Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 7 oktober 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 7 octobre 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.15 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 14.15 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

Le président: Chers collègues, étant donné que le vice-premier ministre doit assister à une réunion du kern à 15 h 00, ses réponses devront être synthétiques. C'est un bel exercice auquel il n'est pas habitué! Je m'en réjouis et je demanderai aux collègues d'être aussi brefs que possible, de manière à ce que chacun puisse poser sa question.

 

01 Question de M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "la décision prise par l'Institut de Formation de l'Administration fédérale (IFA)" (n° 13974)

01 Vraag van de heer Joseph George aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "de beslissing van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO)" (nr. 13974)

 

01.01  Joseph George (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, ma question concerne l'Institut de Formation de l'Administration fédérale. Nous savons tous l'importance de ces formations pour les carrières des fonctionnaires.

 

Vous avez reçu plusieurs questions, tant orales qu'écrites, à propos d'une formation pour les agents de niveau A du SPF Finances qui s'est soldée par un test réalisé le 15 décembre 2007. Il a été décidé d'annuler les résultats des participants qui n'ont pas réussi le test tandis que ceux qui l'ont réussi gardent le bénéfice de leur réussite. Cette décision est quelque peu surprenante. En effet, lorsqu'on procède à l'annulation d'un test qui pose problème, on annule habituellement le tout.

 

Monsieur le ministre, au vu des problèmes tant dans le syllabus que dans les questions posées, faut-il déduire que l'Institut de Formation de l'Administration fédérale n'a pas effectué un contrôle du syllabus qui contenait des erreurs manifestes?

 

Si un contrôle a été réalisé, au vu des nombreuses erreurs, les personnes qui ont effectué celui-ci avaient-elles les compétences requises? Il semble que diverses questions aient été annulées, étant donné que les réponses étaient erronées, et que d'autres aient également été sujettes à caution.

 

Enfin, que représente le coût de cette formation et des avatars qu'a connus la procédure?

 

01.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, j'ai déjà répondu lors de quatre commissions précédentes aux questions concernant ce sujet, à savoir durant les commissions du 4 mars, du 22 avril, du 13 mai et du 17 juin.

 

Je dois me limiter aux réponses qui suivent.

 

À votre première question, je réponds non.

À votre deuxième, je réponds par l'affirmative.

Pour répondre à votre troisième question, le coût initial de cette formation s'élevait à 38 000 euros. En ce qui concerne les coûts relatifs aux recours et aux avis d'expertise, ils s'élèvent à 84 000 euros.

Enfin, la réponse à votre quatrième question est non.

 

01.03  Joseph George (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Interpellatie van de heer Koen Bultinck tot de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "de benoeming van de nieuwe administrateurs-generaal bij de RVA en de RVP" (nr. 357)

02 Interpellation de M. Koen Bultinck au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "la nomination des nouveaux administrateurs généraux à l'ONEm et à l'ONP" (n° 357)

 

02.01  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik val u lastig met een dossier uit volle vakantieperiode. Als minister van Ambtenarenzaken weet u ongetwijfeld dat de opvolging van de administrateur-generaal van zowel de RVA als de RVP in volle vakantieperiode aan de orde was. Iedereen in de commissie die deze dossiers volgt, weet dat het normaal gebruikelijk is een soort taalpariteit bij topbenoemingen te hanteren. Volgens het oorspronkelijk scenario was dat ook de bedoeling bij de opvolging van de topman van de RVA en de RVP.

 

De Nederlandstalige administrateur-generaal van de RVA, Karel Baeck, zou worden opgevolgd door een Franstalige collega, Georges Carlens, al dan niet toevallig kabinetschef van minister Milquet op dat departement. De Franstalige administrateur-generaal van de RVP, Gabriel Perl, zou worden opgevolgd door een Nederlandstalige, Tom Auwers, die wel degelijk als beste uit de selectieproeven kwam.

 

Het merkwaardige van dit gecombineerde dossier was dat de topbenoeming bij de RVA wel degelijk doorging, maar die bij de RVP niet. De regering ontdekte als het ware op een bepaald moment dat de RVP nog beschikte over een Nederlandstalige adjunct-administrateur-generaal. Zoals iedereen weet, kan men het mandaat van een adjunct-administrateur-generaal in functie niet zomaar verbreken.

 

Uiteindelijk ging de benoeming bij de RVP niet door, ook al was de betrokkene de bestgeplaatste kandidaat. Zoals wij hebben kunnen vernemen, moet de hele procedure worden overgedaan. Daarbij doet zich het merkwaardige fenomeen voor dat alleen Franstalige kandidaten zich kunnen melden.

 

Een aantal elementen in dat dossier, mijnheer de minister, zijn uiteraard van belang. Ik heb er akte van genomen en ik geef ze u in chronologische volgorde. In de Ministerraad van 26 juni 2009 is enerzijds wel degelijk bevestigd dat het systeem van tweetalige adjuncten in de Federale Overheidsdienst blijft bestaan tot 30 juni 2010. Anderzijds is er de feitelijke vaststelling van de publicatie op 7 juni van dit jaar waar bij koninklijk besluit van 1 juli 2009 met ingang van 1 oktober 2009 de administrateur-generaal bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wel degelijk toegekend is aan de nieuwe benoeming, zijnde de heer Georges Carlens.

 

Als ik dan het rijtje afga van de publicaties in het Belgisch Staatsblad van 22 juli 2009, koninklijk besluit van 12 juli 2009, wordt Tom Auwers met ingang van 1 juni 2009 wel degelijk herbevestigd in zijn mandaat als managementfunctie, directeur-generaal Beleidsondersteuning. Als ik het rijtje verder afga, krijgt Tom Auwers uiteindelijk als ad interim bij publicatie van ministerieel besluit van 14 juli 2009, de managementfunctie directeur-generaal van het directie-generaal personen met een handicap toegewezen vanaf 18 juli 2009. Uiteindelijk in het verdere verloop, als ik het lijstje van de publicaties van het Belgisch Staatsblad goed heb nagelezen als parlementslid vooraleer ik een minister durf te interpelleren, wordt op 1 oktober van dit jaar, ministerieel besluit van 2 september 2009, het mandaat van Gabriël Perl, de man die uiteindelijk op de RVP bedoeld was om met pensioen te gaan, voor 6 maanden verlengd bij de RVP vanaf 1 oktober van dit jaar, als gevolg van de problemen bij de procedure bij de opvolging. Uiteindelijk heeft de Ministerraad van 25 september 2009 wel degelijk in een adjunct-administrateur-generaal bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voorzien.

 

Op zijn zachtst uitgedrukt, mijnheer de minister, als mijn chronologie correct is – het is aan u als minister om mij tegen te spreken uiteraard – rijzen in dit dossier toch een aantal vragen.

 

Ik zou in dit concrete dossier toch wel eens een stand van zaken willen krijgen van u. U moet vandaag trachten om mij als parlementslid ervan te overtuigen hoe de regering op het vlak van intenties en interpretatie gedacht heeft de taalpariteit, zoals gebruikelijk in dat soort van topbenoemingen, te hebben gerespecteerd.

 

Ik weet dat het niet echt gebruikelijk is dat men ministers interpelleert over of polst naar hun toekomstplannen of intenties. Uiteraard is er hier toch wel de fundamentele vraag of daar eventueel een oplossing zou kunnen bestaan. Mijnheer de minister, denkt u in uw stoutste dromen om eventueel de regels zoals ze nu bestaan met betrekking tot taalaanhorigheid te veranderen?

 

Men zou uiteraard een deel van uw probleem, dat straks zal opdoemen, ook kunnen oplossen door de topambtenaren wel degelijk te verplichten om perfect tweetalig te zijn. Dat zou uiteraard een heel deel van de ingewikkelde constructies zoals wij ze nu kennen in dit land zonder voorwerp maken.

 

02.02 Minister Steven Vanackere: U hebt heel wat documentaire waarheid verteld rond een aantal chronologieën, dus daar ga ik niet in tussenkomen, collega Bultinck.

 

Het klopt inderdaad, voor de heel concrete dossiers die uw belangstelling wegdragen, dat de selectie van de administrateur-generaal bij de RVA heeft geleid tot een benoeming en dat deze bij de RVP nog niet heeft geleid tot een benoeming. U hebt de reden ook zelf aangegeven: bij de RVP was de enige laureaat die overbleef een Nederlandstalige en de regering heeft op 17 juli op voorstel van de voogdijminister moeten beslissen niet te benoemen, omdat binnen het geheel van het management en de staffuncties de taalpariteit moet worden gerespecteerd en omdat momenteel al drie van de zes management- en staffuncties bij de RVP ingevuld zijn door Nederlandstaligen. Een kleine correctie dus: in dit concrete geval is het niet zozeer de aanhorigheid van de adjunct die allesbepalend is, maar het feit dat men met een pariteitsproblematiek zit bij de zes management- en staffuncties. Maar goed, hier rijst hetzelfde probleem.

 

De regering heeft tegelijkertijd de toestemming gegeven om een nieuwe selectieprocedure te lanceren. Om de continuïteit van de instelling niet in gevaar te brengen, heeft de Ministerraad op voorstel van diezelfde voogdijminister ook beslist om het mandaat van de huidige administrateur-generaal te verlengen tot de opvolger is aangeduid en maximum voor zes maanden vanaf 1 oktober 2009. Ten einde een opvolger te kunnen aanduiden binnen deze periode zal de oproep tot kandidaten ten laatste in december van dit jaar gepubliceerd worden. De precieze publicatiedatum is nog niet bepaald.

 

Mag ik ook even ingaan op uw suggestie dat alleen Franstaligen zich kunnen melden. Dat is eigenlijk niet juist en dat is eigenlijk nogal logisch. Ik denk dat we twee beginselen moeten zien te respecteren. Ik ga straks nog even in op uw verhaal dat als ze allemaal tweetalig zijn, wij geen pariteit meer hoeven te hebben. We moeten daar eens over nadenken vanuit democratisch oogpunt in de ene en in de andere richting. Die pariteit, namelijk mensen van een bepaalde taalrol aanwezig zien in de administratie van het federale België, heeft een waarde op zich. Vervolgens heeft het ook een grote waarde dat zoveel mogelijk van die mensen tweetalig zijn. Tot zo ver wil ik meegaan.

 

Ik denk niet dat men zomaar mag zeggen dat op de dag waarop we alleen maar Franstalige topambtenaren zouden hebben, allemaal geslaagd in het taalexamen en tweetalig, er geen vuiltje aan de lucht zou zijn. Ik weet niet of u daarmee akkoord zou gaan. In omgekeerde richting denk ik ook dat de evenwichten dubbel moeten worden onderzocht, namelijk komend vanuit welk laatste diploma zijn onze topambtenaren bepaald? Daar hebben wij vandaag democratisch beslist dat er pariteit moet zijn. Een tweede punt onderstreept de wenselijkheid van tweetaligheid.

 

Ik kom er nog eens opnieuw op terug. Het is niet zo dat men kan zeggen dat voor deze post alleen Franstaligen zich kunnen aanmelden. Als op het ogenblik van de benoeming de situatie nog steeds zo zou zijn binnen die administratie dat de pariteit verstoord zou worden door de benoeming van iemand van de ene of de andere taalrol, dan is dat inderdaad iets dat de overheid zal moeten volgen. Dat is een realiteit.

 

Niemand kan echter, in een procedure die lang kan aanslepen, van tevoren zeggen dat men nu al meldt dat het nutteloos is zich kandidaat te stellen wanneer men de zogenaamde verkeerde taalaanhorigheid heeft. Ik moet dit dus toch wat nuanceren. Het is belangrijk dit te onderstrepen. Binnen enkele maanden, wanneer we daarover een definitieve beslissing moeten nemen, zal men de taalpariteitvoorwaarden moeten onderzoeken en zien te respecteren. U mag dat echter niet gelijkschakelen met het bericht dat men niet hoeft te kandideren indien men van de verkeerde taalrol is.

 

Een laatste opmerking. Ik ben geconfronteerd met regels die wij vandaag binnen het wettelijk kader moeten vaststellen. Ik ben een legalist. De pariteit is een realiteit, ik kan daar niet even over improviseren. De werkwijze ten aanzien van het aanduiden van mensen is wat ze is. Ik heb wel de lege lata, in de zin van waar we naartoe zouden kunnen gaan, de volgende overweging. Wanneer wij voor de topfunctie, de nummer een, geconfronteerd worden met de problematiek van het niet kunnen benoemen van de kandidaat die wordt beschouwd als zijnde de beste omwille van die taalpariteitregel, dan valt toch eens te onderzoeken of het niet mogelijk is om te zeggen dat het aanduiden van die nummer een – wat toch het allerbelangrijkste is voor een organisatie – tijdelijk kan voorgaan op de problematiek van de pariteit. Vervolgens moet die uiteraard zo snel mogelijk worden hersteld. U hoort mij dat niet zeggen in naam van de regering, het is een overweging die ik maak als minister. Binnen mijn bevoegdheidsdomein moet ik ook nadenken over waar we staan en waar we naartoe moeten. Ik maak die overweging zonder terughoudendheid maar wel te persoonlijken titel. Voor het overige blijf ik bij mijn antwoord. Het samentellen van de regels die vandaag bestaan maakt dat er geen andere beslissing mogelijk was toen wij ons in de zomer over dat dossier hebben moeten buigen.

 

02.03  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb uw antwoord zeer goed begrepen. Dit is een dossier dat we verder zullen moeten opvolgen. Het kan een plezant samenspel worden voor de komende weken in deze commissie. Mijnheer de minister, vergeef het mij maar als lid van de oppositie blijf ik toch wat op mijn honger omdat op de concrete vraag hoe de taalpariteit tussen die twee topbenoemingen al dan niet gerespecteerd werd niet geantwoord werd. Wij nemen uiteraard akte van het feit dat dit in de praktijk niet gebeurd is. Er is een topbenoeming doorgegaan bij de RVA…

 

02.04 Minister Steven Vanackere: Neen, mijnheer Bultinck, excuseer, ik ben waarschijnlijk onzorgvuldig geweest in mijn antwoord, maar ik verzeker u dat de taalpariteit in elk van de beslissingen uiteraard werd gerespecteerd. Wanneer u spreekt over de RVA, dan verzeker ik u dat in het kader van de RVA die pariteit gerespecteerd is.

 

U begaat een vergissing, of ik ben onvoldoende duidelijk geweest, als u denkt dat wanneer er benoemingen worden gedaan in de federale overheid, men op een en hetzelfde moment altijd een pariteit moet hebben in de stock van beslissingen die wordt genomen. Dat zou vreemd zijn. Het zou immers betekenen, wanneer er bijvoorbeeld zes Franstalige topambtenaren met pensioen gaan, dat er voor de vervanging van die zes mensen een of andere vorm van pariteit in de beslissingen gelegd zou moeten worden. Dat is niet juist.

 

Het is wel juist dat, organisatie per organisatie, soms de noodzaak bestaat om de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar van een verschillende taalrol te laten zijn. In het geval van de RVP bestond de noodzaak om dat te doen binnen de zogenaamde groep van zes mensen die in de staf- of managementfuncties zetelen.

 

Ik verzeker u dus zeer formeel, voor alle andere beslissingen die u vernoemt en die in het Belgisch Staatsblad zijn verschenen, dat er wel degelijk toegezien is op het aspect van de pariteit, organisatie per organisatie.

 

02.05  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat wij toch te gelegener tijd nog eens, in de verdere afhandeling van het dossier, op het moment dat er al dan niet een oplossing is voor de RVP, aan de minister al dan niet een nieuwe vraag of interpellatie zullen moeten voorleggen, om het dossier verder te kunnen opvolgen.

 

Mijnheer de minister, de frustratie – ik ben blij dat u er voor een stuk zelf de aanzet toe gaf – blijft toch wel achter bij ieder van ons die vindt – terecht, ik denk zelfs dat de grenzen van meerderheid en oppositie daarin niet zouden mogen spelen – dat voor topbenoemingen de best gekwalificeerde uiteraard die topbenoeming zou moeten kunnen krijgen. Als wij onze eigen ideeën over managementfuncties en topbenoemingen ernstig nemen, dan moet het de logica zelve zijn dat de best gekwalificeerde die topbenoeming krijgt.

 

Mijnheer de voorzitter, ik denk dat ik in deze commissie te gelegener tijd nog eens terugkom om dat dossier verder op te volgen als het een verder verloop krijgt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "de verlenging van de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten tot 30 juni 2010" (nr. 14138)

03 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "la prolongation de la désignation d'adjoints bilingues dans les services centraux des services publics fédéraux jusqu'au 30 juin 2010" (n° 14138)

 

03.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, op 26 juni besliste de Ministerraad tot verlenging van een mogelijkheid tot aanwijzing van tweetalige adjuncten in centrale federale overheidsdiensten en dit voor een jaar. Die traditie om een wettelijk mogelijke verlenging te gebruiken, bestaat al jaren. Nochtans was destijds het gebruik van tweetalige adjuncten afgeschaft in het licht van de wet met betrekking tot de functionele tweetaligheid. Die inwerkingtreding van deze wet levert wel wat moeilijkheden op.

 

Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot de invoering van de functionele tweetaligheid? Is er een testmethode voor functionele tweetaligheid ontwikkeld? Is er ondertussen reeds advies ingewonnen bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht?

 

03.02 Minister Steven Vanackere: Beste collega, het is juist dat momenteel binnen deze regering het nog niet mogelijk is geweest om bij KB uitvoering te geven aan artikel 42ter van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. De laatste vijf maanden, dat weet u, hebben we wat het taalgebruik betreft een heel andere, grote uitdaging gekend, met name de nietigverklaring van de werkwijze die al sinds veertig jaar werd gehanteerd inzake taalproeven. We hebben dat mogelijk explosieve dossier in alle sereniteit kunnen behandelen en op relatief korte termijn werd een ontwerp van KB opgesteld, vond daar overleg over plaats, werd dit goedgekeurd, voorgelegd aan de vakorganisaties, ter advies voorgelegd aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en de Raad van State en is dat uiteindelijk ook ondertekend door het Staatshoofd, vijf maanden na het vernietigingsarrest gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

 

Ik zeg dat niet met de bedoeling om rond uw vraag over de functionele tweetaligheid heen te walsen noch met de bedoeling de vraag te ontwijken, maar omdat hiermee kan worden aangetoond dat de regering in staat is om een ondubbelzinnige consensus te vinden over moeilijke onderwerpen. Op deze manier kunnen we door de evaluatie van de taalproeven de taalproeven zo organiseren dat ze meer gericht zijn op competentie.

 

Wat het dossier functionele tweetaligheid betreft, ben ik er steeds meer van overtuigd dat de wet zelf herzien dient te worden. Het lijkt mij dat er een mentaliteitswijziging heeft plaatsgevonden. Iedereen is het er vandaag over eens dat de inspanningen inzake tweetaligheid bij de federale overheid ondersteund moeten worden. Dat is trouwens de reden, dat wil ik in deze commissie nog eens onderlijnen, waarom in het recent gesloten sociaal akkoord met de overheidsvakbonden voor 2009-2010 een bijzonder substantiële verhoging van de taalpremies werd opgenomen. Bij de koopkrachtvraag die de vakbonden hebben geformuleerd, hebben we voor de hoogste niveaus tot 50 procent hogere taalpremies gegeven. Ook gaat iedereen er vandaag mee akkoord dat de managers direct moeten kunnen communiceren met de personeelsleden van beide taalrollen.

 

Dat blijkt trouwens ook uit de manier waarop wij het fameuze probleem van de examens hebben aangepakt, meer bepaald door het onderscheid in te voeren van ambtenaren die al dan niet gezag uitoefenen over andere personeelsleden.

 

Er is een onderscheid tussen enerzijds de bekwaamheid om een document te vatten, te begrijpen wat een gesprekspartner zegt en anderzijds doeltreffend met hem te communiceren, en de bekwaamheid die vereist is om te evalueren over enig andere statutaire procedure. Iedereen van ons kent wel personen die hun gesprekspartner in de andere taal zonder moeite begrijpen en die ook probleemloos kunnen communiceren, maar die zich soms onhandig uitdrukken. Bij evaluaties of statutaire procedures is het gerechtvaardigd te eisen dat de hiërarchische meerdere alle vereiste nuances kan aanbrengen in de mondelinge communicatie.

 

De federale overheid doet daarvoor al lang een beroep op wettelijk tweetaligen. Artikel 43ter van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken maakt komaf met deze wettelijk tweetaligen. Wij moeten toch nog eens nadenken over de vraag of wij niet moeten gaan in de richting van een onderscheid tussen de bekwaamheid om te communiceren enerzijds en de formele evaluatie anderzijds. Vanuit die benadering wil ik zowel in dit dossier als in het taalexamendossier aan een consensuele oplossing werken.

 

Ik kom dan bij uw vragen. Ik had op uw tweede en derde vraag neen kunnen antwoorden, maar dat vond ik nogal onbeleefd. U merkt in ieder geval dat wij in een context werken waarin wij wel degelijk voelen dat deze problematiek niet zomaar op de lange baan kan worden geschoven. Met eenzelfde sereniteit en dialoogbereidheid als waarmee wij in vijf maanden tijd een bijzonder ernstig probleem hebben kunnen oplossen, wil ik ook dit aanpakken. Wij moeten misschien een paar van onze uitgangspunten herbekijken en overwegen om de wet grondig te bekijken en eventueel aan te passen.

 

03.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, u zou de allerlaatste zijn om ons onbeleefd te antwoorden. U kent ongetwijfeld het standpunt van onze fractie met betrekking tot deze materie tijdens de bespreking van de wet. Ik heb ter zake de lat zeer hoog gelegd. Ik zat toen in de oppositie, maar ook nu in de meerderheid vind ik nog altijd dat topambtenaren maximaal moeten kunnen communiceren met hun ondergeschikten. De minister is het daarover met mij eens.

 

Anderzijds moeten wij ook vaststellen dat na de goedkeuring van de wet de uitvoering ervan is uitgebleven. Ik pleit voor vooruitgang in plaats van stilstand. Ik heb de indruk dat de minister erg zijn best doet om die vooruitgang te realiseren. Ik wil hem daarin steunen. Ik wil ook mee streven naar die consensus, maar het uitgangspunt moet altijd hetzelfde zijn: topambtenaren van een federale administratie in ons land moeten degelijk kunnen communiceren met ondergeschikte ambtenaren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "het ouderschapsverlof voor ambtenaren" (nr. 14159)

04 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "le congé parental pour les fonctionnaires" (n° 14159)

 

04.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dit is een opvolgingsvraag in een dossier van voor het reces. Zij gaat over het ouderschapsverlof van ambtenaren. Ik heb u daarover op 17 juni ondervraagd omdat de nieuwe regeling inzake ouderschapsverlof nog niet in werking was voor de regionale en de federale administraties.

 

U hebt mij toen doorverwezen naar uw collega, minister Milquet. Ik heb haar ondervraagd op 30 juni en zij heeft mij gezegd: wij gaan alles in het werk stellen om de regeling rond te krijgen tegen 1 september, zodat bij de start van het nieuwe schooljaar die regeling in werking zou kunnen treden.

 

Mijn vraag die ik toen onmiddellijk heb ingediend, hebt u helaas niet meer kunnen beantwoorden voor het reces. Nu is het oktober, en ik had graag van u vernomen hoe het ermee staat. Het is natuurlijk uw fout niet, mijnheer de vice-eerste minister, maar het is jammer dat wij het debat niet hebben kunnen voeren eind juni.

 

Hoever staat het nu? Is het overleg met uw collega Milquet er gekomen? Hoe staat het nu met de uitvoering van die regeling inzake ouderschapsverlof voor ambtenaren? Ik kijk uit naar uw antwoord.

 

04.02 Minister Steven Vanackere: Dat is de reden waarom ik me zelden vastpin op een timing. Die datum, 1 september, is door mijn collega zeer voluntaristisch als inschatting naar voren geschoven.

 

Ik kan u het volgende zeggen. Hebben wij overleg gepleegd? Uiteraard: ja. Wat is de uitkomst van dat overleg? Wel, het overleg is dusdanig gevorderd dat een ontwerp van koninklijk besluit zal kunnen worden voorgelegd voor de herfstvakantie, dus nog in de loop van oktober.

 

De reden dat de timing waarop mevrouw Milquet hoopte, moeilijk te halen was, is perfect verklaarbaar doordat er ook overleg met de Gemeenschappen en Gewesten nodig was. Uiteraard maakte de regeringsvorming bij die besturen het niet bijzonder evident het in een normaal tempo te doen. Daar is dus een perfect normale verklaring voor.

 

De datum van inwerkingtreding hangt natuurlijk af van het verdere verloop van de procedure, maar ik bevestig u dat dit nog in oktober door de Ministerraad goedgekeurd zal kunnen worden.

 

04.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Bedankt voor uw bemoedigend antwoord, mijnheer de minister. Ik onthoud ook dat mevrouw Milquet zeer voluntaristisch was wat dit dossier betreft. Dat doet mij deugd. Ik hoop dat het snel in orde komt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "le port de symboles religieux dans les services publics fédéraux" (n° 14205)

- M. Xavier Baeselen au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14245)

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14246)

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14248)

- M. Xavier Baeselen à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14250)

- M. Xavier Baeselen à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14251)

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14254)

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Défense sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14255)

- M. Xavier Baeselen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14256)

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Coopération au développement sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14257)

- M. Xavier Baeselen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 14258)

- M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 15137)

- M. Xavier Baeselen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 15138)

- M. Xavier Baeselen au ministre des Affaires étrangères sur "le port de signes religieux par des fonctionnaires ou des agents contractuels" (n° 15139)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "het dragen van religieuze symbolen in de federale overheidsdiensten" (nr. 14205)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14245)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14246)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14248)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14250)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14251)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14254)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Landsverdediging over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14255)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Klimaat en Energie over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14256)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14257)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 14258)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 15137)

- de heer Xavier Baeselen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 15138)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het dragen van religieuze symbolen door ambtenaren of contractueel personeel" (nr. 15139)

 

05.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous aurez constaté que quatorze questions sont jointes à la question que je vous adressais pour la simple et bonne raison que vos collègues vous ont gentiment renvoyé la balle concernant la problématique du port de signes distinctifs dans les services publics fédéraux.

 

Nous vous avions interrogé en séance plénière, à plusieurs reprises, sur cette question. À l'époque, vous aviez évoqué l'article 8 du statut Camu en stipulant que "l'agent de l'État doit éviter toute parole, toute attitude, toute présentation, qui pourrait être de nature à ébranler la confiance du public en sa totale neutralité, sa compétence et sa dignité".

 

Votre réponse m'a surpris, lorsque vous évoquiez que ce qui importait, c'était ce que l'agent avait dans la tête et non sur la tête. Ces propos étaient de nature à me rassurer un peu moins eu égard à l'attitude à prendre. À mes yeux, le statut Camu ne doit pas souffrir d'exception et selon le principe de neutralité et d'impartialité de l'État, toute personne qui s'adresse à un fonctionnaire doit savoir qu'elle sera traitée en toute impartialité. Mon point de vue est qu'un signe distinctif religieux est de nature à porter atteinte aux principes d'impartialité et de neutralité de l'État.

 

En séance plénière, vous ne m'aviez pas rassuré en précisant qu'il fallait examiner les cas individuellement, administration par administration, et en fonction du fait que le fonctionnaire était en contact ou non avec le public. Mais surtout, vous aviez dit "administration par administration".

 

Votre collègue de la Justice, M. De Clerck, que j'interrogeais sur la même question précédemment – car une note interne à son administration avait circulé –, vous avait renvoyé la balle en disant qu'une réponse globale de l'administration publique fédérale était nécessaire par rapport à la question du port de signes distinctifs sur le lieu du travail.

 

C'est la raison pour laquelle j'avais, au départ de votre réponse, adressé une question à chaque ministre pour savoir si des problèmes se posaient sur le terrain, si des agents statutaires étaient autorisés, dans le cadre de leurs fonctions, à porter des signes distinctifs et s'il existait des circulaires et des notes internes pour chacun des ministres.

