van de International Crisis Group bij me. Die onderstreept dat men inderdaad, om stabiliteit in Oost-Congo tot stand te brengen, een allesomvattende strategie moet hebben om het FDLR te ontwapenen en raadt aan “to suspend the operation Kimya II”, omdat die operatie tekort is geschoten. Ik kan hem deels volgen in die redenering.
Wanneer ik verder kijk, dan stel ik vast dat zij ook heel duidelijk pleiten voor een nieuwe ontwapeningsstrategie die moet worden gevolgd. Zij pleiten ook voor een versterking van het Congolese leger, een betere opleiding en een betere samenwerking tussen de MONUC en het Congolese leger. Ik denk dat de minister hiernaar heeft verwezen toen hij heeft gesproken over het mandaat. Op het terrein moet dit mandaat in de toekomst veel beter worden uitgebouwd dan wat er vandaag is afgesproken. Ik lees in het rapport dat men maar op twee manieren tot stabiliteit kan komen, namelijk door politieke onderhandelingen en militaire druk. Samen met mijn fractie zijn wij ervan overtuigd dat dit de goede manier is om resultaten te boeken.
Welke rol kan België daarin spelen? Na veel collega’s te hebben gehoord, krijg ik de indruk dat België het alleen kan oplossen. De Chinezen hebben vorig jaar 350 miljoen geïnvesteerd alleen in infrastructuurwerken rond de mijnconcessies. Dit is meer dan het dubbele dan wij per jaar aan ontwikkelingssamenwerking geven. Wij hebben daar wel iets te zeggen en wij kunnen het ons ook permitteren om daar iets te zeggen. Men luistert daar naar ons. Ik zou dit echter in een correct perspectief willen plaatsen.
Mijnheer de minister, onze fractie voelt aan dat Europa tekort is geschoten. Ik denk dat het Europees voorzitterschap op dat vlak voor een ommekeer kan zorgen. Wij hebben een jaar geleden het debat gevoerd over de Europese interventiemacht. Wij hebben toen vastgesteld hoe moeilijk het was om steun te krijgen in de EU voor meer middelen. Ik denk dat men terecht kijkt naar Europa. Ik denk ook dat België volgend jaar wel een belangrijke rol kan spelen door dit tijdens het Europees voorzitterschap aan te kaarten.
Als ik mag, heb ik nog een drietal vragen. Mijnheer de minister, ik vind dat er ook in het beleid van België meer aandacht moet gaan naar de primaire sector, de landbouw. Amper 1,7 % van het BNP gaat naar landbouw. Deze zomer stond er in Knack een heel goed artikel hierover. Met die 1,7 % werden zevenhonderd tractoren gekocht om landbouwers te ondersteunen die boeren op nauwelijks een halve hectare. Ik vroeg mij af welke middelen men daar inzet.
Wij zijn ervan overtuigd dat, op een paar uitzonderingen na, de meeste landen weten dat veiligheid en vooruitgang in eerste instantie door een sterke uitbouw van de primaire sector moet gebeuren. Ik vind dat nog te weinig terug in het ontwikkelingsbeleid en in het totale, buitenlandse beleid ten aanzien van Congo. Ik ben dus van mening dat wij daarvoor meer aandacht moeten hebben.
Ten tweede, mijnheer de minister, hoe zit het met de Belgische, militaire samenwerking die eind 2009 afgelopen zal zijn? Wat zijn de plannen voor de Belgische, militaire samenwerking tot eind 2010? De samenwerking loopt immers eind 2009 af. Welke inzet kan ter zake worden verwacht?
Ten derde, wij weten dat in de planning normaal lokale verkiezingen in 2010 waren opgenomen. Wij horen ook dat de organisatie van voornoemde verkiezingen begrijpelijkerwijze in moeilijkheden zou komen en dat de verkiezingen dus niet zouden doorgaan.
Wat is de stand van zaken inzake de planning van de lokale verkiezingen?
Mijnheer de minister, dat waren mijn vragen. Ik wil hier echter ook een oproep doen, zoals ook de heer Van der Maelen heeft gedaan. Ik hoop echt dat het geen jaar meer duurt, vooraleer wij een nieuw debat over Congo kunnen houden.
Mijnheer de voorzitter, wij moeten het debat hier terecht voeren. Dat mag voor mij zelfs twee- of driemaandelijks gebeuren. Het onderwerp verdient immers de nodige aandacht.
Mijnheer de voorzitter, ik hoop dat het onderwerp, gezien ook de ernst ervan, van profilering gevrijwaard blijft.
Mijnheer de minister, wij hebben in het dossier de voorbije jaren te veel profilering gezien. Ik hoop op minder profilering en op meer samenwerking, ook vanwege het Parlement, om iets voor Congo te kunnen doen.
Voorzitter Geert Versnick: De heer Van der Maelen heeft mij gecharmeerd door mij een jonge collega te noemen. Ik ben dus een en al oor voor zijn voorstel, dat overigens een goed voorstel is. Het is een goede werkwijze om voor een dossier dat wordt opgevolgd, tot een vooruitgangsrapportage over te gaan, omdat aldus op bepaalde zaken kan worden voortgebouwd. Wij zullen een en ander tijdens de bespreking van onze toekomstige werkzaamheden behandelen.
01.08 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, nog even kort over het laatste punt. Daarover werd een akkoord gesloten met de commissies van Kamer en Senaat, tot een driemaandelijks voortgangsrapport. Ik heb daarover als toenmalig commissievoorzitter de nodige brieven geschreven aan de drie bevoegde ministers. Het is wel degelijk de bedoeling dat met de drie ministers samen het voortgangsrapport wordt besproken. Dat is natuurlijk de enige manier om het geïntegreerd beleid goed te kunnen controleren vanuit deze gezamenlijke commissie. Op die brieven werd vanuit verschillende hoeken bevestigend gereageerd. Ik wil dus vragen dat dit in de praktijk wordt voortgezet, zoals overeengekomen tijdens de voorgaande commissievergaderingen.
(…): (…)
01.09 Hilde Vautmans (Open Vld): Zij zijn wel een keer hier geweest. Eén keer, heel in het begin.
01.10 Dirk Van der Maelen (sp.a): Er was één klein probleem, met name dat Karel De Gucht en Charles Michel een verschillende mening hadden over Congo. Dat is de reden waarom dat niet gebeurd is.
01.11 Hilde Vautmans (Open Vld): Toch wel, bij het begin van de legislatuur. Het is wel degelijk gebeurd.
01.12 Minister Yves Leterme: Het voortgangsrapport van april of mei ergens, van drie maanden geleden dus, kunt u mij dat eens bezorgen?
01.13 Hilde Vautmans (Open Vld): Dat is niet gebeurd.
01.14 Sabine de Bethune, senator (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik vraag daarover ook het woord.
Ten eerste, een rapportage hebben wij in de Senaat nooit gezien.
Ten tweede, ik hoor de heer Van der Maelen zeggen dat in het verleden de collega’s een paar dagen op voorhand een nota kregen. Sta mij toe te melden dat ik ook die nota nooit gezien heb. Ofwel werd die gereserveerd, onder paars, aan de leden van de meerderheid, ofwel aan de collega’s van de Kamer. In de Senaat hebben wij nooit een prealabele nota gezien.
Laten wij dus het leven en de methodiek verbeteren. Ik ben voorstander van een driemaandelijks overleg, maar de waarheid heeft ook haar rechten wat de aanpak betreft.
Voorzitter Geert Versnick: We zullen de werkwijze bespreken. Collega Van der Maelen had het over de periode 1995-2004. Dat was de referentieperiode.
01.15 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik stel vast dat de minister bereid is om dat te doen, dus ik zou nu al noteren dat wij binnen drie maanden de drie ministers hier zouden zien. Er zijn nu ook verschuivingen gebeurd binnen de regering, dus ik denk dat dit allemaal wel goed moet komen.
Ik kom tot de kern van de zaak. Zoals ik al zei, ook wij zijn er voorstanders van dat de drie terreinen samen worden bekeken. Zowel op het vlak van Ontwikkelingssamenwerking, Defensie als Buitenlandse Zaken zijn wij zeer actief in Congo. Het lijkt mij dus zinvol om de drie violen samen te horen.
Iedereen die vandaag het woord al heeft gevoerd, blijkt zeer begaan te zijn met de situatie op dit ogenblik in Congo. Ook de minister stelt heel duidelijk dat er een negatieve evolutie te merken is.
Ik zal het kort houden, want ik weet dat veel leden het woord willen voeren. Graag wil ik een stukje van mijn spreektijd afstaan aan mijn collega Herman De Croo.
Ik wil enkele zeer punctuele elementen aanhalen.
Ten eerste, wanneer plant u uw eerste bezoek aan Congo, mijnheer de minister? Bestaat de bereidheid om deze commissie te laten deelnemen aan dat bezoek? Goede contacten met onze collega’s in het Parlement ter plekke zouden volgens mij kunnen helpen om ook de controle aldaar goed uit te oefenen. Dat is een eerste, heel concrete vraag.
Mijnheer de voorzitter, het is heel moeilijk om te spreken wanneer ik mezelf bijna niet hoor praten door het rumoer in de zaal. Ik kan mijzelf bijna niet horen spreken.
Voorzitter Geert Versnick: Mevrouw Vautmans heeft het woord, niemand anders.
01.16 Hilde Vautmans (Open Vld): Ik vind dat essentieel.
Ten tweede, ik hoor de minister heel graag spreken over de versterking van het mandaat van de MONUC en de controle op het regeringsleger. De situatie in Oost-Congo is inderdaad, zoals deze week aangeklaagd door een aantal ngo’s, dramatisch, zeker wat betreft de seksuele rechten van de vrouwen. Verkrachting is daar immers een oorlogswapen. Hoe zullen wij te werk gaan voor de versterking van het mandaat van de MONUC? Het is immers niet de eerste keer dat ik dat voorstel hoor en dat kunt u niet alleen bepleiten; dat zult u moeten bespreken met de andere landen en volgens mij vooral met de landen die troepen leveren ter plaatse. Het is essentieel om bij het debat zeker die landen te betrekken.
Ten derde, wat betreft de misdrijven die zowel door de blauwhelmen gebeuren als door het Congolese leger, moeten we ervoor pleiten dat deze zwaar worden bestraft. Een essentiële voorwaarde om die misdrijven te stoppen is natuurlijk het Congolees leger goed betalen. Ook daarvoor moeten we absoluut aandacht hebben in onze bilaterale contacten. Er zijn resoluties daarover goedgekeurd in deze commissie, waarin wij vragen om stappen te ondernemen ter bestrijding van het seksueel geweld en ter bestrijding van verkrachting als oorlogswapen in Congo.
Ik vraag ook uw aandacht voor een heel speciaal moment, volgende jaar, met name vijftig jaar onafhankelijkheid van Congo. Men zal natuurlijk ook naar ons land kijken wat wij gaan doen, hoe wij dat vorm gaan geven. Ik denk dat de internationale gemeenschap ook wel een beetje naar ons zal kijken. Mijnheer de minister, hoe kunnen wij dat momentum aangrijpen om, hopelijk, eindelijk een en ander in beweging te zetten?
Ons laatste debat over Congo dateert niet van een jaar geleden; het vond plaats in februari of maart.
We hebben de laatste keer gedebatteerd in februari of maart 2009. We hebben duidelijk op de illegale exploitatie van grondstoffen gehamerd. Daarin moeten we het voortouw nemen, zoals we dat met de diamanten hebben gedaan. We moeten het internationaal aanpakken. Het Belgisch voorzitterschap in de tweede helft van 2010 kan daarbij misschien een rol spelen. Hoe ziet u dat in de toekomst?
01.17 Herman De Croo (Open Vld): Ik zou uren over Congo kunnen spreken. Ik hou mij er al 45 jaar mee bezig en ik ben er al een dertigtal keer geweest. Ik ken heel veel Congolezen.
Ik geef u een paar feiten voor het verslag en voor de geestesverrijking. Congo is volgend jaar bijna zolang onafhankelijk als het een Belgische kolonie is geweest. Op enkele maanden na is de koloniale periode even groot als de onafhankelijke periode: 50 jaar tegenover 51 jaar.
Sinds ons vertrek uit Congo staken enkele demografische elementen de kop op. Kinshasa telde toen 300 000 inwoners. Het was de Congolezen verboden om naar hun hoofdstad te verhuizen. Vandaag heeft Kinshasa twintig keer meer inwoners: zes of meer miljoen. De Congolese bevolking is vervierdubbeld.
Vroeger was er een mop: Congo is zo groot als Europa en heeft de begroting van Luxemburg. Het is nog minder dan dat. Met de begroting van Congo koop je een onzichtbare Amerikaanse bommenwerper, misschien twee, met ontwikkelingskosten en uitbatingskosten erbij.
Het is ook belangrijk om te weten dat men de enorme mogelijkheden van dat land onvoldoende begeleidt. De Congo-stroom stroomt deels in het zuidelijk en deels in het noordelijk halfrond. Daarom is het de enige stroom ter wereld waarvan het debiet bijna constant is. Men hoeft er geen dammen te leggen, zoals de Aswan Dam, om een energie tot stand te brengen die vernieuwbaar is en bekwaam om gans Afrika te bedienen. Ik heb het dus over de Inga Dammen. Een boom op twaalf in de wereld groeit in Congo. Het land heeft enorme capaciteiten qua mijnen en landbouw maar met 280 talen en nog veel meer groepen en subgroepen is het verscheurd.
Men heeft niet genoeg nagedacht over de inkomensstroom. Als men in de officiële mijnen terugvalt van 500 000 ton naar 15 000 ton, dan heeft men plots geen kapitaal, inkomsten of mogelijkheden meer.
De heer Van der Maelen heeft gelijk. Wij geven 150 miljoen euro aan Congo. Collega’s, dat is 5 % van de steun die wij elk jaar in België aan de NMBS geven. De NMBS kost 2,850 miljard euro. Wij geven 150 miljoen euro aan Congo. Wij moeten de zaken toch enigszins in perspectief plaatsen.
Het probleem is dat men met die landen niet goed weet waar te beginnen. De Chinezen waren daar aanwezig. Met die 250 miljoen euro wil men wegen naar de mijnen en scholen en hospitalen bouwen, maar er is geen follow up of een equipering. Er is in 8 of 9 miljard dollar voorzien en voor 70 of 75 miljard dollar exploitatiemogelijkheden.
Men weet echter niet waar te beginnen in dat land. Moet men beginnen met infrastructuur: ja, met landbouw: zeker, met gezondheid: wellicht, naar opleiding: ook, en staatshervorming.
De minister was aanwezig bij dit boekvoorstel. Ik heb de eer een centrum voor te zitten, Centre de Référence et d’Expertise d’Afrique Centrale. Er was een peer review, met mensen die dat zonder de auteur te kennen hebben onderzocht. Dat is vernietigend voor dat land. Er is geen staat in Congo vandaag. Al wat men helaas ziet, zijn uiterlijke kenmerken. Dat is door de inspanningen van de verkiezing die buitengewoon is geweest. Er is geen administratie in dat land. Er is geen justitie. Er is, met alle respect voor onze collega’s, weinig parlement. Er is geen leger.
Waar begint men dan? Al de ngo’s, de inspanningen van onze regering, van andere regeringen zijn gemotiveerd, maar waar begint men de structuur van dit land aan te pakken, onder meer op het vlak van veiligheid en communicatie?
Men mag ook de ingeslotenheid van dat land niet vergeten. Het is een land waar de grote rijkdommen op ongeveer 2 000 kilometer van de zee liggen en dat ook omringd is door twaalf landen.
Als men de densiteit van de bevolking bekijkt, dan woont bijna iedereen op de breuklijn tussen Congo, Uganda, Rwanda, Burundi en Tanzania. Het midden van dat land is leeg. Dat verklaart ook de problemen met de buurlanden.
Ik denk dat we daar nog geloofwaardig zijn en dat we dat land dichter bij ons moeten nemen, niet onder de vorm van — en ter zake deel ik de mening van onze collega’s — van oud-paternalisme of oud-kolonialisme. Als klein land kunnen we de ambitie hebben om daarover regelmatig van gedachten te wisselen en ons daarover te informeren.
Ten slotte, indien de Chinezen — voor de reserves aan grondstoffen — de Zuid-Afrikanen, de Amerikanen onder Clinton en nu, de Engelsen en de Fransen zich voor dat land interesseren op een wijze die velen zou verbazen, dan vind ik het om praktische en humanitaire redenen onontbeerlijk dat België zich fundamenteel voor dat land blijft interesseren.
Ik zou daarover uren kunnen spreken, maar hiermee kom ik tot mijn besluit.
