Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Economie, de la Politique
scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
van woensdag 21 oktober 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 21 octobre 2009 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.23 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Peter Logghe.
Le développement des questions et interpellations commence à 16.23 heures. La réunion est présidée par M. Peter Logghe.
01 Vraag van de heer Hans Bonte aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het aangekondigde wetsontwerp betreffende het consumentenkrediet" (nr. 15219)
01 Question de M. Hans Bonte au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le projet de loi annoncé relatif au crédit à la consommation" (n° 15219)
01.01 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, via de media konden wij vernemen dat de regering een akkoord heeft bereikt in verband met een wetsontwerp inzake het consumentenkrediet.
Eén misverstand wil ik toch uit de wereld helpen. Ik heb via de kranten kunnen vernemen dat het wetsontwerp wordt gesteund door oppositie en meerderheid. Wij hebben effectief — maar het was dan ook de laatste keer — deelgenomen aan een informele werkgroep, want zo werd het voorgesteld, op uw kabinet. U was er toen niet, maar de mensen van uw kabinet waren er wel.
Die informele werkgroep heeft zich toen gebogen over bepaalde teksten. Ik herinner mij nog zeer goed dat er tijdens die vergadering vele opmerkingen kwamen en dat enkele leden, zowel van de meerderheid als van de oppositie, tijdens die vergadering een aantal fundamentele verbeteringen suggereerden. Er werd ook expliciet gezegd, tijdens die informele vergadering op uw kabinet waar u niet bij kon zijn, dat daaruit niet mocht worden afgeleid dat er ter zake een globaal akkoord zou bestaan. Dat werd ook door uw kabinetschef herhaald en verzekerd.
Ik stel dus voor dat u even overlegt met uw kabinetschef alvorens uitspraken te doen over de politieke positionering van de partijen die daar aanwezig waren.
Ik heb ter zake een paar vragen.
De eerste vraag is duidelijk. Welke partijen hebben zich akkoord verklaard? In mijn vraagstelling vroeg ik meer expliciet welke oppositiepartijen zich akkoord hebben verklaard, maar ik wil de vraag, gezien de huidige toestand van de regering, uitbreiden naar de meerderheidspartijen. Kortom, welke partijen hebben zich intussen akkoord verklaard met het aangekondigde wetsontwerp?
Ten tweede, in de mededeling die u hebt verspreid, heb ik ook gelezen dat iedereen ermee akkoord ging. Ik weet dat bij die discussies heel wat mensen betrokken waren die zelf wetsvoorstellen hebben en die ook indienen. U hebt van mij geen voorstel gekregen, lees ik. Wel, ik wil u eraan herinneren dat er in dit Parlement — ook naar aanleiding van andere vragen en discussies — ook door onze groep diverse voorstellen zijn ingediend.
Ook door andere partijen, ook door meerderheidspartijen, zijn er effectief wetsvoorstellen ingediend. Doen alsof de oppositie geen voorstellen formuleert, lijkt mij op zijn minst plat demagogisch.
Een derde zaak heeft te maken met de begroting. Het is de eerste keer dat wij een begroting over twee jaar zien verschijnen. Sinds vorige dinsdag merken wij dat de begrotingsbeslissingen al wat afbrokkelen. In alle commissies duiken nu cijfers op die eerder niet werden gecommuniceerd. In elk geval duiken er gaten op in die begroting.
Eén ding lijkt mij toch cruciaal, mijnheer de minister, en daarover is eenieder het eens. Wij hebben net de Werelddag van de Armoede achter de rug. Als men vandaag de krant openslaat, gaat het daar over de grote en groeiende massa mensen die hun huur niet kunnen betalen, die hun elektriciteit niet kunnen betalen, die hun energierekening niet kunnen betalen.
Van al die mensen met schulden worden nu zelfs wachtlijsten aangelegd bij de OCMW’s. Zelfs bij het OCMW waar ik verantwoordelijk voor ben, moeten wij dat jammer genoeg doen. De enige concrete vraag die ik heb, is de volgende. Is er in het budget voor 2010 en in het budget voor 2011 voorzien in extra middelen voor de OCMW’s om de schuldbemiddeling en de begeleiding van gezinnen met schulden beter te kunnen doen dan vandaag het geval is?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Bonte, zoals u weet hebben wij bij de voorbereiding van het wetsontwerp inzake het consumentenkrediet ruim overleg gepleegd met de sector, met verschillende belangenorganisaties en met vertegenwoordigers van consumentenverenigingen. Ook u en de andere leden van deze commissie werden betrokken bij de voorbereiding van het wetsontwerp.
Naast het integreren van wetsvoorstellen van bepaalde parlementsleden, hebben we u en de collega’s uit deze commissie en deze uit de Senaat ongeveer drie maanden geleden de ontwerpteksten bezorgd. Op 14 juli hebben we ook aan u de krachtlijnen en achtergrond van dit wetsontwerp toegelicht. We hebben op dat moment iedereen uitgenodigd om bijkomende suggesties te formuleren. Na het overleg met alle betrokkenen hebben we de ontwerpteksten deze zomer gefinaliseerd en werd er tussen de regeringspartijen een akkoord gesloten.
Wanneer we de teksten binnenkort in deze commissie bespreken, hoop ik vanwege de oppositiepartijen te mogen rekenen op een constructief debat. Ik ben blij dat u hier zegt dat het de goede richting uitgaat.