 

Puisque tous vos collègues vous ont renvoyé les questions, je vais vous interroger de manière générale.

 

Je voudrais savoir si, dans les départements auxquels j'ai adressé une question, il y a des problèmes pratiques et si des agents sont autorisés à porter des signes distinctifs. Si ce n'est pas le cas, estimez-vous que la réglementation actuelle soit suffisante? Par contre, si c'est le cas, il me semble qu'il serait souhaitable qu'il y ait une réglementation fédérale pour l'ensemble de la Fonction publique, comme M. De Clerck l'a précisé dans sa réponse.

 

05.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, je voudrais d'abord confirmer mon point de vue, que j'ai développé en séance plénière. Il existe aujourd'hui des règles sur la présentation des fonctionnaires. Il s'agit des articles 7 et 8 du statut des fonctionnaires, le statut dit Camu. Ceux-ci traitent aussi bien du fonctionnement interne entre collègues (article 7) que du contact avec le public (article 8).

 

Ces règles n'excluent pas le port de symboles religieux, philosophiques ou politiques en tant que tels.

 

L'article 7 précise que: "L'agent de l'État a le droit d'être traité avec dignité et courtoisie tant par ses supérieurs hiérarchiques et ses collègues que ses subordonnés. Il a le devoir de traiter ses collègues, ses supérieurs et ses subordonnés avec dignité et courtoisie. Il évite toute parole, toute attitude, toute présentation qui pourraient compromettre cette dignité et cette courtoisie ou obérer le bon fonctionnement du service." L'article 7 ne parle donc en rien de neutralité.

 

L'article 8 précise que: "Lorsqu'il est, dans le cadre de ses fonctions, en contact avec le public, l'agent de l'État évite toute parole, toute attitude et toute présentation qui pourraient être de nature à ébranler la confiance du public en sa totale neutralité, en sa compétence ou en sa dignité."

 

Il existe donc des règles générales et la thèse selon laquelle l'application sur le terrain se fait à la tête du client n'est pas correcte. Les fonctionnaires dirigeants de chaque organisation ont le devoir de faire respecter les règles. Pour des raisons circonstancielles, ils peuvent considérer que le port de certains symboles, religieux ou autres, peuvent gêner le public ou menacer la confiance de ce public dans la neutralité de l'administration. Il est donc normal que ces débats soient menés au sein même de chaque organisation.

 

Je n'ai pas l'intention de modifier la règle et de créer de nouvelles règles générales pour toute l'administration fédérale.

 

Ma réponse à votre autre question concernant mon administration est un exemple de la mise en pratique de la réglementation.

 

En ce qui concerne le SPF Personnel et Organisation, l’administration pour laquelle j’ai une responsabilité politique, le port du voile est autorisé pour les agents qui ne sont pas en contact avec le public. Deux agents contractuels portent un voile depuis leur entrée en service. Selon le président du Comité de direction du SPF Personnel et Organisation, ceci n’entraîne aucun manquement à la courtoisie et n’obère en aucune façon le bon fonctionnement du service.

 

L’un de ces agents assume des tâches de formation, à la satisfaction générale, et est en contact avec d’autres fonctionnaires des différents services publics fédéraux. Par contre, le port du voile pour les agents en contact avec le public est considéré par le président dudit comité et aussi par l’administrateur délégué du Selor - le bureau de sélection de l’administration fédérale - comme de nature à pouvoir ébranler la confiance du public dans la parfaite neutralité que l’on peut attendre de l’administration.

 

Les agents qui, au sein du Selor, sont en contact direct avec le public ne sont pas et ne seront pas autorisés à porter des signes d’appartenance religieuse.

 

Je considère pour ma part que le management du SPF Personnel et Organisation a pris ses responsabilités. Je ne souhaite en rien interférer dans la gestion au quotidien du département.

 

Pour conclure, je crois que ce que vous évoquez comme étant problématique sur le terrain ne l’est pas. On voit que la responsabilité et le bon jugement mènent à des solutions. En effet, en ce qui concerne l’administration qui est de mon ressort, le port du voile n’est pas accepté lors du contact avec le public.

 

05.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, en réponse à une question qui lui était posée à l’époque de cette note interne, votre collègue ministre de la Justice précisait: "Il ne me revient pas de régler cette question pour mon seul département; la question devrait plutôt relever de la compétence du gouvernement et du ministre de la Fonction publique".

 

Je considère que votre réponse est satisfaisante pour les fonctionnaires qui sont en contact avec le public. Vous avez donné une interprétation de l’article 8 du statut Camu qui dit en quelque sorte que le port d’un signe religieux pour les fonctionnaires en contact avec le public peut être de nature à porter atteinte à la neutralité que le citoyen attend dans ses contacts avec l’administration.

 

En ce qui concerne les personnes qui travaillent pour l'État de manière générale et dans leurs relations avec leurs collègues, mon groupe et moi-même estimons que le principe de la neutralité de l'État vaut aussi pour les relations entre fonctionnaires. Nous comptons déposer des textes en cette matière.

 

Vous avez par exemple cité le cas particulier d'un agent qui exerce en plus des tâches de formation à destination du reste du personnel. Nous estimons au MR que cette question doit être tranchée et que tous les agents qui travaillent pour l'État doivent s'engager à respecter ce principe de neutralité et d'impartialité. Celui-ci concerne le port de signes distinctifs religieux ou engagés: voile, t‑shirt portant l'effigie d'un personnage politique ou d'un parti, etc. Quand on travaille pour l'État, que ce soit dans les relations avec le citoyen, mais également entre collègues de la Fonction publique fédérale, le principe de neutralité doit être appliqué.

 

Monsieur le ministre, je vous remercie de m'avoir transmis les chiffres qui concernent votre département. Comme l'ensemble des membres du gouvernement vous ont renvoyé mes questions, avez-vous reçu les chiffres de chacun d'entre eux? Je propose que vous me les transmettiez par écrit, pour ne pas perdre de temps, puisque vous êtes attendu au kern. Si vous ne les avez pas, je m'adresserai à nouveau à chacun des ministres concernés.

 

05.04  Steven Vanackere, ministre: En ce qui concerne la réponse de M. De Clerck, quand il a fait référence à une responsabilité qui incomberait éventuellement au gouvernement, je pense qu'il s'agissait du cas où on modifierait les règles générales, notamment le statut Camu. Il a tout à fait raison. Mais, s'il s'agit d'appliquer les règles dans son département, ce n'est pas au ministre de le faire mais au président de son département. Il y a donc une nuance à apporter concernant l'idée que c'est au politique d'appliquer les règles. Je continue à dire qu'il y a une règle, qu'elle peut être appliquée et qu'elle doit l'être par ceux qui sont concernés par le respect des règles, notamment les présidents des SPF et des autres organismes.

 

Pour votre question documentaire, je ne suis malheureusement pas en mesure de vous donner aujourd'hui tous les chiffres. Nous vous transmettrons ces informations au fur et à mesure que mes collègues me les donneront.

 

05.05  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je ne vous en veux pas personnellement mais sur le plan de la procédure, il y a un point avec lequel je ne suis pas d'accord.

 

Lorsqu'un parlementaire adresse une question précise – "Dans votre département, y a-t-il des personnes qui portent des signes distinctifs?" – à un ministre déterminé et que la réponse consiste à renvoyer la question au ministre de la Fonction publique, j'attends de ce dernier qu'il me donne des réponses. En l'occurrence, l'ensemble des ministres auxquels je me suis adressé vous ont renvoyé la question.

 

Je ne sais pas si c'est le Parlement ou les ministres mais je n'accepte pas, et ce n'est pas contre vous que je le dis …

 

05.06  Steven Vanackere, ministre: Je me permets de vous interrompre pour vous donner raison.

 

Au nom de mes collègues, je vous suis "redevable". Je vous dois cette réponse mais la plus jolie fille ne sait donner que ce qu'elle a – c'est une expression flamande!

 

05.07  Xavier Baeselen (MR): Ce que je vais faire, c'est demander que chacune de mes questions soit réintroduite auprès de chaque ministre. C'est mon droit en tant que parlementaire. Je souhaite qu'elles soient alors traitées dans les commissions concernées. Je souhaite également que ma demande soit actée au compte rendu.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 14801 de M. Olivier Maingain est reportée.

 

06 Question de Mme Valérie De Bue au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "le télétravail dans la fonction publique" (n° 15134)

06 Vraag van mevrouw Valérie De Bue aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "telewerk in het openbaar ambt" (nr. 15134)

 

06.01  Valérie De Bue (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, ma question porte sur le télétravail. Il s'agit d'une forme d'organisation du travail, d'un outil de gestion des ressources humaines qui n'est pas suffisamment utilisé.

 

Pourtant, l'utilisation du télétravail comporte de nombreux avantages tant pour l'employeur que pour le travailleur. On peut citer une meilleure conciliation de la vie privée avec la vie professionnelle, des réductions de coûts et un accroissement de la productivité. Le télétravail s'inscrit également dans une politique globale de mobilité, d'économies d'énergie et de développement durable.

 

L'arrêté royal du 22 novembre 2006 organise le recours au télétravail dans la fonction publique. Voilà un an, la presse avançait qu'en 2008, 490 fonctionnaires fédéraux utilisaient le télétravail.

 

À l'heure actuelle, nous ne connaissons pas l'ampleur du télétravail. Or ce thème mérite une réflexion plus approfondie. À ma connaissance, aucune statistique récente n'est parue.

 

Monsieur le vice-premier ministre, ce chiffre de 490 fonctionnaires correspond-il à la réalité? Disposez-vous d'autres statistiques sur le recours au télétravail dans la fonction publique? Quelle est la définition du télétravailleur utilisée pour ces chiffres? Quels sont les SPF qui utilisent le plus le télétravail? Pouvez-vous ventiler ces chiffres pour les statutaires et les contractuels? Et par niveau?

 

Enfin, des études ont-elles été réalisées sur le télétravail et les facteurs qui influencent son recours? Un bilan a-t-il été réalisé pour évaluer le gain énergétique, écologique et en termes de mobilité?

 

06.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, à questions ponctuelles, des réponses ponctuelles.

 

Le chiffre de 490 fonctionnaires est exact. À ce jour, nous ne disposons pas d'autres statistiques sur le recours au télétravail dans la Fonction publique.

 

La définition du télétravailleur qui est utilisée pour ces chiffres est bien sûr celle prévue dans l'arrêté royal.

 

Les SPF qui utilisent le plus le télétravail constituent un tiercé: en tête, le SPF Intérieur; en deuxième position, le SPF Personnel et Organisation – je m'en félicite – et, enfin, le SPF Emploi, Travail et Concertation sociale.

 

Bien sûr, je peux ventiler ces chiffres pour les statutaires et les contractuels. Je propose à cette fin de mettre un rapport à la disposition des membres et de toutes les personnes intéressées.

 

Enfin, quant à savoir si des études ont été récemment réalisées sur les facteurs qui influencent le recours au télétravail, oui, c'est le cas. D'après des données datant de 2007-2008, une étude est actuellement en analyse, mais n'a pas encore permis d'établir un bilan permettant d'évaluer le gain énergétique, écologique et en termes de mobilité.

 

06.03  Valérie De Bue (MR): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie. Je serais effectivement intéressée par votre rapport contenant des données plus précises.

 

Quel est le nombre global de fonctionnaires dans la Fonction publique fédérale?

 

06.04  Steven Vanackere, ministre: Si l'on considère le nombre de personnes, on parle de 83 000 personnes; en équivalents temps plein, c'est évidemment moins.

 

Pour le télétravail, on parle de 490 personnes parmi les 83 000.

 

06.05  Valérie De Bue (MR): C'est quand même un pourcentage assez faible malgré tout.

 

Je crois qu'il faut aller beaucoup plus loin dans l'analyse du phénomène et des opportunités que le télétravail pourrait représenter pour l'avenir. Je souhaiterais obtenir votre rapport et prendre connaissance de l'étude en cours.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: En attendant l'arrivée de la ministre de l'Intérieur, je voudrais indiquer à tous ceux qui sont présents que j'ai l'intention de suivre l'ordre du jour de la manière exacte dont il est présenté.

 

Celui qui sera présent posera sa question; celui qui ne sera pas là verra sa question considérée comme sans intérêt et automatiquement reportée. Qu'on se le dise! Je n'ai pas l'intention de jouer avec l'ordre du jour en attendant que chacun daigne nous rejoindre.

 

La séance commencera à 15 h 00 et se terminera à 18 h 00, pas une minute de plus!

 

07 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het oprichten van een meldpunt in elke gemeente voor de Mexicaanse griep" (nr. 14746)

07 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la création dans chaque commune d'un point de contact pour la grippe mexicaine" (n° 14746)

 

07.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de overheid was zinnens een noodscenario op punt te stellen betreffende de mogelijkheid dat de Mexicaanse griep op het grondgebied zou uitbreken. Voorlopig is dat beperkt tot Mexicaanse zon. In dat plan staat onder meer dat elke gemeente een callcenter en een zorgmeldpunt moet oprichten. Voor kleinere gemeenten werd voorzien in de mogelijkheid om eventueel samen te werken. Er was gezegd dat het noodscenario pas echt tot volle activiteit moest komen wanneer er een pandemie zou uitbreken.

 

Kunt u nog wat meer toelichting geven bij dat noodscenario?

 

Op welke manier zullen de steden en gemeenten een duwtje in de rug krijgen van de hogere overheid?

 

Wat zal de wisselwerking zijn tussen de verschillende overheden?

 

Hoe zal de bevolking door de overheid op de hoogte worden gebracht van de manier waarop dit noodscenario ter plaatse vorm zou krijgen?

 

07.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega, volgens het Belgische noodplan voor een grieppandemie moet elke gemeente een lokaal zorgmeldpunt op poten zetten dat uit verschillende componenten kan bestaan, namelijk een telefonisch oproepcentrum voor de lokale bevolking, een raadplegingcentrum dat kan voorzien in consultaties op een centrale plaats, indien dat op een bepaald ogenblik in de pandemie nodig is, een centrum voor verzameling van gegevens op lokaal vlak, een centrum voor coördinatie van thuiszorg en een centrum voor logistieke en technische ondersteuning van het lokaal zorgmeldpunt.

 

Tot nu toe waren de gemeenten concreet belast met de voorbereiding van het lokaal zorgmeldpunt, de verzending van de starterskits, met antivirale middelen en maskers, vanuit groothandelsverdelers in de provincies, de opslag ervan en de verdeling aan de artsen, en het voorzien in een computer met internetaansluiting voor artsen die hierover niet beschikken. Er wordt de gemeenten ook gevraagd de artsen, die bij de vaccinatie van hun patiënten bijvoorbeeld nood hebben aan bijkomende lokalen, logistiek bij te staan waar nodig. Het feit dat elke gemeente een lokaal zorgmeldpunt heeft voorbereid, sluit niet uit dat buurgemeenten met elkaar kunnen samenwerken.

 

De federale overheid heeft de gemeenten van een aantal taken ontlast, onder meer door voor de verdeling van de antivirale middelen gebruik te maken van het circuit van apotheken. De huisarts kan dan bij de apotheek de nodige antivirale middelen verkrijgen, om aan de door ziekte getroffen risicopatiënten te verstrekken.

 

Volksgezondheid en het interministerieel comité Influenza hebben vanaf het begin actie- en informatiefiches naar de gemeenten gestuurd om het hen te vergemakkelijken een lokaal zorgmeldpunt op poten te zetten. Vervolgens heeft de federale overheid tal van initiatieven genomen om de gemeenten te steunen die in de praktijk moeilijkheden ondervinden, onder meer gidsen, frequently asked questions en instructies.

 

De gouverneurs spelen een primordiale rol in de begeleiding van gemeenten, met name door infosessies of opleidingen te organiseren. Zo organiseert de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant binnenkort een opleiding voor de lokale calltakers.

 

Op vragen kan op de website www.influenza.be of bij het Federaal Callcenter Influenza het antwoord worden gevonden. Medische vragen waarop op de website of bij het callcenter geen antwoord is gevonden, kunnen aan de FOD Volksgezondheid of aan de federale gezondheidsinspecteurs worden gesteld.

 

Voor de gemeentelijke overheden wordt de informatiestroom via de provinciegouverneurs georganiseerd. Na elke beleidscel worden de gouverneurs onmiddellijk van genomen beslissingen op de hoogte gebracht. Zulks gebeurt per fax of zelfs per videoconferentie. Voor puur medische aspecten, bijvoorbeeld de antivirale middelen, is de informatiestroom georganiseerd via de federale gezondheidsinspecteurs.

 

Via alle, voornoemde kanalen is het mogelijk dat de federale overheden hun beslissingen aan de gemeenten doorspelen en de implementatie ervan opvolgen. Ook kunnen de gemeenten aldus de problemen die zij ondervinden, naar boven doorgeven.

 

De informatiestroom tussen de federale overheden en Gemeenschappen en Gewesten is verzekerd door hun vertegenwoordiging in de beleidscel en de daarvan afhangende evaluatiecel, sociaaleconomische cel en informatiecel.

 

Tot slot, via de evaluatiecel wordt de globale communicatiestrategie van alle betrokken overheden gecoördineerd.

 

Het Interministerieel Commissariaat Influenza is belast met de voorbereiding en de verwezenlijking van alle communicatieactiviteiten. Het is bovendien verantwoordelijk voor de dagelijkse communicatie inzake de A/H1N1-griep.

 

De bevolking wordt continu geïnformeerd, onder andere via de website www.influenza.be, de website van het crisiscentrum – www.crisis.ibz.be – en de websites van de andere, betrokken overheden. Affiches, brochures en flyers zijn rondgedeeld. In het najaar van 2009 werden in stations en op andere plaatsen waar veel mensen verzamelen, reeds folders verdeeld. Bovendien houden minister Onkelinx en ikzelf regelmatig persconferenties, teneinde de juiste informatie zo breed en zo correct mogelijk te verspreiden.

 

Ten slotte is er op het gratis nummer 0800/99777 voor alle, bijkomende vragen een callcenter geopend, dat van maandag tot vrijdag van 08 u 00 tot 17 u 00 en tijdens het weekend van 09 u 00 tot 17 u 00 bereikbaar is.

 

07.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.

 

Ik heb op het terrein het gevoel dat intensief is gewerkt aan de manier waarop de informatiestroom moet worden uitgebouwd. Ik neem aan, op basis van de huidige werking, dat er op het vlak van de voorbereiding in geen enkel landsgedeelte grote problemen rijzen. Qua grieptoestanden – u begrijpt dat ik mijn vraag enige nieuwswaarde wil bezorgen – rijzen er op dit ogenblik ook geen echte problemen.

 

Ik voel wel dat wij voor de toekomst op het vlak van knowhow van alle, nu geleverde inspanningen een en ander moeten onthouden en meepikken. Zij zijn immers dermate intensief en degelijk dat wij ermee rekening moeten blijven houden.

 

U hebt geen griepsignalen?

 

07.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb de griep al gehad.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State" (nr. 14747)

08 Question de Mme Mia De Schamphelaere à la ministre de l'Intérieur sur "l'arriéré judiciaire au Conseil d'État" (n° 14747)

 

08.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de minister, u weet dat ik vooral actief ben in de commissie voor de Justitie, maar ik heb vandaag toch een bijzondere vraag voor u in verband met de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State.

 

Niet alleen in commissies hier, maar ook inzake de bevoegdheidsverdeling binnen de regering, is de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd voor de Raad van State en niet de minister van Justitie.

 

Onze bevolking, de publieke opinie, krijgt met gerechtelijke achterstand te maken, maar in een land waar het overheidsbeslag bijna 50 procent beslaat, budgettair gezien dan, hebben heel veel betwistingen te maken met overheidsoptreden; tussen overheden onderling, tussen een private burger en de overheid of een overheidsbeslissing die weerstand oproept bij private burgers, actiecomités enzovoort.

 

In onze politieke actie, maar ook algemeen, wanneer het gaat over de verbetering van de rechtstaat, over de rechtsbescherming voor de individuele burger ten opzichte van onrechtmatig optreden, over de garanties voor de wettelijkheid en de reglementaire accuraatheid van overheidsbeslissingen, speelt de Raad van State een zeer belangrijke rol.

 

Als wij als politiek verkozenen op een bepaald moment een zekere draagkracht vinden voor bijvoorbeeld een belangrijk infrastructuurwerk, mobiliteitsingrepen, uitbreiding van woongebieden, kan dat juridisch worden gecontesteerd, maar de problematiek voor heel veel overheden is dat de uitspraak pas na vijf, zes of zeven jaar komt. De vraag is dan wat nog de daadkracht van politieke beslissingen is. Het is een rem op efficiënt overheidsoptreden als er een grote gerechtelijke achterstand is bij de Raad van State.

 

Dat besef was er en is er. Er is een aantal maatregelen genomen, bijvoorbeeld met de wet van 15 september 2006 om de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State te bestrijden. Er is een nieuwe titel ingevoerd in de wet met betrekking tot de Raad van State met rapporteringverplichtingen, tijdelijke benoemingen en de mogelijkheid tot extra staatsraden en auditeurs, dat allemaal om, volgens de memorie van toelichting, de gemiddelde doorlooptijd van vijf jaar in dossiers voor de Raad van State, naast de dossiers met betrekking tot vreemdelingenzaken, te verminderen.

 

Het Hof van Cassatie geeft jaarlijks een rapport uit, dat wordt voorgesteld in de commissie voor de Justitie. Daarin vindt men de statistieken en de doorlooptijd terug, evenals de verbetering per jaar. Fiscale zaken hebben bijvoorbeeld een doorlooptijd van anderhalf jaar. Sociale zaken hebben slechts een doorlooptijd van een half jaar.

 

Wij vinden bij die rapporteringsverplichting nog niet de verplichting om de gemiddelde doorlooptijd ook aan te duiden en ter zake de verbeteringen aan te geven. Er zijn al vragen gesteld door collega’s, onder andere de heren Arens en Landuyt, over de extra raadsheren die op 12 maart 2008 werden benoemd. De minister gaf toen aan dat werd toegezien op de uitvoering van de maatregelen uit het plan tot inhalen van de achterstand. Volgens de minister toen, dus op 12 maart 2008, begonnen de genomen maatregelen vruchten af te werpen, maar waakzaamheid is geboden. We hebben eigenlijk nog geen precieze maatstaven om die vruchten te bekijken, om het zo te zeggen. Daarom heb ik hier op dit moment enkele specifieke vragen.

 

Wat is de doorlooptijd voor de afhandeling van een beroep bij de Raad van State, anders dan in vreemdelingenzaken, en de evolutie van deze doorlooptijd in de periode van 2003 tot nu?

 

Welke maatregelen werden er genomen om de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State te bestrijden? Is er een evaluatie gebeurd van die maatregelen?

 

Zijn er effecten en resultaten die meetbaar en aantoonbaar zijn?

 

Zijn er mogelijk nog bijkomende maatregelen te nemen door de minister?

 

Een vraag die wij ons zouden kunnen stellen bij de bijkomend aangeworven staatsraden op 12 maart 2008 gelet op de werklastmeting voor andere magistraten, is hoeveel staatsraden hun beroep cumuleren met een ander beroep en wat de impact is van de cumul op de werking van de Raad van State?

 

08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik zal zo gedetailleerd mogelijk cijfermateriaal geven.

 

Ik wens eerst te preciseren dat het totaal aantal hangende zaken de afgelopen drie gerechtelijke jaar is teruggelopen met 42 procent. Op termijn heeft een daling van dat aantal uiteraard ook invloed op de doorlooptijden van de behandelde zaken.

 

De berekening van de gemiddelde doorlooptijd voor het geheel van de zaken zou een vertekend beeld geven van de realiteit, en wel om twee redenen. Ten eerste, de Raad van State is gedurende de voorbije twee gerechtelijke jaren in versneld tempo de gerechtelijke achterstand aan het wegwerken en werkt in het kader van de inhaaloperatie de oudste zaken prioritair af. Wanneer binnen afzienbare tijd de oude zaken zijn afgewerkt en er verhoudingsgewijs meer recente zaken zullen worden behandeld, dan zal natuurlijk de gemiddelde doorlooptijd substantieel verder dalen.

 

Een tweede reden is dat de diverse contentieux zo sterk verschillen van aard, dat de berekening van een gemiddelde doorlooptijd waarbij alle zaken samen worden genomen, weinig zinvol is.

 

Zo is het bijvoorbeeld zinloos om de gemiddelde doorlooptijd van een zaak die wordt afgesloten door een beschikking in Cassatie, samen te rekenen met een zaak die wordt afgesloten door een eindarrest nadat de hele schorsings- en annulatieprocedure werd afgewikkeld.

 

Ik zal u toch trachten een idee te geven van de actuele doorlooptijden van de diverse typedossiers, met uitsluiting van oude dossiers, waarvoor de inhaaloperatie aan de gang is.

 

Ten eerste, de volledige afhandeling van een zaak, waarvoor de nietigverklaring wordt gevorderd en ingediend gedurende de voorbije laatste vijf gerechtelijke jaren, neemt gemiddeld twee jaar en negen maanden in beslag.

 

Een schorsingsvordering, ingediend bij een uiterst dringende noodzakelijkheid, waarbij de zaak wordt afgesloten wegens het niet binnen de wettelijke termijnen indienen van een vordering van nietigverklaring, wordt doorgaans beslecht binnen negen dagen.

 

Zaken ingeleid in het nieuwe cassatiecontentieux, die worden afgesloten middels een beschikking van niet-toelaatbaarheid, worden binnen de wettelijke termijn van dertig dagen behandeld. Uitzonderlijk zijn er enkele dossiers die langer worden aangehouden, omdat een prejudiciële vraag moet worden gesteld.

 

De zaken ingeleid in het nieuwe cassatiecontentieux, die afgesloten worden middels een cassatiearrest ten gronde, worden binnen de wettelijke termijn van zes maanden behandeld, mits hetzelfde voorbehoud van de prejudiciële vraag.

 

Globaal gezien kunnen wij zeggen dat de achterstand bij de Raad van State afneemt, maar zoals gezegd, zijn de vorderingen voorlopig nog beperkt, omdat men eerst prioriteit geeft aan het wegwerken van de achterstand van de oudste zaken.

 

De maatregelen waarnaar u vraagt, zijn die vastgelegd in de wet van 15 september 2006, waarnaar u zelf verwijst. Een van de belangrijkste maatregelen is de toekenning van zes bijkomende staatsraden, twaalf bijkomende auditeurs en zes bijkomende griffiers. Het bijkomend personeel is prioritair aangewezen om de achterstand aan te pakken.

 

Voorts werden onder andere een continue monitoring georganiseerd van de output, input en evolutie van het aantal hangende zaken van de afdeling Bestuurlijke Rechtspraak.

 

Uit mijn antwoord op uw eerste vraag mag blijken dat die maatregelen al positieve gevolgen hebben gehad.

 

Het jaarlijks verslag 2007-2008 is pas verschenen. Het activiteitenverslag van het gerechtelijk jaar 2008-2009 zal mij deze maand nog worden toegezonden. Ondertussen informeer ik mij uiteraard regelmatig over de toestand bij de Raad van State. Zo heb ik op 23 september nog een bezoek aan de raad gebracht om onder andere de problematiek van de achterstand te bespreken.

 

Als in de toekomst bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn, zal ik uiteraard mijn verantwoordelijkheid nemen.

 

Wat de cumulaties betreft, voeren 19 staatsraden deeltijds leeropdrachten uit in het hoger, meestal universitair, onderwijs. Het gaat hier met toepassing van artikel 107 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State over een zeer beperkt aantal uren, niet meer dan vijf uur per week en niet meer dan twee halve dagen per week. Die cumulatie zie ik bovendien veeleer als een voordeel, zowel voor de Raad van State, die van de op de universiteit opgedane wetenschappelijke ervaring van de betrokkene kan gebruikmaken, als voor de universitaire instelling, die de opgedane praktijkervaring van de magistraat kan benutten.