01.18 Sabine de Bethune, senator (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil mij aansluiten bij collega Muylle en u danken voor uw uitgebreide, genuanceerde uiteenzetting. Het was een goede briefing aan onze gezamenlijke commissie. Ik dank u daarvoor, ook omdat u ons de kans geeft ten gronde op een aantal vragen in te gaan.
Ik zal mij ook beperken tot een paar thema’s, om de verschillende collega’s de kans te geven hun vragen te stellen.
Ik zou eerst willen inpikken op de manier waarop u Congo vanuit het Belgisch buitenlands beleid opnieuw centraal op de internationale agenda wil plaatsen.
Het Belgisch Europees voorzitterschap is daarvoor natuurlijk een unieke kans. Zult u op uw ronde langs de hoofdsteden van de Europese Unie de komende weken het thema van Congo en Centraal-Afrika al aankaarten, minstens op twee terreinen? In de eerste plaats denk ik aan vrede en peacekeeping. Hoe kunnen we anders de vrede stabiliseren in Congo en de buurlanden, zoals Rwanda, Angola en Uganda, dan met een sterk Europees beleid? Ik hoop dat u de Europese partners op één lijn kan krijgen om de vrede te stabiliseren en zo het geweld te ontmijnen.
Ten tweede, ook wat de wederopbouw betreft hebben collega’s de nood in Congo onderstreept. Uw collega voor ontwikkelingssamenwerking is niet aanwezig vandaag, hij was ook niet uitgenodigd denk ik. Ik wil zeggen dat op het vlak van ontwikkelingssamenwerking bijvoorbeeld ik het goed zou vinden indien ons land voor het toekomstige programma eventueel zou focussen op landbouw. Ik denk dat het belangrijk is die primaire sector in de kijker te zetten. Tegelijk mogen we niet minder investeren in bijvoorbeeld de gezondheidszorg of andere sectoren. Congo is een land dat het zich niet kan permitteren om op één flank steun te krijgen terwijl het verzwakt op andere flanken.
Het Europese beleid stuurt aan dat de Europese landen in de partnerlanden maar twee of drie sectoren zouden kiezen. Dat is weliswaar een regel, maar ik denk voor Congo dat dat vanuit ons land niet verantwoord is, tenzij we echt ijzersterke garanties zouden krijgen dat alle domeinen zouden worden afgedekt. Precies daar schuilt mijn bezorgdheid, namelijk dat we voor de toekomst voor de hulp naar Congo, voor zover ik weet, geen garanties hebben op dat vlak. Wanneer wij sterk zouden investeren in landbouw, hebben we geen garanties dat andere landen van de Europese Unie de fakkel op het vlak van gezondheidszorg of andere sectoren zouden overnemen. Wellicht is dat een punt dat u in uw ronde van de hoofdsteden kan meenemen: één lijn naar het vredesbeleid toe, maar ook één lijn naar de wederopbouw, zodat de puzzel perfect klopt. Anders zullen we door oplossingen aan te reiken nieuwe problemen creëren.
Ik ontmoette een dokter van de Wereld Gezondheidsorganisatie die zei: “We zijn zo ontmoedigd over Congo dat we de armen laten zakken. Als we de materniteit van het grote ziekenhuis in Kinshasa bezoeken, liggen daar vier moeders op één bed zonder matras. In een andere plaats waar de aidspatiënten liggen is zelfs geen primaire hulpverlening en kan men de medicatie niet betalen. Het is dus zelfs de moeite niet meer om te investeren in gezondheidszorg in Kinshasa.” Dat zijn feiten die experten ons melden en die we toch niet kunnen laten gebeuren. We moeten zorgen voor een sluitende puzzel.
Ik wil u geen onmogelijke opdracht geven, maar de leiding nemen in die coördinatie is naar mijn mening een mooie opdracht. Ik denk dat u meer dan een jaar nodig zal hebben om dat hoog op de agenda van het Europees voorzitterschap te krijgen.
Een tweede punt dat ik wil benadrukken, is de problematiek van de grondstoffen. Ik dank u voor de voorstellen die u doet en het feit dat u zegt dat enerzijds, een aantal concrete oplossingen wordt geformuleerd door de werkgroep, en dat anderzijds ook de Congolese overheid een aantal maatregelen zou nemen. Sta mij toe ter zake toch een aantal verduidelijkingen te vragen.
Het proces is positief, als ik afga op de informatie die u ons geeft. Maar kunt u ons ook zeggen wanneer het in hoofde van de Congolese overheid transparanter zal worden? Hebt u daar zicht op? Zijn zij van plan met die voorstellen naar buiten te komen en in het Parlement te agenderen? Kunt u ons het proces toelichten? Misschien zult u zeggen dat ook dat hun bevoegdheid is, maar kunt u ons daarover concretere informatie geven?
Ik wil ook terugkomen op onze verantwoordelijkheid. U herinnert zich dat wij ter zake een paar jaar geleden in dit Parlement een onderzoekscommissie hebben gehad. Als resultaat daarvan hebben verschillende collega’s in de legislatuur daarna voorstellen ingediend. Ik heb zelf een wetsvoorstel ingediend dat binnenkort, verneem ik, op de agenda zal staan van de commissie voor de Financiën van de Senaat, maar dat de vorige legislatuur niet ten gronde behandeld kon worden. Het strekte ertoe voorwaarden te stellen zodat de Delcrederediensten in ons land slechts publieke waarborgen geven aan bedrijven die exporteren naar die landen indien de OESO-normen worden gerespecteerd. Ik meen dat dit een oplossing zou zijn voor een deel van dit probleem.
Een tweede voorstel van mij was toen het nationaal contactpunt voor de OESO-normen in ons land te versterken. In de vorige legislatuur kon dat niet. Ik meen dat wij er nu wel werk van zullen kunnen maken dat contactpunt meer middelen en slagkracht te geven om zo de naleving van de richtlijnen beter te kunnen bewaken.
Wat ons betreft, zijn die voorstellen alleszins beschikbaar. Ik meen dat het wenselijk is dat wij ze op korte termijn in het Parlement kunnen behandelen en afdwingbaar maken om zo vanuit eigen land de normen te kunnen versterken.
Ik weet niet of u zich daar nu over kunt uitspreken? Kunt u ook zeggen wat men kan doen om een internationale rebellenbeweging als bijvoorbeeld het FDLR te dwarsbomen? In verslagen waar de collega’s al naar verwezen hebben, wordt gezegd dat de FDLR onder meer via ons land zou functioneren om de inkomsten van de grondstoffen te innen.
Ik weet niet of u voornoemde informatie al dan niet kan bevestigen. Mocht u het evenwel bevestigen, dan moet ook hier een mechanisme worden opgezet om de betrokken actoren te vatten.
Ten slotte, grote multinationals zouden grondstoffen aankopen die van Congo afkomstig zijn, maar die zij indirect, via comptoirs of plaatsen buiten Congo – Oeganda, Rwanda of andere landen –, aankopen. Op voornoemde manier komen de grondstoffen niet uit een conflictgebied, maar uit een land waar de grondstoffen via indirecte of informele kanalen zijn geraakt.
Op voornoemd probleem moet dieper worden ingegaan. Mijnheer de minister, ik weet niet of u in uw aanbevelingen nader op de kwestie ingaat.
Dat zijn de inzichten die wij uit de onderzoekscommissie hebben meegenomen en die misschien nu eindelijk in het Belgische beleid kunnen worden geconcretiseerd.
Ten slotte, u hebt uw bezorgdheid voor de civiele bevolking in Oost-Congo terecht benadrukt. De vraag blijft echter hoe wij, rekening houdende met het herziene mandaat van de MONUC en met het optreden van het Congolese leger, de druk op Congo en het Congolese leger kunnen verhogen, opdat het zich correct zou gedragen. De vraag blijft ook welke investeringen de internationale gemeenschap ter zake kan doen.
Collega’s zijn geschrokken van de betaling van wedden. Welke kanalen of strategieën kunnen volgens u het Congolese leger betrouwbaarder maken?
01.19 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal uiteraard niet de uiteenzetting van de heer Van der Maelen overlappen. Niettemin wou ik één opmerking en twee vragen aan het debat toevoegen.
Mijnheer de minister, mijn opmerking is dat ik moet vaststellen dat de regering in het Congo-beleid het geweer klaarblijkelijk van schouder heeft veranderd. Ik herinner mij de spectaculaire uitspraken van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken tijdens het vorige, parlementaire jaar. Hij maakte een groot punt van het corruptiegehalte in Congo. Ik hoor u vandaag weinig of niets zeggen over de corruptie in Congo.
De term “corruptie” staat vandaag klaarblijkelijk niet langer hoog op de politieke agenda. Dat betekent dat de federale regering het geweer compleet van schouder verandert, tenzij u daarmee niet akkoord zou gaan. In dat geval hebt u echter misschien een mening over de over-exposure die in het verleden aan corruptie is gegeven en compenseert u dat door vandaag veel minder over corruptie te spreken.
Wellicht ligt het antwoord ergens in het midden, maar ik vind dat er vandaag toch wel degelijk over corruptie moet worden gesproken. Dit is in elk geval veel te weinig naar voren gekomen tijdens uw inleiding. België geeft niet alleen 150 miljoen euro aan ontwikkelingssamenwerking, maar ook nog eens een bedrag van ongeveer dezelfde omvang aan Congo. Ik merk op dat er vandaag in ons land weinig of geen strategie bestaat betreffende corruptie en corporate governance.
Mogen wij van u, als nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, een even krachtdadig beleid verwachten ten aanzien van de Congolese autoriteiten op het vlak van corruptie? Dat was mijn eerste bedenking. Het is toch opvallend dat u daar weinig of niet over hebt gesproken.
Ik heb twee vragen voor u. U verwijst naar collega Dallemagne als het gaat over het actieplan ter implementering van de VN-resolutie 1325. Ik heb u daarover trouwens ook een vraag gesteld. U hebt vijf of zes volzinnen uitgesproken, maar volgens mij eigenlijk weinig of geen antwoord gegeven. Ik zou willen weten wat de timing is van de uitvoering van het actieplan. Ik zou willen weten of het actieplan deeluitmaakt van het algemene veiligheidsbeleid dat wij voeren. Of staat dit er los van? Ik vraag mij ook af of u inzake het actieplan al expliciete contacten hebt gehad met de Congolese autoriteiten. Tot op heden hebt u hier nog niet naar verwezen. Ik denk dat het belangrijk is om meer dan alleen maar lippendienst te bewijzen. Ik denk dat lippendienst welkom is, maar er is uiteraard meer nodig. Ik blijf tot nu toe een beetje op mijn honger zitten.
Derde vraag. Ik zal heel kort zijn, voorzitter. In september heeft de VN een aantal rapporten uitgevaardigd rond de ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitaire recht in de DRC.
Een van de rapporten gaat over de mensenrechtenschendingen die door de regeringstroepen worden uitgeoefend. Daarin stond zeer uitdrukkelijk wat ik nu citeer: “De mensenrechtenschendingen van de FARDC zijn zo significant dat het falen van het politiek en operationeel niveau om de situatie in de hand te houden, op zich een ernstige schending is van de mensenrechten.” Dat op zich is al een schending van de mensenrechten. Het is duidelijk dat de regering onmiddellijk en onverbiddelijk moet reageren. Zo staat het in het VN-rapport.
U heb – terecht – verwezen naar de oefening die in december in de Mensenrechtenraad zal plaatsvinden, het periodic review. Ik zou u willen vragen of het niet mogelijk zou zijn of wij de suggesties en de aanbevelingen die ons land in de Mensenrechtenraad zal formuleren, het voorwerp zouden kunnen uitmaken van een parlementair debat zoals wij dat vandaag voeren. Met andere woorden, ik vraag of het eerste voortgangsrapport waarnaar verwezen is, begin december al kan plaatsvinden, zodanig dat wij met het Parlement een volledig overzicht zouden kunnen maken van de mensenrechtenschendingen die plaatsvinden in Congo en zodat wij de aanbevelingen van ons land in die periodic review kunnen bespreken. Ik denk dat het de discussie daarover sterk zou kunnen voeden in positieve zin, in constructieve zin. Finaal zal één entiteit daaruit voordeel ondervinden: niemand meer en niemand minder dan de Congolese bevolking, de mensen voor wie wij aan buitenlands beleid doen.
01.20 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik heb twee vragen, die ik zo kort mogelijk zou willen stellen. Als u het ermee eens bent, voeg ik mijn beide vragen samen.
Mijnheer de minister, mijn eerste vraag hebt u al gedeeltelijk beantwoord. Die vraag sloeg op wie het Afrikabeleid voert in de regering. Mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, ik baseer die vraag op twee zaken. Wat de heer Van der Maelen daarnet zei, klopt: er waren in de vorige regering twee totaal verschillende visies over Congo. De ene was die van de minister van Buitenlandse Zaken, de andere die van de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Wij hadden hier allemaal sterk de indruk dat het Centraal Afrika-beleid werd gevoerd door de minister van Ontwikkelingssamenwerking, vermits Buitenlandse Zaken zelfs niet meer binnen mocht in Congo, op een zeker ogenblik.
Ten gevolge van die conflicten met Buitenlandse Zaken, werden er enkele consulaten gesloten.
Het consulaat in Lubumbashi werd deze zomer opnieuw geopend. Wie was aanwezig? Niet de minister van Buitenlandse Zaken, maar de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Voorzitter:
Dirk Van der Maelen.
Président: Dirk Van der Maelen.
Daarom vond ik het passend, billijk en rechtvaardig om u te vragen of de situatie nog steeds is zoals wij ze hebben gekend, of neemt u opnieuw de teugels in handen van het beleid inzake Centraal-Afrika, dat trouwens een van de belangrijkste onderdelen van de Belgische buitenlandse politiek is? Dat is de eerste vraag die ik wou stellen.
Een andere vraag heeft betrekking op de rampzalige situatie in Oost-Congo. Ik ga daar niet te veel woorden aan vuil maken. Het werd hier al veel beschreven. Mijnheer de minister, ik hoor soms mensen spreken over de Belgische knowhow in Congo. Ik moet zeggen dat ik die tevergeefs zoek. Wat de heer De Croo zei is juist. Congo is nu een halve eeuw onafhankelijk. Dat is dezelfde periode dat Congo Belgisch is geweest. Zoals u weet, hebben wij dit gebied helaas geërfd van Leopold II en die is gestorven in 1909.
Vanaf 1 januari 1959 vonden de eerste rellen plaats in het toenmalige Leopoldstad, die tot de onafhankelijkheid hebben geleid. Sindsdien hebben wij daar niet veel goeds meer kunnen uitspoken. Af en toe moesten wij eens troepen sturen voor de ontzetting van landgenoten die dan een paar maanden later teruggingen.
Op een zeker moment was de hoop dat het beter zou gaan als Mobutu weg zou zijn. Mobutu ging, Kabila kwam. Hij had van alles beloofd tijdens zijn lange marche door het oerwoud, maar van die verbeteringen hebben wij niet te veel gezien. Kabila ging, Kabila junior kwam. Wij hebben niet al te veel gezien van verbeteringen.
Toen kwam er een nieuwe hoop: verkiezingen. Alles werd op de verkiezingen gezet. Ik heb hier zo vaak horen verkondigen dat er beterschap zou komen na de verkiezingen. De verkiezingen vonden plaats, maar ik heb geen verbeteringen kunnen vaststellen. Ik hoor u al spreken van nieuwe verkiezingen. Ik vraag mij af waarom wij dat nog zouden organiseren.
Dan zou het leger alles oplossen. Wij gingen dat leger vormen en de kaders organiseren. Wij brachten hier een aantal officieren voor bijscholing en binnen de 14 dagen waren er al 17 verdwenen. Zij voelden zich beter thuis in de bossen in de Ardennen dan in dat grote regenwoud, waarover de heer De Croo daarstraks sprak.
Men heeft ze nog altijd niet teruggevonden. Ik heb meermaals gevraagd of ze nog niet werden teruggevonden, maar ze zitten nog altijd in de bossen van de Ardennen. Dat is het minst erge: voor zo ver ik weet, hebben we daar geen last van.
Wat hebben we aan het leger dat we daar hebben gevormd en waarvoor we speciaal soldaten hebben gestuurd, officieren en onderofficieren, de fameuze mix van rebellenleger en het traditionele nationale leger? Laten we eerlijk zijn, dat leger verkracht, moordt en plundert even erg als de rebellen. Ik hoorde daarnet een boodschap van voorzichtige hoop en van beterschap. Neem mij niet kwalijk, maar ik heb de indruk dat dit niet gaat. Bijgevolg kunnen we met dat min of meer neokolonialistisch beleid waarover de heer De Croo het had, heel weinig doen. Wij hebben niet de mogelijkheid om in Congo iets uit te spoken.
