Commissie
voor de Justitie |
Commission de la Justice |
van dinsdag 14 juli 2009 Namiddag ______ |
du mardi 14 juillet 2009 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.19 uur en voorgezeten door mevrouw Sonja Becq.
La séance est ouverte à 14.19 heures et présidée par Mme Sonja Becq.
- Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Justice sur "le tribunal de première instance de Tournai" (n° 13967)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la justice de paix de Willebroek" (n° 14400)
- mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van Justitie over "de rechtbank van eerste aanleg te Doornik" (nr. 13967)
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het vredegerecht van Willebroek" (nr. 14400)
De voorzitter: Mevrouw Marghem heeft gevraagd om haar vraag 13967 uit te stellen.
01.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, meer dan een jaar geleden, meer bepaald in de commissie van 6 mei 2008, verklaarde uw voorganger, de toenmalige minister van Justitie Vandeurzen, dat er sprake van was dat het vredegerecht van Willebroek naar Puurs zou verhuizen. Het initiatief daartoe was uitgegaan van de vrederechter van Willebroek zelf. Hij had daartoe een verzoek gestuurd naar de Regie der Gebouwen.
De bevoegde dienst van het directoraat-generaal Rechterlijke Orde van de FOD Justitie was op dat moment nog niet op de hoogte gebracht. In ieder geval antwoordde toenmalig minister Vandeurzen dat hij zijn diensten zou vragen om de zaak samen met de Regie der Gebouwen te onderzoeken. Meer dan een jaar later is er nog steeds geen uitsluitsel over de al dan niet verhuizing van het vredegerecht van Willebroek.
Wat is de stand van zaken in dit dossier? Wanneer zult u beslissen over de eventuele verhuis van het vredegerecht van Willebroek? Waarom duurt het zo lang om te beslissen? Tot welke bevindingen zijn uw diensten ondertussen gekomen? Is het gebruikelijk dat vrederechters zelf het initiatief nemen om de locatie van hun vredegerecht te wijzigen?
01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, het huidige vredegerecht is sinds 1973 in hetzelfde gebouw in Willebroek gevestigd. Het gebouw beantwoordt niet meer aan de huidige behoeften op het vlak van degelijke huisvesting. Dit werd u trouwens inderdaad geantwoord op 29 april 2008. Ondertussen zijn in nauwe samenwerking met de gemeente Puurs verscheidene voorstellen onderzocht die een degelijke oplossing zouden kunnen bieden aan de bestaande verouderde huisvesting. Een beslissing zonder kans van slagen heeft echter ook geen zin, gelet op het antwoord dat ik u verder geef.
De huisvesting van de vredegerechten wordt immers geregeld door de eenheidswet van 1962 – stel u voor – waarbij de gemeenten zelf moeten instaan voor de huisvesting van hun vredegerecht. De gemeenten zelf willen om eigen budgettaire redenen deze huisvesting niet meer op zich nemen, zodat ik mijn diensten opdracht gaf een voorstel tot wetswijziging op te maken voor voornoemde wet, zodat de gemeenten worden ontslagen van deze verplichting. Het vraagt wel de nodige tijd om deze zaak te regelen.
Anderzijds zal deze wijziging ook een veel betere beheersing inhouden van de huisvesting van de vredegerechten, omdat we nu eigenlijk afhankelijk zijn van de gemeenten en tegelijkertijd vaststellen dat de ene gemeente wel en de andere niet ingaat op deze wettelijke basis. Vandaar de redenering dat dit over heel België moet worden gelijkgesteld: de wijze dus waarop de financiering, de keuze, het onderhoud en het in stand houden van de gebouwen worden geregeld.
Ondertussen wordt door collega Reynders een beroep ingediend voor een gelijkwaardig dossier in Wervik, waar er ook een voorstel is van de gemeente. Daar is een financieringsvoorstel geformuleerd.
Er is nog discussie met de staatssecretaris voor het budget om dossiers van vredegerechten als Willebroek, Wervik en consorten op een efficiënte manier vooruit te helpen. Het bestaande gebouw is inderdaad verouderd en er zijn zeker belangrijke investeringen nodig om dit gebouw zowel te renoveren als uit te breiden. Het gebouw is niet zo centraal gelegen in het kanton, waar er bovendien een zeer beperkt openbaar vervoer is. De noodzaak van een andere huisvesting is dan ook aanwezig.