 

Ik noem dat een win-winoperatie. Ik ben er dus ook geen voorstander van om een verbod in te voeren, zoals u suggereert in uw vraag.

 

08.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de minister, bedankt voor uw toelichting. De evolutie is nog moeilijk in te schatten. Het is natuurlijk zo dat de meeste zaken verschillende fases hebben. Er is eerst een kort geding en een vraag tot schorsing. Daarna zijn er, vooral, de vragen tot vernietiging, de annulatieberoepen. Zolang die hangende zijn, kan de overheid die een bepaalde beslissing neemt, natuurlijk in onzekerheid blijven. Dat is het verlammende effect op heel veel van de politieke initiatieven die wij vaak in alle overheidsinstanties willen uitwerken.

 

Ik zal het nieuwe rapport bekijken. Ik hoop ook dat wij dat zo vlug mogelijk kunnen opvolgen. Ik ben zeker van plan om als commissaris Justitie ook de bestrijding van de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State nauwkeurig te volgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het samenvoegen van de noodnummers 100 en 101" (nr. 14748)

- de heer Roel Deseyn aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bereikbaarheid van de nooddiensten via het nummer 112" (nr. 14749)

09 Questions jointes de

- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la fusion des numéros d'urgence 100 et 101" (n° 14748)

- M. Roel Deseyn à la ministre de l'Intérieur sur "l'accessibilité des services d'urgence par le biais du numéro 112" (n° 14749)

 

09.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het voorstel een gemeenschappelijk noodnummer 112 in te voeren is een heel zinvol plan dat al een tijd wordt voorbereid om de noodnummers 100 en 101 systematisch te vervangen. Dat is een heel goede zaak voor de dienstverlening, en trouwens een sterke aanbeveling na het incident in het kinderdagverblijf in Dendermonde. Er werd terecht gekozen voor een stapsgewijze aanpak. Voorlopig belandt men nog in de 100-centrale wanneer men 112 intikt. Om dat op een ordentelijke wijze in te voeren, werd trouwens gekozen voor een gefaseerde aanpak.

 

Wat zijn de aanbevelingen na de evaluatie van de hulpverlening in Dendermonde?

 

Op welke manier zal het gemeenschappelijk noodnummer worden ingevuld?

 

Kunt u daarop een termijn plakken?

 

Hoe zult u de informatie voor de bevolking organiseren?

 

09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega, naar aanleiding van het dramatisch voorval in het kinderdagverblijf Fabeltjesland op 23 januari 2009 werd een evaluatie van de hulpdiensten uitgevoerd. Die heeft aangetoond dat de 100- en 101-centrales perfect hebben samengewerkt, dankzij het feit dat de calltakers of telefonisten van de nummers 100 en 101 in de alarmcentrale in Gent samen zitten.

 

Tijdens de evaluatie kwam ook een aantal aandachtspunten naar voor. Het belang van de meerwaarde van de multidisciplinaire coördinatie in de commandopostoperaties en de gemeentelijke coördinatiecomités of het provinciale coördinatiecomité, ook buiten klassieke rampenscenario’s, wordt nogmaals onderstreept.

 

In afspraak met het parket moet worden voorzien in meer samenwerking in de noodplanning via contacten in veiligheidscellen en oefeningen. In de opleiding van brandweer en ambulanciers dient aandacht te worden besteed aan de gerechtelijke perimeter, vooral in het kader van het sporenonderzoek. In de toekomst zal blijvend aandacht moeten worden besteed aan de mogelijkheid over meer middelen, vooral meer personeel, op de 100- en 101-centrales in noodsituaties te beschikken.

 

Er is nood aan afspraken met de pers in verband met de deontologische code en het respect voor slachtoffers en familie. De gezamenlijke persmomenten met de bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten zijn heel belangrijk. Voorts moet het belang van interne noodplannen voor bedrijven en instellingen worden onderstreept. Het ontwikkelen van een gemengd politioneel-medisch dispositief is nodig. Dat houdt in dat bij interventies de medische antenne de politiediensten volgt om na neutralisatie van de daders onmiddellijk de vereiste medische hulp te kunnen bieden.

 

De invoering van een centraal noodnummer 112 zal in twee fases gebeuren. Ik ga voort met de eerste fase. Deze is de omschakeling van de 100-centra met dezelfde technologie als de 101-centra, te weten CAD-interim. De tweede fase zal dan de integratie zijn van de call taking van de 100 en deze van de 101. Dan zal de persoon die de noodoproep lanceert nog slechts één invalspunt hebben, namelijk de 112.

 

Het is op dit ogenblik moeilijk om op dit proces termijnen te kleven, maar eind 2012 zou de overgang van de 100-centrales naar de CAD-technologie achter de rug moeten zijn. De taal die wordt gevoerd in de 100-en 101-centrales is de taal van de provincie waar het hulpcentrum zich bevindt. Dit is in toepassing van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van taal in bestuurszaken.

 

De FOD Binnenlandse Zaken heeft taalcursussen gefinancierd waaraan de aangestelden in de 100-centra op vrijwillige basis konden deelnemen om de andere landstaal te leren. Voorts hebben de neutrale call takers zicht op een taalpremie indien zij buiten hun moedertaal nog een andere landstaal machtig zijn. Op dit ogenblik wordt de mogelijkheid onderzocht om bepaalde groepen zoals bijvoorbeeld doven en slechthorenden een sms te laten sturen naar een noodcentrale. Het gebruik van sms in algemene context heeft echter een aantal beperkingen. Enerzijds is er geen direct contact tussen de oproeper en de operator. De aard van de uit te sturen middelen wordt tot nu toe bepaald door de mondelinge bevraging van de oproeper. Bij sms-gebruik moet op voorhand het stramien van het sms-bericht worden vastgelegd. Dit moet worden ingevuld door de oproeper zodat de operator zich een duidelijk idee kan vormen van de aard van de interventie en de situatie van het slachtoffer.

 

Anderzijds is er momenteel geen waarborg dat een sms-bericht binnen de kortste keer door de telecomoperator wordt afgeleverd bij het hulpcentrum. Om zeker te zijn dat deze noodoproepen tijdig toekomen, is het nodig dat de operatoren een systeem ontwikkelen dat voorrang geeft aan telefoonnummers van doven en slechthorenden.

 

Ten slotte moet er eerst nog een systeem van lokalisatie van gsm-oproepen geïnstalleerd worden zodat de hulpdiensten weten naar waar ze moeten uitrukken. Dit systeem is in voorbereiding en zal in de loop van 2010 een feit zijn.

 

De NMBS heeft een gratis nummer opgestart om reizigers de mogelijkheid te geven verdachte feiten of gedragingen te signaleren. Dit nummer heeft niet als doel de klassieke noodnummers te vervangen maar om de reizigers toe te laten bij te dragen tot de veiligheid in de stations en treinen. Reizigers kunnen uiteraard steeds de 100- en de 101-nummers bellen wanneer zij dit noodzakelijk achten. De agenten van de NMBS die de oproepen ontvangen zijn overigens getraind om snel en adequaat te reageren. Zij zullen dus, wanneer nodig, onmiddellijk de 100 of 101 bellen. Van zodra de integratie van de call taking 100 en 101 gerealiseerd is, zal ik niet nalaten om in een brede informatiecampagne de bevolking hiervan op de hoogte te stellen.

 

Le président: Monsieur Doomst, je vous rappelle qu’une question, plus la réponse, plus la réplique, ça fait cinq minutes.

 

09.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, zoals naar gewoonte, zal ik het veel korter houden.

 

Mevrouw de minister, in een tijdperk van heel snelle communicatie, vragen en eisen mensen – ik voel dat op het terrein – van dringende hulpverlening sneller contact, sneller respons, snellere reactie. Ik denk dus dat we geen moeite, energie, noch middelen moeten sparen om die coördinatie zo snel mogelijk op gang te brengen.

 

Volgens mij is het goed dat u benadrukt dat alle technologie die nu beschikbaar is, maximaal moet worden gebruikt, ten eerste om te coördineren, maar ten tweede ook om de multidisciplinaire aanpak te bevorderen. Het is heel belangrijk dat alle diensten, in de mogelijkheden die zich nu aandienen, op dat vlak zo veel mogelijk op één lijn worden gebracht. Wij zullen dat implementatieproces graag van nabij, ook vanuit het Parlement, opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Paul Vanhie aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de paraatheid van de veiligheidsdiensten in het kader van de gijzeling op de Pompeï" (nr. 14751)

10 Question de M. Paul Vanhie à la ministre de l'Intérieur sur "la capacité d'intervention des services de sécurité après le piratage du Pompéi" (n° 14751)

 

10.01  Paul Vanhie (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in antwoord op de mondelinge vraag nr. 13633 van mijn collega Rob Van de Velde heeft de minister enkele maanden geleden, namelijk op 17 juni, laten weten dat de speciale eenheden van de federale politie perfect in staat zijn om tussenbeide te komen in het raam van terroristische aanslagen zoals er eind vorig jaar zijn gebeurd in Mumbai. De minister heeft toen zelfs verwezen naar een grootschalige oefening die ons land in 2007 organiseerde in het raam van een Europese politiesamenwerking, Atlas genaamd. Het betrof een oefening op de Noordzee waarbij verschillende antiterreureenheden samenwerkten om de passagiers van een ferryboot, die door terroristen waren gegijzeld, te bevrijden.

 

Nu blijkt dat er op zondag 28 juni losgeld werd overhandigd om de bemanning van het Belgische schip de Pompeï, die sinds 18 april gegijzeld waren, vrij te krijgen.

 

In dit verband heb ik de volgende vragen aan de minister. Vreest de minister niet dat hier een precedent is geschapen en dat er zich nieuwe gijzelingen kunnen en zullen voordoen in het gebied van de Somalische kust nu de hele wereld op de hoogte is dat er effectief losgeld wordt betaald door België?

 

Is de minister ervan op de hoogte dat, niettegenstaande het antwoord van 17 juni, de speciale eenheden van de federale politie niet in staat waren om een dergelijke operatie – het bevrijden van passagiers op een schip – tot een goed einde te brengen zonder bijkomende middelen?

 

Is de minister op de hoogte van de inhoud van de debriefing en interne nota's die naar aanleiding van de voorbereiding van deze operatie zijn opgesteld door de verantwoordelijken van de interventie-eenheid van de speciale eenheden?

 

Uit een en ander blijkt dat er, wat logistieke ondersteuning betreft, werkelijk niets kon worden geregeld en dat zelfs geen efficiënte bewapening voor handen was om deze operatie uit te voeren. Nochtans zijn twee officieren van de speciale eenheden naar het gebied afgereisd, doch zonder dat zij ter plaatse voldoende concrete regelingen hebben kunnen treffen om hun interventie op de Pompeï voor te bereiden. Stel dat de kapers van de Pompeï zouden zijn overgegaan tot het liquideren van de passagiers om hun eisen kracht bij te zetten. Op welke manier zou er dan zijn gereageerd? Is het niet zo dat er voor dergelijke noodscenario's minstens een team moet klaarstaan met voldoende logistieke middelen en bewapening?

 

Uit het antwoord dat de minister eerder heeft geformuleerd over de paraatheid van de veiligheidsdiensten konden wij opmaken dat de Europese politiesamenwerking Atlas door de minister wordt beschouwd als het tovermiddel om te gebruiken of in te zetten bij crisissituaties. Vindt de minister niet dat dit tovermiddel nu heeft gefaald, dat men te veel heeft verwacht van deze samenwerking en dat er in het geval van de gijzeling op de Pompeï eigenlijk niets is gebeurd? Het is zelfs zo erg dat er niet eens een plan B was. Met andere woorden, er was geen alternatief dan het betalen van het losgeld.

 

Is de minister op de hoogte dat er op het vlak van diplomatieke betrekkingen geen enkele overeenkomst is geregeld? De twee leden van de speciale eenheden in de regio konden niet worden afgelost omdat hun collega’s geen geldig reisvisum werd verstrekt. En zij moesten door het aflopen van hun reisvisum terugkeren.

 

Heeft de minister niet de schijn gewekt dat onze speciale eenheden wel in staat zijn om oefeningen van dergelijk kaliber uit te voeren, voorzien van mooie televisiebeelden? Maar als het er op aankomt moeten onze gespecialiseerde eenheden lijdzaam toezien en hun tussenkomst beperken tot het afnemen van vingerafdrukken of andere sporen, lang nadat de kapers met de noorderzon zijn verdwenen. Vindt de minister vooral dat laatste niet potsierlijk?

 

Dergelijke inspanningen halen niets uit als ons land niet eens in staat is om een deftige interventiemacht ter plaatse te brengen. De Duitse evenknie van onze speciale eenheden van de federale politie, GSG 9, nota bene lid van de Atlas, was in dezelfde periode met volle getalsterkte in de regio aanwezig ter voorbereiding van een gelijkaardige interventie, weliswaar op een ander schip.

 

Niettegenstaande het antwoord van de minister op 17 juli 2009 blijkt dat de Duitsers voor hun eigen interventie in de regio wel over materiaal en bewapening beschikten terwijl onze antiterreureenheden, die twee personen op 1 500 kilometer van het gebeuren in Djibouti, moesten afwachten.

 

Vindt de minister deze situatie niet schrijnend? Het moet toch frustrerend zijn voor de leden van de speciale eenheden van de Belgische federale politie.

 

10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de Belgische overheid heeft de gijzeling van de Pompeï en haar bemanning zeer degelijk en in nauw overleg met de eigenaar van het schip aangepakt. Hierbij werden verschillende scenario’s voorbereid. In samenspraak met de eigenaars van het schip werd geopteerd om de onderhandelingen een maximale kans te geven. De betaling van losgeld bij zo een gijzeling is in deze geen precedent. Volgens mijn informatie werd tot op heden in bijna alle gevallen van piraterij voor de Somalische kust losgeld betaald.

 

Ik wil er ook op wijzen dat de rederijen het losgeld hebben betaald, en niet de Belgische overheid.

 

De regering heeft de situatie van zeer nabij opgevolgd en geoordeeld om ter ondersteuning van de onderhandelingen een observatieteam naar de regio te sturen. Gezien het verloop van de onderhandelingen werden geen stappen ondernomen om een interventiemacht ter plaatse te sturen. Het uitvoeren van een gewapende interventie door speciaal getrainde eenheden is in de gegeven omstandigheden uiterst risicovol, zowel voor de gegijzelden als voor de interventie-eenheden zelf. Op een uitzondering na heeft bij mijn weten geen enkel land een succesvolle interventie bij een dergelijke gijzeling ondernomen.

 

Ik kan u ten slotte nog meedelen dat het Comité P deze kwestie heeft onderzocht. Het Comité P besluit dat er geen disfuncties zijn geweest bij de ingezette personeelsleden. Meer nog, ze zijn ervan overtuigd dat de speciale eenheden van de federale politie in staat zouden zijn geweest een bevrijdingsactie uit te voeren mits doordachte logistieke ondersteuning.

 

10.03  Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord maar ik denk dat u de essentie van mijn vraag niet aanraakt. Ik heb niet gezegd dat ik tegen onderhandelingen ben. Het gaat mij om de manier waarop de vorige minister uitlegde dat wij klaarstonden als er een terroristische aanval zou gebeuren in België of in het buitenland waarbij Belgische burgers betrokken zouden zijn. Wij zijn niet voor bloedvergieten. Op het moment waarop tijdens die gijzeling één persoon werd geliquideerd of doodgeschoten, wat zou de Belgische Staat dan hebben gedaan? De Belgische Staat heeft inderdaad niet betaald, de rederij heeft dat gedaan.

 

Mevrouw de minister, het gaat mij om het feit dat wij niet klaar staan. Zelfs onze speciale eenheden beschikken niet over de bewapening waarover ze zouden moeten beschikken. Ook vandaag is dat nog niet het geval hoewel dat al verscheidene jaren wordt gevraagd vanuit die groep. Die speciale kalibers 5.56 zijn eigenlijk besteld voor 50 mensen van de elitetroepen. Dat zijn er ten eerste al te weinig. Ten tweede zullen ze pas binnen zes maand worden geleverd. De individuele bewapening van die mensen zou tegen 2013 in orde zijn volgens het bijzonder overleg van de politie. Het gaat mij er niet om dat die kaping moest worden opgelost met bloedvergieten, zeker niet. Ik zeg gewoon dat onze troepen niet bewapend zijn om tussenbeide te komen terwijl de minister er pertinent op hamerde dat we klaar stonden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: En l'absence de leurs auteurs, les questions n° 14793 de M. Van Hecke, n° 14474 de M. De Vriendt, n° 14475 de M. Kindermans et n° 14482 de M. Brotcorne sont reportées.

 

11 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "les contrôles policiers de femmes en burka" (n° 14488)

11 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het controleren van vrouwen in boerka door politieagenten" (nr. 14488)

 

11.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, on a évoqué cet été le problème posé par les contrôles d'identité des personnes circulant sur la voie publique. Moi-même, j'ai été interpellé à Bruxelles en rencontrant une dame - je suppose -, qui se promenait en burka. C'était à la gare du Midi, avant que la circulaire ne soit publiée.

 

J'ai demandé à deux policiers que j'ai rencontrés ensuite comment ils agissaient dans ce cas pour les contrôles d'identité. Leur réponse a été surprenante. Ils m'ont répondu qu'ils pouvaient contrôler, mais que "si c'est pour avoir des ennuis…" Voilà ce qu'ils m'ont dit. Quelques jours plus tard sortait la fameuse circulaire.

 

Je voulais faire le point avec vous sur la question. Confirmez-vous qu'à partir de maintenant l'ensemble des polices sur le territoire est habilité à procéder à des contrôles d'identité en ce compris à l'égard des personnes qui circulent sur la voie publique en étant complètement masquées?

 

J'aimerais qu'on arrive un jour à instaurer une réglementation claire sur la question via l'adoption d'une législation. Vous n'ignorez pas que mon groupe a déposé une proposition de loi en ce sens.

 

11.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, la loi sur la fonction de police énumère, en son article 34, les personnes à l'égard desquelles les fonctionnaires de la police locale et de la police fédérale peuvent procéder légalement à un contrôle d'identité, à savoir:

- toute personne privée de sa liberté ou qui a commis une infraction;

- toute personne dont ils ont des motifs raisonnables de croire, en fonction de son comportement, d'indices matériels ou de circonstances de temps et de lieu, qu'elle est recherchée, qu'elle a tenté de commettre une infraction ou se prépare à la commettre, qu'elle pourrait troubler l'ordre public ou qu'elle l'a troublé;

- toute personne participant à un rassemblement public qui présente une menace réelle pour l'ordre public;

- toute personne accédant à un lieu où l'ordre public est menacé;

- toute personne soumise au contrôle d'identité tel que précisé par les autorités administratives, dans les limites de leurs compétences et dans les circonstances qu'elles déterminent, afin de maintenir la sécurité publique ou d'assurer le respect des dispositions légales relatives à l'accès au territoire, au séjour, à l'établissement et à l'éloignement des étrangers.

 

Les fonctionnaires de police doivent intervenir dans les limites de la législation en la matière. Le fait de porter la burka ne modifie en rien ces règles d'intervention.

 

11.03  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, j'en conclus que les contrôles d'identité doivent se faire dans des buts précis et c'est bien normal! Je rappelle toutefois que, de plus en plus, les communes prévoient dans leur règlement de police général le fait qu'on ne peut se trouver masqué sur la voie publique en dehors des périodes de carnaval et moyennant autorisation des bourgmestres.

 

Malheureusement, souvent on en revient à la problématique des zones de police. Il arrive que, sur une même zone, il y ait plusieurs communes qui n'ont pas forcément prévu l'interdiction spécifique dans leur règlement, d'où l'utilité d'avoir une règle générale. J'espère qu'un jour le parlement se prononcera en la matière.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "la décision du Conseil des ministres d'installer 300 demandeurs d'asile dans un îlot ixellois" (n° 14502)

12 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de beslissing van de Ministerraad om driehonderd asielzoekers in een woonblok in Elsene onder te brengen" (nr. 14502)

 

12.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, le gouvernement avait en son temps examiné, suite aux problèmes rencontrés par Fedasil, de nouveaux lieux où pourraient être accueillis des demandeurs d'asile à la place notamment des actuels hébergements à l'hôtel. L'un des lieux ciblés à l'époque était un bâtiment de la Régie mis à disposition de la police fédérale, où habitent encore aujourd'hui des policiers.

 

Ces policiers sont inquiets de l'évolution de ce dossier. Tous les jours, ils cherchent à s'informer du devenir de l'accueil des demandeurs d'asile. Le projet était d'accueillir 300 demandeurs d'asile dans des bâtiments ne répondant pas, pour bon nombre de logements, aux conditions minimales de salubrité requises par la Région en matière de logement.

 

De plus, à l'arrière de ce bâtiment se trouvent des locaux policiers sensibles en termes de sécurité. On trouve notamment des voitures banalisées et autres qui pourraient être repérées. Certains policiers qui habitent dans ces logements sont aussi de temps en temps amenés à procéder à des rapatriements. Ils risquent d'avoir comme voisins des personnes qu'ils devront éventuellement expulser. Les craintes des policiers qui habitent ces bâtiments et des habitants du quartier sont très importantes. Le problème est principalement la concentration importante, puisqu'on parle de 300 personnes pour un bâtiment en partie insalubre.

 

Suite à la réévaluation du dossier Fedasil, êtes-vous en mesure aujourd'hui de rassurer les policiers habitant dans ce bâtiment quant à l'abandon temporaire ou définitif de ce projet?

 

12.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, nonobstant le fait que la piste de l’immeuble d’Ixelles a été suspendue par décision du Conseil des ministres du 11 septembre 2009, je vous communique les données sollicitées.

 

Les appartements auxquels vous faites référence sont la propriété de l’État représenté par la Régie des Bâtiments. Ces logements, à savoir 74 appartements, étaient en cours d’examen par la Régie des Bâtiments afin de déterminer ceux d’entre eux susceptibles d’être occupés par des demandeurs d’asile.

 

Les habitants des autres appartements de ce complexe sont des policiers et leur famille – en tout, une bonne quarantaine de familles. Ils ont été informés par la police fédérale dès le 18 juillet 2009.

 

Dans les semaines suivantes, plusieurs réunions ont eu lieu avec les représentants des habitants, de Fedasil et des services concernés de la police fédérale. Les informations fournies traitaient, entre autres, des risques médicaux, des mesures d’accompagnement et de sécurité, de l’appui psychosocial ou personnel, du règlement d’ordre intérieur et des travaux d’infrastructures à faire réaliser.

 

Mais je le répète, la piste a été suspendue. D’autres pistes étaient sans doute moins problématiques qu’une cohabitation directe avec des familles de policiers habitant dans les logements dont il est question.

 

12.03  Xavier Baeselen (MR): Je me réjouis que cette décision ait été suspendue, madame la ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 14533 de Mme Jacqueline Galant est reportée à sa demande.

 

13 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le déménagement de la police des chemins de fer" (n° 14542)

- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "les locaux de la police des chemins de fer" (n° 15393)

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verhuizing van de spoorwegpolitie" (nr. 14542)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de huisvesting van de spoorwegpolitie" (nr. 15393)

 

13.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, madame la ministre, il s'agit d'un dossier dont vous héritez à nouveau, puisque plusieurs ministres en ont déjà eu la charge. La problématique du déménagement de la police des chemins de fer et de la gare du Midi en particulier n'est donc pas récente.

 

En avril 2009, votre prédécesseur que j'interrogeais sur l'insalubrité du commissariat de la gare du Midi me répondait qu'en décembre 2008, la SNCB avait marqué son accord envers la police fédérale pour aménager des locaux le long du quai 22 et les mettre à la disposition de la police des chemins de fer.

 

À l'époque, il était question de plus de 1 000 m2, qui devaient être rénovés et adaptés aux besoins de la police des chemins de fer. L'objectif était de déménager tout le personnel de la rue Couverte où était situé le commissariat, dans le courant du mois de mai 2009.

 

Madame la ministre, où en est-on en ce qui concerne ce déménagement?

Est-il terminé comme prévu? Si ce n'est pas le cas, quand comptez-vous régler ce problème définitivement? En effet, il y va non seulement des règles du bien-être au travail pour bon nombre de policiers des chemins de fer, mais aussi des conditions de sécurité de manière générale à la gare du Midi.

 

13.02  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, half maart van dit jaar werd hier inderdaad uitvoerig over deze problematiek gesproken. Uw voorganger pleegde regelmatig overleg met de NMBS om tot een betere huisvesting voor de spoorwegpolitie in Gent en in Brussel te komen.

 

Er werd toen ook meegedeeld dat de capaciteit van de spoorwegpolitie onder de loep zou worden genomen. Aangezien u vorige week nog een bezoek ter plaatse hebt gebracht, zijn wij natuurlijk hoopvol en zouden wij graag weten wat uw terreinervaring u heeft bijgebracht.

 

Wat is de stand van zaken naar de mogelijke versterking van het aantal spoorwegpolitiemensen?

 

Wat is de stand van zaken in verband met de huisvesting van de betrokken dienst?

 

13.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chers collègues, il est exact que, fin décembre 2008, la police des chemins de fer a proposé un bâtiment qui remplacerait les locaux occupés actuellement. Des discussions ont eu lieu entre la police fédérale et les représentants de la SNCB afin d'examiner les possibilités de cet échange. Il en est toutefois ressorti que la solution proposée par la SNCB ne répondait effectivement pas aux besoins de la police des chemins de fer. Mon prédécesseur a dû renoncer à cette piste pour des raisons de timing et de budget. Aucune autre possibilité n'ayant été trouvée au sein même du complexe de la gare, d'autres solutions ont été recherchées à proximité de la gare de Bruxelles-Midi.

 

En outre, il a fallu tenir compte des besoins opérationnels de la police des chemins de fer en termes d'infrastructure, notamment en ce qui concerne la présence d'un complexe cellulaire et l'accessibilité du bâtiment en vue d'un transfert discret des personnes arrêtées. À ce stade, ces exigences n'ont pu être rencontrées.

 

Le 12 mars 2009, l'Inspection du travail a décidé que les locaux existants devaient être évacués pour le 1er avril 2009 au plus tard, en raison de leur état d'insalubrité. Par conséquent, les services de la police des chemins de fer ont été transférés vers les locaux situés dans la caserne Géruzet. Un service d'accueil a toutefois été maintenu dans le complexe de la gare de Bruxelles-Midi. Par ailleurs, des mesures organisationnelles ont été prises afin de ne pas limiter le service fourni.

 

Jusqu'à ce jour, les services sont encore hébergés dans la caserne Géruzet sans que cela ne pose trop de problèmes opérationnels. En concertation avec les services de la police fédérale et de la Régie des Bâtiments, un lieu adéquat est actuellement recherché dans les environs de la gare du Midi. La Régie des Bâtiments négocie pour l'heure la location d'un espace au sein du complexe des bâtiments situés à proximité de la gare.

 

Wat de huisvesting van de spoorwegpolitie te Gent betreft, bestaat er sinds begin van dit jaar een engagement om de huidige locatie in het station te Gent op te frissen, in afwachting dat nieuwe lokalen in de nieuwbouw van de NMBS, die worden opgetrokken in de onmiddellijke buurt van het station, in gebruik worden genomen. Ik heb hiervoor nog geen exacte datum.

 

Er is op korte termijn geen versterking van de politiecapaciteit van de spoorwegpolitie gepland. Op nationaal niveau is het kader quasi volledig bezet, terwijl waar nodig punctuele versterkingen gebeuren met het oog op de operationele behoeften. Dat is onder meer het geval in het station van Brussel-Zuid, waar er op dit ogenblik zelfs een lichte overschrijding van het kader is.

 

Het kerntakendebat binnen de federale politie, waarvan ik de resultaten tegen het einde van het jaar verwacht, moet ook meer duidelijkheid brengen welke operationele eenheden, waaronder de spoorwegpolitie, moeten worden versterkt. Dit kerntakendebat is des te belangrijker in een periode van budgettaire schaarste.