Ik pleit voor noodhulp. De menselijke solidariteit blijft overeind. Wij kunnen niet anders dan de mensen daar helpen. Maar laat ons niet meer dromen: leger, democratie enzovoort. België is niet meer in staat om dat daar tot stand te brengen. Tenzij natuurlijk de heer De Croo, en dat is misschien een laatste oplossing die mogelijk is, gaat herkoloniseren. Maar ik denk dat zelfs hij daar niet van droomt.
01.21 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre des Affaires étrangères d'être venu exposer son point de vue sur la situation au Congo, sur les actions de la Belgique et sur l'état des relations diplomatiques entre nos deux pays.
Avant de vous faire part de quelques commentaires et de vous poser quelques questions, je voudrais dire que si je ne devais retenir qu'un seul indicateur, un seul chiffre pour traduire la situation qui prévaut aujourd'hui au Congo, je prendrais celui qui vient d'être établi par le Welthunger-Index, qui vient de sortir et qui est passé relativement inaperçu, mais qui est pourtant extrêmement bien fait. En fait, il ne fait que collecter les meilleures enquêtes et les meilleures sources en matière de situation de la faim.
Ce rapport établit que la situation alimentaire au Congo est la pire au monde en termes d'absolu et c'est celle aussi qui s'est le plus dégradée depuis 1990.
Quand on voit ces chiffres, quand on sait ce que cela représente sur le plan de la détresse humaine, de la mortalité, sur le plan de la situation sociale et sanitaire, on se rend compte à quel point la situation est désastreuse, à quel point la responsabilité du gouvernement et des autorités congolaises est engagée et à quel point nous devons être modestes sur notre capacité à peser véritablement sur la situation au Congo, à la fois sur le plan politique et sur le plan de notre coopération.
Quand nous considérons ce bilan, nous ne pouvons rester insensibles et nous devons nous questionner sur la manière dont nous organisons notre partenariat, notre diplomatie et notre coopération. Il n'y a pas que nous, mais nous avons une responsabilité qui, au fil des ans, devient de plus en plus ténue. Il faut se demander comment la communauté internationale, la Belgique – et vous avez parlé de leadership de notre pays – peuvent contribuer à inverser la tendance, tant il est vrai que la situation ne s'y est pas vraiment améliorée. Je ne reprendrai pas l'ensemble des éléments cités par mes collègues. Que ce soit sur le plan politique, social, économique ou de la violence, nous assistons aujourd'hui à une situation réellement désastreuse au Congo.
Par rapport à cela, vous avez tout d'abord parlé de l'importance du dialogue politique. Je crois que vous avez raison. C'est évidemment difficile pour la Belgique d'être à la fois le principal avocat du Congo, que ce soit à l'égard des institutions de Bretton Woods, à New York au Conseil de sécurité de l'ONU ou ailleurs, et en même tant son principal procureur quand il s'agit de pointer du doigt les problèmes internes dans ce pays.
Nous ne pouvons pas le faire seuls. Il s'agit avant tout d'avoir des relations de proximité avec les Congolais, de faire en sorte que nous puissions garder des relations assez importantes avec la population congolaise et ses responsables. Au travers de l'Union européenne mais aussi des relations, meilleures aujourd'hui, que nous entretenons avec la Chine et d'autres grandes puissances, il faut faire en sorte, dans tous les endroits possibles, que ce soit à Bruxelles, à Genève, à Kinshasa ou à New York, que la tendance s'inverse sur le plan de la situation des populations congolaises pour qu'un jour, le Congo n'affiche plus une situation sociale aussi catastrophique qu'aujourd'hui.
Par rapport à ce dialogue politique, il est important que le parlement soit associé dans les efforts de la Belgique. Une coopération parlementaire a lieu entre nos parlements. Il est important de voir dans quelle mesure cette coopération peut se poursuivre et s'intensifier. Il serait intéressant que nous ayons des discussions lorsqu'il s'agit d'établir un programme indicatif de coopération. J'imaginerais assez volontiers qu'il y ait un travail commun entre le parlement belge et le parlement congolais à ce sujet pour essayer d'avoir une appropriation plus importante de notre coopération de la part des Congolais.
Je soutiens tout à fait l'idée de ma collègue Vautmans qui propose que nous ayons une discussion régulière avec l'ensemble des ministres concernés et que nous puissions ensuite participer à un éventuel voyage de votre part au Congo.
Pour ce qui est de la situation dans l'Est du Congo, nous avons reçu récemment différentes informations. Il y a eu le discours d'Alan Doss au Conseil de sécurité le 16 octobre 2009. J'ai écouté son intervention qui était d'un optimisme mesuré par rapport aux avancées depuis un an. Nous avons vu également les rapports des ONG qui sont beaucoup plus alarmistes et qui nous décrivent une situation assez effrayante sur le plan humanitaire, notamment suite à l'opération Kimya II, quant à l'augmentation du nombre de viols et des violences, des personnes déplacées (400 000 personnes déplacées dans les deux Kivu sur les derniers mois – 175 000 rien que pour le Sud-Kivu). Les chiffres donnent un peu le tournis car on connaissait déjà la situation humanitaire de base.
Nous devons absolument faire en sorte que ces opérations n'aient pas lieu aux dépens des civils. J'ai entendu que vous partagiez cette préoccupation. Il s'agirait, en effet, de l'inverse de l'objectif recherché. Il convient avant tout d'assurer la protection des populations.
Á ce jour, environ 1 100 FDLR ont été soit faits prisonniers, soit ramenés au Rwanda, mais il en reste encore 9 000 au Congo, d'après les estimations, pour 10 000 auparavant. Ils sont aujourd'hui dispersés dans les forêts, ce qui constitue un sujet de préoccupation, car ils sont déjà en train de se livrer à des opérations de harcèlement des populations.
Face à cette situation dans l'Est du Congo, je reste d'avis qu'un des problèmes principaux que nous rencontrons est un problème de fond qui n'a jamais été résolu et qui concerne la MONUC. Vous avez parlé du renforcement du mandat de la MONUC, et je m'en féliciterais. C'est peut-être la douzième ou la quinzième fois que l'on renforce son mandat et ses moyens.
Premièrement, aucune des nations d'Europe ou de l'OCDE ne participe aux opérations de la MONUC. Pour moi, il s'agit d'un véritable scandale. Nous devons absolument cesser de faire croire que nous résolvons les problèmes en envoyant des troupes de pays non motivés – et je le dis après notre passage à New York – et qui ont des memorandums of understanding avec le DPKO (Department of Peacekeeping Operations) à New York, faisant en sorte qu'ils n'appliquent pas les résolutions du Conseil de sécurité. Les caveats leur permettent de ne pas appliquer les résolutions. L'ambassadeur d'Inde nous l'a dit très explicitement: "Nous nous faisons une illusion en faisant croire aux Congolais, à la communauté internationale et à la Belgique qu'en renforçant le mandat de l'ONU et en renforçant ses troupes, nous allons rendre celles-ci plus efficaces."
La solution passera aussi par des nations disposant d'une véritable capacité militaire d'intervention. Je me rappelle l'envoi des Anglais en Sierra Leone. Ceux-ci avaient tout de suite fait la différence.
Deuxièmement, nous devons avoir une autre chaîne de commandement que celle que nous avons connue par le passé, afin de faire en sorte que la MONUC puisse réagir rapidement sur place en cas de besoin.
Troisièmement, nous devons éliminer les caveats secrets pour que les forces mises à disposition là-bas mettent réellement en œuvre les résolutions du Conseil de sécurité.
J'ai bien compris votre préoccupation au sujet des violences sexuelles.
J'avais posé des questions précises à votre prédécesseur et je n'ai toujours pas obtenu de réponse. Lorsque je l'avais accompagné dans l'Est du Congo, j'avais suggéré qu'on mette en place une banque ADN pour les auteurs et les victimes de viols afin de pouvoir faire la recherche de la preuve, qui est un élément essentiel en matière judiciaire. Techniquement, on pouvait la mettre en place. Par deux fois, votre prédécesseur m'a assuré de son intérêt de principe mais je n'ai jamais eu de réponse quant à l'opérationnalisation de cette technique. C'est peut-être un élément parmi d'autres mais je trouve qu'il faut essayer d'avancer avec des idées concrètes dans la lutte contre l'impunité en matière de violences sexuelles.
Je souhaite aussi qu'on surveille de près l'efficacité de l'ensemble de nos programmes. Beaucoup de ressources sont mobilisées. Toutefois, nous avons été alertés par le fait que peu de ces ressources permettent véritablement de protéger des femmes qui se trouvent dans des villes dont la MONUC et les ONG sont absentes. Il faut vérifier notre capacité, outre les déclarations et les fonds importants mobilisés, à faire la différence en matière de violences dont sont victimes les femmes.
Pour ce qui est des FDLR, je voudrais rapidement revenir sur la question de l'impunité et sur le fait qu'une série de leurs dirigeants sont accueillis dans des pays européens. On ne parle pas de la Belgique mais de la France, de l'Italie, du Royaume-Uni, des Pays-Bas, de la Suède, de l'Italie. Je souhaiterais que vous puissiez vous entretenir de cette question lors de vos rencontres avec les responsables de ces pays. Cela fait partie des éléments de la lutte contre la violence dans l'Est du Congo.
En ce qui concerne l'armée congolaise, il n'est pas facile pour elle d'être au service de la population. Je constate simplement que cette armée a très rarement protégé la population congolaise. Quand je dis très rarement, c'est un euphémisme. Je ne connais pas de cas où l'armée congolaise ne se soit pas plutôt retournée contre sa propre population. Cela doit nous faire réfléchir sur les moyens que nous mettons en œuvre pour augmenter les capacités de cette armée.
Nous savons que certaines actions de la Belgique, pleine de bonnes intentions, ont permis à des soldats - une fois entraînés, habillés, armés -, de se retourner contre leur propre population. La priorité des priorités par rapport à l'armée congolaise est de la désarmer, de la rendre à la société civile et d'empêcher qu'elle soit une menace pour la sécurité de la population congolaise. Aujourd'hui, c'est la communauté internationale à travers la MONUC qui assure en grande partie la sécurité dans l'Est du Congo. Nous devrions mener une réflexion de fond sur les capacités de cette armée aujourd'hui, hier et demain à assurer la protection de sa population. C'est une question de fond qu'il faudra peut-être aborder à nouveau avec votre collègue M. De Crem.
Enfin, au sujet de la dette, je me réjouis qu'elle puisse être allégée. Je vous sais attentif au contexte macroéconomique mais aussi à la capacité d'allègement de cette dette et à la possibilité pour le gouvernement congolais de s'endetter à nouveau, de rechercher de nouveaux crédits sur la scène internationale qui servent véritablement à la population congolaise. Il faut que des mécanismes anti-corruption puissent se mettre en place pour que cet allègement de dette serve les intérêts de la population congolaise.
Je suis conscient de la part modeste de la Belgique dans les responsabilités de la situation au Congo comme dans les capacités à intervenir mais je connais votre volonté d'essayer de changer la donne. Je ne partage absolument pas la vision du Vlaams Belang pour lequel il suffit de fermer la porte et de s'en aller. Au contraire, nous avons la possibilité d'agir au Congo, pour autant que nous le fassions de manière coordonnée et que nous apprenions à ne pas reproduire les erreurs du passé. En outre, nous devons rester intransigeants sur la question de la sécurité et de la protection des populations congolaises, y compris les plus fragiles.
01.22 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik wil u danken voor uw inleiding en toelichting. Wij delen met zijn allen een grote bezorgdheid om de dramatische situatie in Congo, meer specifiek in Oost-Congo, als we de recente gebeurtenissen zien. Ik heb echter wel de indruk dat u in uw toelichting de huidige aanpak iets te weinig hebt geproblematiseerd terwijl wij denken dat daar toch een en ander aan schort en dat bepaalde zaken in vraag moeten worden gesteld en zonodig gewijzigd. De situatie is immers schrijnend en ze stelt ons voor een aantal problemen. De VN-beschermingsmacht die aanwezig is, de MONUC, is niet in staat om de burgerbevolking te beschermen, onder andere omdat toegezegde troepenversterkingen op zich laten wachten en de MONUC zich vooral ook mee inschakelt in de militaire operaties van het Congolese leger of daar toch een zeer grote ondersteuning aan geeft.
Er is nu een nieuw element. Zo nieuw is het eigenlijk niet want verschillende ngo’s en deskundigen hebben het al gezegd. De rapportage van Philip Alston, de VN-rapporteur die een bezoek heeft gebracht aan het oosten van Congo, stelt formeel dat Congolese regeringssoldaten zich ook aan gruweldaden, oorlogsmisdaden en schendingen van de mensenrechten schuldig maken. Deze wetenschap stelt ons land voor een zeer scherpe uitdaging. De oorlogsmisdaden worden dus niet alleen gepleegd door rebellengroepen, maar ook door soldaten van het regeringsleger van een land waarmee België bilaterale betrekkingen onderhoudt, waaraan het ontwikkelingssamenwerking geeft en waarmee het zelfs militaire projecten heeft opgezet.
De vraag dringt zich dus op wat België doet en wat u als minister van Buitenlandse Zaken doet. Het is duidelijk dat een militaire operatie alleen nooit een antwoord kan bieden op complexe politieke en economische vragen. Er rijst dus onmiddellijk ook een diplomatieke vraag. In hoeverre bent u bereid om druk te zetten op mensen die verantwoordelijkheid dragen in de regio, de presidenten Kabila en Kagame? Zij dragen niet alleen verantwoordelijkheid, zij hebben wel degelijk ook een bepaalde capaciteit om dingen te veranderen en opnieuw een perspectief te bieden aan de regio.
Het standpunt van ons land ten opzichte van de rol van de MONUC interesseert ons uiteraard ook. De MONUC ondersteunt momenteel niet alleen het Congolese leger, ze ziet ook het einde van haar mandaat naderen. Tot nu toe was het de optie van de internationale gemeenschap, zoals u ook hebt aangegeven in uw inleiding, om wat te gaan verschuiven, om de MONUC als het ware te laten uitdoven en meer te gaan inzetten op een versterking van het Congolese regeringsleger zelf.
De vraag die wij als groene fractie stellen is in hoeverre die optie niet aan verandering onderhevig moet zijn, gezien de recente rapporten die wijzen op grote problemen inzake het gedrag van het regeringsleger in het oosten van Congo.
Na mijn inleiding wil ik even ingaan op een aantal specifieke elementen. Mijnheer de minister, ondersteunt ons land de vraag, die ook in het VN-rapport wordt gesteld, om een neutraal grondig onderzoek te voeren naar de moordpartijen in het oosten van Congo en de verantwoordelijkheid van het Congolese leger?
Welke diplomatieke hefbomen kan België inzetten om de Congolese regering ertoe aan te zetten zijn militairen tijdig te betalen en ook in logistieke ondersteuning te voorzien? Blijkbaar wordt dat beschouwd als een belangrijke oorzaak van het wangedrag van de militairen.
Ik heb ook een vraag over de Belgische samenwerking met het Congolese leger in Kindu, waar we een opleiding hebben gegeven aan een Congolees bataljon. Die samenwerking is gestopt. Voorlopig is Congo geen vragende partij om die samenwerking opnieuw op te starten. Kunt u een stand van zaken geven? In de huidige omstandigheden lijkt het mij geen goed idee om dat alsnog te gaan verlengen, of nieuwe projecten van militaire samenwerking op te zetten in een context waarin er van overheidswege duidelijk geen garanties zijn op de naleving van de mensenrechten en het oorlogsrecht door het Congolese leger. U hebt wel gezegd dat er tijdens die opleiding wel een cursus humanitair recht wordt gegeven, maar dat volstaat niet als garantie dat de mensen die wij zouden opleiden zich niet zouden bezondigen aan de schending van mensenrechten.
U hebt gezegd dat u voorstander bent van versterking van MONUC. U bent ook voorstander van de voortzetting van Kimya II, de Congolese militaire operatie tegen de rebellen die door de MONUC wordt ondersteund. Wij zijn van mening dat het niet de eerste taak van de MONUC is om de militaire operatie Kimya II tegen de rebellen mee te voeren, zeker niet gezien de rapporten over het gedrag van het Congolese leger op het terrein. Voedsel, transport, medische hulpverlening aan een leger dat zich bezondigt aan moordpartijen, verkrachtingen en het platbranden van dorpen? Wij stellen daar vragen bij. Dat bedoelde ik in mijn inleiding. Er zijn nieuwe gegevens, laat ons dan toch de huidige aanpak van die crisis in Oost-Congo door de internationale gemeenschap in vraag stellen.