Uw vraag of we ervan op de hoogte zijn dat er concrete wetsvoorstellen zijn. Uiteraard weet ik dat. Ik stel voor dat we tijdens het debat over het ontwerp alle elementen, inclusief de wetsvoorstellen, bekijken.
Wat uw derde vraag betreft deel ik u mee dat het geven van extra middelen aan OCMW’s en schuldbemiddelingsdiensten niet tot mijn bevoegdheid behoort.
01.03 Hans Bonte (sp.a): Mevrouw de voorzitter, daarstraks heb ik ook verwezen naar wetsvoorstellen die u hebt ingediend. U was ook kritisch op de informele werkgroep op het kabinet van de minister met betrekking tot dat ontwerp. Daarom ben ik blij dat u deze vergadering voorzit.
Mijnheer de minister, het gaat hier over een dermate belangrijk dossier — ik onderschrijf dat en ook u hebt dat al aangegeven — dat wij hier geen politieke spelletjes moeten spelen en dus niet moeten zeggen dat de oppositie geen enkel voorstel doet. De oppositie zou zich akkoord hebben verklaard met de ontwerpteksten. Niets van dat is waar. Wat u hierbuiten verkondigt, is voor uw rekening. U doet maar. Ik denk echter dat de eerlijkheid gebiedt aan te geven dat u compleet uit de bocht bent gegaan.
U zegt dat het uw bevoegdheid niet is. De federale regering, waarvan u deeluitmaakt, legt de begroting voor 2010-2011 neer. Wij worden geconfronteerd met grote consumentenproblemen en grote economische problemen. Honderdduizend personen trekken een leefloon. Er zijn de wachtlijsten in de schuldbemiddeling, waarnaar al veel collega’s hebben verwezen. Er is de hele problematiek van overmatige schulden die personen in de armoede duwen.
U als minister van Economie weet in deze tijd niet of er in de begroting 2010-2011 middelen zijn ingeschreven die moeten toelaten om zwakke consumenten, die schulden hebben, te helpen. Ik neem akte van het feit dat de minister van Economie en Consumentenzaken niet weet of er op dat vlak iets gebeurt.
Als bevoegde minister vraag ik u…
01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik heb u gezegd dat het niet mijn bevoegdheid is.
01.05 Hans Bonte (sp.a): Bent u niet bevoegd voor Consumentenzaken? En schulden? U bent bevoegd en verantwoordelijk voor het globaal voorliggende budget. Wat zit u in godsnaam anders te doen in de regering? Dit spelletje duurt nu al jaren. U zegt dat dat precieze punt niet tot uw bevoegdheid behoort en dat men zich tot iemand anders moet richten. Wanneer men bij die andere komt, zegt die zich tot nog iemand anders te richten. Wanneer men dan bij nog iemand anders komt, krijgt men te horen dat men zich tot minister Van Quickenborne moet richten, wat wij bij deze doen. Wanneer u zegt dat het u niet aangaat, dat het uw bevoegdheid niet is en dat u het zelfs niet in het Parlement wil meedelen, nemen wij daarvan akte.
L'incident est clos.
Voorzitter: Karine Lalieux.
Présidente: Karine Lalieux.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "een wettelijk initiatief inzake het verbod op koppelverkoop" (nr. 15462)
02 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "une initiative légale relative à l'interdiction de la vente couplée" (n° 15462)
02.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik kom nog eens terug op een van mijn dada’s, namelijk de koppelverkoop. Er was een beslissing van het College van procureurs-generaal om koppelverkoop niet langer te vervolgen, in de lijn met een verordening van het Europees Hof van Justitie. Ik vroeg u op dat moment naar een wettelijk initiatief van de regering. U liet in uw antwoord verstaan dat een wettelijk initiatief inderdaad dringend nodig was en dat u hoopte dat de Ministerraad nog voor het zomerreces van 21 juli een beslissing zou nemen, zodat u met het ontwerp naar het Parlement kon komen.
Werd er voor het zomerreces van 21 juli door de Ministerraad een beslissing genomen over uw wetsontwerp? Zo ja, welke beslissing?
Als er nog geen beslissing werd genomen, waarom werd er nog geen beslissing genomen? Wanneer neemt de Ministerraad wel een beslissing hierover? Is de hele regering overtuigd van het feit dat het verbod op koppelverkoop geschrapt moet worden?
In oktober-november zou u met het ontwerp naar het Parlement komen, naar onze commissie dus. Hoever staat het met uw wetsontwerp? Wanneer mogen we dat verwachten?
Ten slotte heb ik nog een vraag die een aantal fracties in onze commissie zeer aanbelangt. Hoe zit het met de koppelverkoop op financiële producten? U liet verstaan dat de Europese richtlijn het niet over financiële producten heeft, maar dat België toch een eigen regeling zou uitwerken. Denkt u dat het mogelijk is om de regering zover te krijgen dat ze ook de koppelverkoop inzake financiële producten zal schrappen of gedeeltelijk zal schrappen? Kunt u daar reeds een tipje van de sluier oplichten?