 

13.04  Xavier Baeselen (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Ce dossier difficile est un héritage. Je reste convaincu que pour la santé des policiers en termes de sécurité au travail, la solution actuelle est meilleure que ce qui était prévu précédemment. Par contre, sur le plan de la sécurité de cette gare, qui voit transiter énormément de passagers, il serait hautement souhaitable de trouver le plus rapidement possible une réintégration ou un lieu d'implantation plus proche de la gare du Midi. Je suis sûr que nous aurons l'occasion d'en reparler.

 

13.05  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord waaruit ik leer dat de capaciteit op dit ogenblik min of meer in functie staat van de noden in de dienst. Ik hoop dat voor de twee gebouwen, station Brussel-Zuid en station Gent, snel een antwoord wordt geboden.

 

Wij moeten erop blijven hameren dat de werkwijze van de Regie der Gebouwen moet worden geheroriënteerd, zodat de diensten zelf iets kunnen doen. Nu spelen zij wel voor regisseur, maar wij blijven altijd in het eerste deel van het toneelstuk hangen. In die zin is een heroriëntatie van de Regie der Gebouwen dringend nodig. Wij zullen dat ook op andere echelons blijven verdedigen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. De Vriendt, j'avais reporté votre question car nous étions sans nouvelles de vous. Vous comprendrez que lorsqu'il il y a plus de 70 questions à l'agenda, je ne peux m'adapter aux disponibilités des uns et des autres. Exceptionnellement, je vous autorise à poser votre question.

 

14 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Agentschap 112" (nr. 14474)

14 Question de M. Wouter De Vriendt à la ministre de l'Intérieur sur "l'Agence 112" (n° 14474)

 

14.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Dank u, mijnheer de voorzitter. Ik was verhinderd in een andere commissie.

 

Mevrouw de minister, het koninklijk besluit van 26 maart 2007 voorziet in de oprichting van het agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten, het zogenaamde Agentschap 112. Deze organisatie moet instaan voor de coördinatie van de opname van de noodoproepen. In een eerdere mondelinge vraag heb ik een aantal problemen inzake het operationeel zijn van dit agentschap reeds aan de kaak gesteld. Ter opvolging daarvan stel ik nu een aantal nieuwe vragen.

 

Wat is de huidige situatie wat het Agentschap 112 betreft? Is het reeds volledig operationeel, in overeenstemming met het koninklijk besluit van 26 maart 2007? Zo neen welke aspecten moeten nog worden uitgewerkt en wat is de verdere timing? Indien er nog vertraging is, wat is de hoofdreden daarvoor? Meer specifiek: zijn er technische problemen die kunnen worden vastgesteld binnen het agentschap? Welke maatregelen zullen dan worden genomen om die op te lossen?

 

In mijn vorige vraagstelling heb ik gewezen op het probleem van de verschillende statuten bij het personeel. Zijn die problemen opgelost? Zijn er klachten geweest vanwege het personeel inzake de samenwerking tussen personeelsleden met een verschillend statuut?

 

Verschillende statuten houden ook verschillende regelingen inzake verlof in. Wat is daar de stand van zaken? Heeft men maatregelen genomen om ze beter op elkaar af te stellen?

 

Ten slotte, werd er reeds een procedure gestart voor de benoeming voor de leidinggevende functie? Ten tijde van mijn vorige vraag was dat blijkbaar ook een probleem.

 

14.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega, het koninklijk besluit van 26 maart 2007 en de programmawet van 9 juli 2004, die de basis vormen van dit koninklijk besluit, bepaalden dat het Agentschap 112 als parastatale type B werd opgericht, met als enige doel het beheer van de neutrale calltakers, een personeelscategorie binnen de noodcentrales 100, 101, 112.

 

Ondertussen hebben wij vastgesteld dat de vormgeving van het agentschap, namelijk een parastatale B, het belangrijkste obstakel vormt voor de oprichting ervan. Hierdoor zullen de patronale bijdragen voor de calltakers zich immers binnen het regime van 36,5 procent vallen, terwijl het regime voor statutair personeel van een FOD veel lager ligt.

 

Dit hoge regime van patronale bijdragen geldt voor elke formule die een orgaan met rechtspersoonlijkheid creëert. Het Agentschap valt in deze vorm in het huidige budgettaire klimaat niet te verantwoorden. Daarom is mijn voorganger al samen met de minister van Volksgezondheid op zoek gegaan naar een budgetvriendelijker alternatief dat toch voldoende rekening hield met de elementen die aan de bron lagen van de creatie van het agentschap in 2004.

 

Dit heeft geresulteerd in een voorontwerp van wet over de 112-centra, en het Agentschap 112 dat de structuur van het agentschap zoals oorspronkelijk voorzien in de programmawet van 2004 wijzigt.

 

Dit voorontwerp bepaalt onder meer dat de neutrale calltakers personeelsleden van de FOD Binnenlandse Zaken zullen blijven, zoals nu het geval is. Het Agentschap 112 zou dan niet langer als een parastatale worden opgericht, maar worden omgevormd tot een paritair samengesteld beheerscomité, waardoor Volksgezondheid en de federale politie medezeggenschap behouden over het beheer van de neutrale calltakers. Die medezeggenschap was namelijk in 2004 een van de voornaamste drijfveren voor de oprichting van het Agentschap 112 voor het beheer van de calltakers.

 

De procedure voor de leidinggevenden, zoals bepaald in het KB van 2007, werd dus mede door dit nieuwe voorstel van structuur nog niet opgestart. Het is daarbij mijn bedoeling de statuten van de verschillende personeelsleden in de meldkamers zoveel mogelijk te harmoniseren om eventuele problemen ten gevolge van verschillende statuten te vermijden en een zo groot mogelijke mobiliteit voor de betrokken personeelsleden mogelijk te maken.

 

Ik heb dit voorontwerp van wet al voorgelegd op de Ministerraad van 17 juli 2009, samen met de minister van Volksgezondheid. Ik heb van de regering een mandaat gekregen hierover de nodige syndicale onderhandelingen te voeren. Ik ben van plan die zo snel mogelijk op te starten, waarna het dossier voor een tweede lezing naar de Ministerraad kan gaan. Na ondertekening door de Koning kan het worden ingediend bij het Parlement.

 

14.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik hoop dat het nu toch snel kan gaan. De idee van een Agentschap 112 was eigenlijk wel een goed idee. Het is nodig om in een zekere coördinatie te voorzien. U hebt zelf een aantal problemen geschetst. Ik vind het jammer dat een en ander niet op voorhand werd voorzien, want de problemen die u schetst, konden toch worden verwacht. Ik apprecieer de inspanningen die u nu doet om werk te maken van het Agentschap. Ik hoop heel specifiek ook dat er geen problemen zullen ontstaan met verschillende personeelsstatuten, wat voor de interne samenwerking binnen de dienst niet bevorderlijk zou zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "le braquage qui a eu lieu dans une maison de repos à Uccle" (n° 14543)

- M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la sécurité dans les maisons de repos" (n° 15391)

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de overval in een bejaardentehuis te Ukkel" (nr. 14543)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging in rusthuizen" (nr. 15391)

 

15.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, madame la ministre, il s'agit d'un fait divers dramatique. La presse en a abondamment parlé et le ministre de la Justice a été interrogé à plusieurs reprises sur le volet judiciaire de cette affaire.

 

Madame la ministre, à l'occasion de cet incident, vous aviez annoncé, le 18 août via l'Agence Belga, que vous comptiez réunir le secteur des maisons de repos, les Communautés et les Régions afin de discuter des mesures qu'il faudrait mettre en œuvre pour sécuriser davantage les maisons de repos.

 

Même si le secteur lui-même prend des mesures, je pense qu'il n'est pas inutile de coordonner les efforts, comme c'est le cas pour d'autres secteurs, notamment les pharmacies, afin d'assurer la sécurité de personnes qui sont malheureusement de plus en plus exposées.

 

Quand mènerez-vous cette analyse avec la police, les responsables des maisons de repos et les ministres régionaux et communautaires?

 

15.02  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, aansluitend bij de vraag van de collega, het volgende.

 

De roofoverval op het rusthuis in Ukkel heeft, spijtig genoeg, inderdaad duidelijk gemaakt dat overvallers hun pijlen steeds meer gaan richten op rusthuizen omdat banken, postkantoren en warenhuizen blijkbaar te goed zijn beveiligd.

 

U hebt terecht aangekondigd na te gaan welke maatregelen wij kunnen nemen om de rusthuizen beter te beveiligen, zonder er evenwel versterkte burchten van te maken, wat dan de andere kant van de medaille zou zijn.

 

Kunt u wat meer uitleg geven omtrent dat initiatief? Wat is de stand van zaken en tegen wanneer ziet u eventuele maatregelen geïmplementeerd?

 

15.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, afin d'améliorer la sécurité des établissements de soins, nous souhaitons élargir la collaboration structurelle entre le SPF Intérieur et le SPF Santé publique aux instances régionales compétentes. Cette initiative s'inscrit dans le cadre d'un plan d'action qui a été mis sur pied à la suite des attaques dans les deux maisons de repos le 17 août dernier. Ce plan d'action s'inscrit dans le prolongement de l'approche intégrale et intégrée qui a déjà été initiée dans le cadre de la prévention de la criminalité en milieu hospitalier.

 

Concreet heeft dit actieplan als doelstelling een inventaris te maken van de lacunes inzake beveiliging en om de maatregelen die werden aangepast aan het specifieke karakter van de rust- en ziekenhuizen te verzamelen en verder uit te voeren. De komende dagen zal er een gemeenschappelijk overleg plaatsvinden dat de basis moet leggen voor deze structurele samenwerking. De uitnodigingen zijn reeds verstuurd. Het overleg vindt de komende dagen plaats.

 

Dat moet resulteren in een actieplan.

 

15.04  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de volgende dagen, dat betekent dus een resultaat in de loop van de volgende weken?

 

15.05 Minister Annemie Turtelboom: U mag mij steeds ondervragen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Questions jointes de

- M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "l'obligation de déclarer, à la police, la mise en place d'un système d'alarme à son domicile" (n° 14605)

- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "l'enregistrement des systèmes d'alarme" (n° 15220)

16 Samengevoegde vragen van

- de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verplichte aangifte bij de politie van de installatie van een alarmsysteem in zijn woning" (nr. 14605)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de registratie van alarmsystemen" (nr. 15220)

 

16.01  André Frédéric (PS): Madame la ministre, nous savons que, d'après l'arrêté royal du 25 avril 2007 relatif aux conditions d'installation, d'entretien et d'utilisation des systèmes d'alarme et de gestion des centraux d'alarme, deux cas de figure peuvent se présenter: soit le système d'alarme est relié à une centrale d'alarme et, dès lors, il revient à la société qui gère la centrale d'alarme de déclarer son existence à la police; soit le système n'est pas relié à une centrale d'alarme et, à ce moment, il revient à la personne qui a placé le système de déclarer sa mise en service, via internet, à la police. Selon cette deuxième formule, pour faire enregistrer son système d'alarme, il faut être muni d'une carte d'identité électronique, d'un lecteur de carte d'identité électronique et d'une connexion internet.

 

Or apparemment rien n'a été prévu pour les personnes n'ayant pas de connexion internet ni de carte d'identité électronique.

 

Mes questions sont donc les suivantes:

 

- Premièrement, que se passe-t-il quand la commune n'est pas encore équipée du matériel adéquat pour émettre des cartes d'identité électroniques? À ce propos, combien de communes doit-on encore équiper?

 

- Deuxièmement, comment procède-t-on pour déclarer son système d'alarme quand on ne possède pas de connexion internet et quand on ne souhaite pas avoir de connexion, et je pense particulièrement aux personnes âgées? Ne pensez-vous pas qu'il serait judicieux de prévoir des formulaires en version papier afin que ces dernières puissent déclarer leur système d'alarme à la police?

 

16.02  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, u hebt al voldoende geschetst waarover het gaat. Ik zal dus meteen tot mijn vragen overgaan, teneinde de timing te respecteren.

 

Mevrouw de minister, het wordt inderdaad enkel mogelijk om een aangifte te doen via internet, met gebruikmaking van de elektronische identiteitskaart. Ligt de drempel voor een dergelijke aangifte echter niet te hoog? Hoe moeten degenen die niet over internet beschikken en dus ook geen kaartlezer hebben, aangifte doen?

 

Bestaan er sancties voor degenen die nalatig zijn en niet doen wat hen wordt opgelegd?

 

Wat wordt er verwacht van de winkeliers en bedrijven? Zijn zij ook geacht zich te registreren of zijn zij geacht zich bij een alarmcentrale aan te sluiten? Aldus werkt de overheid evenwel een verplichte aansluiting bij privéveiligheidsfirma’s in de hand.

 

Ten slotte, wat is de bedoeling van de maatregel in kwestie? Er is een databank van wie al dan niet een alarmsysteem heeft. Is het de bedoeling dat er, afhankelijk of men al dan niet een alarmsysteem heeft, op een andere manier wordt geïntervenieerd? Hoe kadert de overheid in dat geval de maatregel in de uniforme politiezorg, die wij toch allen nastreven?

 

16.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, l’obligation de déclaration d’un système d’alarme existe déjà depuis 1991. L’utilisateur d’un système d’alarme devait déclarer celui-ci à la police locale de sa commune.

 

Aujourd'hui, tous les appels téléphoniques d’urgence aux numéros 101 et 112 parviennent directement aux centres provinciaux d’information et de communication de la police fédérale. C’est la raison pour laquelle un point de contact central des systèmes d’alarme a été mis en place afin que les opérateurs des centres CIC disposent des informations nécessaires telles que le numéro de l’utilisateur, les personnes de contact, l’adresse, etc.

 

Afin d’améliorer la qualité et la rapidité de l’intervention policière, des données supplémentaires sur la nature du bien protégé, le lieu exact où le bien est situé et le risque sont également demandées.

 

Het spreekt voor zich dat elke aangifte op een ernstige en professionele manier dient te worden behandeld. De vraag naar meer gegevens, zoals de aard van de eigendom of het risiconiveau, heeft niet als doel een hiërarchie in de aangiften op te stellen, maar wel de tussenkomst van de politie op een adequate manier te doen verlopen. Een tussenkomst bij een juwelier is bijvoorbeeld niet te vergelijken met een tussenkomst bij een particulier.

 

Het aantal alarmsystemen dat in België werd geïnstalleerd wordt op 300 000 geraamd. Men veronderstelt dat 145 000 van die systemen verbonden zijn met een alarmcentrale. Voor die gebruikers doet de alarmcentrale de aangifte bij het centrale meldpunt. Die vergunde alarmcentrales werken op een zeer goede en professionele wijze samen; er is een goede filtering.

 

Voor persoonsalarmen is de aansluiting op een alarmcentrale verplicht. Voor goederenalarmen geldt die verplichting niet. Wel stimuleert de overheid de aansluiting van alarmsystemen op alarmcentrales. Voor de kosten van een aansluiting op de alarmcentrale genieten zowel particulieren als zelfstandigen van een verhoogde fiscale aftrek.

 

Ceux qui ne sont pas raccordés à une centrale d'alarme peuvent faire leur déclaration via le site www.policeonweb.be. Pour des questions de sécurité quant à l'identité de ces utilisateurs, ces déclarations doivent être faites au moyen de la carte d'identité électronique. En l'absence de cette dernière, on peut remplir la déclaration au moyen d'un token, qui peut être demandé via le portail fédéral Fedict, voire également par tax-on-web.

 

À l'heure actuelle, pas moins de 8 200 000 personnes disposent d'une carte d'identité électronique. Chaque citoyen a déjà été invité par sa commune à échanger son ancienne carte d'identité contre une carte d'identité électronique.

 

En ce qui concerne l'initialisation du système et le mode de communication, nous avons bien entendu tenu compte du fait que certaines personnes n'avaient pas de connexion internet. Elles peuvent s'adresser à la société qui a installé l'alarme ou à la police locale pour les aider à remplir leur déclaration.

 

L'administration a également demandé aux zones de police d'informer les citoyens, par le biais des canaux d'information communaux usuels, au sujet des endroits où le public peut avoir accès à internet, comme les bibliothèques. Les personnes qui ne respectent pas les conditions d'emploi des systèmes d'alarme peuvent faire l'objet d'une amende administrative.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het plan-Mahjong" (nr. 14610)

17 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le plan Mahjong" (n° 14610)

 

17.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is een korte vraag over een geel gevaar dat opduikt en dat mogelijks de voetbaluitslagen in het weekend kan vervalsen. Als er iets is dat ik niet wil dan is het wel het vervalsen van de voetbaluitslagen in het weekend, en dan zeker niet voor de beste ploeg van het land die door blessureleed nu op de tweede plaats staat in de competitie.

 

De federale politie heeft onlangs het Mahjong-plan gelanceerd om de strijd aan te binden tegen de Chinese criminaliteit. De ploeg die aan dit plan zou werken, zou bestaan uit politieagenten die kunnen lezen en schrijven in het Chinees. Zij zouden naast de Chinese criminaliteit ook de Albanese, Thaise, Roemeense, Turkse en Koerdische handlangers van die Chinezen viseren.

 

Ik had u wat meer uitleg over dat plan willen vragen. Wat is juist de bedoeling ervan? Hoeveel mensen zullen er worden ingezet om dat actieplan te concretiseren?

 

17.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het team-Mahjong maakt binnen de federale gerechtelijke politie deel uit van de directie ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Mahjong werd in 1997 opgericht en heeft als doel het detecteren en destabiliseren van Zuidoost-Aziatische dadergroeperingen actief in België. Het team focust zich op alle Zuidoost-Aziatische landen, dus niet enkel China. Het gaat dan ook om de volgende landen: China met inclusief Hong Kong en Macau, Vietnam, Thailand, Laos, Cambodja, Myanmar, Japan, Zuid- en Noord-Korea, Maleisië, Singapore, Indonesië, de Filippijnen en Taiwan.

 

In het kader van de informatiegestuurde politiezorg besteedt het team-Mahjong ruime aandacht aan de analyse van alle nationale en internationale relevante informatie. Mahjong is lid van de werkgroep Asian Organised Crime bij Interpol. Op het Europese niveau staat het team in voor de informatie-uitwisseling met Europol.

 

De aanpak van het fenomeen is in ons land geconcentreerd rond drie assen. Een, de operationele en strategische beeldvorming. Twee, het ondersteunen van lokale en federale politiediensten via kennis en expertise. Drie, het coördineren van gerechtelijke acties en het uitwerken van voorstellen met het oog op een preventieve aanpak.

 

Het team is samengesteld uit drie operationele leden en een strategische analiste. Een lid van het team is het Mandarijns machtig.

 

17.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord. Blij te horen dat wij ons ook op het internationale niveau zo goed mogelijk proberen te organiseren tegen misdadigheid die ook vanuit die hoek blijkbaar structureel wordt georganiseerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Je reviens en arrière dans l'ordre du jour. Je jongle avec celui-ci et cela ne m'amuse pas mais, monsieur Van Hecke, j'avais reporté votre question parce que vous ne nous aviez pas fait l'honneur d'être parmi nous lorsque c'était votre tour. Je vous donne exceptionnellement la parole après vous avoir fait patienter quelque peu pour vous apprendre qu'il faut être à l'heure!

 

17.04  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijn excuses, mijnheer de voorzitter.

 

Le président: Si je dois tenir compte des disponibilités de chacun quand il y a plus de 70 questions à l'ordre du jour, je risque d'y passer la nuit, ce qui n'est pas mon objectif!

 

18 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek naar de praktijken van El Al" (nr. 14793)

18 Question de M. Stefaan Van Hecke à la ministre de l'Intérieur sur "l'enquête relative aux pratiques de la compagnie El Al" (n° 14793)

 

18.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): We hebben het in deze commissie al eerder gehad over de praktijken van El Al. Ik heb uw voorganger, minister De Padt, en uw collega’s, heren Vanackere en Schouppe, daarover al ondervraagd. Minister De Padt heeft toen verklaard om het toenmalige incident grondig te onderzoeken. Het gaat over de fouilleringen van de veiligheidsdiensten van El Al. Ik weet dat het een bijzonder delicaat onderzoek is maar ik ben heel benieuwd naar de resultaten. We zijn zes maanden later. Wellicht heeft u ondertussen de resultaten.

 

Is het onderzoek afgelopen? Zo ja, wat zijn de resultaten? Welke lessen trekken we er uit?

 

18.02 Minister Annemie Turtelboom: De bevelhebber van het detachement van de federale politie heeft het politieonderzoek afgesloten. De twee ingezette politie-inspecteurs ontkennen hun aanwezigheid in het screeningslokaal op de datum van het vermeende incident, 11 juni 2007. Een van beide beweert nog nooit in het lokaal te zijn geweest, de andere slechts eenmaal gedurende zijn loopbaan in Zaventem.

 

Mogelijk is er een verwarring ontstaan met leden van de luchthaveninspectie vermits hun uniform door externen te verwarren is met een politioneel uniform: een interventiebroek, een blauwe fleece, de graden.

 

Gelet op de opdrachten van de luchthaveninspectie zou hun aanwezigheid plausibel kunnen zijn maar daarover dient u mijn collega van Mobiliteit aan te spreken.

 

18.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Ik zal het pingpongspel voortzetten. De voorbije maanden heb ik al vier ministers gezien. Ik begrijp dat het een zeer delicaat onderzoek is.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question no 14628 de M. Eric Libert est transformée en question écrite.

 

19 Question de Mme Clotilde Nyssens à la ministre de l'Intérieur sur "l'avenir de la cellule Hersham" (n° 14657)

19 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toekomst van de Hersham-cel" (nr. 14657)

 

19.01  Clotilde Nyssens (cdH): Madame la ministre, je viens vous interroger sur l'avenir de la cellule Hersham. De quoi parlons-nous? Cette cellule a été composée en 2003 et elle dépendait de la police des chemins de fer. Elle a été composée à l'initiative de deux ou trois inspecteurs, avec pour souci de créer un climat de confiance parmi les sans-abri à Bruxelles, lesquels n'osaient souvent pas s'adresser à la police, de peur de se faire embarquer faute de papiers d'identité en règle. La cellule tenait même ses permanences dans l'ancien bâtiment de la gendarmerie, à la gare du Nord.

 

J'apprends que cette cellule ne fonctionne plus, simplement parce que des inspecteurs qui la composaient ont été écartés. Peu importe ici les motifs pour lesquels on les a écartés mais je voudrais savoir en revanche s'il est prévu de recomposer cette cellule, éventuellement avec d'autres personnes, vu son rôle important d'intermédiaire pour des gens qui en ont vraiment besoin.

 

J'ai appris l'existence de cette cellule par un magistrat qui, de par sa profession, est en contact avec ces inspecteurs et trouve regrettable qu'on ait perdu cette qualité dans la relation avec les sans-abri. Prévoyez-vous de recomposer cette cellule?

 

19.02  Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, cette équipe n'a pas disparu mais a connu récemment quelques problèmes de capacité. Le service rendu aux sans-abri par la police des chemins de fer de Bruxelles se poursuivra. La police fédérale a toujours soutenu le projet Hersham et a tout mis en œuvre pour que le service rendu jusqu'à présent puisse continuer dans les meilleures conditions, et ceci en partenariat avec les zones de police et les services sociaux compétents, dans le respect des directives des autorités administratives et judiciaires concernées.

 

En réalité, un seul inspecteur a été écarté selon les mesures réglementaires prévues. En fonction des résultats de l'enquête, il sera statué sur son retour éventuel. Un autre membre de la cellule est absent pour motifs de santé; le troisième était en congé annuel jusqu'au 11 septembre dernier et a demandé sa réaffectation. Des remplaçants ont été recrutés entre-temps et dix personnes ont été formées. Tous ont commencé leur mission il y a une semaine.

 

Pendant la période transitoire et afin de ne pas porter préjudice aux services rendus, la police des chemins de fer a informé les personnes bénéficiant de ce service d'une possibilité d'accueil temporaire à la station de métro Rogier, au moyen d'une affiche collée sur la porte des locaux de la cellule Hersham.

 

19.03  Clotilde Nyssens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour ces bonnes nouvelles. Je vois que, depuis une semaine, les choses sont rentrées dans l'ordre et qu'il y a eu un souci de recomposer une cellule importante.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitschuifbare slagwapens van de politie" (nr. 14673)

20 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "les matraques rétractables de la police" (n° 14673)

 

20.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik heb een wat technische vraag over uitschuifbare slagwapens bij de politie.

 

Voor de politiehervorming werden de rechte uitschuifbare slagwapens van de politie gecatalogeerd bij de bijzondere bewapening. Ze werden derhalve maar toevertrouwd aan welbepaalde diensten die een speciale opleiding moesten volgen. Geruime tijd na de politiehervorming ontwikkelde het pedagogisch comité voor de geweldbeheersing voor het gebruik van deze slagwapens een drietal opleidingen. U kent dat evengoed als ik. Men ging ervan uit dat de politieambtenaar pas na een opleiding dergelijk wapen mocht gebruiken.

 

De opleiding is afhankelijk van de voorkennis. Er zijn drie soorten opleidingen: vier uur voor degenen die voorheen met de uitschuifbare wapenstok waren uitgerust, acht uur opleiding voor degenen die voor het gebruik van de uitschuifbare wapenstok een opleiding hadden gevolgd met de rigide wapenstok, en zestien uur voor degenen die geen opleiding hebben gevolgd met de rigide wapenstok. De drie opleidingen werden ook goedgekeurd door het strategisch platform van het pedagogisch comité inzake de geweldbeheersing van de geïntegreerde politie. Ik kom stilaan tot de vraag.

 

De algemene directie van de gerechtelijke politie verzet zich echter tegen de opleiding van zestien uur, met het argument dat haar personeel voldoende voorkennis zou hebben over het gebruik van de rigide wapenstok, zodat eigenlijk de opleiding van acht uur voor haar zou moeten volstaan. Tijdens een directiecomité van de geïntegreerde politie werd daarom beslist een bevoegde overheid inzake de geweldbeheersing – we verwijzen dan naar de ministeriële rondzendbrief GPI48, waarbij de zonechef of de bevoegde directeur voor de federale politie hiervoor wordt aangesteld – de bevoegdheid te geven om te beslissen welke opleiding het personeel moet volgen.

 

Mevrouw de minister, ik excuseer mij voor de lange uitleg, maar het is nogal een technisch en vrij lang verhaal.

 

Met welk merk en welk type van rigide wapenstok waren de leden van de voormalige gerechtelijke politie, de parketten en de gewezen BOB uitgerust om te kunnen spreken van voldoende voorkennis met dat wapen, zodat de opleiding van acht uur voor hen zou moeten volstaan in plaats van zestien uur?

 

Tijdens welke opleidingen en in welke politiescholen werd ten behoeve van de leden van de ex-GPP en de ex-BOB het gebruik van de rigide wapenstok onderwezen voor die ministeriële rondzendbrief?

 

In welke voorschriften was voorzien inzake de trainingen met de rigide wapenstok voor de leden van de ex-GPP en de ex-BOB?

 

Ten vierde, hoort bij de voorkennis, en dus ook bij de vrijstelling van de opleiding van 16 uur, ook de opleiding in het gebruik van uitschuifbare wapenstokken die niet door de minister werden goedgekeurd, maar die destijds door sommige firma’s werden aangeboden? Ook het comité P waarschuwde in het verleden dat die opleidingen niet steeds strookten met de filosofie van de wapenbeheersing. Hoort dat dus bij die voorkennis?

 

Ten vijfde en ten slotte, als de bevoegde instantie beslist dat een opleiding van acht uur voldoende is, wegens die vermeende voorkennis, maar achteraf blijkt dat die voorkennis niet of onvoldoende aanwezig is en dat er een ongeval gebeurt met de uitschuifbare wapenstok, wat zijn dan de gevolgen voor de bevoegde overheid? Het gaat dan over de aansprakelijkheidsproblematiek. Wat zijn dan de gevolgen voor de bevoegde overheid, die de verkeerde beslissing heeft genomen?