Laten wij problematiseren en een aantal zaken kritisch bekijken.
De MONUC is een VN-vredesmacht en het is ook allerminst evident voor een VN-vredesmacht om zich achter een bepaalde partij te scharen, laat staan een partij die zich aan grove mensenrechtenschendingen bezondigt.
Wij stellen een heronderhandeling van het mandaat en de opdrachten van de MONUC voor, zodat meer aandacht naar de bescherming van de burgerbevolking gaat. Voor ons kan er dan ook geen sprake zijn van het verlenen van steun aan een regeringsleger dat onschuldige burgers vermoordt, vrouwen verkracht, dorpen platbrandt, enzovoort.
Wij zijn van mening dat de MONUC een dam moet opwerpen, niet alleen tegen mensenrechtenschendingen die worden begaan door de rebellen, maar ook door het Congolese regeringsleger. Dat zet meteen de steun die de MONUC aan het regeringsleger verleent op de helling.
Het einde van het mandaat van de MONUC komt in zicht. Voor ons is het geen optie om dat mandaat in de huidige omstandigheden te laten uitdoven en de inspanningen naar het Congolese regeringsleger te verleggen, zoals u hebt aangegeven. Zult u ijveren voor een verlenging van het mandaat van de MONUC, uiteraard samen met een versterking ervan?
Die versterking van de MONUC is een werk van zeer lange adem. Het is schrijnend om vast te stellen dat, inzake een humanitaire rampsituatie in zwart Afrika, de internationale gemeenschap zeer lang talmt om de nodige troepen en de nodige logistiek te leveren om burgers te beschermen. Wij hebben er blijkbaar veel minder problemen mee om wel troepen te leveren en militairen in te zetten als het bijvoorbeeld gaat om een conflict in Afghanistan, waar resultaat zeer veraf is.
01.23 Minister Yves Leterme: Bent u voor het sturen van Belgische soldaten naar Congo? Zeg ja of nee.
01.24 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u stelt u het zeer zwartwit, maar België kan ook een militaire operatie, de MONUC, versterken zonder daarom soldaten te sturen. Logistiek, transport, enzovoort.
01.25 Minister Yves Leterme:
(…)
01.26 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Het is ruim onvoldoende, mijnheer de minister. De feiten op het terrein bewijzen dat de MONUC niet werkt.
Deze Belgische regering zet vooral in, dat is budgettair ook zeer duidelijk, op troepen in Afghanistan en doet al te weinig inspanningen, ook diplomatiek, om te gaan naar een effectieve beschermingsmacht in het oosten van Congo.
Alles is een kwestie van prioriteiten. Alles is een kwestie van keuzes. De inspanning van de internationale gemeenschap voor Afghanistan is buitensporig, maar heeft weinig rendement. De inspanning voor Oost-Congo, maar ook voor een land als Soedan een tijd geleden, waar er zich ook een humanitaire ramp voltrokken heeft, is ondermaats. Wij vinden dat een verkeerde keuze, een verkeerde volgorde van prioriteiten.
Uiteraard, tot nu toe heb ik het gehad over de militaire aspecten van de zaak. Die kunnen echter geen antwoord bieden aan complexe politieke en economische vragen.
Ik wil dus aansluiten bij een vraag van een vorige spreker. Het zou interessant zijn om te vernemen wanneer u al een gesprek hebt gevoerd met de Congolese autoriteiten aangaande de mensenrechtensituatie, goed bestuur, corruptie, zaken die ten andere ook in uw inleiding naar mijn gevoel iets te weinig aan bod zijn gekomen. Daarmee wil ik niet zeggen dat u zich moet spiegelen aan uw voorganger Karel De Gucht, van wie we toch het rendement van zijn woorden in twijfel kunnen trekken, maar ik denk toch dat een goede mix mogelijk moet zijn. De vragen die gesteld moeten worden, stelt u ook.
Ik denk dat de Congolese overheid een nultolerantie moet voeren ten opzichte van mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden die door het regeringsleger begaan worden. Zij hebben een bepaalde politieke verantwoordelijkheid.
Mijnheer de minister, bent u bereid om aan de alarmbel te trekken en hen rechtstreeks te confronteren met die vraag?
Sommige rebellengroepen willen ontwapenen en terugkeren naar Rwanda. Ik meen te mogen stellen dat er zich daar ook een probleem voordoet, omdat het potentieel dat er is, niet wordt benut. Die rebellengroepen krijgen niet altijd de mogelijkheid om terug te keren naar Rwanda, maar worden aangevallen door de FARDC, het Congolees leger. Zowel de Congolese autoriteiten als de Rwandese autoriteiten dragen daarin verantwoordelijkheid en kunnen daar dus op aangesproken worden. Is dat al gebeurd of zal dat gebeuren?
Ik rond af met het potentieel op een politiek onderhandelde oplossing. Wat is uw mening daaromtrent, wat is uw inschatting? Ik denk dat Rwanda, Kagame zeker, een rol kan spelen bij de vreedzame terugkeer van de FDLR naar Rwanda.
Om af te sluiten nog twee specifieke vragen in het licht van de mensenrechtenschendingen.
Is het niet opportuun om onze bijdrage in het Europees project Rejusco, dat het herstel van de rechtstaat in de betrokken Oost-Congolese provincies, Noord- en Zuid-Kivu en Ituri beoogt, te verhogen?
Het kan een engagement zijn van het Belgische leger dat te doen.
Het Rejusco-project heeft in Oost-Congo op twee jaar tijd tot zo’n 1 000 veroordelingen geleid, waarvan 20 % wegens seksueel geweld. Er is dus enig resultaat. Het kan een optie zijn van de Belgische regering die inspanning te verhogen.
Ten slotte, mijnheer de minister, kunt u een stand van zaken geven wat de dringende humanitaire hulp aan die regio betreft? Het is een zeer moeilijk gebied om te bereiken, maar wij zitten daar met een acute crisissituatie. In hoeverre is het mogelijk humanitaire hulp naar ginder te brengen?
01.27 Marie Arena (PS): Monsieur le président, je vais essayer d'être brève car beaucoup de choses ont été dites aujourd'hui.
Tout d'abord, je remercie M. le ministre pour son explication sur l’ensemble de ses actions envers la République démocratique du Congo.
J’interviendrai sur trois points:
- la stabilité démocratique;
- le rôle de la MONUC;
- les violences sexuelles et humanitaires que l’on peut vivre aujourd’hui.
En ce qui concerne la stabilité démocratique, je suis d’accord avec l’ensemble des intervenants affirmant que nous devons exiger de la part du gouvernement de République démocratique du Congo plus de transparence. Le programme de tolérance zéro en matière d’exactions mais aussi de corruption, je pense que nous devons le soutenir.
La communauté internationale a un rôle important à jouer en exigeant de ses entreprises, ses secteurs économiques, un certain nombre de comportements éthiques en la matière. Si nous avons la possibilité de demander quelque chose au Congo, sans avoir de droit d’ingérence, nous avons l’obligation d’exiger de nos entreprises qu’elles aient des comportements éthiques. En tout cas, elles doivent respecter les droits de l’homme lorsqu’elles sont dans ces pays.
Par rapport à cela, je vous pose deux questions.
Quelles sont les actions au niveau de la communauté internationale? En effet, nous n’allons pas gérer le problème uniquement au travers des secteurs économiques belges. Quelles sont vos capacités dans la communauté internationale de poser ce débat? Dans quelle mesure y a-t-il la possibilité de sanctionner ces entreprises?
Pour ce qui est de la stabilité démocratique, des élections locales sont prévues en 2010. Auront-elles lieu ou seront-elles reportées? Il y a également des élections en 2011. Comment la Belgique va-t-elle soutenir à nouveau un processus démocratique? Cela ne veut pas dire que la Belgique doive soutenir un parti politique mais elle doit voir comment ce processus démocratique se stabilise. Car lorsqu’il y a corruption, les pays non démocratiques, les pays fragiles sur un plan démocratique le sont encore plus. Si on veut lutter contre les effets de corruption, il faut impérativement soutenir les processus démocratiques.
Le deuxième point est l’armée. Allan Doss dresse un bilan relativement positif des actions de la MONUC. En même temps, Philippe Alston, le rapporteur de l’ONU dit qu’au niveau de la population civile, c’est catastrophique.
J'aimerais que vous nous donniez une information objective synthétisant les propos des uns et des autres.
Par ailleurs, s'il y a renforcement de la MONUC, son départ progressif est envisagé à partir de fin 2010-2011. Or, des élections auront lieu à ce moment, rendant ainsi le pays plus fragile. Des retraits, un allègement des forces militaires sont-ils de nature à garantir la stabilité en ces moments cruciaux?
En ce qui concerne les violences sexuelles et les violences humanitaires, le bureau de coordination des affaires humanitaires des Nations unies dénonce le fait d'attaques de plus en plus ciblées vis-à-vis de l'humanitaire. Disposez-vous d'informations en ce sens, selon lesquelles ce travail humanitaire serait rendu encore plus difficile à l'égard des populations qui en ont le plus besoin? Pouvez-vous nous donner davantage d'informations sur ces attaques ciblées du travail humanitaire? Quelles sont nos possibilités de protéger ces missions humanitaires dans les régions les plus perturbées du Congo?
Vous confirmez la situation alarmante en matière de viol comme arme de guerre. On a parlé de plan d'action national tant ici qu'au niveau de la RDC. On a parlé des condamnations des militaires au niveau des exactions. Vous savez qu'une des difficultés en la matière, c'est bien entendu de condamner, mais aussi de pouvoir éviter les représailles. Quelles sont nos possibilités de protéger les populations féminines, tant au niveau de la prévention qu'au niveau des représailles? En effet, les femmes violées risquent, si elles déposent plainte, d'encourir des représailles.
On a évoqué le programme REJUSCO. A-t-il été procédé à une évaluation positive par rapport à cette protection des femmes, hélas violées, mais qui pourraient déposer une plainte? Dans quelle mesure la Belgique peut-elle renforcer son action selon le programme REJUSCO, en ciblant particulièrement les violences sexuelles?
01.28 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, d'abord, je voudrais vous remercier et vous dire que, globalement, je puis me rallier à votre analyse de la situation. Je voudrais aussi joindre ma voix à tous ceux qui dénoncent comme révoltants et inacceptables les sévices infligés actuellement aux populations civiles au Nord et au Sud-Kivu, mais également en Iturie; on oublie trop souvent les situations atroces qui ont y sévi ou qui y sévissent encore suite à l'occupation de certaines parties de cette région, notamment dans le Haut-Uélé, par la Lord's Resistance Army. Nous devons condamner tout cela fermement et user de notre influence pour faire cesser ces événements.
Il est clair que le cancer du Congo, c'est son armée. Une armée indisciplinée qui, en effet, ne vaut pas mieux que les rebelles ou que les groupes de bandits qui circulent dans la région au point de vue du non-respect des droits de l'homme. Je ne dis pas que c'est le fait de toute l'armée, mais au moins de très nombreux éléments incontrôlés de l'armée se comportent d'une façon aussi scandaleuse que certains rebelles qu'ils sont censés combattre.
Pour moi, arrêter l'opération Kimya II ne fera pas cesser les sévices contre la population. De toute façon, ces sévices se poursuivent. La présence de la MONUC permet sans doute d'éviter certains excès encore plus graves. L'État congolais ne peut pas tolérer que, sur son territoire, continuent à exister des poches de rebelles qui ne respectent pas l'autorité ni des autorités locales ni des autorités nationales. Je ne pense donc pas que ce soit la solution ni que cela arrêterait réellement les sévices. D'ailleurs, ces sévices se produisent également dans des régions où il n'y a plus de combat, notamment au Nord-Kivu.
En ce qui concerne les FDLR, je suis entièrement d'accord pour dire que la solution militaire seule ne peut rien apporter. Je crois qu'il faut trouver une solution avec le Rwanda. Le Rwanda est vraiment l'acteur clé dans la région et je me réjouis de la normalisation diplomatique entre le Congo et le Rwanda.
Il me semble essentiel d'essayer de mettre autour de la table des négociateurs congolais, rwandais, avec éventuellement un médiateur international; selon moi, ce médiateur devrait être africain et non pas européen. Je reviendrai tout à l'heure sur l'importance de faire appel à des médiateurs africains, également dans d'autres dossiers, pour essayer de négocier un système global de rapatriement, avec un système de garanties pour les rapatriés (sauf les criminels avérés) afin qu'ils ne subissent pas de vexations à leur retour au Rwanda. Peut-être faudrait-il aussi négocier avec le Rwanda une participation aux opérations de désarmement de ces FDLR.
Je suis passé au Congo dans les jours qui ont suivi immédiatement le passage des Rwandais en janvier, février; je n'ai pas eu d'écho de sévices de la part des soldats rwandais.
Ils sont disciplinés. Ils connaissent tout aussi bien le terrain que leurs collègues congolais. Je me demande donc si on ne devrait pas souffler au Congo qu'il serait peut-être bon de refaire une opération conjointe avec le Rwanda. Mais je sais que l'on s'immisce alors dans leurs affaires intérieures. En tout cas, il faudrait essayer d'organiser une négociation avec un ou plusieurs médiateurs africains pour tenter d'arriver à une solution globale de réintégration et de désarmement des FDLR.
J'en arrive à l'affaire des minerais.
Il est clair qu'il existe un lien entre les groupes armés et les minerais. Les groupes armés sont financés par l'exploitation de minerais. Et ceux qui contrôlent ces exploitations continuent évidemment à vouloir être armés pour pouvoir continuer à exploiter. Il est donc absolument essentiel – on l'a dit et redit ici – de normaliser la gestion des minerais dans la région.
On peut faire tout ce que l'on veut au niveau des réunions pour préconiser le traçage mais il n'y a aucune solution possible en matière de gestion normale des minerais dans l'Est du Congo, si on ne le fait pas dans le cadre d'une solution régionale avec l'Ouganda, le Rwanda et éventuellement le Burundi. En effet, l'exploitation a lieu au Congo par des Congolais. Elle est contrôlée par des groupes armés qui en profitent. Et ensuite, les minerais sont dirigés vers l'Ouganda, le Rwanda, le Burundi ou encore vers des pays situés plus au sud. C'est donc dans le cadre d'une solution régionale que l'on pourra résoudre la question.
Il me semble que nous devrions essayer de relancer les projets de coopération régionale. Par le passé, on a essayé de relancer la CEPGL, mais cela n'a pas été très concluant. Pourquoi? Parce que l'on s'y est pris de façon déductive alors que l'on aurait dû s'y prendre de manière inductive. Il faut pousser le Congo, le Rwanda et le Burundi à conclure des accords sur des matières concrètes. Des accords ont d'ailleurs déjà été conclus. Je pense, par exemple, à la gestion des parcs nationaux ougandais, rwandais et congolais. Un accord a été signé à l'initiative des autorités locales soutenues par Kinshasa, avec un secrétariat à Kigali. On pourrait donc très bien imaginer de conclure des accords dans d'autres domaines (énergie, minerais, etc.), accords qui pourraient déboucher sur une institutionnalisation d'une CEPGL élargie à l'Ouganda. Il est vital d'associer ce pays si on veut poursuivre l'idée d'une renaissance de la CEPGL. Cela n'empêcherait d'ailleurs pas le Burundi, le Rwanda et l'Ouganda de faire également partie de l'East African community; les deux ne sont pas incompatibles. C'est comme faire partie du Benelux tout en étant dans l'UE, cela ne devrait pas poser de problème.
Là aussi, nous devrions avec l'aide de l'Union africaine essayer de susciter un groupe de réflexion Congo-Ouganda -Rwanda-Burundi avec un médiateur africain. Des anciens hommes d'État actuellement en Afrique jouent ce rôle, comme l'a fait Kofi Annan au Kenya mais il y en a d'autres. Je pense notamment à Joaquim Chissano, l'ancien président du Mozambique, qui a l'avantage de parler anglais et français et qui pourrait aussi influer en la matière.
Croire que l'on va résoudre ce problème des minerais sans y associer ceux qui profitent du commerce, c'est-à-dire l'Ouganda, le Rwanda, le Burundi à l'est, c'est rêver tout haut! J'en ai la profonde conviction!
Quant à la réforme du secteur de la sécurité, je partage le point de vue du président Dallemagne. Il faut désarmer l'essentiel de l'armée congolaise. Il faut leur donner des brouettes à la place de fusils. Il faut constituer des corps de cantonniers militaires, qui conserveraient leur uniforme et leur chef, les officiers auxquels ils sont habitués et qui seraient payés et logés. Ils pourraient ainsi entretenir les 90 000 km de routes qui existent encore plus ou moins au Congo. Démobiliser ces gens sans leur donner une alternative, c'est évidemment en faire des bandes de bandits qui se réarmeront très facilement et rapidement et écumeront le pays.