We kunnen natuurlijk niet verbieden dat een vrederechter zelf het initiatief neemt om voor de verbetering of aanpassing van zijn eigen huisvesting op te komen. Het komt de administratie van Justitie met de Regie der Gebouwen toe om op basis van de eerste demarche van de vrederechter na te gaan welke noodzaak er bestaat en welke oplossing er kan worden gevonden. Het dossier is dus lopende, met bepaalde voorstellen.
De vraag om dat op te lossen is er een op korte termijn, maar dat belet niet dat wij intussen op een structurele manier proberen de globale problematiek op te lossen met dat soort moeilijkheden, vertragingen en onderhandelingen van wie betaalt wat. Er is dus een voorontwerp van wet in eerste lezing klaar om voor een structurele oplossing te zorgen en ervoor te zorgen dat over heel België de vredegerechten identiek zullen worden behandeld en we zelf ook meer bevoegdheden en mogelijkheden hebben om de vredegerechten die uiteraard blijven en noodzakelijk zijn in het kader van de proximiteit, te handhaven.
01.03 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, als ik u goed heb begrepen, worden de vredegerechten apart behandeld, los van de grote reorganisatie?
01.04 Minister Stefaan De Clerck: Het wordt samen behandeld, zoals gepland. Er is ook bepaald dat het, in tegenstelling tot de verspreide slagorde in de gebouwenproblematiek, op een uniforme manier zou worden geregeld, in samenwerking met de Regie der Gebouwen, omdat nu bepaalde gemeenten een bepaalde tussenkomst doen, terwijl steeds meer gemeenten weigeren dat te doen.
Voor andere plaatsen is in het verleden al beslist dat de Regie zelf gebouwen ter beschikking stelt en er geen tussenkomst van de gemeenten is. Andere vredegerechten zijn gevestigd in de gebouwen van Justitie zelf. Ze zitten er in hetzelfde gebouw met de grotere rechtbanken. Wij willen de disparate aanpak van het onroerend goed voor de vredegerechten opnieuw harmoniseren. Het ontwerp daarvan is in voorbereiding en zal zo spoedig mogelijk worden ingediend.
01.05 Renaat Landuyt (sp.a): Wat het dossier van Willebroek betreft, kan ik samenvatten dat de stand van zaken dezelfde is als in mei 2008, want er is niets veranderd?
01.06 Minister Stefaan De Clerck: Er is nog geen definitieve beslissing, waarvan we zeggen dat het de oplossing is. Er zijn nog tal van complicaties. De juiste oplossing is er nog niet.
01.07 Renaat Landuyt (sp.a): Welke locaties zoekt men?
01.08 Minister Stefaan De Clerck: Dat is mij niet bekend. Ik ken Puurs niet zo goed als Kris Peeters.
01.09 Renaat Landuyt (sp.a): Hij heeft geen suggestie van gebouwen gedaan?
01.10 Minister Stefaan De Clerck: Hij heeft geen suggesties gedaan.
01.11 Renaat Landuyt (sp.a):Hoeveel vrederechters namen dergelijk initiatief?
01.12 Minister Stefaan De Clerck: Dat kan ik u niet zeggen.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de afgifte van een attest door de Federale Centrale Autoriteit met het oog op de verlenging van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis" (nr. 14396)
02 Question de M. Raf Terwingen au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice sur "la délivrance, par l'autorité centrale fédérale, d'une attestation en vue de la prolongation de la durée de validité des jugements d'aptitude" (n° 14396)
02.01 Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over de geldigheidsduur van geschiktheidvonnissen in het kader van adopties.
Voornoemde geldigheidsduur is recent bij wet van 28 oktober 2008 nog aangepast. In principe zijn dergelijke geschiktheidvonnissen drie jaar geldig. De nieuwe wet van 28 oktober 2008 voorziet echter in de mogelijkheid om de geldigheidsduur tot vier jaar te verlengen. Er moet, om de verlenging te bekomen, wel aan twee voorwaarden zijn voldaan.
Een van de voorwaarden is dat de federale autoriteit, na raadpleging van het rijksregister en van het strafregister van iemand, nagaat wat de toestand van de betrokkene is en ook of er geen belangrijke wijzigingen zijn ondergaan die de geschiktheid van de bewuste persoon kunnen aantasten. Dat is het belangrijke criterium.