02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: De Ministerraad heeft op 10 juli 2009 een voorontwerp van wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming goedgekeurd. Het voorontwerp is aangenomen met de bedoeling de bestaande wet op de handelspraktijken te vervangen. Het voorziet in de afschaffing van het verbod op het gezamenlijk aanbod.
De Raad van State heeft recent zijn advies over dat voorontwerp uitgebracht. Het wordt dienaangaande aangepast en voor een tweede lezing aan de Ministerraad voorgelegd. Nadien zal het in de Kamer worden ingediend.
Wat de financiële instrumenten betreft, laat de richtlijn op de oneerlijke handelspraktijken toe om striktere regels vast te stellen. Daarom behoudt de regering in het voorontwerp het bestaande verbod op gezamenlijk aanbod van financiële instrumenten, alsook de bestaande uitzonderingen op het verbod. Aan de regels voor koppelverkoop van financiële instrumenten verandert er derhalve niets.
02.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister; ik dank u voor het volledige antwoord en kijk samen met de collega's uit naar het wetsontwerp, dat in onze commissie zal worden besproken.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "zijn afwezigheid op een belangrijke handelsmissie in Oekraïne" (nr. 15463)
03 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "son absence lors d'une importante mission commerciale en Ukraine" (n° 15463)
03.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, onlangs trok een twintigtal belangrijke bedrijven naar Oekraïne voor een belangrijke handelsmissie met het oog op het Europese voetbalkampioenschap in 2012. ledereen was aanwezig, buiten uzelf.
De missie werd dan maar geleid door een senator. Naar het schijnt waren de Oekraïners hiermee niet opgezet. Blijkbaar kon alleen op het nippertje worden vermeden dat de missie gewoon werd afgelast. De ontgoocheling bij een aantal belangrijke Vlaamse bedrijven is dan ook groot en terecht, denk ik.
Mijnheer de minister, als u een engagement dat door uw voorganger was aangegaan niet kon houden, had u er dan niet beter aan gedaan om geruime tijd op voorhand uw afwezigheid te melden? Nu hebt u een aantal mensen in verlegenheid gebracht. Er waren urgente discussies over de begroting, maar wat kan er zo urgent geweest zijn als men de weinig eclatante begrotingsvoorstellen bekijkt?
Wat bij heel wat ondernemers vooral in het verkeerde keelgat is geschoten, is het feit dat u geen tijd had voor een handelsmissie in Oekraïne, waar een aantal belangrijke bedrijven aanwezig was, maar wel voor een bezoek aan een West-Vlaamse textielondernemer. U mag zoveel textielbedrijven bezoeken als u wil en ik denk dat het ook goed is dat u dat doet. Nochtans had de aanwezigheid van een minister in functie in Oekraïne zeker het verschil kunnen maken.
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, ik zet voor u de feiten even op een rijtje. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, vroeg mij hem te vervangen tijdens de missie naar Oekraïne van Agoria, FIT en Awex. In de loop van de zomer heb ik principieel toegezegd, onder voorbehoud van de politieke agenda. Het lijkt mij echter logisch dat de minister bevoegd voor Economie tijdens de laatste dagen en uren van het opmaken van de begroting in het land aanwezig is. Het tegenovergestelde, met name afwezig zijn op het ogenblik van het opmaken van de begroting, had waarschijnlijk een grotere en terechte storm van protest veroorzaakt en dito vragen van parlementsleden.
Daarom werd in samenspraak met de huidige minister van Buitenlandse Zaken, Yves Leterme, naar een vervanger gezocht. Ik kan u verzekeren dat de economische missie, begeleid door mijn dierbare collega, de senator Pol Van Den Driessche, goed is verlopen. De geplande contacten met de lokale en provinciale autoriteiten hebben allemaal kunnen plaatsvinden. Uit het artikel in De Tijd blijkt dat het een succes was, zelfs zonder mij. U ziet, iedereen is vervangbaar, mijnheer Logghe.
Maar betekent dat dat ik geen aandacht had voor Oekraïne? Wel, u moet alles goed bekijken. Vorig jaar ben ik nog met de toenmalige premier Leterme op missie naar Oekraïne geweest. Toen heb ik geen vragen gekregen van parlementsleden. De oprichting van de gemengde commissie België-Oekraïne vloeit hieruit voort. Als covoorzitter van die gemengde commissie onderhoud ik goede contacten. Op ministerieel niveau heb ik verschillende keren ministers van Oekraïne hierover ontvangen. Ook met de ambassadeur in Brussel houd ik goede contacten om de belangen van onze bedrijven daar te verdedigen.
Ik kom tot uw vraag over het bezoek aan het West-Vlaams textielbedrijf. Als ik de drie dagen dat de missie zou duren in het land blijf voor de begrotingsbespreking – wat ik dus heb gedaan – zorg ik er uiteraard voor dat ik stand-by ben. Dat betekent echter niet dat ik drie dagen in mijn bed lig of dat ik op mijn handen zit. Dat betekent dat, als bedrijven urgente vragen hebben, ik het bedrijf in kwestie een kort bezoek kan brengen. En dat heb ik ook gedaan: een bezoek van iets minder dan een uur. Ik heb het niet exact getimed, maar ik wil u de record doorgeven. U vindt daarvan trouwens een verslag in de krant.
