Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

dinsdag 6 oktober 2009

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 6 octobre 2009

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door mevrouw Sonja Becq.

La séance est ouverte à 10.20 heures et présidée par Mme Sonja Becq.

 

01 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de stand van zaken in het strafonderzoek tegen rechter De Smedt van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen" (nr. 14574)

01 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la situation en ce qui concerne l'instruction pénale à charge de M. De Smedt, juge au tribunal de première instance d'Anvers" (n° 14574)

 

01.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een kleine opvolgingsvraag in verband met rechter De Smedt van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.

 

Zoals wij allen weten, sprak rechter De Smedt op 28 mei 2009 een recidivist vrij omdat zijn vorige straf nog niet werd uitgevoerd. U zult zich herinneren dat u protesteerde tegen die uitspraak. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen trok de rechter weg uit de correctionele rechtbank en laat hem nu de echtscheidingen met onderlinge toestemming volgen. De procureur-generaal startte, na uw informatieve vraag als minister van Justitie aan het College van procureurs-generaal, een strafonderzoek. Dat heb ik althans gehoord en gelezen in de media, vandaar mijn drie vragen.

 

Hoever staat het met dit strafonderzoek?

 

Loopt er ondertussen ook een tuchtrechtelijk onderzoek?

 

Meer specifiek met betrekking tot de eigenaardige vrijspraak, had ik graag vernomen wanneer gevangenisstraffen van minder dan drie jaar wel worden uitgevoerd.

 

01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, het gerechtelijk onderzoek dat het parket-generaal van Antwerpen ten gevolge van rechtsweigering tegen rechter De Smedt heeft gevorderd, is afgerond. Op verzoek van de procureur-generaal werd er op 19 juni 2009 bij de heer Moyersoen, voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, ook een tuchtprocedure aanhangig gemaakt. Deze is nog niet afgesloten. Ik ga ervan uit dat men op de afhandeling van het gerechtelijk onderzoek en de eventuele vordering en behandeling van het dossier ten gronde wacht om het tuchtdossier af te ronden.

 

De voorzitter heeft door de beschikking van 30 juni 2009 mevrouw Van Hoeylandt, ondervoorzitter en onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, aangesteld om het tuchtonderzoek te voeren ten laste van de heer Walter De Smedt. Dit tuchtonderzoek is nog lopende. Ik wacht verdere stappen af.

 

Op uw vraag over de uitvoering van straffen van minder dan drie jaar verwijs ik naar de omzendbrief van 17 januari 2005. Daarin staan de details van de uitvoering van straffen van minder dan drie jaar. Indien u dat wenst zal ik het u opsturen maar ik dacht dat uw medewerkers in het bezit waren van deze omzendbrief.

 

01.03  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik neem akte van het feit dat men zich voor de uitvoering van straffen van minder dan drie jaar nog altijd baseert op de omzendbrief van 7 januari 2005.

 

Ik verneem dat het gerechtelijk onderzoek, wellicht omwille van het uitblijven van een uitspraak lastens rechter De Smedt, is afgerond. Betekent zulks dat het dossier nu naar de bevoegde rechtbank wordt verwezen?

 

Wanneer krijgt men zicht op het resultaat?

 

01.04 Minister Stefaan De Clerck: Het tijdstip van die zitting werd mij nog niet meegedeeld.

 

01.05  Renaat Landuyt (sp.a): De zitting van de raadkamer of van de correctionele rechtbank?

 

01.06 Minister Stefaan De Clerck: We moeten oppassen en kijken hoe de procedure precies verloopt.

 

01.07  Renaat Landuyt (sp.a): Er bestaat geen timing?

 

01.08 Minister Stefaan De Clerck: De timing van een zitting voor verdere opvolging werd mij nog niet meegedeeld.

 

01.09  Renaat Landuyt (sp.a): Wat is volgens u het meest geschikte moment om deze vraag opnieuw te stellen?

 

01.10 Minister Stefaan De Clerck: Deel mij uw timing mee en ik zal mij informeren.

 

01.11  Renaat Landuyt (sp.a): Aangezien het gerechtelijk onderzoek is afgesloten, zal ik mijn vraag volgende maand stellen. Ik zie geen reden om dit dossier te laten liggen, zoals andere dossiers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de door de regering gevoerde verdediging in de zaak Taxquet" (nr. 14581)

02 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le dispositif de défense adopté par le gouvernement dans l'affaire Taxquet" (n° 14581)

 

02.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, ik heb deze vraag ook gesteld in het kader van de behandeling van het wetsontwerp over de assisenprocedure. Het Hof van Straatsburg bepaalt in concreto wat een schending van mensenrechten is in ons systeem, wat leidt tot nieuwe cassatierechtspraak en daardoor eigenlijk invloed heeft op ons ganse rechtsstelsel. Daarom lijkt het mij voldoende belangrijk om even na te kijken hoe de Belgische overheid haar eigen procedures en haar eigen recht verdedigt voor het Internationaal Hof. Meer specifiek hebben wij in de Kamer de gewoonte om de minister van Justitie en anderen vooraf te ondervragen over de vergaderingen van de Europese Unie. Dat brengt mij tot de vraag wat wij doen in de Raad van Europa, die een groter geheel is? Wat doen we in de procedures voor het Hof van Straatsburg in het algemeen en, meer specifiek, in de procedure die de heer Taxquet heeft gevoerd?

 

Sinds 13 januari moet een assisenjury motiveren waarom de beschuldigde wordt veroordeeld of vrijgesproken. Dat heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beslist. De uitspraak kwam er na een klacht van de heer Richard Taxquet, ons allen bekend. Ondertussen vroeg u de verwijzing van deze zaak naar de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Naar verluidt zou de zaak er op 21 oktober 2009 worden bepleit. Kwatongen beweren dat de Belgische regering in de zaak die op 13 januari 2009 uitmondde in een eerste voorlopige veroordeling van België, geen verdediging zou hebben gevoerd.

 

Zowel vanuit democratisch als vanuit juridisch oogpunt is het interessant inzage te krijgen in de teksten die door de Belgische regering werden gebruikt ter verdediging van de Belgische Staat, meer in het bijzonder ter verdediging van de Belgische procedure voor het hof van assisen.

 

Vandaar mijn vraag, kan het Parlement inzage krijgen in de teksten die ter verdediging van de Belgische Staat werden en worden ingediend in de zaak-Taxquet?

 

02.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, afgezien van de procedures waar de regering opteert voor een minnelijke schikking, is het vanzelfsprekend dat voor elk verzoekschrift dat door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt meegedeeld aan de agent van de regering, de verdediging van de belangen van de Belgische Staat effectief wordt gevoerd. Zo ook in het dossier-Taxquet tegen de Belgische Staat, die geleid heeft tot het arrest van 13 januari 2009.

 

Het volstaat om het arrest van het Europese Hof door te nemen om vast te stellen welke argumenten de Belgische Staat in zijn verdediging heeft opgeworpen. De bewering dat er geen verdediging werd voorbereid is dan ook uit de lucht gegrepen.

 

Dit geldt des te meer nu de Belgische Staat ook een verzoek tot verwijzing naar de Grote Kamer heeft ingediend op 8 april jongstleden en dat dit door het Europees Hof, wat uitzonderlijk is, ook werd aanvaard. Het verzoek was dan ook goed gemotiveerd.

 

De verdediging van de belangen van de Belgische Staat zet zich momenteel voort in de procedure voor de Grote Kamer. Het document van 33 pagina’s, met de conclusie van de Belgische Staat werd op 14 augustus jongstleden neergelegd en op 21 oktober aanstaande volgt een hoorzitting te Straatsburg. Dit betreft dus een lopende rechtszaak.

 

Wat uw vraag tot inzage betreft van de teksten die ter verdediging van de Belgische Staat werden neergelegd in het arrest-Taxquet, dient het volgende opgemerkt. Enerzijds, er is de bewering door kwatongen dat de Belgische Staat geen verdediging heeft gevoerd – u moet ook kijken wie de advocaten waren, het waren goede advocaten. Dat is van elke grond ontbloot zoals aan te tonen is via de tussengekomen arresten en wat er tot nu toe is gebeurd. Anderzijds, wat het inzagerecht van parlementsleden betreft om bestuursdocumenten van de uitvoerende macht in te kijken, kan verwezen worden naar het advies van de Raad van State betreffende een wetsvoorstel ter zake, het document 500711-002. Hieruit blijkt dat de wettelijke bepaling waarbij aan de leden van de Kamer wordt toegestaan door de uitvoerende macht behandelde dossiers te raadplegen, ingaat tegen het beginsel van de scheiding der machten. Een recht op inzage van bestuursdocumenten kan in ons rechtssysteem slechts worden ingevoerd via een grondwetswijziging. Een parlementslid dat inlichtingen over een specifiek dossier wenst, moet daartoe zijn interpellatierecht uitoefenen. Indien het door de geïnterpelleerde minister gegeven antwoord ontoereikend wordt geacht kan het Parlement te allen tijde zijn vertrouwen intrekken. Ik denk dat ik nu een toereikend antwoord geef. Uitzondering daarop is het overeenkomstig artikel 40 van de Grondwet aan de Kamers toegekende recht van onderzoek, aangezien de leden van de onderzoekscommissie in dit verband het recht hebben om kennisgeving van bepaalde documenten te vragen.

 

De kern van de argumentatie van de Belgische Staat, beperkt door het punt van de motivering door de 2e Kamer van het Europees Hof, kan in volgende krachtlijnen worden weergegeven. Ten eerste, het feit dat er niet in een uitdrukkelijke motivering wordt voorzien, betekent niet dat de beslissing van de jury niet het resultaat zou zijn van een redenering. Artikel 342 van het Wetboek van strafvordering schrijft namelijk voor dat de wet geen rekenschap vraagt aan de gezworenen van de middelen waardoor zij tot hun overtuiging zijn gekomen, het gaat dus over de al of niet motivering.

 

Die overtuiging vormen de juryleden op basis van een tegensprekelijk en mondeling debat waarbij de mogelijkheid bestaat om vragen te stellen aan de getuigen die verschijnen. Bewijselementen waarmee geen rekening mag worden gehouden, zullen als zodanig worden aangewezen door de voorzitter van het assisenhof.

 

Derde argumentatie. De Belgische assisenprocedure is conform de rechtspraak van het Europees Hof, en meer bepaald de beslissing die de commissie en het Hof hebben getroffen in respectievelijk de zaak Leroy tegen België en Papon tegen Frankrijk. Volgens die beslissing is de beantwoording van de vragen met ja of neen niet strijdig met artikel 6, § 1, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zolang de vragen voldoende duidelijk worden gesteld.

 

Vierde argumentatie. De vragen die aan de jury werden gesteld, waren voldoende duidelijk en hebben tijdens de assisenprocedure nooit het voorwerp uitgemaakt van enige kritiek.

 

Ten vijfde, overigens wordt de beslissing over de strafmaat wel gemotiveerd. Die motivering maakt niet het voorwerp uit van enige kritiek.

 

Dat zijn de argumenten die ontwikkeld werden voor het Europees Hof in Straatsburg. Op 21 oktober wordt de zaak voortgezet voor de Grote Kamer.

 

Ik wil daaraan nog het volgende toevoegen. U zou kunnen vragen waarom wij dat allemaal doen. Welnu, ik denk dat het niet alleen belangrijk is in de verdediging van ons standpunt van weleer, het niet-gemotiveerd arrest. Het is ook van belang in het kader van de vraag welke de juiste draagwijdte is van de motivering die nodig is in de toekomst. Om de juiste afbakening te kennen van de motiveringsplicht, is een grondig debat voor de Grote Kamer relevant en is het arrest dat verleend zal worden relevant voor de toekomst, voor alle leden van de Raad van Europa, en voor alle andere landen die gebonden zijn door die rechtspraak.