Je préconise cette solution depuis des années. Lorsqu'on lit les Souvenirs de Tocqueville, on apprend qu'en politique, il ne faut pas être gêné de répéter cent fois la même chose, contrairement aux scientifiques qui ne publient pas une deuxième fois la même chose. En politique, c'est le contraire!
Il faudrait que la Banque Mondiale qui investit des sommes énormes dans le Congo accepte d'injecter de l'argent pour cela, de payer des frais de fonctionnement et pas uniquement des frais d'investissement. Ainsi, on pourrait démobiliser une bonne partie de l'armée et se focaliser alors sur un noyau qui devrait être payé et logé. Il faut voir dans quelles conditions est logée la FARDC dans l'Est du Congo. Ces gens logent la nuit dans des huttes en herbe, même pas en paille! Ce n'est pas étonnant qu'ils se paient sur le dos la population!
Enfin, ma dernière remarque concerne la corruption. Il est clair qu'il y a de la corruption au Congo, comme il y en a en Belgique. La différence, c'est que notre système judiciaire fonctionne et que beaucoup d'hommes politiques ont été condamnés ces dernières années. Depuis quinze ans, énormément de collègues ont été traduits en justice. Au Congo, il n'y a pas d'appareil judiciaire. Dès lors, lorsqu'on dit à Kabila qu'il doit lutter contre la corruption, – à supposer qu'il veuille le faire, ce que je veux bien croire – je ne vois pas comment il en aurait les moyens!
Que devons-nous faire? Continuer à renforcer le parlement, qui est un chien de garde, et tout ce qui lui permet d'être efficace, et renforcer l'appareil policier et judiciaire. Je me demande si nous ne devrions pas – c'est un problème pour Charles Michel – persuader les Congolais d'investir un pourcentage minimum de l'aide que nous leur donnons dans des projets qui renforcent l'appareil judiciaire, l'appareil policier et tous les organes de contrôle susceptibles de soutenir l'action d'un parlement pour mieux contrôler l'exécutif.
D'ailleurs, dans notre action vis-à-vis du parlement congolais, nous devrons agir davantage de concert avec l'Union interparlementaire qui a l'avantage d'être un organe neutre auquel participent également des Africains.
En règle générale; et je conclurai par là, monsieur le ministre, nous croyons souvent que nous devons agir par l'Union européenne – et c'est vrai. Nous n'avons plus au Congo qu'une influence indirecte, nous n'avons plus de pouvoir d'injonction au Congo. Mais nous pouvons toujours avoir une influence indirecte, y compris par le truchement d'organisations internationales. Selon moi, nous travaillons trop peu avec l'Union africaine, avec certaines organisations régionales africaines, avec des hommes d'État africains qui pourraient, en tant que médiateurs, nous aider à faire avancer des dossiers concrets qui supposent une approche régionale plutôt que dictée par les puissances occidentales, par les anciens colonisateurs, par des Blancs qui dictent la loi à des Noirs. Nous devons faire en sorte aujourd'hui que les Africains règlent leurs problèmes entre eux et nous devons les aider à le faire.
Le président: Nous allons passer la parole au ministre qui est prêt à répondre au plus grand nombre possible de questions orales. Avis aux membres de la Chambre encore présents.
01.29 Yves Leterme, ministre: Monsieur le président, il est évidemment difficile dans ce débat sur le Congo de répondre in extenso à toutes les questions posées. Nous avons pris note – dans le sens littéral du terme – de nombre de remarques, d'évaluations, d'analyses. Elles nourriront nos réflexions et la préparation de notre politique. Je vais essayer de concentrer mes réactions sur les membres encore présents.
Wat de opmerkingen van de heer Mahoux betreft, inzake de politieke toestand in Kinshasa en waarmee men daar nu bezig is, kan ik het volgende zeggen. Onze indruk is dat de Congolese regering vandaag vooral bezig is met zaken van het dagelijks leven. Zij probeert initiatieven te nemen om de meest dringende maatregelen op het vlak van het dagelijkse leven te verwezenlijken.
Wat de problemen in het oosten betreft, is onze indruk dat zij weliswaar een zorg vormen maar dat die op dit moment, gelet op de veelheid aan problemen in Kinshasa, iets minder aan bod komen. Heel duidelijk politiek, in de enge zin van het woord, is dat de geruchten over initiatieven voor een mogelijke herschikking van de regering veel aandacht krijgen op dit moment.
Wat Nkunda betreft, is er geen evolutie. De man staat onder huisarrest. Wij hebben geen informatie over enige evolutie.
Wat de zaak-Bemba betreft, kan ik het volgende zeggen, al weet ik niet of het nuttig is te antwoorden op vragen van leden die niet meer aanwezig zijn. Er is een vraag gesteld over de heer Bemba, maar wij verwachten geen beslissing voor het einde van het jaar inzake zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Ik kom tot de opmerkingen en vragen van collega Van der Maelen.
Een eerste vraag die hij stelde — uiteraard als lid van de oppositie — ging over de aandacht voor de mensenrechten, voor goed bestuur en leiderschap. Heel onze actie is daarop gericht, uiteraard. Ik meen dat wij allen willen dat de zaken verbeteren op het vlak van goed bestuur, mensenrechten en leiderschap. De mensen die nu de bevoegdheid hebben, mijnheer Van der Maelen, doen daar evenveel inspanningen voor als vroeger het geval was. Het probleem is dat het uiteindelijk niet in onze hand ligt om ervoor te zorgen dat de corruptie daar efficiënt wordt bestreden en dat er een systeem komt dat de veiligheid van de mensen op een duurzame manier garandeert. Dat zijn zaken die deels aan ons ontsnappen, omdat wij ons slechts beperkt kunnen bemoeien met de interne gang van zaken.
Inzake de problemen waarover u sprak, het volgende. In de contactgroep in Washington wordt op ons aansturen regelmatig van gedachte gewisseld met de partners. Er worden ook evaluaties gemaakt. Ik zal mijn inleiding niet herhalen, maar de boodschap is in ieder geval dat er bij elk contact met de Congolese leiders aandacht wordt gevraagd voor die problemen.
Mijn medewerker toont mij hier net een blad waaruit blijkt dat op dit moment een non-paper circuleert binnen de contactgroep volgens dewelke een poging zou worden ondernomen tot formulering van een zogenaamde ligne rouge, die niet te overschrijden zou zijn. Die lijn zou een begrenzing aangeven waarbinnen het beleid moet evolueren, en als dat niet zo zou zijn, zouden wellicht andere stappen ondernomen moeten worden.
Het gaat om een soort lignes rouges die gemeenschappelijk gebruikt kunnen worden door eenieder die zich met de toestand daar inlaat.
Wat de AETI betreft, België financiert een conciliator zoals dat heet. Dat is een proces dat wel vooruitgang oplevert maar dat bijzonder moeilijk verloopt.
Wat betreft de hervorming en de betaling van het leger waarnaar u hebt verwezen, verwijs ik naar mijn inleiding. Het programma Karibu is daarvoor bedoeld. Ik ga daarover niet in herhaling vallen.
Wat de Belgische bedrijven betreft, verwijs ik nogmaals naar mijn inleiding. Het activeren van het OESO focal point is daar een instrument van, de werking van MIRECA. Wat betreft de cijfers die zijn genoemd in verband met de menselijke kostprijs van de operatie Kimya meen ik dat dit extrapolaties zijn die niet opgaan. Ik heb dat ook gelezen in de krant maar ik meen dat dit extrapolaties zijn die niet opgaan.
Is de heer Fontaine er nog? Neen? Er zijn nog collega’s die naar de gemeenteraad zijn. Met die driemaandelijkse debatten zal dat echter allemaal worden geregeld.
Mevrouw Muylle is ook naar de gemeenteraad? Ook mevrouw Vautmans en de heer De Croo zijn vertrokken.
Monsieur le président, je veux bien lire les éléments de réponse que j'ai préparés.
Le président: Vous jugez, monsieur le ministre. Il y a peut-être des éléments qui intéressent d'autres collègues.
01.30 Yves Leterme, ministre: En ce qui concerne les questions de M. Fontaine sur les élections locales, il y a un élément d'appréciation dans le chef des responsables congolais, qui restent souverains pour décider de l'organisation d'élections locales. Nous ne sommes pas ici pour gouverner le Congo. C'est encore un pays souverain, indépendant, qui a son mot à dire dans l'organisation d'élections locales.
Cela étant dit, j'ai discuté avec mon collègue Thambwe à New York du fait que la communauté internationale, et la Belgique en particulier, était prête à soutenir, également financièrement, les processus électoraux de 2010 et 2011. Je l'ai interrogé sur la longueur du mandat du président actuel et il m'a assuré qu'il n'entrait pas dans l'esprit de M. Kabila d'essayer d'allonger la durée du mandat présidentiel et que les élections de 2011 seraient législatives et présidentielles.
Ik begrijp dat met betrekking tot de grondwet het goed is dat we die bezorgdheid hebben, maar dat er op dit moment niet veel meer is dan een werkgroep die zich daarmee bezighoudt. Er zijn daarrond nog geen initiatieven genomen.
Mevrouw Muylle heeft gevraagd naar de aandacht voor landbouw. Dat is uiteraard een bevoegdheid van mijn collega Michel, maar het nieuwe programma zal gebouwd zijn rond drie prioriteiten: l’agriculture, l’éducation et l’infrastructure. Le secteur primaire, comme Mme Muylle l'a nommé pudiquement, l’agriculture, est une des priorités dans le prochain programme commun de développement avec le Congo.
Vous pourrez questionner M. Michel sur ce point.
Wat betreft de Belgische samenwerking op het vlak van defensie, verwijs ik u door naar minister Pieter De Crem. Ik weet wel dat men in januari een evaluatie zal uitvoeren op basis van de bevindingen van de heer Delcour naar aanleiding van zijn recent bezoek.
Ik wil misschien toch een element van de uiteenzetting van mevrouw Muylle corrigeren. Zij zei dat we nu een jaar verder zijn na het vorige debat. Er was zelfs enige discussie met andere leden over de vraag of het wel al een jaar geleden was. Ik vind dat er wel een en ander is veranderd. Er is bijvoorbeeld de ontmoeting geweest tussen Kabila en Kagame. Ik vind het op diplomatiek vlak heel belangrijk dat die relaties voor een stuk zijn hersteld. Dat biedt trouwens perspectieven.
De heer de Donnea heeft erop gewezen dat dat de basis kan vormen voor een grotere betrokkenheid van Rwanda bij de oplossing van het probleem. Een jaar geleden stonden de troepen van Laurent Nkunda aan de poorten van Goma. De heer Nkunda staat nu onder huisarrest. Er is een integratie van de rebellen van Nkunda in het Congolese leger. Dat verloopt bijzonder moeizaam, maar men kan niet zeggen dat er sprake is van juist dezelfde toestand als vorig jaar. Ik verwijs dan nog niet naar het rapport van de heer Doss, die, hoewel men hem ter zake wel kan bekritiseren, wijst op vooruitgang.
Je cite: "Les forces armées de la RDC ont fait des progrès dans leurs opérations contre les groupes armés étrangers, en particulier contre les FDLR qui ont été repoussés de la plupart des zones habitées et qui se trouvent dispersés. L'intégration des groupes armés congolais se poursuit. Les personnes déplacées et les réfugiés sont en train de rentrer chez eux."
Ik vind het voorgaande niet uit. Het zijn de woorden van de heer Doss, de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Zomaar stellen dat er op een jaar tijd niks is gebeurd, is dus te kort door de bocht. Het zal wellicht ook niet de bedoeling van mevrouw Muylle zijn geweest om een dergelijke uitspraak dermate ongenuanceerd te brengen.
Voor de 50-jarige onafhankelijkheid hebben wij aan een aantal medewerkers van de FOD Buitenlandse Zaken opdracht gegeven zich daarmee in te laten. Er zijn contacten met de Congolese autoriteiten om te weten wat desgevallend van onze zijde zou kunnen gebeuren en hoe wij bijstand kunnen verlenen aan initiatieven die zij nemen. Ik zal er nu niet in detail op ingaan. Hoe dan ook, er zijn wel degelijk concrete projecten.
De bedoeling is om aan Belgische zijde inzake projecten in coördinatie en financiering te voorzien en ook om beschikbaar te zijn, voor het geval er vanuit Congo een vraag komt om een aantal plannen te ondersteunen.
Mevrouw Vautmans vroeg wanneer mijn eerste bezoek aan Congo zou doorgaan. Dat is een kwestie van weken of een paar maanden. Iedereen zal echter ook uit zichzelf wel weten dat de internationale agenda voor de komende twee of drie maanden bijzonder geladen is: internationale samenkomsten inzake klimaat en andere. Wij zijn dus op zoek naar een reeks van vijf of zes dagen die in het schema van alle partijen passen. Ik ben immers van plan om tezelfder tijd Burundi en Rwanda aan te doen, wat vrij logisch lijkt. Het is dus niet evident om voornoemde zes aaneengesloten dagen in de agenda van alle gesprekspartners te vinden. Het bezoek ter plaatse zal dus echter tussen nu en uiterlijk februari 2010 plaatsvinden.
Mijnheer De Croo, ik had geen vraag van u genoteerd of opgemerkt. U lacht, maar de beschouwingen vond ik wel interessant. Inderdaad, wanneer wij het over het budgettaire of het economische aspect of het aspect van het leger of de wegenbouw hebben – ook de heer de Donnea heeft er een aantal geformuleerd –, dan laten die beschouwingen toe het debat in de commissie in een juister perspectief te plaatsen.
Mevrouw de Bethune, wij zijn nu met de ronde van de hoofdsteden begonnen. Ik heb tot nu toe de kwestie in twee van de drie hoofdsteden die wij hebben bezocht, ter sprake gebracht. De betrokkenen hebben nota genomen van mijn opmerkingen. Het is onze vaste wil te proberen ervoor te zorgen dat, ten eerste, de DRC centraler op de Europese agenda komt en dat er, ten tweede, ter zake enige initiatieven worden genomen die de zaak van de bevolking ter plekke kunnen helpen.
Ik moet wel zeggen dat Slovakije, Oostenrijk en Ierland dat hebben gedaan, tot nu toe. De mensen hebben goed geluisterd, hebben goed nota genomen. Geen enkel van die drie landen is tot nu toe echter rechtstreeks betrokken geweest, behalve Ierland, waar er een bijzondere interesse was, omdat een aantal ngo’s en een aantal projecten worden gefinancierd door de Ierse regering.
U hebt verwezen naar de prioriteit landbouw. U zegt dat dit niet kan betekenen dat er wordt gedesinvesteerd uit gezondheidszorg. Uiteraard, wij nemen die zorg mee, maar dat is hoofdzakelijk een bevoegdheid van collega-minister Michel.
Mijnheer Tuybens, inzake het actieplan-1325, kan ik het volgende zeggen. Er moet nog een eerste evaluatie komen van de uitvoering van de resolutie. Daar heb ik daarstraks al naar verwezen. Er is op dat vlak nog geen contact geweest met de Congolese autoriteiten. De acties heb ik opgesomd in antwoord op de vraag van de heer Dallemagne.
De corruptie is uiteraard een aandachtspunt. U moet daarover echter ook het volgende erkennen. Als we dat “en place publique” uitspelen tegenover een land waarmee we aan tafel willen gaan zitten om de toestand ter plekke te verbeteren, dan helpt dat niet. Dat geldt niet alleen voor Congo – de heer de Donnea heeft verwezen naar ons land, dat ook problemen heeft gehad op dat vlak –, maar de meeste landen waarmee wij te maken hebben, hebben ook wel te maken met corruptie. Bulgarije of Roemenië zijn lidstaten van de Europese Unie waar ook enkele dingen zijn vastgesteld.
In de contacten met de Congolese regering spreken wij daar ook over, maar ik denk dat het verkeerd zou zijn om daar heel zware publieke verklaringen over af te leggen die de bilaterale contacten nadien, nodig om de toestand te verbeteren, in het gedrang zouden brengen. Ik vind trouwens dat het IMF en de Wereldbank zich soms in een betere positie bevinden om ter zake druk uit te oefenen, wat zij ook doen. Soms kan België efficiënter interveniëren via haar vertegenwoordigers in het IMF en de Wereldbank om er meer uit te halen, dan uit zwaarwichtige publieke verklaringen die wel goed klinken voor de eigen achterban, maar die in de landen ter plekke zeer weinig zoden aan de dijk brengen.