 

Wat kunnen de gevolgen zijn voor het desbetreffende personeelslid dat een verkeerde manipulatie met die uitschuifbare wapenstok heeft gedaan, met alle mogelijk gevolgen?

 

20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, de personeelsleden van de voormalige gerechtelijke politie bij de parketten, GPP, waren net als de voormalige BOB’ers uitgerust met een gummiknuppel.

 

Voor het operationele personeel van de voormalige GPP werd viermaal per jaar een training over politionele interventietechnieken georganiseerd. Tijdens dat onderzoek kwam ook het gebruik van de wapenstok aan bod. De leden van de gespecialiseerde observatie- en arrestatieteams van de voormalige GPP, met name de regionale observatieteams en de groep schaduwing en observatie, kregen dergelijk onderricht op maandelijkse basis. Voor het personeel van de voormalige BOB was er niet in een specifieke training in het gebruik van de wapenstok voorzien.

 

De opleidingen die bij privéfirma’s worden gevolgd, zijn niet erkend en geven geen recht op een vrijstelling voor het geheel of een deel van de politieopleiding in het domein van de geweldbeheersing.

 

In verband met de duur van de opleiding dient vooreerst te worden opgemerkt dat die op zichzelf niet bepalend is voor het correct gebruik van de wapenstok. Aan het eind van de opleiding wordt het personeelslid immers onderworpen aan een evaluatie. Er blijkt dat het merendeel van de personeelsleden na acht uur opleiding slaagt voor de test. Een personeelslid dat niet slaagt, moet een bijkomende opleiding van acht uur volgen, die indien nodig kan worden verlengd.

 

Na overleg met de Vaste Commissie voor de Lokale Politie vond het directiecomité van de federale politie het niet verantwoord om voor circa 4 000 operationele personeelsleden ambtshalve 16 uur, waarvan 4 uur theorie, als noodzakelijk minimum vast te leggen.

 

Inmiddels was immers uit de praktijk gebleken dat acht uur volstond om te waarborgen dat de uitschuifbare wapenstok op een veilige manier wordt gehanteerd. Het hanteren van een wapen hangt bovendien af van de bekwaamheid van de politiebeambte om er op een wettelijke wijze gebruik van te maken, dit wil zeggen met naleving van de principes van legaliteit, subsidiariteit en proportionaliteit, die onder meer in de wet op het politieambt zijn opgenomen. De interveniërende politiebeambte is met andere woorden individueel verantwoordelijk voor het wettelijk en redelijk gebruik van geweld, rekening houdend met de situatie waarmee hij of zij wordt geconfronteerd. Bij een incident zal de naleving van die principes desgevallend het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek. Eventuele aansprakelijkheid van de overheid kan in voorkomend geval voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

 

20.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik heb u proberen te volgen en ik heb allerlei zaken opgeschreven. Ik zal ook het antwoord nog eens heel aandachtig moeten nalezen. Vooral wat betreft de aansprakelijkheid, het laatste deel van mijn vraag, blijf ik toch wat op mijn honger. Goed, men heeft zich ingedekt, in die zin dat als de acht uur niet voldoende blijkt bij evaluatie, dat tot zestien uur zal worden verlengd. Ik hoor van u dat het niet aangewezen is om de 4 000 personen die met acht uur voldoende opleiding kregen, zestien uur opleiding te laten volgen. Men zit daar op het randje van waarborgen en van de individuele aansprakelijkheid van elke politieman.

 

Misschien kom ik later nog eens terug op de vraag, eventueel bij een incident, wie weet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dienstwapens van de geïntegreerde politie en veiligheid" (nr. 14674)

21 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "les armes de service de la police intégrée et la sécurité" (n° 14674)

 

21.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is een vraag over dienstwapens van de geïntegreerde politie. Met het koninklijk besluit van 3 juni 2007 werd de bewapening van de geïntegreerde politie geregeld. U kent dat natuurlijk veel beter dan ikzelf. In artikel 8 staat: "De verwerving van de bewapening, alsook de bepaling van de hoeveelheid minimale collectieve bewapening, gebeuren overeenkomstig de technische normen en de door de minister vastgelegde richtlijnen."

 

De normen kwamen er uiteindelijk in 2009. Voor het dienstpersoneel bepalen die normen onder andere het volgende. "Wanneer de lader is weggenomen, moet het wapen nog steeds kunnen schieten." Dat betekent dat de dienstpistolen die aan de nieuwe normen voldoen, eigenlijk niet meer uitgerust mogen zijn met wat in de vaktermen een laderveiligheid wordt genoemd: een veiligheid die ervoor zorgt dat het wapen niet meer kan afgaan als de lader van het wapen is verwijderd.

 

Dergelijke laderveiligheid was nochtans courant aanwezig bij pistolen die veel politiediensten voor het verschijnen van de normen gebruikten. Er zijn zelfs politiezones, zo heb ik mij laten vertellen, die na de hervormingen en voor het verschijnen van de normen, ervoor hebben geopteerd om bewust nieuwe wapens aan te kopen waarop een dergelijke veiligheid voorzien is, omdat er met andere pistolen blijkbaar te veel ongevallen gebeurden.

 

Mevrouw de minister, daarover heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, kunt u mij verklaren waarom u een veiligheid op een wapen, dus een onderdeel dat een wapen veiliger maakt, verbiedt?

 

Ten tweede vraag ik naar een aantal cijfergegevens. Kunt u mij meedelen in hoeveel situaties in de jaren 2007 en 2008 politieambtenaren tijdens een interventie hebben moeten schieten terwijl hun lader niet op het pistool zat?

 

Ten derde, hoeveel accidentele schoten zijn er in 2007 en 2008 met dienstpistolen gelost door de geïntegreerde politie, en welke schade werd daardoor aangericht?

 

Ten vierde, kunt u verduidelijken hoeveel schoten misschien vermeden hadden kunnen worden als het pistool in kwestie uitgerust was geweest met een laderveiligheid?

 

Ten vijfde, overweegt u om de normen voor de dienstpistolen van de politie te wijzigen en een laderveiligheid vooralsnog toe te laten, mocht blijken dat de operationele nood aan het kunnen schieten met een pistool waaruit de lader verwijderd is, niet opweegt tegen de ongevallen die vermeden hadden kunnen worden, mocht het pistool wel degelijk met die laderveiligheid zijn uitgerust?

 

21.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ten eerste wil ik verduidelijken dat de vraag enkel betrekking heeft op het individuele dienstwapen, het pistool 9 mm, en niet op het lang half-automatisch vuurwapen, dat deel uitmaakt van de collectieve bewapening van de geïntegreerde politie. Ik zeg het erbij om mogelijke verwarring te voorkomen.

 

De normen met betrekking tot het individuele dienstwapen werden aanvaard door de federale politie en de Vaste Commissie voor de lokale politie en goedgekeurd door het onderhandelingscomité voor de politiediensten. Het wapen dat in de norm wordt beschreven, beschikt over een visuele of tastbare indicator, die zowel bij dag als bij nacht nagekeken kan worden door de gebruiker en aangeeft of er zich al dan niet een patroon in de kamer bevindt. De schutter beschikt dus in alle omstandigheden over deze informatie, ook als hij de lader van zijn wapen wegneemt.

 

Het weglaten van laderveiligheid was een bewuste keuze om de politieambtenaar toe te laten steeds te kunnen schieten, ook op het ogenblik dat hij de lader verwisselt. Indien een politieambtenaar onder vuur wordt genomen, net op het moment dat hij de lader verandert, is het dankzij de afwezigheid van de laderveiligheid voor hem immers mogelijk te reageren met minstens 1 kogel. Dit zou uitgesloten zijn met een wapen voorzien van een laderveiligheid.

 

De Cel Gevaarsituaties van de federale politie heeft echter tot op vandaag nog geen dergelijke incidentmeldingen van de politiediensten ontvangen. In 2007 en 2008 waren er 33 gevallen waarin accidentele schoten gelost werden, 16 in 2007 en 17 in 2008, in 10 gevallen, 4 in 2007 en 6 in 2008, werd er geen schade aangericht – schoten in een zachte ondergrond of een absorberende kogelopvang – of werd de exacte schade niet gemeld. In 15 gevallen, 10 in 2007 en 5 in 2008, was er enkel stoffelijke schade. In 8 gevallen was er een lichamelijk letsel, 2 in 2007 en 6 in 2008, waaronder 2 gevallen van gehoorschade.

 

Ik wil er op wijzen dat geen enkele van deze schietincidenten te wijten was aan het ontbreken van een laderveiligheid.

 

Ik herhaal ten slotte dat de norm met betrekking tot het individuele dienstwapen rekening heeft gehouden met het door u aangehaalde veiligheidsrisico via de aanwezigheid van een tastbare of visuele indicator die te allen tijde aangeeft of er al dan niet een patroon in de kamer zit. Gelet op die voorgeschreven indicator acht ik het dan ook niet nodig de normen voor het individuele dienstwapen te wijzigen.

 

21.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zal zeer kort zijn. Ik dank de minister voor haar volledig antwoord. Er is inderdaad één en ander te zeggen voor die indicator. Maar ik zal ook het antwoord op deze vraag nog eens goed doorlezen. Bij gelegener tijd kom ik bij u terug, mevrouw de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "racisme in voetbalstadions" (nr. 14716)

22 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "le racisme dans les stades de football" (n° 14716)

 

22.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, bij een aantal voetbalwedstrijden in de vakantieperiode zijn er weer problemen geweest met racistische gezangen, onder andere in verband met Vlaams-Waalse tegenstellingen.

 

Ik kan er ook niets aan doen dat er zoveel ministerwissels zijn op Binnenlandse Zaken. Daarom zou ik graag weten wat uw standpunt ter zake is.

 

De Voetbalbond heeft uiteraard andere problemen op dit ogenblik dan deze aangelegenheid, maar hebt u zelf, als bevoegd minister, daarover al met de Voetbalbond gesproken? Wat is uw houding ter zake? Deelt u de mening van uw voorganger die, voorzichtig, de eerste stappen zette om de verantwoordelijkheid voor dit soort zaken niet altijd bij de overheid te leggen, maar ook voor een deel bij de Voetbalbond en bij de clubs zelf?

 

Ik zou graag uw mening daarover horen.

 

22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, voor de aanpak van de spreekkoren is het belangrijk, zoals u zelf hebt gezegd, dat iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt, in de eerste plaats de voetbalwereld zelf. Ik heb hierover al verschillende contacten gehad met de Voetbalbond en met de Pro League.

 

De daadkrachtige aanpak van UEFA – ik verwijs naar de forse boete van 30 000 euro voor AA Gent – kan met enige wil ook op Belgisch niveau.

 

Artikel 58 van de disciplinaire code van de FIFA is integraal overgenomen in het Bondsreglement. De daarin voorziene sancties gaan van geldboetes tot mogelijke aftrek van punten voor de clubs die objectief verantwoordelijk zijn. Het is aan de Koninklijke Voetbalbond om haar eigen reglementen effectief toe te passen op basis van de vaststellingen van de door hem aangeduide veiligheidscommissarissen.

 

Ik zou er ook op willen wijzen dat ik allerminst gelukkig ben met hetgeen zich de jongste weken heeft afgespeeld op en rond onze voetbalvelden en in de bestuurskamers. Mijn diensten hebben, samen met de politie, met succes een jarenlange strijd geleverd tegen het voetbalgeweld. De aanpak met snelle en harde sancties heeft op dat vlak zijn vruchten afgeworpen. Een zelfde aanpak vanwege de Voetbalbond en/of de Pro League ten opzichte van wangedrag en verbaal hooliganisme vanwege spelers, trainers en bestuursleden is mijns inziens dan ook een dringende noodzaak.

 

Ik stel ook hier vast dat de bijzonder strenge aanpak van het fenomeen door de UEFA, FIFA en door de bonden in verschillende van onze buurlanden, bij ons grotendeels faalt. Het betaamt allerminst dat zogenaamde professionals in onze clubs geen sancties krijgen of een veel kleinere sanctie voor zwaardere feiten dan dit het geval is voor supporters. Niet alleen ontraadt dit de voetbalwereld allerminst om haar gedrag in positieve zin aan te passen, het is ook een bijzonder slecht signaal aan de talrijke jeugdige voetbalspelers. De voetbalsport zou moeten worden vereenzelvigd met waarden zoals respect, tolerantie en fair play, doch deze lijken de jongste tijd bij verschillende clubs ver te zoeken.

 

Ik heb de afgelopen weken zowel de voorzitter van de Pro League als de voorzitter van de Voetbalbond op deze problematiek gewezen. De voorzitter van de Pro League heeft mij beloofd een ethische code uit te werken op basis waarvan een ethische commissie daadwerkelijk zal optreden, zelfs met geldboetes. Ook de voorzitter van de Voetbalbond heeft mij beloofd om vanaf heden daadwerkelijk het Bondsreglement, artikel 58 van de FIFA, toe te passen en een aantal reglementswijzigingen door te voeren om deze krachtdadige aanpak te faciliteren.

 

Ik kan u aangeven bijzonder strikt te zullen toezien dat de gemaakte beloftes zullen worden nageleefd.

 

De excessen van de afgelopen weken kunnen door beide overkoepelende instanties niet langer met de mantel der liefde worden bedekt, doch vereisen een bijzonder krachtdadig en niet-vrijblijvend optreden.

 

Nog dit, het is zeker niet mijn bedoeling om de opgelegde geldboetes binnen de voetbalwereld, ik heb dat onlangs ook gezegd op een colloquium dat door de Voetbalbond was georganiseerd, te claimen. Ik pleit ervoor om dit geld naar de sociale werking van de profclubs terug te laten vloeien.

 

22.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben zeer blij met uw antwoord. Ik hoop dat u in die richting blijft voortgaan. Ik geloof dat de verantwoordelijkheid veel meer bij de voetbalclubs moet worden gelegd dan nu het geval is. Ten eerste, via het ingrijpen op de punten. Ten tweede, via serieuze boetes. Als men ziet hoeveel geld er in het voetbalcircuit omgaat, zijn de boetes die nu soms worden gegeven echt lachwekkend. Ten derde, door de Voetbalbond te verplichten dat zogenaamde professionelen, die bij een voetbalclub veel geld verdienen als manager of in een andere functie en zogezegd geen lid zijn van een club, niet meer aan de sancties kunnen ontsnappen zoals nu het geval is. Laten wij eerlijk, dat is lachwekkend.

 

Ik ben zeer tevreden met uw antwoord. U zult in mij een partner vinden om aan dit thema voort te werken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "kepies met camera's" (nr. 14717)

23 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "les képis équipés de caméras" (n° 14717)

 

23.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, dit is een heel korte vraag

 

Mevrouw de minister, ik heb deze vraag ook al gesteld aan uw twee voorgangers en in beide gevallen kreeg ik een positief antwoord. Zij gaven mij aldus gelijk.

 

Ik heb tijdens het zomerreces alweer gelezen dat de politiezone Westkust op het terrein tests uitvoert met kepies met camera’s.

 

Is voorgaande informatie correct?

 

Wat vindt u zelf van het systeem van kepies met camera’s?

 

Bent u het met mij eens dat een dergelijk systeem compleet in tegenstrijd is met de huidige wetgeving op de camera’s? Zelfs indien wij de wetgeving die wij vanmorgen hebben besproken, goedkeuren, is het systeem nog in tegenstrijd met de wetgeving.

 

Wat vindt u daarvan? Bent u van plan tegen het systeem op te treden?

 

23.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik verwijs eerst en vooral naar het antwoord van 7 mei 2009 van mijn voorganger op een vraag naar uitleg van senator Dirk Claes.

 

Inmiddels heeft de politiezone Westkust tijdens de zomer één test uitgevoerd met de zogenaamde, mobiele bodycam, die op de kepie van een politieman was bevestigd. Deze test had de bedoeling de technische mogelijkheden van het systeem in operationele omstandigheden na te gaan. De test vond plaats tijdens een razzia op een megafuif.

 

Het gebruik van mobiele camera’s door de politiediensten blijft onder de huidige wetgeving inderdaad problematisch. Vooral het verplicht gebruik van een pictogram dat het cameratoezicht territoriaal begrenst, en de noodzaak van een voorafgaandelijk advies van de gemeenteraad vormen ter zake een probleem. Deze wettelijke beperkingen werden geconcipieerd voor een systeem van statische camerabewaking en niet voor het gebruik van mobiele camera’s.

 

Een wetsontwerp tot wijziging van de camerawet is vanmorgen door de Kamercommissie voor de Binnenlandse Zaken goedgekeurd. U was er ook aanwezig. Wij zullen aan voornoemd wetsontwerp nog een omzendbrief ter verduidelijking toevoegen. Bij de wijziging van de camerawet wordt in het gebruik van mobiele camera’s door politiediensten voorzien bij afwijkingen, om tegemoet te komen aan de operationele noden. Het gebruik van deze vorm van cameratoezicht wordt wel beperkt tot niet-permanente opdrachten in het kader van grote volkssamenkomsten. Nogmaals, een omzendbrief ter zake zal meer verduidelijkingen geven.

 

Ik ben van mening dat er voor elk cameragebruik, ook door de politiediensten, een wettelijke grondslag en omkadering moet zijn. In het huidige stadium lijkt het mij dan ook niet opportuun al experimenten te organiseren om het operationele gebruik van minicamera’s uit te testen.

 

23.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord en ik ben blij dat u ook op die lijn zit.

 

Ik voeg er meteen aan toe dat, zelfs al passen wij de wetgeving aan op de wijze die wij vanmorgen hebben beslist en zelfs al zet u de omzendbrief in wetgeving om, de tests zeer verregaand zijn.

 

Uiteraard heb ik niks te zeggen aan politiezones. Burgemeesters beslissen autonoom in hun regio en voor hun korps. Niettemin pleit ik ervoor dat men voorzichtig omspringt met dergelijke zaken, zeker indien zij in de media en de pers komen. Een en ander wekt bij sommige delen van de bevolking immers verwachtingen op die niet kunnen worden ingelost.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "ontsnapte gevangenen" (nr. 14718)

24 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "l'évasion de détenus" (n° 14718)

 

24.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is een heel korte maar politieke vraag. In de verklaringen van de minister van Justitie over de ontsnappingen, die nogal talrijk waren tijdens de vakantie, was er ook een heel duidelijke beschuldiging – ik gebruik het woord terecht – ten aanzien van de federale politie. Ik heb van u geen enkele commentaar daarover gehoord in de media, tenzij ik het heb gemist.

 

Ten eerste, wat vindt u daarvan?

 

Ten tweede, is er daarover overleg geweest met de minister van Justitie? Voor zover ik het heb gevolgd, was er wel een reactie vanuit de federale politie zelf. De beschuldigingen en de uitlatingen aan het adres van de federale politie waren immers nogal erg negatief.

 

24.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega, ik wil eerst aanstippen dat de politie van de hoven en rechtbanken valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Vervolgens zal het u niet zijn ontgaan dat in dit geval het veiligheidskorps optrad, samen met twee Brusselse politiezones, met name Brussel-Elsene en Brussel-Zuid. Het kwam dan ook mijn collega van Justitie toe mij aan te spreken en aan te schrijven over de gebeurtenissen, hetgeen hij ook per brief heeft gedaan. Wat mij wel aanbelangt, zijn de informatieflux, enerzijds, en de dreigingsanalyse, anderzijds. Hieraan werd en wordt hard gewerkt. Ik zeg dat niet altijd met grote verklaringen, maar wel in de luwte en met de resultaten die wij zullen hebben.

 

Wat de informatiestroom betreft, is het de bedoeling via een reeds lopend project de justitiële databank SIDIS ook te kunnen laten voeden door politie. Nu kan zij die alleen raadplegen. Dat zou het voordeel hebben dat alle informatie van politie en Justitie over gedetineerden in één gegevensbank wordt gebundeld. Dat zal vervolgens leiden tot een betere synergie tussen de betrokken partners, de politie, het gevangeniswezen en het politiekorps. Het zal ook de evaluatie van de dreiging meer performant maken. Dat brengt mij tot mijn tweede aandachtspunt. Voor de justitiële databank SIDIS heeft de politie al wel doorgegeven welke informatica-aanpassingen moeten gebeuren, opdat de voeding beter zou kunnen gebeuren. Alleen zit het beheer van de databank niet bij mijn departement.

 

De gebeurtenissen in kwestie hebben de nood aangetoond van een bijsturing van de huidige evaluatieprocedure van de ontsnappingsdreiging. Na een betere bundeling van de beschikbare informatie, lijkt het aangewezen de risicoanalyse te laten doen door een onafhankelijk orgaan. Daarmee bedoel ik een orgaan dat zelf niet is belast met de uitvoering van de overbrenging. Men moet immers vermijden dat het niveau van de dreiging uiteindelijk zou worden vastgesteld door capaciteitsoverwegingen, wat eigenlijk geen goede inschatting is.

 

Over die aanpassing is er druk overlegd tussen mij diensten en die van Justitie. Een en ander zal vorm krijgen via een aanpassing van de omzendbrief MFO-1. De hamvraag is waar het orgaan moet worden geplaatst. Gelet op de wettelijk bepaalde verantwoordelijkheden en de rol van het veiligheidskorps, lijkt een inbedding bij Justitie de meest coherente en homogene benadering.

 

Ik hoor hier en daar dat men ter zake mogelijk een taak ziet weggelegd voor het OCAD. Dat idee ben ik absoluut niet genegen. De eerder punctuele en trouwens zeer talrijke operationele dreigingsanalyses op microniveau dreigen de raison d’être van het OCAD te ondergraven. Dat lijkt mij een absoluut te vermijden piste. OCAD werkt op het macroniveau, dreigingsanalyses vinden plaats op microniveau. Het kan trouwens niet, binnen de huidige wettelijke bepalingen.

 

Ik laat in dit verhaal niemand in de kou staan. Een beetje informatiedoorstroming – waarbij wij alle informatie die wij hebben doorgeven – en een beetje evaluatieprocedure, komen iedereen ten goede, ook de ambtenaren – al dan niet politieambtenaren – die de overbrenging moeten uitvoeren.

 

Daarop heb ik bewust gefocust na de betreurenswaardige gebeurtenissen. Schijnwerpers heb ik daarvoor niet nodig, laat staan dat ik zou reageren op aanvallen van anderen.

 

24.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mevrouw de minister, ik heb een heel korte repliek. U hebt gelijk dat het een gezamenlijke bevoegdheid is, met een duidelijk gescheiden verantwoordelijkheid van Justitie en Binnenlandse Zaken.

 

Ik moet u echter eerlijk zeggen: de voorbije jaren zijn er nogal wat problemen geweest bij de federale politie, of meer bepaald aan de top van de federale politie, en toen heb ik ze zeker niet gespaard. Maar ik vind dat nu de manier waarop de minister van Justitie reageerde via de brief die hij op een bepaald ogenblik schreef, erop duidt dat hij de verantwoordelijkheid wil afschuiven. Ik begrijp uw reactie maar ik meende dat u als minister van Binnenlandse Zaken even de puntjes op de i zou zetten wie verantwoordelijk is voor Justitie en wie verantwoordelijk is voor Binnenlandse Zaken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

25 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de selectieprocedure van brandweerlieden" (nr. 14719)

25 Question de M. Ludwig Vandenhove à la ministre de l'Intérieur sur "la procédure de sélection de pompiers" (n° 14719)

 

25.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Artikel 10 van het koninklijk besluit stelt dat de voorwaarden middels een koninklijk besluit van de minister van Binnenlandse Zaken moeten worden opgelegd. Bij mijn weten is dat tot op heden nog niet gebeurd. Nu is er een heel groot onderscheid tussen de verschillende zones.

 

Bent u van plan om dat te doen? Ik hoop dat er een concreet antwoord volgt en dat u niet verwijst naar de globale hervorming van de brandweer, die, naar ik verneem, nog eens op de lange baan werd geschoven.

 

Ik stel vast dat bij de aanwerving of de bevordering in bepaalde brandweerzones al dan niet private of externe firma’s worden ingeschakeld. Vermits het koninklijk besluit nog niet is verschenen, bestaat daar veel onduidelijkheid over. In welke mate worden vakbonden in de jury betrokken?

 

Ik denk dat iedereen het met me eens is dat, als er morgen iemand met zo een dossier naar de Raad van State stapt, hij die zaak grandioos wint.

 

25.02 Minister Annemie Turtelboom: Een gemeente kan gebruikmaken van een externe firma voor de organisatie van de selectieproeven van de brandweerofficieren. De firma hoeft niet aan specifieke voorwaarden te voldoen. Er moet wel duidelijk worden afgesproken welke aspecten zullen worden getest. De firma kan louter een advies geven aan de examencommissie. De aanbevelingen van de externe firma kunnen nooit eliminerend zijn voor de kandidaten. Het gaat immers om een vergelijkend examen. Dat houdt in dat de technische vaardigheden van de kandidaten, hun geschiktheid tot leidinggeven, hun maturiteit en de manier waarop zij hun eigen ideeën uiteenzetten, worden beoordeeld via de selectieproeven.

 

De resultaten van de test via een externe firma zijn slechts een van de elementen die in rekening worden gebracht bij de beoordeling door de volledige examencommissie. Wanneer de gemeente een beroep wil doen op een externe firma, is het aangewezen dat een vertegenwoordiger ervan als expert deel uitmaakt van de examencommissie. Die dient immers ten minste voor de helft uit experts te bestaan die niet tot de gemeentediensten behoren.

 

De officier-dienstchef maakt altijd deel uit van de examencommissie. Hij kan bij alle selectieproeven aanwezig zijn. Overeenkomstig de regelgeving over de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, heeft iedere representatieve vakorganisatie het recht om een waarnemer te sturen naar elk wervingsexamen, dus ook naar dat voor brandweerlieden. Eens de orde van rangschikking tot toelating tot de proeftijd is vastgesteld, kunnen geen selectieproeven meer worden afgenomen. De selectieproeven dienen dus alleszins voor de deliberatie van de examencommissie afgenomen te worden.

 

25.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): En wat met het koninklijk besluit?

 

25.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb uitgelegd dat een externe firma ingeschakeld kan worden.

 

25.05  Ludwig Vandenhove (sp.a): Dat is correct, ja.

 

25.06 Minister Annemie Turtelboom: U verwijst naar de correcte toepassing van het koninklijk besluit. Een externe firma kan ingeschakeld worden volgens de procedure, zoals ik ze heb uitgelegd.

 

25.07  Ludwig Vandenhove (sp.a): Ik ga daarmee akkoord, maar mijn koepelvraag luidt: wanneer komt dat koninklijk besluit er, zodanig dat al die punten effectief bepaald worden op papier en dat er geen enkele twijfel meer over bestaat?

 

25.08 Minister Annemie Turtelboom: Het koninklijk besluit is op dit moment in de maak. De concrete timing laat ik u weten, zo snel mogelijk.

 

25.09  Ludwig Vandenhove (sp.a): Dank u.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

26 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "un accident qui s'est produit lors d'une formation organisée par la police fédérale" (n° 14729)

26 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een ongeval dat tijdens een door de federale politie georganiseerde opleiding plaatsvond" (nr. 14729)

 

26.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, madame la ministre, j'ai été interpellé par un accident qui s'est produit lors d'un exercice d'entraînement de la police organisé à Waterloo et qui concerne un corps de police de la capitale. Il s'agit de formations d'accoutumance au feu et aux jets de cocktails Molotov.

 

Il est tout à fait normal que les policiers soient entraînés à ce type d'exercices. Cependant, l'exercice en question avait manifestement été organisé sans véritables précautions par les instructeurs; en effet, des policiers ont dû traverser un mur d'essence enflammée avec des flammes de 8 à 10 mètres de haut et des températures atteignant 1 500 degrés. Cela aurait été confirmé par l'expert du parquet qui a été désigné dans une affaire qui est maintenant, semble-t-il, portée devant les tribunaux.