 

02.03  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik reageer eerst in het algemeen en daarna in het bijzonder.

 

In het algemeen denk ik dat uw principieel antwoord eigenlijk een democratisch deficit betekent. Binnen de Raad van Europa – dat is een groep van 27 landen – is er het Hof van Straatsburg, dat een oordeel velt over een van de lidstaten. Het kan in die mate zelfs een sterk oordeel vellen dat het invloed heeft op de rechtsorde. Dat zien wij hier nu ook: het arrest-Taxquet heeft meer effect dan een richtlijn van de Europese Unie, van 27 landen.

 

Wij bewaken en controleren de uitvoerende macht in de verdediging van de belangen van de Belgische Staat en in de functionering in de Europese Raad.

 

Echter, door het Hof van Straatsburg worden er steeds meer beslissingen genomen die invloed hebben op onze eigen rechtsorde. Ik denk niet dat u zomaar kunt zeggen dat de verdediging die u voor het Hof van Straatsburg voert, zomaar een bestuurshandeling is in een individueel dossier. Wat de Raad van State adviseert over de inzage van documenten van bestuurshandelingen, kan niet worden vergeleken met inzage vragen vanuit het Parlement in de manier waarop onze rechtstaat, onze wetgeving, verdedigd wordt voor het Hof van Straatsburg.

 

Een en ander moet worden herbekeken, in het belang van iedereen en van de werking. Hoe kan het dat een individuele ambtenaar – met alle respect – of een advocatenkantoor – wat niet is aangesteld – zomaar de rechtsorde, zonder inspraak van het Parlement, in de een of de andere richting kan verdedigen? Zulks is niet evident.

 

Het antwoord dat u hebt voorgelezen, getuigt in het dossier in kwestie niet van enige, democratische reflex. Ik vraag u dus om even over voornoemde problematiek na te denken.

 

Meer specifiek over het concrete dossier verwijst uw antwoord naar het arrest. Het arrest spreekt de beweringen van de kwatongen niet tegen. Integendeel, de kortheid van de argumentatie geeft een ongemakkelijk gevoel. Uw bijkomende uitleg over de verdediging is veel uitgebreider dan wat in het arrest is verwoord. De korte argumentatie maakt mij bezorgd over de manier waarop een en ander werd verdedigd, met – nogmaals – alle gevolgen vandien vandaag op onze eigen rechtsorde en op de werking van onze rechtbanken.

 

De lichtheid waarmee het bewuste dossier werd behandeld, stemt mij ten zeerste ongerust. Het doet mij vrezen dat u niet bereid bent, tenzij u dat tegenspreekt, om het verzoekschrift even aan de leden van de commissie voor de Justitie mede te delen. Daarbij zijn er geen grote privacyproblemen, zoals er bij bestuurhandelingen in individuele dossiers wel zouden kunnen zijn. Hier is er geen probleem om de argumentatie te kennen die de regering in de bedoelde procedure hanteert.

 

Ik vraag dus opnieuw op mijn knieën of u de documenten van de procedure zou willen voorleggen. Het zijn immers ook enigszins onze documenten.

 

02.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb altijd sympathie voor een dergelijke vraag tot inzage. Tegelijkertijd is het echter heel belangrijk om na te gaan op welke manier de uitvoerende macht zich in procedures moet organiseren om de belangen van het land te verdedigen.

 

De wijze waarop zulks gebeurt, is van een andere orde dan voor vele, andere bestuurhandelingen die worden gesteld.

 

Ik zou de zaak even willen overdrijven, door te stellen dat voor elke conclusie en voor elk verzoekschrift in dat geval dan het debat moet worden gevoerd over het al dan niet correct zijn van de argumentatie. Op die manier belanden wij in een onmogelijke positie.

 

Een controle post factum lijkt mij veel evidenter en gemakkelijker. Arresten zijn uiteraard per definitie publiek.

 

Als men bij de voorbereiding en de procedure zelf een soort van interventie doet over de conclusie en de argumenten die worden ontwikkeld, brengt dat een debat over de scheidingsproblematiek met zich mee.

 

Ik denk dat het een boeiend juridisch debat is om de grens juist te bepalen. Ik denk dat die grens ergens moet worden kunnen getrokken.

 

Daarop beroep ik mij. Het behoort bij de verdediging van rechtszaken tot de handelingen van de uitvoerende macht om zich ter zake te organiseren. Het is ook de verantwoordelijkheid van de minister om dat te doen. Een en ander, tot op het niveau van de mededeling van de stukken zelf, kan niet op elk ogenblik aan de parlementaire controle worden onderworpen.

 

Misschien moeten de diensten eens een scheidingslijn bepalen. Ik heb dat niet tot het uiterste onderzocht, maar zo voel ik het aan. Het kan niet zijn dat de uitvoerende macht in zijn verantwoordelijkheid wordt gehinderd door een soort van toetsing van de lopende procedure.

 

02.05  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat wij het punt toch moeten bekijken, want het arrest is bepalend voor het al dan niet voortbestaan van onze procedure voor de hoven van assisen. Het is niet zomaar een individuele zaak. Dat heeft enorme gevolgen. Wij merken dat wekelijks bij de bespreking van mogelijke reacties en de organisatie van het hof van assisen in het licht van de uitspraak van de Europese Raad.

 

Ik begrijp niet de beperkende reflex. Zijn er zoveel procedures voor het Hof van Straatsburg dat het een probleem zou zijn om minstens de transparantie te hanteren? Ik begrijp niet goed dat men met oog op het wegvegen van het wantrouwen daarmee nonchalant omgaat.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de toenemende spanningen in Anderlecht" (nr. 14607)

03 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'aggravation des tensions à Anderlecht" (n° 14607)

 

03.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Anderlechtse wijken blijven problemen kennen. Op enkele weken tijd is het in de maand augustus meermaals tot conflicten gekomen tussen de politie en groepjes jongeren. Daarbij werd meermaals dezelfde manier van werken gevolgd. De jongeren lokken de politiewagens doorgaans in een hinderlaag om ze vervolgens te bekogelen.

 

Deze situatie doet erg denken aan de rellen van mei van vorig jaar toen jongeren en politie ook meermaals met elkaar in de clinch gingen. Als oplossing werd door uw voorganger, minister Vandeurzen, telkens verwezen naar het op te stellen zonaal veiligheidsplan voor Anderlecht.

 

Vandaar mijn vragen, kunt u de beschreven situatie in Anderlecht bevestigen? Om hoeveel incidenten gaat het precies de afgelopen weken? Is er een precieze aanleiding? Hoeveel daders werden ondertussen al opgepakt of vervolgd? Welke strategie inzake vervolging wordt er gevolgd door het parket? Is er een specifiek beleid voor de Brusselse onveilige wijken? Hoe speelt het zonaal veiligheidsplan in op deze problemen? Blijkt het zonaal veiligheidsplan afdoende om deze problematiek aan te pakken? Wat zal er concreet worden ondernomen om de situatie onder controle te krijgen?

 

03.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de gemoederen zijn op sommige momenten inderdaad verhit in Anderlecht. Er is echter geen vergelijking met de rellen van mei 2008 toen het ging om een confrontatie tussen gewelddadige voetbalsupporters en gewelddadige jongeren als wraakactie ten gevolge van een zaak van verkrachting. Deze zaak wordt nog steeds behandeld door het gerecht.

 

Ondertussen hebben wij de problematiek gekend in Molenbeek. Sinds een paar maanden is de spanning tussen jongeren van vooral allochtone afkomst, en de ordediensten duidelijk gestegen. Een reden daartoe is niet standaard. Veelal is het gekoppeld aan het aanhouden van een dader en het aanpakken van bepaalde gerechtelijke feiten, bijvoorbeeld diefstal of drugshandel. Hierop volgt meestal een reactie in de vorm van wraakacties.

 

Betreffende de opstoten in het algemeen is er een positief contact tussen de politiediensten en het gerecht. Op die manier wordt nauwgezet en snel een gerechtelijke vervolging gegarandeerd. Bij de evaluatie van het dossier-Molenbeek is er overigens een positieve evaluatie uitgesproken over de tussenkomsten van het parket door alle deelnemers aan de evaluatie.

 

Het zonaal veiligheidsplan en de daaruit volgende actieplannen werden onder meer geconcipieerd teneinde een antwoord te kunnen bieden op dit soort problemen. Er zijn actieplannen uitgewerkt inzake straatcriminaliteit, jeugddelinquentie, stadsbendes, hangjongeren en aantasting van het openbaar gezag. Het zonaal veiligheidsplan loopt over een periode van vier jaar. De eerste officiële evaluatie van de actieplannen zal plaatsvinden in 2010 door de zonale veiligheidsraad. Het is een werking op lange termijn en een geïntegreerde manier om de onderliggende oorzaken op te sporen en aan te pakken.

 

Het is duidelijk dat er geen pasklare oplossing is, vooral omdat de incidenten zich steeds op verschillende plaatsen voordoen en bovendien verschillen van aard. De strategie voor de tussenkomsten moet steeds worden aangepast. Niettemin zijn er regelmatige vergaderingen tussen de preventiediensten en de politiediensten en tussen de politiediensten en het parket. Preventief wordt in probleemwijken een beroep gedaan op de wijzen, de ouderen, die in eerste instantie de gemoederen trachten te bedaren. De wijkpolitie tracht ook via een positieve dialoog de rust te bewerkstelligen. Doorlopend worden ook beveiligingsacties georganiseerd in een zogenaamde securzone. Deze moeten ervoor zorgen dat de spanning afneemt.

 

Over dit geheel is er vrijdag, zeker naar aanleiding van Molenbeek, nog een vergadering geweest met alle politiediensten en met de minister van Binnenlandse Zaken in aanwezigheid van mensen van mijn kabinet. Deze middag heb ik een overleg met de minister van Binnenlandse Zaken om te kijken of de problematiek van de stadsonlusten met jongeren systematisch kan worden beantwoord op een correcte manier, uiteraard niet eenzijdig securitair. Het is een punt van grote zorg. Onder andere zal wellicht worden overgegaan tot het installeren van een equipe van een vijftigtal mensen die in het bijzonder daarvoor kunnen worden ingezet. Dat is in elk geval de vraag van de Brusselse gemeenten. Daar valt wel over te debatteren maar aan de andere kant is het juist dat zij een accurate interventiemogelijkheid moeten hebben.

 

03.03  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, wat dat laatste betreft, dacht ik dat er al een beslissing was genomen?

 

03.04 Minister Stefaan De Clerck: Er is een principiële beslissing genomen binnen de regering. Nu is men bezig met de modaliteiten voor de werving. Daarover werd vrijdag al gecommuniceerd door de minister. Het is binnen de regering beslist maar de modaliteiten moeten nog definitief worden vastgelegd. Waar gaat men ze halen, hoe zet men ze in en voor welk type acties, alleen in Brussel of ook elders? Dat vraagt nu nog wat modaliteiten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de beveiliging van het Brusselse justitiepaleis" (nr. 14633)

04 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la sécurisation du palais de justice de Bruxelles" (n° 14633)

 

04.01  Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de vergadering van de commissie voor de Justitie van 28 augustus laatstleden liet u een studie ronddelen omtrent de beveiligingsproblematiek van het justitiepaleis te Brussel. Hierin kunnen we onder meer lezen waar er schilderwerken moeten worden uitgevoerd. Uit het voorblad van deze 28 pagina's tellende studie blijkt dat deze studie door een private firma werd uitgevoerd. In het jargon heet dit een overheidsopdracht.

