Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

woensdag 21 oktober 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 21 octobre 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.09 heures et présidée par Mme Clotilde Nyssens.

De vergadering wordt geopend om 14.09 uur en voorgezeten door mevrouw Clotilde Nyssens.

 

01 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de bekendheid en toegankelijkheid van de Dienst voor Alimentatievorderingen (DAVO)" (nr. 14914)

01 Question de Mme Sonja Becq au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la visibilité et l'accessibilité du Service des créances alimentaires (SECAL)" (n° 14914)

 

01.01  Sonja Becq (CD&V): Mijn vraag is eigenlijk een stuk van een tweeluik, waarvan ik het eerste luik heb gesteld aan minister Reynders – het was weliswaar niet hij die heeft geantwoord – die bevoegd is voor de Dienst Alimentatievorderingen en dan vooral het luik terugvorderingen en het specifiek financiële aspect van deze instelling. Aan de andere kant is er toch ook de vraag naar het gebruik dat er van de Dienst Alimentatievorderingen kan gemaakt worden door de betrokken personen die recht hebben op alimentatie en dat niet krijgen.

 

Daarbij worden pijnpunten gesignaleerd door een aantal organisaties te velde. Volgens hen is de dienst niet of onvoldoende gekend, is de zichtbaarheid niet groot genoeg en zijn er te weinig mensen die er appel op doen of kunnen doen. Dat is een element. Een tweede element is inderdaad wel de mogelijkheden van of het feit dat er een inkomensplafond is voor het beroep doen op de DAVO. De terugvordering is het andere pijnpunt, maar dat was niet onmiddellijk uw bevoegdheid, dacht ik. Ik wil tot mijn vragen komen.

 

Op welke manier worden op dit moment de mensen ingelicht over het bestaan en de werking van de Dienst Alimentatievordering? Ik weet dat de OCMW’s daar een belangrijke rol in kunnen spelen, om effectief een stukje op die manier te werken. Vroeger was dat hun rol, nu loopt dat specifiek via deze dienst. Hoe wordt uiteindelijk de zichtbaarheid daar vergroot? Op welke manier zult u dat aanpakken?

 

Hebt u elementen of voorziet u in maatregelen om de toegankelijkheid van DAVO te versterken? U zei in uw beleidsverklaring 2008 een onderzoek te zullen voeren naar mogelijkheden om het inkomensplafond te verhogen. Hebt u daar al verdere resultaten over in functie van de DAVO?

 

01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, voor informatieverstrekking over zijn bestaan en werking maakt de DAVO gebruik van verschillende instrumenten en distributiekanalen. Elk jaar worden brochures, folders en affiches gedrukt en verspreid. Om ervoor te zorgen dat de informatie zo actueel mogelijk is, worden de brochures en folders jaarlijks geactualiseerd. Die verschillende instrumenten zijn beschikbaar in de drie landstalen. De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal affiches, folders en andere brochures die de voorbije drie jaar werden gedrukt. Ik zal de cijfers niet aflezen maar zal ze u bezorgen.

 

Wat de distributiekanalen betreft, de brochures, affiches en folders worden over het algemeen verdeeld over de lokale kantoren van de DAVO, alsook over de grote administratieve centra van de FOD Financiën. Er dient evenwel te worden opgemerkt – en dat verklaart de hoge cijfers voor het jaar 2007 – dat in 2007 een grote informatiecampagne werd gelanceerd, waarvoor de verspreiding van brochures, folders en affiches werd uitgebreid naar bijvoorbeeld de OCMW’s, de vrouwenverenigingen, het ONE, Kind en Gezin, de justitiehuizen, notarissen, vakbonden, mutualiteiten, postkantoren, Union des Villes et Communes, verenigingen voor armoedebestrijding, RVA, ONEM, VDAB, Forem, Actiris, centra voor gezinsplanning, portaalsites en federale websites van de FOD Financiën en FOD Justitie.

 

Ten slotte wenste de DAVO zich, naar het voorbeeld van andere organismen, uit te rusten met een informatie-instrument in de vorm van een website die het mogelijk maakt alle personen die op een of andere manier met de problematiek van het niet-betalen van onderhoudsbijdragen worden geconfronteerd, zo goed mogelijk te bereiken. Die site kan in het Frans, in het Nederlands en sinds kort in het Duits worden geraadpleegd.

 

Over het onderzoek naar de mogelijkheid de inkomensplafonds te verhogen zal een studie worden gelanceerd. Om te weten wat de budgettaire gevolgen zullen zijn van een verhoging van de plafonds, moet de financiering ervan normaal gezien aan bod komen in de Ministerraad van vrijdag.

 

01.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ten eerste, over de verspreiding van brochures en folders. In de commissie Familierecht hebben we het daarnet gehad over bemiddeling. Misschien moeten we in het kader van de persoonlijke verschijning er mee in voorzien dat daar informatie wordt gegeven over het bestaan van de DAVO en over wanneer daarvan gebruik kan worden gemaakt.

 

Ik zeg dat een beetje met een knipoog naar die commissie Familierecht, maar toch ook niet helemaal. In de commissie voor de Financiën hebben we de DAVO immers ook besproken, en het probleem van de terugvordering. Zonder er een zicht op te hebben, is het probleem van de inkomensdelegatie, ook sommendelegatie genoemd, eveneens aan de orde gekomen. Het verraste mij een beetje dat er niet zo veel wordt vooropgesteld, terwijl ik had gedacht van wel, omdat dat volgens mij ook een beetje het werk van de DAVO zou moeten vergemakkelijken.

 

In die zin meen ik dat het informeren wel een heel belangrijk element is dat we op een of andere manier toch nog zouden moeten kunnen versterken. Er gaat namelijk niets boven een personencontact. Wij weten allemaal dat we de mensen proberen te informeren, maar folders of brochures helpen niet als het niet ergens op een of andere manier kan worden meegedeeld. Misschien is dat in het kader van een familiale rechtbank nog een van de perspectieven die we moeten meenemen om daar aan de orde te brengen.

 

Ten tweede, over het punt van de studie voor het doorbreken van het inkomensplafond. Als ik u goed begrijp, komt in de Ministerraad de vraag aan bod om een studie te maken. Of brengt u reeds de resultaten van de studie?

 

01.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Om de studie te lanceren.

 

01.05  Sonja Becq (CD&V): Om ze te lanceren. Hebt u er een zicht op hoe lang die studie zal duren?

 

01.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat weet ik niet uit het hoofd, maar ik kan u die informatie bezorgen, zo vlug mogelijk.

 

01.07  Sonja Becq (CD&V): Op die manier weet ik dan ook wanneer ik een vervolgvraag kan stellen wanneer de resultaten bekend zijn.

 

01.08 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik zou nog iets willen toevoegen. U zult zich herinneren dat wij in de wet over de objectivering van de alimentatiegelden, die is goedgekeurd in de Kamer en nu in bespreking is in de Senaat, hebben kunnen melden dat er in het vonnis een vermelding over DAVO moest staan, om de betrokkenen zo goed mogelijk in te lichten over het bestaan van DAVO. Dat is een ander soort van kanaal om de mensen te informeren over het bestaan van DAVO. Wij moeten die initiatieven op de grootst mogelijke manier uitbreiden.

 

01.09  Sonja Becq (CD&V): Het is volgens mij terecht dat u daar nog eens de aandacht op vestigt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de toename van het partnergeweld en het overleg over het nationaal plan tegen geweld tussen partners" (nr. 15177)

- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de opvolging van het nationaal actieplan ter bestrijding van het intrafamiliaal geweld en de opvolging van de klachten" (nr. 15792)

02 Questions jointes de

- Mme Sonja Becq au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la recrudescence de la violence conjugale et la concertation concernant le plan national de lutte contre la violence au sein du couple" (n° 15177)

- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le suivi du Plan d'action national contre les violences conjugales et le suivi des plaintes" (n° 15792)

 

02.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, al een tijdje geleden vernamen wij via de pers dat er sprake was van een toename van het partnergeweld. Dit stond in een artikel in Knack. Ik weet niet of u dit leest. Uit het artikel bleek vooral dat driekwart van de strafdossiers inzake partnergeweld wordt geseponeerd. Uit de cijfers bleek wel dat het totaal aantal zaken in 2008 was gestegen, maar dat er blijkbaar veel wordt geseponeerd.

 

Vanuit ons OCMW waren wij bezig met deze aangelegenheid en van een parketmagistraat vernam ik dat een van de redenen van het seponeren is dat dit soort problemen niet altijd als prioritair worden beschouwd omdat zij zoveel werk hebben. Een andere reden is dat dergelijke feiten niet altijd kunnen worden bewezen. Ik neem wel aan dat dit niet altijd zo vanzelfsprekend is.

 

Naast het bestraffende en vervolgende aspect vind ik evenzeer het preventieve aspect van belang. Ik weet dat preventie geen federale materie is, maar ik denk dat men bij dergelijke signalen vanuit politie, rechtbank of parket via samenwerkingsakkoorden, die vooral afspraken inhouden, op een of andere manier de link naar de Gemeenschappen moet leggen of versterken. Ik heb ook begrepen dat inzake partnergeweld overleg gaande is over een nationaal plan tegen geweld tussen partners.

 

Ik heb om die reden de volgende vragen. Bestaat een dergelijk overleg? Wie neemt daaraan deel? Wat zijn de resultaten van dat overleg? Hoe wordt dat plan in de praktijk geconcretiseerd? Zijn er evaluaties en op welke manier? Op grond van welke gegevens gebeuren deze evaluaties? Zitten er in dat nationaal plan nog extra maatregelen die u de moeite vindt?

 

02.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Becq, ik heb kennis genomen van uw vragen omtrent de oprichting van het nationaal actieplan tegen partnergeweld en alle vormen van geweld tegen vrouwen. Ik wens u erop te wijzen dat deze kwestie niet tot mijn bevoegdheid behoort, maar wel tot die van mijn collega, de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, mevrouw Milquet.

 

Het nationaal actieplan waarover ik het heb in mijn algemene beleidsnota heeft betrekking op een plan dat de strijd wil aangaan tegen intrafamiliale geweldpleging op ouderen in het bijzonder. Mij bewust zijnde van dit maatschappelijk fenomeen, heb ik in het kader van mijn bevoegdheden beslist om een werkgroep op te richten, samengesteld uit betrokken organisaties uit de bevoegde deelstaten, inzake de strijd tegen intrafamiliaal geweld tegen ouderen. Mijn eerste doelstelling is om ervaring en good practices te verzamelen en te bundelen. Dit kan dienen als basis van een gemeenschappelijk lexicon en gemeenschappelijke concepten met het oog op een beter welzijn en een betere behandeling, met eerbied, van onze ouderen.

 

De tweede doelstelling van dat project is het lanceren van een informatie- en sensibiliseringscampagne in de loop van het eerste semester van 2010, niet alleen om deze problematiek meer bekendheid te geven, maar ook om onze verschillende partners voor te stellen.

 

Voor het geweld tussen partners verwijs ik naar de vraag die Anne Delvaux stelde aan vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen. Ik heb daaruit verschillende elementen genomen en die ik u zal bezorgen. Het is zeer interessante informatie. Het debat moet u echter voeren met mevrouw Milquet zelf.

 

De strijd tegen partnergeweld maakt deel uit van de thema’s die in het kader van de interministeriële conferentie Integratie en Samenleving worden ontwikkeld. Het aannemen van een nieuw nationaal actieplan zal een diepgaande samenwerking vereisen tussen de federale en de gemeenschaps- en gewestministers die bij deze problematiek betrokken zijn.

 

Zonder volledig te zijn, worden de aangehaalde elementen in overweging genomen, in het licht van de in ons land van kracht zijnde regels voor de verdeling van bevoegdheden.

 

02.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik zal de volgende keer goed nagaan hoe de bevoegdheden precies zijn verdeeld. Ik was mij er niet van bewust dat ik mij tot de vice-eerste minister moest richten. Ik vond het zo vanzelfsprekend dat deze materie in uw familiale bevoegdheid lag, dat ik er zelfs niet over nadacht.

 

Het intrafamiliaal geweld tegen ouderen is inderdaad heel belangrijk. Het is verborgen geweld. Tegelijk weet ik uit ervaring in een vorig parlement dat er binnen de Gemeenschappen dienaangaande al heel veel wordt ondernomen. Het is belangrijk dat de Gemeenschappen goed op elkaar afstemmen. De vorige jaren hebben we bijvoorbeeld vanuit de Vlaamse Gemeenschap specifieke vorming gegeven aan familiale helpsters. Het heeft vaak met thuissituaties te maken.

 

In Vlaanderen wordt deze materie geregeld door de minister van Welzijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het statuut van de pleegouders" (nr. 15495)

03 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le statut des parents d'accueil" (n° 15495)

 

03.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, wij zijn intussen oktober 2009, bijna een jaar na de bespreking van uw beleidsnota. Het is dus goed om op een aantal punten na te gaan hoever u staat.

 

Een van de punten die in de bespreking van uw beleidsnota werd aangehaald, ging over het statuut van de pleegouders. U hebt aangekondigd dat er aan het dossier moest worden gewerkt. U hebt ook medegedeeld dat het statuut op overleg met alle betrokkenen in de pleegzorg was gebaseerd. U wees er ook op dat bedoeld statuut in het belang van het kind moet zijn, zonder de soms tegengestelde belangen van de betrokkenen – meer bepaald het kind, de natuurlijke ouders en de pleegouders – uit het oog te verliezen.

 

U gaf te kennen dat een voorstel ter zake werd uitgewerkt en voor advies naar de verschillende Gemeenschappen was verzonden.

 

Wat is de stand van zaken?

 

Wat is er voortgevloeid uit de besprekingen met de verschillende Gemeenschappen? Wat waren de eventuele opmerkingen?

 

Hebt u een zicht op de timing voor het uitwerken en het definitief gestalte geven aan een statuut voor pleegouders?

 

03.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, ik bevestig u graag dat het statuut van pleegouder zoals opgenomen in de meegedeelde beleidsnota, prioritair is en blijft. De cijfers alleen al rechtvaardigen deze aandacht, maar meer dan de cijfers tonen de pleegouders dag na dag hun maatschappelijk engagement.

 

In 2007 waren er in de Franse Gemeenschap ongeveer 3 400 kinderen in een pleeggezin geplaatst, waarvan twee derde omkaderd door de Service de Placement Familial. In Vlaanderen waren er 5 772 pleegkinderen en pleeggasten in 4 117 pleeg- of gastgezinnen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State van 4 september 2008, dit op het wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving inzake de rechten en plichten van pleegouders van 7 december 2007, ingediend door onder andere de heer Servais Verherstraeten, werden de Gemeenschappen naar aanleiding van een door mij georganiseerde consultatieronde uitgenodigd om hun advies mee te delen.

 

De Raad van State zelf sprak zich omtrent het pleegouderschap in bovenvermeld advies in duidelijke bewoordingen uit over de onderscheiden bevoegdheden tussen het federale niveau en de Gemeenschappen. De Raad van State concludeerde dat de federale overheid bevoegd is voor de uitwerking van het statuut van de pleegouders, maar dat zij geen jeugdbeschermingsmaatregelen invoert, noch dat zij de hulpverlening regelt die in het kader van de jeugdbeschermingsbijstand aan de jongeren en hun gezin zal worden verleend.

 

Minister Catherine Fonck, toenmalig minister in de Franse Gemeenschap bevoegd voor de materie, maakte op datum van 6 januari 2009 een eerste advies over, met de mededeling dat het om een eerste advies ging.

 

Ze zei ook dat "une réflexion plus dense devrait me parvenir dans les prochains mois."

 

Het advies stoffeerde als bijlage een studie van meester Deterwagne. Ook nam ik nota van het advies van het wetsvoorstel pleegouderstatuut van de Vlaamse overheid, studie gedateerd op 15 oktober 2008 en uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap.

 

Vanuit deze dialoog met de Gemeenschappen bleek dat zij eerder wensten om vanuit het gemeenschapsniveau te werken en van daaruit overleg en ondersteuning te bieden.

 

Bij het formuleren van hun advies waren zij van oordeel dat geen gezagsrechten aan de pleegouders mochten worden overgedragen. Nochtans blijkt uit heel recent overleg met de pleeggezinnen dat zij net vragende partij zijn om in bepaalde situaties te kunnen beslissen.

 

Ik heb echter niet alleen de bijkomende, aangekondigde adviezen afgewacht. In de bewuste materie acht ik de dialoog met de Gemeenschappen immers zowel nuttig als aangewezen. Niettemin heb ik ook de installatie van de nieuwe gemeenschapsregeringen afgewacht. Hun adviezen bereikten mij immers pas op het einde van de legislatuur van de gemeenschapsregeringen.

 

Voornoemde dialoog werd, gelet op de recente installatie van de gemeenschapsregeringen en de invulling van de kabinetten, opnieuw opgestart. Ze zal worden voortgezet.

 

Het is immers de bedoeling voort te maken met een gewijzigd statuut voor de pleegouders, wat volgens de Raad van State federale materie is, zodat er voor iedereen duidelijkheid is welke specifieke ouderlijke gezagsrechten kunnen worden overgedragen. Ik herhaal echter dat zulks in respect en dus in dialoog met de Gemeenschappen zal gebeuren, gelet op de specifieke gemeenschapsbevoegdheden in de materie van het pleegouderschap.

 

De belangengroepen geven te kennen dat er bij de pleegouders een sterke vraag is om, naar het voorbeeld van de Franse Gemeenschap en voorafgaand aan de beëindiging van de pleegzorg, te voorzien in inspraak van de pleegouders. Zulks is duidelijk een procedureregeling en dus een federale materie, zodat het mede in het initiatief kan worden opgenomen.

 

03.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor de stand van zaken die u hebt gegeven.

 

Uit de cijfers die u hebt bezorgd – 3 400 pleegkinderen in de Franse Gemeenschap en 5 772 in Vlaanderen –, blijkt dat ze stijgen. Kan er een vergelijking worden gemaakt?

 

03.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik zal het bekijken, maar ik kan u niet zomaar antwoorden.

 

03.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Het zou goed zijn, indien het mogelijk zou zijn ons de gevraagde informatie te bezorgen.

 

Omtrent het statuut van de pleegouders stel ik vast dat er toch wel een enigszins verschillende benadering is van, enerzijds, de Gemeenschappen, die geen gezagsrechten voor pleegouders willen, en, anderzijds, van u in uw hoedanigheid van bevoegd, federaal minister, die luistert naar wat door de pleegouders wordt gevraagd. Zij vragen om hen bepaalde rechten te geven.

 

Voornoemd verschil in benadering is misschien wel de aanleiding voor het feit dat er tot op vandaag nog niet is getrancheerd en er nog geen concreet resultaat is geboekt.

 

De dialoog moet worden voortgezet, maar we kunnen het debat ook niet eindeloos laten duren. Er is al zoveel beloofd aan de pleegouders. Men leest en hoort voortdurend oproepen om mensen zich kandidaat te laten stellen om pleegouder te worden, maar zolang het statuut niet is aangepast, zal het aanbod waarschijnlijk niet stijgen. Ik zou u willen vragen om uw verantwoordelijkheid te nemen, in dialoog, zodat het statuut er zo snel mogelijk komt.

 

03.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik kan uw redenering volgen. Ik heb alleen het volgende bezwaar. We hebben pas verkiezingen gehad in de deelstaten. Er zijn nu nieuwe regeringen. Daarom vond ik het redelijk opnieuw hun mening te vragen, vooraleer eraan verder te werken, zelfs al heb ik mijn mening al enkele maanden geleden gegeven. Hoe groter de samenwerking is met de Gemeenschappen, hoe beter. Dat is de beste manier van werken.

 

Als we op een bepaald moment moeten vaststellen dat er geen consensus is of dat wij te ver zijn om een consensus te bereiken, dan zullen wij moeten verder gaan, met respect voor de eigen bevoegdheid van de federale Staat.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Raf Terwingen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis in het kader van een interlandelijke adoptie" (nr. 15429)

- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de mogelijkheid tot verlenging van de geldigheidsduur van een geschiktheidsvonnis in het kader van een adoptie" (nr. 15796)

04 Questions jointes de

- M. Raf Terwingen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la durée de validité du jugement d'aptitude dans le cadre d'une adoption internationale" (n° 15429)

- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la possibilité d'allonger la validité d'un jugement d'aptitude dans le cadre d'une adoption" (n° 15796)

 

04.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, les jugements d'aptitude ne sont valables que trois ans. En octobre 2008, le secteur de l'adoption a tiré la sonnette d'alarme en signalant que l'allongement des procédures avec certains pays ne permettra pas à certains candidats parents d'accueillir dans ces délais les enfants pressentis. Le ministre de la Justice a donc, avec l'aide du parlement, allongé d'un an la validité du jugement.

 

Force est de constater que de nombreux parents, en Communauté française comme en Communauté flamande, sont de nouveau dans cette situation. Pendant la période de validité d'un jugement d'aptitude, certains changements peuvent intervenir et remettre ce jugement en question.

 

Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous expliquer comment cela se passe? Vu cette possibilité, envisagez-vous de permettre un nouvel allongement de la validité du jugement d'aptitude? Combien de parents ont-ils demandé un allongement sur la base de la loi d'octobre 2008? Avez-vous connaissance du nombre de parents dont les jugements vont bientôt expirer? Une évaluation de cette problématique est-elle planifiée afin d'éviter au parlement de devoir voter des lois de modification?

 

04.02  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, le ministre de la Justice et moi-même avons été contactés récemment par les Communautés sur le fait que certains candidats à l'adoption, dont la validité du jugement d'aptitude avait été prolongée d'un an par application de la loi du 28 octobre 2008 modifiant les articles 1231, 1241, 1242 du Code judiciaire et 24bis de la loi du 24 avril 2003 réformant l'adoption afin de prolonger la durée de validité du jugement d'aptitude et les certificats en matière d'adoption, risquaient, malgré cette prolongation – je rappelle que cette mesure a été prise, il y a moins d'un an –, de ne pas recevoir de proposition d'enfant dans le nouveau délai de validité du jugement d'aptitude.

 

Comme vous le soulignez dans votre question, je reste très attentif et sensible à cette question. D'ailleurs, nous travaillons actuellement en concertation avec les autres entités communautaires pour examiner si, et dans quelle mesure, une solution satisfaisante peut être trouvée pour résoudre cette situation délicate dans le respect de la législation actuelle et dans l'intérêt supérieur de l'enfant.

 

La question doit, en tout état de cause, être envisagée de manière équilibrée en prenant en compte la finalité même de cette détermination de l'aptitude à adopter, à savoir offrir aux enfants les meilleures chances de trouver une famille disposant de toutes les qualités d'accueil nécessaires. L'intérêt de l'enfant doit évidemment toujours rester au centre de nos préoccupations.

 

Pour ce qui concerne vos questions plus particulières, je peux vous apporter certaines précisions.

1. Depuis l'entrée en vigueur, le 13 novembre 2008, de la loi du 28 octobre 2008, 212 attestations de prolongation de la durée de validité du jugement d'aptitude ont été remises par l'autorité centrale fédérale, chiffre établi jusqu'au 12 octobre 2009.

2. Le nombre de situations où les candidats à l'adoption n'avaient pas reçu de proposition d'enfant au terme des trois premières années de validité de leur jugement d'aptitude est de 118 pour l'autorité centrale de la Communauté française et de 53 pour la Communauté flamande.

 

Il m'a été rapporté que plusieurs candidats à l'adoption ont introduit auprès des tribunaux de la jeunesse des demandes pour obtenir un nouveau jugement d'aptitude pour la période suivant l'expiration du jugement antérieur.

À l'heure actuelle, je n'ai pas encore été informé d'un jugement qui aurait été prononcé sur cette base.

 

Il appartient entièrement au pouvoir judiciaire d'apprécier cette question et de juger de l'intérêt de la partie requérante qui demande un nouveau jugement d'aptitude.

 

Comme indiqué plus avant, la concertation entre l'autorité centrale fédérale et les autorités communautaires se poursuit afin de dégager une solution rapide et équilibrée à cette question très sensible pour ces familles. Une réunion est d'ailleurs prévue au début de la semaine prochaine.

 

04.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse. Nous nous inscrivons très clairement dans le cadre de réflexion qui vient d'être décrit, c'est à-dire la mise sur pied d'un équilibre dans lequel l'intérêt de l'enfant doit rester l'axe central mais qui doit éviter de nouvelles épreuves aux parents qui ont dû suivre un très long parcours pour obtenir ce jugement d'aptitude. En effet, la nouvelle loi en matière d'adoption est beaucoup plus encadrante, ce dont nous nous réjouissons.

 

Toutefois, je crains que si on oblige les parents à redemander un nouveau jugement d'aptitude, les juridictions seront surchargées par l'examen des dossiers. De plus, les enfants ne pourront pas être accueillis pendant ce délai et on peut imaginer le drame humain que cela peut présenter.

 

J'espère que nous pourrons trouver une solution qui prenne en compte ces intérêts, principalement l'intérêt de l'enfant et sans s'empêtrer dans une bureaucratie lourde.

 

04.04  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Je comprends la difficulté quand des parents désirent adopter et qu'ils doivent se soumettre à toutes ces démarches. Ils peuvent ressentir une énorme frustration lorsqu'on arrive à l'expiration du délai de trois ans sans avoir atteint la fin de la procédure.

 

Cependant, on ne peut oublier qu'en deux, trois ou quatre ans, de nombreuses choses peuvent changer. La validité d'une autorisation d'adoption n'est pas éternelle et les circonstances peuvent changer.

 

Nous devons réussir à établir l'équilibre entre ces deux intérêts et nous devrons faire preuve de souplesse tout en conservant la véritable signification d'une "autorisation" à adopter et des différents éléments qui doivent être évalués.

 

04.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Actuellement, s'il y a un changement au sein de la famille pendant cette période de trois ans, par exemple une séparation, ce jugement d'aptitude peut déjà être remis en question. Je voudrais qu'on puisse examiner si les garanties qui existent déjà par rapport à l'évaluation de ce jugement d'aptitude dans la période de trois ans peuvent s'appliquer au-delà de cette période.