 

Plusieurs policiers ont dû être hospitalisés au service des grands brûlés de l'hôpital militaire de Neder-over-Heembeek. Les policiers blessés semblent irrités dans la mesure où peu de nouvelles leur ont été communiquées. Certains se sont constitués parties civiles dans ce dossier.

 

L'exercice organisé par la cellule Maîtrise de la violence de l'école de formation de la police fédérale était manifestement trop réaliste. Cet exercice aurait été filmé et le film saisi par la justice. Au total, 25 hommes et femmes du peloton ont été touchés par cet accident majeur.

 

Madame la ministre, quelle est la nature exacte de ces exercices? Sont-ils fréquents?

 

D'autres incidents ont-ils déjà été constatés dans le passé?

 

Une enquête interne a-t-elle été prévue en marge de l'enquête judiciaire?

 

Des précautions particulières sont-elles dorénavant prises pour ce type d'exercices?

 

26.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, l'accident dont vous faites état s'est produit le 16 mars 2004 à Waterloo lors d'une formation continuée "Cocktails Molotov" organisée et dispensée par la police fédérale au profit de la police locale, et comprenant notamment le franchissement d'un mur de feu. Il s'agissait de familiariser le personnel au contact du feu dans l'hypothèse du jet de cocktails Molotov vers et sur eux lors d'activités de maintien de l'ordre.

 

Cinq inspecteurs et un inspecteur principal de la zone de police de Bruxelles-Capitale-Ixelles ont été blessés, de même que deux inspecteurs de la zone de police de Waterloo.

 

Ces deux derniers participaient à l’exercice à la demande de leur chef de corps, lequel était sur place. Les policiers blessés l’ont été plus particulièrement aux jambes et ce, à des degrés divers. Les incapacités de travail ont duré, selon le cas, de cinq jours à trois semaines.

 

Ce type de formation est dispensé à la demande essentiellement des zones de police locale et n’intervient, en principe, qu’une seule fois lors de la carrière en complément de la formation de base. La fréquence des exercices est fort variable. Elle est fonction de la disponibilité des moniteurs et du nombre de policiers à former.

 

Pour la zone de police de Bruxelles-Capitale-Ixelles, le choix a été opéré de faire participer tous les membres de la Direction des interventions, soit environ 300 personnes. Le Service enquêtes individuelles de l’Inspection générale des services de police a été chargé d’une enquête. La Direction de la prévention interne et de la protection au travail de la police fédérale a aussi examiné les faits, chacun dans sa sphère de responsabilité. Les exercices ont été suspendus durant environ un an dans l’attente de la conclusion de ces enquêtes, puis ont repris avec l’approbation des syndicats représentatifs.

 

Le conseiller en prévention a formulé des recommandations à l’École fédérale de police en charge de l’organisation des exercices. Il y était notamment question de l’établissement d’un protocole entre la zone de police concernée et l’école de police pour clarifier les rôles de chaque partie dans l’organisation de tels exercices. Il y était aussi question de la conformité anti-incendie des équipements individuels, de la largeur limitée à 2 mètres du mur du feu ainsi que son franchissement unique en formation de tirailleurs. Ces recommandations ont toutes été intégrées dans cette formation.

 

Un deuxième incident a été signalé à la Direction de la prévention de la police fédérale le 9 janvier 2007. Il a fait l’objet d’un rapport d'accident établi par le service interne de prévention et de protection de la ville de Bruxelles agissant pour le compte de la zone de police Bruxelles-Capitale-Ixelles. Une analyse de risque a aussi été menée. Aucune erreur organisationnelle n’a été relevée. Il s’agissait d’une malheureuse réaction de panique d’un participant, lequel n’a heureusement pas été gravement blessé.

 

26.03  Xavier Baeselen (MR): Je constate que les faits étaient anciens et qu’après cette familiarisation avec le feu, les enseignements ont été tirés sur le plan de la prévention. Les exercices sont donc mieux encadrés aujourd’hui qu’hier. Je m’en réjouis en espérant que ce type d’incidents ne se reproduira pas.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

27 Question de M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intérieur sur "l'accessibilité d'infrastructures et de services pour les personnes handicapées" (n° 14730)

27 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toegankelijkheid van infrastructuur en diensten voor personen met een handicap" (nr. 14730)

 

27.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, madame la ministre, ma question porte sur l'accessibilité des administrations publiques aux personnes handicapées. Divers rapports récents pointaient des problèmes d'accessibilité aux bâtiments essentiellement publics. Or vous et nous pouvons agir pour améliorer cette accessibilité. D'ailleurs, j'ai souhaité faire le point avec différents ministres en leur adressant à chacun cette question.

 

Madame la ministre, tous les bâtiments publics qui relèvent de votre département sont-ils aux normes d'accessibilité pour les personnes handicapées? Si ce n'est pas le cas, des travaux d'aménagement sont-ils en cours et des budgets spécifiques sont-ils prévus à cet égard?

 

27.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la réglementation prévoit des normes de base en matière de prévention contre l'incendie et l'explosion auxquels les bâtiments nouveaux doivent satisfaire. Ces normes ont notamment pour objectif de permettre une évacuation rapide et en toute sécurité des occupants, ainsi que des prescriptions spécifiques pour les ascenseurs destinés à l'évacuation de personnes à mobilité réduite.

 

Les services d'incendie ont pour mission de contrôler l'application des mesures de sécurité prescrites par toute réglementation, c'est-à-dire fédérale, régionale, communautaire, provinciale ou communale, relative à la prévention des incendies. Dans ce cadre, lors de son contrôle, le technicien en prévention examine également les procédures d'évacuation mises en place par l'exploitant du bâtiment. Les procédures d'évacuation sont imposées, le cas échéant, par l'autorité compétente en fonction de la destination du bâtiment.

 

Ainsi, pour les établissements hôteliers, ce sont les Régions qui sont compétentes pour imposer des normes spécifiques en matière de prévention incendie. Pour les établissements accueillant du public, comme les dancings, par exemple, des règlements spécifiques sont prévus dans les règlements communaux.

 

Il revient à chaque autorité compétente et non aux services d'incendie eux-mêmes d'imposer des normes relatives à l'évacuation des personnes avec un handicap. Dans le cadre d'une réflexion globale sur les mesures de prévention incendie, il me semble important d'accorder une attention spécifique à l'évacuation des personnes avec un handicap.

 

J'ai dès lors demandé à mes services de me faire des propositions en ce sens.

 

27.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse. Au début de ma question, j'ai parlé de l'accessibilité des bâtiments de son administration mais ma question concernait bien la problématique des normes incendie dans les bâtiments et des services incendie qui relèvent de son département.

 

Je suppose qu'une concertation va avoir lieu avec le secteur. Je reviendrai dès lors vers elle avec une autre question.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

28 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de controle op het al dan niet mee naar huis nemen van het dienstwapen van politieagenten" (nr. 14790)

28 Question de Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "le contrôle relatif au fait d'emporter ou non son arme de service à domicile pour les agents de police" (n° 14790)

 

28.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de discussie in verband met de controle op het dienstwapen is onlangs weer opgelaaid. De aanleiding was het feit waarbij eind juli een hoofdinspecteur van de lokale politie van Halle zijn ex-vriendin doodde en daarna met zijn dienstwapen zelfmoord pleegde. Wij weten allemaal dat dit geen alleenstaand feit is. Onlangs nog verscheen er een persartikel in verband met een commissaris in Neeroeteren die ook zichzelf met zijn dienstwapen van het leven beroofde.

 

Sinds vorig jaar zijn de voorschriften in verband met het al dan niet mee naar huis nemen van het dienstwapen gewijzigd. De agenten moeten het opbergen in een kluis of een speciale wapenkast. In de praktijk blijkt op deze nieuwe voorschriften weinig of geen controle te bestaan. De hoofdinspecteur over wie het gaat bewaarde zijn dienstwapen thuis, hoewel hij in de betrokken periode met vakantie was. De rondzendbrief van februari 2008 stipuleert nochtans duidelijk dat enkel in zeer uitzonderlijke gevallen en met toestemming van de korpschef een agent zijn dienstwapen mee naar huis mag nemen.

 

Bij de politievakbond NSPV luidt het dan weer dat het in de praktijk moeilijk is om te controleren of een agent zijn pistool of revolver wel of niet in de brandkast legt. Het zou in de eerste plaats de hoofdcommissaris moeten zijn die de verantwoordelijkheid neemt om ervoor te zorgen dat de voorschriften worden nageleefd. Ik kreeg graag een antwoord op de volgende vragen.

 

Hoe gebeurt de controle in de praktijk bij de meeste politiekorpsen? Welke acties zult u ondernemen of worden er momenteel concreet ondernomen om dergelijke voorvallen in de toekomst te voorkomen? Hoe ziet u dit in de toekomst evolueren?

 

28.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, bij de bestuurlijke politie van de federale politie wordt de bevoegdheid om te oordelen over het mee naar huis nemen van dienstwapens gedelegeerd aan de directeurs en de diensthoofden. Deze delegatie gebeurde precies omdat de rechtstreekse verantwoordelijke het dichtst bij het personeelslid staat en dus het best geplaatst is om af te wegen of een machtiging kan worden gegeven.

 

Het meenemen zelf kan alleen onder bepaalde omstandigheden en als de rechtstreekse verantwoordelijke een schriftelijke machtiging geeft, die bovendien voor een beperkte periode geldt. Binnen elke dienst of post wordt de lijst van de machtigingen voortdurend geactualiseerd. De rechtstreekse verantwoordelijke bepaalt zelf de modaliteiten om in eigen dienst of post de aanwezigheid van dienstwapens te controleren.

 

Bij de federale gerechtelijke politie bestaan er ook interne nota’s hierover. Hier geldt dat het voor een personeelslid dat thuis van wacht is, toegelaten is zijn individueel dienstwapen mee te nemen. Hij of zij wordt dan immers als dienstdoend beschouwd. Voorts mag enkel het personeelslid in zeer uitzonderlijke gevallen zijn of haar dienstwapen naar huis meenemen. Deze toestemming is voorlopig, maximum zes maanden verlengbaar en wordt slechts gegeven wanneer de veiligheid van het personeelslid ernstig in gevaar is.

 

In de praktijk worden deze toestemmingen zelden gegeven. De concrete acties binnen de federale politie om dergelijke voorvallen in de toekomst te voorkomen, situeren zich op twee niveaus.

 

Enerzijds zijn er de acties in het kader van preventie, welzijn en motivatie waarover het voltallige personeel geïnformeerd wordt. In dit verband kan verwezen worden naar het stressteam van de federale politie dat vierentwintig uur op vierentwintig geconsulteerd kan worden. Anderzijds is er de bevoegdheid van de rechtstreeks verantwoordelijke die het best geplaatst is om de signalen op te merken die een aanwijzing zijn van een onverenigbaarheid van de uitoefening van de dienst met een dienstwapen.

 

Betreffende de korpsen van de lokale politie bestaan er geen globale gecentraliseerde gegevens op nationaal niveau inzake de controle op de naleving van de voorschriften. Het is trouwens een lokale verantwoordelijkheid. Ik stel wel vast, bij de inauguratie van nieuwe politiecommissariaten, dat er bij de inrichting veel aandacht wordt besteed aan lockers.

 

28.03  Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, het verheugt mij dat er lokaal en superlokaal actie wordt ondernomen. De voorschriften zijn er in theorie, maar de praktijk is soms anders. Er blijkt toch nog enige onduidelijkheid te bestaan in verband met de concrete invulling van dergelijke voorschriften. Wij hopen dat u samen met ons zult voortwerken aan meer duidelijkheid ter zake. Alleen zo kunnen dergelijke voorvallen voorkomen worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

29 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een onderzoek na een inbraak in Brussel" (nr. 14791)

29 Question de Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "une enquête menée à la suite d'une effraction à Bruxelles" (n° 14791)

 

29.01  Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, ik heb een vraag in verband met een nogal concreet gebeuren. Onlangs verscheen er in de media een bericht over een inbraak in een woning in Brussel. De bewoner van de woning was op het ogenblik van de vaststelling van de inbraak niet aanwezig en werd over het gebeurde op de hoogte gesteld door de politie die verwittigd was door de buurvrouw van de bewoner. Blijkbaar werd de deur van de woning geforceerd en werd alles overhoop gehaald. De daders gingen die dag aan de haal met geld, kleding en een laptop. Van de daders was er geen spoor.

 

Als de berichten die hierover in de media verschenen ernstig mogen worden genomen blijkt dat tijdens de behandeling van het dossier toch wel een en ander is misgelopen. Toen de bewoner ter plaatse kwam bleek dat de agenten die de vaststelling hadden gedaan intussen vertrokken waren. Erger nog, de deur was gewoon blijven openstaan terwijl de te volgen procedure toch inhoudt dat in zulke gevallen de deur moet worden verzegeld. Dat is dus niet gebeurd. Toen de bewoner na thuiskomst de politie contacteerde moest hij vernemen dat hij zijn appartement voorlopig niet in kon. Het labo van de federale politie moest eerst nog een sporenonderzoek uitvoeren. Aangezien de inbraak op een zaterdag had plaatsgevonden en de mensen van het labo van de federale politie tijdens het weekend niet komen voor gewone inbraken, werd de betrokkene door de politie voorgesteld om enkele dagen op hotel of bij vrienden te logeren. Hij werd dus geacht zijn woning onbewaakt en niet afgesloten achter te laten. Toen het sporenonderzoek uiteindelijk maandagochtend plaatsvond bleek dat de uitvoerders van het onderzoek enkel vingerafdrukken hadden genomen op de voordeur en de woning zelfs niet betreden hadden. Toen de bewoner de politie terug contacteerde bleek dat er niets terug te vinden was van de vaststelling ter plaatse tenzij een leeg proces-verbaal op naam van de betrokkene maar met het adres van een naamgenoot uit een andere gemeente.

 

Er lijkt toch een en ander misgelopen te zijn in dit concreet geval. Ik had graag antwoord gekregen op enkele vragen. Kunt u bevestigen dat voornoemde zaken zijn gebeurd? Hebt u een verklaring voor het feit dat het onderzoek niet voldoende is gevoerd en het slachtoffer met andere woorden in de kou is blijven staan, in dit geval letterlijk? Zijn de daders intussen opgepakt? Kan een slachtoffer in geval van nalatigheid tijdens een onderzoek aanspraak maken op een vorm van schadevergoeding? Ik denk dan aan de kosten die een overnachting in een hotel met zich meegebracht kunnen hebben. Is het de regel dat er tijdens weekenddagen geen sporenonderzoek gebeurt voor gewone inbraken?

 

Ik heb nog een laatste vraag over dit incident. De Brusselse politietop kondigde naar aanleiding van het gebeuren aan dat men een onderzoek zou starten. Wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Welke acties zullen er concreet ondernomen worden?

 

29.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Ponthier, de lokale politie van Brussel-Hoofdstad-Elsene heeft een proces-verbaal opgesteld met een versie van de feiten die totaal verschilt van de versie die is weergegeven in uw vraag.

 

Uit het proces-verbaal blijkt dat de benadeelde niet thuis was en dat een buurtonderzoek werd verricht. Na verder onderzoek kon de persoon in kwestie via zijn gsm worden gecontacteerd. Dit telefonisch contact kon er niet toe leiden dat deze persoon zich ter plaatse kwam aanmelden. Bij het verlaten van de plaats van de feiten werd de deur zo goed en zo kwaad als mogelijk afgesloten door de politiediensten van de tussenkomende patrouille.

 

Het labo werd ter plaatse gevraagd. Hoewel dit geen deel uitmaakt van de lokale functionaliteiten, heeft de lokale politie van Brussel-Hoofdstad-Elsene een eigen minilabo dat evenwel alleen in de week actief is. Wanneer de feiten zich in het weekend voordoen, wordt dan ook een beroep gedaan op de diensten van de federale politie.

 

In dit geval, wanneer de doortocht van het labo niet precies kan worden bepaald, wordt de benadeelde verzocht om eventuele sporen niet uit te wissen. Het slachtoffer beslist autonoom om de nacht desgevallend elders door te brengen.

 

Het gerechtelijk onderzoek is nog steeds lopend. Op basis van de momenteel beschikbare elementen kan worden gezegd dat het onderzoek op een normale manier is verlopen. Een overdreven klacht is niet zelden een tactiek voor het bekomen van een schadevergoeding.

 

Toch kan ik u zeggen dat het dossier voor verdere analyse aan de dienst Intern Toezicht wordt bezorgd.

 

29.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het blijkt alsnog dat wij niet alles wat in de media verschijnt voor absolute waarheid mogen aannemen. Onze fractie heeft daar wel vaker mee te maken. Ik hoop in elk geval dat dit naar behoren wordt opgevolgd. Wij nemen akte van uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

30 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het testen van supergevoelige metaaldetectors bij gevangenen" (nr. 14792)

30 Question de Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "les tests relatifs à l'utilisation de détecteurs de métaux hypersensibles auprès des détenus" (n° 14792)

 

30.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, om de herhaalde ontsnappingen van gevangenen te voorkomen, staat de politie sinds kort een nieuw hulpmiddel ter beschikking, namelijk een handschoen waarin een zeer gevoelige metaaldetector verscholen zit, de zogenaamde verklikkerhandschoen.

 

Enkele politiekorpsen testten de handschoen om gevangenen te fouilleren die werden vervoerd van en naar de rechtbank. De detector kan ook worden gebruikt voor controles bij muziekfestivals of risicovolle voetbalwedstrijden. De nieuwste metaaldetector is een zwarte handschoen waarin een metaaldetector verborgen zit. De detector zou heel snel reageren, volgens sommigen zelfs al op een nietje. De detector geeft geen piepsignaal, maar trilt en zou snel en handig in het gebruik zijn.

 

Sinds eind juli heeft de politiezone HAZODI (Hasselt, Zonhoven, Diepenbeek) het nieuwe hulpmiddel in gebruik. De commissaris van de politiezone stelde dat de mogelijkheden eerst allemaal uitgebreid zouden worden getest en dat nadien de voor- en nadelen zouden worden bekeken. De voordelen zijn gekend. Het zou een zeer veilig instrument zijn voor zowel de gebruiker als de gefouilleerde. Het zou geen gevaar inhouden voor zwangere vrouwen, geen invloed hebben op pacemakers, geen film- of fotomateriaal beschadigen, enzovoort. De trilhandschoen is al in gebruik bij de Britse politie en wordt voorlopig vooral ingezet in de strijd tegen messentrekkers bij jeugdbendes.

 

Wij hadden graag een antwoord gekregen op de volgende vragen. Zijn er intussen al testen gebeurd met dit hulpmiddel in de betrokken politiezone HAZODI? Zo ja, bij welke evenementen of gebeurtenissen? Wanneer loopt de testperiode af? Wanneer vindt de evaluatie plaats? Indien de evaluatie positief is, zal ze dan in gebruik worden genomen door verschillende politiekorpsen in België? Zo ja, tegen wanneer ziet u dat concreet gebeuren?

 

30.02 Minister Annemie Turtelboom: De zone HAZODI heeft de zogenaamde verklikkerhandschoen inderdaad getest bij de overbrenging van gedetineerden naar de gevangenis en bij de voorleiding van arrestanten voor de onderzoeksrechter. Er werden ook testen uitgevoerd bij het fouilleren van personen tijdens discrete controleacties door politiepersoneel in burgerkledij, onder meer tijdens een popfestival. Deze testperiode is afgelopen.

 

Een eerste evaluatie geeft aan dat de handschoen enkel als een bijkomend instrument kan worden aanzien en geenszins de klassieke methoden en middelen voor het fouilleren van personen kan vervangen.

 

De handschoen heeft een meerwaarde bij zeer specifieke controles, in zeer specifieke omstandigheden, onder meer in discrete situaties. Ze is echter te gevoelig om te gebruiken in standaardsituaties omdat ze reageert op elke minieme hoeveelheid metaal. Het gebruik van een verklikkerhandschoen verhindert bovendien het dragen van klassieke handschoenen, hetgeen bijvoorbeeld gevaren kan opleveren bij het fouilleren van drugsgebruikers. A priori laat ik de politiezones vrij die detector uit te testen en al dan niet aan te kopen. De federale politie heeft tot nu toe geen initiatief ondernomen om dat soort materiaal te verwerven.

 

30.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het investeren in middelen die efficiënt blijken in het voorkomen van misdaden lijkt ons nooit overbodig. Ik begrijp wel dat het niet altijd en overal kan worden gebruikt. We hopen dat het zal worden ingezet waar mogelijk en waar het efficiënt zou blijken te zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 14806 de M. Peeters est reportée à sa demande.

 

31 Questions jointes de

- M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "les promotions au SPF Intérieur" (n° 14814)

- M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "les promotions au SPF Intérieur (suite)" (n° 14815)

31 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bevorderingen bij de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 14814)

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bevorderingen bij de FOD Binnenlandse Zaken (vervolg)" (nr. 14815)

 

31.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, il s'agit d'un dossier qui était suivi attentivement par mon ex-collègue Jean-Marc Nollet, qui a posé plusieurs questions à votre prédécesseur, M. De Padt, sans avoir obtenu de réponses satisfaisantes. Madame la ministre, j'espère que vous prendrez ce dossier à bras-le-corps et que vous pourrez fournir des réponses plus satisfaisantes que celles qui nous ont été données jusqu'à présent car, à nos yeux, ce qui se passe au sein du SPF Intérieur est plutôt inquiétant.

 

On a démantelé la direction de la sécurité civile, on a constaté des promotions dont l'arrêté a été écrit par les bénéficiaires, il y a eu des auto-promotions au sein du comité de direction. M. De Padt avait annoncé un audit et j'espère que vous pourrez nous apporter des réponses.

 

Un article paru le 27 mai dernier dans La Libre Belgique sur le système de promotions mis au point par les hauts fonctionnaires dans votre ministère soulève de nombreuses questions. Cet article révèle que la haute administration du SPF Intérieur est particulièrement attentive à ses propres intérêts. Pour rappel, l'article décrit la façon dont ces fonctionnaires, membres du comité de direction, se sont tour à tour octroyé de solides promotions les 18 et 27 janvier 2008, remettant à chaque fois un avis unanime – donc liant votre prédécesseur – quant à la promotion proposée.

 

Quelques jours après la parution de cet article, le comité de direction a tenté de se justifier en envoyant un mail à l'ensemble du personnel, déplorant, je cite, "qu'aucune autre alternative (que ces promotions auto-attribuées) ne soit offerte aux managers pour valoriser d'une meilleure manière leur expérience dans la fonction publique après la fin de leur mandat". Ce mail est, à mes yeux, la confirmation maladroite que le comité de direction a mis au point son propre système de compensation pour les managers au cas où leur mandat ne serait pas renouvelé.

 

J'imagine sans peine l'effet désastreux qu'il a pu avoir sur le personnel, j'en ai eu plusieurs échos.

 

Madame la ministre, cet état de fait pose de multiples questions. Confirmez-vous les faits décrits dans La Libre Belgique du 27 mai dernier? Considérez-vous que ces promotions répondent au principe de bonne gouvernance et à la déontologie que nous sommes en droit d'attendre de tout fonctionnaire?

 

La plupart des mandataires du SPF Intérieur bénéficient, pendant toute la durée de leur mandat, d'une rémunération de loin supérieure à celle qui était la leur avant leur désignation. Partagez-vous l'opinion du comité de direction sur la nécessité de les récompenser encore plus, en cours ou en fin de mandat? Confirmez-vous que d'autres procédures de promotion, destinées à d'autres membres du comité de direction du SPF, ont été lancées en 2008? Ont-elles abouti? Dans la négative, pour quelles raisons? Dans l'affirmative, je souhaiterais savoir, pour chacun des bénéficiaires, quelle était leur fonction avant leur promotion et, notamment, s'ils étaient membres du comité de direction?

 

Le 27 mai dernier, le ministre De Padt confirmait qu'une enquête interne suivait effectivement son cours au sein du SPF Intérieur relativement à ces problèmes. Par qui a-t-elle été menée? A-t-elle abouti? Quelles en sont les conclusions? Le cas échéant, des sanctions sont-elles envisagées ou ont-elles été prises à l'égard des personnes concernées?

 

J'en viens à ma deuxième question, qui s'intéresse principalement au poste de directeur général et à la promotion dont a bénéficié la présidente du SPF. Le 12 mars 2007, une note de service a informé le personnel qu' "un emploi de directeur général dans l'échelle de traitement A 51 est à conférer par avancement de classe à la Direction générale Politique de sécurité et de prévention. Cet emploi est accessible aux agents qui, au moment de la promotion, étaient titulaires du titre de conseiller général et qui comptaient au moins une ancienneté de classe de deux ans dans la classe A 4".

 

Cet appel aux candidats est de prime abord surprenant. En effet, la Direction générale où l'emploi de directeur général est déclaré vacant par cette note est dirigée depuis 2003 par un directeur général mandataire. La note de la présidente semblait, par conséquent, annoncer qu'on allait juxtaposer à ce directeur général mandataire un autre directeur général, mais statutaire cette fois. Il me paraît difficilement concevable qu'on ait pu envisager de faire diriger une même direction générale par deux directeurs généraux.

 

Je constate cependant, à la lecture du Moniteur belge du 7 mars 2008, qu'un arrêté royal a été signé par le Roi le 27 janvier 2008, avec effet rétroactif au 1er avril 2007. L'extrait stipule que "Mme De Knop est promue dans la classe A 5 et dans la filière de métiers Population et Sécurité à la Direction générale Politique de sécurité et de prévention du Service public fédéral Intérieur".

 

C'est un libellé plutôt étonnant, car l'extrait ne correspond pas à la procédure qui avait été lancée pour un emploi de directeur général.

 

Madame la ministre, pourquoi une procédure de promotion pour un emploi de directeur général a-t-elle été lancée alors que ce grade a été supprimé par l'article 223, §2 de l'arrêté royal du 4 août 2004 relatif à la carrière de niveau A des agents de l'État? Comment cette procédure de promotion à un grade supprimé a-t-elle été possible? Par qui a-t-elle été approuvée?

 

L'article 72 de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 sur le statut des agents de l'État prévoit que la promotion des agents de l'État ne peut avoir lieu qu'en cas de vacance d'un emploi permanent. Existe-t-il un emploi permanent de directeur général statutaire à la Direction générale Politique de sécurité et de prévention? Si oui, depuis quand? Quels sont les motifs qui ont justifié la création de l'emploi auquel la présidente a été nommée?

 

Est-il exact que le descriptif de la fonction de directeur général statutaire est identique à celui qui avait été élaboré pour l'emploi de directeur général mandataire? Sinon, quelles sont concrètement les différences entre ces deux emplois? De combien de personnes la fonction qui a été mise en compétition assure-t-elle la direction?

 

Est-il vrai que l'Inspection des Finances a émis un avis négatif sur la création de cette nouvelle fonction? Combien y a-t-il eu de candidatures pour cet emploi? Qui a interviewé les candidats à cet emploi?

 

Quel est exactement l'objet de l'arrêté royal du 27 janvier 2008? Nomme-t-il effectivement la présidente à l'emploi de directeur général annoncé par la note de service du 12 mars? Est-il exact que, si le mandat de la présidente se termine avant son échéance normale, on aurait à la tête de la direction générale un duo de dirigeants: un mandataire et un statutaire? Dans l'affirmative, et tenant notamment compte des problèmes budgétaires auxquels est confronté l'État, approuvez-vous cette audacieuse innovation qui me semble être une véritable première dans les annales de l'administration?

 

Y a-t-il une enquête spécifique qui concerne cette nomination? Quel en est le résultat le cas échéant? Pouvez-vous nous le communiquer?

 

31.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, pour répondre à votre première question, les membres du personnel de la Fonction publique qui sont désignés pour l'exercice d'un mandat au sein d'un SPF sont placés d'office en congé pour mission d'intérêt général. La réglementation relative à ces congés prévoit que tout fonctionnaire en congé pour mission d'intérêt général conserve entre autres ses droits à l'avancement dans la Fonction publique. La réglementation ne fait aucune distinction en fonction du type de mission d'intérêt général exercée pendant le congé.