Er bestaat enige onduidelijkheid over voornoemd criterium. Wat wordt immers bedoeld met een belangrijke wijziging van de toestand van de betrokkene die de geschiktheid kan aantasten? Over voormeld criterium bestaat onduidelijkheid. Onder andere wordt daaromtrent soms verwezen naar het feit dat de betrokkene ondertussen een eigen kind heeft gekregen.
Zou het voorgaande een van de criteria kunnen zijn op basis waarvan er niet langer geschiktheid zou zijn?
Het spreekt voor zich dat de afgifte van het attest in kwestie voor de betrokken partijen heel belangrijk is. De verlenging van drie naar vier jaar is vaak cruciaal om een bepaald dossier te kunnen afwerken en om te voorkomen dat het geschiktheidvonnis van iemand die na drie jaar nog steeds geen kind heeft toegewezen gekregen, wordt opgeheven.
Mijnheer de staatssecretaris, mijn vragen zijn concreet de volgende.
Welke veranderingen in de gezinssituatie moeten worden beoordeeld als zijnde een omstandigheid waardoor de geschiktheid van een betrokkene wordt aangetast? Hoe worden de veranderingen door de Federale Overheidsdienst vastgesteld?
Ten tweede, het bewuste ontwerp van 28 oktober 2008 is in overleg met de Gemeenschappen tot stand gekomen. Is er dienaangaande ook overleg geweest over het criterium voor de geschiktheidcontrole?
Ten derde, welke maatregelen meent u te moeten treffen om voornoemd criterium te verduidelijken?
Ten slotte, kan tegen de weigering tot aflevering van een dergelijk attest van verdere geschiktheid door de federale centrale autoriteit al dan niet beroep worden aangetekend? Zo ja, binnen welke termijn en bij welke instantie moet dat gebeuren?
02.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Terwingen, het thema van de adoptie wordt gekennmerkt door een grote maatschappelijke interesse, zoals wij recent nog konden vaststellen. De mediabelangstelling voor de problemen bij internationale adoptie van kinderen uit China is daar nog een zeker voorbeeld van.
Artikel 1231-31, lid 4, alinea 2, van het Gerechtelijk Wetboek, waaraan u refereerde, stipuleert, dat het rijksregister en het strafregister worden geraadpleegd door de federale centrale autoriteit met het oog op het attesteren van de toestand van de betrokkene adoptanten, die al dan niet wijzigingen heeft ondergaan, met het oog op de verdere geschiktheid tot internationale adoptie. Een positief attest kan de periode van de geldigheid van geschikt vonnis verlengen tot vier jaar na de uitspraak.
Vooraleer de vragen te beantwoorden, geef ik u het volgende mee. De procedure werd ingevoerd in het voordeel van de adoptanten die dankzij die wijziging niet opnieuw met een gerechtelijke procedure hoeven te worden geconfronteerd, voor zover zij nog steeds voldoen aan beide door de wet gestelde voorwaarden. De jeugdrechtbanken, die bevoegd zijn inzake de beoordeling van de geschiktheid van de kandidaat-adoptanten, hebben uitdrukkelijk ingestemd met de invoering van die procedure, welke er trouwens ook kwam op uitdrukkelijk verzoek van de centrale autoriteit van de Gemeenschappen.
Ik kom tot uw eerste vraag. Om uw eerste vraag te beantwoorden, keken wij eerst de bepalingen na in de memorie van toelichting bij de wet van 28 oktober 2008 tot wijziging van onder meer artikel 1231-31 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 24 bis van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie. De memorie leert ons dat een in aanmerking te nemen aanzienlijke verandering, onder andere de geboorte van een biologisch kind, relevant kan zijn, maar ook een strafrechterlijke veroordeling of de echtscheiding dan wel een overlijden. Die opsomming kan niet als exhaustief worden aanzien, nu er nog altijd een beoordeling in concreto dient te gebeuren voor elk individueel dossier op het ogenblik van de evaluatie.