 

Je souhaite que les parents puissent obtenir une garantie de durée. Notre justice a de bons côtés mais, au niveau de la durée, on sait toujours quand on commence mais jamais quand on termine. C'est un élément important dans ce type de dossier.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'évaluation de la loi sur l'hébergement alterné égalitaire" (n° 15231)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'hébergement égalitaire" (n° 15494)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de evaluatie van de wet op de gelijkmatig verdeelde huisvesting" (nr. 15231)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de gelijkmatig verdeelde huisvesting" (nr. 15494)

 

05.01  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, veuillez m'excuser pour mon retard mais je posais une question en commission de la Défense. Par ailleurs, je remercie Sabien Lahaye-Battheu d'avoir bien voulu m'attendre pour poser sa question. Je ne savais pas déplacer ma question en Défense car c'était la dernière à l'ordre du jour mais je tenais absolument à défendre les casernes de Namur, notamment celle de Jambes.

 

Ma question concerne la loi sur l'hébergement alterné égalitaire qui est entrée en vigueur le 14 septembre 2006.

 

Il me revient qu'une évaluation serait en cours. Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous me le confirmer? Dans l'affirmative, quand les résultats sont-ils attendus? À ce stade, disposez-vous déjà de résultats intermédiaires? Cette évaluation sera-t-elle soumise au parlement pour envisager des éventuelles modifications législatives?

 

05.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag heeft hetzelfde onderwerp.

 

Ik heb reeds een aantal keren gepoogd om na te gaan wat de effecten zijn van de wet op de gelijkmatig verdeelde huisvesting. Is het zo dat er na deze wetswijziging veel meer verblijfsco-ouderschap, week-weekregelingen zijn voor kinderen van wie de ouders niet meer samenwonen? Zo ja, is dat een goede zaak of is dat een minder goede zaak?

 

U verwees in uw antwoorden steeds naar een studie die u had besteld en die intussen blijkbaar klaar is. Onze timing is dus goed.

 

Wat blijkt uit die studie? Wat is het effect van de wetgeving? Moeten er eventueel aanpassingen gebeuren? Wordt de wetgeving goed opgevolgd?

 

05.03  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, j'ai eu envie de lancer deux études. La première concerne la médiation en matière familiale. Dans le même temps, j'ai demandé une étude universitaire sur l'évaluation de l'instauration de l'hébergement égalitaire.

 

De conclusies werden twee dagen geleden bezorgd, net als de studie betreffende de bemiddeling.

 

Nous analyserons avec attention ce volumineux rapport et nous ne manquerons pas de vous faire part de ses résultats et conclusions. Cette étude sera prolongée par une étude complémentaire impliquant de jeunes adultes ayant vécu, dans leur enfance et/ou adolescence, l'expérience de l'hébergement égalitaire. Nous disposerons ainsi d'un aperçu plus large des vécus de ce type d'hébergement par la population et des enfants devenus adultes.

 

De administratie van Justitie beschikt niet over statistieken met betrekking tot het aantal ingediende beroepen, wegens niet speciaal gemotiveerde vonnissen waarin een gelijkmatig verdeeld verblijf werd geweigerd. Sorry daarvoor, dat is spijtig, ook voor mezelf.

 

Je vous demande de me laisser la possibilité de prendre connaissance de l'ensemble de l'étude. Je le dirai également pour la médiation, mais là, l'étude nous étant parvenue un peu antérieurement, nous sommes déjà plus loin.

 

Je m'engage évidemment à avoir un débat sur ces différents éléments. Doit-on l'organiser ici ou en sous-commission des Droits de la Famille? C'est le parlement qui décidera.

 

La présidente: Vous nous direz quand vous serez prêt après la lecture de ce dossier.

 

05.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat kan vrij vlug. Ik wil het eerst lezen, maar daarna zullen wij dat debat vrij vlug kunnen voeren.

 

05.05  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, nos questions tombent à point. Lorsque vous parlez de débat, cela signifie-t-il que nous ne verrons jamais l'étude y relative?

 

05.06  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: (…)

 

05.07  Valérie Déom (PS): Parfait!

 

Par contre, j'ai un petit souci par rapport à l'étude complémentaire sur des jeunes adultes ayant vécu l'expérience de l'hébergement alterné égalitaire. En effet, il en ressort que cette pratique n'est pas considérée comme étant la norme. Et on semble considérer que ce qui se faisait auparavant, c'est-à-dire en grande majorité un hébergement non égalitaire, devrait être la norme pour définir si l'enfant évolue bien. Or, pour moi, l'hébergement alterné égalitaire devrait être la norme. En effet, de nombreux scientifiques et psychologues s'accordent à dire que l'enfant doit avoir un contact maximum avec ses deux parents. Or, dans ce cas, on donne l'impression d'étudier des bêtes sauvages. C'est mon sentiment.

 

Lorsqu'on a étudié la problématique de l'adoption par des couples homosexuels, on s'est référé à un panel d'enfants qui, eux, avaient vécu cette situation. Ici, on a l'impression que la norme est ce qui existait précédemment. On verra ce que cela donnera. Pourquoi pas? On statuera ensuite à la lumière des résultats de l'étude.

 

En tout cas, j'ai hâte que l'on puisse débattre de cette étude, puisqu'il me revient d'un certain nombre de pratiquants et d'associations que la notion de motivation spéciale n'est pas véritablement la panacée et n'est pas véritablement respectée dans tous les jugements. Une amélioration de la loi à l'instar de ce qui a été fait pour les parts contributives en définissant un certain nombre de critères, que l'on avait exclus à l'époque, permettrait sans doute une meilleure motivation spéciale. Précisément, notre objectif de motivation spéciale ne semble pas réellement atteint. Mais attendons les résultats de l'étude!

 

05.08  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Je voudrais répondre au sujet des "bêtes sauvages". Ce n'est évidemment du tout l'objectif.

 

Pour évaluer cette loi, il est intéressant de prendre en compte les deux côtés: ce qui est fait, la pratique et le mode de fonctionnement. C'est dans cet outil de bonne information la plus neutre et la plus objective possible que j'essaie de le faire. La loi votée prévoit aujourd'hui le mécanisme d'hébergement égalitaire. C'est dans ce cadre que j'envisage des études complémentaires qui viendront alimenter le débat sans focaliser, ni porter un jugement de valeur. Ce n'est pas du tout l'objectif!

 

05.09  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, voor een goed begrip, wat was precies het onderwerp van de afgeronde studie? Want u kondigt aan dat er nog een bijkomende studie komt over de effecten van jongvolwassenen in een week-weekregeling.

 

Vervolgens verzoek ik u het Parlement de primeur te gunnen. Ik begrijp dat u het rapport pas heeft ontvangen, maar ik hoop dat de parlementsleden de toelichting als eersten en op korte termijn kunnen krijgen. We zijn nu drie jaar na de invoering van die wet en ik meen dat wij nu toch een evaluatie moeten kunnen maken. Wij wachten op de resultaten.

 

05.10 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Lahaye-Battheu, ik dank u voor uw initiatief en uw steun. Ik vond het nuttig om die studie aan te vragen.

 

Ik zal de zaken bestuderen en zo snel mogelijk rapporteren, hetzij aan de leden van de commissie voor de familiezaken, hetzij aan de leden van de commissie voor de Justitie, naargelang de keuze van het Parlement.

 

Ik heb dezelfde werkwijze gekozen voor de evaluatie over de bemiddeling. De titel is: "l’Evaluation de l’instauration de l’hébergement égalitaire dans le cadre d’un divorce et d’une séparation".

 

Niet de kinderen dienden als basis van de evaluatiestudie. Ik vond het interessant om te beschikken over een complementaire mening om de evaluatie zo volledig mogelijk te doen. Die kinderen zijn intussen natuurlijk volwassen geworden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'évaluation de la loi sur la médiation familiale" (n° 15232)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la médiation en matière familiale" (n° 15493)

- Mme Clotilde Nyssens au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la médiation en matière familiale" (n° 15509)

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de evaluatie van de wet op de gezinsbemiddeling" (nr. 15232)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de bemiddeling in familiezaken" (nr. 15493)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de bemiddeling in familiezaken" (nr. 15509)

 

06.01  Valérie Déom (PS): C'est le même genre de question que celles qui précédent, mais là, nous avons commencé à en débattre en sous-commission Droit de la Famille ce midi. Nous savons donc que l'évaluation est arrivée et que vous avez pu en prendre connaissance il y a quelques semaines. Quand les résultats de cette évaluation nous seront-ils communiqués et quand pourrons-nous en débattre au parlement?

 

06.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Zelfde vraag.

 

06.03  Clotilde Nyssens (cdH): Moi aussi, la même question.

 

06.04  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: L'étude est arrivée quelques jours avant; j'aurai donc moins de mal à vous répondre. Nous venons de fêter le huitième anniversaire de l'entrée en vigueur de la loi relative à la médiation familiale dans le Code de procédure judiciaire. Cette évaluation commandée en 2008 est à présent terminée et ses résultats nous ont été transmis ce week-end. Nous avons pu entamer une analyse approfondie de ces résultats. Une date est prévue, je crois qu'il s'agit du 10 novembre, pour un échange à propos de cette étude. Elle vous sera présentée par ses auteurs. Justice ou Famille, nous allons viser large car d'autres personnes avaient manifesté le souhait de participer. La réunion sera vraisemblablement organisée par le cabinet Justice. Je veux bien le faire aussi en commission mais c'est peut-être beaucoup.

 

06.05  Valérie Déom (PS): Le 10 novembre est un mardi. Si l'objectif est de donner l'information, il faut éviter de tenir cette réunion en même temps qu'une réunion de la commission de la Justice. La commission peut décider de ne pas se réunir ce jour-là, même pour des questions, afin que tous puissent se rendre à l'autre réunion.

 

06.06  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Il faut que cela se passe en accord avec les personnes qui ont réalisé l'étude, afin qu'elles soient présentes.

 

Ces différentes études sont menées en parallèle afin d'avoir la vision la plus complète possible en matière de médiation.

 

Un colloque international sur la médiation judiciaire, réunissant des pays du monde entier, s'est tenu à Paris la semaine dernière. On a pu constater que les acteurs de justice travaillent partout dans le même sens. La médiation et d'autres modes alternatifs de règlement des conflits familiaux progressent dans les esprits et dans les pratiques. Cette étude doit nous permettre d'évoluer dans ce sens pour faire en sorte que l'ensemble de nos désirs deviennent réalité en ce qui concerne le soutien à la médiation.

 

06.07  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je suis impatiente de prendre connaissance des résultats, le 10 novembre. Je déduis de vos commentaires que ces résultats vont manifestement dans le bon sens. Nous avons toujours été de fervents défenseurs de la médiation, notamment dans le domaine familial. Donc, si cette évaluation peut nous encourager à encore aller plus loin, je ne peux que m'en réjouir.

 

06.08  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, bij de bemiddeling zijn twee aspecten belangrijk. In de eerste plaats gaat het om de timing: wanneer biedt men bemiddeling aan. Dat moet op het juiste ogenblik gebeuren, niet op het ogenblik waarop alle bruggen verbrand zijn. Ik stel vast dat wij in België vaak achterop hinken, dat wij te laat komen met onze bemiddeling.

 

Ten tweede gaat het om de organisatie van onze rechtbanken. In andere landen – ik geef als voorbeelden Nederland en het verre Canada – heeft men op de rechtbank zelf een bureau met een permanentie van de bemiddelingsdienst. Mensen die openstaan voor bemiddeling, kan men onmiddellijk doorsturen zodanig dat er “à chaud” kan worden bemiddeld. Dat is vandaag bij ons onbestaande. Er gaan vaak vele maanden verloren voor iemand eventueel bij een bemiddelaar terechtkan. Dat geldt als het niet vrijwillig gebeurt maar via doorverwijzing. Ik kijk dus uit naar de voorstellen.

 

06.09  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, j'irai dans le même sens que mes collègues. J'attends cette réunion du 10 novembre avec impatience.

 

Pour résumer la pensée de mes collègues de façon encore plus succincte, je suis quasi certaine qu'il y a moyen de faire mieux en Belgique en matière de médiation.

 

Nous avons nos cultures respectives mais il est évident que dans les pays voisins ou des pays plus lointains où la culture de médiation est plus développée, nous voyons qu'elle a un impact immense sur l'arriéré judiciaire. Par médiation, j'entends toutes les formes alternatives de règlement des conflits.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu,

Voorzitster: Sabien Lahaye-Battheu,

 

07 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "de contacten tussen de voorzitter van de 18de kamer van het hof van beroep te Brussel met een parlementslid over het Fortisarrest van 12 december 2008 en de contacten van een raadsheer van de 18de kamer tijdens het beraad over het Fortisarrest" (nr. 15159)

07 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "les contacts entre le président de la 18ème chambre de la cour d'appel de Bruxelles et un membre du parlement au sujet de l'arrêt Fortis du 12 décembre 2008 et les contacts pris par un conseiller de la 18ème chambre lors du délibéré sur l'arrêt Fortis" (n° 15159)

 

07.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, enige tijd geleden raakte bekend dat in een strafonderzoek van de Gentse raadsheer Heimans over de lekken in de Fortiszaak een veertigtal telefonische contacten zouden hebben plaatsgevonden tussen de eerste voorzitter van de 18kamer van het hof van beroep te Brussel die het arrest in de Fortiszaak heeft geveld, en een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het probleem is dat in dit onderzoek naar lekken in de debatten van de 18kamer zelden zoveel is gelekt.

 

Daarnaast verscheen in de pers ook dat een andere magistraat van deze 18kamer, die mee het arrest in het Fortisdossier heeft geveld, contact heeft gehad met een zekere heer Perl waarbij vragen zouden kunnen rijzen. Ik druk mij uit in voorwaardelijke wijs.

 

De heer Perl werd een aantal maanden geleden benoemd tot bestuurder bij de Fortisholding en werd in die functie voorgedragen door Deminor. Hij kreeg ook de steun van advocatenkantoor Modrikamen, dat de beide aandeelhouders vertegenwoordigde en verdedigde.

 

Mijnheer de minister, is het gebruikelijk dat een magistraat het vonnis of het arrest dat hij velt toelicht of becommentarieert tegenover derden? Is het gebruikelijk dat hij of zij in een concreet dossier contact opneemt met derden?

 

Wat zijn de deontologische regels inzake het beroepsgeheim – dat mijn inziens ook doorloopt na vonnis en of arrest, mijnheer de minister, en ik vraag daar ook uw bevestiging – de discretieplicht en de plicht tot terughoudendheid van magistraten?

 

Is op basis van de informatie die in de media kwam, waar de betrokkenen het eerste contact ook publiek hebben bevestigd – ik ben niet op de hoogte of dit ook zo was voor het tweede contact – een tuchtonderzoek opgestart door de hiërarchische oversten van raadsheren Blondeel en Salmon? Zo neen, waarom niet? Zo ja, sedert wanneer?

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, uiteraard moet ik verwijzen naar het geheim van het onderzoek. De zaak is hangende en zal waarschijnlijk een dezer dagen worden afgesloten om dan overhandigd te worden aan de procureur-generaal te Gent die zijn vordering moet formuleren. Het is niet aan mij om daar nu commentaar over te geven. Ik heb ook gelezen in de kranten wat ik heb gelezen.

 

Ik herhaal dat het niet aan mij is om thans te zeggen wat juist is of wat niet met betrekking tot de beide raadsheren, noch wat het onderzoek daaromtrent zal brengen. Ik denk dat wij dat op relatief korte termijn zullen vernemen via de procureur-generaal te Gent die op een bepaald ogenblik zijn vordering zal moeten definiëren op basis van de elementen in het dossier.

 

De vraag die u principieel stelt, is natuurlijk de vraag naar de onpartijdigheid van de rechter, wat is het geheim van het beraad, wat is de reserve, “le devoir de réserve”? Daar kan ik u uit een boek van Ringelheim, “Les limites du commentaire et de la polémique, le devoir de réserve, l’expression censurée". Het is een publicatie van 2004 waaruit ik voorlees. Ik citeer:

 

"Le juge a l'obligation de préserver la dignité de sa charge, en évitant rigoureusement tout comportement susceptible d'ébranler la confiance que la Nation doit avoir dans son impartialité et dans l'institution à laquelle il appartient et de sauvegarder aux yeux de tous l'image d'indépendance que la justice se doit toujours et invariablement de donner.

 

Dans les causes dont il est appelé à connaître, le juge doit se garder d'exprimer publiquement son opinion sur l'affaire qu'il est appelé à juger, non seulement pendant les semaines durant lesquelles intervient le délibéré, mais encore avant et après celui-ci.

 

Les impressions que l'examen de la cause suscite dans son chef doivent donc demeurer personnelles. Il ne peut les exprimer avant ou dans le cours des débats à peine de susciter un risque de partialité."

 

Tot zover het citaat. Er zijn nog andere citaten. Die plicht tot terughoudendheid bestaat uiteraard, maar het onderzoek is er nu eenmaal en we moeten naderhand bekijken, op basis van de elementen van het dossier, wat er zal worden gevorderd en geoordeeld.

 

Foulek Ringelheim, de auteur van de publicatie, heeft het mooi samengevat met de volgende uitspraak.

 

"En épuisant sa juridiction, le juge épuise son temps de parole". Het is een mooie uitspraak.

 

Ik vind dat een mooie uitspraak.

 

Voor de rest moeten wij kijken wat het dossier oplevert. Ik kan daar nu geen commentaar op geven.

 

07.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp uw terughoudendheid. Het ware misschien beter dat iedereen ter zake terughoudendheid aan de dag had gelegd, waarmee ik niemand specifiek met de vinger wil wijzen. Ik ben het volkomen eens met het citaat dat u gaf. Ik moet trouwens zeggen dat een van de experts van de parlementaire onderzoekscommissie, gewezen procureur-generaal du Jardin, naar aanleiding van de werkzaamheden van de onderzoekscommissie onder meer over een zetelende magistraat heeft gezegd: “Een magistraat spreekt bij monde van zijn of haar vonnis of arrest.” Dat is het. Eigenlijk is dat in het kort wat u zei.

 

07.04 Minister Stefaan De Clerck: “En épuisant sa juridiction, le juge épuise son temps de parole.“ Ik kende die spreuk niet, maar nu dus wel.

 

07.05  Servais Verherstraeten (CD&V): Er is uiteraard het beroepsgeheim, dat ook in de strafrechtelijke sfeer zit en waar de nodige instanties moeten en zullen over oordelen, wat ik dan ook zal respecteren. Maar daarnaast zijn er de deontologische regels zoals discretieplicht en de plicht tot terughoudendheid. Ook daarover zullen de nodige instanties oordelen.

 

Dit moet mij ook van het hart. Ik heb moeten vaststellen – en ik verwijt de kwestieuze volksvertegenwoordiger niets – dat wij al tijdens de bespreking over de oprichting van de onderzoekscommissie geconfronteerd zijn met een nota die toch zeer specifieke elementen bevatte van stukken uit het dossier en van stukken die de raadsheren aan het dossier hebben toegevoegd tijdens de pleidooien. Dan is het te begrijpen dat sommige personen met vragen zitten.

 

07.06  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer Verherstraeten, u stelt een vraag, de minister antwoordt niet en u bent tevreden? Hallucinant!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik heb een opmerking over de regeling van de werkzaamheden. We springen hier van het ene naar het andere. We kunnen natuurlijk niet blijven wachten met onze vragen, die in volgorde staan. Als die collega’s niet aanwezig zijn, dan hebben ze pech.

 

De voorzitter: Er zijn heel wat samengevoegde vragen en wij zijn door bepaalde collega’s verwittigd dat zij ook in andere commissies vragen stellen. We zijn nog maar juist begonnen, dus ik stel voor dat we nog eventjes wachten. Wat is uw eerste vraag?

 

07.08  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik heb hier een vraag met collega’s Landuyt en Van Cauter, dan nog een vraag met mevrouw Van Cauter, dan een vraag met collega Verherstraeten samen, en collega Landuyt en collega Van Hecke en mevrouw De Rammelaere. Zij moeten hier maar zijn. De heer Schoofs staat er drie keer bij, maar dat was om mij te vervangen toen; die mag u schrappen. U kunt mevrouw De Rammelaere en collega Van Hecke verwittigen, maar wij kunnen daar niet op blijven wachten. Zij gaan in de fout.

 

De voorzitter: Mevrouw Van Cauter heeft gezegd dat zij hier zou zijn om kwart over drie, dus over tien minuutjes.

 

07.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Het is eigenlijk niet de gewoonte dat als de collega’s niets weten, de commissiediensten dan blijven bellen.

 

De voorzitter: Blijven bellen doen we niet; we zijn nog niet eens begonnen.

 

07.10  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik snap dat u dat doet voor enkele vragen, maar dan zou ik u toch willen vragen om de volgorde te eerbiedigen die geagendeerd staat.

 

De voorzitter: Dat zal ik doen.

 

08 Question de M. Olivier Hamal au ministre de la Justice sur "un privilège pour les copropriétés" (n° 15242)

08 Vraag van de heer Olivier Hamal aan de minister van Justitie over "een voorrecht voor de mede-eigendom" (nr. 15242)

 

08.01  Olivier Hamal (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 16 juillet dernier, la Chambre des représentants a voté à l'unanimité la nouvelle loi sur la copropriété.

 

En parallèle au texte qui a été soumis d'abord aux membres de la commission de la Justice et ensuite en séance plénière avec le résultat que vous connaissez, plusieurs propositions de loi avaient aussi été déposées, par moi-même et différents collègues, pour voir accorder aux copropriétés un privilège sur la vente d'un bien privatif et leur permettre ainsi de récupérer plus facilement et avec certitude les sommes dues, le cas échéant, à la communauté. Il est en effet de plus en plus fréquent que certains copropriétaires n'assument pas ou plus leur participation aux frais et charges de la copropriété. À défaut d'une intervention, en définitive des copropriétaires défaillants, ce sont les autres qui devront supporter les impayés et se les répartir.

 

Il apparaissait donc opportun, et il apparaît encore aujourd'hui, qu'un mécanisme juridique soit adopté pour que les copropriétés soient désintéressées prioritairement lors de la vente des lots privatifs. Cependant, en raison de la complexité de la matière des privilèges et dans le souci de tenir compte d'une réforme que vous sembliez annoncer, monsieur le ministre, en matière de privilèges pour assurer une cohérence de l'ensemble de la législation et éviter d'ajouter un privilège par-ci et d'en enlever un autre par-là, les parlementaires concernés ont accepté de différer l'examen de ces propositions.

 

Il apparaît en outre indispensable que la matière des privilèges reste cohérente et qu'en agissant trop dans la précipitation, il soit perdu de vue certains équilibres à respecter en matière de privilèges.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous préciser vos intentions à ce sujet?

Quel timing projetez-vous?

 

J'attire votre attention sur le fait qu'il s'agit d'un problème important pour les copropriétés puisqu'il concerne aujourd'hui plus de 1 200 000 logements soumis à ce régime et qu'entre 3 et 4 500 000 personnes y vivent. Dans un tel contexte, il me semble urgent de prévoir un mécanisme, que ce soit un privilège, voie initialement envisagée, ou une autre formule en la matière.

 

08.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, j'étais ravi que le parlement ait pris la décision de ne pas entamer la discussion des propositions de loi en ce qui concerne l'attribution d'un privilège à l'association des copropriétaires, à la lumière de ma réforme prévue du système de sûreté. L'actuel système de sûreté est complexe, peu clair et a besoin d'être réformé.

 

Je souhaite exécuter ce projet à fond. Tenant compte de l'exercice d'équilibre qu'une telle initiative nécessite, ce projet n'est pas un projet à court terme. En ce moment, mon cabinet est en train de finaliser une première note, laquelle prévoit une orientation, une méthode de travail et un timing, avec des spécialistes du terrain, avec des académiciens. Il va de soi que je mettrai dès que possible le parlement au courant.

 

Je souhaite cependant déjà vous signaler que l'attribution d'un privilège est une exception à la règle et doit être l'ultime recours. Je serais dès lors étonné que cela soit le seul remède pour la problématique dont vous signalez l'importance, à juste titre.

 

J'espère donc pouvoir vous donner des indications plus précises sur la direction que nous suivrons pour cette problématique de sûreté. En effet, le moment est venu de mettre en marche une approche globale. J'ai déjà reçu une première note de la part de professeurs d'université. Je tâcherai de limiter et de définir le contenu: considérera-t-on la totalité ou non? L'étude doit encore le finaliser. Dans les semaines qui viennent, je pourrai vous informer du suivi de ce projet.

 

08.03  Olivier Hamal (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Voilà qui répond parfaitement à mes préoccupations.

 

Indépendamment d'un privilège, puisque d'autres pistes peuvent être explorées, une idée serait peut-être de demander à ces spécialistes le type de mécanisme qu'il serait possible de prévoir pour arriver au même résultat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Olivier Hamal au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "une simplification administrative dans le cadre du Code des sociétés" (n° 15248)

09 Vraag van de heer Olivier Hamal aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "een administratieve vereenvoudiging in het kader van het Wetboek van vennootschappen" (nr. 15248)

 

09.01  Olivier Hamal (MR): Monsieur le ministre, le Code des sociétés prévoit, en son article 220, l'obligation de faire établir un rapport par un réviseur d'entreprises dans l'hypothèse d'une vente à une société d'un bien appartenant à un fondateur ou gérant, pour une valeur dépassant 10 % du capital souscrit, et ce endéans les deux années. L'article 221 prévoit, quant à lui, que l'article précédent ne s'applique pas aux acquisitions faites dans les limites des opérations courantes conclues aux conditions et sous les garanties normalement exigées par la société pour les opérations de la même espèce.

 

La question porte, dès lors, sur la reprise d'une activité dont l'estimation est faite par les instances professionnelles. À titre d'exemple, l'étude notariale est estimée en application de l'article 55 de la loi de Ventôse ainsi que de l'arrêté royal d'exécution du 10 août 2001. Ladite estimation ne pouvant être effectuée que par un membre de la commission d'estimation de la chambre nationale des notaires, le cas suivant se rencontre dès lors: l'estimation est faite par un organe de la chambre nationale, non-réviseur d'entreprises, notamment un expert-comptable agréé. L'article 220 sous-entendrait l'intervention ultérieure d'un réviseur d'entreprises. Or, celui-ci, dans cette hypothèse, ne peut que constater la valeur déterminée par le membre de la commission d'estimation de la chambre nationale. Son intervention se limite, dès lors, à faire référence au rapport établi par celui-ci. Ne pourrions-nous considérer que l'article 221 trouverait dans le cas présent à s'appliquer? Cela permettrait non seulement une simplification administrative, mais également un allègement des charges financières de la société.