Omdat de textielsector heel zwaar wordt getroffen, is het de plicht van de minister van Economie daar aanwezig te zijn. Libeltex is ook een gezonde onderneming en ik ben blij dat zij actief is. Zij dreigde ook het slachtoffer te worden van hoge Europese invoertaksen op grondstoffen, waarover weldra een Europese beslissing moet worden genomen. Zij vonden het raadzaam mij daarover rechtstreeks aan te spreken. Ik heb dat dan ook met heel veel plezier gedaan, omdat ik het belangrijk vind veel aandacht te hebben voor onze bedrijven.
Alles bij elkaar genomen was de beslissing hier te blijven en de budgetdiscussies op te volgen op dat ogenblik urgenter dan het bezoek aan Oekraïne, dat voor de rest goed is verlopen en met goede resultaten. Ik kan mij daarover alleen maar verheugen.
03.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik zal het kort houden. Ik twijfel niet aan bepaalde competenties van senator Van Den Driessche, laat dat duidelijk zijn. Ik heb ook nooit gezegd dat u te lang in uw bed blijft liggen of wat dan ook, ik twijfel er niet aan dat u een West-Vlaamse harde werker bent. Maar goed, uw afwezigheid had misschien lang genoeg van tevoren gemeld kunnen worden aan de organisatoren zodat een en ander misschien eleganter had kunnen worden opgelost.
03.04 Minister Vincent Van Quickenborne: De afwezigheid is gemeld op donderdag terwijl de missie op maandag vertrok. Ik meen dat dit in de gegeven omstandigheden, rekening houdend met de kalender van het budget die vaak verschuift, ruimschoots van tevoren was. Ik heb ook altijd mijn voorbehoud aangetekend. Ik doe dat trouwens altijd want de urgentie van de politiek laat niet toe om afspraken die men maakt voor honderd procent te verzekeren. Ik denk ook dat collega Van Den Driessche de taken goed op zich heeft genomen. Ik denk dat er eerlijk gezegd veel fuss was in een bepaalde krant. Ik heb daarover in De Tijd die verslag heeft uitgebracht over de missie niets gelezen. De Tijd is natuurlijk ook een heel serieuze krant.
03.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Ik zal dit incident afsluiten, voor mij hoeft het ook niet langer te duren. Mijnheer de minister, ik lees wel meer dan een krant. Ik ben mij er ook van bewust dat De Tijd inderdaad een no-nonsense krant is.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. David Lavaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les pratiques commerciales anticipant les fêtes de fin d'année" (n° 15547)
04 Vraag van de heer David Lavaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "handelspraktijken die vooruitlopen op de eindejaarsfeesten" (nr. 15547)
04.01 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je suis interpellé par plusieurs personnes qui constatent que depuis début octobre déjà, de nombreux magasins appellent les consommateurs à réaliser des achats pour les fêtes de fin d'année. Des étalages spéciaux sont ainsi consacrés, presque deux mois et demi avant Noël, aux guirlandes, aux jouets et aux décorations festives.
L'année dernière, ma collègue Véronique Salvi vous avait déjà interpellé sur ce sujet et avait suggéré que le Conseil de la consommation revoie à la baisse les périodes d'attente qui actuellement limitent la publicité concernant les articles de fêtes de fin d'année à ne paraître qu'à partir du 1er novembre.
Monsieur le ministre, force est de constater que cette réglementation n'est pas respectée. Si cela continue, on verra des Saint-Nicolas en bermuda au mois d'août
L'année dernière, vous évoquiez une diminution du nombre de plaintes concernant ces pratiques commerciales. Ma collègue attirait votre attention, à juste titre, sur le fait que la population ne connaît peut-être pas assez les mécanismes de médiation qui permettent, précisément, de porter plainte contre ces abus. Une campagne d'information ne pourrait-elle être mise en place concernant les fonctions du service de médiation et sa responsabilité dans la problématique ici soulevée?
Par ailleurs, de manière plus générale, vous préparez depuis longtemps un projet de loi qui devra réformer la loi du 14 juillet 1991 sur les pratiques de commerce. Où en est ce projet de loi? Encadrera-t-il les pratiques de commerce durant les périodes avant les fêtes?
04.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le Conseil de la consommation a adopté, en 2000, des recommandations visant à prévoir des périodes d'attente avant de lancer des promotions et d'émettre des publicités recourant à l'image de Saint-Nicolas ou du Père Noël.
Ainsi, aucune promotion ni publicité ne peut être pratiquée avant le 1er novembre pour les fêtes de Saint-Nicolas et de Noël.
Les promotions recourant à la présence physique du Père Noël ne peuvent commencer avant le 1er décembre.
Il est important de signaler que ces recommandations ne visent ni les produits présentés en magasins, ni l'aménagement des points de vente, ni les sites internet.
À ma connaissance le Conseil de consommation n'a pas l'intention de revoir ces périodes d'attente. L'Inspection économique – le nouveau nom de cette institution est la direction générale Contrôle et Médiation du SPF Économie; je n'ai jamais compris pourquoi on a changé tous ces noms, jamais! ‑ est chargée de contrôler l'application de ces recommandations qui sont assimilées à des usages honnêtes en matière de pratiques commerciale.
Il ressort des trois précédentes évaluations réalisées par le Conseil de la consommation et des contrôles effectués par l'Inspection économique que les recommandations sont de mieux en mieux respectées par une large majorité des commerçants et que les infractions diminuent d'année en année.