 

Iemand vertelde mij dat het justitiepaleis van Brussel tweeëndertig uitgangen en dus ook tweeëndertig ingangen telt en dat er een probleem zou zijn om deze te herleiden tot vier. Ik begreep een en ander niet goed. Er werd ook geïnsinueerd dat dit alleen te maken had met enig gemak voor degenen die in het gebouw werken en de afstand tussen hun wagen en hun kantoor willen beperken. Stel u voor dat men die tweeëndertig uitgangen tot vier zou kunnen herleiden, dat zou de veiligheid misschien verhogen. De snelheid waarmee iedereen naar huis gaat, verdachten incluis, zou wellicht beperkter zijn, al vond ik daarover niets in de studie.

 

Mijn vragen zijn de volgende.

 

Wie heeft de studie die u voorgelegd hebt, besteld? Was dat de FOD Justitie of de Regie der Gebouwen? Dat was mij immers niet duidelijk.

 

Ook de kostprijs van deze overheidsopdracht stond er niet in.

 

Op basis van welke criteria werd deze overheidsopdracht aan de betrokken firma gegund?

 

04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in het politieke jargon zou ik er mij formeel vanaf kunnen maken door te zeggen dat dit onder de bevoegdheid valt van de minister die instaat voor de Regie der Gebouwen. Daar werd die studie immers besteld.

 

Het is echter evident dat ik er wel bij betrokken ben, want dit is het resultaat van de werkgroep die in het begin van het jaar werd geïnstalleerd inzake de veiligheid rond het justitiepaleis en waarin vertegenwoordigers zitten van de FOD Justitie, de Regie der Gebouwen, de magistratuur, de politie en het veiligheidskorps. Daar heeft men de nood aangevoeld om die studie te maken, niet zozeer om te weten waar er moet worden geschilderd, wel om te weten wat de problemen zijn en welke acties er kunnen worden ondernomen op korte en lange termijn. Voor de bestelling en de prijs moet u zich wenden tot de Regie der Gebouwen want daar werd de bestelling finaal geplaatst.

 

Wat de opvolging betreft, heb ik al vroeger meegedeeld dat er een studie was afgeleverd tegen juni. Daarin werd een eerste reeks van bijna zestig maatregelen vooropgesteld, maar elke keer wel met de vraag of het wel kon in dit gebouw. Zelfs als dit allemaal gedaan werd, dan nog zou er een probleem zijn. Dat is mee geïnspireerd door het aantal uitgangen. Ik weet niet precies of het er vijfentwintig, drieëndertig of vierenveertig zijn. Dit is dus een deel van het probleem dat werd gesignaleerd.

 

Aansluitend op de nieuwe incidenten, de voorbije zomer, is er een opvolgstudie gevraagd, om te antwoorden op de vraag of dat gebouw op een behoorlijke manier kan worden beveiligd. Rekening houdend met de eerste studie die veeleer korte termijnmaatregelen bevatte, vragen we nu wat de kostprijs is van een definitieve regeling om een beveiligd gedeelte van het gerechtsgebouw te realiseren. Met andere woorden, kan men op een behoorlijke manier “box in the box” realiseren? Deze studie verwachten we op korte termijn en op basis daarvan moeten we voor het einde van het jaar de beslissing nemen welk type van investering moet worden gedaan om in de toekomst veiligere zittingen te organiseren voor de vele risicoprocedures.

 

We moeten aldus wachten op het resultaat van de bijkomende studie om te weten hoeveel in- en uitgangen het gebouw eigenlijk telt.

 

04.03  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, heb ik het goed gehoord dat men niet precies weet hoeveel in- en uitgangen het gebouw telt?

 

04.04 Minister Stefaan De Clerck: Dat staat in dat verslag, wat het aantal ook moge zijn, vijfentwintig, vijfendertig of vijfenveertig.

 

04.05  Renaat Landuyt (sp.a): Er zijn er tweeëndertig, thans herleid tot achtentwintig, maar men zou tot het aantal van vier moeten kunnen komen, althans volgens de informatie die ik heb gekregen binnen het gebouw.

 

04.06 Minister Stefaan De Clerck: Er zijn er anderen die over vierenveertig uitgangen spreken, indien men bijvoorbeeld ook de kelderverdieping in aanmerking neemt. De vraag is of het gebouw goed kan worden beveiligd op een definitieve manier. Dat is het voorwerp van een bijkomende studie door hetzelfde studiebureau.

 

04.07  Renaat Landuyt (sp.a): Ik kijk uit naar een wetenschappelijke studie over het aantal uitgangen in dat gebouw.

 

04.08 Minister Stefaan De Clerck: Dat is niet het voorwerp van het onderzoek. De vraag betreft de finaliteit.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Eric Libert au ministre de la Justice sur "l'évolution de l'enquête sur les tueries du Brabant" (n° 14629)

05 Vraag van de heer Eric Libert aan de minister van Justitie over "de evolutie van het onderzoek aangaande de Bende van Nijvel" (nr. 14629)

 

05.01  Éric Libert (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, en réponse à une question parlementaire écrite du député Eric Thiébaut du 21 mai 2008 portant sur cette enquête sur les tueurs du Brabant toujours à l'instruction, votre prédécesseur avait indiqué que les autorités étaient résolues à continuer les recherches aussi longtemps qu'il le faudrait et qu'une évaluation serait menée par le juge d'instruction et le parquet.

 

À cet égard, des éléments nouveaux ont été portés à la connaissance du public, plus précisément à la suite de la parution d'un livre intitulé De bende van Nijvel du journaliste Guy Bouten.

 

Dans ce livre, il serait question d'un ancien colonel à la retraite du service de renseignement militaire qui aurait des preuves tangibles de l'identité des tueurs du Brabant et qui monnayerait cette information contre un montant de 500 000 euros.

 

Monsieur le ministre, quel est l'état actuel de l'enquête, au vu du rapprochement de la prescription des faits? Quels sont les moyens humains dont dispose actuellement la cellule d'enquête? Un nouveau rapport de la profileuse est-il attendu prochainement? Des précédents témoignages de ce type, impliquant des contributions financières, ont-ils déjà été constatés dans ce dossier? Dans l'affirmative, quel traitement leur a-t-il été réservé? Des contacts ont-ils néanmoins été entrepris par les autorités judiciaires avec cette personne, à savoir ce colonel à la retraite? Dans l'affirmative, cette personne bénéficie-t-elle de l'application de la loi du 7 juillet 2002 contenant des règles relatives à la protection des témoins menacés?

 

05.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Libert, les différentes pistes sont toujours en cours d'exploitation, notamment à la suite du premier rapport de profiling ainsi que sur la base des informations qui parviennent régulièrement aux enquêteurs de la cellule. Ainsi, plusieurs commissions rogatoires internationales sont en cours de préparation.

 

La cellule est actuellement composée de neuf enquêteurs. Un rapport complémentaire de la profileuse est actuellement à l'étude dans les services américains. Dans le cadre de l'enquête, à plusieurs reprises, des personnes souhaitant pouvoir bénéficier de la prime fixée par Delhaize sont apparues en prétendant détenir des informations prépondérantes pour l'évolution de l'enquête. Après les devoirs de vérification habituels, il est ressorti qu'aucune de celles-ci n'était en mesure de fournir des éléments nouveaux. La personne dont question ne fait pas l'objet d'une protection et n'a pu, après vérification précise, apporter une quelconque aide à l'enquête. À suivre, donc!

 

05.03  Éric Libert (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces éléments de réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "les jeunes demandeurs d'asile" (n° 14660)

- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "la responsabilité des jeunes demandeurs d'asile" (n° 15320)

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "jonge asielzoekers" (nr. 14660)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de verantwoordelijkheid bij jonge asielzoekers" (nr. 15320)

 

06.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de aanleiding voor mijn vraag is een concreet feit, in uw streek nog wel, dat een aantal vragen doet rijzen waarop een antwoord verwacht wordt.

 

Het OCMW van Waregem plaatste onlangs 4 minderjarige asielzoekers in een eigen huis. Op termijn zouden het er 7 moeten worden. ’s Nachts en in het weekend zullen deze jongeren volledig alleen zijn. Fedasil omschrijft deze jonge asielzoekers als niet-begeleide asielzoekers, minderjarigen die hier op eigen houtje aankomen.

 

Zoals u weet, kunnen minderjarigen niet worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Blijkbaar verblijven zij hier tot hun 18e jaar. Dat doet problemen rijzen inzake de verantwoordelijkheid – een juridisch begrip – en dat is de reden waarom ik met mijn vragen bij u kom aankloppen.

 

Mijnheer de minister, mijn concrete vragen zijn de volgende.

 

Ten eerste, hoe zit het in het algemeen met de verantwoordelijkheid voor schade die deze jongeren zouden aanrichten in de buurt? Zijn zij zelf verantwoordelijk? Volgens het Burgerlijk Wetboek zijn de ouders of de voogden verantwoordelijk.

 

Ten tweede, in Waregem werd blijkbaar meegedeeld dat voor elk van die minderjarigen een aparte verzekering werd afgesloten. Over welke verzekering gaat het? Ik veronderstel dat het om de familiale verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid gaat, maar ik wil het toch even vragen. Wie betaalt daarvoor de premie? Wie is de verzekeringsnemer? Wat als de verzekeringsmaatschappij de betaalde schade wil terugvorderen omdat bijvoorbeeld het schadetoebrengend feit onder verzwarende omstandigheden gebeurde, waarbij de verzekeringsmaatschappij het recht heeft de schade terug te vorderen? Wie zal dan uiteindelijk opdraaien voor de schade?

 

Ten derde, hoe zit het met de strafrechtelijke verantwoordelijkheid inzake deze minderjarigen? Is het OCMW als voogd van die kinderen verantwoordelijk? Ik dank u voor uw antwoord.

 

06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik stel vast dat er aan de agenda twee vragen, een van de heer Baeselen en een van de heer Logghe, zijn toegevoegd. Ik heb een antwoord op de vragen van de heer Baeselen, maar niet op de bijkomende vragen, waarvan ik in eerste instantie meende dat zij dezelfde waren. De heer Logghe evenwel vraagt meer specifieke elementen. Mag ik het antwoord even uitstellen? Over tien minuten krijg ik die detailinformatie. Anders beantwoord ik de vraag nu in algemene termen?

 

Mijnheer Logghe, al u ermee instemt, kan ik zo dadelijk een volledig antwoord geven.

 

06.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Dat is goed. Dank u.

 

07 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de vergoeding van artsen door Justitie" (nr. 14664)

07 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "l'indemnisation de médecins par le département de la Justice" (n° 14664)

 

07.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit gaat over een oud zeer. In het verleden werd een aantal beloftes gedaan, maar de artsen waarover het gaat, zitten echter nog altijd op hun honger.

 

Zij worden opgeroepen, dat is hun taak, door politieagenten bij ongevallen en incidenten om bloedstalen af te nemen wanneer een stellige dronkenschap is vastgesteld. Dat kan op alle mogelijke momenten gebeuren, maar dat gebeurt vooral in weekendnachten.

 

Zij staan daarvoor op en rijden kilometers, maar zij worden slechts vergoed aan een minimumtarief van een gewoon huisbezoek. Het weekend- of nachtmoment wordt dus niet vergoed, evenmin als de kosten voor de verplaatsing. Bovendien blijft de vergoeding soms langer dan een jaar uit.