 

09.02  Stefaan De Clerck, ministre: Cher collègue, ma réponse étant très technique, peut-être conviendrait-il mieux que je vous en transmette directement le texte. Ma réponse est très détaillée.

 

Sous réserve d'une éventuelle interprétation par les cours et tribunaux, je peux préciser, dans le cadre de la reprise d'une étude notariale, conformément à l'article 55 de la loi de Ventôse, que celle-ci pourrait constituer une exception à l'application de l'article 220 du Code des sociétés, en prenant obligatoirement en considération les conditions fixées par les articles 220, 221 et 222 du Code des sociétés ainsi que la finalité des dix articles.

 

Monsieur Hamal, comme vous pouvez le constater, il serait préférable que je ne poursuive pas la lecture de ma réponse et que je m'en réfère à sa version écrite.

 

09.03  Olivier Hamal (MR): Effectivement, ce serait plus utile!

 

09.04 Minister Stefaan De Clerck: Het heeft natuurlijk weinig zin dat ik deze tekst volledig voorlees. De notulen zullen uiteraard beperkt zijn tot wat ik mondeling heb gezegd maar de tekst zal verstuurd worden naar alle leden van de commissie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Collega's, mevrouw Van Cauter heeft laten weten dat zij weldra aanwezig zal zijn. Ik stel aldus voor om even te wachten met de behandeling van punt 12 van onze agenda en meteen over te gaan naar punt 15.

 

10 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Justitie over "de aanval op een advocate aan het Brusselse justitiepaleis" (nr. 15001)

10 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de la Justice sur "l'agression d'une avocate au palais de justice de Bruxelles" (n° 15001)

 

10.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben vandaag een geluksvogel. Ik verwachtte een tijdje te moeten luisteren alvorens mijn vraag te kunnen stellen. Zo kunnen we vaststellen dat er af en toe rechtvaardigheid is in deze wereld.

 

Mijnheer de minister, ik beken dat deze vraag gebaseerd is op het antwoord dat ik heb gekregen op een schriftelijke vraag die ik u uit voorzichtigheid heb gesteld. Zij heeft betrekking op een verhaal dat ik uitsluitend in de Franstalige kranten heb gelezen. Dat verhaal leek mij dermate bij het haar getrokken dat ik de waarheid ervan betwijfelde.

 

Het gaat over het volgende. Op 2 maart had een vrouwelijke advocate in het Brusselse justitiepaleis gepleit voor het hof van beroep. Ze verliet de zaal samen met haar cliënt die ze had verdedigd en ze werd daar aangevallen door — ik citeer uit Le Soir — de Turkse vrienden van de tegenpartij. Het ging er nogal ruw aan toe en de advocate werd gewond. Ik geloof dat haar pink werd gebroken. Uiteindelijk vluchtte ze met haar cliënt naar de zaal waar op dat ogenblik het hof van beroep aan het beraadslagen was over de zaak die ze had gepleit.

 

De voorzitter van het hof van beroep deed een beroep op de veiligheidsdiensten van het justitiepaleis. Het was echter 16 u 15 en als er niets speciaals aan de hand is vertrekken die mensen om 16 u 00. Dat was die dag het geval. Zij konden dus onmogelijk tussenbeide komen. De advocaat-generaal belde de politie die recht tegenover het justitiepaleis is gevestigd. De politie had echter volgens de kranten ongeveer drie kwartier nodig om het Poelaertplein over te steken. Ik geef toe dat het daar druk is omstreeks dat uur, maar dat is toch een lange tijd voor deze afstand.

 

In uw uitgebreide antwoord — waarvoor dank — dat ik van u ontving omtrent dit incident, hebt u eerst en vooral de veraciteit bevestigd. Nogmaals, ik betwijfelde de waarheid van het verhaal. U legde uit dat er bij de veiligheidsdiensten na 16 u 00 niemand meer aanwezig is. Dat klopt dus. Voorts kondigde u een aantal maatregelen aan om dit te verhelpen.

 

Ik blijf echter op mijn honger — om deze geijkte uitdrukking te gebruiken — in verband met de laattijdige aankomst van de politie.

 

Het is toch een vrij merkwaardige zaak dat de politie zoveel tijd nodig heeft om magistraten bij te staan, terwijl ze in de buurt zit. Vandaar dat ik die vraag nog eens mondeling stel.

 

10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Van den Eynde, misschien kan ik nog eens de juiste informatie geven, want anders is er onnodig commentaar, worden er bedenkingen gemaakt, enzovoort.

 

De politiedienst die in eerste instantie werd gecontacteerd, is die gevestigd in het Portalisgebouw. De aanwezige officier heeft onmiddellijk de dispatching van de politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene verwittigd om bijstand te vragen van een patrouille. Uit de dispatchinggegevens blijkt formeel dat de bijstand gevraagd werd om 16 u 31. De gevraagde patrouille is ter plaatse gekomen om 16 u 39. Op dat ogenblik waren de aanvallers inderdaad niet meer aanwezig.

 

Een proces-verbaal werd opgesteld en overgezonden aan de procureur des Konings te Brussel. De patrouille heeft om 17 u 11 de plaats van de feiten verlaten omdat alles afgehandeld was.

 

Tussen het ogenblik van de vraag en het ogenblik van de aanwezigheid zijn er dus welgeteld acht minuten verstreken. Ik denk niet dat daar veel commentaar bovenop moet komen.

 

10.03  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik ben eerlijk gezegd blij met uw antwoord, want het werd toch een klein beetje te gek. Het is mogelijk dat de politie acht minuten later ter plaatse was, maar wie weet is ze de weg zoekgeraakt in het labyrint van het justitiepaleis.

 

In elk geval, daarmee spreekt u formeel het bericht uit Le Soir tegen.

 

10.04 Minister Stefaan De Clerck: Ja.

 

10.05  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Wat mij betreft, ben ik perfect tevreden met dat antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "het beleid van het parket ten aanzien van de Brusselse drugbendes" (nr. 14933)

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "het beleid van het parket ten aanzien van de aanhoudende reeks geweldincidenten in Brusselse wijken" (nr. 14934)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de reactie van het parket op de rellen in Molenbeek" (nr. 14954)

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de rellen in Molenbeek" (nr. 15186)

11 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "la politique du parquet face aux trafiquants de drogue à Bruxelles" (n° 14933)

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "la politique du parquet face aux incessants incidents dans certains quartiers bruxellois" (n° 14934)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la réaction du parquet face aux émeutes survenues à Molenbeek" (n° 14954)

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "les émeutes survenues à Molenbeek" (n° 15186)

 

11.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit zijn twee aparte onderdelen van een samenhangend verhaal. De kwestie Molenbeek is ondertussen meer dan een maand uit het nieuws, maar de ernst van de feiten staat zeker toe dat wij er vandaag nog even op doorgaan precies omdat er nog heel wat vraagtekens blijven bestaan. Ik heb het concreet over een aspect, namelijk dat wat volgens de politie aan de basis zou hebben gelegen van een groot deel van de rellen zijnde de sluiting van een 15-tal vzw's waar drugs werden verhandeld. Dit is allemaal gebeurd in en om Molenbeek, maar dat is precies een van de elementen die ik u wou vragen. Tegelijkertijd is absoluut niet duidelijk welk beleid het parket voert ten aanzien van die bendes en vzw's.

 

Ten eerste, kan u bevestigen dat recent een 15-tal vzw's werd gesloten waar drugs werden verhandeld? In welke gemeenten en wijken bevonden die zich? Is dat allemaal in Molenbeek of ook in de buurgemeenten en gemeenten van dezelfde politiezone? Werden er goederen of diensten in beslag genomen?

 

Ten tweede, welke maatregelen werden er genomen ten aanzien van deze vzw’s? Wat verstaat men onder "het sluiten van"? Is dat een definitieve sluiting of zijn die ondertussen al weer open? Hebt u daar zicht op? Gaat het om een tijdelijke of een definitieve maatregel? Wordt de juridische ontbinding gevorderd? Op welke terreinen waren die vzw’s officieel actief?

 

Ten derde, hebt u weet van meer van dergelijke vzw's die in Brussel actief zijn op dit moment? Is er ook een beleid ten aanzien van dergelijke vzw's in andere politiezones?

 

Ten vierde, hoeveel mensen werden er in totaal bij die operatie aangehouden? Hoeveel kregen een gerechtelijk aanhoudingsmandaat? Hoeveel zitten er nog vast? Zijn daar minderjarigen bij? Wat is de stand van zaken in de onderzoeken?

 

Ten slotte, deelt u de analyse van de politie dat de fameuze rellen in Molenbeek het gevolg zijn van de frustratie van de drugsbendes? Klopt het dat deze bendes kinderen of jongeren misbruiken om onrust te zaaien in de wijk en om de aandacht af te leiden van hun duistere handeltjes? Werden er reeds criminelen op basis van dit feit, namelijk het inschakelen van minderjarigen, vervolgd en veroordeeld.

 

Voorzitter: Servais Verherstraeten.

Président: Servais Verherstraeten.

 

Dat is mijn eerste vraag. Ik heb daar meteen ook een tweede vraag bij, mijnheer de voorzitter. Ik zie dat u even het voorzitterschap waarneemt. De tweede vraag gaat dan meer in het algemeen over de rellen die wij hebben gekend. Ik heb dat wat willen opentrekken, niet alleen naar Molenbeek maar ook naar de rellen die er deze zomer zijn geweest, de hinderlagen van politiemensen, de belagingen van een politiecommissariaat. Er zijn verschillende grote incidenten geweest naar aanleiding waarvan de korpschef van Molenbeek, de heer De Becker, openlijk de zeer trage reactie van Justitie heeft aangewezen als de zwakke plek in heel het verhaal. Als daar sneller wordt gereageerd, zou er volgens hem heel anders te werk zijn gegaan en waren de protesten en rellen veel sneller uitgedoofd.

 

De politie legt een zeer zware beschuldigende vinger op de justitiewonden.

 

Men zegt ook duidelijk opnieuw dat het hier om een gevoel van straffeloosheid gaat, dat een superioriteitsgevoel teweegbrengt bij die daders, die denken dat ze alles mogen en alles kunnen, want toch niet worden gestraft. Hij pleit dus voor veel snellere vervolging en voor bestraffing.

 

Telkens opnieuw rijst ook het verhaal dat er in Molenbeek een bende is van ongeveer 70 harde kern jongeren, die zich op geen enkel moment aan de rechtsorde houden en die veel steviger zouden moeten aangepakt worden. Men heeft daarvoor blijkbaar de middelen niet, ook niet de locatie om die onder te brengen, op te sluiten enzovoort. In Brussel zijn geen instellingen voor minderjarigen. Nochtans is daar grote nood aan.

 

Mijn eerste vraag. Kunt u een overzicht geven van alle incidenten? Ik heb het dan wel over de grote incidenten, grote rellen, hinderlagen en belagingen, die er deze zomer zijn vastgesteld in het Gewest. Kan er voor ieder geval een overzicht worden gegeven over het aantal administratieve en gerechtelijke aanhoudingen, de duur van de aanhoudingen, de stand van de onderzoeken, de aard van strafvervolging en kan daarbij ook een onderscheid worden gemaakt naar minderjarigen en meerderjarigen.

 

Ten tweede, hoe reageert u op de vraag van de Molenbeekse korpschef naar een veel snellere bestraffing en dus de toepassing van de versnelde procedures. Waarom wordt deze zo weinig toegepast, met name ten aanzien van minderjarigen? In welke mate is snelrecht in de praktijk toepasbaar voor meerderjarigen? Hoe vaak wordt het toegepast en overweegt u een wetswijziging? Straks is er nog een specifieke vraag over het snelrecht. Ik heb mij daar ook bij aangesloten. Als u zegt dat u daarop wilt antwoorden in dat raam, is dat voor mij goed, maar ik heb de vraag toch laten staan.

 

Ten derde, hoever staat het met de creatie van bijkomende opnamecapaciteit voor criminele jongeren in Brussel?

 

Ten vierde, vorig jaar werden er afspraken gemaakt tussen parket en politie wat betreft de aanpak van bendecriminaliteit naar aanleiding van de aanhoudende incidenten in Anderlecht. Hoe worden die afspraken nu gehonoreerd en geëvalueerd?

 

11.02  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, korpschef Johan De Becker van de politiezone Brussel-West trok in het voorlaatste weekend van september 2009 aan de alarmbel. De tijdspanne die voorbij gaat tussen het plegen van het strafbare feit en de effectieve bestraffing ervan is te groot, aldus de korpschef. Daardoor komen jonge relschoppers terug in hun wijk en hebben ze de indruk dat ze niet gestraft worden alhoewel de bestraffing maanden en soms jaren later volgt. Jongeren maken bijgevolg niet meer de link tussen het feit dat zij een misdrijf hebben gepleegd en de straf die ze ervoor krijgen. De politie is dus vragende partij voor een snellere bestraffing.

 

Ondertussen hebt u zich reeds positief uitgelaten over deze vraag. U zou het snelrecht nieuw leven inblazen en binnenkort overleggen met procureur Bulthé van Brussel.

 

Naar mijn bescheiden mening moet men niet opnieuw herhalen dat de wetgeving moet worden aangepast. Binnen de gewone procedureregels kan men nu reeds vlugger werken. Alle incidenten van één week lang kunnen gemakkelijk op één bijzondere zitting van de correctionele rechtbank worden behandeld. Hiervoor dient, mijns inziens, geen nieuwe wet gemaakt te worden.

 

Ten eerste, welk gevolg werd er door justitie gegeven aan elk van de arrestaties die werden verricht naar aanleiding van de rellen in het Brusselse voorbije zomer?

 

Ten tweede, in welke maatregelen voorzien de zonale veiligheidsplannen inzake aanpak van dergelijke veiligheidsfenomenen? Is er een specifiek beleid? Wat is de samenwerking tussen politie en parket in deze?

 

Ten derde, wanneer zult u overleg plegen met procureur Bulthé? Indien dit reeds is gebeurd, welke afspraken werden er gemaakt?

 

Ten vierde, waarom werkt het snelrecht vandaag niet? Waarom maakt men geen afspraken om in een bijzondere zitting van de correctionele rechtbank te voorzien?

 

Ten vijfde, hetgeen de Molenbeekse politie aanklaagt is niet nieuw. Naar aanleiding van rellen in Anderlecht werd reeds om een sneller gerechtelijk optreden gevraagd. Werd er toen iets ondernomen? Gaat een en ander nu vlugger dan een tijdje geleden?

 

11.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik zal mijn collega’s niet herhalen, maar toch nog dit.

 

Onze discussies over de traagheid van Justitie slaan vaak op de doorlooptijd van procedures. Het knelpunt daarvan situeert zich voornamelijk op het niveau van het hof van beroep. Er is echter nog een ander belangrijk knelpunt: de doorlooptijd van de opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken.

 

Een straf kan maar nuttig zijn als ze binnen een redelijke en maatschappelijke aanvaardbare termijn wordt opgelegd, niet alleen ten aanzien van de daders, maar ook van de slachtoffers, bijvoorbeeld in het kader van de schadevergoeding.

 

Erkent u het probleem met betrekking tot de duurtijd van de opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken? Plant u daar iets aan te doen?

 

11.04 Minister Stefaan De Clerck: Deze vraag bewijst dat het soms beter is dichter bij de actualiteit te werken. We hollen met onze antwoorden de hele tijd de feiten achterna. We moeten er in deze commissie toch in slagen om de tijd tussen vragen en antwoorden te beperken. Jammer genoeg is dat niet mogelijk door de veelheid aan vragen.

 

Ik beschik ook niet altijd over de meest recente informatie. Soms waren de vragen reeds vroeger beantwoord. Soms blijven ze onbeantwoord en komen ze nadien terug.

 

11.05  Renaat Landuyt (sp.a): De werkzaamheden zijn nog maar pas begonnen. Wij zijn al twee maanden bezig, maar het parlement is nog maar net begonnen.

 

11.06 Minister Stefaan De Clerck: De jaarlijkse actieplannen zijn opgemaakt in het kader van het zonaal veiligheidsplan dat voorziet in de aanpak van de verkoop van drugs op de openbare weg en vanuit de vzw’s.

 

Sommige vzw’s profileren zich in hun statuten als culturele of sportieve ontmoetingsplaatsen voor jongeren, maar in vele gevallen gaat het om verdoken coffeeshops. De wet van 24 februari 1921 geeft, volgens artikel 7, de politie de bevoegdheid om die plaatsen te bezoeken en na te gaan of de wet correct wordt toegepast.

 

Als de politie ernstige aanwijzingen heeft dat in een private, doch voor het publiek toegankelijke, plaats herhaaldelijk illegale activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op de verkoop, de aflevering of het vergemakkelijken van het gebruik van drugs en aanverwante stoffen, dan kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke autoriteiten, besluiten om deze plaats te sluiten voor de duur die hij bepaalt, met een maximale duur van zes maanden, en met de mogelijkheid tot eenmalige verlenging indien er zich nieuwe feiten voordoen.

 

De sluitingsmaatregel houdt op uitwerking te hebben indien hij niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen wordt bevestigd en ter kennis wordt gebracht van de gemeenteraad op de eerste daaropvolgende vergadering.

 

In 2008 werden dankzij zeer gerichte operaties en de goede dagelijkse werking van de sectie Drugs van de lokale recherchedienst, 15 vzw’s gesloten. In totaal werden 85 personen, waaronder 83 meerderjarigen en 2 minderjarigen, ter beschikking gesteld van het Brussels parket, waarvan er 43 onder aanhoudingsbevel werden geplaatst: 42 meerderjarigen en 1 minderjarige. De sectie Drugs controleerde bij haar operaties 254 personen, waarvan er 32 bestuurlijk werden aangehouden en 49 gerechtelijk.

 

In 2009 wordt doorgewerkt volgens hetzelfde stramien. In de eerste zes maanden van 2009 blijkt dat reeds 47 personen, waaronder 43 meerderjarigen en 4 minderjarigen, ter beschikking werden gesteld van het Brussels parket; 23 onder hen, 22 meerderjarigen en 1 minderjarige, werden onder aanhoudingsbevel geplaatst. Tot nu toe werden voor het huidige jaar naar aanleiding van het onderzoek 4 coffeeshops effectief gesloten.

 

Bij controles van de coffeeshops wordt een grote variëteit aan verdovende middelen in beslag genomen, zoals cocaïne, heroïne, medicamenten, cannabis, wiet enzovoort. Soms worden ook verkoopsinstrumenten, wapens of illegale goederen aangetroffen.

 

De verhoogde terreinaanwezigheid en de talrijke acties van het korps in de probleemwijken hebben hun vruchten afgeworpen, maar hebben ook geleid tot een gespannen tot zelfs vijandige verhouding met diegenen die de criminaliteit en overlast veroorzaken. Dat is het bekend verhaal, dat eigenlijk de reële basis is van de problemen.

 

Er werd mij een gedetailleerd, chronologisch relaas van de feiten meegedeeld, waarin de verschillende incidenten in Molenbeek worden uitgewerkt. Op zes pagina’s worden de verschillende interventies van de politiediensten beschreven, inclusief de incidenten die aanleiding hebben gegeven tot de interventies. Aangezien de pers hierop reeds uitgebreid is ingegaan, lijkt het mij niet opportuun om u die pagina’s voor te lezen. Het is een zeer uitvoerig verslag dat ik van de politie heb gekregen, met een systematisch overzicht van de acties en van de plaatsen waar ze zich hebben voorgedaan.

 

11.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): U kunt ons misschien wel een kopie bezorgen.

 

11.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik denk niet dat ik dat zal doen.

 

11.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Waarom niet?

 

11.10 Minister Stefaan De Clerck: Omdat het een verslag is aan de minister. Er staan waarschijnlijk ook een aantal vertrouwelijke elementen in. Ik vind het wel belangrijk dat het door de politie wordt opgemaakt, ook voor de parketten en alle diensten die ermee bezig zijn. Er zit een hele systematiek in. Dat vind ik positief, ook vanwege de commissaris, Johan De Becker. Er wordt daar heel accuraat werk verricht. Ik ben relatief onder de indruk van de methodiek die zij aan de dag leggen.

 

De feiten zijn bekend. We weten wat er allemaal is gebeurd.

 

Er is mij gemeld dat er inderdaad 62 administratieve aanhoudingen zijn verricht en dat 5 personen ter beschikking van het parket werden gesteld. Verschillende vergaderingen werden intussen georganiseerd om het probleem op een correcte manier te analyseren en te kijken hoe het verder moet worden aangepakt.

 

Op een vergadering op het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken stonden alle interveniënten erop dat de uitstekende samenwerking met het Brusselse parket moest worden benadrukt en dat de gebruikte werkmethodes niet in vraag dienden te worden gesteld.

 

De acties van de politieagenten hebben aangetoond dat er een nijpend tekort is aan personeel en aan onmiddellijke interventiecapaciteit om het hoofd te bieden aan onvoorziene incidenten. Dat is een groot probleem: het mobilisatievermogen van politiemensen wanneer iets "ontploft". Dan moet zeer snel kunnen worden gereageerd en dat is dikwijls een probleem. Daarop moeten wij een beter antwoord kunnen formuleren.

 

Het spreekt voor zich dat de ordediensten het hoofd moeten kunnen bieden aan een sociologische evolutie die in zijn geheel dient te worden aangepakt, inclusief het werk op het vlak van de preventie, en dat het dus niet louter om repressie gaat. Er moet worden nagegaan hoe ontvlambare situaties ontstaan en groeien. Wij moeten dat in zijn geheel als fenomeen leren beheersen.

 

Om tot een efficiënte samenwerking te komen, heeft het parket van Brussel onmiddellijk specifieke permanenties opgesteld om de gerechtelijke antwoorden te centraliseren en te coördineren die voor deze dossiers moeten worden bestemd. Dat wil dus zeggen dat het parket daarop inderdaad is voorbereid. Zodra zoiets ontstaat, is het parket 24 uur op 24 uur met een speciale equipe beschikbaar en volgt het alle dossiers permanent. Hier heeft dat opnieuw goed gefunctioneerd. De politiemensen zijn op dat vlak tevreden.

 

Een andere vraag is wanneer de zaak voor de rechtbank komt. Dat heeft te maken met het snelrecht. Wij moeten de wetgeving ter zake niet veranderen. Het moet alleen in de praktijk door de mensen op het terrein optimaal worden gebruikt. De een gebruikt het creatiever en efficiënter dan de ander. Het gebruik van het snelrecht als wettelijke basis geeft mogelijkheden om dit te doen.

 

Wat is het probleem dat ik vaststel als zulke feiten zich voordoen? Dat is niet dat de politie er vlug is en dat het parket ook beschikbaar is, maar dat van in het begin het onderscheid te weinig wordt gemaakt tussen de politiemensen die de orde herstellen en de mensen die aanwezig zijn om te kijken op welke manier het dossier moet worden samengesteld om tot een vervolging te kunnen overgaan.

 

Dat zijn twee verschillende houdingen. Ofwel is men accuraat bezig om de zaken te kalmeren, ofwel kijkt men hoe men een dossier lastens de ene of de andere persoon goed kan samenstellen. Op die manier kan men zeggen dat die persoon dat heeft gedaan en daarvoor geldt dat bewijs. Die elementen kunnen in een proces-verbaal worden opgenomen, waardoor het proces-verbaal van de politie naar het parket en naar de rechter kan gaan, met succes op vervolging.

 

Dat is immers het grootste probleem waarmee de mensen van het parket worden geconfronteerd. Het is zeer moeilijk om van een heel geweldig gebeuren precieze dossiers samengesteld te krijgen lastens bepaalde personen en te kunnen bewijzen wie wanneer welke feiten heeft gepleegd waarvoor ze op een bewezen manier kunnen worden veroordeeld.

 

Behalve de ordeherstellers zouden er dus ook meer personen moeten zijn die, met het oog op een vlugge behandeling voor de rechtbank, de dossiers samenstellen.

 

Dat punt moet voor mij zeker nader worden onderzocht, teneinde in de ultieme fase, namelijk in de fase van de behandeling voor de rechtbank, efficiënter te kunnen optreden.

 

De dossiers zullen nu snel worden behandeld en snel voor de rechtbank komen.

 

Mijnheer de voorzitter, mijn antwoord dateert van begin oktober 2009. Ik heb de voorbije dagen niet opnieuw kunnen navragen of ondertussen al stappen zijn gezet. In elk geval is mij bevestigd dat het heel vlug tot de verdere af- of behandeling van de dossiers zal komen. Er zijn aanhoudingsbevelen geweest, alsook een toepassing van de versnelde procedure om de zaak voor de rechtbank te brengen. Dat was in elk geval de ambitie. Misschien kan ik u echter te gepasten tijde nader informeren over het gevolg dat aan de verschillende dossiers is gegeven.

 

11.11  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. Ik stel vast dat vier van de vijftien shops effectief zijn gesloten, wat aan de lage kant is, aangezien bij de shops de kern van het probleem lag. Wij zullen voornoemd cijfer ook lokaal aan onze mensen mededelen. Wij zullen ook verder navraag doen.

 

11.12 Minister Stefaan De Clerck: In 2008 zijn er vijftien shops gesloten. Tot nu toe zijn er in 2009 alweer vier shops gesloten.

 

11.13  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat was dus een misverstand.

 

Het was interessant dat u een hele systematiek en een indrukwekkende methodiek bij de politie zag. Anderzijds legt u de bal opnieuw vooral in het kamp van de politie, waar de kern van het probleem ligt, namelijk het feit dat er onvoldoende opvolging is. Er is in bepaalde omstandigheden wel voldoende personeel voor de ordehandhaving. De dossiers worden echter onvoldoende samengesteld, zodat het parket niet verder kan.

 

Ik blijf het bijgevolg eigenaardig vinden dat de politie net het tegenovergestelde beweert, namelijk dat er bij de parketten geen snelle opvolging is en alles er op de lange baan wordt geschoven. Er is dus iets mis met de communicatie tussen beide partijen.

 

11.14 Minister Stefaan De Clerck: Ik herhaal dat er tijdens de vergaderingen, waarvan er ook notulen zijn gemaakt, geen enkele kritiek is geuit op de interventies van het parket op het moment van de feiten. Op het moment van de feiten is het parket beschikbaar, reageert het goed en zijn er magistraten van het parket beschikbaar om onmiddellijk te handelen.