Ces dernières années, le SPF Économie n'a presque plus reçu de plaintes. Ainsi, en 2006, 3 plaintes ont été introduites et ont donné lieu à l'établissement de 3 procès-verbaux d'avertissement.
En 2007, seules deux plaintes ont été reçues et un avertissement a été dressé. En 2008, aucune plainte n'a été enregistrée. Il reste donc à voir ce qui va se passer en 2009 avec Saint-Nicolas et le Père Noël.
Une large information est disponible, notamment sur le site internet du SPF Économie, sur les possibilités de plaintes auprès de l'Inspection économique. Un formulaire type de plainte peut même être complété en ligne. Les choses ont été fortement simplifiées.
En vertu de la loi du 14 juillet 1991 sur les pratiques du commerce, les pratiques commerciales déloyales sont interdites. Le non-respect d'un code de conduite par une entreprise peut être considéré, comme cela arrive dans certains cas, comme une pratique commerciale déloyale dans la mesure où elle est contraire aux exigences de la diligence professionnelle et donc non conforme aux usages honnêtes en matière commerciale.
La directive européenne sur les pratiques du commerce transposée par cette loi de 1991 ne permet pas aux États membres de réglementer la publicité pour les fêtes enfantines en imposant par exemple les périodes d'attente. Le projet de réforme qui sera bientôt adopté en seconde lecture ne prévoit dès lors pas d'article spécifique à ce sujet.
Vu le fait que disposons d'un code qui doit être respecté et qui est contrôlé par l'Inspection économique, je pense qu'il est bon de s'en tenir à cela.
04.03 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. François Bellot au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'agrément par le service de Métrologie des radars répressifs" (n° 15666)
05 Vraag van de heer François Bellot aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de keuring van repressieve flitspalen door de dienst Metrologie" (nr. 15666)
Président: Philippe Blanchart.
Voorzitter: Philippe
Blanchart.
05.01 François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais vous interroger sur les radars répressifs de vitesse.
Monsieur le ministre, avant d'utiliser un nouveau modèle de radar répressif sur les voiries, la police fédérale et la police locale sont obligées de recourir à du matériel agréé et étalonné par les services de métrologie.
Il me revient que les normes et les règles utilisées par notre pays sont significativement différentes de celles utilisées dans les pays voisins, ce qui entraîne une grande lenteur dans l'agrément de nouveaux appareils, notamment numériques.
Ainsi, la gamme de température dans laquelle les appareils doivent être vérifiés et calibrés s'étend de moins 30 °C à plus de 60°C degrés. Sans doute, certains s'attendent-ils donc à une période de glaciation et d'autres à une période de réchauffement climatique. En tout cas, la température maximale est pour le moins importante.
Ces normes de températures sont très étalées et même plus étendues que celles des pays méditerranéens, en tout cas pour ce qui concerne les températures maximales.
Cette manière de procéder a deux conséquences.
1. La quasi-absence de concurrence entre les différents dispositifs et les sociétés qui fournissent les radars, si bien que les prix pratiqués sont plus élevés qu'en France et en Allemagne, par exemple.
2. De nouveaux équipements disponibles au niveau international ne seront pas utilisés dans notre pays du fait de cette approche particulièrement restrictive et forte.
Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.
1. Pourquoi ne pas envisager l'agrément des équipements de mesure sur base d'une reconnaissance mutuelle d'agrément entre les différents pays de l'Union européenne?
2. Si tel n'était pas le cas, pourquoi ne pas assouplir et adopter au niveau belge les règles communément admises dans les pays voisins?
3. Pouvez-vous m'indiquer si vous comptez mettre des délais de rigueur dans la procédure d'agrément des équipements soumis au service de métrologie dans notre pays?
05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, les essais qui servent à évaluer les radars répressifs sont tous basés sur les normes et recommandations internationales. C'est pourquoi un essai effectué dans un laboratoire accrédité dans un autre État de l'Espace économique européen est reconnu en Belgique dans le cadre de la procédure d'approbation de modèles prévus par l'arrêté royal du 11 octobre 1997.
La reconnaissance mutuelle est donc un fait en ce qui concerne les essais.
En revanche, en l'absence de la directive européenne sur les radars répressifs, les législations nationales doivent être appliquées.
Les exigences météorologiques de l'arrêté royal du 11 octobre 1997 sont assez semblables à celles des pays voisins. Et les limites de température de fonctionnement des radars répressifs ont été reprises de la recommandation R91 de l'Organisation internationale de métrologie légale (le OIML). Elle prône moins 20°C à plus 60°C pour les éléments extérieurs dans une plage à fixer par le constructeur incluant 0°C à 50°C pour les éléments protégés.
Pour votre deuxième question, quatre constructeurs tous implantés dans les pays voisins ont de nombreux modèles de cinémomètre tous approuvés en Belgique. Ceux-ci fonctionnent avec des technologies très variées. La concurrence est donc effective et le prix de ces équipements baissent – à qualité égale – nonobstant les nouveaux radars digitaux très performants et offrant de nombreuses fonctionnalités innovantes.