 

Door uw voorganger werd overleg ter zake georganiseerd. Er zouden voorstellen komen, maar na een jaar van stilzwijgen vragen de artsen opnieuw wanneer een aanpassing en een correcte betaling van hun tarief in het vooruitzicht kunnen worden gesteld. Zij vragen ook of deze taakverdeling met Financiën kan worden geregeld, omdat het ook Financiën is die het bedrag van de chauffeurs moet invorderen.

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de forfaitaire tarieven van toepassing voor artsen die zich verplaatsen om stalen af te nemen van chauffeurs in een strafrechterlijke kader, worden elk jaar op 1 januari geïndexeerd. Deze indexering is verbonden aan de index van de consumptieprijzen. Bij prestaties die worden geleverd tussen 20 uur en 8 uur tijdens het weekend of op officiële feestdagen worden de forfaitaire vergoedingen verdubbeld. Het tarief wordt dus jaarlijks gewijzigd.

 

Een ontwerp van KB houdende een algemeen reglement op de gerechtskosten is ondertussen voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Dit ontwerp voorziet in de volgende tarieven.

 

Artikel 6. Voor het klinisch onderzoek met of zonder aderpunctie voor zover het onderzoek werd uitgevoerd op het dokterkabinet of in het ziekenhuis, bedraagt de vergoeding 25,44 euro. Indien de arts zich heeft moeten verplaatsen bedraagt de vergoeding 33,84 euro.

 

Deze tarieven zijn overeengekomen met de Orde van de Geneesheren.

 

Ik heb in dit ontwerp rekening gehouden met de bijzondere problematiek van de geneesheren die moeten optreden in moeilijke omstandigheden, de dringendheid, de verplaatsingen enzovoort.

 

De wetgeving en de reglementering inzake de veroordelingen, de kosten en het recupereren van de kosten bij de veroordeelden voorziet niet in een dergelijke bepaling. Het is niet aan de orde om deze bepaling te wijzigen.

 

07.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, wanneer zou het KB kunnen worden goedgekeurd en wanneer kunnen de nieuwe tarieven van kracht worden?

 

07.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik verwacht het advies van de Raad van State. Het is een kwestie van weken vooraleer dit van toepassing kan worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de eerder aangekondigde behandeling van rechtszaken via videoconferenties" (nr. 14689)

08 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'annonce antérieure du traitement d'affaires judiciaires par vidéoconférence" (n° 14689)

 

08.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw voorganger Jo Vandeurzen kondigde destijds een plan aan met betrekking tot de behandeling van rechtszaken via een systeem van videoconferenties, waarbij procedures zouden kunnen worden gevoerd door middel van videocamera's op diverse locaties, parket, zetel en eventueel in de gevangenis. Het zou eventueel ook kunnen voor burgerlijke zaken. Dat werd destijds ook vooropgesteld. Op die manier zouden de actoren van het gerecht zich niet hoeven te verplaatsen en kunnen zij toch tegelijkertijd een zaak in behandeling kunnen nemen.

 

Ik meen zelfs dat het idee er bij uw collega gekomen is vanwege de mobiliteitsproblemen die advocaten ervaren wanneer zij naar het hof van beroep van Antwerpen moeten rijden vanuit Limburg of vanuit Limburg destijds naar de strafuitvoeringsrechtbank in Gent moesten.

 

Mijnheer de minister, wat is er met dat project gebeurd? Wat is de huidige stand van zaken?

 

Zijn er inmiddels proefprojecten opgestart? Zo ja, wat is het resultaat ervan? Ik meen dat er inderdaad wel reeds iets gebeurd is.

 

Destijds was zelfs aangekondigd dat wij met de commissie zo’n zitting zouden kunnen bijwonen. Dat is er nooit van gekomen, omdat de regering-Leterme toen in de problemen kwam.

 

Mijnheer de minister, voorziet u, net als uw voorganger Jo Vandeurzen nog steeds in een ruimere implementering van het systeem? Misschien kunt u daarop een tijdslijn zetten? Zo ja, hoeveel bedraagt het budget hiervoor?

 

08.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de technische mogelijkheden worden nog steeds verder onderzocht. Ik heb het experiment voor Hasselt-Antwerpen ook reeds bezocht. Het is een waardevol experiment, waarmee ik in elk geval principieel wil verder gaan. Wij moeten nog verder onderzoeken waar wij dat het best doen. Wij moeten de keuzes maken voor welke applicaties wij het allemaal prioritair zouden kunnen gebruiken.

 

De mogelijkheden zijn zo uitgebreid dat wij eerst en vooral een duidelijk zicht moeten krijgen op de effectieve noden en behoeften. Het project houdt aldus veel meer in dan alleen de aankoop van materiaal. Naast dat materiële aspect is er een heel belangrijk organisatorisch element, dat het best door het directoraat-generaal Gerechtelijke Organisatie wordt gecoördineerd.

 

De huidige aanvraag, zoals werd voorgelegd onder de vorige legislatuur, geeft geen enkele aanduiding betreffende de kosten noch de kostensoort. In elk geval is er noch in de begroting van 2009 noch in het begrotingsvoorstel 2010 in dergelijke uitgaven, die daarenboven ook zeer hoog kunnen oplopen, voorzien.

 

In de nota valt op dat de procedure vooral zou kunnen worden gehanteerd in het kader van de strafprocedure. Daarin zijn we het meest geïnteresseerd, omdat de kosten kunnen worden aangerekend als gerechtskosten. Dat moet ook verder worden onderzocht. Een compensatie zou mogelijk zijn als men erin slaagt de kosten van de telefoontap en internetscanning binnen de perken te houden.

 

Met andere woorden, het is ook een debat van beheersing van de gerechtskosten, waaraan wij nu prioritair aandacht beginnen te geven, omdat die natuurlijk zeer sterk oplopen.

 

Persoonlijk sta ik zeer positief tegenover videoconferenties. De eenvoudige toepassing van pleiten in Hasselt voor een rechtbank in Antwerpen lukt en wordt gebruikt. Er kunnen vooral meerwaarden ontstaan op andere niveaus van de strafrechtelijke procedure, zeker bij de raadkamer, bij de KI, het verbinden van de gevangenis met de rechtbank en dergelijke meer. Daarvoor moet er echter wetgevend werk gebeuren. Dat zal verder voorbereid moeten worden.

 

08.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, in de oppositie heeft men soms eens een aha-moment, maar dit is ook weer een oei-moment. Wanneer ik vaststel dat er geen echte tijdslijn is bepaald en dat de budgetten helemaal niet vaststaan, vind ik dat iedereen moet begrijpen dat wij daarmee niet zo gelukkig zijn, omdat het project destijds toch werd aangekondigd door uw voorganger Jo Vandeurzen niet als het pièce de résistance van zijn beleid, maar toch als iets dat een wezenlijk onderdeel moest vormen van hetgeen hij in de steigers wilde zetten. Dat zal er blijkbaar niet uitkomen.

 

Ik begrijp dat het een complexe materie is, maar wanneer men het heeft over een dergelijke experimentele fase, dan zal het toch nog zeer lang duren vooraleer de ambitie, die uw voorganger had, gerealiseerd zal worden, als ze al zal worden gerealiseerd in de mate dat hij dat wou, omdat ik toch merk dat er een beperking wordt opgezet, eventueel strafrechterlijke zaken.

 

Mijnheer de minister, ik besluit met een positieve vraag. Zou het mogelijk zijn als parlementslid om zo een zitting te kunnen bijwonen?

 

08.04 Minister Stefaan De Clerck: Absoluut, met veel plezier, als de commissie geïnteresseerd is om dat mee te maken, kan dat zeker worden georganiseerd, een bezoek aan Hasselt of Antwerpen.

 

De voorzitter: We zullen nagaan of we daarover een afspraak kunnen maken, als er een algemene vraag daartoe bestaat.

 

08.05 Minister Stefaan De Clerck: Er kan een bezoek worden georganiseerd aan Hasselt of aan de nieuwe gevangenis van Tongeren.

 

De voorzitter: Ik denk misschien iets ruimer dan alleen maar het bijwonen van een videoconferentie.

 

08.06 Minister Stefaan De Clerck: We kunnen de nieuwe gevangenis van Tongeren naar aanleiding van de opening in november bezoeken.

 

De voorzitter: We zullen dat bekijken in het kader van de agenda.

 

08.07 Minister Stefaan De Clerck: We kunnen er de grensoverschrijdende criminaliteit bestuderen.

 

De voorzitter: We zullen dat eens bekijken en een voorstel formuleren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Éric Libert au ministre de la Justice sur "le refus du tribunal de police de Vilvorde de statuer sur une demande de changement de langue" (n° 14698)

09 Vraag van de heer Éric Libert aan de minister van Justitie over "de weigering van de politierechtbank te Vilvoorde om uitspraak te doen over een verzoek tot taalwijziging" (nr. 14698)

 

09.01  Éric Libert (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le cas que je souhaite évoquer aujourd'hui n'est malheureusement pas isolé. Au contraire, il est manifestement récurrent. Il est question de tribunaux de police, notamment dans la périphérie, qui refusent d'appliquer la loi de 1935 qui autorise tout défendeur à demander le changement de langue dès lors qu'il établit ne pas avoir une connaissance suffisante de la langue de la Région où est situé le tribunal.

 

Il me revient – une nouvelle fois, dirais-je – que le tribunal de police de Vilvorde aurait, lors d'une audience de fin juin 2009, refusé de statuer sur une demande de changement de langue de la procédure qui avait pourtant dûment été introduite par le prévenu, ce au seul motif que celui-ci ne comparaissait pas en personne. Il était représenté par son avocat qui avait déposé les documents utiles signés par le prévenu établissant qu'il n'avait malheureusement pas une connaissance suffisante du néerlandais.

 

En droit, l'article 16 § 2 de la loi du 15 juin 1935 relative à l'emploi des langues en matière judiciaire stipule pourtant que, si l'affaire est portée directement à l'audience, le prévenu fait sa demande de changement de langue au tribunal et mention en est faite au plumitif.

 

Il s'agit donc, à mon estime, d'une violation de la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire, qui méconnaît gravement les droits de la défense du justiciable, ce qui est pourtant élémentaire dans un État de droit tel que le nôtre.

 

Par conséquent, monsieur le ministre, pourriez-vous me faire savoir si vous avez déjà eu connaissance de pareils jugements ou de semblables attitudes? De plus, quelles sont les mesures que vous comptez ou pourriez prendre pour faire respecter les dispositions relatives à l'emploi des langues en matière judiciaire concernant les procédures de changement de langue, et plus spécifiquement devant les tribunaux de police de Hal-Vivorde?

 

09.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, vous mentionnez les règles qui sont d'application, mais je n'ai connaissance ni des décisions judiciaires que vous venez d'évoquer, ni des dossiers.

 

Par ailleurs, il m'est interdit d'intervenir dans des décisions contraires à la loi. Vous avez évoqué la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire; il appartient aux magistrats de l'appliquer. Il ne me revient pas de prendre position concernant une décision prise par un magistrat.

 

N'ayant pas connaissance d'une telle décision judiciaire, je ne peux pas répondre à votre question concrète. Tout ce que je puis faire, c'est référer à la législation que vous avez citée à juste titre.

 

09.03  Éric Libert (MR): Je vous remercie, monsieur le ministre. Il ne s'agit bien entendu pas pour moi d'imaginer un seul instant que le ministre de la Justice puisse intervenir dans le cadre d'un procès, qui plus est vis-à-vis d'un magistrat du siège assis. Non, certainement pas.