 

De problematiek ligt bij de aangehouden personen en tussen het moment van de feiten en het moment waarop het parket de zaken al dan niet tijdig voor de rechtbank brengt. Op voornoemd probleem is er commentaar, maar niet over de houding van het parket op het moment van de misdrijven zelf, wat een belangrijk punt bij de analyse is.

 

Voornoemd onderscheid wilde ik nog even maken.

 

11.15  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Goed, ik neem dat aan, maar er blijft een probleem bij het parket voor het verder opvolgen van de zaak. U zegt daar zelf dat een stuk van de verantwoordelijkheid dan weer bij de politie ligt, die te weinig de dossiers samenstelt. Er is daar hoe dan ook duidelijk een gebrek aan overleg en samenwerking, en dat is nu al jaren zo. Dit is de kern van wat er fout gaat in alle steden, namelijk dat er onvoldoende opvolging is en dat het parket daardoor niet adequaat reageert.

 

Ik heb het al een paar keer gezegd, mijnheer de minister. Dertien jaar geleden zijn wij samen naar de night courts gaan zien in New York. Ik pleit daarmee niet voor nachtelijke processen. Zo snel hoeft het recht niet te gaan. Het mag voor mij de dag nadien zijn. Dat was echter een voorbeeld van efficiënte samenwerking tussen parketmagistraten en politie. Dat verliep via een videoverbinding waarbij een parketmagistraat duidelijke instructies gaf aan de politie. Dat dossier werd onmiddellijk klaargestoomd en men kon dan enkele uren later de zaak pleiten. Daar lukt het dus wel. Ik zeg niet dat wij naar zo'n instant Justitie moeten evolueren. Snelrecht betekent voor mij geen rechtspraak binnen een paar uren. Voor mij mag dat gerust een paar dagen of desnoods een à twee weken duren, maar daar houdt het dan wel bij op. Ik zie dat er een pingpongspel bestaat tussen de diensten en dat het snelrecht enkel in theorie bestaat maar niet in de praktijk.

 

U zegt dat er geen wetswijzigingen nodig zijn. Ik lees anderzijds Brice De Ruyver die wat anders zegt. Hij zegt dat er wel degelijk problemen zijn inzake privacy, rechten van de verdediging en bewijslast. Ik ben benieuwd naar de verdere uitwerking van het snelrecht. U zou in elk geval als minister van Justitie met iets op de proppen moeten komen. U zult de parketten moeten stimuleren om het snelrecht, waarvan u zegt dat het zo kan worden toegepast, in de praktijk te brengen. Tot nu toe zie ik daar veel te weinig beweging. De kritiek is algemeen. Brice De Ruyver heeft het over steekvlampolitiek.

 

Er is sprake van heel veel goede wil en goede intenties vlak na de feiten, maar eenmaal de storm is gaan liggen, ebt de discussie weg en dat zou ik zeer spijtig vinden. Ik heb u woensdag in de plenaire vergadering nog verweten dat u alles tegelijk in beweging wilt zetten en dat er uiteindelijk daardoor niets verandert. Ik denk dat dit echt een van uw prioriteiten zou moeten zijn: er moet kort op de bal worden gespeeld.

 

U hebt andere prioriteiten?

 

11.16 Minister Stefaan De Clerck: Ik volg uw raad op. Ik steek niet alles tegelijkertijd in gang.

 

Een wijziging van het snelrecht is nu voor mij niet aan de orde, omdat volgens de informatie die ik bij de parketten heb ingewonnen, wie de wet ter zake wil gebruiken, dan kan op een efficiënte manier. Er zijn parketten die dat ook doen, dat moet u maar eens rondvragen. Er zijn parketten die daar zeer efficiënt mee kunnen omgaan.

 

11.17  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dan vraag ik u om desnoods via het College van procureurs-generaal die methode te veralgemenen en te versnellen, zodat ze zeker in Brussel kan worden toegepast, want daar knelt het schoentje.

 

11.18  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik zeg het in zachtere termen. Ik heb de indruk dat men in het Brussels Gewest efficiënter aan het optreden is en dat er diverse initiatieven zijn. Ik veronderstel en hoop dat dat de dynamiek die is onstaan vanuit de veiligheidsplannen. Met alle begrip, maar daarop heb ik nog niet echt een antwoord gekregen.

 

Ik ben wel geïnteresseerd in het samenleggen van de veiligheidsplannen om de diverse acties die we nu achter de rug hebben, onder de loep te nemen. Ik heb een goede indruk, maar de vraag van de korpschef is toch om iets meer gebruik te maken van snellere methodes.

 

Ik deel uw standpunt dat er geen nieuwe wetgeving nodig is. Wel nodig is een vorm van planning of beleid daaromtrent, in het bijzonder in Brussel. Men moet die methode in een richtlijn opnemen, zodat ze ook wordt toegepast. In Anderlecht zien we dezelfde situatie: men zou een specifiek veiligheidsplan opstellen, maar uiteindelijk bleek dat het gewone veiligheidsplan te zijn. Ik denk dat de heer De Becker heeft willen zeggen dat er wel een goede samenwerking is met de parketten, maar dat het beter kan. Ik denk dat het beter kan en dat men niet enkel moet onderzoeken, maar ook beslissen om meer gebruik te maken van de mogelijkheden van het snelrecht in dergelijke situaties.

 

11.19 Minister Stefaan De Clerck: Ik ga ermee akkoord en we kunnen daar veel over debatteren, maar dat zijn maatschappelijk zeer relevante problemen. Het gaat om een hoofdstad, een grootstad met wijken met zeer veel geweld, wat vaak in de media komt. Een en ander is medegebaseerd op een aangehouden strategie om problemen in die wijken ook aan te pakken. Het is dus het gevolg van een strategie vanwege politie en overheid om kankerplekken aan te pakken en zaken te sluiten. Daarop krijgt men een reactie. Dat mag ook niet uit het oog worden verloren.

 

Het is dus niet zomaar een ontploffing zonder dat men weet waarom. Men weet waarom het gebeurt, namelijk omdat men precies de problemen aanpakt. De methode met zonale veiligheidsplannen om problemen aan te pakken, begint te functioneren. De strijd tegen no gozones, zones waar men in een stad van zegt dat niemand er meer mag gaan, het aanpakken van problemen in stationsomgevingen enzovoort, dat wordt door de politie in Brussel steeds vaker en meer strategisch aangepakt. Ik vind dat dus positief.

 

We kijken naar de reacties, maar we moeten ook eens nagaan welke de oorzaken zijn.

 

11.20  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, wat we zien, is dat er meer dan vroeger strategieën zijn, maar — dat is volgens mij een beetje de frustratie op het niveau van de politie —. op het niveau van het parket blijkt men daar niet meteen op te reageren. Dat is wat er iedere keer dreigt te gebeuren.

 

11.21 Minister Stefaan De Clerck: Dat denk ik dus niet. Ik was niet aanwezig op de vergadering van Binnenlandse Zaken, maar alle mensen van mijn diensten die daar waren, hebben gezegd dat het voorbeeldig was. Daar heerste het gevoel dat het een keten was. Er is planning, uitvoering, politie-interventie en onmiddellijke reactie van het parket. Er is dus een volgehouden strategie. Het parket volgt mee de strategie van het zonaal veiligheidsplan. Overal zitten de burgemeesters nu systematisch met de procureurs en met de politiemensen samen voor het zonaal veiligheidsoverleg. Het werpt vruchten af. Dat is volgens mij ook het geval in Brussel.

 

De enige zwakke plek is de vervolging. We moeten nog nagaan hoe we dat kunnen versterken en meer zichtbaar maken. Ik ben geen voorstander van Amerikaanse justitietoestanden, maar het zou meer zichtbaar moeten zijn. Om de keten helemaal rond te krijgen op een korte periode, zou dat nog moeten verbeteren. De middelen zijn er alvast.

 

In dat verband zegt men mij dat dit fundamenteel gebaseerd is op de problematiek van de bewijsvoering. Met een snel opgemaakt en sluitend dossier, kan die zaak snel voor de rechtbank worden gebracht. Natuurlijk is er Franchimont, het dossier, de advocaat en moeten de rechtregels worden gerespecteerd, maar het moet een goed dossier zijn. Daarom zeg ik dat ik die methodiek zo waardeer.

 

In andere omstandigheden, bijvoorbeeld bij voetbal, zie ik dat de politie aanwezig is maar dat er tegelijk equipes de tweede lijn volgen. De tweede lijn is niet direct bezig met de individuele, directe problematiek, maar heeft eigenlijk het proces-verbaal al opgesteld alvorens er nauwelijks iets is gebeurd. Dat is een zeer efficiënte methodiek om veel sneller het rechtbankdossier in handen te hebben om iemand te veroordelen.

 

11.22  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, ik ga voort in de redenering die is gemaakt. Ik denk dat niet gezegd kan worden dat er helemaal niets gebeurt. Er wordt echt vooruitgang geboekt inzake de opsporingsonderzoeken, vaststellingen, preventief optreden, enzovoort.

 

Volgens mij wordt er wel terecht gewezen op het laatste stuk, namelijk de afwerking van een dossier. U verwijst naar Franchimont en naar bijkomende onderzoeksdaden die worden gevoerd. Dan blijft een dossier heel vaak liggen.

 

Dan duurt het vaak lang tot het laatste stukje is onderzocht en tot de laatste stukken bij het dossier zijn gevoegd. Er verloopt dus heel wat tijd tussen het moment van de vaststelling van de feiten en de uiteindelijke rechtsingang.

 

Ik hoor collega Landuyt zeggen dat er eigenlijk geen bijkomende wetgeving nodig is. Wij hebben op dat vlak een andere mening, maar dat weet u wellicht. Volgens mij moet er iemand verantwoordelijk zijn om het geheel in het oog te houden en om de agenda te beheren. Wij dachten daarbij aan de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Misschien zou het een oplossing zijn als de dossiers, wanneer er te veel tijd verstrijkt tussen de laatste onderzoeksdaad en het moment van rechtsingang, effectief worden geagendeerd bij de KI, en dat daar wordt gekeken naar de vooruitgang in die dossiers

 

Ik weet dat dit een bijkomende opdracht is, en een bijkomende last, maar als men vooruitgang boekt in die dossiers hoeven zij helemaal niet geagendeerd te worden. Het kan alleen een stimulans zijn om ook voor dat laatste stukje over de termijn te waken.

 

11.23 Minister Stefaan De Clerck: Ik vind dat belangrijke materie als geheel. Het is een hele keten. Wij zijn nu over strafrecht bezig, maar het geldt in het algemeen. Op welke manier controleert men of de dossiers wel tijdig voor de rechtbank worden gebracht?

 

Ik stel voor dat de commissieleden eens mee gaan kijken naar de informatisering van het parket. Ik anticipeer daarmee op de laatste vraag. Onze informatisering gaat soms vlugger dan het beantwoorden van alle vragen.

 

Het is nogal indrukwekkend. Men heeft het mij getoond. Het is boeiend te zien hoe, althans op het niveau van het parket, de verschillende stappen worden gezet tussen het starten van een procedure, al dan niet met burgerlijke partijstelling, het eigenlijke onderzoek, en het verloop van het hele verhaal. Het parket heeft die dossiers allemaal en kan perfect de loop en de tijdslijn van al die dossiers nagaan. Men weet perfect waar de vertragingen zullen zitten. Dat is nu geïnformatiseerd. Wij zouden beter eens samen gaan kijken, om vast te stellen dat er op het vlak van de informatisering wel degelijk iets gebeurt. Dit kan zelfs op korte termijn leiden tot efficiëntieverhoging in dossiers die het Parlement zeer ter harte gaan.

 

11.24  Carina Van Cauter (Open Vld): (…) maar wie neemt de verantwoordelijkheid?

 

11.25 Minister Stefaan De Clerck: De procureurs moeten dat doen. Dat is nu de bedoeling.

 

11.26  Carina Van Cauter (Open Vld): Wanneer er een knipperlicht afgaat, wie neemt dan de verantwoordelijkheid?

 

11.27 Minister Stefaan De Clerck: Dat, geacht lid van de Atomiumgroep, is natuurlijk de kwestie. Met het materiaal in de hand moeten bepalen wie daarvoor de verantwoordelijkheid zal dragen, dat moet nog worden geoptimaliseerd.

 

Dat is management en dat moet nog veel meer worden geïntroduceerd. De cirkel is rond, alles klopt. Dat zijn de prioriteiten waarmee we nu bezig zijn. In één vraag zitten alle prioriteiten.

 

11.28  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, in uw hoedanigheid van commissievoorzitter ad hoc zou ik u willen vragen om eens met de commissie naar die informatisering te gaan kijken. Wat de minister heeft gezegd, is interessant.

 

Mijnheer de minister, bedoelde u het Brussels parket? We gaan natuurlijk niet alle zevenentwintig parketten bezoeken. Wat stelt u voor?

 

11.29 Minister Stefaan De Clerck: Degene die dat met de grootste aandacht kan uitleggen is de procureur des Konings van Leuven omdat hij zeer fier is op de wijze waarop hij dat managet. Het is de moeite waard om dat eens te zien.

 

11.30  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, laten wij dat plannen. Geeft u die hint door aan de vaste commissievoorzitter?

 

De voorzitter: Dat zal ik doen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "l'incident à la justice de paix de Gand impliquant deux femmes voilées" (n° 14862)

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "le port du voile islamique à l'audience" (n° 15458)

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "het incident in het vredegerecht van Gent waarbij twee gesluierde vrouwen betrokken waren" (nr. 14862)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "het dragen van een hoofddoek tijdens een rechtszitting" (nr. 15458)

 

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu.

Voorzitter: Sabien Lahaye-Battheu.

 

12.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, l'une des questions concerne le justiciable, l'autre les avocats.

 

En ce qui concerne le justiciable, la presse a rapporté un incident qui a eu lieu au mois de septembre dernier à la justice de paix à Gand. Le juge de paix, dans le cadre de sa compétence de police de l'audience et en vertu de l'article 759 du Code judiciaire qui stipule que "celui qui assiste aux audiences se tient découvert dans le respect et le silence" et que "tout ce que le juge ordonne pour le maintien de l'ordre est exécuté ponctuellement et à l'instant", a demandé à deux personnes qui portaient le voile islamique de l'enlever ou de quitter la salle d'audience.

 

Le magistrat de presse en charge de ce dossier aurait affirmé qu'usant de cette prérogative, le juge de paix aurait en réalité violé l'interdiction de discrimination prévue par la Constitution et que l'attitude du magistrat du siège n'était pas à propos, qu'elle n'était pas adaptée à l'évolution de la vie en société.

 

Monsieur le ministre, d'autres incidents de ce type ont-ils été relevés dans la pratique quotidienne? Quelle interprétation y a-t-il lieu de donner à cet article 759 du Code judiciaire dans la situation actuelle?

 

Ma deuxième question concerne la situation des avocats. On sait que ce point fait débat au sein même des barreaux. Le Conseil de l'Ordre du barreau de Bruxelles a récemment planché sur la question du port du foulard islamique par un avocat. Il est à noter que le Code judiciaire proclame que les avocats portent le costume prescrit par le Roi; référence est donc faite au pouvoir exécutif, donc au ministre de la Justice et à l'article 759 du Code judiciaire qui prévoit que celui qui assiste aux audiences se tient découvert.

 

Par rapport à cette problématique de la présence des signes religieux de manière générale – je ne veux pas cibler ici le foulard, mais l'ensemble des signes religieux ostentatoires ou ostensibles –, quel est le pouvoir du barreau en la matière? Le port de signes convictionnels est-il autorisé par le Code judiciaire ou la déontologie des avocats? Vu la compétence de l'exécutif sur la manière dont les avocats se vêtissent et se présentent à l'audience, l'exécutif compte-t-il d'une manière ou d'une autre intervenir dans ce dossier?

 

12.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je ne crois pas que le législateur doive intervenir dans les cas qui se présentent actuellement.

 

Il ne m'appartient pas de faire des commentaires sur des déclarations qui auraient été faites par un magistrat de presse à propos de l'incident évoqué dans votre question. Un article de loi existe, vous l'avez cité: "Celui qui assiste à une audience se tient découvert dans le respect et le silence. (…) Tout ce que le juge ordonne pour le maintien de l'ordre est exécuté ponctuellement et à l'instant."

 

Pour ce qui concerne les contestations portant sur des droits civils, c'est le tribunal, autrement dit, le juge qui décide.

 

Comme me l'a indiqué le procureur général de Gand, cette règle, rédigée en 1970, est considérée comme une règle de convenance et de décence qui peut être interprétée en fonction de l'évolution de la société. La règle édictée par l'article 759 du Code judiciaire n'a certainement pas pour but de léser quelqu'un dans l'exercice de ses droits. Il appartient donc à la magistrature d'interpréter ce texte.

 

La société dans son ensemble est concernée par le débat sur l'interculturalité et est à la recherche des réponses qui conviennent à ces questions.

 

D'après mes informations, les juges de paix de l'arrondissement de Gand se sont réunis, le 28 septembre et ont évoqué cet incident. Ils ont fait savoir au premier président de la cour d'appel de Gand qu'à l'avenir la disposition de l'article 759 du Code judiciaire serait appliquée avec plus de nuances. Il s'agit ici d'une question de respect des individus. Mais, en même temps, si les personnes présentes dans la salle d'audience font preuve d'un manque de respect à l'égard du tribunal, le juge doit avoir la possibilité d'intervenir. Ce sera toujours une casuistique. Mais dire d'emblée qu'il est interdit de porter le voile n'est pas acceptable, comme il n'est pas acceptable de partir du principe que tout est possible. En effet, certaines situations peuvent témoigner d'un manque de respect envers le tribunal, la justice, etc. Dans ce cas, il faut pouvoir intervenir.

 

C'est une question qu'il faut traiter avec beaucoup de nuances.

 

D'une part, l'article 455 du Code judiciaire dispose que "le Conseil de l'Ordre est chargé de sauvegarder l'honneur de l'Ordre des avocats et de maintenir les principes de dignité, de probité et de délicatesse qui font la base de la profession et doivent garantir un exercice adéquat de la profession". Par conséquent, le Conseil de l'Ordre peut imposer des règles concernant des situations dont il estime qu'elles ne sont pas conciliables avec la profession.

 

D'autre part, le Code judiciaire dispose dans son article 441 que "les avocats portent dans leur fonction le costume prescrit par le Roi". En exécution de ladite disposition, a été pris l'arrêté royal du 30 septembre 1968 déterminant le costume prescrit pour les avocats par l'article 441. Cet arrêté dispose: "Les avocats peuvent en outre porter la toque de laine noire, garnie d'un galon de velours de même couleur." Seule cette toque fait donc partie du costume des avocats tel que décrit par la loi. Le port d'autres couvre-chefs, que ce soit ou non à titre d'expression de la foi (képi, casquette, voile) n'est pas prévu par les dispositions légales applicables.

 

Un arrêt prononcé le 10 décembre 2007 par la cour d'appel de Bruxelles a admis le principe de l'interdiction par le juge du port de la kippa par un avocat à l'audience.

 

Le Conseil de l'Ordre français des avocats du barreau de Bruxelles a été interrogé par une jeune juriste envisageant de prêter serment d'avocat quant à la possibilité de porter le voile dans l'exercice quotidien de sa profession. Sa réponse a été publiée le 30 septembre 2009 dans un communiqué de presse. Il a examiné la question en estimant devoir rester à l'écart de toute considération religieuse, philosophique, politique ou culturelle. Sa réflexion a été fondée sur les principes d'indépendance et d'égalité. À ses yeux, ces principes justifient que l'avocat, dans l'exercice public de sa charge, s'abstienne du port de tout signe distinctif d'origine religieuse, philosophique, politique ou culturelle. Le communiqué précise encore que "l'exercice public de la charge d'avocat s'entend notamment, et sans être exhaustif, par la représentation de ses clients devant les cours et tribunaux mais aussi par l'exécution du mandat de justice, les relations avec le bureau d'aide juridique, les visites aux greffes et prisons."

 

Je crois que c'est bien d'être clair sur ce point. Je n'ai donc pas l'impression que le législateur doive intervenir. Selon mes informations, deux articles peuvent être appliqués et restent d'application d'une manière correcte.

 

12.03  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, premièrement, en ce qui concerne les avocats, je pense que la réponse est claire et la déontologie du secteur est claire elle aussi.

 

Deuxièmement, un incident a eu lieu et le magistrat du siège a ordonné aux personnes de se dévoiler. Il est un peu regrettable que le magistrat du parquet ait cru bon de devoir réagir par voie de presse en disant que le magistrat du siège, dans la police de l'audience, s'était trompé en interprétant l'article du Code judiciaire de manière trop stricte. Je prends acte du fait que les magistrats du siège se sont ensuite réunis pour prendre position, mais je retiens qu'on peut considérer que se présenter voilée à l'audience, dans le public, n'est pas contraire à l'article du Code judiciaire et que le magistrat du siège ne pourrait demander à une personne de sortir pour se dévoiler que si le fait de porter le voile était une provocation ou représentait une attitude destinée à perturber le cours de l'audience.

 

12.04  Stefaan De Clerck, ministre: On doit quand même pouvoir voir le visage de la personne.

 

12.05  Xavier Baeselen (MR): Le problème du voile est de pouvoir reconnaître l'identité d'une personne.

 

12.06  Stefaan De Clerck, ministre: Il faut aussi tenir compte du respect que l'on doit au magistrat.

 

12.07  Xavier Baeselen (MR): Je retiens qu'il n'y a pas d'interdiction de se trouver voilée dans le public.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "le traitement préférentiel potentiel d'affaires médiatiques par le parquet général de Bruxelles" (n° 14976)

13 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de potentiële voorkeursbehandeling door het parket-generaal van Brussel van zaken die de aandacht van de media trekken" (nr. 14976)

 

13.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question concerne le traitement préférentiel potentiel d'affaires médiatiques par le parquet général de Bruxelles. Mi-septembre, le parquet général de Bruxelles aurait "insisté particulièrement pour que les affaires ayant ou étant susceptibles d'avoir un impact sur l'opinion publique soient traitées par priorité". Ceci est assez interpellant sur le plan de la justice et a, en tout cas, interpellé bon nombre de citoyens.

 

Monsieur Ie ministre, s'agit-il d'un nouveau critère de politique criminelle? Autrement dit, le fait qu'un dossier ait fait l'objet d'une parution d'un article de presse ou risque de faire l'objet d'une parution d'un article de presse ou d'un message radio ou télévisé est-il un critère qui fait en sorte que c'est un dossier prioritaire? Ou bien, doit-on interpréter les propos du parquet général d'une autre manière? Si tel est le cas, je suppose que vous nous donnerez cette interprétation.

 

13.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Baeselen, telle que la question est posée, on pourrait croire que le parquet général de Bruxelles a pris une directive demandant de traiter en priorité les affaires médiatisées. Il me paraît dès lors important de recadrer la question posée.

 

Les directives de police de poursuites en matière de roulage, comme dans les autres matières d'ailleurs, sont arrêtées par le Collège des procureurs généraux en fonction de critères strictement objectifs pour l'ensemble du pays. En ce qui concerne plus précisément Bruxelles, le procureur général s'est concerté avec le procureur du Roi pour mettre en place une politique cohérente et objective de traitement des poursuites en matière de roulage.

 

Sur l'initiative du procureur général, les audiences du tribunal de police ont été augmentées, de manière à résorber l'arriéré judiciaire et ce grâce à la collaboration de plusieurs magistrats. Le parquet général de Bruxelles m'indique qu'il n'est pas intervenu pour demander qu'il soit réservé un sort particulier aux dossiers auxquels l'article fait allusion dans la presse. L'article servant de base à la question me paraît dès lors mal documenté. Il n'est pas question de donner priorité à des affaires médiatisées.

 

13.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je m'en réjouis. Ma question aura au moins eu le mérite de clarifier les choses.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de jonge recidiverende moordenaar" (nr. 14987)

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de dubbele moord op een bejaarde vrouw en een kleuter van anderhalf jaar" (nr. 15187)

14 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "le jeune meurtrier récidiviste" (n° 14987)

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "le double meurtre d'une personne âgée et d'un enfant d'un an et demi" (n° 15187)

 

14.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben het over de zeer tragische, intrieste, gruwelijke gebeurtenissen in Brussel gepleegd door een 18-jarige Afrikaanse jongeman, Junior Kabunda – ik vermeld de naam omdat het toch al uitvoerig in de kranten is gekomen – op een meisje van 18 maanden en haar overgrootmoeder van 76 jaar, waarbij ook nog de vriendin van de dader de moordpoging heeft overleefd en uiteindelijk zwaar gewond is geraakt.

 

Het is gebeurd tijdens een dagje verlof, een gunstmaatregel, die betrokkene heeft gekregen uit de gesloten instelling van de Franse Gemeenschap waar hij is geplaatst sinds hij gepakt is nadat hij als dader werd herkend in de moord op een gekende pianist in 2006. Hij was op dat moment ook lid van een zeer gewelddadige Afrikaanse jongerenbende en had dus ook een zeer zwaar palmares.

 

Ik hoef niet te zeggen dat dit een zeer tragisch en intriest dossier is, waarbij nu al 3 moorden zijn gepleegd op volmaakt onschuldige mensen. Het heeft de meest hilarische gevolgen gehad. Zo is er een advocaat die op een zeker moment na de dubbele moord heeft verklaard dat binnenkort de eerste moord voorkomt en hij zich zal verzetten tegen een uithandengeving omdat, zijns inziens, betrokkene niet meer in staat is om zulke zaken opnieuw te plegen. Dat heeft die advocaat gezegd nadat die dubbele moord is gepleegd. U kunt het u zo gek nog niet indenken als sommige advocaten het durven zeggen. Ik heb zelden een flagranter aspect gezien van het pleiten tegen de stukken in.

 

Wat mij tegelijkertijd nog het meest heeft gechoqueerd, was de reactie van de instelling van de Franse Gemeenschap die geen enkele schuld erkende en meldde op de ingeslagen weg verder te zullen gaan, gesteund door Ecolo-minister Huyttebroeck die gekend is als een echte havik, als een vaandeldrager van het laksisme. Dat soort mensen heeft een immense blinde vlek voor het leed van de slachtoffers, drievoudig leed van de slachtoffers. Er was ook de verslagenheid bij de politiemensen. Onvoorstelbaar wat men soms durft uitkramen.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Kan u meer details geven over de gepleegde moorden?