De memorie van toelichting vult nog aan dat met kleine wijzigingen in het rijksregister en of het strafregister geen rekening kan worden gehouden, voor zover ze geen invloed uitoefenen op de voorgenomen adoptie. Zo zal een adreswijziging binnen de Belgische landsgrenzen geen invloed uitoefenen op de voorgenomen adoptie. Het is dus duidelijk dat het niet de bedoeling kan zijn dat de wetgever alle mogelijke situaties definieert.
Ik herinner me dat er tijdens de stemming van deze wet veel discussies waren over die voorbeelden. In de memorie van toelichting staat precies wat de grond van die discussie was tijdens de stemming van die teksten in de commissie en de plenaire vergadering.
De praktijk zelf nu. Sinds de invoering van de wet van 28 oktober 2008 heeft de federale centrale autoriteit in slechts een geval het attest niet afgeleverd, toen na raadpleging van het rijksregister bleek dat de in de Vlaamse Gemeenschap residerende adoptanten de biologische ouders van een tweeling waren geworden.
Op uw tweede vraag of ook overleg over de invulling van de voornoemde criteria met de Gemeenschappen werd gepleegd, benadruk ik dat de Gemeenschappen niet alleen het verzoek formuleerden, maar ook nauw werden betrokken bij de realisatie van de wet van 28 oktober 2008 daar zij voor tal van aspecten inzake adoptie bevoegd zijn.
De onderhandelingen en besprekingen tussen de Gemeenschappen en de federale instanties werden opgeschort in afwachting van de installatie van de nieuwe bevoegde ministers en zullen, gelet op de huidige regeringsvorming, zo snel mogelijk worden heropgestart.
De memorie van toelichting bij de wet van 28 oktober 2008 geeft de federale centrale autoriteit voldoende omkadering bij wat onder een aanzienlijke verandering in de situatie dient te worden verstaan. De debatten die wij nu snel zullen kunnen heropstarten tussen de Gemeenschappen en de federale instanties zullen duidelijk maken of er al dan niet in bijkomende nuances moet worden voorzien. In dat geval zal dat criterium via een debat worden gepreciseerd.
Een beroepsprocedure tegen een beslissing van de federale centrale autoriteit tot weigering van aflevering van het attest in kwestie kan worden ingesteld bij de Raad van State, daar het een bestuurshandeling betreft. De standaardprocedures en de standaardtermijnen voor het indienen van een verzoekschrift bij de Raad van State zijn dan natuurlijk van toepassing.
02.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, u hebt al mijn vragen beantwoord. Ik heb geen verdere repliek.
Het incident is gesloten.
- M. Christian Brotcorne au ministre de la Justice sur "les frais demandés par les banques pour l'octroi d'une garantie bancaire par tranches" (n° 14062)
- Mme Karine Lalieux au ministre de la Justice sur "le défaut d'information de la part des banques en ce qui concerne la garantie locative" (n° 14102)
- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Justitie over "de kosten die de banken aanrekenen in het kader van de progressieve samenstelling van een bankwaarborg" (nr. 14062)
- mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Justitie over "het gebrek aan informatie over de huurwaarborg van de banken" (nr. 14102)
03.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, les règles concernant la garantie locative ont été profondément réformées en 2007. Tout locataire dispose désormais de trois options afin de constituer cette garantie locative. La constitution de cette garantie bancaire par tranches, c'est-à-dire par paiements mensuels, en fait partie.
Le législateur a voulu que cette garantie locative constitue un frein minimum à l'obtention d'un logement. Cette mesure permettait évidemment d'y accéder plus facilement, même si c'est encore très difficile. Le législateur a également voulu limiter au maximum le nombre d'obstacles en la matière. La possession d'un compte en banque suffit pour obliger cette dernière à constituer une garantie locative. Cette réforme importante s'avérait très positive pour les locataires.
Les banques se sont toujours montrées très réticentes à ce sujet. Elles ont notamment introduit un recours auprès de la Cour constitutionnelle, dont elles ont été déboutées. Le secteur financier, toujours innovant, a fait preuve de beaucoup de créativité pour trouver des parades. Tout d'abord, les banques n'informent pas suffisamment leurs clients. Elles se gardent donc bien d'informer un client potentiel de l'existence de cette possibilité. Nous ne pouvons reprocher aux citoyens de souvent ignorer les lois, il y en a tellement! De plus, en cas de demande, les banques grèvent le dossier de frais administratifs, de frais de gestion, de commissions annuelles…
Une étude récente de Budget & Droit a démontré que, parfois, les banques n'hésitaient pas à demander jusqu'à 250 euros pour l'ouverture d'un dossier, 2% de commission par an, etc. Bref, elles sont très créatives pour détourner l'esprit de la loi. C'est totalement inacceptable, surtout après l'effort colossal consenti par l'État pour les renflouer. Nous avons injecté des milliards dans les banques, mais celles-ci éprouvent toujours beaucoup de difficultés à respecter la loi.