 

Mais ne pourrait-on imaginer un système légal qui permettrait en tout cas de veiller à ce que désormais des situations pareilles ne se reproduisent plus? Je vous rappelle que malheureusement, celles-ci sont fréquentes. Je pense, par exemple, à une information que vous pourriez dispenser via les procureurs généraux et qui arriverait jusqu'aux ministères publics des tribunaux de police pour les rendre attentifs à cet aspect de respect d'emploi des langues. Peut-être, monsieur le ministre, le vice est-il ailleurs.

 

Je rappelle que la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire ne prévoit malheureusement pas d'appel en matière d'emploi des langues. C'est une décision qui est prise sans recours possible. Il s'agit, en général, de petits litiges. Le seul recours possible, c'est le pourvoi devant la Cour de cassation. Il est inutile de vous dire que la plupart des justiciables hésitent, pour ne pas dire qu'ils renoncent, à engager des pourvois pour des litiges de minime importance, sachant que l'accès à la justice au niveau de la Cour de cassation a un coût plus que réel.

 

Dès lors, monsieur le ministre, je me demande s'il ne serait pas sage d'introduire une petite incise dans la loi de 1935. Je pourrais d'ailleurs m'y préparer en déposant une proposition de loi qui introduirait un appel en la matière. Quoi de plus banal dans un État démocratique!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de plaatsen van imams" (nr. 14702)

10 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "les places d'imams" (n° 14702)

 

10.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij lezen natuurlijk allemaal elke dag het Belgisch Staatsblad. Op 15 juni verscheen er een merkwaardig KB van 7 juni 2009, waarbij het artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 november 2007 werd vervangen door een andere bepaling.

 

Het KB gaat over de plaatsen van imams bij de erkende islamitische gemeenschappen. De bepaling van inwerkingtreding werd door het nieuwe KB vervangen door artikel 4: “Dit besluit treedt in werking op 31 mei 2009 en houdt op uitwerking te hebben op 31 december 2009.”

 

Mijnheer de minister, wat is de reden voor de vervanging van de inwerkingtredingsbepaling? Het KB voorziet nu ook in een einde van de uitwerking. De bedienarenplaatsen blijven slechts voor zes maanden toegekend en houden dan op te bestaan. Wat zijn de concrete gevolgen daarvan voor de islamitische geloofsgemeenschappen in de betrokken moskeeën en voor de imams zelf, voor hun wedden en de opvolging daarvan?

 

10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega De Schamphelaere, ik zal u een omstandige toelichting geven.

 

Het koninklijk besluit van 7 juni 2009 tot wijziging van het KB van 2 november 2007 tot oprichting van plaatsen van imams bij de erkende islamitische gemeenschappen in het Waals Gewest werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2009. Dit initiatief past in artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst van 2 juli 2008 tot wijziging van de samenwerkingsovereenkomst van 27 april 2004 tussen de Federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de eredienst, de wedden en pensioenen van de bedienaars der eredienst, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten. Dit artikel voorziet in een adviesprocedure van de federale overheid wanneer de representatieve organen van de bevoegde erediensten bij de Gewesten aanvragen indienen tot erkenning van plaatselijke gemeenschappen van de erkende erediensten. Het advies van de federale overheid heeft betrekking op het budgettaire aspect van de oprichting van plaatsen van bedienaars van de erediensten en op het veiligheidsaspect.

 

Wat de islamitische gemeenschap in het Waals Gewest betreft, heeft de Waalse gewestminister van Binnenlandse Zaken drieënveertig gemeenschappen erkend op 22 juni 2007. Op 2 november 2007 werd een koninklijk besluit genomen houdende oprichting van vijftig plaatsen van imams in de erkende islamitische gemeenschappen in het Waals Gewest.

 

Sinds 22 juni 2007, de datum waarop de oprichting van de plaatsen van imams van kracht werd door het koninklijk besluit van 2 november 2007, die identiek is aan de datum van de erkenning van de islamitische gemeenschap door de minister van het Waals Gewest, heeft er geen enkele verkiezing van de beheerscomités van de gemeenschappen plaatsgevonden.

 

Overeenkomstig artikel 8 van het KB van 13 oktober 2005 van de Waalse regering, tot inrichting van de comités belast met het beheer van de temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen, heeft de verkiezing van de leden van het comité plaats in de moskee ten vroegste drie en uiterlijk zes maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit houdende erkenning van de betrokken islamitische gemeenschap. De erkenning van die drieënveertig islamitische gemeenschappen werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2007.

 

Aangezien de verkiezing van de leden van de comités niet heeft plaatsgevonden heeft de Waalse regering op 6 maart 2009 een nieuw besluit genomen teneinde die verkiezingen, die voor 31 december 2009 moeten plaatsvinden, mogelijk te maken.

 

In het kader van de informatie- en overlegcommissie over de temporaliën van de erkende erediensten zijn er contacten geweest tussen het kabinet van de Waalse minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken en mijn kabinet en de administratie, om de betaling van de wedden van die imams te binden aan het gegeven van de verkiezing. Rekening houden met dat element is er voor 31 mei 2009 geen enkele imam benoemd in de door het KB van 2 november 2007 erkende plaatsen. Er werd mij een brief bezorgd van 1 april 2009 van de toenmalige Waalse minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken, de heer Philippe Courard, waarin de bekendmaking van het besluit van de Waalse regering in het Belgisch Staatsblad van 26 maart 2009 werd aangekondigd zodat de betaling van de wedden van de door het executief van de moslims van België benoemde imams van start kan gaan.

 

In het KB van 7 juni 2009 werd de datum van 31 mei 2009 vooropgesteld zodat begrotingsvoorspellingen van de FOD Justitie voor 2007 kunnen worden gevolgd. De administratie heeft contact opgenomen met het executief van de moslims van België en het kabinet van de Waalse minister van Binnenlandse Zaken teneinde de evolutie van de dossiers met betrekking tot die verkiezingen te kennen.

 

Het KB van 7 juni 2009 waarin de datum van 31 december 2009 wordt vooropgesteld voor het eind van de betaling van de wedden aan de imams, zal in voorkomend geval worden aangepast afhankelijk van de evolutie van het dossier in verband met het executief van de moslims van België en de betekening aan de FOD Justitie van de definitieve samenstelling van de beheerscomités door de Waalse minister van Binnenlandse Zaken.

 

Het is een complexe materie. Men heeft de benoemingen niet op tijd gedaan waardoor het moet worden overgedaan. We houden er echter wel aan om die benoemingen georganiseerd te zien, anders zijn de samenwerkingsovereenkomsten niet gerespecteerd.

 

10.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, uw antwoord getuigt van een strikte opvolging van alle voorwaarden waaraan de islamitische eredienst moet voldoen om erkend en betaald te geraken. Ik ben daar wel tevreden mee en ik hoop dat de zaak verder goed wordt opgevolgd.

 

Op vele punten hebben wij moeilijkheden met de integratie van deze eredienst, vooral als het erom gaat het representatief karakter van de voorgangers aan te tonen. Daarom zijn die verkiezingen ter plaatse in de moskeeën belangrijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Renaat Landuyt.

Président: Renaat Landuyt.

 

11 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het verplichte KBO-nummer van verenigingen van mede-eigenaars" (nr. 14712)

11 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "le numéro BCE obligatoire pour les associations de copropriétaires" (n° 14712)

 

11.01  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is eigenlijk vrij eenvoudig. Het is een vraag vooral vanuit de achtergrond naar een stukje het bekend zijn of het systematisch bekend zijn van verenigingen van mede-eigenaars. Uiteindelijk is de vraag op welke manier dat georganiseerd kan worden.

 

Er is wel een ankerpunt vanuit artikel 577 van het Burgerlijk Wetboek, waarin voorzien wordt dat het reglement ook bestaat uit statuten van het gebouw, statuten die dan in een authentieke akte gegoten moeten zijn. Dergelijke statuten, en ook de wijzigingen die daarin worden aangebracht, moeten het voorwerp uitmaken van een authentieke akte die wordt overgeschreven op het hypotheekkantoor. In die zin zouden ook de verenigingen van mede-eigenaars als rechtspersoon worden ingeschreven in de kruispuntbank van ondernemingen.

 

Nu blijkt in de praktijk echter dat een groot aantal verenigingen van mede-eigenaars niet over zo’n kbo-nummer beschikt, vandaar mijn vragen.

 

Mijnheer de minister, hebt u daarvan weet of kennis? Hebt u gegevens omtrent het aantal verenigingen van mede-eigenaars dat wel of niet over zo’n ondernemingsnummer beschikt?

 

Heeft het ontbreken van die gegevens voornamelijk te maken met bijvoorbeeld oude gebouwen, of is het iets dat ook systematisch met de oprichting van nieuwe gebouwen te maken heeft?

 

Kan daar op een of andere manier een oplossing voor gevonden worden?

 

11.02 Minister Stefaan De Clerck: Volgens de wet van 5 februari 2003, tot oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen, dienen alle rechtspersonen met Belgisch recht over een ondernemingsnummer te beschikken. De FOD Financiën is belast met de procedure ter verlening van een KBO-nummer.

 

Tot voor het koninklijk besluit van 22 juni 2009 waren de verenigingen van mede-eigenaars, die rechtspersonen zijn naar Belgisch recht, verplicht om zich via de Kruispuntbank van Ondernemingen te identificeren. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 juni 2009, houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelspersonen naar privaat recht, bepaalt echter dat de verenigingen van mede-eigenaars niet meer gehouden zijn zich in de Kruispuntbank van Ondernemingen in te schrijven.

 

Over de juiste cijfers uit heden en verleden kan ik niets zeggen. Dat is de bevoegdheid van de minister van Financiën.

 

11.03  Sonja Becq (CD&V): Uw antwoord verrast mij enigszins, omdat de vraag ook leeft binnen de verschillende groeperingen en organisaties van mede-eigenaars. Het zou mij verwonderen dat deze verplichting plots zou zijn afgeschaft.

 

Mocht dat zo zijn, dan blijft mijn vraag toch nog overeind. Zijn die gegevens van vroeger beschikbaar? Op welke manier heeft men dat georganiseerd?

 

De Kruispuntbank van Ondernemingen is de enige manier om de verenigingen van mede-eigenaars te identificeren. U beschikt ondertussen over bijkomende informatie.

 

11.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik dacht dat de bevoegde minister van Financiën met het koninklijk besluit van 22 juni 2009 een heldere beslissing had genomen. Indien er bijkomend onderzoek nodig is, zal ik daaraan beantwoorden. Ik zal u schriftelijk informeren.

 

Misschien wordt er naar andere inschrijvingsmethoden gezocht zodat er toch een registratie zou zijn.

 

11.05  Sonja Becq (CD&V): Het is de bedoeling om de registratieplicht aan te moedigen. Zo krijgt u zicht op de verenigingen van mede-eigenaars en kan u daar ondersteuning bieden.

 

11.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik laat het onderzoeken. Ik verneem van verschillende kanten dat het eenvoudige antwoord met een verwijzing naar het koninklijk besluit van 22 juli 2009 niet volstaat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "les contrôles de vitesse sur les autoroutes" (n° 14725)

- M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la politique de poursuites différente dans deux arrondissements judiciaires limbourgeois" (n° 14738)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la différence de traitement des excès de vitesse selon l'arrondissement judiciaire où l'infraction est commise" (n° 14782)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le traitement différent réservé aux excès de vitesse dans les arrondissements judiciaires de Hasselt et de Tongres" (n° 15050)

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de snelheidscontroles op de autosnelwegen" (nr. 14725)

- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "het verschil in vervolging in twee Limburgse gerechtelijke arrondissementen" (nr. 14738)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het verschil in vervolging van snelheidsinbreuken naargelang het gerechtelijk arrondissement waarin deze inbreuken worden gepleegd" (nr. 14782)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de verschillende wijze van vervolging van snelheidsovertredingen tussen de gerechtelijke arrondissementen Hasselt en Tongeren" (nr. 15050)

 

12.01  Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le journal La Meuse du 8 septembre 2009 nous apprend que la police flasherait uniquement, sur autoroutes, les automobilistes roulant au-dessus de 145 km/h (136 km/h en vitesse réelle).