 

Kan u iets meer zeggen over zijn aandeel in de roofmoord in 2006 en welke maatregel toen werd opgelegd? Ik weet dat hij nog moest voorkomen, maar misschien kan u toch iets zeggen over de reactie na die moord van toen.

 

Welke andere feiten heeft hij nog bekend aan het gerecht of waarvoor staat hij nog bekend bij het gerecht?

 

Hoe verklaart u dat de dader na zo’n korte tijd van plaatsing al over een gunstregime kon beschikken en een vrije dag verlof had om losgelaten te worden op onschuldige mensen? Waren daar voorwaarden aan gekoppeld? Kan u daar iets meer over zeggen?

 

Vindt u het nu niet tijd om eindelijk werk te maken van een uitgebreid en effectief straffenarsenaal om zware jeugdcriminelen ernstig te bestraffen?

 

Dat ontbreekt nu immers volkomen. Het jeugdsanctierecht bestaat niet, in tegenstelling tot in alle buurlanden. U zult misschien zeggen dat dit een geval van uithandengeving is. Het zal nog moeten blijken of dat een geval van uithandengeving zal zijn.

 

Ten tweede, mocht men enkele jaren geleden, toen hij voor kleinere feiten werd vervolgd, over een arsenaal hebben kunnen beschikken, was dit misschien allemaal niet gebeurd. Ook dit is weer een gevolg van eindeloos vaststellen van straffeloosheid, van het niet optreden van justitie.

 

Dit dossier schreeuwt om een jeugdsanctierecht. Dat is een evidente conclusie.

 

14.02  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is geen vraag naar details over de feiten die aan de basis liggen van dit dossier. Ze heeft eerder betrekking op de opvolging en controle van voorwaarden.

 

Wij vernemen via de media dat in deze de betrokkene werd geplaatst in een gesloten jeugdinstelling van de Franse Gemeenschap. Hij zou toelating hebben gekregen om onder bepaalde voorwaarden deze instelling te verlaten. Mijnheer de minister, zijn deze voorwaarden gecontroleerd?

 

Wij lezen dan opnieuw in de media dat de opgelegde voorwaarden herhaaldelijk zouden zijn geschonden door de betrokkene, dat hij zich dus niet bevond op de afgesproken plaatsen, maar integendeel in dancings, en dat hij desgevallend ook verdovende middelen zou hebben gebruikt en dergelijke meer. Die details hebben wij vernomen in de media. Mijnheer de minister, het gaat over opvolging en controle in dit specifieke geval.

 

Meer in het algemeen, ik heb uw voorganger herhaaldelijk bevraagd met betrekking tot de coördinatie tussen enerzijds de opvolging van de voorwaarden en anderzijds de controle op opgelegde voorwaarden. Men heeft mij toen gezegd dat een proefproject zou worden gestart in Antwerpen.

 

Nadien werd mij meegedeeld dat een visietekst in het College van procureurs-generaal zou worden besproken. Deze werkgroep zou begin 2009 een uniforme regeling uitwerken. Wat is daar vandaag de stand van zaken? Kunt u daarover meer details geven? Hoe wordt concreet de opvolging en de controle op een uniforme manier uitgewerkt?

 

14.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik stel voor om de commissieleden een kopie te bezorgen van mijn uitvoerig antwoord over alle feiten van 20 september 2009. Het is niet zinvol om dat allemaal voor te lezen. Het zijn de feiten: het vinden van het slachtoffer, het seksueel geweld, de wijze waarop men de vaststellingen heeft gedaan, het feit dat hij verklaart dat de stoppen zijn doorgeslagen. Die zaken zijn al in de media verschenen.

 

Het onderzoek is uiteraard gaande. Uit de eerste bevindingen blijkt dat de heer Junior Pashi Kabunda heeft gehandeld uit jaloezie en frustratie door het bedrog van zijn levensgezellin. Het onderzoek wordt gevoerd naar de preciezere omstandigheden van de feiten, de tijdsbesteding van de protagonisten tijdens het weekend, het gebruik van verdovende middelen en alcohol door de verdachte, de evolutie van de affectieve relatie tussen Junior en Celine tijdens de voorgaande weken. Het lijkt er immers op dat de manifest verslechterde verstandhouding binnen het koppel aan de basis van het drama lag.

 

Er zijn een pak eerdere feiten ten laste van Junior Pashi Kabunda. Hij wordt door de Brusselse jeugdrechtbank sinds december 2006 gevolgd. Op 29 augustus 2006 vindt de roofmoord op de heer Rawitz plaats. De moord gebeurde om de roof op de heer Rawitz te vergemakkelijken. De feiten zijn opgehelderd in maart 2008. In december 2006 zijn er feiten vastgesteld voor de verkoop van verdovende middelen. Er zijn verschillende feiten van opzettelijke slagen en verwonding en afpersing bekend.

 

De jeugdrechtbank heeft verschillende maatregelen getroffen. Op 26 december 2006 is er een maatregel van toezicht en behoud in zijn leefomgeving onder voorwaarden: schoolbezoek, niet weglopen, respect voor het ouderlijk gezag. Op 16 mei 2007 werd hij in het federaal centrum van Everberg geplaatst. Er zijn dus sancties uitgesproken.

 

Op 21 mei 2007 was er ook toezicht en behoud in de leefomgeving onder voorwaarden, in samenwerking met de dienst gerechtelijke bescherming: schoolbezoek, respect voor het ouderlijk gezag, uitgaansverbod tussen 22 uur en 6 uur, 30 uur prestaties van algemeen nut.

 

Op 7 maart 2008 werd hij opnieuw geplaatst in de gesloten instelling voor jongeren te Kasteelbrakel, in een gesloten opvoedingsafdeling, gedurende drie maanden, eerst verlengd met drie maanden en vervolgens maandelijks.

 

De feiten van 29 augustus 2006 waren zeer ernstig vanwege het geweld waarmee de dodelijke slagen op het lichaam van het slachtoffer en in het bijzonder in het gelaat zijn toegebracht. Het levenloze lichaam van de heer Rawitz werd gevonden op 29 augustus 2006 in de kelder van het gebouw in de Miniemenstraat te Brussel waar hij een appartement betrok. De agressie was kennelijk al op het gelijkvloers begonnen. De feiten hoef ik niet in detail te bespreken, die kan u nalezen.

 

Er zijn dan ondervragingen geweest. De feiten zijn ontdekt in maart 2008. Toen heeft men ontdekt dat de feiten zijn gepleegd door de heer Laurent Onyemba Konyemba, meerderjarig op het moment van de feiten, en Junior Pashi Kabunda, op dat ogenblik nog minderjarig. Zij bekennen de daders te zijn van het geweld gepleegd tegen de persoon van de heer Rawitz, met het oogmerk zijn geld en wagen te stelen, maar schuiven elkaar de verantwoordelijkheid toe voor de slagen die hem zijn toegebracht. De raadkamer heeft een bevel tot gevangenneming uitgevaardigd tegen de meerderjarige, waarvan de doorverwijzingsprocedure bepaald is op de zitting van de kamer van inbeschuldigingstelling. Dat moet behandeld geweest zijn op 13 september 2009. Ik moet even informeren wat daar is beslist.

 

Wat betreft de procedure betreffende Junior Pashi Kabunda en de elementen betreffende de uitgaansvergunning die was toegekend aan de jongere door de gesloten instelling, na een analyse van de verslagen van het dossier, besliste de procureur des Konings te Brussel, in overleg met het parket-generaal te Brussel, de uithandengeving te eisen. Dat is gepleit op 5 oktober. Ik wacht ook op de mededeling van het resultaat van de vraag tot uithandengeving. Ik heb die informatie vandaag niet, maar zal u dat op heel korte termijn kunnen mededelen.

 

Op het moment van de feiten was het uitgaansregime in de gesloten gemeenschapsinstelling geregeld op grond van artikel 19bis van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, dat bepaalt dat, indien de rechter geen uitgaansverbod ten aanzien van de jongere heeft uitgesproken, de jongere de instelling kan verlaten, mits hij voldoet aan de voorwaarden. Als het niet verboden is, kan het.

 

Gezien de elementen en verslagen van de gemeenschapsinstelling, was de jeugdrechter niet van oordeel dat er aanleiding was om gebruik te maken van zijn recht om Junior Pashi Kabunda het verbod op te leggen de instelling te verlaten. Junior was nog minderjarig op het moment van de laatste gepleegde feiten. Hij is thans onder aanhoudingsbevel geplaatst en het lopend onderzoek zou kunnen resulteren in een doorverwijzing naar assisen. De jeugdrechtbank zal zich eerstdaags uitspreken over het verzoek tot uithandengeving, zoals geformuleerd door het parket. Indien de jeugdrechtbank ingaat op dat verzoek, zal de jongere terechtstaan als volwassene en zal hij eventueel kunnen worden doorverwezen naar het hof van assisen voor de feiten begaan sinds 2006, ook voor de andere feiten. Ik meen dus dat het bestaande arsenaal toereikend is om nu goed op te treden.

 

Ik ben wel van mening dat het overleg met de Gemeenschappen moet worden verbeterd, zodat de jeugdmagistraten alle nodige informatie van de diensten die afhangen van de Gemeenschappen, krijgen om een passend oordeel te vellen, met name over de kwestie inzake het verlaten van de instelling, wanneer de jongere in een gesloten afdeling is geplaatst. Ik denk dat we daarover nog een preciezere info en beoordeling moeten organiseren. Het is natuurlijk een flagrant feit, dat met wat betere informatie in de toekomst wellicht zal kunnen worden vermeden. De kwestie zal worden opgenomen in het overleg inzake het jeugdrecht dat ik met de Gemeenschappen organiseer. Ik heb nu contact genomen met de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap om de gevangenis- en jeugdproblematiek te heronderhandelen, omdat die materies op punt moeten worden gesteld, nu de nieuwe regionale regeringen zijn geïnstalleerd.

 

14.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik ben toch nog een beetje verrast door het antwoord. Ik had gedacht dat de vrijlating enigszins zou kaderen in een vrijlating onder zeer strikte voorwaarden in een of ander plan, maar dat blijkt zelfs nog niet het geval. Eigenlijk is het cynisch: het kadert in het decreet inzake hulpverlening aan de jeugd. Wanneer men dan ziet dat het resultaat is dat een kind en een overgrootmoeder vermoord zijn en een meisje bijna vermoord, dan trekt men zich bijna de haren uit van razernij tegen dergelijke vreselijke wetgeving. Men is echt niet bij de tijd en ziet niet in dat dit niet kan: de dader staat centraal. Alle aandacht gaat naar de dader en niet naar mogelijke slachtoffers en de beveiliging van de samenleving. Dat gaat er bij mij echt niet in.

 

U blijft heel vaag wanneer u zegt dat u zult heronderhandelen met de Gemeenschappen over het op punt stellen van het jeugdrecht. Op dat vlak had ik toch graag wat duidelijkere taal gehoord, zeker nu blijkt dat hij buiten de moorden ook nog eens diverse andere feiten heeft gepleegd. U zegt dat hij toch een aantal maatregelen heeft gehad. Zo heeft hij in Everberg gezeten. Wanneer ik het juist heb genoteerd, is hij op 16 mei toegekomen in Everberg en was hij op 21 mei weer vrij.

 

Wat een groot verschil met wat we in Nederland hebben gezien. In Nederland zijn er langdurige trajecten voor jonge criminelen waarbij men jongeren tot vier of vijf jaar kan vastzetten om hun een nieuwe opvoeding te geven en helemaal terug op het goede spoor te zetten. Ik weet dat het uitzonderingen zijn, maar soms is het echt wel nodig; soms moet men kordaat optreden en ook voorbeelden stellen inzake jeugdcriminaliteit. Ons jeugdrecht staat dat niet toe; ons jeugdrecht is puur het beschermingsmodel. Daar is niet in sancties voorzien. Men mag zelfs niet zeggen dat ze een misdrijf hebben gepleegd, men mag enkel zeggen dat het een als misdrijf omschreven feit is.

 

Ik zou nog eens willen herinneren aan uw eigen collega en partijgenoot, Tony Van Parys, die hier bij herhaling heeft gezwaaid met het voorontwerp van destijds minister Verwilghen over het jeugdsanctierecht. Hij heeft identiek dezelfde tekst als kopie ingediend om te zeggen hoe dringend het wel was. Dat was ten minste concrete en duidelijke taal. U spreekt over hernegotiëren en op punt stellen: daarmee blijf ik absoluut op mijn honger. Ik hoop dat u inziet dat het veel verder moet gaan en dat wij net als alle omringende landen – wij zijn een eiland van laksheid – naar een jeugdsanctiemodel moeten gaan in plaats van een jeugdbeschermingsmodel.

 

14.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, de feiten bewijzen dat er met betrekking tot opvolging en controle van voorwaarden nog wel wat werk te doen is. Ik merk dat er in het verleden inspanningen zijn geleverd en dat u die voortzet met het oog op het op punt stellen van het samenwerkingsmodel. We kunnen u daar alleen maar in steunen en aandringen op vooruitgang.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "les conditions de détention inacceptables à la prison de Namur" (n° 15018)

- M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "des investissements dans l'infrastructure de la prison de Namur" (n° 15031)

15 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de onaanvaardbare opsluitingsvoorwaarden in de gevangenis van Namen" (nr. 15018)

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "investeringen in de infrastructuur van de gevangenis van Namen" (nr. 15031)

 

15.01  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce n'est pas la première fois que je vous interroge au sujet des conditions de détention dans les prisons et particulièrement celles de la prison de Namur.

 

J'avais interrogé votre prédécesseur à l'occasion de la sortie du rapport du Comité de prévention contre la torture (CPT) du Conseil de l'Europe, publié en 2006. Il était déjà question de la vétusté des cellules et de la prison. Les cellules disciplinaires de la prison de Namur ont tout simplement été qualifiées de cellules "d'une saleté répugnante".

 

Je vous avais également interrogé à diverses reprises sur les conditions de détention, notamment lors du transfèrement d'un détenu particulièrement dangereux à la prison de Namur et dans le cadre de votre master plan.

 

Force est de constater que, malheureusement, strictement rien ne change. La presse et un reportage télévisé ont mis en évidence, récemment, les conditions déplorables et totalement indignes d'un pays démocratique comme le nôtre dans lesquelles sont logés les prisonniers de la prison de Namur.

 

Les détenus doivent user de seaux hygiéniques au lieu de toilettes (ce qui est le cas principalement pour l'aile féminine de la prison). Ils doivent dormir à quatre dans des cellules pouvant en principe accueillir deux personnes. Les plombs sautent; la lumière naturelle n'entre que par de petits trous en cellule d'isolement; les internés et les prévenus cohabitent du fait de la surpopulation, ce qui semble incompréhensible; le plâtras tombe des murs. Humidité, saleté, dégradations participent également de ces conditions de détention inacceptables. Vous connaissez mieux que moi cette situation.

 

Monsieur le ministre, que comptez-vous faire pour garantir aux détenus de la prison de Namur des conditions de détention qui respectent les règles élémentaires en termes d'hygiène et de dignité humaine? Voilà des années qu'on parle de fermer cette prison et d'en construire une autre; de ce fait, aucune réparation n'y est engagée. On parle encore du transfert de cette prison, mais les conditions continuent à se dégrader jusqu'à atteindre l'inadmissible.

 

Des budgets sont-ils prévus pour la rénovation des cellules (peinture, plâtras, lits, tuyauterie, sanitaires, électricité, etc.)?

 

En outre, il semble que la prison ne soit plus conforme à diverses normes (sécurité, incendie, électricité, accès à l'eau chaude). Des travaux de mise en conformité des infrastructures, notamment électriques et de vidéosurveillance, sont-ils envisagés?

 

15.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chère collègue, nous connaissons tous les problèmes de la prison de Namur et, moi-même, j'en suis conscient. La situation est loin d'être idéale et les conditions de détention doivent être améliorées.

 

C'est exactement pour cette raison que nous avons rédigé un master plan sur la nécessité de conditions de détention décentes. C'est également à cause de la mauvaise situation à Namur qu'un master plan bis a été élaboré assurant le remplacement de certains établissements pénitentiaires vétustes datant du XIXe siècle. La prison de Namur, tout comme celle de Dinant, seront fermées selon le plan et remplacées par de nouveaux établissements. Le site à l'étude se trouve à Marche-en-Famenne. Ce projet offre un espace pour 300 nouvelles cellules et devrait être réalisé d'ici fin 2013.

 

La semaine dernière, j'ai participé à une réunion avec le gouvernement régional afin de fixer ensemble le plus vite possible les sites pour la construction de ces prisons, y compris Marche-en-Famenne si ce choix se confirme. Je veux qu'un accord intervienne le plus vite possible sur le choix de ces sites pour qu'on puisse avancer avec le soutien des autorités locales, régionales et fédérales.

 

En attendant, l'actuelle prison de Namur restera en fonction. Pour ce faire, des adaptations devront nécessairement être réalisées. Le service compétent de mon administration suivra de près la réalisation de ces adaptations. Ce service a transmis une liste des adaptations possibles à la Régie des Bâtiments avec la demande d'une exécution rapide, entre autres des demandes portant sur l'adaptation des installations sanitaires chez les internés, des installations sanitaires de l'aile D et de la protection contre les incendies. Dans le budget de la Régie pour l'année 2009, 100 000 euros sont prévus pour l'amélioration de la chaufferie et du chauffage, tout comme 150 000 euros pour le périmètre de sécurité et les caméras.

 

J'insisterai encore auprès de la Régie des Bâtiments pour une réalisation rapide de certains travaux extrêmement importants afin d'améliorer la situation des personnes concernées.

 

Quant à la question de l'encadrement, sachez que la surpopulation n'intervient pas dans le calcul de l'encadrement. Aujourd'hui, nous avons 150 équivalents temps plein pour un encadrement de 150 détenus, donc le cadre est complet.

 

15.03  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Le déménagement éventuel de la prison est prévu pour 2013. Il faut encore attendre quatre ans! J'ai bien entendu les budgets engagés. Lors d'une dernière question à ce sujet vous m'aviez cité les mêmes chiffres. Or, nous sommes en octobre et les travaux n'ont toujours pas été effectués. Certes, des travaux visant les sanitaires et la protection incendie seront entrepris, mais cela paraît dérisoire par rapport à la crasse et aux conditions de détention de cette prison.

 

On peut comprendre que le directeur de l'établissement s'impatiente, lui qui essaie de faire un travail de réinsertion extraordinaire, à telle enseigne que les détenus préfèrent parfois séjourner dans cette prison, malgré les conditions de détention déplorables, parce qu'un réel travail de réinsertion y est pratiqué. Voilà longtemps qu'on lui promet des investissements et patienter encore pendant quatre ans avant de bénéficier des nouvelles infrastructures, cela me paraît très long!

 

Je plaide pour la réalisation des maigres travaux. En effet, une facture de 100 000 euros de chauffage ne me paraît pas trop lourde sans oublier les caméras de sécurité. Les décisions intervenues en 2009 doivent être mises en œuvre le plus rapidement possible et il importe de consentir un effort substantiel pour 2010, sinon la Belgique sera toujours montrée du doigt dans les rapports du CPT du Conseil de l'Europe, ce qui nuirait à son image.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Dan komen wij aan de samengevoegde vragen nr. 15023 van de heer Baeselen, nr. 15173 van de heer Terwingen, nr. 15215 van de heer Laeremans en nr. 15329 van de heer Schoofs, maar alleen de heer Laeremans is aanwezig. De andere collega’s hebben laten weten dat zij hun vraag omzetten in een schriftelijke vraag.

 

15.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, die vraag is grotendeels beantwoord. Er was daarstraks een debat over snelrecht. Mijnheer de minister, tenzij u natuurlijk een afwijkend antwoord hebt.

 

15.05 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal mijn tekst nog eens doorgeven met de precieze referenties, met het arrest van het Grondwettelijk Hof en de bepalingen in verband met de onmiddellijke verschijning. Ik zal een kopie geven van de tekst.

 

Ik stel voor dat ik u een kopie bezorg. Dit verschijnt niet in het verslag. Daarin verschijnt alleen wat ik zeg. Ik verwijs dus naar de nota die ik ronddeel.

 

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de benoeming tot magistraat van een beklaagde in de Beaulieu-zaak" (nr. 15057)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de benoeming van een beklaagde in de Beaulieuzaak tot plaatsvervangend rechter" (nr. 15146)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de nieuwe vertraging in het dossier-Beaulieu" (nr. 15197)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de benoeming van Beaulieu-verdachte Jan Van Camp tot plaatsvervangend rechter bij de Brusselse rechtbank van koophandel" (nr. 15221)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de benoeming tot magistraat van een beklaagde in de Beaulieuzaak" (nr. 15330)

16 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "la nomination à la fonction de magistrat d'un inculpé dans l'affaire Beaulieu" (n° 15057)

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "la nomination à la fonction de juge suppléant d'un prévenu dans l'affaire Beaulieu" (n° 15146)

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "le nouveau retard dans le dossier Beaulieu" (n° 15197)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la nomination du suspect dans l'affaire Beaulieu, Jan Van Camp, à la fonction de juge suppléant auprès du tribunal du Commerce bruxellois" (n° 15221)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la nomination en qualité de magistrat d'un inculpé dans l'affaire Beaulieu" (n° 15330)

 

De voorzitter: Wij komen nu aan de samengevoegde vragen in punt 18 van de agenda. De eerste vraag is van de heer Laeremans.

 

Ik zie dat de heer Maingain is aangekomen. Hij heeft een vraag die eerder stond geagendeerd. Ik vraag aan de collega's of zijn vraag eerst kan worden behandeld.

 

16.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, we zijn al begonnen.

 

(…): Tenzij hij met een splitsingsvoorstel komt. (Gelach)

 

De voorzitter: Ik neem akte van jullie weigering.

 

16.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Als de heer Maingain akkoord gaat met de splitsing van het gerechtelijk arrondissement, dan zou ik dat nog eens kunnen overwegen. (Hilariteit)

 

Mijnheer de minister, ook dit is een zeer triestige saga van een monument van traagheid, de zaak-Beaulieu, een naam die u ongetwijfeld ook bekend in de oren klinkt, maar waarover u in alle onafhankelijkheid kunt antwoorden, neem ik aan.

 

Die zaak ligt opnieuw stil, omdat de raadkamer zich onbevoegd heeft verklaard nadat duidelijk werd dat een van de beklaagden door uzelf benoemd werd tot plaatsvervangend raadsheer in de Brusselse handelsrechtbank. Het is nu helemaal niet meer duidelijk of dat dossier nu integraal naar het hof van beroep moet, dan wel alleen het dossier van de betrokken advocaat die nu plaatsvervangend handelsrechter is.

 

Dat is de zoveelste onverkwikkelijke episode in dat dossier, dat al veel te lang, onaanvaardbaar lang, blijft duren en altijd maar voor nieuwe incidenten zorgt.

 

Mijnheer de minister, hoe verklaart u dat een beklaagde in de Beaulieuzaak door de Hoge Raad kon worden voorgedragen? Was de Hoge Raad van dat aspect op de hoogte?

 

Zo neen, hoe verklaart u dan dit gebrek aan informatie? Het is immers toch vrij essentieel, als er iemand wordt voorgedragen, dat de hangende procedures gekend zijn waarin die persoon betrokken is.

 

Zo ja, als de Hoge Raad dat inderdaad wist, had de Hoge Raad met die inverdenkingstelling rekening moeten houden? Wat waren de adviezen van de diverse adviserende instanties? Stond er daar iets in over die verdenking? Heeft het parket soms een fout begaan? Wat was het advies van het hof van beroep? Gelden er voor een plaatsvervangend magistraat andere criteria en testen dan voor een effectieve? Dat is allemaal niet zo duidelijk.

 

Ten tweede, was u zelf op de hoogte – u hebt uiteindelijk de beslissing geveld en de benoeming ondertekend – van het feit dat de betrokkene verdacht was in het dossier-Beaulieu? Zo neen, hoe verklaart u dat u niet op de hoogte bent gebracht? Zo ja, waarom werd de betrokkene toch door u aangesteld? Golden er verzachtende omstandigheden?

 

Ten derde, wat zijn de concrete gevolgen van die benoeming voor de lopende procedure inzake Beaulieu?

 

16.03  Els De Rammelaere (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb analoge vragen.

 

Eind september vernamen wij dat de zaak-Beaulieu werd uitgesteld omdat de raadkamer zich onbevoegd verklaarde, daar een van de beklaagden plots benoemd zou zijn tot plaatsvervangend rechter. Blijkbaar zou dat gebeurd zijn op positief advies van mevrouw De Tandt, ons wel bekend in een ander dossier.

 

Mijnheer de minister, dat roept toch heel wat vragen op.

 

Ten eerste, was de Hoge Raad voor de Justitie op de hoogte van de betrokkenheid van de beklaagde in die zaak?

 

Ten tweede, was u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dat die persoon toch nog benoemd raakte?

 

Ten derde, wat zal er nu concreet gebeuren in de zaak-Beaulieu?

 

16.04  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, de feiten zijn al geschetst. Ik zal ze niet meer herhalen.

 

Het gaat om een dossier met 31 verdachten. Het sleept nu al 19 jaar aan. Wij hebben al eens geprobeerd het te analyseren in de onderzoekscommissie naar de fiscale fraude. Dat was niet evident, want omdat de zaak nog hangend was, was het delicaat er dieper op in te gaan. Wij vragen ons af of het allemaal wel toeval is, als wij zien wat er de jongste 19 jaar allemaal is gebeurd. De vraag moet dan ook worden gesteld of het nu weer toeval is dat precies één van de verdachten wordt benoemd, waardoor de hele procedure weer wordt gecompliceerd? Eigenlijk geniet hij nu immers voorrang van rechtsmacht en zou het hof van beroep bevoegd worden. Zo loopt men het risico dat het hele dossier meteen daarheen zal gaan.

 

Of gaat men iets anders doen? Gaat men het dossier opsplitsen? Dat zullen wij misschien straks horen.

 

Ik heb vier concrete vragen.

 

Ten eerste, was u er zelf van op de hoogte dat er een onderzoek liep tegen de heer Van Camp op het moment dat u over de benoeming hebt beslist?