La loi devait être évaluée au bout d'un an. Nous sommes en 2009 et cette évaluation n'a pas encore eu lieu. Quand comptez-vous y procéder et en communiquer les résultats au Parlement? Allez-vous exiger des banques qu'elles fournissent à leurs clients une information - cela figure parmi leurs obligations - de manière transparente, claire et accessible? Allez-vous exiger la suppression de ces frais administratifs supplémentaires?
À ce sujet, il existe un vide juridique. En effet, la loi n'interdit pas les frais administratifs. Le 9 octobre 2007, le groupe socialiste a déposé une proposition de loi modifiant la loi sur le bail, en vue de proscrire les frais administratifs dans le cadre d'une garantie locative. J'aimerais donc savoir, monsieur le ministre, quand vous allez agir, car ce n'est pas la première fois que l'on vous interpelle sur le sujet. J'ai interrogé M. Reynders. Il dit que vous êtes le grand responsable de la situation et qu'il vous appartient d'apporter une modification législative pour éviter ces abus de la part des banques.
03.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, madame Lalieux, effectivement, l'évaluation du nouveau système de garantie locative relève de ma responsabilité. Les problèmes du système que vous avez évoqués sont bien connus et sont repris dans le Plan fédéral de lutte contre la pauvreté. Nous sommes tous d'accord qu'il faut tenter de trouver des solutions.
L'évaluation sur le terrain est actuellement menée, comme convenu, par le Rassemblement bruxellois pour le droit à l'habitat et est réalisée avec la collaboration des partenaires flamands et wallons de première ligne. Cette évaluation fait partie de mes missions!
Le 29 mai dernier s'est tenu un Conseil des ministres pour discuter du Plan fédéral de lutte contre la pauvreté. Dans le cadre de l'évaluation du système de garantie locative sous forme de garantie bancaire, la création d'un groupe de travail a été décidée au sein du comité de concertation visé à l'article 31 de la loi ordinaire de réformes institutionnelles. Ces points sont à l'ordre du jour du comité de concertation du 1er septembre, de manière à ce que ce groupe de travail et cette évaluation auxquels je me suis engagé puissent démarrer.
03.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, ma première question concernait l'évaluation. Cette évaluation a été faite par une association de consommateurs. Or, dans aucune banque, vous ne trouverez des informations relatives à la garantie locative. C'est pourtant une obligation légale.
Si l'idée était qu'il n'y ait plus de frein et s'il y a une volonté claire du législateur – et du gouvernement, étant donné que c'est lui qui a apporté cette modification législative – pour qu'il y ait un accès à cette garantie locative, pourquoi ne modifie-t-on pas la loi en disant que les frais administratifs trop élevés sont interdits et qu'on limite ceux-ci à des frais de dossiers? Il n'est pas question de payer 250 euros ni 2% l'an, d'autant plus que la personne doit posséder un compte et verser un salaire dans cette banque. Les solutions sont très simples. J'espère que l'évaluation ne sera pas trop longue. Selon moi, la solution est l'interdiction pure et simple! Les banques doivent bien cela aux citoyens!
03.04 Stefaan De Clerck, ministre: Nous connaissons le problème et c'est sur la base de ces arguments, de ces considérations que cette évaluation sera menée et que les conclusions du groupe de travail seront rédigées. Il faut absolument trouver une solution; c'est le but de ce groupe qui démarrera ses travaux le 1er septembre prochain.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Justitie over "de productie van clustermunitie en landmijnen" (nr. 14086)
04 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Justice sur "la production de bombes à sous-munitions et de mines terrestres" (n° 14086)
04.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 20 maart 2007 keurde het Belgisch Parlement unaniem een wet goed die investeringen in antipersoonsmijnen en clustermunitie verbiedt.