 

Il semble que cela soit dû au fait que les parquets sont submergés par les procès-verbaux pour excès de vitesse et qu'ils n'ont ni les moyens ni le temps nécessaires pour les traiter dans leur ensemble. La conséquence principale de cet état de fait est que beaucoup d'automobilistes en infraction passeraient entre les mailles du filet.

 

La police, ne voulant pas s'encombrer d'un travail qui, in fine, ne servirait à rien, ne flasherait plus selon les directives très strictes des procureurs du Roi. Pourtant, la police fédérale a annoncé son intention de doubler les contrôles. N'est-ce pas paradoxal?

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous que la police flasherait uniquement, sur autoroutes, les automobilistes roulant au-dessus de 145 km/h? Vous êtes-vous entretenu avec votre collègue de l'Intérieur à ce sujet? Sinon, avez-vous l'intention de le faire?

 

Quelles mesures comptez-vous prendre afin de normaliser la situation tant au niveau des parquets que sur le terrain?

 

Quels moyens comptez-vous mettre à la disposition de la police et des parquets afin de pouvoir, selon le souhait de la police fédérale, renforcer les contrôles et appliquer les sanctions?

 

J'ajoute que mon collègue André Frédéric interrogera demain la ministre de l'Intérieur à ce sujet.

 

Voorzitter: Sonja Becq.

Présidente: Sonja Becq.

 

12.02  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag is specifieker dan die van mevrouw Déom. In het Belang van Limburg hebben we gelezen dat er, ondanks dat Limburg wordt gekenmerkt door een groot eenheidsgevoel, blijkbaar een onderscheid bestaat tussen de arrondissementen in verband met het flitsen van snelheidsovertreders. Zo zou men in het arrondissement Tongeren, waar het Maasland ook toe behoort – wij zijn inderdaad wat sneller dan de rest van Limburg –, 133 kilometer per uur mogen rijden alvorens geflitst te worden, terwijl dat in het arrondissement Hasselt maar 127 kilometer per uur zou zijn. Er zou dus een ander vervolgingsbeleid zijn naargelang van het arrondissement in Limburg.

 

Bent u op de hoogte van die verschillen? Welke grens wordt er in andere arrondissementen getrokken? Hoe is de situatie in Wallonië?

 

Wat is uw visie op de kennelijke verschillen inzake de snelheid vanaf wanneer een chauffeur wordt geflitst?

 

12.03  Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, uit de vraag van collega Terwingen verneem ik dat er verschillend geflitst wordt afhankelijk van het arrondissement waar men rijdt. Ik meen mij uit een vorige functie te herinneren dat ter zake de omzendbrief COL 1/2003 van het College van procureurs-generaal van toepassing is.

 

Klopt het dat men op een andere manier vervolgt naar gelang van het arrondissement waarin men een snelheidsovertreding begaat?

 

Bestaat de vermelde omzendbrief nog?

 

Wordt die nageleefd? Zo neen, waarom niet?

 

12.04  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb die vraag ook al eens gesteld aan uw voorganger. Het is mij nooit duidelijk geworden waarom het onderscheid nog steeds bestaat.

 

Vandaag moeten we specificeren of het alleen maar gaat om het verschillend instellen van het geijkte materiaal om bestuurders te kunnen verbaliseren, dan wel om een verschillend vervolgingsbeleid, dan wel beide. In dat laatste geval zou het betekenen dat er in Hasselt, Tongeren en andere arrondissementen verschillend wordt geflitst en verschillend wordt vervolgd. Graag had ik een verduidelijking.

 

12.05 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb kennisgenomen van het feit dat er verschillen zijn. De verschillen zijn nationaal en niet beperkt tot de provincie Limburg. Limburg heeft dus niet het monopolie. Het gaat ook niet alleen tussen Vlaanderen en Wallonië. Er zijn meerdere verschillen.

 

Het College van procureurs-generaal en de Raad van procureurs des Konings moeten zich natuurlijk verder over dat verhaal buigen.

 

Il s'avère en effet de l'interrogation des parquets du Royaume que certains d'entre eux appliquent, lors des constatations des infractions relatives au dépassement de la vitesse autorisée dans leur arrondissement, des marges de tolérance différant de la correction technique prévue dans la circulaire COL 11/2006 du Collège des procureurs généraux. Cette pratique est expliquée par l'impossibilité pour ces parquets de gérer et d'assurer le suivi du flux croissant de constatations faisant l'objet de dépositions de perception immédiate impayée et de propositions transactionnelles restées sans suite ainsi que par l'engagement des tribunaux de police, le tout sous la menace d'extinction de l'action publique.

 

Je cite à cet égard l'observation objectivée dans la présentation de la publication Justice en chiffres 2009: "Les parquets de police connaissent une hausse de 73 % du nombre de citations. Cette augmentation singulière est à imputer notamment aux perceptions immédiates et aux propositions d'extinction de l'action publique par le paiement d'une amende. Pour ces raisons, les parquets se voient contraints d'ajuster leurs priorités."

 

Ik moet daarover dus met de minister van Binnenlandse Zaken contact nemen.

 

Soucieux d'apporter une solution idoine à cette problématique, le Conseil des procureurs du Roi et le Collège des procureurs généraux vont entamer une réflexion commune au sein de la cellule d'expertise "Circulation routière" laquelle, sur la base d'informations objectivées, notamment par les données statistiques, sera désormais obligée de formuler des avis et des recommandations.

 

Il existe une circulaire COL 11/2006 du Collège des procureurs généraux, ayant comme objet la politique criminelle de recherche et d'orientation des poursuites des infractions de dépassement de la vitesse autorisée. Des limites ont été fixées. Manifestement, en dépit de cette circulaire, il subsiste des différences dans la pratique. Certes, il y aura toujours des différences, tout comme une manière de gérer ses responsabilités. Mais faisant suite à la constatation de ces différents éléments, j'ai demandé de reprendre le problème en main et de soumettre les mesures à prendre.

 

Ik kan voor de andere vragen verwijzen naar wat ik pas heb gezegd.

 

12.06  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Il est en effet important de voir comment gérer les choses. D'une part, des campagnes explicitent le fait que les contrôles seront renforcés et mettent en exergue le danger des excès de vitesse pour la sécurité routière. D'autre part, les parquets et les autorités n'ont malheureusement pas la possibilité de gérer le flux des procès-verbaux. Il ne faut pas adresser un message contradictoire à la population, à savoir des contrôles renforcés et, en même temps, une certaine impunité qui varie par ailleurs en fonction des arrondissements judiciaires.

 

La solution est peut-être de passer par un cours de civisme à destination des citoyens belges qui utilisent l'automobile!

 

12.07  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

Het probleem situeert zich inderdaad bij het vervolgingsbeleid en de eventuele werkdruk die er is, en de keuzes die het parket moet maken. Ik pleit ervoor dat met betrekking tot dergelijke specifieke inbreuken als snelheidsovertredingen, waarbij iedere Belg gelijk zou moeten zijn voor de wet, we toch naar oplossingen moeten zoeken. Uw voorganger, Jo Vandeurzen, had dienaangaande al ideeën als een soort van centraal incassobureau om die zaken te automatiseren. Dat zou hier al een oplossing zijn om te komen tot een uniforme toepassing van de strafwet en van de boetes die worden opgelegd, maar ook tot een duidelijke, realistische en effectieve bestraffing indien er te hard wordt gereden. We zijn allen gelijk voor de wet, zeker in Limburg.

 

12.08  Renaat Landuyt (sp.a): Het antwoord volstaat niet, maar ik zal niets zeggen.

 

12.09  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Het flitsen valt onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik veronderstel dat waar er een strikte tolerantiedrempel wordt gehanteerd, ook straf wordt geverbaliseerd en omgekeerd.

 

Ik sluit mij aan bij het pleidooi van collega Terwingen, opdat er eenvormigheid zou komen, want anders wordt de schijn van willekeur geschapen. Dan is er misschien effectief willekeur, want het scheelt wel wat in de portemonnee van de mensen als er in de ene provincie of arrondissement streng wordt geflitst en in de andere niet. Op dat gebied zag ik dus graag afschaffing van de discriminatie tussen de parketten. Wanneer dat onderscheid met Limburg blijft bestaan, is dat nog een reden om Limburg te bezoeken, of misschien wel om er weg te blijven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de medische verzorging in de Belgische gevangenissen" (nr. 14736)

13 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les soins médicaux dans les prisons belges" (n° 14736)

 

13.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag over het aantal verpleegkundigen in onze gevangenissen blijkt dat slechts drie vierde van de voorziene personeelsinformatie is ingevuld: 144 voltijdse equivalenten in plaats van de voorziene 195.

 

Er bestaan enkele mooie voorbeelden van gevangenissen waar de personeelsformatie is opgevuld op basis van een privaatpublieke samenwerking. Zo zijn vijf van de zes verpleegkundigen van de gevangenis van Hasselt gelinkt aan een ziekenhuis in de buurt, terwijl de hoofdverpleegkundige zelf een ambtenaar van Justitie is. De gevangenissen van Brugge en Lantin hebben specifieke samenwerkingsakkoorden gesloten met hospitalen in de buurt. Gespecialiseerde artsen kunnen ambulante begeleiding komen uitvoeren in die inrichtingen. Ten slotte beschikt Lantin tevens over een beveiligde kamer in het hospitaal La Citadelle.

 

Op mijn schriftelijke vraag of u voorstander bent van deze vorm van privaatpublieke samenwerking gaf u alleen mee dat de formule voor- en nadelen heeft, en dat het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen geen problemen ondervindt waar de samenwerking bestaat.

 

Tot slot wil ik nog eens verwijzen naar het jongste jaarrapport van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen. In dit jaarrapport worden onder andere de gebrekkige medische zorgen aangeklaagd. Men spreekt over te weinig personeel, te lange wachttijden en vooral de erg beperkte psychologische hulp in de gevangenissen.

 

Mijnheer de minister, welke voor- en nadelen ziet u in de privaatpublieke samenwerking op medisch vlak. Overweegt u maatregelen om deze formule uit te breiden aangezien het directoraat-generaal geen problemen ondervindt waar de formule bestaat? Zo ja, welke? Wat is uw reactie op de opmerkingen van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen inzake de beperkte psychologische hulp?

 

13.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik weet niet of er straks weer een communiqué komt om te zeggen dat ik voor een privatisering ben zoals met de enkelband?

 

13.03  Renaat Landuyt (sp.a): Waarom? Was dat niet juist?

 

13.04 Minister Stefaan De Clerck: NeeN, het was genuanceerder. De titel was niet helemaal in overeenstemming.

 

Wij moeten een onderscheid maken tussen de basisgezondheidszorg en de bijzondere gezondheidszorg in de gevangenissen. In de gevangenis te Hasselt loopt bijvoorbeeld een succesvolle samenwerking met het plaatselijke ziekenhuis dat zes verpleegkundigen inzet in de gevangenis. De hoofdverpleegkundige is inderdaad een statutaire ambtenaar van Justitie en de samenwerking met het ziekenhuis gebeurt op basis van een overheidsopdracht. Een mogelijk nadeel aan deze formule is dat er op termijn een monopolisering kan ontstaan doordat er soms maar een enkele kandidaat geïnteresseerd is met het risico dat de prijs stijgt boven de marktprijs.