 

Ten tweede, was de Hoge Raad voor de Justitie of enig ander persoon of orgaan op de hoogte van de situatie van de heer Van Camp? Als dat zo niet is, hoe is dit dan mogelijk? Het is niet de eerste keer dat wij vaststellen dat als de Hoge Raad voor de Justitie een bepaald dossier krijgt, deze blijkbaar niet beschikt over alle informatie. Beschikte de Hoge Raad over alle informatie, of niet? Als het niet het geval was, hoe komt dat dan? Wat schort er aan de adviesverlening?

 

Ten derde, welke initiatieven hebt u genomen en zult u nog nemen om in de toekomst te vermijden dat dergelijke essentiële informatie ontbreekt in bepaalde dossiers? Ik meen dat het absoluut noodzakelijk is dat wanneer dergelijke beslissingen worden genomen deze gegevens beschikbaar zijn, zowel voor de Hoge Raad als voor uzelf. Anders kunt u dergelijke beslissingen nooit nemen!

 

Ik ga ervan uit dat u die informatie niet had. In die hypothese dat u ze niet had, vind ik het een schande. U had ze moeten hebben, en de Hoge Raad ook.

 

Nu staan wij voor die benoeming. De vraag is, mijnheer de minister, wat u daarmee zult doen. Kunt u die benoeming nog ongedaan maken wegens de feiten die nu duidelijk naar voren zijn gekomen? Het lijkt mij evident dat u alles doet wat mogelijk is om die benoeming weer ongedaan te maken. Ik meen dat het absoluut niet kan dat iemand tot magistraat wordt benoemd terwijl hij zelf wordt verdacht in een van de grootste fraudezaken in dit land.

 

16.05  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal niet beginnen over de zaak-Beaulieu of de zaak tegen de familie De Clerck. Ik wil mijn betoog resumeren tot de vraag hoe dit mogelijk is in ons land. Wij weten dat als een burgemeester moet worden benoemd, zelfs het kleinste lopend strafonderzoek de benoeming blokkeert.

 

Als het over benoemingen gaat in de magistratuur heeft men blijkbaar geen kennis van lopende strafdossiers. Dat is een pijnlijk verschil tussen de behandeling van magistraten en die van andere mensen. Als het over magistraten gaat, weet men nooit of er een strafonderzoek aan de gang is. Van de burgemeester van de kleinste gemeenten integendeel kent men de kleinste klacht, en wacht men om hem te benoemen.

 

Dat is volgens mij de cruciale vraag. Hoe ziet een benoemingsdossier er uit? In dit geval gaat het om een plaatsvervangend rechter. Er worden adviezen gegeven vanuit de zetel en men weet niet eens dat er een strafonderzoek, laat staan een kleintje zoals de zaak-Beaulieu, aan de gang is. Dit lijkt mij zo onwaarschijnlijk pijnlijk voor wat er bezig is in het gerecht. Mijn vraag is dan ook waar hier de fout zit.

 

16.06 Minister Stefaan De Clerck: Het betreft hier een individueel dossier. Er wordt toch over gesproken omdat het in een context wordt gebracht. Het is niet de gewoonte dat elk individueel dossier hier wordt behandeld. Ik begrijp echter dat de context van die orde is dat er even een vraag over kan worden gesteld. Als wij hier iedere benoeming moeten bespreken dan is dit niet correct. Ik wil toch even de aandacht trekken op het feit dat dit normaal gezien niet de gewoonte is.

 

Bij koninklijk besluit van 21 augustus 2009 werd de persoon waarover de vraag gaat, benoemd tot plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel te Brussel. Dat besluit verscheen in het Belgisch Staatsblad van 1 september 2009. De betrokkene legde de eed af op 15 september laatstleden. Vooraleer de Koning magistraten benoemt, wordt in toepassing van artikel 259ter van het Gerechtelijk Wetboek om advies gevraagd aan de bevoegde overheden.

 

Wat dit dossier betreft werd het advies ingewonnen van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel als korpschef van de vacature. Dit advies was zeer gunstig, maar matig gemotiveerd. Het advies van de korpschef werd niet ingewonnen aangezien de kandidaat niet behoorde tot de magistratuur. Het advies van de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige balie werd wel ingewonnen. Dat advies was degelijk gemotiveerd en zeer gunstig.

 

De kandidatuur van de betrokkene werd ontvankelijk verklaard daar zij aan alle vormvereisten voldeed en betrokkene in de voorwaarden verkeerde om benoemd te worden. Er was ook een uittreksel uit het strafregister opgevraagd dat blanco was.

 

Uit geen enkel stuk of advies van de rechterlijke overheden bleek dat de betrokkene een beklaagde is in de zaak-Beaulieu. De benoemingscommissie noch de minister was dus op de hoogte van dat aspect. Dit is mij niet meegedeeld.

 

De wet voorziet niet in een bevraging door de minister van Justitie over lopende dossiers bij het parket. Het is dus ook niet in de procedure als zodanig vastgelegd.

 

De procedure voor de benoeming van een plaatsvervangende rechter is identiek aan de procedure voor een effectieve magistraat. Ik heb dus nogmaals bij de procureur-generaal nagevraagd hoe de zaak verloopt. De zaak was tot 28 september uitgesteld om het openbaar ministerie toe te laten een en ander na te gaan. Op 28 september heeft het openbaar ministerie dan, omwille van de vastgestelde hoedanigheid van plaatsvervangend magistraat van de betrokkene, gevorderd dat de raadkamer zich onbevoegd zou verklaren met betrekking tot de regeling van de rechtspleging, uit hoofde van de specifieke tenlastelegging.

 

De feiten waarover het gaat, dateren van 16 december 1991. Wij zijn dus bezig met feiten van meer dan achttien jaar geleden. De behandeling van de zaak zal op 26 oktober 2009 worden voortgezet. Op voornoemde datum zullen de conclusies worden neergelegd. Wij zullen dus zien wat er over de zaak wordt geconcludeerd. Misschien zal ze kunnen worden gesloten en zal er worden beslist. Het kan ook zijn dat het openbaar ministerie nogmaals om uitstel van de zaak moet vragen om op de neergelegde conclusies te kunnen antwoorden. Wij zullen dus nog moeten afwachten hoe de behandeling verloopt. Een en ander is in elk geval door de heer de le Court medegedeeld.

 

Het openbaar ministerie treft volgens de heer de le Court in het kader van de benoemingsprocedure van de heer Van Camp geen enkel verwijt. In het Rijksregister is de heer Jan Van Camp opgegeven als jurist. In de vordering van het openbaar ministerie werd als beroep voor de heer Van Camp het beroep van jurist vermeld. Voornoemde fout werd door de betrokkene nooit rechtgezet en werd dan ook als dusdanig genoteerd.

 

De betrokken kandidaat werd door de Hoge Raad voor de Justitie voorgedragen op heel gunstig advies, verstrekt, overeenkomstig de bepalingen van artikel 259ter van het Gerechtelijk Wetboek, door de korpschef van het rechtscollege waar zijn benoeming diende te geschieden, evenals door de vertegenwoordiger van de balie waar hij is ingeschreven.

 

In casu voorziet de wet niet in enig dienaangaande door het openbaar ministerie te verstrekken advies. Er werd daar ook niet om verzocht. In de wet is niet opgenomen dat het openbaar ministerie per definitie voor elke kandidaat een advies zou moeten geven, wat voor een benoeming van een burgemeester wel het geval is. Op dat punt ligt dus het verschil.

 

Daarmee heb ik de voornaamste elementen van het dossier gegeven. De procedure is normaal verlopen. Alle adviezen zijn positief. In het dossier van de Hoge Raad voor de Justitie heeft ook geen enkel element op het probleem gewezen. Het openbaar ministerie is niet en hoeft niet te worden geconsulteerd. Ik heb ter zake ook geen enkele informatie gehad. De betrokkene is bijgevolg op een correcte manier benoemd, rekening houdend ook met het feit waarop ik heb gewezen, met name dat het achttien jaar geleden is. Achttien jaar is een serieuze termijn. De redelijke termijn geeft ook vreemde effecten voor personen die op een of andere manier in het dossier zijn vermeld. Dat zijn dergelijke effecten. Een en ander is een van de redenen waarom het schandalig is dat dergelijke dossiers zolang zonder afhandeling blijven.

 

16.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw antwoord verbaast mij. U gebruikt een heleboel formele argumenten om uiteindelijk tot de slotsom te komen dat er niemand in de fout is gegaan, dat er niets verkeerd is gegaan, dat er eigenlijk niets aan de hand is en dat betrokkene correct werd benoemd. Het spijt mij, maar ik blijf het problematisch vinden.

 

Uiteraard is het heel erg en vind ik het ook weerzinwekkend dat de Beaulieu-zaak al achttien jaar lopende is. Dat is echter een andere zaak. Dat doet niets af aan de feiten. Het had ook slechts drie of vier jaar kunnen zijn. Uiteindelijk was die zaak lopende. In zulke omstandigheden is het beter zo iemand niet te benoemen.

 

Ik vind het ook een beetje op het randje dat u de term "redelijke termijn" in de mond neemt, alsof u reeds een uitspraak doet …

 

16.08 Minister Stefaan De Clerck: Helemaal niet.

 

16.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik vind dat wij ons daarover best niet uitspreken. De zaak moet uiteindelijk nog voorkomen.

 

Ik blijf het een zeer groot probleem vinden, in de eerste plaats in hoofde van betrokkene zelf. Die heer, ik zal hem niet bij naam noemen, had de fair play moeten hebben om het zelf te vermelden. Hij had zelf moeten opwerpen dat hij voorwerp uitmaakt van een onderzoek en te vragen of dat geen beletsel is. Dat alleen al zou voor mij een reden zijn om, desnoods achteraf, te zeggen dat hij zijn benoeming gehandhaafd mocht zien, maar dat zolang dat niet van de baan is, hij ze niet kon uitoefenen, dat hij moest afwachten tot de zaak achter de rug is. Er is in eerste instantie een probleem in hoofde van betrokkene zelf.

 

Ten tweede, ik vind dat er wel wat mag veranderen aan de procedure. Als inderdaad voor burgemeesters en heel wat andere functies een bewijs van goed gedrag en zeden of een advies van het openbaar ministerie wordt gevraagd, lijkt mij dat hier ook elementair, als het gaat over een magistraat. Dat is immers een voorbeeldfunctie. Ook al is er geen veroordeling, wanneer er een lopende procedure is, zou er via het centraal strafregister of via een of ander geïnformatiseerd systeem bij het openbaar ministerie — waaraan zo’n grote nood is — een signaal moeten opduiken, zodra men een naam aanvinkt, dat die persoon nog voorwerp uitmaakt van een lopende procedure. Dat is eigenlijk elementair.

 

Mijnheer de minister, u bent nu toch bezig met de informatisering van Justitie en u zult daarover nog vragen krijgen, morgen misschien al. Dat is een van de dingen die moeten geweten zijn. Elke magistraat moet meteen lopende procedures kunnen vinden. Dan moet hij, zowel een parketmagistraat als een magistraat die een advies geeft over een andere magistraat, zich daarop kunnen baseren en die informatie kunnen terugvinden. Blijkbaar is er daar een zeer grote lacune. Ik kan dat niet aanvaarden. Ik heb daarmee grote problemen.

 

16.10  Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, u gaat nogal licht over dit voorval heen. Volgens mij is het niet zo een kleine zaak als u laat uitschijnen. Ik heb daar een probleem bij.

 

U zegt dat de procedure normaal is verlopen is en dat het openbaar ministerie niet werd geconsulteerd omdat het niet moest. Ik heb echter een groot probleem met betrekking tot de betrokkene zelf. Hij had eerlijk moeten zijn en had het moeten meedelen. Hij krijgt een niet onbelangrijke functie, in die zin dat hij recht moet spreken over andere mensen, terwijl hij niet eerlijk is over zichzelf. Dat kan niet volgens mij. Wat zult u doen indien betrokkenen wordt veroordeeld?

 

16.11 Minister Stefaan De Clerck: Dan is er een nieuw feit.

 

16.12  Els De Rammelaere (N-VA): Inderdaad? Maar dat zijn toch situaties die kunnen worden voorkomen. Zult u concreet optreden of kan hij gewoon blijven zetelen?

 

16.13 Minister Stefaan De Clerck: Dan is er een nieuw feit, dat is evident.

 

16.14  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik ben ook wat ontgoocheld in uw antwoord.

 

Uiteindelijk legt u de fout niet bij de administratie, noch bij uzelf of bij degenen die u hadden moeten adviseren, maar bij de lange duur van het proces. Daar kunnen wij ook heel veel over zeggen. Bij de volgende vraag gaan wij het hebben over de man die destijds verantwoordelijk was voor dat dossier bij het parket, maar er ook ander activiteiten op na hield. We kunnen heel veel vragen stellen over de manier waarop dat dossier werd behandeld is en de reden waarom dat dan achttien of negentien jaar duurt. Er kunnen verschillende redenen zijn.

 

U zegt dat het parket niet moet worden geadviseerd, dat zou best kunnen. Maar vindt u het dan, als het moet voor burgemeesters, ook als er een gewone klacht is, niet evident dat wij de wet wijzigen en dat een dergelijk advies bijvoorbeeld wel wordt ingewonnen.

 

16.15 Minister Stefaan De Clerck: Dat is een debat.

 

16.16  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Dat is een debat. Dus dat debat wil u aangaan.

 

16.17 Minister Stefaan De Clerck: Dat is een debat, want daarover gaat het natuurlijk.

 

16.18  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Daarover gaat het. Dan denk ik dat wij met een goed debat bezig zijn.

 

16.19 Minister Stefaan De Clerck: De stafhouder geeft een advies. Dat moet hij normaal doen. De voorzitter van de rechtbank van koophandel geeft een advies. Het openbaar ministerie heeft een andere rol daarin te spelen, maar het openbaar ministerie wordt niet gesolliciteerd in dat soort dossiers.

 

16.20  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Voorlopig is dat nog niet zo. Ik meen dat wij een wetgevend initiatief zullen moeten nemen om dat advies ook mogelijk te maken. Ik vermoed dat u dat dan ook zult steunen, mijnheer de minister.

 

16.21 Minister Stefaan De Clerck: Ik wil dat bestuderen.

 

16.22  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Bestuderen?

 

16.23 Minister Stefaan De Clerck: Dat schijnt mij een logica te zijn in dat soort zaken. Voor disciplinaire procedures hebben wij het al meegemaakt en voor strafrechtelijke procedures. Wij moeten eens goed definiëren vanaf wanneer wat geweten moet zijn. Wij moeten daarover debatteren. De vraag vanaf wanneer wat moet worden gemeld en op een lijst moet staan, vergt een debat ten gronde. Het zijn elementen die perfect kunnen ressorteren. Wij moeten het dus goed bestuderen, maar dat lijkt mij hier de kern van het probleem.

 

16.24  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, in dit geval gaat het om een zaak van achttien jaar geleden. Als we geen initiatief nemen is het echter best mogelijk dat we nog eens met hetzelfde worden geconfronteerd. Iemand wordt verdacht van een moord van drie jaar geleden, het onderzoek loopt nog, de voorzitter van de rechtbank van koophandel weet dat niet en de korpschef evenmin. Dan worden we met hetzelfde geconfronteerd. Dat zijn zeer zware misdrijven en men weet het niet. Dat is dus absoluut noodzakelijk

 

Mijnheer de minister, u hebt op een vraag niet geantwoord. Bent u van plan om die benoeming ongedaan te maken? Hebt u onderzocht of dat kan en bent u bereid om dat te doen? Stel dat die man vanaf volgende week of volgende maand zetelt en dat mensen weten voor welke rechter ze verschijnen en er gepleit moet worden. Dat is toch niet goed voor het vertrouwen van de burger in de Justitie, als men weet dat de betrokkene nog altijd in verdenking is gesteld in een dossier van grootschalige fraude? Dat is niet goed voor het vertrouwen in de Justitie. Wat moeten de rechtzoekenden daarover denken?

 

Mijnheer de minister, mijn vraag is heel concreet. Bent u bereid om de benoeming te herzien en eventueel in te trekken? U moet dat onderzoeken? Ik heb dat gevraagd maar u antwoordt daar niet op. U hebt dat niet onderzocht?

 

16.25 Minister Stefaan De Clerck: Voor mij is de essentiële vraag wie dan wel de informatie moet bezorgen. Als de minister het niet weet, als de Hoge Raad voor Justitie het niet weet, als de stafhouder het niet weet, als de voorzitter van de rechtbank van koophandel het niet weet terwijl alles normaal verloopt en er schitterende adviezen zijn, dan wordt die persoon benoemd. Dat is de normale procedure die werkelijk correct is verlopen. Ik kan dit dus niet zomaar ongedaan maken.

 

16.26  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Nu weet u het wel, nu zijn er nieuwe gegevens. Vindt u met de gegevens waarover u thans beschikt dat dit een terechte benoeming was?

 

16.27 Minister Stefaan De Clerck: We moeten afwachten wat het verdere verloop van het dossier zal zijn. Ik reserveer mijn antwoord op deze vraag. Er is ook een vermoeden van onschuld. Wordt hij verwezen of niet, wordt hij veroordeeld of niet? Dat zijn allemaal elementen die meespelen. Er is ook een vermoeden van onschuld. Men kan daar niet zomaar omheen. Vanuit dat oogpunt wil ik mijn onderzoek daarover preciseren om uit te maken of daar theoretisch een mogelijkheid bestaat. Ik reserveer dus mijn antwoord op dat punt.

 

16.28  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het draagt in ieder geval niet bij tot de geloofwaardigheid van de Justitie.

 

16.29  Renaat Landuyt (sp.a): Ik neem er akte van dat de minister van Justitie zegt dat in de zaak-Beaulieu de redelijke termijn is overschreden.

 

16.30 Minister Stefaan De Clerck: Ik verwijs gewoon naar het feit dat er ooit al een uitspraak over redelijke termijn in die zaak is geweest. Ik moet daarover geen oordeel uitspreken.

 

16.31  Renaat Landuyt (sp.a): U zou dat beter corrigeren, dat u dat niet hebt gezegd.

 

16.32 Minister Stefaan De Clerck: Ik verwijs naar de uitspraak die op dat vlak werd gedaan in Europees…

 

16.33  Renaat Landuyt (sp.a): De collega's van de heer Van Camp lezen alles na. Hier hebben zij een uitspraak die in het Parlement werd gedaan over het feit dat de redelijke termijn in de zaak-Beaulieu is overschreden.

 

16.34 Minister Stefaan De Clerck: Neen, er is geen uitspraak…

 

16.35  Renaat Landuyt (sp.a): Een andere zaak vink ik ook niet zo evident. Men kan in ons land tot rechter worden benoemd terwijl er een strafprocedure loopt. In een van de belangrijkste functies in ons land kan men blijkbaar een strafzaak tegen zich hebben en toch worden benoemd. Ik ben niet zeker. Het kan zijn dat dit de realiteit is. Het is immers niet de eerste keer. De zaak-De Tandt is daarvan ook een voorbeeld. Men benoemt iemand terwijl er een strafprocedure loopt.

 

(…): Een tuchtprocedure.

 

16.36  Renaat Landuyt (sp.a): Neen, ook een strafprocedure, de twee. Bij Van Camp mag men een tuchtprocedure starten, maar daar is een strafprocedure bezig.

 

De wet bepaalt dat om magistraat te zijn, rechter of procureur, men van een zeker zedelijk gedrag moet zijn. In de categorie van de rechters en procureurs herleidt men dat tot het strafregister. Ik denk dat het zelfs een andere omschrijving krijgt. Ik heb de wet niet nagelezen, maar ik ga ervan uit dat daar iets staat over het gedrag dat men moet vertonen. Ik kan mij voorstellen dat er niet specifiek staat dat de procureur op stap moet gaan. Als echter blijkt dat men dat nooit doet, dan leven wij een land waar rechters en procureurs worden benoemd waartegen al dan niet een strafprocedure loopt. Dat is voor weinig beroepen zo. Ik stel hier gewoon de specifieke situatie vast.

 

Net zoals in het dossier-De Tandt, begrijp ik in dat dossier de meerwaarde van de Hoge Raad voor Justitie niet. Wat hebben zij meer gecontroleerd dan wat in de vroegere adviezen staat en wordt herleid tot formaliteiten, het strafregister en de korpsoverste die zegt dat het een goede zou zijn? Ik vind dat geen geruststellende informatie.

 

In dat dossier is er ook de vaststelling dat deze persoon van een moreel gehalte is dat hij zich niet geroepen voelt om te zeggen dat hij een vervolgde persoon is in de zaak-Beaulieu.

 

Hij wil rechter zijn, maar het komt bij hem niet op om dit zelf aan te kaarten. Het komt evenmin op bij de personen die hem als rechter moeten evalueren. Samen met mijn collega’s twijfel ik sterk aan de moraliteit van de persoon in kwestie.

 

Ik steun uw voorstel om een en ander nader te bekijken. Ik vind het schrikwekkend om te constateren dat personen niet worden gecontroleerd op lopende straf- of tuchtonderzoeken. Het is interessant en beangstigend tegelijk dat de heer Van Camp het niet nodig acht om even te vermelden in welk dossier hij verwikkeld zit, en dat hij als rechter mag aanblijven. We mogen niet te licht over deze twee vaststellingen heen gaan.

 

Ik ga in op uw suggestie om uit te zoeken of er nog maatregelen kunnen worden genomen tegen deze situatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Renaat Landuyt

Président: Renaat Landuyt

 

17 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de risicoanalyse van het ontsnappingsgevaar bij het overbrengen van gedetineerden van de gevangenis naar het gerechtsgebouw" (nr. 15060)

17 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'analyse des risques d'évasion lors du transfert de détenus de la prison au palais de justice" (n° 15060)

 

17.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag dateert van 24 september en zou eigenlijk niet meer echt actueel zijn, mochten vandaag de ontsnapten, zo heb ik gehoord, niet opnieuw moeten voorkomen in het Brusselse justitiepaleis, met heel veel bewaking en veiligheidsmaatregelen vandien.

 

Ik kom nog eens terug op wat onder andere einde augustus in onze commissie werd gezegd. Bij het overbrengen van een gevangene naar een gerechtsgebouw moet namelijk zowel de lokale politie van de zone waar de gevangenis ligt als die van de zone waar het gerechtsgebouw ligt, vooraf het gevaar inschatten. Op basis daarvan worden de veiligheidsmaatregelen genomen. Die inschatting gebeurt op basis van informatie in de databank van justitie, SIDIS. Die wordt gevoed door de gevangenisdirecteuren. Zij zorgen voor de input met naam, misdrijf, data en plaats van opsluiting enzovoort.

 

Die databank bevat enkel informatie over het gedrag van de gedetineerden binnen de gevangenis en bevat dus niet alle relevante gegevens die nodig zijn voor het maken van een optimale risicoanalyse van het ontsnappingsgevaar. Die worden niet vermeld. Het voorbeeld van de drie gangsters die op 4 augustus ontsnapten uit het Brusselse justitiepaleis toont dat aan. Het waren blijkbaar gevangenen die zich koest hielden, zonder incidenten. Daardoor werd de risicoanalyse laag gehouden. Zowel zone Brussel-Zuid als zone Brussel-Hoofdstad-Elsene oordeelde dat code 1 van toepassing was en bijgevolg werd het veiligheidscorps in het justitiepaleis niet bijgestaan door gewapende agenten van de politie.

 

U hebt toen onder andere gerepliceerd dat de politie een manifeste inschattingsfout had gemaakt door een te laag risiconiveau op te leggen. Om te weten of een gevangene ook buiten de gevangenismuren gevaarlijk was en is, had men bijvoorbeeld de Algemene Nationale Gegevensbank van de politie kunnen raadplegen. Echter – en dit is het probleem –, die databank is blijkbaar niet goed afgestemd op die van Justitie. De gebrekkige informatiestroom, de slecht gevoede databank, het gebrek aan snelheid en de passieve houding van sommige diensten werd door het Comité P al in 2003 aangekaart. Naar aanleiding daarvan werd gestart met een functionele analyse om de doorstroming tussen ANG, de databank van de politie, en SIDIS beter te laten verlopen.

 

Het is nu zes jaar later en de analyse is, naar verluidt, bijna klaar. Het heeft een hele tijd geduurd. Het komt nu Justitie toe om die analyse technisch te vertalen naar een moderne elektronische databank.

 

Een betere informatiestroom tussen alle actoren en de databanken stond ook centraal in de dwingende richtlijn uit 2001. Die richtlijn had tot doel de veiligheid te vergroten van het penitentiair personeel en het politiepersoneel dat belast is met de overbrenging van gevangenen en ook het ontvluchtingsgevaar te verkleinen.

 

Ook het rapport van de werkgroep die zich heeft gebogen over een actualisering van die richtlijn, zou naar verluidt bijna klaar zijn en intussen al voorgesteld moeten zijn.

 

Tot slot, de liberale vakbond van het politiepersoneel meent dat de verantwoordelijken van een gerechtelijk dossier, dus de parketmagistraten en onderzoeksrechters, eigenlijk de enigen zijn die juist kunnen inschatten hoe gevaarlijk gevangenen zijn die voor de rechtbank moeten verschijnen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, wat is de stand van zaken in de ontwikkeling van die moderne elektronische databank? Hoe zal de werking ervan eruitzien?

 

Ten tweede, in afwachting daarvan, klopt het dat niet alle gevangenissen even nauwkeurig SIDIS updaten? Zo ja, waarom? Overweegt u wijzigingen aan te brengen aan de werkwijze van de huidige databank, zodat de politie een meer adequate risicoanalyse kan maken? Zijn er sinds de ontsnapping van 4 augustus al maatregelen genomen om de risicoanalyse te verbeteren?

 

17.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega, u vraagt naar de stand van zaken. De zogenaamde functionele analyse van de databank is klaar. Ze werd uitgewerkt in een werkgroep waarin zowel politie als Justitie vertegenwoordigd was en omvat een beschrijving van de operationele behoeften waaraan de databank moet voldoen. De technische vertaling van die functionele analyse is momenteel gaande en zal zo snel mogelijk worden doorgevoerd.