De wet verplicht de overheid een lijst op te stellen van bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie of landmijnen. Deze lijst moest op 1 mei 2008 publiek worden gemaakt.
Tot op vandaag is er van die lijst geen spoor. Ook de controle van de wet blijft problematisch. Hoe en door wie de wet moet worden gecontroleerd, is nog steeds niet bepaald.
Ik heb de minister van Financiën een eerste keer ondervraagd in 2008 en een tweede keer op 19 mei 2009. De minister stelde dat dit niet zijn bevoegdheid is, maar die van de minister van Justitie.
Mijnheer de minister, klopt die stelling van de minister van Financiën volgens u? Indien ja, wanneer denkt u dat de regering de nodige koninklijke besluiten zal uitvaardigen zodat een lijst kan worden bekendgemaakt van bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie of landmijnen?
04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega Van der Maelen, ik leer nog elke dag bij en stel dus inderdaad vast dat ik nog een opdracht heb die mij tot op vandaag onbekend was. Ik wist niet dat ik een lijst van bedrijven moest opstellen in het raam van die wetgeving verboden wapens.
Ik heb navraag gedaan en er zijn al een aantal informele vergaderingen geweest tussen Justitie en Financiën. Die definitieve lijst bestaat nog niet. Ik geef dat toe.
Volgens artikel 8 van de wet van 8 juni 2006 moeten wij die lijst opstellen. Er zal ook een overleg moeten plaatsvinden tussen de FOD Justitie en de departementen Economie en Financiën.
Ik neem deze opdracht aan. De lijst bestaat nog niet, maar bij deze weet ik dat ik ze moet opstellen. Ik zal de instructie geven om dat zo snel mogelijk te doen.
04.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, kunt u mij een idee geven wanneer u denkt dat dit koninklijk besluit zal kunnen worden uitgevaardigd?
04.04 Minister Stefaan De Clerck: De Koning zal met dit doel ten laatste op de eerste dag van de dertiende maand volgend op de maand waarin deze wet werd bekendgemaakt een publieke lijst opstellen.
04.05 Dirk Van der Maelen (sp.a): Dat was op 1 mei 2008, een tijdje geleden dus.
04.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik meen dat dit wel tegen eind dit jaar moet kunnen.
04.07 Dirk Van der Maelen (sp.a): Dan zal ik u, indien nodig, begin januari opnieuw een vraag stellen en ik hoop dat ik u dan mag gelukwensen met de koninklijke besluiten die inmiddels genomen zullen zijn.
04.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik hoop dat ik u zal kunnen antwoorden.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de minister van Justitie over "het hoofddoekenverbod in een school" (nr. 14108)
05 Question de M. Robert Van de Velde au ministre de la Justice sur "l'interdiction du port du voile dans une école" (n° 14108)
05.01 Robert Van de Velde (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik moet mevrouw Lalieux bedanken om mij eraan te herinneren dat de huurwetgeving nog altijd deel uitmaakt van uw bevoegdheden. Eigenlijk was dat een deel van de staatshervorming.
05.02 Minister Stefaan De Clerck: Soms ben ik verrast door wat nog tot mijn bevoegdheden behoort en wat niet meer tot mijn bevoegdheden behoort. Het departement Justitie is nogal gepluimd de laatste jaren. Er zijn veel materies die niet meer tot Justitie behoren, maar tot andere departementen en andere FOD’s. dat is echter een ander debat.
05.03 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik kom even terug op het voorval in Antwerpen bij het hoofddoekenverhaal, waarbij imam Taouil heel duidelijk opriep om, indien er geen hoofddoeken op die school mochten worden gedragen, de kinderen thuis te houden en begin september niet naar de school te laten terugkeren. Dat was nog een zeer algemene oproep.
Stel dat, andersom, iemand van het kaliber van kardinaal Danneels zou hebben opgeroepen om alle schoolgaande jeugd thuis te houden indien er wel een hoofddoek zou worden gedragen, dan zouden we nogal een reactie hebben gekregen! Ik heb op de oproep van de imam heel weinig duidelijke signalen gekregen dat dit niet kan. Hij heeft daarna zeer snel zijn mening wat gedraaid en gekeerd zodat ze toch wel wat maatschappelijk aanvaardbaar werd, maar ondertussen was de oproep gelanceerd. Ik heb drie vragen voor u.