 

In een stad is er immers niet altijd keuze tussen verschillende ziekenhuizen. Bovendien moeten de ziekenhuizen geïnteresseerd zijn in een dergelijke samenwerking. Vanuit het kosten-batenstandpunt verkies ik op dit ogenblik de formule waarbij de medische basiszorg in eigen beheer wordt georganiseerd, een uitzondering niet te na gesproken.

 

Een ander aspect is of de medische zorg voor gedetineerden niet beter gefinancierd zou worden door het RIZIV, waarbij Justitie een forfaitaire bijdrage stort, zoals trouwens nu aan de orde is bij andere entiteiten, zoals de centra voor illegalen. Men kan zich de vraag stellen waarom de gedetineerden als enige groep in de samenleving nog langer buiten het systeem van de ziekteverzekering moeten vallen en wat medische zorg betreft bijna volledig ten laste zijn van Justitie. Op dit ogenblik is de financiering door het RIZIV slechts partieel.

 

De Penitentiaire Gezondheidsraad heeft mij in dat verband een advies bezorgd dat ik ondertussen heb doorgespeeld aan mijn collega van Volksgezondheid, minister Onkelinx, met het verzoek hierover overleg te plegen. Naast de basiszorg is er de gespecialiseerde gezondheidszorg, zoals deze in de medische gevangeniscentra in Brugge en Lantin. In deze gevallen bestaan contracten met burgerziekenhuizen waarbij tegen RIZIV-tarief gespecialiseerde prestaties worden geleverd – chirurgische ingrepen, poliklinische consultaties en behandelingen, enzovoort – die onmogelijk door het gevangeniswezen zelf kunnen worden geleverd.

 

Daarnaast bestaan ook andere vormen van samenwerking voor specifieke doelgroepen – druggebruikers, geïnterneerden, mentaal gehandicapten, bejaarden – die worden gefinancierd vanuit diverse overheden – bijvoorbeeld de Gemeenschappen – en die verder moeten worden ontwikkeld.

 

In het jaarverslag voor 2007 van de Centrale Toezichtraad voor het Gevangeniswezen wordt inderdaad melding gemaakt van een onvolledige omkadering van de psychologische hulp. Een en ander heeft te maken met het ontdubbelen, volgens de principes van de Basiswet Gevangeniswezen, van de zorg enerzijds, en de expertise anderzijds.

 

Psychologen die rapporteren aan de Commissie ter bescherming van de maatschappij en aan de strafuitvoeringsrechtbanken mogen niet langer instaan voor de zorg aan de gedetineerden. Vooral de zorgkaders moeten verder worden uitgebouwd. Dat is niet alleen een opdracht van Justitie maar ook van de Gemeenschappen.

 

Ik moet er wel de aandacht op trekken dat de psychosociale diensten het sterkst gegroeid zijn van alle diensten van het gevangeniswezen. Op 25 jaar tijd zijn zij met meer dan 500 procent gegroeid. In grote gevangenissen als Brugge en Lantin zijn tientallen psychologen in dienst.

 

Wat de follow-up betreft van het jaarverslag van de Centrale Toezichtraad voor het Gevangeniswezen heb ik op 22 juni jongstleden een onderhoud gehad met deze raad. Intussen is een werkgroep gestart, bestaande uit leden van mijn beleidscel en van de Centrale Toezichtraad, om voorstellen te formuleren die tegemoetkomen aan de opmerkingen van het verslag.

 

Bovendien heb ik op 5 oktober de commissies van toezicht van alle gevangenissen ontvangen. Gisteren hebben wij gedebatteerd over de diverse knelpunten waarmee zij op het terrein worden geconfronteerd. Ook wat dat betreft, hebben wij gezegd dat wij inzake de zorgfactor nog naar een uitbreiding moeten evolueren. Dat was immers hun grote vraag.

 

13.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. U maakte een onderscheid tussen de basiszorg en de gespecialiseerde zorg.

 

U verwijst ook naar tenlasteneming door het RIZIV. Ik denk dat dit zeker een interessante piste is, maar het probleem blijft toch dat de personeelsformatie niet volledig is opgevuld, maar slechts voor drie vierde. Er is toch een tekort aan medische zorg in de gevangenissen.

 

Voor de psychologische zorg verwijst u ook naar die ontdubbeling.

 

U geeft ook aan dat er een aantal ontmoetingen zijn geweest. Dat stemt mij positief en bewijst uw bezorgdheid dat de zorg en de medische verzorging in onze gevangenissen belangrijk zijn en zo optimaal mogelijk zou moeten zijn.

 

Ik dank de minister voor zijn antwoord en volg een en ander verder op.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de stijging van de gerechtskosten" (nr. 14743)

14 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la hausse des frais de justice" (n° 14743)

 

14.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik verwijs naar de studie “Gerechtskosten in strafzaken 2004-2008.” Tussen 2000 en 2008 zouden, volgens de beleidsnota van uw voorganger, de heer Vandeurzen, de gerechtskosten zijn verdubbeld, onder meer door de introductie van nieuwe technieken in het strafonderzoek, zoals DNA-analyse. Het totaal aantal gerechtskosten voor vorig jaar bedraagt 105 miljoen euro. De grootste stijgingen liggen op vlak van telefonie, gerechtsdeurwaarders, vergoeding van advocaten, vertalers en tolken.

 

De dure technische middelen die soms moeten worden ingezet in het kader van bijzondere opsporingsmethoden, liggen zeker mee aan de basis van de kostenstijgingen, maar een even groot probleem is naar verluidt dat niet iedereen binnen justitie beseft dat de financiële middelen beperkt zijn. Daardoor blijven de kosten alsmaar de voorziene middelen in de begroting overstijgen. Vorig jaar was er, zo stel ik vast, een tekort van maar liefst 15,8 miljoen euro, een stijging met niet minder dan 17,7 procent.

 

Bovendien voorspelt de kostenevolutie voor dit jaar niet echt een kentering. Sommige bronnen geven immers aan dat de overschrijding van vorig jaar nu reeds is bereikt.

 

Een van de ondervoorzitters van de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde gaf in de media tevens aan dat er een schrijnend gebrek is aan controle op de gemaakte kosten. Nochtans is in de beleidsnota 2009 terug te vinden dat een nieuwe methodiek geïmplementeerd zou worden waarmee alle gerechtskosten op uniforme wijze zouden worden opgevolgd en afgehandeld, zodat onder andere de budgettaire impact van de evolutie en de betaling van de gerechtskosten nauwlettend kon worden gevolgd.

 

Tegen eind dit jaar zou ook een gewijzigde tariefstructuur worden voorgesteld, die volgend jaar van kracht zou worden.

 

In 2008 werd met de commissie voor de Modernisering in een protocolakkoord bepaald dat die commissie vier opdrachten heeft, waaronder de verbetering van het beheer van de gerechtskosten.

 

Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen voor u.

 

Ten eerste, bevestigt u die evolutie, de stijgende bedragen? Wat zijn eigenlijk de verwachtingen voor 2009?

 

Ten tweede, zijn de oorzaken die ik opsomde, juist? Zijn er nog bijkomende oorzaken?

 

Ten derde, wat is tot nu toe het concrete resultaat van het afsluiten van het protocolakkoord met de commissie voor de Modernisering?

 

Ten vierde, welke maatregelen overweegt u, of hebt u intussen ingevoerd, om de gerechtskosten beter te beheersen?

 

14.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, op 30 september 2009 werd afgerond al 79 miljoen euro betaald aan gerechtskosten. De tendens is duidelijk stijgend, voornamelijk omdat er een verhoging is van de eenheidsprijs, maar zeker ook van de volumes of het aantal interventies.

 

In deze materie is de betrouwbaarheid van de voorspellingen nogal twijfelachtig. De uitgaven worden onderworpen aan een monitoring, zodat het ritme van de uitgaven strikt wordt opgevolgd. Er is dus meer dan ooit aandacht voor de evolutie. Er is ook een studie geweest van de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde. Ook in het kabinet en de administratie kijken we op welke manier we dat in de toekomst onder controle kunnen houden.

 

De oorzaken zijn, zoals u aanbrengt, de noden van het onderzoek. Men doet steeds meer beroep op telefonie, DNA-analyse enzovoort. Die technieken hebben een belangrijke kostprijs. De gerechtskosten zijn daarbij een weerspiegeling van de complexiteit van de strafzaken. Hoe meer opdrachten er worden gevraagd, hoe hoger de kosten zullen oplopen en hoe gemakkelijker men die opdrachten krijgt. Het leidt tot resultaat, dus het is voor de magistraten ook aantrekkelijk om snel tot die maatregelen te beslissen.

 

Het protocolakkoord tussen de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, de FOD Justitie en mezelf is nu in uitvoering. De jongste twee weken hebben verschillende vergaderingen plaatsgevonden met de referentiemagistraten voor de gerechtskosten. Die waren voornamelijk gericht op de communicatie van het protocolakkoord en de daaruit voortvloeiende doelstellingen, hetgeen uiteindelijk moeten uitmonden in een bewustmaking en responsabilisering van iedereen.

 

Er zijn nu verschillende projecten in uitvoering met betrekking tot de betere beheersing van de gerechtskosten. De belangrijkste daarbij zijn de beheersing van de telefoniekosten evenals de kosten van het DNA-onderzoek en het opstellen van een nieuwe reglementaire basis voor de gerechtskosten.

 

Er zijn dus drie verschillende kapstokken. Er is de reglementaire basis, maar daarnaast zijn we ook bezig met dataretentie en de kostprijs die daaraan zou moeten worden gekoppeld. Eigenlijk is dat een onderhandeling die met de telecomoperatoren zal moeten worden gevoerd, omdat we toch eens ernstig moeten bekijken of de huidige tarieven correct zijn. Hetzelfde geldt voor DNA-onderzoek. Op welke manier organiseren we dat? Wie geven we de opdracht? Moeten we niet meer concurrentie organiseren tussen de verschillende diensten die dat soort van analyses aanbieden? Er is dus op alle fronten werk, zowel bij de aanvragers in de magistratuur als bij de technische diensten die de opdrachten krijgen. Er is telkens een vraag. Wij moeten er via een reglement voor zorgen dat de matching tussen het ene en het andere beter gebeurt dan vroeger, om dat allemaal te beheersen.

 

Het is een prioriteit voor de komende maanden om daarin wat beheersing te brengen.

 

14.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een bijkomend element is het feit dat in strafzaken de gerechtskosten vaak ten laste van de veroordeelde worden gelegd. Ook daar zou er misschien intenser kunnen gewerkt worden aan de recuperatie van die kosten. Ik ben er immers van overtuigd dat een heel kleine fractie van die kosten ooit wordt betaald door degene die ze heeft veroorzaakt.

 

Dat is een bijkomende piste die ik meegeef. Het is interessant om eens te kijken welk percentage ooit wordt teruggezien.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, u deed teken aan de heer Logghe. U gaat hem zelf het antwoord geven?

 

15 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "les jeunes demandeurs d'asile" (n° 14660)

- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "la responsabilité des jeunes demandeurs d'asile" (n° 15320) (continuation)

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "jonge asielzoekers" (nr. 14660)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de verantwoordelijkheid bij jonge asielzoekers" (nr. 15320) (voortzetting)

 

15.01 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, ik zal nu het antwoord geven op uw vraag met betrekking tot de plaatsing van vier minderjarige asielzoekers. Dit betreft verschillende diensten. In het tijdsbestek voor een mondelinge vraag was het niet mogelijk een antwoord met alle verschillende betrokken overheden te coördineren. Dat belet niet dat ik volgende elementen kan meegeven.