 

De nieuwe databank zal gebaseerd zijn op de huidige databank SIDIS, zoals vermeld. De vernieuwde SIDIS gaat uit van een informatiestroom in twee richtingen tussen politie en de gevangenissen. Daarmee wordt trouwens ook tegemoetgekomen aan de aanbevelingen van het comité. Zowel de politiediensten als de gevangenissen zullen de databank kunnen en moeten voeden. Ook de magistratuur zal de databank kunnen raadplegen. Er zal worden gewerkt met een fiche per gedetineerde die alle nodige informatie van politie en Justitie zal bevatten inzake het risico van ontsnapping.

 

Het updaten van de gegevens in SIDIS zou soms sneller of nauwkeuriger kunnen, doch in het overgrote gedeelte van de dossiers vormt dat absoluut geen probleem. Dat is en zal de verantwoordelijkheid blijven van de gevangenisdirectie. In het concept van de vernieuwde SIDIS zal ook de politie haar informatie systematisch moeten updaten.

 

De huidige werkwijze bestaat erin dat naast SIDIS ook nog andere databanken van de politie geraadpleegd dienen te worden. In de toekomst zal dat minder nodig zijn, doordat de nieuwe SIDIS automatisch gevoed zal worden met bepaalde politie-informatie.

 

Er wordt momenteel evenwel bekeken of bepaalde politionele en gerechtelijke informatie wel automatisch kan worden toegevoegd aan de vernieuwde SIDIS-databank. Ik denk hierbij aan vertrouwelijke informatie afkomstig van informanten, in een lopend onderzoek. We moeten dus toch nakijken of de informatie waar nodig op de juiste manier wordt gefilterd.

 

Los van het updaten en raadplegen van de databank, is het ook nodig om de juiste criteria vast te leggen op basis waarvan het dreigingsniveau per gedetineerde en per transfer zal worden bepaald. Die criteria werden bepaald in de werkgroep MFO-1 van de geïntegreerde politie. Ik heb op 27 augustus aan de werkgroep gevraagd om op basis van die criteria het volledig proces van de risicoanalyse in detail uit te schrijven. In dat proces zal ook het gebruik van de juiste databanken worden beschreven, evenals de raadpleging van een magistraat, bijvoorbeeld in geval van vertrouwelijke informatie afkomstig van een informant in een lopend onderzoek.

 

De werkgroep MFO-1 van de geïntegreerde politie heeft op 27 augustus ook een concreet voorstel gedaan voor de creatie van een autonoom orgaan voor de analyse van de dreiging. Dat lijkt mij een zeer goede piste. Ik zal eerstdaags met mijn collega van Binnenlandse Zaken overleggen hoe we dat concreet kunnen invullen. Het is in elk geval de bedoeling om de capaciteit, die nu versnipperd wordt ingezet voor de risicoanalyse, te centraliseren en te komen tot een uniforme werkwijze met betrokkenheid van alle diensten. De complexe problematiek van het correct en tijdig aanwenden van de juiste databanken volgens de juiste procedure pleit tevens voor de oprichting van een onafhankelijk gespecialiseerd orgaan met de nodige knowhow. Ik denk dat het een onafhankelijk orgaan moet zijn.

 

De werkgroep MFO-1 van de geïntegreerde politie heeft op 2 oktober zijn conclusies toegelicht aan het directoraat-generaal van de gevangenissen en aan mijn beleidscel. Op basis van dat overleg wordt nu verder gekeken hoe een en ander definitief kan worden afgewerkt.

 

Naast de conclusie dat er een autonoom orgaan voor de evaluatie van de dreiging noodzakelijk is, zal het vooral gaan om een gedetailleerde beschrijving van de diverse types opdrachten en de bijhorende operationele maatregelen voor de politie. De werkgroep heeft natuurlijk ook rekening gehouden met de vooruitgang en bevindingen die de werkgroep inzake de vernieuwde SIDIS-databank heeft uitgewerkt.

 

Beide werkgroepen zijn waar nodig geïntegreerd te werk gegaan. De risicoanalyse is niet alleen gebaseerd op louter gerechtelijke informatie. Het gedrag van de gedetineerden in de gevangenis en tijdens de overbrenging is eveneens van wezenlijk belang en kan ook worden ingebracht in de databank.

 

Een onafhankelijk orgaan waarin alle betrokken diensten zijn vertegenwoordigd, biedt betere garanties op een volledige, kwaliteitsvolle en afdwingbare dreigingsevaluatie. Dit is het meest essentiële punt: men moet een databank volledig voeden en een onafhankelijk orgaan moet overgaan tot de vastlegging van de juiste dreigingsanalyse, zodat de politie niet naar de gevangenis moet verwijzen of vice versa. Daarvoor moet een onafhankelijke, geprofessionaliseerde structuur instaan.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "la recommandation formulée à la suite de l'audit de la Cour des comptes en matière d'exécution des peines patrimoniales" (n° 14630)

18 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de aanbeveling ten gevolge van de audit van het Rekenhof met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen" (nr. 14630)

 

18.01  Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le rapport 2008 de la Cour des comptes, il est question de la mise en œuvre des recommandations formulées à l'issue d'audits menés par celle-ci.

 

À cet égard, pour ce qui relève de la recommandation formulée par la Cour en matière d'exécution de peines patrimoniales, le rapport indique que "les notes de politique générale du ministre de la Justice pour 2008 et 2009 évoquent l'exécution des peines patrimoniales et définissent un plan d'action pour une exécution crédible des peines. Il contient notamment les mesures suivantes pour les peines patrimoniales: la création d'une task force est prévue pour évaluer la problématique du recouvrement et formuler des propositions de réforme. En matière de recouvrement des amendes pénales, les propositions de la task force sont attendues et une concertation avec le ministère public et les receveurs des amendes pénales est en cours afin de définir des accords de travail."

Ce rapport annonçait des évolutions intéressantes.

 

En conséquence, M. le ministre peut-il me faire connaître la composition de cette task force?

 

Quel est le délai raisonnable dans lequel sont attendues les propositions de réforme à moins qu'elles n'aient déjà été mises en oeuvre?

 

18.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, en plus du cabinet de la Justice, le groupe de travail est composé de représentants du secrétaire d'État à la Mobilité, du SPF Mobilité, de la police locale, de la police fédérale, du Collège des PG, du Conseil des procureurs du Roi et de la firme Axilys qui est le développeur de l'application Mach, utilisée par les parquets de police.

 

D'ici mi-2010, le groupe de travail devrait pouvoir apporter des propositions suite à ce rapport.

 

18.03  Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse et je le réinterrogerai lorsque le moment sera venu.

 

Voorzitter: Sabien Lahaye-Battheu.

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de bescherming en de bevordering van een Brusselse parketmagistraat" (nr. 15082)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de zaak Merckx" (nr. 15106)

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "voormalig eerste substituut-procureur des Konings, de heer Dirk Merckx" (nr. 15130)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de zaak Merckx" (nr. 15145)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de zaak Merckx" (nr. 15149)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de bescherming en de bevordering van een Brusselse parketmagistraat" (nr. 15331)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de vermeende sabotage door substituut-procureur Dirk Merckx van een belastingonderzoek" (nr. 15688)

19 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "la protection et la promotion d'un magistrat du parquet de Bruxelles" (n° 15082)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'affaire Merckx" (n° 15106)

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "l'ancien premier substitut du procureur du Roi, M. Dirk Merckx" (n° 15130)

- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "l'affaire Merckx" (n° 15145)

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'affaire Merckx" (n° 15149)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la protection dont bénéficie un magistrat du parquet de Bruxelles et sa promotion" (n° 15331)

- de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le sabotage présumé d'une enquête fiscale par le substitut du procureur du Roi Dirk Merckx" (n° 15688)

 

19.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, op 26 september pakte de krantengroep Corelio, en in het bijzonder De Standaard, uit met een bijzonder ophefmakend dossier over de nogal spraakmakende voordelen in natura die de Brusselse parketmagistraat Merckx te beurt vielen dankzij een verdachte zakenman.

 

Uit de berichten blijkt dat deze parketmagistraat nadien inspanningen deed om bijvoorbeeld de advocaat van die zakenman uit de wind te zetten in een strafonderzoek. Dat kon op het nippertje worden verijdeld, en hij heeft een lichte tuchtstraf gekregen voor die poging.

 

Ook is er sprake van allerlei regelingen ten voordele van die zakenman en van getipte belastingcontroles. Het gaat hier kortom om zeer ernstige feiten: een parketmagistraat die zijn boekje te buiten gaat, die tot en met aan belangenvermenging doet en die blijkbaar verstrengeld zit in de tentakels van die zakenman.

 

Hoewel Justitie op de hoogte was van die dubieuze relatie werd er enkel een beperkt tuchtonderzoek gevoerd, met amper gevolgen. In 2006 kreeg deze magistraat een zeer opmerkelijke promotie, nadat hij al hoofd was geworden van de financiële sectie van het parket, waardoor hij heel wat belangrijke dossiers, waaronder het dossier-Beaulieu, onder zich had gekregen.

 

In 2006 werd hij door Justitie voor zes jaar gedetacheerd bij de Verenigde Naties in Wenen. Dat roept toch heel wat vragen op, zeker omdat een parketmagistraat absoluut een voorbeeldfunctie heeft. Iemand die wetens en willens zijn vingers heeft verbrand, kan men toch niet zomaar naar het buitenland sturen als een soort ambassadeur van ons land of als iemand met belangrijke vertegenwoordigende functies voor het land?

 

U hebt ondertussen, heb ik begrepen uit de pers, een onderzoek bevolen. Ik had graag de stand van zaken daarvan gekend. Ik had meer bepaald graag een antwoord op de volgende vragen.

 

Ten eerste, kunt u verklaren waarom in dat dossier enkel een tuchtrechtelijk onderzoek werd gehouden en geen strafrechtelijk? De feiten zijn nochtans zeer ernstig. Het gaat in feite om omkoperij, ook al is er eerder in natura betaald dan in speciën.

 

Ten tweede, wat leverde dat tuchtonderzoek precies op en welke sanctie is er toen opgelegd?

 

Ten derde, werden er elementen gevonden waaruit bleek dat de parketmagistraat tegenprestaties leverde voor de voordelen die hij ontving van de zakenman, naast de zaak van diens advocaat? Zo ja, waarom werd aan die mogelijke omkoping geen passend gevolg verleend?

 

Ten vierde, op basis van welke adviezen en motieven werd de heer Merckx afgevaardigd naar Wenen? Welke ministers waren daarbij betrokken? Misschien ook Binnenlandse Zaken? Dat is niet helemaal duidelijk.

 

Ten vijfde, hoe lang bent u al van de feiten op de hoogte? Hebt u van uw positief injunctierecht gebruik gemaakt om alsnog een strafonderzoek te bevelen, of is dat nog niet het geval, en waarom niet?

 

19.02  Renaat Landuyt (sp.a): Ik heb twee vragen ingediend omdat de feiten zodanig snel gaan.

 

De voorzitter: Inderdaad.

 

19.03  Renaat Landuyt (sp.a): Dit betekent ongetwijfeld een dubbele spreektijd, maar het hoeft niet.

 

De voorzitter: Ik zou u willen vragen om daar geen misbruik van te maken.

 

19.04  Renaat Landuyt (sp.a): Ik kan dat beknopt doen want het sluit aan bij de sfeer van de vraag over Van Camp en de zaak-De Tandt. Ook hier weer is er sprake van iemand met een niet-onbesproken gedrag die verder carrière maakt. Ik kijk uit naar de formalistische verantwoording voor het feit dat men met de gekende feiten geen rekening heeft gehouden.

 

Deze man is toch wel op een gevaarlijk, zij het misschien aangenaam pad geweest, op kosten van een figuur die hij zelf zou moeten controleren. Hij heeft zijn onafhankelijkheid van werken als hoofd van de Brusselse financiële sectie enigszins in gevaar gebracht. De wereld is klein want het is ook iemand die veel werk zou hebben verzet in de zaak-Beaulieu. Op dat vlak kan men het zich bijna niet indenken dat zij elkaar niet kennen en niets van elkaar weten.

 

De heer Merckx zou in aanmerking komen voor uitstapjes naar Nederland. Ik denk dat wij in de krant De Standaard daarvan zelfs reconstructiefoto's hebben gezien. Het waren mooie foto's, maar ik vroeg me af of men daar echt bij was geweest en of het er echt op die manier aan toegaat.

 

(…): (…).

 

19.05  Renaat Landuyt (sp.a): Neen, ik had ze niet herkend. Qua sfeer begreep ik direct waarover het ging. Als ik dan een foto en tv-beelden zag van de heer Merckx in die tijd, dan dacht ik dat die man wel gelukkig moet zijn geweest met het feit dat hij in aanmerking kwam om op een foto te staan tussen personen die ik niet heb herkend.

 

Mijn vraag is of alles klopt wat wij in de krant De Standaard hebben kunnen lezen. Waarom werd ondanks de vele aanwijzingen van dubieuze contacten nooit een gerechtelijk onderzoek gestart naar de activiteiten van de heer Merckx? Er zou een tuchtonderzoek zijn, maar het is niet duidelijk of dit ooit een conclusie heeft gehad. Kan het dat de heer Merckx, ondanks de vele aanwijzingen van dubieuze contacten en met een sanctionering en een tuchtonderzoek, toch nog hoofd wordt van een financiële sectie bij het Brusselse parket en later zelfs nog een betere functie krijgt bij de Verenigde Naties?

 

Vervolgens, wat denkt u te kunnen of moeten ondernemen? Alles is al gebeurd, volgens de wettelijke regels waarschijnlijk. Hebt u daaromtrent reeds contact opgenomen met het parket van Brussel, om uitleg te krijgen of instructies te geven? Hoe kunnen we dit in de toekomst voorkomen?

 

Ik kreeg nog wat meer informatie. Er zouden nog andere feiten zijn waarvoor de substituut-procureur Dirk Merckx in aanmerking kwam. Hij zou blijkbaar een techniek van inbeslagname van boekhouding hebben gehanteerd om een belastinginspectie in hoofde van de genaamde Koen Blijweert te vermijden. Men kreeg dus een paar dagen later een dossier ten laste van de persoon die hem de reizen naar Amsterdam zou hebben gegeven. Daardoor wordt het verhaal natuurlijk bijzonder pijnlijk.

 

Klopt het verhaal dat hij zijn bevoegdheid heeft gebruikt om de belastinginspectie te blokkeren? Men ging snel de boeken in beslag nemen zodat de belastinginspectie net te laat was om de boeken te controleren. Als politieverhaal kan dat tellen, maar de vraag is natuurlijk of het waar is. Logischerwijze, werd ook dit opgenomen in het tuchtonderzoek? Werd ook daaromtrent een gerechtelijk onderzoek opgestart?

 

De slotvraag is wat men eigenlijk moet doen om geen carrière te maken in de gerechtelijke wereld.

 

19.06  Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, alweer komt een Brusselse parketmagistraat in opspraak. Er zijn diverse dossiers. Er is een dossier van afpersing. Blijkbaar is het voor bepaalde personen gevaarlijk om met de heer Merckx op de foto te staan en hebben anderen daar zeer veel geld voor over. Er is het kleurrijke verhaal over het luxebordeel.

 

In de zomer van 1998 was er dan een poging tot opvragen van een witwasdossier tijdens de vakantie. Dat zou op het nippertje verijdeld zijn geweest.

 

Er is ook het vreemde verhaal dat wij konden lezen in de krant over een andere heer die plots kon worden vrijgelaten uit de gevangenis op voorwaarde dat hij een of ander contract tekende.

 

Onlangs konden wij dan het verslag lezen, wat de heer Landuyt net zei, over de inbeslagname van een boekhouding om een zakenpartner te beschermen tegen een controle van de BBI.

 

Dat zijn allemaal vreemde verhalen, die vragen oproepen. Zijn deze verhalen juist?

 

Hoe komt het, als het juist is, dat de heer Merckx naderhand dan toch nog werd bevorderd tot hoofd van de financiële sectie bij het Brusselse parket en naderhand specialist werd voor de VN?

 

Zijn er tuchtonderzoeken gevoerd? Wat waren de resultaten?

 

Waarom zijn er geen doorgedreven gerechtelijke onderzoeken gestart?

 

Ten slotte, wat zult u doen om deze praktijken in de toekomst te vermijden?

 

19.07  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik moet zeggen dat er meer dan een gelijkenis is met het dossier waarover wij het daarnet hadden. Het dossier-Beaulieu komt in beide even ter sprake. Het gaat allebei om een benoeming, niet onbelangrijk, van personen die toch wel enig verleden hebben of voorwerp zijn van enig onderzoek.

 

Ik ga niet dieper in op de feiten. Die werden reeds aangehaald door de vorige sprekers, al dan niet wat kleurrijk. Ik kom meteen tot mijn specifieke vragen.

 

Ten eerste, kunt u het verhaal bevestigen zoals het werd gepubliceerd in De Standaard en nadien in andere media?

 

Ten tweede, waarom werd er nooit een gerechtelijk onderzoek opgestart naar deze feiten die toch vrij ernstig zijn? Mocht men ze verder hebben onderzocht, zouden er misschien wel wat zaken aan het licht zijn gekomen die wij misschien liever niet zouden weten of juist wel. Door geen gerechtelijk onderzoek te doen, weten wij echter ook niet of het een eenmalig feit betrof dan wel of de persoon in kwestie benaderbaar was, niet alleen in één dossier of door één cliënt, maar ook door vele andere.

 

Ten derde, de heer Merckx werd gepromoveerd, eerst tot hoofd van de financiële sectie. Op het moment dat die beslissing werd genomen, was men reeds op de hoogte van de feiten en was er blijkbaar reeds een tuchtdossier lopende of beslist. Heeft men bij die beslissing om de betrokkene hoofd te maken van de financiële sectie, geen rekening gehouden met de toen gekende informatie in het dossier van bijvoorbeeld Blijweert?

 

Ten vierde, was de beslissing van de regering, of van de minister van Justitie, om hem enkele jaren later als expert in terrorismepreventie naar de Verenigde Naties te sturen, een manier om hem te verwijderen of was het een beloning? Kende de regering of de minister de antecedenten dan niet? Sturen we dan iemand met zo een staat van dienst als expert naar de Verenigde Naties namens ons land? Ik weet niet of deze artikels in de buitenlandse pers zijn verschenen in Wenen of elders, maar ik denk niet dat men er daar mee zal kunnen lachen mocht men weten wie wij voor ons land hebben afgevaardigd als expert.

 

Ten vijfde, vindt u dat betrokkene nog steeds autoriteit heeft om deze functie namens ons land verder uit te oefenen? Het is een schande dat wij zo’n persoon afvaardigen voor dergelijk belangrijke functie.

 

Bent u bereid om hem als expert terug te trekken en hem te vervangen door iemand anders? Ik denk niet dat dit de beloning is die hij verdient.

 

Welke maatregelen hebt u genomen zodat dergelijke praktijken in de toekomst niet meer worden getolereerd? Met andere woorden, hoe kennen we in het vervolg de tuchtrechtelijke antecedenten bij een benoeming binnen het gerecht of voor een internationale functie, zodat er met kennis van zaken kan worden beslist?

 

19.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal eerst de loopbaan van de heer Dirk Merckx overlopen.

 

Hij werd door Melchior Wathelet senior benoemd tot gerechtelijk stagiair bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, vanaf juni 1989, voor een jaar. Deze benoeming is tweemaal verlengd met een termijn van een jaar. Bij koninklijk besluit van april 1992 werd hij benoemd tot substituut-procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Het collegiaal advies van de procureur-generaal en de eerste voorzitter van het hof van beroep was zeer gunstig.

 

Op 28 november 1996 heb ik, in mijn vorig mandaat, de betrokkene de opdracht gegeven om voor een periode van zes jaar een ambt uit te oefenen bij de dienst documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.

 

Het gedrag van de betrokkene inzake de twee door de pers geciteerde dossiers, heeft geleid tot de start van een tuchtprocedure in december 1998. De toenmalige procureur-generaal Van Audenhove was van mening dat deze procedure volstond om het indertijd afgekeurde gedrag te onderdrukken.

 

Gelet op de toen gekende omstandigheden verzochten de procureur-generaal en de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie om de opdracht bij de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten te beëindigen. Dat gebeurde bij besluit van 30 november 1999. De minister van Justitie was toen Mark Verwilghen.

 

Op 4 september 2000 heeft de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel de betrokkene de tuchtstraf van de schriftelijke waarschuwing opgelegd.

 

Op 18 april 2001 brengt de procureur des Konings de periodieke evaluatie met de vermelding “zeer goed” uit.

 

In 2002 heeft de betrokkene een proefschrift tot doctoraat in de rechten beëindigd, met als thema “De sanctionering van economische criminaliteit.”

 

In 2003 werd hij door de procureur des Konings voorgedragen voor benoeming tot eerste substituut van de procureur des Konings. De procureur was toen Benoît Dejemeppe. Hij schrijft onder meer dat een betreurenswaardig optreden in 1998, afgesloten met de sanctie van de waarschuwing, de betrokkene heeft aangespoord om nog beter zorg te dragen voor de ontwikkeling van zijn kwaliteiten. Bij koninklijk besluit van 11 maart 2003 werd hij voor een termijn van drie jaar aangewezen.

 

In 2006 werd zijn mandaat na een positieve evaluatie verlengd. In de loop van 2006 heeft hij in Wenen deelgenomen aan een wereldselectie voor de Verenigde Naties. Hij was geslaagd. In Wenen heeft hij dan ook een officieel aanbod gekregen om voor de Verenigde Naties te werken. Vervolgens heeft hij de toenmalige minister van Justitie verlof zonder wedde gevraagd, met de bedoeling overeenkomstig artikel 309 van het Gerechtelijk Wetboek een opdracht bij een internationale instelling te vervolledigen. Hij heeft zijn vraag gemotiveerd door aan te geven dat hij steeds op internationaal vlak actief is geweest, met name door aan congressen deel te nemen inzake georganiseerde criminaliteit, witwassing en financiering van terrorisme, alsook door lezingen en trainingen voor onder meer de Europese Commissie, de Raad van Europa en het Internationaal Monetair Fonds te geven.

 

19.09  Renaat Landuyt (sp.a): (…).

 

19.10 Minister Stefaan De Clerck: Hij heeft een bijzonder opmerkelijk curriculum vitae kunnen voorleggen.

 

Zowel de procureur des Konings als de procureur-generaal hebben een terughoudend advies uitgebracht, niet ten opzichte van de kwaliteiten van de betrokkene, maar in het licht van de moeilijke situatie waarin het parket van Brussel zich toen bevond.

 

In toepassing van artikel 308 van het Gerechtelijk Wetboek werd hij sedert 1 november 2006 toch gemachtigd om een opdracht te vervullen bij the United Nations Office on Drugs and Crime, Division of Treaty Affairs, Terrorism, Prevention Branch. Voornoemde machtiging kan maximum zes jaar bedragen en is één jaar geldig.

 

In 2008 bracht de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel opnieuw een voorbehoud uit bij de verlenging van de opdracht, gelet op de moeilijke situatie waarin het parket van Brussel zich bevindt. De procureur des Konings was evenwel de mening toegedaan dat een terugroeping tot demotivatie in hoofde van de magistraat aanleiding zou kunnen geven. De administratie adviseerde gunstig voor de verlenging van de opdracht, aangezien de betrokkene in toepassing van artikel 309 van het Gerechtelijk Wetboek reeds als magistraat was vervangen.

 

Zijn terugkeer zou dan ook een afvloeiing veroorzaken van iemand die er intussen in zijn plaats was. De opdracht werd dus verlengd.

 

Gedurende de periode van zijn opdracht behoudt hij zijn plaats op de ranglijst en wordt hij geacht zijn ambt te hebben uitgeoefend. Hij ontvangt zijn wedde evenwel via de internationale instelling. In toepassing van artikel 323 bis van het Gerechtelijk Wetboek werd zijn mandaat van eerste substituut intussen automatisch verlengd. Op 31 maart 2009 is dat voor het laatst gebeurd.

 

Op 3 september 2009 heeft betrokkene gevraagd om een verlenging van deze machtiging, om in het buitenland te blijven functioneren. Het advies van de procureur des Konings moest eigenlijk nog binnenkomen, maar intussen is er een en ander tussengekomen en de procureur-generaal de le Court heeft op 28 september 2009 beslist om een opsporingsonderzoek te starten betreffende de heer Merckx, op grond van de nieuwe ontwikkelingen in deze zaak en heeft een gespecialiseerde dienst van de federale politie hiermee gelast.

 

Dat is een belangrijke beslissing die is genomen door de procureur-generaal om alle elementen en ook de nieuwe elementen in het dossier te laten opnemen. Er is nu een nieuw onderzoek gestart en dat moet hopelijk zo vlug mogelijk en op een correcte manier tot een goed einde worden gebracht. Dat onderzoek is nu lopende. Uiteraard is dat nu hoofdzaak. Een tuchtonderzoek heeft nu nog geen zin. Men doet eerst het strafrechtelijk onderzoek.

 

Ik heb op 29 september procureur-generaal de le Court persoonlijk ontvangen. Aangezien er een nieuw strafrechtelijk onderzoek door hem is opgestart, is er uiteraard geen nood aan een positief injunctierecht. Het dossier is door hem motu proprio zelf opgestart.

 

Intussen had de heer Merckx op 3 september gevraagd om een verlenging van zijn mandaat bij de United Nations Office on Drugs and Crime Division of treaty affairs, terrorism, prevention branch. Dit mandaat loopt ten einde op 30 oktober 2009. Ik heb hem nu op basis van de elementen van het dossier laten weten, in antwoord op zijn schrijven van 3 september 2009, dat ik geen gunstig gevolg kan geven aan zijn verzoek tot verlenging. Dat wil dus zeggen dat er een eind komt aan zijn internationaal mandaat. Ik heb hem het volgende geschreven: “Na kennisname van het opsporingsonderzoek dat door de daartoe bevoegde rechterlijke overheden lastens u persoonlijk werd opgestart, zie ik mij genoodzaakt een afwachtende en voorzichtige houding aan te nemen. Ik kan bijgevolg uw dossier niet voorleggen ter ondertekening aan Zijne Majesteit de Koning tot aan het einde van het onderzoek”. Ik moet nu wachten op de resultaten van het onderzoek om te weten wat er gebeurt. Ik hoop dat dit zo snel mogelijk kan worden afgehandeld.