Ten eerste, kan een dergelijk oproep niet worden gecatalogeerd als een oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid? Uiteindelijk roept hij op om iets niet meer te doen wat in principe wel zou moeten gebeuren.
Ten tweede, maakt dergelijke oproep op een of andere manier deel uit van het plan Radicalisme, aangezien het hier wel degelijk gaat, ten eerste, in hoofde van zijn persoon, over iemand die al op een of andere manier met de staatsveiligheid in contact was geweest, en, ten tweede, over een breder debat over de onderliggende strijd die wordt gevoerd door een godsdienst – laten we het maar zeggen zoals het is – rond puur uiterlijke kenmerken, met een machtsstrijd om die uiterlijke kenmerken te kunnen voeren? Maakt dat op een of andere manier deel uit van het plan Radicalisme?
Ten derde, aangezien u in uw beleidsdomein verantwoordelijk bent voor de dotaties aan godsdiensten, hebt u dan op een of andere manier ten opzichte van de gemeenschap of ten opzichte van de imam zelf gereageerd?
05.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, voor alle duidelijkheid, dat soort oproep kan inderdaad niet! Ik heb de man ontmoet en ik heb hem dat ook gezegd. Hij heeft intussen zowel publiekelijk als in zijn gesprek met mij duidelijk afstand genomen van de uitspraak die hij had gedaan. Hij werd verkeerd begrepen, enzovoort. In elk geval, hij heeft afstand genomen van zijn verklaring.
De man is lid van de Executieve, en ik heb gezegd dat wij elkaar moesten ontmoeten. Ik wilde hem zien omdat ik vind dat wat hij zegt op een of andere manier ook onder de verantwoordelijkheid valt van de Executieve, die de imams aanduidt, of ze voorstelt. Op het vlak van onderwijs en erediensten heeft zij een zekere bevoegdheid om afspraken te maken. De afspraak is gemaakt dat met de Executieve, en met hem in het bijzonder, daarover nog verder van gedachte zal worden gewisseld.
Ik zal nog eens persoonlijk ten aanzien van de hele Executieve duidelijk stellen dat, nu zij zijn erkend en georganiseerd, zij uiteraard ook hun rechten en plichten moeten nakomen. Op het vlak van onderwijs bestaat hier de leerplicht. Een essentieel onderdeel van integratie is het naleven van de wetten van het Belgische volk.
Op dat vlak is er duidelijkheid.
Wat het plan inzake radicalisme betreft, ga ik ervan uit dat deze analyse wordt meegenomen door zij die ze willen meenemen. Dat betekent niet dat er ter zake vanuit het plan Radicalisme bijzondere initiatieven worden genomen. Zij die verantwoordelijk zijn om het radicalisme op te volgen zullen deze zaken wel hebben meegenomen. Ik ga ervan uit dat dit bij loutere informatieverzameling behoort, en niet bij een actieplan dat vanaf vandaag zou worden ontplooid.
Mij gaat het er in essentie om dat de Executieve voor haar verantwoordelijkheid moet worden gesteld, om, zeker wat betreft jongeren en leerplicht, erop toe te zien dat de verplichtingen worden nagekomen. Het hoofddoekenverbod kan daarvoor geen beletsel zijn. Dat is duidelijk.
Voor de rest verwijs ik naar het antwoord dat ik op 1 juli heb gegeven in verband met de problematiek van het hoofddoekendebat. Ik meen dat de algemene houding van Justitie en het hele openbare ambt daarin voldoende is uiteengezet. Op dat niveau hoort dat debat thuis. Op dat niveau moet de algemene houding worden bepaald wat het hoofddoekenverbod betreft.
05.05 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik ben erg tevreden dat u de handschoen opneemt en met betrokkene gaat praten. In verhouding tot de gedane uitspraak en oproep is “gaan praten” op zijn zachtst gezegd echter veel te min. U merkt terecht op dat een dergelijke oproep niet kan. Hij overtreedt duidelijk een wet of roept op om een wet niet te respecteren. Natuurlijk is er de godsdienstvrijheid waarop hij zich deels kan beroepen. Dat neemt echter niet weg dat, ongeacht wie of wat iemand ook is, het oproepen tot ongehoorzaamheid iets is wat niet wordt gedaan.