Het mandaat van de MONUC. Wat ons betreft, gaat het effectief om een verduidelijking van het mandaat, in functie van meer ruimte, meer actiemiddelen ter bescherming van de burgerbevolking – want daarover gaat het. De besprekingen ter zake vatten in december aan. Wij zullen daar uiteraard proberen op te wegen, zodanig dat dat mandaat effectief verduidelijkt is en meer basis biedt om efficiënt op te treden.
De heer De Vriendt heeft verwezen naar het feit dat het schandalig is dat er geen Europese landen aan deelnemen.
Nogmaals, dat is niet evident. Ik vraag u, de Kamer, of men bereid is om vandaag Belgische soldaten naar Congo te sturen. U kunt de vraag vermijden door te verwijzen naar het feit dat er te weinig C130’s zijn, maar het cruciale punt is dat wij niet deelnemen. Dat heeft ook te maken met de zeer moeilijke veiligheidsvoorwaarden waarin deze MONUC-operatie moet gebeuren. Op het vlak van de command en control zijn er onvoldoende garanties. Ik denk ook dat België vandaag ook niet zou kunnen deelnemen, althans als men de rapporten ernstig neemt die naar aanleiding van vorige militaire acties zijn opgestart.
Iemand verwees naar de caveats die zijn gesteld, en die remmend werken op de MONUC, op de troepen die daar opereren. Wij hebben ook caveats. Wij hebben hier nog een discussie gehad over de caveats inzake de interventies in Afghanistan. Elk land heeft dat. Waar wij misschien onze piloten en een aantal andere delen van onze eenheden onder caveats stellen, gaat het daar over eenvoudige troepen waarvoor ook caveats gelden die worden opgesteld op het initiatief van de uitsturende landen.
Monsieur Dallemagne, vous avez posé la question sur la banque de données ADN.
Pour l'instant, un grand nombre d'idées sont lancées. Ces discussions ont notamment lieu dans le cadre de l'élaboration de la stratégie de lutte contre les violences sexuelles.
Je crois que c'est une suggestion faite l'année dernière qui doit être prise en compte ou en tout cas dont la faisabilité doit être étudiée.
Mijnheer Dallemagne, u vroeg of de FDLR niet meer onder druk moest worden gezet. Er is overleg op Europees niveau.
Iemand vroeg of er een rapport was over de moeilijkheden om humanitaire hulp ter plaatse te brengen.
Je pense que Mme Arena avait demandé cela. Le rapport de l'Organisation des Nations unies (OCHA) sur cette problématique date du 23 octobre. Nous pouvons vous communiquer les données de ce rapport.
01.31 Marie Arena (PS): L'aide humanitaire connaît des difficultés d'accès aux populations.
Cette question s'adresse peut-être davantage à M. Charles Michel. Quelles sont les mesures à prendre pour protéger l'action de l'aide humanitaire envers les publics fragilisés?
01.32 Yves Leterme, ministre: Lorsque vous avez posé la question, je vous avais dit que les actions humanitaires devaient être ciblées, ce qui, ici, semble être le cas. Vous devez en effet poser à M. Charles Michel la question de la clarté à exiger de nos entreprises. Cela relève de l'OCDE. C'est une partie du travail du focal point de l'OCDE au sein de l'administration.
J'ai déjà répondu au sujet des élections de 2010.
REJUSCO fait l'objet d'une évaluation. Ici, il ne s'agit pas d'une initiative belge, mais européenne. Au niveau belge, je ne sais pas si ce dossier fait partie des priorités de mon collègue de la Coopération sau développement, qui finance le travail de REJUSCO. En ce qui concerne les violences sexuelles, cela peut être un instrument servant à améliorer la situation.
De heer De Vriendt had het over de samenwerking in Kindu. De evaluatie gebeurt in januari 2010 op basis van de bevindingen van de heer Delcour.
Het mandaat van de MONUC lijkt mij duidelijk.
Voor het leger en de betaling van de soldij is er de operatie-Karibu. Ik heb dat ook tijdens mijn inleiding vermeld.
Inzake de mogelijkheid om ten aanzien van het leger op te treden, vernemen wij ter plaatse dat zou worden gevraagd dat de ondersteuning van de MONUC aan het Congolese leger niet meer zou plaatsvinden voor legereenheden die zich aan de schending van de mensenrechten schuldig maken en waarvan zulks pertinent is geweten.
Over de politieke dialoog hebben een paar leden, zoals de heren de Donnea en De Vriendt, gevraagd of niet meer werk moet worden gemaakt van de dialoog met de FDLR. Een en ander is natuurlijk ook een kwestie van politieke inschatting van het Congolese regime, dat een niet-oneindige, politieke ruimte heeft. Indien er politieke gesprekken met de FDLR worden opgestart, wordt de betrokken overheid door de eigen, publieke opinie ook op voornoemde gesprekken afgerekend. Het is dus niet zo evident.
M. de Donnea a parlé du fait qu'il fallait travailler davantage avec les organisations multilatérales africaines. Cette idée est de plus en plus répandue dans divers rapports.
Nous travaillons beaucoup trop au départ des Nations unies vers le Congo, au départ des institutions de l'Union européenne vers le Congo alors que l'Union africaine pourrait jouer un rôle beaucoup plus important dans certains dossiers, comme cela a déjà été démontré.
01.33 François-Xavier de Donnea (MR): (…) similaire pour l'Afrique centrale qui à mon avis n'est pas très active. L'East African Community est très active par contre. À défaut de pouvoir recréer une CPEGL Plus, il faudrait voir si on ne pourrait pas obtenir par le biais de l'East African Community des dynamiques d'intégration et de coopération régionales.
01.34 Yves Leterme, ministre: La CPEGL fait partie des best sellers de chaque contact avec les pays concernés: il faut à chaque fois les encourager à coopérer dans le cadre de la CPEGL. Même à New York, il a été demandé à l'Ouganda principalement et à l'Angola s'il y avait un certain intérêt de leur part; leur réponse était assez positive. La semaine passée, nous avons rencontré le président burundais, avec qui nous avons discuté de la CPEGL: la réaction était plutôt d'essayer d'abord à trois de voir où ils pouvaient arriver. Pour l'instant, je crois que des pourparlers ont lieu dans les groupes de travail pour relancer la CPEGL moyennant certaines actions concrètes.
Donc tout n'est pas négatif à propos de cette forme d'organisation multilatérale internationale.
Énormément de questions ont été posées, de remarques formulées, mais vu le fait que plusieurs membres ont déjà disparu et que d'autres partent maintenant, je me limiterai à cela.
Le président: Peut-être quelques répliques de la part des collègues?
Non. Le débat est à suivre.
Merci, chers collègues.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Nous poursuivons l'ordre du jour avec les collègues encore présents, puisque le ministre est disposé à répondre aux questions.
Si je prends l'ordre du jour, M. Van den Eynde est absent; Mme Van Daele n'est pas là.
Les questions des absents seront reportées car il y a peu de collègues présents.
- de heer Peter Luykx aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de opeenvolgende veroordelingen van België door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen" (nr. 15449)
- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de omzetting van EU-richtlijnen naar Belgisch recht" (nr. 15818)
- M. Peter Luykx au ministre des Affaires étrangères sur "les condamnations successives de la Belgique par la Cour de justice des Communautés européennes" (n° 15449)
- M. Bruno Tuybens au ministre des Affaires étrangères sur "la transposition en droit belge de directives européennes" (n° 15818)
02.01 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat wij al enkele jaren in het staartpeloton zitten op het vlak van de omzetting van EU-richtlijnen naar Belgisch recht.
Kunt u ons een uiteenzetting geven over de opvolging van de omzetting binnen de regering?
Welke inspanningen doet de federale regering om die achterstand zo snel mogelijk weg te werken? Wat is de beoogde timing?
Kunt u de huidige situatie statistisch toelichten?
Ziedaar in een notendop de vraag die ik had ingediend.
02.02 Minister Yves Leterme: We moeten de gegevens over het aantal veroordelingen nuanceren. De situatie is vaak complex.
In 2008 is ons land drie keer veroordeeld voor een laattijdige omzetting. Daarnaast heeft de Commissie in twee zaken het Hof om afstand van geding verzocht omdat België de richtlijn ondertussen had omgezet. In die twee zaken is het bijgevolg nooit tot een veroordeling gekomen. Er waren twee veroordelingen voor onjuiste omzetting waarover betwisting bestond tussen de Commissie en België over de juistheid van omzetting. Drie veroordelingen draaiden om de verkeerde toepassing van het EU-recht.
In 2009 waren er negen veroordelingen voor een laattijdige omzetting, en twee voor een verkeerde toepassing van het gemeenschapsrecht.
In heel wat gevallen gaat het om vertraging. De redenen voor die vertraging zijn veelvuldig. Alle veroordelingen wegens laattijdige omzetting in 2008 en 2009 betroffen richtlijnen die door het Parlement niet tijdig zijn omgezet, waarbij het parlementair parcours dus niet tijdig was doorlopen.
Er zijn vier terugkerende vertragende omstandigheden: ten eerste, uitvoeringsbesluiten nog te treffen na parlementaire goedkeuringen; ten tweede, verschillende federale departementen, Gewesten, Gemeenschappen zijn bevoegd; ten derde, uitzonderlijke politieke gevoeligheid van de richtlijn; ten vierde, administratieve vertraging, deels door het verplicht raadplegen van consultatieve organen.
Sinds een aantal jaren is heel wat inspanning geleverd om de achterstand weg te werken. Vorig jaar heb ik als eerste minister, samen met collega Karel De Gucht, heel wat bijsturingen gedaan. Het actieplan Omzetting van 2000 en de Vernieuwing van 2004, is in september 2008 opgevolgd door een nieuw reflectieproces. De doelstelling was om te komen tot een achterstandsnorm van 1 procent vanaf 2009, zijnde de Europese doelstelling, de verwerking van de implicaties van het Verdrag van Lissabon, en de voorbereiding van het Europees voorzitterschap.
Na een uitgebreide doorlichting werd op de Ministerraad van 6 februari 2009 een aantal maatregelen genomen waaronder, ten eerste, een beter mogelijk maken van de vroegere opstart van de omzettingswerkzaamheden, ten tweede, de oprichting van de hoge werkgroep Omzetting op interkabinetsniveau met deelname van alle bevoegde federale overheden, ten derde, de regelmatige opvolging op het hoogste administratief niveau tijdens de vergadering van de voorzitters van de FOD’s, ten vierde, de uitbreiding van het netwerk van de eurocoördinatoren en de versterking van hun centrale rol in het omzettingsproces, ten vijfde, de interactieve federale databank Eutransbel die verder werd uitgebouwd en operationeel zou moeten worden vanaf 1 januari 2010.
Dus, ten eerste, sneller starten, ten tweede, een werkgroep specifiek op hoog interkabinettenniveau, ten derde, op het hoogste niveau, dus de voorzitters van de FOD’s, een vast punt tijdens hun vergadering voor de opvolging van die omzettingsdossiers, ten vierde, die eurocoördinatoren, en ten vijfde, de federale databank Eutransbel.
Via deze maatregelen realiseerde ons land op het scorebord van juni 2009 al een daling van het algemene omzettingsdeficit van 1,4 naar 1,2. Voor het scorebord van november 2009 haalt België de Europese intermediaire deficitnorm. Dat is dus nog lager. Op federaal vlak zal er dan ook geen enkele richtlijn meer vallen onder de nultolerantie voor de richtlijnen die een omzettingsvertraging van meer dan twee jaar hebben. Er zal dus geen enkele richtlijn meer zijn die daaronder ressorteert. Tot daar het antwoord op uw vragen.
02.03 Bruno Tuybens (sp.a): Heb ik het goed begrepen dat wij vanaf november 2009 onder 1 procent vallen?
02.04 Minister Yves Leterme: Ja. Dat is natuurlijk iets dat moet blijven. In november hebben we op het laatste overlegcomité vastgesteld dat we onder de 1 procent zullen vallen.
02.05 Bruno Tuybens (sp.a): Het is uiteraard van belang om zeker op het moment waarop we EU-voorzitter zijn, een goede leerling van de klas te zijn. Ik dank u voor uw antwoord: dit is een goede evolutie.
Het constitutionele gegeven geldt natuurlijk ook voor het Verenigd Koninkrijk, waar er ook zeer veel overleg moet worden gepleegd met de deelstaten. Ik begrijp dat het Verenigd Koninkrijk toch een veel betere score haalt dan België. Het is toch van belang eens te laten nagaan hoe de situatie ginder eigenlijk is georganiseerd.
02.06 Minister Yves Leterme: Zij hebben een totaal andere techniek via de Common Law. Zij zetten gewoon de richtlijn om. De tekst wordt gewoon omgezet in een wetsontwerp dat wordt goedgekeurd. Dat wordt niet telkens geïntegreerd in de toepasselijke wetgeving.
02.07 Bruno Tuybens (sp.a): Dat is een ander systeem.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Tuybens, u hebt nog een vraag over het BLEU-akkoord.
02.08 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, het probleem is dat ik naar mijn belangrijkste maandelijkse vergadering moet gaan: de gemeenteraad. Wij zitten daar met een situatie van tien tegen negen. Ik zou dus graag mijn andere vragen uitstellen. Bovendien gaat collega Van der Maelen ook een vraag stellen over het Goldstone-rapport. Misschien kan dat tegelijk.
- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de goedkeuring van het Goldstone-rapport door de VN-Mensenrechtenraad" (nr. 15817)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de Belgische houding ten aanzien van het Goldstone-rapport" (nr. 15885)
- mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over over "het misbruik van het Goldstone-rapport" (nr. 15986)
- M. Bruno Tuybens au ministre des Affaires étrangères sur "l'approbation du rapport Goldstone par le Conseil des droits de l'homme de l'ONU" (n° 15817)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "la position de la Belgique par rapport au rapport Goldstone " (n° 15885)
- Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "la mauvaise utilisation qui est faite du rapport Goldstone" (n° 15986)
03.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik ben inmiddels te weten gekomen wat het stemgedrag van België was. Daarom wil ik die vraag niet meer aan de minister stellen.
Ik wil wel van de gelegenheid gebruikmaken om opnieuw mijn verwondering te uiten over het feit dat België — we zijn helaas niet alleen — het internationaal recht klaarblijkelijk niet altijd op dezelfde manier toepast op alle rechtssubjecten. Als ik kijk naar de manier waarop Israël het zich kan veroorloven om verschillende keren duidelijke uitspraken van rechtsinstanties, die de internationale gemeenschap vertegenwoordigen, naast zich neer te leggen, dan moet ik tot mijn spijt vaststellen dat het hier opnieuw gebeurt. Ik betreur het dat België niet de moed heeft gehad om zich in de Mensenrechtenraad te voegen bij de groep van landen die het Goldstonerapport wel hebben gesteund.
De heer Goldstone is een zeer gerespecteerd internationaal jurist, die, dacht ik, openbaar aanklager is geweest in de Balkan en in Rwanda. Hij heeft een zeer evenwichtig rapport ingediend, met een uitkomst die ik altijd heb verdedigd. Ik was in de Kamer een van de mensen die erop aandrong dat België mee zou pleiten voor een onderzoek naar de gedragingen van Hamas en naar de gedragingen van het Israëlisch leger in het Gazaconflict. De heer Goldstone komt met een heel evenwichtig rapport. Hij concludeert dat beide partijen het internationaal recht hebben overtreden. Ik stel dan vast dat België zich onthoudt bij de stemming in de Mensenrechtenraad, ondanks de belofte van België bij zijn verkiezing tot lid van de Mensenrechtenraad.
Ik citeer: “In zijn buitenlands en ontwikkelingssamenwerkingbeleid blijft België zich dynamisch opstellen ten gunste van de totstandbrenging van de rechtstaat (rule of law) en van de strijd tegen de straffeloosheid”. Ik vrees opnieuw dat het Goldstonerapport en zijn aanbevelingen dode letter gaan blijven en dat beide partijen, zowel Hamas als Israël, zich daarin gesterkt gaan voelen om op een straffeloze wijze door te gaan met het overtreden van het internationaal recht.
Ik betreur dat in andere conflicten, zoals bijvoorbeeld in Sri Lanka, België en de Europese Unie wel staan op de volledige naleving van de uitkomst van een internationaal onderzoek, maar als het een conflict betreft tussen Israël en Palestina, dan abdiceren we.