 

Les procédures de promotion auxquelles vous vous référez n'ont rien d'inhabituel ou d'anormal. En l'occurrence, elles se sont déroulées, en outre, en toute transparence. Si vous estimez que la réglementation applicable aux titulaires de mandat ou les garanties qui leur sont octroyées doivent être revues, il vous est évidemment loisible d'adresser des propositions en ce sens au ministre de la Fonction publique, à qui il revient d'examiner la suite à leur réserver.

 

Une autre procédure de promotion de ce type est en cours d'examen. Je n'ai pas encore pris de décision à ce sujet. Pour ce qui me concerne, il n'y a pas matière à enquête ni à sanctions. L'enquête menée à la demande de mon prédécesseur et à laquelle vous vous référez ne portait pas sur cette question.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, le SPF Intérieur fait partie des départements qui ont renoncé à la création en leur sein des mandats N-2, en raison de l'opportunité précisément de superposer trois niveaux de fonctions à mandat et donc à vocation stratégique. Le ministre de l'époque a donc opté pour la mise en place d'un niveau de responsabilité opérationnel de haut niveau.

 

Ces fonctions ont été pondérées par le SPF Personnel et Organisation. En fonction de la description de fonctions et de la teneur des missions, la pondération a abouti à l'octroi du niveau A5. L'emploi de niveau A5 diffère fondamentalement de l'emploi du titulaire de mandat. Le titulaire de mandat concourt à la définition et à la traduction dans ses propres stratégies, des stratégies globales du SPF. Il veille à la réalisation des objectifs transversaux, détermine les performances générales à atteindre, planifie et attribue les ressources, négocie et coopère avec les autres membres du comité de direction ou avec des partenaires extérieurs, définit les politiques de modernisation, définit la politique de communication interne et externe, etc. Il entretient des contacts directs avec le ministre et est le responsable ultime de la réalisation des résultats attendus.

 

Le SPF Intérieur comprend de nombreux services à caractère opérationnel. La fonction A5 est une fonction qui met davantage l'accent sur la connaissance de terrain, une fonction de mise en œuvre technique, de direction d'exécution du plan opérationnel orienté sur la réalisation concrète des objectifs.

 

Son titulaire a une tâche d'orientation et de supervision des tâches effectuées par les collaborateurs, une mission d'expertise, d'encadrement plus direct des collaborateurs, de stimulation de la recherche dans les domaines d'expertise visée, de direction de groupes de travail au niveau expert. C'est donc essentiellement une mission de soutien au manager, de proximité avec le terrain, de chef opérationnel, d'organisateur et de coach.

 

S'agissant d'un emploi d'adjoint à la direction et en fonction des besoins opérationnels, la fonction A5 peut aller jusqu'à viser l'ensemble des collaborateurs d'une direction générale mais à un niveau de responsabilité et d'intervention différent de celui du titulaire de mandat.

 

L'inspecteur des Finances a émis un avis négatif sur le principe de la création de fonctions A5 au sein du SPF. Il n'a pas été suivi en cela par le ministre du Budget.

 

Dans l'emploi ouvert auprès de la Direction générale Politique de sécurité et de prévention, il n'y a eu qu'une seule candidature. Les interviews de candidats pour une promotion de haut niveau sont réalisées la plupart du temps et sauf empêchement par le directeur général titulaire de mandat du service concerné.

 

La présidente du comité de direction a été promue dans une classe de fonction et non dans un grade déterminé. Une cessation prématurée des fonctions de la titulaire actuelle du mandat de présidente du comité de direction n'est pas à l'ordre du jour. Votre question est donc sans objet. Comme je vous l'ai signalé dans ma réponse à la dernière question, il n'y a pas matière à une enquête dans ce domaine.

 

31.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Vous êtes une ministre bien clémente à l'égard de votre administration. Je ne remets pas en cause la possibilité pour un mandataire d'avoir accès à une promotion mais quand tous les mandataires d'un même comité de direction ont chacun une promotion en deux réunions et chacun en émettant un avis positif unanime sur leurs collègues, on peut se poser des questions. Vous pourrez me dire que vous n'étiez pas ministre à ce moment-là, que la fonction a connu trois titulaires en très peu de temps.

 

Quant à moi, à votre place, j'aurais été étonné, d'autant qu'à la deuxième question au sujet de la nomination d'un directeur général, vous évoquez un avis négatif de l'Inspection des Finances que j'avais également relevé. On n'est pas toujours obligé de suivre l'Inspection des Finances mais c'est un signe important. Cela a fait l'objet d'une négociation politique mais si on a une Inspection des Finances, c'est pour que la décision politique soit prise en bonne et due forme.

 

Vous me dites qu'on ne va pas se séparer de la titulaire et qu'il n'y aura pas deux personnes pour le même poste mais la situation est théoriquement possible.

 

Le SPF Intérieur est un service important. La réforme de la sécurité civile piétine. J’aurai l’occasion de vous interpeller à nouveau à ce sujet.

 

À mes yeux et en fonction de toutes les informations que j’ai pu récolter et des autres questions qui ont été posées, y compris celle pour laquelle une enquête a été diligentée, une reprise en main s'avère nécessaire.

 

Vous êtes nouvelle dans la fonction, je l’ai dit dans mon introduction. J’espérais que vous traiteriez les choses un peu différemment. A ce stade, je suis déçu!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Beaucoup de questions sont reportées et retirées. Je vais essayer de terminer avec les collègues qui sont encore là par respect pour leur attente.

 

32 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "extra rijlessen voor politieagenten" (nr. 14824)

32 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "l'organisation de cours de conduite supplémentaires pour les agents de police" (n° 14824)

 

32.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, gezien het gevorderde uur zal ik proberen zo kort mogelijk te zijn.

 

Mevrouw de minister, twee jaar geleden besliste het Antwerpse stadsbestuur om 660 agenten opnieuw naar de rijschool te sturen. Die beslissing werd genomen nadat bleek dat het korps meer dan 400 ongevallen mede had veroorzaakt op één jaar.

 

De federale politiebeambten waren ook in 2006 betrokken bij 282 verkeersongevallen in dienstverband en 135 in het woonwerkverkeer. Op 11 september raakte bekend dat de politie van Dilbeek onderzoekt of het nodig is om haar mensen extra rijlessen te laten nemen, omdat ze de voorbije maanden verschillende keren betrokken waren bij een verkeersongeval.

 

Is de beslissing in Antwerpen uitgevoerd en wat zijn de bevindingen?

 

Is er behoefte aan extra rijlessen voor politieagenten, gezien de omstandigheden waarin zij zich soms moeten bewegen?

 

Hoeveel federale politiebeambten waren in 2007 en 2008 betrokken in verkeersongevallen?

 

Houdt de Vaste Commissie van de Lokale Politie de statistieken van de betrokkenheid van politiebeambten bij een verkeersongeval bij?

 

Hoe staat u tegenover het idee om op regelmatige basis extra rijlessen te geven?

 

32.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de politie van Antwerpen heeft de beslissing betreffende het organiseren van extra rijopleidingen inderdaad uitgevoerd. De eerste indrukken zijn positief. Het is echter nog te vroeg om de effectieve impact van de bijkomende rijopleidingen op het terrein te evalueren.

 

Het komt aan de dienstoversten toe om in het licht van de opdrachten van de eigen dienst te bepalen of het noodzakelijk is om het personeel een specifieke rijopleiding te laten volgen. Dergelijke bijkomende vorming kan in bepaalde eenheden van de geïntegreerde politie zeker nuttig zijn.

 

Voor de personeelsleden van bepaalde diensten maken bijkomende rijopleidingen nu reeds deel uit van de te volgen functionele en voortgezette opleidingen. Ik denk bijvoorbeeld aan de personeelsleden van de directie van de Speciale Eenheden of van bepaalde diensten binnen de directie van de Algemene Reserve. In die diensten wordt een doorgedreven beheersing van het voertuig als een operationele meerwaarde beschouwd. Bijgevolg worden hieromtrent opleidingsinspanningen geleverd.

 

De eventuele behoeften aan regelmatig georganiseerde herhalingslessen moeten eveneens worden overwogen door de dienstchefs. Zij hebben het beste zicht op de operationele realiteit en de noden van hun diensten. Een algemene beslissing in dat verband is mijns inziens in termen van efficiëntie niet overal verantwoord.

 

In 2007 waren 264 personeelsleden van de federale politie betrokken bij verkeersongevallen in dienstverband en 144 bij verkeersongevallen in het woonwerkverkeer.

 

Voor het jaar 2008 gaat het om 318 personeelsleden betrokken bij verkeersongevallen in dienstverband, en om 185 personeelsleden bij verkeersongevallen in het woonwerkverkeer. De opdracht maakt geen deel uit van het takenpakket van de Vaste Commissie voor de Lokale Politie. Elk lokaal korps is verantwoordelijk voor het beheer van de verkeersongevallen waarbij haar personeelsleden zijn betrokken.

 

32.03  Michel Doomst (CD&V): De cijfers bewijzen dat het een blijvend aandachtspunt moet zijn. U hebt gelijk dat het per dienst en volgens de specifieke operationalisering moet worden bekeken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

33 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de controle van bewakingsagenten op de luchthaven van Zaventem" (nr. 14825)

33 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le contrôle des agents de gardiennage à l'aéroport de Zaventem" (n° 14825)

 

33.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, volgens uw voorganger zouden de bewakingsagenten op de luchthaven van Zaventem de voorbije twee jaar niet zijn gecontroleerd. Veel van de voornoemde privéagenten beschikken weliswaar niet over de juiste papieren en attesten.

 

Van Europa kreeg de luchthaven alvast een onvoldoende voor veiligheid.

 

Uw voorganger beweerde dat zijn departement al jaren inspanningen doet, maar dat de controle door het Directoraat-generaal Luchtvaart onmogelijk werd gemaakt. Daarom was een overleg met de staatssecretaris voor Mobiliteit gepland.

 

Kan u meer toelichting bij het probleem geven?

 

Wat is de stand van zaken in het dossier?

 

Heeft voornoemd overleg plaatsgevonden?

 

Zullen er meer controles op de bewakingsagenten worden uitgevoerd?

 

33.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, de problematiek die u aanhaalt, is voor mij niet nieuw.

 

Van zodra ik van de situatie op de hoogte was gebracht, heb ik met de staatssecretaris bevoegd voor Mobiliteit, de heer Schouppe, overleg gepleegd, teneinde zo snel mogelijk een oplossing voor het probleem te vinden.

 

Het is mijn standpunt dat, wanneer voor de beveiliging op de luchthaven van Zaventem een beroep op vergunde bewakingsfirma’s wordt gedaan, behalve een nationale reglementering van de luchtvaartinspectie en de Europese reglementering eveneens de bewakingswet van toepassing is. Voornoemde cumul wordt tot nu toe door Mobiliteit niet erkend.

 

Ik twijfel er niet aan dat wij op korte termijn een akkoord over het dossier zullen vinden. Wij moeten het ook vinden. De onduidelijkheid over de al dan niet cumul moet immers zo snel mogelijk worden uitgeklaard.

 

33.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wij kijken uit naar de definitieve resultaten van het overleg. Immers, zeker het personeel van de luchthaven moet, gezien de groeiende internationale trafiek en het delicate karakter ervan, over de nodige kwalificaties beschikken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

34 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de deontologische commissie van de politie" (nr. 14826)

34 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la commission de déontologie de la police" (n° 14826)

 

34.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit onderwerp werd in het verleden al een aantal keren besproken in deze commissie. Uw voorganger wenste immers dat politiemensen hun collega’s meer zouden wijzen op gedrag dat niet door de beugel kan. Hij sprak dan over cultuurverandering.

 

De deontologische commissie van de politie bestaat al langer, maar het was de bedoeling van uw voorganger om daar opnieuw wat leven in te blazen, omdat politiemensen niet alleen door politiemensen moeten worden beoordeeld, maar omdat hij meende dat ook mensen van buiten de politie daar best bij betrokken werden.

 

De commissie zou zich over enkele voorstellen bezinnen en tegen de zomer een actieplan voorstellen.

 

Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken in dat dossier?

 

Wat zijn de bevindingen van de huidige deontologische commissie?

 

Kunt u wat meer informatie geven over dat actieplan?

 

Hoe ziet u de werking van deze commissie in de toekomst?

 

34.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, het is voor mij heel belangrijk dat alle leden van de geïntegreerde politie over één orgaan kunnen beschikken om vragen aangaande de deontologie te kunnen stellen. De deontologische commissie moet uiteraard een adviesorgaan blijven, maar haar rol is heel belangrijk voor een homogene benadering van de deontologische regels.

 

Wat de bevindingen en het actieplan van de commissie aangaat, zijn er twee hoofdlijnen, namelijk een structurele lijn betreffende de structuur en de samenstelling van de commissie, en een functionele lijn.

 

Mijn voorganger wenste dat de commissie ook op externe deskundigen kan rekenen, om haar adviezen vanuit een bredere visie te kunnen formuleren. Ik ben het met dat standpunt eens. De voorzitter van de commissie heeft overigens al contacten gelegd met enkele bereidwillige experts, die in alle onafhankelijkheid adviezen zullen geven.

 

De functionele lijn omvat twee strategische doelstellingen die prioritair uitgewerkt moeten worden. Ten eerste, nieuwe opleidingen in deontologie, exclusief een specifieke opleiding voor de leidinggevenden; ten tweede, een herziening van de evaluatieprocedure met een grotere aandacht voor de deontologische principes.

 

Ik zal die voorstellen nog grondiger analyseren en mijn beslissing daarover aan de voorzitter van de deontologische commissie meedelen.

 

34.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, na tien jaar politiehervorming is het belangrijk ervoor te zorgen dat de politie, die binnen die geëigende structuur is gegroeid, haar links naar de buitenwereld – zo zou ik dat durven noemen – vergroot. De deontologische commissie en de aantrekking van externe experts is een mogelijkheid daartoe.

 

Wij kijken uit naar de verdere resultaten van de gesprekken daaromtrent.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

35 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de campagne voor inbraak- en brandpreventie" (nr. 14827)

35 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la campagne de prévention de l'effraction et de l'incendie" (n° 14827)

 

35.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, 4 op 10 zelfstandigen geven een diefstal blijkbaar niet aan omdat zij menen dat er toch niets gebeurt en ze laten het zo. Die cijfers blijken uit een rondvraag van het Neutraal Syndicaat voor de Zelfstandigen naar aanleiding van de campagne voor inbraak- en brandpreventie, die gehouden werd omdat te weinig zelfstandigen weet hebben van de voordelen die de overheid ter zake biedt.

 

Ik heb hier vroeger al verschillende vragen over gesteld. Er was regelmatig overleg gepland met zelfstandigenorganisaties om nieuwe en bestaande maatregelen uit te werken en aan te scherpen.

 

Uit de rondvraag van het Neutraal Syndicaat bleek ook dat bijna de helft van de ondervraagden de verhoogde fiscale aftrek niet voldoende vindt. Men spreekt onder meer over soepelere verzekeringscriteria. Ik wil u vragen of u over de campagne nog iets meer kunt zeggen? Hebt u al overleg gepleegd met de zelfstandigenorganisaties? Plant u nog bijkomende maatregelen? Plant u nog overleg met uw collega en met de andere betrokkenen inzake verzekeringscriteria? Is er een evolutie te merken in de aangiftes van inbraken en diefstal via police-on-web? Toen ik mijn vorige vraag stelde, was dat nog zeer beperkt.

 

35.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, op 10 september 2009 werd de sensibiliseringscampagne voor de fiscale gunstmaatregelen gelanceerd. Zowel particulieren als zelfstandige ondernemers kunnen genieten van een belastingsvermindering voor uitgaven ter beveiliging van hun woning of van hun beroepslokalen tegen inbraak en brand.

 

Naast advertenties in verschillende kranten, banners op het internet, brochures en affiches, werd ook een radiospot gelanceerd. De zelfstandigenorganisaties hebben zich bovendien bereid verklaard in hun eigen magazines een advertentie met toelichting op te nemen.

 

De veiligheid van zelfstandigen blijft een van de prioriteiten van mijn beleid. Een succesvol veiligheidsbeleid noodzaakt dat iedereen zijn steentje bijdraagt, in partnerschap met elkaar. Dit is ook de inzet van het regelmatige overleg dat mijn voorgangers hadden met de verschillende zelfstandigenorganisaties als Unizo, NSZ, UCM, LVZ, enzovoort. Ik zal dit zesmaandelijkse overleg blijven voortzetten.

 

Recentelijk nog werd de fiscale maatregel voor zelfstandigen uitgebreid. Sinds 1 januari 2009 – belastingaangifte 2010 – kunnen de uitgaven voor diensten van gespecialiseerde beveiligingsfirma’s voor 120 procent worden afgetrokken als beroepskosten.

 

Alvorens nieuwe maatregelen te lanceren voor de zelfstandigen vind ik dat het absoluut noodzakelijk is dat de maatregelen die thans zijn ontwikkeld ruim bekend en geïmplementeerd zijn. Dat is net de reden waarom wij de sensibiliseringscampagnes hebben gedaan: omdat wij vonden dat de bekendheid nog niet voldoende was.

 

Met betrekking tot het verzekeringsaspect, herinner ik eraan dat in 2004 een herenakkoord werd afgesloten tussen de voormalige minister van Binnenlandse Zaken en AXA voor een duurtijd van twee jaar. De verzekeringsondernemer verbond er zich toe, indien de zelfstandige de veiligheidsinvesteringen had gedaan zoals bepaald in een veiligheidscharter, hem te verzekeren en zijn verzekeringspremie te verminderen met 5 tot 25 procent. De evaluatie ervan is simpel: AXA heeft geen enkele aanvraag ontvangen.

 

Alvorens ons dus te engageren tot meer overleg met de verzekeringssector, zijn meer concrete gegevens nodig over de gestelde problemen. Wat is de reden van het niet-verzekerd zijn of van de hoge premie? Wanneer wordt er opgezegd? Nemen zelfstandigen voldoende beveiligingsmaatregelen?

 

Ten slotte kom ik tot de cijfers van police-on-web. Er is een status-quo van het aantal aangiften van winkeldiefstallen via de toepassing police-on-web. Ik heb de globale cijfers: in 2008 waren er 76 aangiften en in 2009 waren er 60.

 

35.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is een goede zaak dat u de sensibiliserings- en informatiecampagne in elk geval stevig doortrekt. Het is ook belangrijk dat meer lokale besturen worden ingeschakeld in de verspreiding van wat in preventieve maatregelen mogelijk is. In deze is voorkomen immers bijzonder belangrijk en veel belangrijker dan achteraf genezen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

36 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het vrouwvriendelijker maken van de politiediensten" (nr. 14828)

36 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "une meilleure accessibilité des services de police aux femmes" (n° 14828)

 

36.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uw voorganger had de wens uitgedrukt om de politie vrouwvriendelijker te maken, wat wij alleen maar kunnen toejuichen. De minister had daarom de federale politie, de Vaste Commissie voor de Lokale Politie en de algemene inspectie aangeschreven met een aantal aanbevelingen en opdrachten. Tegen eind september zouden er concrete voorstellen zijn om de toegang van vrouwen tot verantwoordelijke functies te bevorderen. Hij had ook een onderzoek gevraagd bij de algemene inspectie over de vertegenwoordiging van vrouwen in de selectiecommissie.

 

Wat is de stand van zaken met betrekking tot dit initiatief? Heeft de versoepeling van de selectiecriteria al enige invloed gehad? Wat zijn de concrete voorstellen om die toegang te bevorderen? Wat is de stand van zaken van het gevraagde onderzoek bij de algemene inspectie?

 

36.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de selectiecriteria werden op 15 mei 2009 aangepast. De minimumlengte van 152 cm werd uiteindelijk door mijn voorganger niet opgetrokken, omdat dit als een zeer vrouwonvriendelijke maatregel werd gezien.

 

Ik leg de nadruk op het feit dat er geen enkel verschil is tussen vrouwen en mannen inzake de medische minimumnormen en uitsluitingcriteria voor politieambtenaren. Enkele bemoedigende cijfers zijn de volgende. In januari 2009 was de verhouding man/vrouw voor de gehele geïntegreerde politie 74 procent versus 26 procent. In het operationeel kader vertegenwoordigen de vrouwen 16 procent; bij het administratief personeel is dat 68 procent. Wij zijn dus nog niet aan een 50/50-verhouding, maar wij zijn op weg.

 

Mijn voorganger heeft bovendien in mei van dit jaar met de commissaris-generaal van de federale politie afgesproken om in een budget van 5 000 euro te voorzien ten voordele van de vzw Vereniging voor Belgische Politievrouwen, met de bedoeling de initiatieven in verband met de ontwikkeling van high potentials te ondersteunen, wat ik uiteraard alleen maar kan toejuichen.

 

Hij heeft ook gevraagd om de daadwerkelijke aanwezigheid van vrouwen te garanderen in workshops en selectiecommissies voor mandaatfuncties en functies met verantwoordelijkheden. De uitbreiding en het nieuwe statuut van het CALog-personeel leiden ertoe dat vrouwen in dat kader steeds hoger opklimmen.

 

De algemene inspectie werd inderdaad belast met een diepgaande studie over de vertegenwoordiging van vrouwelijke politieambtenaren bij rekruteringen, in selectiecommissies en in politionele werkgroepen. Zowel de resultaten van deze studie als alle verbeteringsvoorstellen ter zake moeten mij voor het einde van het jaar worden bezorgd.

 

36.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Het verbaast mij niet dat u daarvan als eerste vrouwelijke minister van Binnenlandse Zaken een prioriteit maakt. Ik had de 152 cm iets anders ingeschat. Dat is wellicht omdat ik daar niet veel boven zit.

 

De 50/50-verhouding is een goed streefdoel om de zachte kant van het politiewerk in de toekomst nog te versterken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question no 14853 de M. François Bellot est reportée à sa demande, tout comme la question no 14920 de Mme Leen Dierick. Par ailleurs, sa question no 14921 est transformée en question écrite.

 

37 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inzet van Belgische politieagenten in Nederland" (nr. 14928)

37 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "le recours à des policiers belges aux Pays-Bas" (n° 14928)

 

37.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, twintig Belgische politieagenten zouden midden september gedurende een halve week aan de slag gaan in de Nederlandse gemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom om hun Nederlandse collega’s te helpen om een einde te stellen aan het gedoogbeleid voor drugsverkoop in die gemeenten. Recentelijk verboden die gemeenten de coffeeshops om nog 5 gram cannabis per bezoeker te verkopen.

 

Kunt u iets meer zeggen over die samenwerking? Hoe is die geëvalueerd? Zal ze nog worden herhaald? Wordt met andere gemeenten ook een dergelijke samenwerking gepland?

 

37.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de gezamenlijke actie kwam tot stand na een beslissing van de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal om een beroep te doen op de Belgische politie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nota Cannabisbeleid 2009 vanaf 16 september 2009.

 

Gezien het grote aantal Belgische bezoekers en om het effect van de actie te vergroten, heeft de korpschef van de politie Midden en West Brabant mij via mijn Nederlandse ambtgenoot om politionele bijstand verzocht, conform artikel 4 van het Senningen-politieverdrag. Doel van de actie was preventief op te treden ten aanzien van Belgische drugstoeristen.

 

Concreet werden twee Belgische politieagenten ingezet in de periode van 16 tot en met 20 september, telkens van 15 u 00 tot 23 u 00. Zij waren afkomstig uit het interventiekorps van de federale politie te Antwerpen. Daarnaast werden agenten ingezet uit drie Antwerpse politiezones: tien van de politiezone Antwerpen, vier van de politiezone Noord en vier van de politiezone Grens.

 

De actie werd door de mensen op het terrein als zeer positief ervaren. De Benelux-opleiding, de briefing, de coaching ter plaatse en de gemengde patrouilles zijn zeer vlot verlopen.

 

Wat de verdere samenwerking betreft, wordt er overleg gepleegd tussen de politiezone Midden en West Brabant, de DirCo van Antwerpen, die de korpschefs van het arrondissement Antwerpen vertegenwoordigt, en de Belgische verbindingsofficier voor de Benelux. Voorlopig is er nog geen sprake van dergelijke gezamenlijke acties met andere Nederlandse gemeenten.

 

37.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat het een heel positief initiatief is, dat we nog zeker moeten herhalen om de plaag en de trafiek, die vaak naar onze regio’s overwaait, maximaal te bestrijden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions n° 14957 de Mme Leen Dierick et n° 14996 de M. Roel Deseyn sont reportées à leur demande. La question n° 15005 de M. David Lavaux est transformée en question écrite. Les questions n° 15012 de M. Olivier Maingain et n° 15022 de M. Olivier Hamal sont reportées à leur demande. Les questions n° 15024 de M. Willem-Frederick Schiltz et n° 15098 de Mme Jacqueline Galant sont reportées.

 

38 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het inzetten van helikopters bij het opsporen van hennepkwekerijen" (nr. 15101)

38 Question de Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation d'hélicoptères pour la recherche de plantations de cannabis" (n° 15101)

 

38.01  Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, onlangs ontdekte de Nederlandse politie van Midden- en Noord-Limburg in een aantal maïsvelden 45 000 hennepplantages met een straatwaarde van 10 miljoen euro. Dat gebeurde dankzij de inzet van een speciaal daartoe uitgeruste helikopter. Het toestel, de cannachopper genoemd, spoort zowel de kleine thuisteler op als de teler die zich bezighoudt met georganiseerde criminaliteit. De resultaten van het gebruik van die helikopters worden nu geëvalueerd. Tot op heden bleken zij echter zeer succesvol.

 

Wij hadden daarbij de volgende vragen. Hebt u intussen reeds contact gehad met uw Nederlandse ambtsgenoot inzake die blijkbaar geslaagde techniek van opsporing? Zijn er in België reeds vergelijkbare tests uitgevoerd of bestaan er plannen in die richting? Zo ja, had ik graag wat concrete info hierover. Hebt u enig zicht op de kosten? Overweegt u de inzet van dergelijke middelen aan de Belgische zijde? Welke ruimte wordt hiervoor eventueel in het budget vrijgemaakt? Zo ja, tegen wanneer? Zo neen, waarom niet?

 

38.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de luchtsteundienst van de federale politie heeft op regelmatige basis contact met haar Nederlandse collega's. Daaruit blijkt dat de Nederlandse politie geen gebruikmaakt van speciaal uitgeruste helikopters voor het opsporen van hennepplantages. Wel wordt er, net zoals in België, standaard gevlogen met warmtecamera's die warmtebronnen detecteren.

 

Aangezien het kweken van hennep in gesloten gebouwen meestal gepaard gaat met een sterk verhoogde warmteontwikkeling door de intensieve verlichting, ligt het gebruik van warmtecamera's voor de hand. Op open terrein wordt door de Nederlandse politiemensen bevestigd dat het visueel opsporen voorlopig de meest aangewezen methode blijft. Die methode wordt ook door de luchtsteundienst van de federale politie gebruikt.

 

De fameuze cannachopper die u aanhaalt, is een telegeleide minihelikopter uitgerust met een zogenaamde hennepruiker die door een privéfirma werd aangeboden aan de politie van Nederlands Limburg. Het toestel kan inderdaad hennep detecteren, maar de mogelijkheden moeten sterk worden gerelativeerd. De beperkte actieradius van het toestel, ongeveer 500 meter, en het feit dat het toestel op maar een paar meter boven een veld mag vliegen beperken de mogelijkheden.

 

Een plantage binnen een gebouw kan slechts worden ontdekt door laag boven de schouwopeningen te vliegen. Het is dus duidelijk dat men al dicht bij de kwekerij moet zitten en over voldoende informatie moet beschikken om resultaat te hebben.

 

Omdat de efficiëntie van de cannachopper nog niet bewezen is, wordt de aankoop ervan ook nog niet overwogen. De budgettaire weerslag hiervan is dus niet aan de orde.

 

38.03  Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, bedankt voor het antwoord.