Un nouveau projet d'arrêté royal sur les radars a été préparé par mon administration en concertation avec toutes les parties concernées. Après approbation par le Conseil des ministres, le projet a fait l'objet de la procédure d'association des Régions. Nous avons désormais reçu toutes les remarques des Régions. Le projet doit maintenant être envoyé pour avis au Conseil d'État et notifié à la Commission européenne dans le cadre de la procédure obligatoire prévue par la directive 98/34 prévoyant une procédure d'information dans le domaine des normes et des réglementations techniques. Ce nouveau texte technologiquement neutre permettra plus d'innovation et plus de souplesse.
Il n'y a pas de délai de rigueur mais je dois dire à l'honorable membre que je n'en vois pas la nécessité. En effet, des procédures internes à l'administration existent et l'approbation des modèles est délivrée en général dans un délai relativement court (un à deux mois) dès que le dossier introduit par le constructeur ou son mandataire est complet. Cela veut dire check-list validée, manuel dans les deux langues, manuel technique et résultats de tous les essais. Ce délai sert aux experts à réaliser une évaluation finale de ces dossiers techniques particulièrement compliqués.
05.03 François Bellot (MR): Je remercie le ministre qui répond même à des parties de ma question qui ne correspondaient pas à la réalité belge. J'ai de quoi répondre à mon tour. Je me suis rendu avec un collègue à TISPOL, à Londres, où nous avons vu du matériel performant et peu coûteux pour la vitesse. On nous y a dit ne pas vouloir proposer ces nouvelles technologies dans notre pays à cause des nombreux ennuis qui y arrivent. Nous ne pourrons donc pas accéder dans l'immédiat à ces technologies embarquées pour les contrôles de vitesse qui coûtent dix fois moins cher que celles utilisées aujourd'hui.
C'est peut-être heureux pour nos automobilistes; cela l'est beaucoup moins en termes de sécurité.
05.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: J'ai rendu visite dernièrement à la direction Métrologie de mon administration. J'ai effectué des visites dans toutes mes directions pour améliorer notre collaboration. Prenez donc contact directement avec M. Vincent Mercken. Je suis totalement favorable à ces technologies qui peuvent vérifier le respect des distances nécessaires entre voitures et camions. L'innovation technique ne peut qu'améliorer la qualité des contrôles.
En tant que libéral, je suis pour. Il faut se tenir aux lois.
Si, comme vous le dites, des technologies existent, je ne vois pas pourquoi on pourrait les refuser, d'autant plus que cela fonctionne dans un pays européen.
Je ne connais pas le détail de ce dossier mais je propose que vous preniez directement contact avec lui. C'est un monsieur facilement accessible par mail. Je lui en parlerai également. Il s'agit de Vincent Mercken. Son adresse email est vincent.mercken@economie.fgov.be.
Le président: Monsieur Bellot, je vous remercie pour cette question d'intérêt général.
Het incident is gesloten.
- Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la tabelle" (n° 15679)
- M. Ronny Balcaen au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la survivance de la tabelle" (n° 15804)
- mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de omrekentabel" (nr. 15679)
- de heer Ronny Balcaen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het voortbestaan van de omrekentabel" (nr. 15804)
06.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, savez-vous ce qu'est la tabelle? La tabelle est un reliquat des frais de douane et des risques de fluctuation du change entre les francs français et belges, qui grève le prix en Belgique de certains livres vendus dès lors plus cher qu'en France. Ce mécanisme fut légalisé par un arrêté ministériel adopté en 1974, puis abrogé en 1987. Or la tabelle n'a, en pratique, jamais cessé d'exister.
L'imposition de cette tabelle a des conséquences financières non négligeables pour le consommateur, notamment en ce qui concerne le prix du livre qui, comme vous le savez, me préoccupe beaucoup. En effet, certains distributeurs de livres disposant de la quasi-exclusivité de la vente de livres importés en Belgique justifient une majoration des prix de 15% en moyenne de par cette fameuse tabelle, ce qui est pour le moins assez cocasse étant donné notre contexte monétaire. Ceux-ci semblent apparemment oublier que, depuis 2002, la France et la Belgique partagent la même monnaie et que la libre circulation des marchandises est un fait acquis.
Si la tabelle avait sa justification avant l'introduction de l'euro, elle s'est, aujourd'hui, transformée en une sorte de rente pour les distributeurs au détriment des consommateurs.
Monsieur le ministre, ma question est toute simple: ne serait-il pas temps d'abolir réellement la tabelle qui n'a absolument plus aucune raison d'être?
06.02 Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, en date du 24 février 2006, une plainte est déposée par le syndicat des libraires francophones contre deux distributeurs de livres devant le Conseil de la concurrence. Plus de trois ans plus tard, il semblerait que cette plainte n'ait toujours pas abouti.
Je ne reviens pas sur les conséquences de la survivance de la tabelle si ce n'est pour expliquer que si le consommateur achète un livre à Tournai plutôt qu'à Lille ou Villeneuve d'Ascq, à peine trente kilomètres plus loin de l'autre côté de la frontière, il le paiera plus cher.
L'impact de cette différence de prix est important quand on sait qu'environ 45 % des livres publiés en France sont vendus au consommateur belge à un prix supérieur pouvant atteindre 17 % de plus. Or, la plupart des libraires indépendants appliquent le prix affiché sur les livres qu'ils importent directement de France, lorsque l'accès aux distributeurs français leur est permis.