Ik zou aan de minister willen vragen waarom België zich heeft onthouden en, zoals in de lijn waartoe wij ons hebben geëngageerd, niet heeft gezegd dat wij van oordeel zijn dat het Goldstonerapport in zijn integraliteit moet worden uitgevoerd. Dat wil zeggen — en dat hebben wij ook in andere conflicten gevraagd — dat de betrokken partijen de gelegenheid krijgen om gedurende zes maanden zelf een onderzoek te doen en dat de manier waarop dat onderzoek wordt gevoerd aan het toezicht wordt onderworpen van een comité samengesteld door de beide partijen en andere partners.
Wij hebben dit geëist in andere conflicten, maar als het Israël en Palestina betreft, dan abdiceren wij en daar wil ik, als aanhanger van meer respect voor de mensenrechten en voor het internationaal recht in de internationale betrekkingen, tegen protesteren.
03.02 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik stel mijn vraag in aansluiting op de mondelinge vraag van mijn collega Van der Maelen en ik focus niet zozeer op het rapport zelf, maar wel op de specifieke resolutie die goedgekeurd is in de VN-mensenrechtenraad in Genève.
In de goedgekeurde resolutie, naar aanleiding van het rapport, wordt felle kritiek geuit op vermeende schendingen van de mensenrechten door Israël, zoals die in het rapport werden onderzocht. De Zuid-Afrikaanse jurist Richard Goldstone – de auteur van het rapport, dat ook naar hem is genoemd is – verklaarde intussen dat zijn rapport wordt misbruikt door de VN-Mensenrechtenraad. Zijn rapport maakt immers melding van schendingen van de mensenrechten door Israël en Hamas.
In de resolutie die de VN-Mensenrechtenraad opstelde om naar de Veiligheidsraad door te verwijzen, werden de aanklachten tegen Israël nadrukkelijk in de verf gezet, terwijl elke verwijzing naar misdaden door Hamas werd geschrapt. Dat zou zijn gebeurd, omdat islamitische landen de resolutie anders niet zouden willen goedkeuren.
De heer Goldstone verklaarde aan de Zwitserse krant Le Temps dat de door de VN-Mensenrechtenraad goedgekeurde resolutie “hem bedroeft omdat ze enkel aanklachten tegen Israël bevat. Er is geen enkele zin die Hamas veroordeelt, zoals wij in het rapport hebben gedaan.”
Graag vernam ik wat de Belgische houding is over de duidelijke vooringenomenheid die VN-organisaties zoals de VN-Mensenrechtenraad ten toon spreiden tegen Israël. Op welke manier kan ons land er zich voor inzetten dat de VN-organisaties zich als neutrale organisaties gedragen, in plaats van een lobbygroep ten voordele van een van de partijen in het Israëlisch-Palestijnse conflict?
03.03 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, de heer Van der Maelen heeft zijn vraag vervangen door een aantal andere vragen, waarop ik zal proberen in te gaan.
Ik wil terugkeren naar de procedure van de behandeling van het Goldstonerapport in de Mensenrechtenraad in januari 2009. Toen werd de resolutie goedgekeurd om een zogenaamde Fact Finding Mission uit te sturen. Alle leden van de EU die toen lid waren van de Mensenrechtenraad, hebben zich toen onthouden op grond van het argument dat het mandaat van de Fact Finding Commission niet gebalanceerd was. Er werd met name enkel gevraagd alle mensenrechtenschendingen door Israël tijdens de operatie-Cast Lead te onderzoeken.
De toenmalige voorzitter van de Mensenrechtenraad stelde de leden van de Fact Finding Mission uiteindelijk aan en nam zelf de vrijheid hun een mandaat te geven dat veel ruimer en meer gebalanceerd was dan de oorspronkelijke resolutie. Hij gaf de Goldstonemissie de opdracht beide kanten van het verhaal te bestuderen. Op basis van dat ruimere en bredere mandaat heeft de Goldstonemissie gewerkt. Ook de verantwoordelijkheden en daden van de Palestijnse autoriteiten en Hamas worden belicht. Dat was al een vooruitgang ten opzichte van de initiële resolutie waarbij de EU-leden zich hadden onthouden.
Bovendien werd de Goldstonemissie samengesteld uit vier zeer geloofwaardige personen. Zij hebben een ernstig rapport afgeleverd. Beide kampen in het conflict werden belicht. De aanbevelingen van het rapport richten zich op Israël, de Palestijnse autoriteiten en op Hamas.
Van bij de aanvang is het streven van België geweest samen met het voorzitterschap van de Europese Unie te komen tot een eenduidige houding ten opzichte van de ontvankelijkheid en de behandeling van de resolutie en de stemming erover.
Collega Van der Maelen, de aarzeling van de Palestijnse autoriteiten zich te positioneren tegenover de behandeling van het Goldstonerapport op de twaalfde sessie van Mensenrechtenraad in september, valt wellicht ook te verklaren door de inspanningen om de oorlogvoerende partijen aan beide zijden opnieuw aan tafel te brengen.
Door druk uit te oefenen, heeft dat geleid tot – wat wij dan weten in oktober – het opnieuw agenderen van het Goldstonerapport en van een voorstel van resolutie. In dat voorstel van resolutie hebben wij niet meer het evenwicht gevonden dat wel in het verslag en in de aanbevelingen van het rapport-Goldstone aanwezig was. Dat feit, samen met ons streven naar een eenduidig stemgedrag van de EU, op initiatief van Zweden maar met onze steun, heeft ertoe geleid dat wij ons hebben onthouden.
Zowel van Palestijnse kant als van Israëlische kant is er initiatief genomen om ons land ervan te overtuigen om in deze of gene richting stemgedrag te vertonen. Maar, zoals ik al zei, zowel het gebrek aan evenwicht in de resolutie als ons streven naar een eenduidig Europees standpunt heeft ons doen beslissen ons bij de stemming over de resolutie te onthouden.
03.04 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, wij weten allen wat er na het Goldstonerapport is gebeurd. Er is Amerikaanse druk op de Palestijnen uitgeoefend om de acties uit te stellen en alzo de gesprekken een kans te geven. Zware protesten aan Palestijnse kant hebben Abbas van mening doen veranderen. Dat is wat er enerzijds is gebeurd.
Anderzijds weten wij allemaal welke, enorme lobbycapaciteit door Israël is ingezet. Ik moet tot mijn spijt vaststellen dat vele, bijna alle landen van de Europese Unie — ik geef toe dat België een van de meest moedige houdingen heeft aangenomen, met name door zich te onthouden — hebben tegengestemd of niet aan de stemming hebben deelgenomen om aan het innemen van een standpunt te ontsnappen.
Sta mij echter toe – een believer van de noodzaak om meer internationaal recht in de internationale relaties en in de internationale problemen in te brengen – ontgoocheld te blijven over het feit dat België niet de moed heeft gehad te verklaren dat het Goldstonerapport een heel evenwichtig rapport is dat beide partijen met de neus op de feiten duwt, namelijk het feit dat het internationaal recht is geschonden. Ik had gehoopt dat ons land de moed zou hebben gehad te beklemtonen dat de zaak moet doorgaan. Dat wil zeggen dat beide partijen zes maanden de tijd krijgen. Doen zij het niet, dan wordt de zaak naar het Internationaal Strafhof doorgestuurd.
Indien wij dergelijke moed niet hebben, zal de straffeloosheid blijven bestaan. Partijen zullen in dat geval van de zwakheden van de internationale gemeenschap gebruik blijven maken om hun laars te lappen aan het internationaal recht.
03.05 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord wat betreft de specifieke vraag over de houding van de regering omtrent de resolutie naar aanleiding van het Goldstonerapport.
De meer algemene vraag over de Belgische houding in verband met VN-organisaties en hun vooringenomenheid is daarmee echter niet beantwoord.
Ik ben wel tevreden met het antwoord van de minister op de concrete vraag.
L'incident est clos.
- mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de kandidaturen voor permanent voorzitter van de Europese raad" (nr. 15888)
- mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de kandidaturen voor EU-minister van Buitenlandse zaken" (nr. 15950)
- Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "les candidatures au poste de président permanent du Conseil européen" (n° 15888)
- Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "les candidatures au poste de ministre des Affaires étrangères de l'Union européenne" (n° 15950)
04.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn twee vragen handelen over ongeveer dezelfde thematiek.
De eerste, over de kandidatuur voor permanent voorzitter van de Europese Raad, stel ik naar aanleiding van berichten dat de Belgische regering sceptisch zou staan tegenover de kandidatuur van Tony Blair als eerste permanent voorzitter van de Europese Raad, een functie die men ook dikwijls aanduidt als president van de Europese Unie of van de Europese Raad.
Tot dusver is Tony Blair de enige officiële
kandidaat. De voormalige Britse EU-commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen,
Chris Patton, heeft de Spaanse oud-premier Felipe González en de Finse
oud-president Martti Ahtisaari als
geschikte kandidaten genoemd. In de media doen ook geruchten de ronde dat
eerste minister Herman Van Rompuy en voormalig eerste minister Guy Verhofstadt
genoemd zijn als mogelijke kandidaten. Recentelijk dook ook de naam Jan Peter
Balkenende op.
Mijnheer de minister, kunt u mij meedelen waarom de Belgische regering sceptisch staat tegenover de kandidatuur van Tony Blair? Wat vindt de Belgische regering van de mogelijke kandidatuur van de andere kandidaten?
Meer in het algemeen, aan welke criteria moet een permanent voorzitter van de Europese Raad volgens de Belgische regering voldoen? Tot zover mijn vraag over de kandidaten voor permanent voorzitter.
Er zijn ook kandidaturen voor een EU-vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken. Zodra het Verdrag van Lissabon in werking treedt, krijgt de Europese Unie een eigen minister van Buitenlandse Zaken hebben. Volgens de Britse pers maakt de huidige Britse minister van Buitenlandse Zaken David Miliband een kans die prestigieuze positie te krijgen.
De Times van 23 oktober citeert een anonieme Belgische diplomaat die zou hebben gezegd: “We have a very favourable impression of Mr Miliband, because he has good European credentials.”
Is de heer Miliband de kandidaat van de Belgische regering? Aan welke criteria – good European credentials – moet de nieuwe EU-minister van Buitenlandse Zaken volgens de Belgische regering voldoen?
04.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ter inleiding zal ik u een document bezorgen. Wij hebben samen met de collega’s van Nederland en Luxemburg een soort van memorandum opgesteld rond de implementatie van het Verdrag van Lissabon, waarin de voorwaarden die wij zien voor de benoeming van beide cruciale figuren zijn verwoord en omschreven. Wij zullen ervoor zorgen dat dit aan de leden van de commissie wordt toegestuurd. Eigenlijk had dat al moeten gebeurd zijn.
De benoeming kan uiteraard pas na de implementatie, de inwerkingtreding, van het Verdrag van Lissabon.
Zoals dat telkens het geval is wanneer mensen worden aangeduid voor functies, circuleren er ook namen. België heeft nog niet bepaald welke kandidaat zij zal steunen.
Wij hebben ons dus wel al uitgesproken over het profiel van die toekomstige permanente voorzitter.
Voor ons moet de vaste voorzitter van de Europese Raad het formaat hebben van een staatshoofd of regeringsleider. Hij of zij zou zijn Europees engagement al aangetoond moeten hebben en een visie ontwikkeld hebben op het geheel van de beleidsdomeinen van de Unie. Belangrijk voor ons is dat hij ook bereid moet zijn om te luisteren naar de lidstaten en de instellingen, dat hij een communautaire approach heeft van de invulling van zijn mandaat en dat hij gevoelig is voor het institutioneel evenwicht dat de communautaire methode karakteriseert.
Ook het profiel van de hoge vertegenwoordiger hebben we vastgelegd in het document met Nederland en Luxemburg. Hij zal niet enkel moeten beschikken over ruime ervaring met het Unieoptreden in een context van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en het extern beleid van de Unie, maar ook over het vermogen moeten beschikken om een consensus te creëren. Om te bewerkstelligen dat de Unie zich met één stem uitspreekt, moet hij immers regelmatig overleggen met de permanente voorzitter van de Europese Raad en met het roterend Voorzitterschap.
In beide gevallen, maar zeker in het laatste geval, vinden wij dus dat gezocht moet worden naar iemand die heeft bewezen dat hij ook een bruggenbouwer kan zijn, een compromissenbouwer.
Dat zijn de criteria die wij hebben vastgelegd. Dat is de invalshoek waarmee wij dat “benoemingsdossier” benaderen.
Over concrete namen kan ik het volgende zeggen. Van zodra dat aan de orde is in de Europese Raad, zal ons land een standpunt innemen ten aanzien van kandidaturen die worden gesuggereerd, die naar voren worden geschoven in het gesprek.
04.03 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Dat memorandum zal ons inderdaad wel interesseren. Het is logisch dat wij die vraag stellen. Het is ook logisch dat de criteria worden vastgelegd, zoals u zelf zegt, dat een eventuele minister van Buitenlandse Zaken duidelijk een consensus moet kunnen creëren. Europa is een lappendeken van talen, culturen, opvattingen en aanhankelijkheden. Ik kijk dus met interesse uit naar het memorandum.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de ratificering van het Verdrag van Lissabon en het verzet van de Finse autonome regio Aland" (nr. 15889)
05 Question de Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "la ratification du Traité de Lisbonne et l'opposition de la région autonome finlandaise de Aland" (n° 15889)
05.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u had het daarnet ook over het Verdrag van Lissabon en het is misschien wat voorbarig om nu al over de benoemingen te spreken. Het verdrag moet eerst volledig worden geratificeerd en geïmplementeerd vooraleer men kan beginnen met de concrete organisatie van wat daarin vervat zit.
Het is misschien maar een detail, maar het is wel interessant. De Finse autonome regio Aland, een Zweedstalig eiland in de Oostzee, weigert het Verdrag van Lissabon te ratificeren indien Aland geen concessies van de EU loskrijgt. Die regio is al een hele tijd bezig met die concessies die te maken zouden hebben met een Europees verbod op de verkoop van tabak, meer bepaald snuiftabak. In de algemene maatregelen die zijn genomen rond roken en tabak, is telkens gedefinieerd dat dit meer omvat dan alleen maar roken. Ook snuiftabak valt immers onder de regeling. Aland is een land waar snuiftabak een traditie en gewoonte is waarvan bovendien een deel van de economie afhangt.
Sommige bronnen beweren nu dat de ratificatie door Aland vereist is alvorens de ratificatie door Finland rechtsgeldig zou zijn. Mijn vraag is of de Belgische regering weet heeft van deze problemen. Welke juridische gevolgen zou een weigering van Aland om het Verdrag van Lissabon te ratificeren kunnen hebben op de inwerkingtreding van dit verdrag?
05.02 Minister Yves Leterme: Mevrouw Colen, ik zal mij uiteraard niet moeien in de interne aangelegenheden van Finland. Ik heb in mijn studentenperiode nog het grondwettelijk statuut van de Aland-eilanden bestudeerd. De Aland-eilanden hebben het Verdrag van Lissabon nog niet goedgekeurd. Ongeacht de ratificatie door de Aland-eilanden is Finland gebonden door en aansprakelijk voor het nakomen van de verplichtingen uit het Verdrag van Lissabon sinds het dit verdrag op 11 juli 2008 in zijn parlement goedkeurde met meer dan de vereiste tweederde meerderheid, namelijk 151 voor op een totaal van 200 zetels.
Volgens het grondwettelijk statuut van de Aland-eilanden wordt de goedkeuring gevraagd van deze eilanden om het Verdrag van Lissabon in werking te laten treden voor de delen die onder de Alandse bevoegdheid vallen en betrekking hebben op de Alandse inwoners en het grondgebied. De parlementaire goedkeuring door de Aland-eilanden was geen voorwaarde om de Finse ratificatie van het Verdrag van Lissabon te verkrijgen. De noodzaak om de goedkeuring van het regionale parlement te verkrijgen, betreft enkel de interne implementatie van het Verdrag van Lissabon in Finland.
05.03 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de ratificering van het Verdrag van Lissabon en de juridische rechten van voormalige Duitse verdrevenen uit de Tsjechische Republiek en Slovakije" (nr. 15890)
06 Question de Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "la ratification du Traité de Lisbonne et les droits juridiques des anciens ressortissants allemands chassés de la République tchèque et de la Slovaquie" (n° 15890)
06.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag betreft uitspraken van de Slowaakse eerste minister, de heer Robert Fico, die vorige zondag verklaarde dat in het Verdrag van Lissabon bijkomende garantie moeten worden gegeven om Slowakije te beschermen tegen juridische procedures van voormalige verdreven Duitsers om hun voormalige bezittingen in Slowakije terug te krijgen.
Slowakije doet dit in navolging van de Tsjechische president Vaclav Klaus, die eveneens duidelijke garanties eiste alvorens hij het Verdrag van Lissabon wou ratificeren.