 

Wij mogen dus stellen dat het gebruik van de cannachopper gerelativeerd mag worden. We nemen er nota van maar aangezien de bestrijding van cannabisplantages als een prioriteit in het nationaal veiligheidsplan in België wordt opgenomen, zien wij toch wel reden genoeg om proactief gebruik te maken van de warmtecamera’s voor het bestrijden van drugskweek. We kijken dan ook vol verwachting uit naar de concrete toepassing hiervan.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions n°s 15115, 15116 et 15122 de M. Arens sont transformées en questions écrites. La question n° 15124 de Mme Jadin est reportée à sa demande. La question n° 15129 de M. Mortelmans est retirée.

 

39 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de extra acties die door de Oostendse politie werden aangekondigd ten gevolge van de ontruiming van het vluchtelingenkamp 'la jungle' nabij Calais" (nr. 15153)

39 Question de Mme Annick Ponthier à la ministre de l'Intérieur sur "de nouvelles actions annoncées par la police d'Ostende à la suite du démantèlement du camp de migrants 'la jungle' près de Calais" (n° 15153)

 

39.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het vluchtelingenkamp nabij Calais, bijgenaamd “la jungle”, dat reeds jaren bestaat en onlangs werd ontruimd door de Franse politie, herbergde tot voor kort zowat achthonderd mensen. De meesten komen uit landen als Afghanistan, Irak en Somalië en pogen Groot-Brittannië te bereiken.

 

Het gros van de mensen vluchtte weg uit het kamp nadat de Franse regering de ontruiming had aangekondigd. Tijdens de ontruiming werden toch nog 278 illegale migranten opgepakt, waaronder 132 minderjarigen. Specialisten en ook de VN uitten echter de vrees dat de migranten na deze actie gewoon verderop zullen kamperen of vanuit andere havens de riskante oversteek naar Groot-Brittannië zullen wagen. Zo kondigde de Oostendse politie aan extra acties te zullen ondernemen. Volgens korpschef Caestecker is het de logica zelf dat die mensen uit Calais nu naar hier zullen komen. Graag een antwoord op volgende vragen.

 

Ten eerste, werden er door de Oostendse zeehavenpolitie of door de politie in het algemeen reeds extra acties ondernomen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

 

Ten tweede, indien er extra acties werden ondernomen, werden hiervoor dan extra manschappen ingezet? Wat zijn de voorlopige resultaten van deze acties? Ik denk aan het aantal opgepakte illegalen, registratie van klachten in verband met overlast door bewoners, enzovoort.

 

Zijn er gegevens beschikbaar betreffende de kosten van deze extra acties?

 

39.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Ponthier, tot nu toe werden er geen ongewenste gevolgen van de ontruiming van "de jungle”, het vluchtelingenkamp in Calais, vastgesteld. Een en ander kan worden toegeschreven aan de Franse autoriteiten, die de mensen zonder papieren over de besloten opvangcentra ten zuiden van Parijs hebben verspreid.

 

De politiediensten aan de kust sensibiliseren evenwel hun personeel. Zij hanteren, in samenwerking met hun Franse collega’s, ook een vergrote waakzaamheid. Er zullen de komende weken bovendien enkele acties met intensievere identiteitscontroles op doelgerichte plaatsen komen.

 

39.03  Annick Ponthier (VB): Mevrouw de minister, sta mij toe dat ik uw antwoord durf te relativeren. Ik blijf enigszins terughoudend over de al dan niet bewezen overlast. Het staat zonder meer vast dat de migratiepolitiek in het algemeen dweilen met de kraan open blijft.

 

In het specifieke geval in kwestie kan ik mij vinden in de vrees die de Oostendse politie uit. België zal vroeg of laat alweer de dupe van het hele verhaal zijn. De druk op de plaatselijke zeehavenpolitie of de politie in het algemeen ligt behoorlijk hoog. De desbetreffende politiediensten zijn nu reeds voltijds bezig met het opsporen van illegalen. Het resultaat is dat de opgepakte illegalen uiteindelijk opnieuw in de illegaliteit belanden en dat het spel aldus van vooraf aan begint.

 

Wij betreuren zulks natuurlijk ten zeerste. Wij hopen dan ook op een strenge, proactieve aanpak van de problematiek in het algemeen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: J'ai oublié de préciser tout à l'heure que la question n° 15376 de M. Ben Weyts était reportée.

 

La question n° 15214 de Mme Jacqueline Galant est reportée à sa demande.

 

40 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de campagne 'in 1-2-3 met je eID'" (nr. 15223)

40 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la campagne 'ton eID, ça simplifie'" (n° 15223)

 

40.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, om het gebruik van de elektronische identiteitskaart te promoten is een campagne gestart “in 1-2-3 met je eID”. Die campagne zou lopen van april tot september 2009. Ik moet zeggen dat ik dit heb meegemaakt en dat dit bijzonder goed werd georganiseerd en bijgewoond.

 

Waren de bevindingen van de campagne overal positief? Is er in een evaluatie voorzien? Hoeveel gemeenten hebben hieraan deelgenomen? Wordt een mogelijke verlenging overwogen?

 

40.02 Minister Annemie Turtelboom: De campagnebus was aanwezig op 67 evenementen die een massa volk lokten. Meer dan 63.000 burgers bezochten de bus. Er werden 37.000 kaartlezers verspreid. Daarnaast werd in 25 gemeenten een evenement georganiseerd door de inwoners. Daar kwamen nog eens meer dan 3.300 burgers op af.

 

De website welcome-to-e-belgium die in het raam van deze campagne werd opgericht, werd meer dan 20,5 miljoen keer bekeken en 32.000 gebruikers klikten door naar de website eid.belgium.be.

 

De respons op de campagne toont aan dat er wel degelijk grote belangstelling leeft voor eID en dat een dergelijke campagne niet alleen nuttig maar ook nodig was. De grote opkomst van burgers en de vele vragen die werden gesteld bewijzen ook dat deze campagne haar doel heeft bereikt, namelijk de overheden, bedrijven, organisaties maar vooral de burger ervan overtuigen dat eID een instrument is van deze tijd, dat er heel wat toepassingen bestaan en in ontwikkeling zijn, dat eID bijdraagt tot de administratieve vereenvoudiging en dat eID veilig is.

 

De verspreiding van informatie en kaartlezers zal ongetwijfeld heel wat burgers aanzetten tot een veelvuldiger gebruik van de eID voor eGov en andere toepassingen.

 

Een zevental gemeenten hebben recent de organisatie van een informatiesessie voor hun bewoners aangevraagd. Zij zullen plaatsvinden in de loop van de maand oktober 2009. Na afloop van een volledige campagne is in een evaluatie voorzien. De eerder geciteerde cijfers geven echter een duidelijke indicatie dat die campagne nuttig en succesvol was.

 

Op 30 september 2009 hadden 25 gemeenten deelgenomen aan de organisatie van een informatiesessie voor hun bevolking, waarvan 17 in Vlaams-Brabant, 6 in Waals-Brabant en 2 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bus was aanwezig op 67 evenementen, waarvan sommige meerdaags, verspreid over 38 gemeenten in het Vlaams Gewest, 13 in het Waals Gewest, 2 gemeenten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de stad Rijsel, ter gelegenheid van de start van de uitreiking van de eID aan de Belgen in het buitenland. Sommige gemeenten werden meermaals aangedaan omdat er meerdere belangrijke evenementen plaatsvonden.

 

Uit de belangstelling voor deze campagne blijkt dat de nood aan informatie hoog is en dat de inspanningen waarschijnlijk best worden voortgezet. Na de evaluatie zal worden beslist of en onder welke vorm dat moet gebeuren.

 

40.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat dit een voorbeeld is van een campagne die helemaal op zijn plaats was en goed is uitgevoerd. Gezien de toepassingsmogelijkheden van de elektronische identiteitskaart denk ik dat dit zeker een vervolg verdient in de toekomst. Dat kunnen wij alleen maar aanbevelen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

41 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over"de veiligheid van elektronische identiteitskaarten" (nr. 15224)

41 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la sécurité des cartes d'identité électroniques" (n° 15224)

 

41.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit een evaluatierapport van de KU Leuven en de Hogeschool Sint-Lieven bleek vorig jaar dat de Belgische eID absoluut niet veilig was. Men raadde het gebruik ervan zelfs af. Er werden toen vraagtekens bij het rapport geplaatst, maar uit een recent onderzoek blijkt dat men nog steeds het gebruik wat wantrouwt. Uit dat onderzoek blijkt ook dat slechts één op drie thuis zo’n lezer heeft, wat wellicht door de goedgevoerde campagne zal gestegen zijn.

 

Vanaf 2010 gaat ons land de identiteitskaarten uitrusten met zogenaamde biometrische gegevens. Vanaf de zomer zouden een aantal pilootgemeenten uitgerust moeten zijn om de kaarten in te voeren.

 

Wat waren de bevindingen omtrent de veiligheid?

 

Worden er extra veiligheidsmaatregelen genomen?

 

Heeft men zicht op het totale gebruik?

 

Hoeveel gevallen van identiteitsfraude werden in 2007 en 2008 vastgesteld?

 

41.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega, ik zou uw vraag een beetje willen aanvullen of verduidelijken, meer bepaald in verband met het uitrusten van identiteitskaarten met biometrische gegevens. Die bewering is namelijk niet juist. Het is niet de eID die vanaf 2010 zal worden uitgerust met biometrische gegevens, maar wel de paspoorten, die onder de bevoegdheid vallen van mijn collega van Buitenlandse Zaken. Dit gezegd zijnde zal ik nu verder gaan met uw vragen.

 

In verband met het rapport waarnaar u verwijst, wil ik opmerken dat de auteur zelf, professor De Decker, in een interview op de radio zelf een rechtzetting heeft gedaan over de foute interpretatie in de pers. Op dit ogenblik is geen enkele methode gekend om de beveiliging van de elektronische identiteitskaart te kraken. Het is niet mogelijk om gevoelige gegevens uit de chip te halen, die het mogelijk maken zich als iemand anders voor te doen of om digitale handtekeningen te vervalsen.

 

De meeste punten in het rapport van professor De Decker hebben bovendien geen betrekking op de intrinsieke veiligheidsaspecten van de elektronische identiteitskaart. De focus is echter voornamelijk gericht op de zogenaamde hygiëne van de pc wanneer de eID is aangesloten.

 

Het gaat dus om de problematiek van virussen, spyware, en dies meer.

 

Die hygiëneregels gelden trouwens niet alleen voor het gebruik van de eID, maar voor elke smartcard, waaronder de bankkaart. De burger moet aldus voorzichtig omspringen met zijn eID, inclusief de pincode, net zoals hij dat eigenlijk moet doen voor zijn bankkaart, inclusief de pincode.

 

De volledige enquête van SAP, waarnaar u verwijst, werd al geruime tijd opgevraagd, maar kon ons tot dusver nog niet door de firma worden bezorgd.

 

Mijn administratie volgt samen met Fedict continu de veiligheidsaspecten van de eID op. Zo werd bijvoorbeeld onlangs nog de beveiliging van het gebruik van de kaart enorm verhoogd. De sleutellengte is verhoogd van 1 024 naar 2 048 bit. Met de uitbreiding naar een 2 048-bitsleutellengte zou de beveiliging tot het jaar 2030 zijn verzekerd.

 

Voorts is er een duidelijke procedure ingesteld bij diefstal of verlies van de eID. Men belt dan de dienst DocStop, die onmiddellijk de elektronische functies van de kaart opschort. Die dienst is 24 op 24 uur en 7 dagen op 7 bereikbaar vanuit elk land ter wereld via een gratis nummer. Elke burger kan bovendien de geldigheid van zijn identiteitsdocument controleren via de toepassing checkdoc: www.checdoc.be.

 

Het gebruik van de eID wordt niet stelselmatig geregistreerd. Er zijn immers ook veel private toepassingen. Bovendien zijn er zowel online als offline toepassingen mogelijk met de eID.

 

We mogen er echter wel zeker van zijn dat de uitbreiding van de toepassing van de eID – op de nieuwe website www.mybelgium.be staan 800 toepassingen, en dat aantal blijft groeien – het gebruik van eID ongetwijfeld zal doen toenemen. Denken we bijvoorbeeld maar aan het succes van Tax-on-web.

 

De problematiek van de aangifte van fraudezaken, die rechtstreeks verband houdt met het verlies of de diefstal van identiteitskaarten, valt onder de bevoegdheid van mijn collega, de minister van Justitie.

 

41.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord en voor een aantal correcties wat de gegevens betreft. Ik meen dat het belangrijk is dat wij de kwaliteit blijven opvolgen omdat in de toekomst het aantal toepassingen ongetwijfeld nog zal toenemen. Vandaar onze zorg om de kwaliteit, die wij ook in de toekomst zullen blijven bewaken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

42 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de omzendbrief 'budget 2010'" (nr. 15225)

42 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intérieur sur "la circulaire 'budget 2010'" (n° 15225)

 

42.01  Michel Doomst (CD&V): De Vlaamse omzendbrief voor het budget 2010 maant de Vlaamse steden en gemeenten aan om voorzichtig te zijn en een sperperiode in te lassen voor de grote aankopen van de gemeentelijke brandweerdiensten. Ik ben blij te zien dat de brandweer stilaan een regionale bevoegdheid aan het worden is.

 

In het schrijven staat te lezen dat het de vaste intentie van de FOD Binnenlandse Zaken is om de hulpverleningszones operationeel te maken. Ook staat er dat daaraan best een sperperiode wordt gekoppeld om de grote aankopen voor de gemeentelijke brandweerdiensten uit te stellen en zo de financiën van die toekomstige hulpverleners niet nodeloos te bezwaren.

 

Er wordt onderzocht of grootschalige uitgaven voor roerend of onroerend brandweermateriaal die niet in de meerjarenplanning zijn opgenomen, tot de eigenlijke hulpverleningszones operationeel zijn, opportuun zijn. Ondertussen zijn de taskforces overal in werking getreden. De ondersteuning op federaal niveau geldt echter maar tot het einde van dit jaar.

 

Ook over het nieuwe statuut weten we weinig. De deadline wordt steeds achteruitgeschoven.

 

Wat is uw reactie daarop?

 

Is de ongerustheid terecht?

 

Wat is de timing van het statuut?

 

Is er in een budget voorzien voor de taskforces na 1 januari 2010?

 

Is de inwerkingtreding van de zones nog steeds gepland voor 1 januari 2010?

 

42.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Doomst, de ongerustheid die in sommige gevallen door de rondzendbrief kan ontstaan, is te wijten aan het feit dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat het hier om een algemene sperperiode gaat. Dat is niet het geval. Integendeel, er wordt in de rondzendbrief expliciet gezegd dat er geen sprake is van een sperperiode voor de uitgaven die opgenomen zijn in de meerjarenplannen en voor de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de gemeentelijke brandweerdiensten.

 

Door het schrijven van de rondzendbrief wenst het Vlaams ministerie van Bestuurszaken alleen buitensporige uitgaven die niet in de meerjarenplanning waren opgenomen, te ontmoedigen.

 

Het is dus geenszins de bedoeling het desinvesteren aan te wakkeren, integendeel. Het is immers van het grootste belang dat de steden en gemeenten de geplande investeringen correct blijven uitvoeren.

 

Na al de aspecten van de lopende hervormingen te hebben bestudeerd, wil ik overgaan tot een graduele inwerkingtreding in de loop van 2010, afhankelijk van het resultaat van de aan de gang zijnde budgettaire besprekingen.

 

Voor 2010 wordt in de begroting voorzien in een globale provisie voor de hervorming van de civiele veiligheid. De taskforces zullen hun werkzaamheden tot december 2009 voortzetten.

 

Ik ben van plan hun prestaties, alsook de noden op het terrein, aan een analyse te onderwerpen. Op basis hiervan zal onze ondersteuning en begeleiding eventueel worden verlengd en/of geherdefinieerd.

 

42.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor de toelichting bij wat duidelijk in overleg is gebeurd. Ik denk dat wij de komende weken en maanden inderdaad voor onszelf moeten uitmaken hoe snel wij met de brandweerhervorming gaan.

 

We hoeven mekaar geen Lijzebet te noemen: wanneer het federaal budget ertoe noopt de tegemoetkomingen op een laag pitje te zetten, zullen wij ook de uitwerking van de hervorming met graduele inspanningen, zoals u het noemt, moeten aanpassen.

 

Ik dank u voor uw avondlijk geduld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 15286 de Mme Lahaye-Battheu est reportée à sa demande. M. George étant absent, sa question n° 15332 est reportée. Il en est de même pour les questions n° 15335 de M. De Groote et n° 15341 de M. Terwingen. Ceci ne nous simplifiera pas la vie dans 15 jours!

 

43 Vraag van de heer Paul Vanhie aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijkheid voor personeelsleden van de NMBS om administratieve boetes uit te schrijven aan zwartrijders" (nr. 15374)

43 Question de M. Paul Vanhie à la ministre de l'Intérieur sur "la possibilité pour les membres du personnel de la SNCB d'infliger des amendes administratives aux resquilleurs" (n° 15374)

 

43.01  Paul Vanhie (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, half september stuurden de procureurs-generaal een richtlijn naar de parketten aangaande zwartrijders bij de NMBS, waarbij hen werd opgelegd over te gaan tot vervolging bij de derde overtreding.

 

Minister van Overheidsbedrijven Vanackere meldde ter zake recent dat het de bedoeling is verder te gaan en de mensen van de NMBS de bevoegdheid te geven administratieve geldboetes uit te schrijven. Hij voegde eraan toe dat hij, daar het uw bevoegdheid betreft, daarover met u heeft overlegd en dat u een akkoord hebt bereikt.

 

Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken? Wanneer zal dit worden gerealiseerd?

 

43.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijn diensten hebben een voorstel van wetsontwerp uitgewerkt tot invoering van een systeem van federale administratieve sancties voor de NMBS. Dit voorstel van tekst, dat werd voorbereid in nauwe samenwerking met de FOD Mobiliteit, de federale politie en de NMBS, werd op 2 april 2009 ter studie voorgelegd aan mijn collega, de heer Vanackere.

 

Na zes maanden heeft het kabinet van minister Vanackere laten weten dat het in de loop van de eerstvolgende dagen een overleg zal organiseren met de diensten van de betrokken bevoegde ministers om het tekstvoorstel nog te verfijnen en af te werken. Ik hoop in elk geval dat ik nog dit jaar het ontwerp aan de Kamer kan voorleggen, want het is voor mij zeker een prioriteit. Het zit al een tijdje bij ons in de pijplijn voor uitvoering, maar wij wachten nog op advies.

 

43.03  Paul Vanhie (LDD): Mevrouw de minister. Er is inderdaad een probleem bij de NMBS. Als men naar de cijfers kijkt, ziet men dat in 2007 208 000 zwartrijders waren. Het is goed dat er nu werk van wordt gemaakt dit op te lossen en die mensen de bevoegdheid te geven om administratieve sancties uit te schrijven. Dat vinden wij een heel goede zaak. Ik hoop dat het vlug gebeurt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

44 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "la nomination à la tête de CEPOL d'un haut fonctionnaire de la police fédérale inculpé pour corruption passive" (n° 14697)

44 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de benoeming van een hoge federale politieambtenaar die beschuldigd wordt van passieve corruptie aan het hoofd van CEPOL" (nr. 14697)

 

44.01  André Frédéric (PS): Madame la ministre, nous apprenions via la presse que M. Eddy Muylaert, commissaire divisionnaire et directeur responsable de toute la télématique de la police fédérale, était annoncé pour présider le bureau exécutif du CEPOL (Collège européen de Police) durant la présidence belge de l'Union européenne en 2010.

 

Apparemment et toujours selon la presse, ce commissaire divisionnaire serait sous le coup d'une inculpation pour corruption passive; une enquête qui est toujours en cours d'après le juge d'instruction en charge du dossier. L'enquête est menée par l'Office central contre la corruption et M. Eddy Muylaert serait soupçonné d'avoir bénéficié de divers avantages en nature dans l'exercice de ses fonctions.

 

Madame la ministre, il est bien évident que, tant que les faits ne sont pas avérés, la présomption d'innocence est de rigueur. Toutefois, il me semble que nommer un policier éventuellement inculpé à la tête d'une agence internationale de 33 pays, investie dans des domaines de coopération incluant l'éthique et la déontologie policière, est assez malvenu. Il en va de la crédibilité même de notre appareil policier et ce, surtout pendant la présidence belge de l'UE

 

Dès lors, madame la ministre, sur quelle base la candidature de ce commissaire a-t-elle été prise en compte? Avait-on connaissance de cette inculpation? Qui a pris la décision de nommer ce haut fonctionnaire de la police fédérale à la présidence du bureau exécutif du CEPOL? Cette nomination est-elle définitive? Sinon, n'estimez-vous pas qu'il y aurait lieu de réfléchir à d'autres candidatures?

 

44.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, pour commencer, je souhaite vous informer du fait qu'après mûre réflexion, le commissaire général a considéré opportun de désigner à cette fonction son directeur général de l'Appui, M. Van Branteghem.

 

Cette décision a été prise le 21 septembre dernier et communiquée aux intéressés.

 

M. Muylaert assistera M. Van Branteghem dans ses fonctions. Ainsi, cela devrait répondre à votre préoccupation qui, j'en conviens, ne doit pas être sous-estimée.

 

Toutefois, je souhaite également préciser quelques éléments, levant ainsi quelques imprécisions.

 

Il est peut-être utile de signaler que la désignation d'un policier à cette fonction ne correspond en rien à une nomination ou encore à une promotion. Il s'agit simplement de la désignation à une fonction de nature technique, fonction qui est systématiquement assurée par un membre des services de police du pays assumant la présidence de l'Union européenne. Aucune rémunération spécifique n'est d'ailleurs liée à ce poste.

 

44.03  André Frédéric (PS): Madame la ministre, je suis à moitié satisfait puisqu'il n'occupera pas le poste dirigeant mais il sera quand même l'adjoint. Cela continue à m'inquiéter, même si les réunions ne sont que techniques.

 

J'estime que si ce genre d'inculpation existe, on devrait s'abstenir de lui donner des responsabilités visibles ou moins visibles, selon vous, à un moment où nous présiderons l'Union européenne.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

45 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "les contrôles de vitesse sur les autoroutes" (n° 14711)

45 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de snelheidscontroles op de autosnelwegen" (nr. 14711)

 

45.01  André Frédéric (PS): Madame la ministre, nous apprenions via la presse que la police ne flasherait plus, sur les autoroutes, que les automobilistes roulant au dessus de 145 km/h, c'est-à-dire 136 km/h en vitesse réelle. Apparemment, cela est dû au fait que les parquets sont submergés par les procès-verbaux pour excès de vitesse et que ces derniers n'ont ni les moyens ni le temps nécessaire pour les traiter dans leur ensemble. Beaucoup, n'échappant pas à la prescription, passeraient ainsi entre les mailles du filet.

 

De fait, la police, ne voulant pas s'encombrer d'un travail qui in fine ne servirait à rien, ne flasherait plus selon les directives très strictes des procureurs du Roi alors que la police fédérale a annoncé son intention de doubler les contrôles.

 

Dès lors, madame la ministre, j'aurais plusieurs questions à vous poser.

 

Premièrement, confirmez-vous que la police ne flasherait plus, sur les autoroutes, que les automobilistes roulant au-dessus de 145 km/h? À titre personnel, cela me permettrait de rentrer dans les temps dans ma région verviétoise.

 

Deuxièmement, avez-vous eu ou comptez-vous avoir une concertation avec votre collègue de la Justice à ce sujet? À ce propos, avez-vous déjà des pistes de réflexion concernant les mesures que vous comptez prendre afin de normaliser la situation tant au niveau des parquets que sur le terrain?

 

Troisièmement, alors que la police fédérale semble vouloir renforcer les contrôles de vitesse, quels moyens, outre ceux mis en œuvre pour normaliser la situation, comptez-vous mettre à disposition de la police et des parquets afin de pouvoir effectivement doubler les contrôles et surtout assurer les sanctions qui en découlent?

 

La question a été posée au ministre de la Justice, hier, qui a répondu et sa réponse a été médiatisée ce matin à la radio: il a annoncé réaliser une étude. Personnellement, j'aimerais savoir à quelle allure je peux rouler pour regagner Verviers!

 

45.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, avant toute chose, je souhaite rappeler qu'une circulaire du Collège des procureurs généraux traite de la politique criminelle de recherche et d'orientation des poursuites des infractions à la limitation de la vitesse. Elle définit la marge dont la police doit tenir compte lors de la constatation d'une infraction. Par ailleurs, elle sert de référence à l'appréciation de la suite à lui donner.

 

Cependant, cette circulaire précise que les directives qui y sont définies ne portent pas atteinte au pouvoir d'appréciation du procureur du Roi qui, conformément à l'article 28quater du Code d'instruction criminelle, apprécie l'opportunité des poursuites.

 

Dans cette circulaire, il est recommandé de diminuer la vitesse mesurée d'une marge de 6 km/h pour les vitesses mesurées inférieures ou égales à 100 km/h ou de 6 % pour les vitesses supérieures à 100 km/h. Sur autoroutes et voiries assimilées, cela signifie donc qu'il est recommandé de sanctionner l'excès de vitesse à partir de 129 km/h.

 

Pour répondre à votre première question, l'information selon laquelle la police ne flasherait plus sur autoroute que les automobilistes roulant au-dessus de 145 km/h est inexacte. En effet, il ressort d'une analyse des marges appliquées par les unités provinciales de la police fédérale de la route que la marge recommandée par la circulaire est suivie dans dix-sept arrondissements judiciaires. Huit autres arrondissements appliquent une marge légèrement supérieure, mais qui reste cependant inférieure à 145 km/h.

 

Seuls deux arrondissements appliquent une marge semblable à celle décrite dans l'article de presse. Cette situation est hors du commun et m'interpelle également.

 

Il ne fait aucun doute que l'uniformisation, sur l'ensemble du territoire, de la recherche et de la constatation des infractions en matière de vitesse reste un objectif idéal. Il est cependant indiqué que les parquets puissent, en rapport avec la capacité d'absorption des tribunaux de police ou des circonstances de terrain spécifiques, continuer à définir, ne fût-ce que temporairement, une marge différente. Ainsi, une modification d'un site pourrait justifier une certaine tolérance pour que les usagers de la route puissent se familiariser avec les nouveautés.

 

Je ne vois donc pas la nécessité d'avoir une concertation y relative avec le ministre de la Justice parce que la norme est déjà fixée par la circulaire mentionnée ci-dessus. En outre, la détermination des marges de verbalisation est du ressort final des autorités judiciaires décentrées, car elles seules peuvent moduler la politique de répression selon les contingences locales.

 

Pour les autres questions sur la problématique des sanctions, des infractions et des dépassements de la vitesse autorisée, je vous renvoie à mon collègue le ministre de la Justice.

 

En ce qui concerne l'augmentation du nombre de contrôles de vitesse sur les autoroutes, la police fédérale de la route travaille prioritairement à la diminution de la charge administrative liée au traitement des infractions. Elle a d'ailleurs de plus en plus recours à la technologie digitale pour les transmissions entre les radars et les trois centres régionaux de traitement de Daussoulx, Anvers et Gand.

 

Elle travaille aussi sur la reconnaissance automatique des plaques d'immatriculation. Tout cela pourrait diminuer l'intervention humaine et les policiers ainsi libérés pourraient être encore plus présents et visibles sur le terrain en vue d'augmenter chez les usagers le sentiment d'être contrôlés et de contribuer ainsi aux objectifs des États généraux de la sécurité routière.

 

45.03  André Frédéric (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse assez complète. Il y a évidemment, d'une part, le réalisable et, d'autre part, l'idéal. Une uniformisation sur l'ensemble du territoire belge en matière de normes acceptées par les autorités serait de nature à simplifier la vie de nos concitoyens. Ils devraient alors être informés de la manière de verbaliser et adapter leur vitesse en conséquence. Tout cela me paraît un peu surréaliste!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 18.35 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.35 uur.