 

De niet-begeleide minderjarige die aan de dienst Voogdij wordt gesignaleerd, wordt voor zover hij aan de wettelijke voorziene voorwaarden voldoet een voogd toegewezen. Hij krijgt dus een voogd. De plaatsing van de minderjarige waarvoor de dienst effectief een opvang zoekt, ressorteert onder de verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Integratie.

 

Volgens de informatie die kon worden bekomen, zou het OCMW van Waregem een initiatief zijn voor lokaal onthaal. Indien nodig zal tevens een verdere identificatie worden uitgevoerd van de niet-begeleide minderjarige. Dat vond reeds voor een van de vier betrokken personen plaats.

 

In verband met de burgerlijke aansprakelijkheid van de voogd is artikel 14, titel 13, hoofdstuk 6 Voogdij van de programmawet van 24 december 2002 duidelijk. Dit stelt dat artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de krachtens de wet aangewezen voogd.

 

In uitvoering van deze wet voorziet artikel 8 van het KB van 22 december 2003 dat de dienst Voogdij een verzekeringspolis afsluit voor elke voogd die van de wettelijk voorziene vergoedingen geniet teneinde de burgerlijke aansprakelijkheid en de lichamelijke schade die een voogd als gevolg van een ongeval met het voertuig dat hij in het kader van zijn opdracht gebruikt te dekken.

 

Daarnaast wordt door de dienst Voogdij tevens een polis burgerlijke aansprakelijkheid afgesloten voor de niet-begeleide minderjarigen voor wie een voogd werd aangesteld. De dienst Voogdij betaalt jaarlijks ongeveer 3 600 euro aan premies.

 

Ik kom aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid. De niet-begeleide minderjarigen vallen onder het algemene regime van de wet 12 april 1965 inzake de jeugdbescherming. Ingeval van inbreuk kunnen zij voor de jeugdrechtbank worden gebracht. Daar kunnen uiteraard maatregelen worden opgelegd.

 

De verzekeringsmatige aspecten van de voogdij en van de minderjarige worden uiteraard geregeld.

 

15.02  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik apprecieer dat u er op korte termijn toch in geslaagd bent om een vrij volledig antwoord te geven.

 

Mijn enige vraag zal ik nog eventjes opnieuw stellen: wat als de verzekeringsmaatschappij de betaalde schade wil terugvorderen omdat bijvoorbeeld het schadetoebrengend feit eigenlijk onder verzwarende omstandigheden valt die de verzekeringsmaatschappij toelaten om verhaal uit te oefenen op diegene die de schade heeft toegebracht? Hier, in dit geval, merk ik dat er wel een probleem zou kunnen zijn in het geval die verzekeringsmaatschappij terugvordering wil doen van de door haar uitbetaalde sommen. Maar ik zal die vraag opnieuw stellen en ze eens aan verschillende instanties voorleggen, want daar gaat het natuurlijk wel om.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Justitie over "de achterstand in de behandeling van burgerrechtelijke opdrachten door de justitiehuizen" (nr. 14765)

16 Question de Mme Hilde Vautmans au ministre de la Justice sur "l'arriéré dans la réalisation des missions de droit civil par les maisons de justice" (n° 14765)

 

16.01  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de achterstand in de justitiehuizen en daarover werden in het verleden ook al vragen gesteld.

 

Uw voorganger heeft destijds geantwoord dat er in 2008 honderd extra justitieassistenten zouden worden aangeworven voor de justitiehuizen. In die periode, maart 2008, heeft uw voorganger verteld dat de achterstand in het justitiehuis van Hasselt opliep tot drie maanden en in Tongeren zelfs tot vijf maanden. We spreken hier over burgerrechtelijke opdrachten.

 

Op het terrein bereiken mij steeds meer signalen dat de situatie niet verbeterd is en dat de achterstand nog oploopt. Er zou tegenwoordig een achterstand zijn van bijna acht maanden. Iedereen weet dat de dossiers waarover het hier gaat zeer delicaat van aard zijn. Het gaat voornamelijk over de situatie van kinderen na de scheiding van hun ouders. In dergelijke gevallen vijf tot acht maanden moeten wachten is volgens mij niet verantwoord.

 

Werden er in 2008 inderdaad nieuwe justitieassistenten aangeworven in de justitiehuizen in Tongeren en in Hasselt? Ik beperk mij voornamelijk tot Limburg, dat zult u mij niet kwalijk nemen. Zo ja, hoeveel?

 

Kunt u bevestigen dat er in die justitiehuizen nog steeds een aanzienlijke achterstand bestaat en kunt u de cijfers hiervan geven? Uw voorganger heeft destijds zelfs het aantal dossiers vermeld. Op welke manier meent u in de toekomst die achterstand weg te werken en te vermijden? Wegwerken is één zaak, maar we moeten er natuurlijk voor zorgen dat we niet opnieuw achterstand creëren.

 

Bent u het ermee eens dat dit een delicate materie is die op zeer korte termijn een oplossing behoeft? Binnen welke termijn meent u de achterstand te kunnen wegwerken?

 

16.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in de justitiehuizen werden in 2008 nieuwe justitieassistenten aangeworven. Voor Hasselt en Tongeren werd via het personeelsplan 2008 in totaal in zeven aanwervingen voorzien, namelijk vier voor Hasselt en drie voor Tongeren. Deze aanwervingen werden opgestart vanaf 1 december 2008 zodat de personeelsleden begin 2009 aan hun opdrachten konden beginnen.

 

In verband met de evolutie van de wachtlijsten heb ik toch andere informatie dan u. De wachtlijsten in beide justitiehuizen voor de sector burgerrechtelijke opdrachten, zijn aanzienlijk gedaald sinds begin dit jaar. In Tongeren werd de wachtlijst meer dan gehalveerd, te weten van achtenvijftig opdrachten begin 2009 naar zeventien opdrachten begin oktober. Tegen einde 2009 verwacht het justitiehuis de wachtlijst volledig te hebben weggewerkt.

 

Ook in Hasselt is er een dalende trend, namelijk van zesendertig dossiers begin 2009 naar zevenentwintig dossiers begin oktober. De daling is hier minder sterk, mede ingevolge de bijkomende voor het wegwerken van wachtlijsten in andere sectoren. Zo is de wachtlijst in Hasselt voor dossiers inzake elektronisch toezicht gedaald van drieëndertig naar veertien sinds begin 2009; men heeft zich meer gericht op die zaken. Er is ook een daling van de wachtlijst inzake probatie van drieënnegentig naar negenenvijftig.

 

Momenteel is de aanwerving van achttien Nederlandstalige statutaire justitieassistenten lopend, waarvan twee voor Tongeren en één voor Hasselt. Bij deze verdeling werd rekening gehouden met de huidige werklast in alle opdrachten en de evolutie van de nieuwe opdrachten in 2009.

 

De nieuw aan te werven justitieassistent in Hasselt zal het team van de burgerrechtelijke opdracht versterken. Hierdoor kan de achterstand in de komende maanden wellicht volledig worden weggewerkt.

 

De wachtlijsten zijn een delicate materie, niet enkel in de sector van de burgerrechtelijke opdrachten maar in alle sectoren. Er zijn niet alleen wachtlijsten op Vlaams niveau, maar ook op federaal niveau. Een wachtlijst dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Bijkomende inspanningen werden in dit verband geleverd.

 

Uit de voorgaande cijfers leid ik in elk geval resultaten af. We zullen deze inspanningen verder aanhouden en op deze weg voortgaan.

 

We mogen ook niet vergeten dat de werklast van de justitiehuizen structureel afhankelijk is van een fluctuerende input van opdrachten waarop het justitiehuis geen directe invloed heeft. Binnen dergelijke context ontstaan soms wachtlijsten als gevolg van snelle stijgingen aan inputzijde. Pas in een latere fase en mits een aangroei van het personeel kan hierop worden gereageerd. Dat gebeurt nu.

 

Het is zo dat de burgerrechtelijke zijde belangrijk wordt. Aanvankelijk was het niet de bedoeling om in het kader van echtscheidingsproblemen te interveniëren. Justitiehuizen werden met een andere doelstelling opgericht. Nu worden ze steeds meer in familiaalrechtelijke materies aangewend. Dat vraagt een aanpassing aan personeelszijde, rekening houdend met het stijgend aantal burgerrechtelijke opdrachten.

 

16.03  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor de cijfergegevens, maar u antwoordde niet op de vraag hoelang de wachttijd is. Uw voorganger zei duidelijk dat het in Hasselt drie maanden was, en in Tongeren vijf maanden. U zegt dat het aantal dossiers is gedaald. Dat is goed nieuws. Mij bereiken echter signalen dat de wachttijd opgelopen is. Misschien komt het door de complexiteit van de hangende dossiers. Dat begrijp ik zeer goed.

 

Heeft u zicht op de wachttijd? Acht maanden is wel heel lang in een echtscheidingsprocedure.

 

16.04 Minister Stefaan De Clerck: Als men mij meedeelt dat in Tongeren tegen het einde van het jaar alle dossiers zullen zijn afgehandeld dan betekent zulks dat er een wachttijd is van nauwelijks drie maanden. Dat zou een goed signaal zijn.

 

In Hasselt is de situatie iets problematischer en zou die termijn wat langer kunnen zijn, maar er komt een personeelslid bij.

 

16.05  Hilde Vautmans (Open Vld): Wanneer zou dat bijkomend personeelslid in dienst treden?

 

16.06 Minister Stefaan De Clerck: Daarop kan ik geen precieze datum kleven. De aanwerving is lopende. Ik hoop dus voor het einde van dit jaar.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Ik begrijp dat er een agendaprobleem is. U dient voor twaalf uur te vertrekken.

 

16.07 Minister Stefaan De Clerck: Ik moet naar de FOD Binnenlandse Zaken om een aantal dossiers over justitie te bespreken. Dat was gepland om 12.00 uur.

 

De voorzitter: Dan vrees ik, collega’s, dat wij deze vergadering nu niet kunnen voortzetten.

 

Ik stel het volgende voor.

 

Voor donderdagnamiddag hebben wij geen vergadering gepland, maar misschien kunnen de overblijvende vragen dan worden gesteld. Er zijn immers nog veel vragen.

 

16.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik raadpleeg mijn agenda, maar dat lijkt mij moeilijk.

 

De voorzitter: U hoeft uw tijdsindeling niet mee te delen, mijnheer de minister. Laten wij straks de agenda nog eens bekijken.

 

16.09 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb er evenwel geen problemen mee om onze werkzaamheden deze namiddag voort te zetten.

 

De voorzitter: Collega’s, gaat u akkoord met de wijziging van de agenda, in die zin dat de overige vragen worden gesteld zodra wij klaar zijn met de vergadering over assisen?

 

La continuation des travaux aura lieu cet après-midi.

 

16.10  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik stel voor om de vragen van de leden die niet in de mogelijkheid zijn om deze namiddag aanwezig te zijn, uit te stellen naar een volgende commissievergadering.

 

De voorzitter: Dat hebben wij met deze vragen ook gedaan. In dat verband wordt soepelheid aan de dag gelegd, zeker voor degenen die vorige keer op de afspraak waren, maar van wie de vragen niet konden worden behandeld.

 

La réunion publique de commission est levée à 12.05 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.05 uur.