 

Hij heeft mij intussen een nieuwe brief geschreven. Er is inderdaad ook contact geweest met de instelling in Wenen. Er is afgesproken dat hij terugkomt naar het parket van Brussel. Op dat ogenblik moeten wij kijken hoever het dossier is gevorderd, of maatregelen moeten worden genomen en wanneer het dossier kan worden beëindigd. De vraag is dan hoe hij daarop zal reageren.

 

Hij heeft intussen laten blijken dat hij een verdere loopbaan bij de VN zou willen vervullen. Misschien ziet hij andere mogelijkheden om terug te keren in de toekomst. Ik denk dat dat vandaag duidelijk is. Het is aan hem en ook in Wenen meegedeeld dat alles nu afhankelijk is van het verdere verloop van het strafrechterlijk onderzoek dat door procureur-generaal de le Court hier is opgestart.

 

19.11  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor een zeer volledig en interessant antwoord. Ik denk dat u met dat antwoord, in tegenstelling tot de zaak-Beaulieu, zeer weinig kan worden verweten. U hebt gedaan wat moest worden gedaan.

 

Het is ook heel belangrijk te weten dat het in essentie niet ging om een promotie, maar dat hij een internationaal examen heeft afgelegd waarvoor hij verlof zonder wedde heeft gevraagd. Dat is iets heel anders dan afgevaardigde van ons land zijn. Men kan niemand verwijten dat hij die functie heeft bekleed.

 

Ik heb alleen een bijvraag. U hebt gezegd dat u zijn verlof niet kunt verlengen en dat hij moet terugkomen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat hij die internationale functie blijft waarnemen en gewoon verzaakt aan zijn ambt als magistraat. Is dat mogelijk?

 

19.12 Minister Stefaan De Clerck: Ja.

 

19.13  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Hij kan die functie dus blijven voortzetten zonder dat hij magistraat is?

 

19.14 Minister Stefaan De Clerck: Dat is de beslissing van de VN en voor eigen verantwoordelijkheid. Die is op de hoogte en zal zich ook informeren over de verdere evolutie van het onderzoek dat is opgestart.

 

19.15  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dan kan ik alleen hopen dat het onderzoek in alle correctheid en objectiviteit gebeurt.

 

19.16  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik ben nu niet helemaal zeker wat er nu echt is gebeurd van die verhalen. Mijn vraag was of het waar was wat ik in de krant had gelezen.

 

19.17 Minister Stefaan De Clerck: Er wordt onderzocht of het waar is. Het is het voorwerp van het onderzoek om na te gaan of het juist is en strafbaar.

 

19.18  Renaat Landuyt (sp.a): Maar wat u weet, is al voldoende om het verlof niet meer te verlengen? Wat is er nu waar? Wij lezen hele dagen verhalen…

 

19.19 Minister Stefaan De Clerck: Er is natuurlijk ook een verschil. De man komt dus terug. Als hij niets doet, zit hij terug op het parket in Brussel.

 

U vraagt of ik hem nu zou voordragen voor een verlenging. Dat doe ik niet, aangezien ik de informatie heb van een lopend onderzoek.

 

Ik heb die informatie; ik kan nu reageren en het is nu het moment om te reageren. Het is nu, eind oktober, gelukkig net op tijd. Mochten we een maand later zijn, dan had ik de verlenging waarschijnlijk al opnieuw ondertekend, omdat ik van niets geïnformeerd was. Nu moest tegen eind oktober worden beslist om het verlof al dan niet te verlengen. Ik heb dus beslist: geen verlenging.

 

19.20  Renaat Landuyt (sp.a): Zeer goed.

 

Wat er werd gezegd over het vroeger tuchtdossier, zou dat allemaal onder de "lakens" worden geveegd?

 

19.21 Minister Stefaan De Clerck: Er is een sanctie geweest, vroeger.

 

19.22  Renaat Landuyt (sp.a): Dus het was waar.

 

19.23 Minister Stefaan De Clerck: Er is een sanctie. Er is een schriftelijke waarschuwing.

 

19.24  Renaat Landuyt (sp.a): Het is niet min, wat we lezen in de krant. Ik weet nog altijd niet of het al dan niet waar is. Er is blijkbaar iets van waar, want op papier staat nu dat hij een en ander niet meer mag doen. Maar wát mag hij niet meer doen? Naar de madammetjes gaan? Beslag leggen om de fiscale controleurs tegen te werken?

 

Ik vind dat u dergelijke verhalen niet zomaar mag laten circuleren. Ofwel is het waar, ofwel is het niet waar.

 

19.25 Minister Stefaan De Clerck: Alles wat er over de persoon bekend is gemaakt, of niet bekend is, maar misschien elders kan circuleren – ik heb daar geen indicatie van –, dat is nu allemaal samengebracht in een gerechtelijk onderzoek. Daarover heb ik nu heel expliciet aan de procureur-generaal gevraagd om alles te analyseren.

 

Dat zal natuurlijk conform juridische bepalingen moeten gebeuren: wat is er gebeurd en wanneer, wat is er verjaard. Het gaat immers ook om feiten van een hele tijd terug.

 

Het geheel is nu voorwerp van een onderzoek.

 

19.26  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mag ik nog even het woord? Ik word altijd onderbroken door de minister in mijn repliek.

 

De voorzitter: Mijnheer Landuyt, ik vraag u toch om een beetje de spreektijd te respecteren.

 

19.27  Renaat Landuyt (sp.a): Het is toch niet onbelangrijk.

 

De voorzitter: Niets is onbelangrijk. Ik denk dat de repliek voldoende is ingevuld, mijnheer Landuyt. Ik kan u nog één zin toestaan.

 

19.28  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, met alle respect…

 

De voorzitter: Er zijn nog vragen en antwoorden.

 

19.29  Renaat Landuyt (sp.a): Met alle respect…

 

19.30  Robert Van de Velde (LDD): We willen gerust een commissie-Landuyt oprichten. Dan kunt u daar rustig verdergaan.

 

19.31  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Allez, spreek het uit! (Hilariteit)

 

(…): Er is een plaats vacant in Wenen, mooie job.

 

19.32  Renaat Landuyt (sp.a): Maar u merkt, kijk, iedereen spreekt hier gelijk…

 

Dus het tuchtdossier bevatte niet al die feiten?

 

19.33 Minister Stefaan De Clerck: Neen. Dat is niet zo. Het tuchtonderzoek handelde over een onderdeel. Nu gaat het over meerdere dossiers die allemaal zijn samengebracht.

 

19.34  Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik ben blij dat er eindelijk eens krachtdadig wordt opgetreden wanneer u wel van de feiten op de hoogte bent. Ik hoop dat dit een praktijk is die zich in de toekomst nog zal voordoen.

 

Verder ben ik blij dat wordt verduidelijkt dat zijn promotie eigenlijk geen promotie was, maar dat hij dit via een examen heeft bereikt. Ik hoop dat wij op de hoogte worden gehouden van de verdere afwikkeling.

 

19.35  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat we een heel degelijk antwoord hebben gekregen in vergelijking met de vorige vraag over Van Camp. U hebt hier gehandeld zoals het hoort en zoals we van een minister mogen verwachten. Uw beslissing om het mandaat niet te verlengen vind ik een heel terechte beslissing. Dezelfde redenen die u daartoe aanzetten, zouden misschien ook in het andere dossier kunnen worden gebruikt.

 

Ik heb een bijkomende vraag, mijnheer de minister. Als iemand dergelijke functie uitoefent bij de Verenigde Naties en het gaat over terrorisme, dan heeft hij toch een bepaald veiligheidscertificaat nodig, zoals voor mensen die voor het Comité P of het Comité I werken. Had men bij het afleveren van dergelijk certificaat geen kennis van het tuchtonderzoek en van het feit dat hij blijkbaar toch wel benaderbaar was? Als men zo’n hoge functie inzake terrorisme bekleedt, denk ik dat men toch wel van onbesproken gedrag mag zijn. Heeft u gegevens over het voor dergelijke functie noodzakelijke veiligheidscertificaat?

 

19.36 Minister Stefaan De Clerck: Ik ga er van uit dat er door die instellingen ook een veiligheidsmachtiging wordt verwacht. De zaak in het verleden is voor hem afgehandeld via een tuchtonderzoek en dat behoort veel meer tot de privacy en hoort niet thuis in een strafregister of een attest. Dat is het verschil. Dit is een tuchtprocedure en die heeft een heel ander statuut inzake verdere opvolging en mededeling van zaken dan een strafrechtelijk dossier. Dit is tuchtrechtelijk afgehandeld. Blijkbaar is dat geen beletsel geweest. Ik ga er wel van uit dat men een onderzoek heeft gedaan en dat men in een uitgebreid interview alles heeft geanalyseerd vooraleer hem die zware verantwoordelijkheid te geven. Zijn job is belangrijk en hij wordt daar in de diensten gesolliciteerd om nog andere jobs te doen in de toekomst, als een soort field director, om in het buitenland te gaan werken.

 

19.37  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik meen dat we dan ook moeten nagaan hoe dergelijke veiligheidsmachtigingen worden verleend. Dergelijke informatie kan nuttig zijn als men moet oordelen over een veiligheidsmachtiging.

 

Tot slot, in de praktijk zal de betrokkene dus terugkeren naar het parket in Brussel. Ik weet niet of u daar iets over te zeggen hebt. Vraag is of het wel wenselijk is dat de betrokkene opnieuw wordt tewerkgesteld bij de financiële sectie van het parket, gelet op hetgeen naar boven is gekomen. We weten welke contacten hij had. Misschien is dat de verantwoordelijkheid van de procureur des Konings zelf maar ik meen dat er goed moet over worden nagedacht waar de betrokkene opnieuw zal worden ingezet. Mij lijkt het niet opportuun dat hij opnieuw voor financiële zaken wordt ingezet gelet op de antecedenten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De minister heeft gezegd dat er vragen kunnen worden gesteld tot rond 18 uur. Is dat tot stipt 18 uur? Ik zou eigenlijk graag tot aan punt 24 van de agenda raken.

 

19.38 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb om 18 uur een belangrijke afspraak omdat er vrijdag een vergadering van de Europese Raad is. Belangrijke dossiers moeten dringend worden besproken.

 

20 Samengevoegde vragen van

- de heer Robert Van de Velde aan de minister van Justitie over "informanten bij de politiediensten" (nr. 15178)

- de heer Robert Van de Velde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "informanten bij de politiediensten" (nr. 15207)

20 Questions jointes de

- M. Robert Van de Velde au ministre de la Justice sur "les indicateurs auprès des services de police" (n° 15178)

- M. Robert Van de Velde à la ministre de l'Intérieur sur "les indicateurs auprès des services de police" (n° 15207)

 

20.01  Robert Van de Velde (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de vraag handelt over het inzetten van informanten bij politiediensten. Ik wil voor het verslag duidelijk maken dat deze vraag in een iets andere vorm ook was gesteld aan mevrouw Turtelboom als verantwoordelijke voor de politiediensten aangezien u beiden in dat dossier betrokken partij bent.

 

Ik vervolg eigenlijk een vraag van 21 januari in verband met de controle op het werken met informanten waarop u duidelijk hebt geantwoord dat burgerinfiltratie wettelijk verboden is. Ik denk niet dat ik de volledige passages moet lezen, maar in een van die passages zegt u zeer duidelijk, ik citeer: "Bovendien dient opgemerkt dat burgerinfiltratie wettelijk verboden is."

 

De laatste maanden echter zijn er een aantal getuigenissen in de media verschenen over zogenaamde politie-informanten waarbij men minstens de wenkbrauwen zou kunnen fronsen. Wij verwijzen naar artikels in Dag Allemaal en Humo van 31 augustus, alsook naar de website van de genaamde Driessens waar dezelfde problematiek wordt aangeklaagd.

 

Intussen is onze fractie in het bezit van een aantal dossiers die de werking en de controle op het gebruik van informanten door sommige politiediensten heel erg in vraag doet stellen. In een bepaald dossier dat in ons bezit is, is er vreemd genoeg sprake van een informant die door politiediensten zelf wordt geseind in het vroegere Centraal Signalementenblad naar aanleiding van een voorwaardelijke invrijheidstelling door de strafuitvoeringsrechtbank na een opgelopen veroordeling en waarbij de betrokkene het verbod krijgt om taken uit te voeren of te aanvaarden als informant of infiltrant voor de politiediensten, toch wel opmerkelijk.

 

Uit een onderzoek enige tijd later blijkt diezelfde persoon dan toch te hebben gefungeerd als informant/infiltrant. De voorwaardelijke invrijheidstelling van de man in kwestie wordt vervolgens door de strafuitvoeringsrechtbank herroepen omdat hij de voorwaarden zou hebben geschonden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, namelijk en ik citeer letterlijk wat in het betreffende vonnis staat: "… niettegenstaande het verbod in de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, opnieuw gewerkt te hebben als informant en infiltrant voor de politiediensten." Men moet er maar aan uit kunnen. Uit het dossier blijkt dat de man tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in feite onder druk is gezet om als informant/infiltrant voor de politie verder te werken. Het is redelijk hallucinant dat dit kan en dat men dan nog via de rechtbank wordt terechtgewezen voor het feit dat men de politie volgt. Een straf verhaal.

 

In dat verband heb ik de volgende vragen aan de minister.

 

Ten eerste, vindt u niet dat uit het verhaal, dat in het aangehaalde artikel van Humo wordt weergegeven, blijkt dat hier wel degelijk sprake is van een burgerinfiltratie?

 

Het is namelijk bewezen dat een burgerinformant blijkbaar verscheidene keren is aangezet door de politie om zich in een ander, voor hem onbekend milieu te bewegen om daar informatie te vergaren.

 

Kunt u ons concreet en heel precies uitleggen wanneer iemand als informant dan wel als infiltrant voor de politie werkt? Het is blijkbaar een zeer dunne scheidingslijn, die nogal gemakkelijk door de politie met voeten wordt getreden. Blijkbaar knelt het schoentje vooral op het vlak van de controle. Bent u van plan daaromtrent actie te ondernemen?

 

Ten derde, is het seinen van een verbod om te werken als informant en infiltrant op zich geen schending van artikel 4, § 2, van het KB Informantenwerking van 2003? Het feit dat men iemand als informant seint, heeft tot gevolg dat iedere politieman toegang heeft tot het gegeven dat de persoon in kwestie in ieder geval informant is geweest in het verleden. Het seinen van het verbod om als infiltrant te werken voor politiediensten, is al helemaal dubieus. Ook dat is gegeven. Als burgerinfiltratie werkelijk verboden is, zoals de minister in zijn eerder antwoord heeft bevestigd, hoe komt het dan dat zulke voorwaarden dan toch tot stand kunnen komen? Mogen wij hieruit afleiden dat in werkelijkheid wel gebruik wordt gemaakt van burgerinfiltranten?

 

Wat de controle betreft, wat vindt de minister van het feit dat een informant die door de strafuitvoeringsrechtbank onder voorwaarden in voorlopige vrijheid wordt gesteld, onder een expliciet verbod om nog op te treden als informant en infiltrant voor politiediensten, niettegenstaande een politionele seining hiervan toch nog als informant en/of infiltrant werd gerekruteerd en blijkt te werken of te moeten werken? Moet die informant volgens de artikelen 47 en volgende van het Wetboek van strafvordering en artikel 4, § 1 van het KB Informantenwerking niet worden geblacklist? Wie controleert of dat effectief gebeurt? In de veronderstelling dat het in dat geval niet is gebeurd, wat zou daarvan de reden kunnen zijn? In de veronderstelling dat de informant wel degelijk geblacklist is, maar toch nog heeft kunnen optreden, is de wetgeving in ieder geval met voeten getreden. Kan de minister ons laten weten wie dat controleert en hoe?

 

Ten slotte, kort na onze vraag over de informantenwerking begin dit jaar, is de nationale informantenbeheerder uit zijn functie getreden. Intussen blijkt die functie nog steeds niet te zijn ingevuld en neemt iemand ad interim de taken van de nationale informantenbeheerder over. Kan de minister ons laten weten wat de reden is voor het ontslag van de nationale informantenbeheerder en voor het niet invullen van de functie, nu al bijna een jaar lang?

 

20.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb een uitgebreid antwoord op de vele vragen. U of uw medewerkers kennen de problematiek van de informanten waarschijnlijk beter dan ikzelf.

 

Het beheer van de informanten is georganiseerd bij wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethodes en enkele andere onderzoeksmethodes, alsook bij KB van 26 maart 2003 waarin de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerder en van de contactambtenaar worden bepaald.

 

Het wettelijk kader wordt vervolledigd door de rondzendbrief van het College van procureurs-generaal, alsook door politionele richtlijnen die worden opgesteld door de directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie.

 

De richtlijnen stellen dat de verantwoordelijkheid wordt gedeeld tussen de lokale informantenbeheerder, de BOM-magistraat en de nationale informantenbeheerder.

 

De lokale informantenbeheerder controleert permanent de betrouwbaarheid van de informanten op zijn niveau, waakt over de goede werking van de contactfunctionarissen en over de bescherming van de identiteit van de informanten. In elk lokaal politiekorps waarbinnen een informantenwerking bestaat, wordt een officier aangesteld die de lokale informantenbeheerder in zijn opdracht bijstaat.

 

De BOM-magistraat waakt over de werking met informanten binnen de omschrijving van zijn arrondissement. De nationale informantenbeheerder is belast, onder toezicht van de federale procureur, met de algemene organisatie en de coördinatie van het beheer van de informanten binnen de geïntegreerde politie. Hij is dus verantwoordelijk voor de opstelling en de verspreiding van een deontologische code, de opleiding, de relaties met het federale parket enzovoort.

 

De FOD Justitie stelt jaarlijks bijzondere fondsen ter beschikking van de politie om de werkingskosten voor de gerechtelijke opdrachten te dekken. De regels inzake die speciale fondsen worden bepaald door de vertrouwelijke ministeriële rondzendbrief van de minister van Justitie van 23 augustus 2007.

 

Een gedeelte van de fondsen wordt aangewend voor de werking met informanten. Het bedrag van de fondsen is vertrouwelijk. Het gebruik ervan wordt periodiek gecontroleerd door de federale procureur en zijn verslag wordt voorgesteld aan het College van procureurs-generaal en aan de minister van Justitie.

 

De wet laat onder geen enkel beding toe dat de informanten inbreuken begaan. Het statuut van informant verleent geen privileges. De contactambtenaren rapporteren alle informatie over door informanten gepleegde inbreuken aan de BOM-magistraat. Het parket beslist dan autonoom over het te geven gevolg. In geen enkel geval wordt een informant door de politie aangezet of aangemoedigd misdrijven te plegen.

 

De geldende richtlijnen stellen duidelijk en eenduidig dat de informanten die die instructies niet naleven door hun contactambtenaren als onbetrouwbaar zullen worden beschouwd.

 

Ook de informatie in uw verdere vragen is niet juist. Artikel 47decies van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de nationale informantenbeheerder deeluitmaakt van de directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie. Het koninklijk besluit van 26 maart 2003 bepaalt dat die wordt aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie Gerechtelijke politie, en dat op voordracht van de directeur gerechtelijke operaties, en na advies van de federale procureur.

 

De vorige nationale informantenbeheerder heeft geen ontslag genomen, maar heeft op eigen vraag en met het akkoord van zijn hiërarchie een andere affectatie gekregen. Zijn functies worden waargenomen door zijn ex-adjunct, die sindsdien de rol van nationale informantenbeheerder overneemt.

 

Ik kan mij uiteraard niet uitspreken over een concreet dossier. De BOM-wet laat echter wel toe dat de politiediensten een informant kunnen verzoeken over een bepaald crimineel milieu of over een dadergroepering informatie in te winnen en die aan hen te bezorgen.

 

De informant kan bij het inwinnen van de informatie een actieve rol vervullen en gericht pogen de informatie te verzamelen. De informant kan echter geen actieve daden stellen die een infiltrant wel kan stellen, noch beschikt hij over een fictieve identiteit. Mocht hij in dat verband strafbare feiten plegen, dan zullen die hem ten laste kunnen worden gelegd.

 

Indien de informant de met hem gemaakte afspraken niet naleeft, bijvoorbeeld door het stellen van handelingen die alleen door een infiltrant, die steeds een politieambtenaar moet zijn overeenkomstig artikel 47 octies en volgende, kunnen worden gesteld, dan deelt de lokale informantenbeheerder dat mee aan de BOM-magistraat. De magistraat kan overeenkomstig artikel 47decies en volgende de lokale informantenbeheerder bij schriftelijke beslissing verbieden verder te werken met de aangebrachte informatie.

 

De BOM-wet geeft een duidelijke omschrijving van de begrippen informant en infiltrant. De informant is de persoon waarvan wordt vermoed dat hij nauwe banden heeft met een of meerdere personen waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen en die de politieambtenaar, dus de contactambtenaar, hierover, al dan niet gevraagd, inlichtingen en gegevens verstrekt.

 

De infiltrant daarentegen is een politieambtenaar die onder een fictieve identiteit duurzaam contact onderhoudt met een of meerdere personen waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten in het kader van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 324 bis van het Strafwetboek, of misdaden of wanbedrijven, zoals bedoeld in artikel 90 ter en volgende, plegen of zouden plegen.

 

Het basisprincipe van de informantenwerking vindt zijn oorsprong in vaststaande cassatierechtspraak inzake de bronbescherming. Daar wordt aangenomen dat, hoewel politieambtenaren aan de bevoegde overheid alle inlichtingen ter kennis moeten brengen die hun zijn verstrekt, zij toch het recht hebben die inlichtingen ter kennis te brengen van het gerecht zonder de naam van hun informant te noemen indien zij in geweten oordelen de naam te moeten verzwijgen.

 

De verschillende figuren, de BOM-magistraat en alle anderen en mechanismen, zoals de rapportering, het vertrouwelijk dossier, de codering enzovoort, die door de BOM-wet in het leven werden geroepen, zijn gestoeld op dat principe. Indien een van de betrokken actoren inzake informantenwerking wordt geconfronteerd met de vraag of een persoon al dan niet een informant is of was, zal hij die vraag noch positief noch negatief beantwoorden.

 

Wanneer een rechtbank in zijn beslissing rechtstreeks of onrechtstreeks gewag maakt van het feit dat iemand informant is of was, los van het feit of dat juist is, kan dat ernstige gevolgen hebben voor de betrokkene. Dat is evident.

 

In het kader van de strafuitvoering worden de door de strafuitvoeringsrechtbank opgelegde voorwaarden volledig opgenomen in de nationale gegevensbank. Zo kunnen de politiediensten toezien op de correcte naleving van de voorwaarden. Wanneer een rechtbank als voorwaarde oplegt dat een persoon niet meer mag optreden als informant en infiltrant voor de politiediensten, wordt ook dat opgenomen in de gegevensbank.

 

Er valt wel op te merken dat elke politieambtenaar overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek gehouden is aan het beroepsgeheim.

 

Ten slotte, de lokale informantenbeheerder staat in voor de permanente controle over alle informanten die in het gerechtelijk arrondissement actief zijn.

 

Zulks betekent bijvoorbeeld dat hij op een bepaald ogenblik de beslissing kan nemen een informant onbetrouwbaar te achten en voornoemde beslissing in het controlesysteem kan laten registreren. Dat is de zogenaamde blacklisting.

 

Ook de procureur des Konings kan, indien daartoe grond bestaat, de lokale informantenbeheerder bij schriftelijke beslissing verbieden voort te werken op basis van bepaalde, door een informant geboden informatie.

 

Er werd door de wetgever niet geopteerd voor een verbod om met de informant zelf voort te werken, doch wel met de informatie die de betrokken informant heeft aangeboden. Het voorgaande belet echter niet dat de procureur des Konings in de praktijk de lokale informantenbeheerder kan verzoeken, indien daartoe volgens hem grond bestaat en rekening houdende met de voorschriften in het kader van het centrale controlesysteem, een informant als onbetrouwbaar te laten registreren. Een soortgelijk initiatief kan overigens ook, op basis van de informatie waarover hij beschikt, van de nationale informantenbeheerder uitgaan.

 

20.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, het hele verhaal dat u brengt, is een bekend verhaal. Het is ook het theoretische verhaal.

 

Wat mij verbaast, is dat u bij wijze van spreken en ondanks het feit dat er in uw eigen organisatie bewijzen zijn dat de politie het op een andere manier aanpakt, star aan de theorie blijft vasthouden.

 

Het gebeurt: informanten worden als infiltranten ingezet. Dat is, ten eerste, gevaarlijk. Het roept, ten tweede, vragen op bij de rechtmatigheid van het verkregen bewijs. Er is vooral ook het gevaar ten opzichte van de eventuele beschuldigde. Op geen enkele manier is er een deftige controle van de aldus verkregen informatie. In de kamer van inbeschuldigingstelling is er enkel voor infiltratie en observatie controle. Er is geen controle op informanten, tipgevers of andere, anonieme informatie die wordt verkregen.

 

Ik kan u niet verantwoordelijk stellen voor het cowboy- of outlawgedrag van een aantal individuele politiemensen of -diensten. U bent echter wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van de verkregen informatie. Op dat vlak is de controle en de toetsing door de kamer van inbeschuldigingstelling van door informanten verkregen informatie noodzakelijk, zoals zulks vandaag voor infiltratie en observatie het geval is.

 

De controle op dergelijke informatie werd omwille van de bescherming van de informant altijd tegengehouden. Voornoemd argument is echter larie, omdat elk dossier begint met de woorden “Bij onze diensten is er informatie bekend dat …”. Justitie weet dus dat er met informatie is gewerkt.

 

Bovendien is het verantwoordelijk om ook op andere, anonieme informatie controle uit te oefenen.

 

Tot slot zou het niet onverstandig zijn – ik had de vraag ook aan uw collega Turtelboom gesteld – dat Binnenlandse Zaken paal en perk stelt aan het outlawgedrag van niet alle, maar van een aantal politiediensten. Het zou dan ook niet onverstandig zijn dat u het overleg ter zake in gang zet. Uw organisatie lijdt immers onder het euvel. De informatie waarover uw medewerkers moeten oordelen, is immers op een onrechtmatige en gevaarlijke manier verkregen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vergadering is hiermee beëindigd. Het spijt mij voor de heer Logghe, maar zijn vraag nr. 15175 zal volgende keer als eerste punt op de agenda komen.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.05 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18.05 heures.