Monsieur le ministre, qu'en est-il de l'évolution de la plainte du syndicat des libraires francophones? Cette plainte est-elle toujours à l'instruction comme l'annonce le CRIOC? Si oui, qu'est-ce qui justifie un tel délai? Comptez-vous prendre des dispositions pour qu'un avis soit enfin rendu par le Conseil de la concurrence?
Comment considérez-vous les accords exclusifs entre certains éditeurs et certains distributeurs qui aboutissent à cette pratique qui consiste à maintenir une différence de prix entre un livre vendu en France et le même livre vendu en Belgique, ceci sous le couvert de l'ancienne tabelle?
06.03 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame Lalieux, la tabelle a été instaurée sous la forme d'un arrêté ministériel voici une trentaine d'années, à l'époque des droits de douane. La tabelle n'était autre qu'un mécanisme mis en place pour amortir les risques en augmentant les prix de vente des livres importés.
À la suite de l'instauration du système monétaire et de l'introduction de l'écu en 1979, le mécanisme perdait sa raison et a été officiellement abrégé en 1987. La tabelle n'a donc actuellement plus aucun fondement légal. Cependant, certains grands groupes d'édition et de distribution français ont continué à appliquer une tabelle officieuse, plus exactement appelée markup, censée, soi-disant, couvrir des frais de distribution plus importants tant en Belgique qu'en France.
S'il s'agit d'entités appartenant à un même groupe d'édition et de distribution et qui sont dans une relation société mère-filiale, il est impossible d'analyser ce comportement comme constitutif d'une entente entre entreprises.
Toutefois, le syndicat des libraires francophones de Belgique a introduit une plainte auprès des autorités de la concurrence. Une instruction clôturée de la plainte n'a pas permis d'établir l'existence d'une infraction à la loi sur la protection de la concurrence économique.
Dès lors, la plainte est en voie de classement par l'auditorat auprès du Conseil de la concurrence.
06.04 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, tout d'abord, en ce qui concerne les frais de distribution, ceux-ci doivent être différents en France et en Belgique. En effet, la distance pour acheminer un livre de Paris à Marseille est plus grande que pour l'acheminer de Paris à Bruxelles. Je vous demande de réfléchir à la question de savoir si, légalement, on ne peut interdire ce type de pratique. En effet, si les autorités de la concurrence estiment qu'il n'y a pas moyen de déterminer s'il y a concurrence ou entente, il faudrait examiner la possibilité de simplement interdire ce type de pratique. Mais essayons avec le SPF Économie d'être créatifs pour éliminer cette inégalité!
Le livre, s'il est déjà très cher, est important dans notre société au niveau de la culture.
06.05 Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie de m'avoir communiqué les éléments de dernière actualité concernant le classement de la plainte par l'auditorat, ce que nous regrettons.
Comme ma collègue, je souligne l'importance de réfléchir à une législation spécifique qui pourrait empêcher cette pratique qui ne semble pas justifiée d'un point de vue logique. Quand on voit que les prix peuvent différer de 20 % entre la France et la Belgique, je pense qu'il y a quelque chose à faire en matière d'accès à la culture.
06.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, je voudrais ajouter qu'entre Lille et Tournai, il y a la ville de Courtrai. Là, je constate qu'il n'y a pas de tabelle dans les librairies indépendantes.
Le sénateur Destexhe m'a également interpellé sur ce sujet, et je trouve cela très étrange. L'auditorat a constaté qu'on pouvait passer par internet pour acheter tel ou tel livre. Je suis prêt à discuter de toute proposition car je trouve cela un peu scandaleux. Cela n'a rien à voir avec la distribution et c'est le consommateur qui en pâtit.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het arrest nr. 127/2009 van het Grondwettelijk Hof van 16 juli 2009" (nr. 15431)
07 Question de M. Jenne De Potter au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'arrêt n° 127/2009 de la Cour constitutionnelle du 16 juillet 2009" (n° 15431)
07.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de minister, het betreft een problematiek die al eerder aan bod is gekomen, maar ik wil er nog even op terugkomen.
Door de programmawet van 22 december 2008 werd bladmuziek in artikel 22, § 1, 4° van de auteurswet voortaan expliciet vermeld bij de werken die integraal mochten worden gekopieerd. Er werd dan een beroep tot vernietiging van die bepaling ingesteld door cvba SEMU en anderen. Zij wezen erop dat een ongerechtvaardigde discriminatie werd ingevoerd tussen enerzijds bladmuziek, die voortaan integraal mocht worden gekopieerd, en anderzijds andere vergelijkbare werken, zoals boeken, waarvan slechts een kort fragment mag worden gekopieerd. Het argument werd door het Grondwettelijk Hof gevolgd en het oordeelde dat bladmuziek en andere werken, zoals boeken, vergelijkbare werken zijn. Refererend aan de parlementaire voorbereiding uit 1991/1992 wees het Hof erop dat de wetgever een principieel verbod heeft willen invoeren op het integraal reproduceren van werken omdat dat een rechtstreekse weerslag zou hebben op het aantal verkochte beschermde werken, dat zou dalen in verhouding tot het aantal gemaakte reproducties. Voor artikels en werken van beeldende kunst zou dat evenwel niet het geval zijn.