Hoewel Slowakije het verdrag dus reeds ratificeerde liet Fico verstaan dat indien de Tsjechische Republiek garanties krijgt, tegen Duitse claims, Slowakije dezelfde garanties wil en dat als Slowakije de garanties niet krijgt, het zijn veto zal gebruiken tegen het geven van soortgelijke garanties aan de Tsjechische Republiek.
Er zou dus een kluwen ontstaan ingevolge de houding van verschillende landen ten opzichte van elkaar.
Wat is de houding van de Belgische regering in deze zaak? Gaat ons land ermee akkoord dat de rechten van voormalige Duitse verdrevenen die mogelijk door de rechtbanken zullen worden ingewilligd, worden opgegeven om de politieke doelstelling te bereiken dat het Verdrag van Lissabon kan worden geratificeerd?
06.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik kan kort zijn.
Wij hebben dit probleem vorige week nog besproken met de Slowaakse eerste minister.
Voor België moet het Verdrag van Lissabon in werking treden voor het einde van 2009, zoals gevraagd tijdens de Europese Raad van juni 2009.
Volgens ons kan de tegemoetkoming aan de Tsjechische eis, de eis van de heer Vaclav Klaus, in ieder geval slechts overwogen worden, ten eerste, indien het Verdrag van Lissabon geenszins wordt gewijzigd. Ten tweede, als de voorgestelde oplossing voor alle lidstaten aanvaardbaar is en, ten derde, als er garanties zijn dat in dat geval president Klaus onverwijld het ratificatie-instrument ondertekent.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de gemeenschappelijke Europese diplomatieke dienst" (nr. 15891)
07 Question de Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "le service diplomatique européen commun" (n° 15891)
07.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is opnieuw een vraag over het Verdrag van Lissabon en de instellingen die daardoor worden geïnstalleerd. Zodra het verdrag in werking treedt, krijgt de EU een gemeenschappelijke diplomatieke dienst. Welk statuut die dienst precies zal hebben, is echter onduidelijk.
Het Verdrag van Lissabon bepaalt alleen dat de werking en de structuur van de dienst na een voorstel van de ministers van Buitenlandse Zaken van de 27 deelstaten zal worden geregeld. Dat voorstel moet vervolgens de goedkeuring krijgen van de Commissie, terwijl het Europees Parlement over het voorstel moet worden geraadpleegd.
De te vormen diplomatieke dienst, de European External Action Service, zal de 6 000 stafleden omvatten die thans reeds de externe relaties van de Europese Commissie behartigen, alsmede de huidige 123 EU-delegaties in het buitenland, plus de huidige stafleden van de Europese Raad, alsook de experts die door de nationale diplomatieke diensten zullen worden aangewezen. Dat is dus een heel instituut.
De Poolse regering wil dat de EEAS een sui generis statuut krijgt als uitvoerend agentschap van de 27 lidstaten. Polen wil niet dat het een reguliere EU-instelling wordt, zoals het Europees Parlement of de Commissie, met een eigen budget, maar wil dat de EU-lidstaten een centrale rol spelen in de nieuwe instelling en er de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid hebben.
Aan de andere kant is er de opinie van de Commissie voor Grondwettelijke Zaken van het Europees Parlement die de diplomatieke dienst van de EU ziet als een onderdeel van de Europese Commissie, gefinancierd door de EU-begroting en onder de controle van het Europees Parlement. Het Verenigd Koninkrijk wenst uitdrukkelijk niet dat de diplomatieke dienst een onderdeel van de Commissie wordt. Dat is dus voer voor discussie.
Mijnheer de minister, wat is het standpunt van de Belgische regering in dit debat? Welk voorstel zult u indienen of steunen? Welk deel van de Belgische diplomatie zal worden overgeheveld naar de EEAS?
07.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, de EDO, zoals hij al heet in het typische jargon, moet de hoge vertegenwoordiger bijstaan bij de uitoefening van al zijn verantwoordelijkheden. De hoge vertegenwoordiger is verantwoordelijk voor de externe betrekkingen in de Commissie, als lid van het college.
Hij heeft ook andere bevoegdheden. Hij moet met zijn voorstellen bijdragen tot de uitwerking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de uitvoering ervan verzekeren. Hij moet de EU vertegenwoordigen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Hij moet de coherentie van het gehele buitenlandse optreden van de EU verzekeren en ook de Raad Buitenlandse Zaken voorzitten.
De verantwoordelijkheden van de hoge
vertegenwoordiger overstijgen zijn taken binnen de Commissie. De Europese
Dienst voor Extern Optreden mag om die reden dus niet alleen aan de Commissie
gebonden zijn, maar moet een sui generis statuut krijgen. Er is daarover tussen de lidstaten een
consensus bereikt.
Nu is het een kwestie
de dienst op te richten. Dit zal in verschillende fasen verlopen. Het personeel
moet uit drie verschillende bronnen komen, namelijk de Commissie, het
Raadssecretariaat en de diplomatieke diensten van de lidstaten. Wij weten al
ongeveer dat we enkele tientallen diplomaten zullen moeten leveren vanuit
België. Agenten uit de lidstaten zouden als tijdelijke agenten aan de externe
dienst worden toegevoegd en zouden tijdens deze tijdelijke affectatie ten laste
van het EU budget vallen. Het gaat dus om een soort detachering, waarvan één
van de elementen is dat de financiële last, namelijk de loonkost, wordt
gedragen door het budget van de Europese Unie.
De EDO past in een
meer dynamisch en coherent buitenlands beleid van de Unie en kan onder andere
de lidstaten bijstaan met analyses en rapporteringen. Op termijn zou de dienst
ook op consulair vlak de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten
kunnen steunen en aanvullen. Er zijn echter geen delen van de Belgische
diplomatie die als geheel worden overgeheveld naar de Europese dienst voor
extern optreden. Nationale diplomatieke diensten blijven immers noodzakelijk om
de specifieke belangen van het land en zijn burgers te vertegenwoordigen.
07.03 Alexandra
Colen (Vlaams Belang):
Bedankt voor dit antwoord, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het Europese defensiepakket" (nr. 15913)
08 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "le paquet défense européen" (n° 15913)
08.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds 2007 werkt de Europese Commissie aan een regelgeving in het raam van het zogenaamde “defensiepakket”. Dit voorjaar werden twee richtlijnen afgerond: een richtlijn over de overdracht van defensieproducten, in hoofdzaak een regionale bevoegdheid, en een richtlijn over defensieopdrachten, waarvan ik denk dat het in hoofdzaak een federale bevoegdheid is.
Ik heb twee vragen voor de minister.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de omzetting van de richtlijn die tot de federale bevoegdheid behoort, namelijk die richtlijn over defensieopdrachten?
De tweede vraag heeft betrekking op de richtlijn met betrekking tot handel in wapens of de overdracht van defensieproducten zoals dat in dat slecht Nederlands daar noemt. Daar stellen zich, mijns inziens, problemen die ertoe kunnen leiden dat er moet worden teruggekomen op hetgeen in de Belgische regelgeving staat, zowel langs Waalse als langs Vlaamse kant met betrekking tot controle, de mogelijkheid van sancties en transparantie zoals die is vertaald in de decreten.
Heeft er bij de onderhandeling van die richtlijnen overleg plaatsgevonden met de Gewesten en heeft men in de richtlijn geprobeerd om ruimte te creëren om de Belgische situatie voor wat betreft die controle, de sancties en de transparantie, overeind te houden? Indien niet, moet ik ten zeerste betreuren dat we tengevolge van Europese richtlijnen zullen moeten inleveren voor wat betreft onze Belgische en regionale wetgeving.
08.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik zal mijnheer Van der Maelen slechts een gedeeltelijk antwoord geven op de vraag en ik ga u ook zeggen waarom. Het is niet omdat ik pas terug ben uit een ander deel van de wereld maar omdat ik voor het tweede deel heb gevraagd een zeer goed juridisch onderbouwd antwoord te geven. Als ik een antwoord geef, wil ik dat dit de regering bindt en dat het ook het juiste antwoord is. Dat juridisch advies heb ik nog niet. De medewerkers zeggen dat ze de vraag gisteren op hun bureel hebben gekregen, het kan zijn dat ze vroeger is ingediend, maar wat betreft de tweede vraag, vraag ik om enig begrip. Binnen enkele weken zal ik een antwoord kunnen geven.
Wat het eerste betreft, is het zo dat beide richtlijnen, volgens inschatting van de diensten, zich bevinden op het kruispunt van Defensie, Economie en de Gewesten, dus eigenlijk een gemengde omzetting betreffen. De omzetting is op dit ogenblik in het vroegste stadium, zeker wanneer ik u al heb gezegd dat het juridisch nog moet worden nagekeken.
Met de elementen vervat in het tweede deel van de vraag zit het als volgt. Op 13 oktober zijn beide richtlijnen aan bod gekomen in de Hoge Werkgroep Omzetting. Daar is nog geen beslissing genomen wie als trajectbeheerder zal optreden. Er is nog wat tijd voor augustus 2011, maar gelet op het gemengd karakter denk ik toch dat wij de zaak tussen nu en een paar maanden in procedure moeten kunnen uitbrengen.
Ik vraag nogmaals enig begrip, ik zal op het tweede deel van de vraag van collega Van der Maelen zo snel mogelijk een antwoord bezorgen.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de mensenrechten in Marokko" (nr. 15926)
09 Question de Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "les droits de l'homme au Maroc" (n° 15926)
09.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over mensenrechten in Marokko. Artikel 222 van de Marokkaanse strafwet bepaalt dat elke persoon waarvan algemeen is geweten dat hij een moslim is, en die tijdens de ramadan in een publieke plaats de vasten schendt zonder een door de islam toegestane uitzondering te kunnen inroepen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van 1 tot 6 maanden en een boete.
Om te protesteren tegen dat wetsartikel riep de Marokkaanse journalist Zineb El Rhazoui, medestichter van de Mouvement alternatif pour les libertés individuelles, via Facebook op tot een openbare picknick op 13 september nabij de stad Mohammedia, niet ver van Casablanca. Op 13 september arresteerde de Marokkaanse politie zes mensen, waaronder Rhazoui zelf. De zes werden tijdens hun ondervragingen vernederd door de politie, die toespelingen maakte op hun vermeende homoseksualiteit. Zij zijn inmiddels vrijgelaten in afwachting van een proces, waarop zij terecht moeten staan voor de schending van artikel 222 van de Marokkaanse strafwet.
Volgt de Belgische ambassade in Marokko de zaak? Heeft ons land zijn bezorgdheid over het respect voor fundamentele mensenrechten, zoals het recht om voedsel te nuttigen zonder verplicht te worden om op publieke plaatsen godsdienstige voorschriften op te volgen, reeds kenbaar gemaakt aan de Marokkaanse autoriteiten?
09.02 Minister Yves Leterme: Mevrouw de volksvertegenwoordiger, de Marokkaanse en internationale pers hebben inderdaad bericht over de arrestatie van de zes leden van de Mouvement alternatif pour les libertés individuelles. Wij hebben meer informatie gevraagd aan de post in Rabat. Daar wordt ons verzekerd dat men de situatie van zeer nabij volgt.
België en de Europese Unie hechten veel belang aan de eerbiediging van de rechten van de mens in Marokko. Dat zijn niet zomaar woorden, want het komt onder meer tot uiting in de mensenrechtendialoog die de Europese Unie jaarlijks met Marokko heeft. De vorige gespreksronde vond plaats in Brussel op 24 juli 2009. Marokko heeft in februari 2008 een UPR of universeel periodiek onderzoek ondergaan, verricht door de Mensenrechtenraad.
Voor uw concrete vragen heb ik informatie gevraagd aan onze post in Rabat.
09.03 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal het dossier verder opvolgen. Ik veronderstel dat u nu verdere informatie hebt opgevraagd en dat u voor de rest nog geen actie hebt ondernomen ten opzichte van Marokko om uw standpunt of bezorgdheid te uiten.
België en de EU zeggen dat het geen loze woorden zijn, maar dat zij wel degelijk willen toezien op de concrete navolging van de mensenrechten, specifiek in Marokko. Ik weet dat de FOD Buitenlandse Zaken er in deze legislatuur de nadruk op legt overal goed te willen opvolgen of de mensenrechten niet geschonden worden in de landen waarmee wij te maken hebben.
Ik zal later opnieuw vragen stellen om mij ervan te vergewissen dat het niet bij woorden blijft. Die landen komen alsmaar vaker in het nieuws wegens de schending van mensenrechten, in dit geval in verband met de ramadan, maar ook dikwijls in verband met de positie van de vrouw. Het is een verontrustende ontwikkeling, vooral omdat dezelfde mentaliteit tegenwoordig ook dikwijls voorkomt bij groepen inwoners van Europese steden die banden hebben met die landen of er oorspronkelijk vandaan komen. Zij hebben vaak de neiging dezelfde gewoonten en tradities over te nemen.
Gelet op die context is het signaal niet alleen bedoeld voor buitenlands gebruik. Onze houding moet ook aantonen dat we tegenwoordig alert zijn inzake het respect voor de mensenrechten in eigen land.
Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het bezoekrecht door familieleden van de 'Cuban five' in de Verenigde Staten" (nr. 15974)
10 Question de Mme Katrien Partyka au ministre des Affaires étrangères sur "le droit de visite pour les membres de la famille des 'Cuban five' aux Etats-Unis" (n° 15974)
10.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u kent ongetwijfeld de problematiek van de vijf Cubaanse onderdanen die zijn veroordeeld voor intentie tot spionage. Zij werden over de hele lijn schuldig verklaard. Zonder op de feiten in te gaan, stel ik vast dat mensenrechtenorganisaties die rechtszaak bestempelen als oneerlijk en de straffen als disproportioneel. Ook de werkgroep Willekeurige Detenties zegt dat het een hechtenis van willekeurige aard betreft.
Het Hooggerechtshof heeft op 15 juni 2009 definitief bevestigd dat er geen herziening van het proces moet komen. Voor drie van hen zijn er echter nog zaken hangende. Eén heeft strafvermindering gekregen, mede onder internationale druk, zoals blijkt uit de rechtzaak.
Welke houding zult u aannemen tegenover deze zaak?
Kunt u initiatieven nemen?
Kunt u de weigering van bezoekrecht door familieleden opnieuw ter sprake brengen bij de Verenigde Staten?
10.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Partyka, u houdt zich intens met deze zaak bezig en u weet dat met het arrest van het Amerikaans Hooggerechtshof alle rechtsmiddelen zijn uitgeput voor de zogenaamde Cuban Five. Niettemin zullen drie van de vijf betrokkenen nog opnieuw verschijnen, of zijn zij al verschenen voor een plaatselijke rechtbank, een zogenaamde District Court, in verband met de eventuele herziening van de duur van hun gevangenisstraf.
De zaak van de Cuban Five is reeds bij eerdere contacten met de VS-administratie ter sprake gebracht. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op een vroegere schriftelijke vraag aan collega De Gucht. Ik weet niet of zij van u kwam. Ook bij volgende gelegenheden zullen wij de problemen van de vijf Cubanen aankaarten. Vorige donderdag heb ik een gesprek gehad met de ambassadeur van de Verenigde Staten. Ik heb hem gevraagd naar de laatste stand van zaken. De ambassadeur van de Verenigde Staten was niet op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in het dossier. Hij heeft mij beloofd informatie te bezorgen. Zodra ik over die informatie beschik, zal ik ze u bezorgen.
Ik moet u wel meedelen dat, voor zover de informatie waarover ik beschik klopt, van Amerikaanse zijde blijkbaar de mogelijkheid wordt onderzocht om uit humanitaire overwegingen een visum te verlenen aan mevrouw Olga Salanueva, een van de vijf echtgenotes van de vijf gevangenen, om haar toe te laten haar man te bezoeken. Een beslissing ter zake zou echter nog niet zijn genomen. Voor een andere echtgenote, mevrouw Adriana Perez, wordt ons gezegd dat het vrijwel is uitgesloten dat haar ooit een visum zou worden verstrekt en dit omwille van veiligheidsredenen.
Het lijkt mij ook belangrijk en nuttig te preciseren dat sinds het begin van de zaak honderden visa zijn verstrekt aan andere familieleden van de vijf gevangenen, met inbegrip van personen verwant aan de twee gedetineerden waarvan de echtgenotes hierboven zijn vermeld.
Ik denk dat ik daarmee op uw vragen heb geantwoord. Op uw aangeven heb ik recent ook mevrouw Demuynck gesproken. Zij volgt in België deze zaak op.
10.03 Katrien Partyka (CD&V): Ik dank u.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.58 uur.
La réunion publique de commission est levée à 18.58 heures.