In de Juristenkrant stond hierover een interessante opmerking, die ik niet zomaar a priori ondersteun, maar die ik toch graag even wil voorleggen. Het is een artikel geschreven door de heer Joris Deene. Ik citeer: “De vraag is of SEMU met dit arrest geen pyrrusoverwinning heeft behaald. De wetgever kan immers zeer snel aan de vraag van het onderwijs en dit vernietigingsarrest verhelpen, door gewoonweg geen onderscheid meer te maken tussen het integraal kopiëren van bepaalde werken en het slechts fragmentarisch kopiëren van andere werken. Zo zou er tussen werken geen discriminatie meer bestaan die door het Grondwettelijk Hof beteugeld kan worden en kunnen alle werken door een onderwijsinstelling integraal worden gereproduceerd, voor zover de reproductie uitsluitend dient ter illustratie of toelichting bij het onderwijs."
Ik heb dan ook de volgende vragen aan de minister.
Zal de minister maatregelen nemen om de ongrondwettigheid weg te werken? Zo ja, dewelke en in welke tijdspanne? Zo neen, waarom niet?
Ten tweede, wat vindt de minister van de bemerking en suggestie, zoals geschetst in de Juristenkrant?
07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof hebben een absoluut gezag van gewijsde vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Tenzij het in het arrest anders wordt bepaald, wordt de vernietigde wet geacht nooit te hebben bestaan, waardoor alle gevolgen van de wet uit de rechtsorde verdwijnen. Ik sluit niet uit dat met bijkomende wetswijzigingen de ongrondwettigheid uit het artikel wordt geschrapt, wat stricto sensu niet noodzakelijk is.
Het voorzien in een uitzondering zoals voorgesteld in de aangehaalde verwijzing, namelijk een uitzondering die zou toelaten om in het raam van het onderwijs integrale werken te kopiëren, lijkt mij op het eerste gezicht zeer delicaat vanuit juridisch oogpunt.
Verzoenbaarheid van dergelijke vrij algemeen geformuleerde uitzondering, ook al blijft zij beperkt tot de onderwijssector met de zogenaamd driestappentoets, lijkt mij betwijfelbaar.
Deze driestappentoets, zijnde een internationale en Europese verplichting die in acht moet worden genomen bij uitzonderingen op het auteursrecht, bepaalt dat beperkingen of restricties op het auteursrecht ten eerste slechts in bepaalde, bijzondere gevallen mogen worden toegepast, ten tweede geen afbreuk mogen doen aan de normale exploitatie van werken, en ten derde de wettige belangen van de rechthebbenden niet onredelijk mogen schaden.
De vraag is of het toelaten van integrale kopieën van werken in het raam van het onderwijs geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van werken en of dit de belangen van de rechthebbenden niet onredelijk schaadt.
Er wordt hier voornamelijk gedacht aan specifieke schooluitgaven, handboeken, oefenboeken en andere die met dergelijke wetsaanpassing integraal zouden kunnen worden gekopieerd.
Juist omwille van deze redenen heeft de wetgever in het verleden tot twee keer toe, namelijk in 1994 en in 2005, de uitzondering voor het kopiëren van papieren of soortgelijke werken met uitzondering van artikels en van werken van grafische of beeldende kunst, beperkt tot korte fragmenten.
Indien, zoals voorgesteld, in een uitzondering zou worden voorzien, die toelaat om in het raam van het onderwijs, integrale werken te kopiëren, dan bestaat de kans dat daartegen een vernietigingsbesluit wordt ingesteld bij het Grondwettelijk Hof, wat gelet op het voorgaande zeker niet ondenkbeeldig is. Ik denk dat dit voorstel waarschijnlijk geen juridisch sluitend voorstel is.
07.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben een beetje bezorgd over de bladmuziek en het gebruik daarvan in het onderwijs. Ik denk dat die instellingen vaak de middelen niet hebben om ganse werken te gaan aankopen. Vandaar dat zij toch wel vragende partij zijn om het recht te hebben om korte stukken te kopiëren. Ik ben ervan overtuigd dat wij hier juridisch op een moeilijk punt zitten. Ik hoop dat wij in de toekomst ergens iets kunnen vinden dat het midden zoekt tussen de belangen van de auteurs, die ik absoluut verdedig, maar ook de belangen van het onderwijs. Ik weet dat het een niet eenvoudig probleem is. Daarom heb ik die suggestie voorgelegd om uw opinie te kennen. Ik zal in de toekomst blijven zoeken naar mogelijke alternatieven en ik hoop dat u daar wil aan meewerken.
07.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, ik zou nog willen zeggen dat ik de bezorgdheid deel en ook dat evenwicht. Het gaat er niet om gewoon te kiezen voor één kamp. Auteursrechten zijn een moeilijke materie. Wij hebben geprobeerd en ook samen met uw partij, partijgenoten van u hebben daar uitstekende voorstellen gedaan. Ik heb dan alleen maar moeten vaststellen dat het Grondwettelijk Hof daarover heeft geoordeeld. Wij moeten daar respect voor opbrengen.
Het voorstel in de Juristenkrant is een waardevol voorstel, maar daarmee riskeren wij opnieuw om dat tegen te komen. De kunst bestaat erin om eens te kijken wat een andere mogelijkheid is. Als u daaromtrent voorstellen heeft, wil ik die graag en met veel interesse bekijken.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.11 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.11 uur.