Wanneer zal het gesprek plaatsvinden? Ik wil het immers opvolgen.
Wij moeten zorgen dat wij geen warrig verhaal maken, waarbij met de mantel der liefde de toestand in kwestie wordt bedekt en wij aldus de deur naar nog meer dergelijke initiatieven openzetten, omdat in dat geval zou blijken dat het gedrag van de betrokkene werkt. Het heeft ook gewerkt. Hij heeft zijn staart weliswaar enigszins ingetrokken en aangegeven dat hij een en ander niet zo scherp had bedoeld. Op dat bewuste moment stond hij echter toch maar op de barricade. Indien wij een dergelijke houding toelaten en verder laten uitdeinen, riskeren wij nog meer dergelijke personen op de barricade te krijgen.
U hebt de middelen. U wijst er terecht op dat het een erkende instelling is. U besteedt ook een deel van uw middelen aan de instelling. Van de 500 of 600 miljoen die aan godsdienst wordt uitgegeven, is er ongeveer 100 miljoen voor de islam bestemd. Op dat vlak hebt u dus ook de middelen om op te treden. Ik verwacht dat u dat ook doet.
05.06 Minister Stefaan De Clerck: Het gesprek zal na de vakantie plaatsvinden.
L'incident est clos.
- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "drugsrunners" (nr. 14116)
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de aanpak van drugsoverlast in de Euregio" (nr. 14142)
- M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "les rabatteurs qui incitent à consommer de la drogue" (n° 14116)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la lutte contre les nuisances liées à la drogue dans l'Eurégion" (n° 14142)
06.01 Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, naar aanleiding van het rapport van de professoren De Ruyver en Fijnaut heb ik reeds eerder vragen gesteld omtrent het fenomeen van de drugsrunners. Toen is eigenlijk al geantwoord dat drugsrunners op basis van de thans bestaande wet op de drugsdelicten kunnen worden aangepakt. Probleem is evenwel de bewijslast tegen die personen. Het gaat over personen die op de openbare weg mensen trachten mee te lokken naar drugspanden om daar potentiële klanten met eventuele leveranciers van drugs in contact te brengen.
Concreet is er het probleem van de bewijslast. Wanneer is zo iemand strafbaar? Hoe kan je die bewijzen verzamelen? Ter zake had minister Vandeurzen, in een antwoord op een vraag van mij, aangekondigd dat hij ter zake een plan van aanpak had gemaakt dat hij had bezorgd aan het College van procureurs-generaal. Hij wachtte op dat ogenblik op een advies van het College van procureurs-generaal omtrent het eventuele plan tot aanpak van drugsrunners.
Concreet is mijn vraag aan de minister de volgende. Wat is de stand van zaken dienaangaande? Is er ondertussen al een advies van het College van procureurs-generaal? Welke eventuele maatregelen kunnen concreet worden aanbevolen?
06.02 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, ik sluit mij aan bij de opmerking van collega Terwingen. Het Belgisch-Nederlandse rapport over de gezamenlijke aanpak van de strijd tegen drugsoverlast in de Euregio met concrete beleidsaanbevelingen dateert van november 2008. Ondertussen is er nog niets gebeurd, aldus collega Terwingen, en dit terwijl de situatie in de Euregio acuut is. Het geweld bij de drugsrunners neemt alsmaar toe en de plantages worden op een professionele manier beveiligd en soms onprofessioneel ontmanteld.
Nederland zit daarentegen niet stil en neemt wel concrete maatregelen, vandaar mijn vragen. Waarom werd nog geen werk gemaakt van de concrete maatregelen vooropgesteld in het rapport De Ruyver/Fijnaut? Wanneer en hoe wilt u de drugsoverlast in de Euregio aanpakken? Hebt u hierover reeds overleg gepleegd met uw collega van Binnenlandse Zaken De Padt?
06.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega's, net voor zijn vertrek heeft Jo Vandeurzen een plan van aanpak inzake drugsproblematiek bezorgd aan het College van procureurs-generaal.
Het betrof een vertrouwelijk werkdocument dat intussen uitgebreid werd besproken. Dit resulteerde in de vastlegging van een werkmethode.
Er werd gekozen voor een structurele en geïntegreerde aanpak, waarbij een geïntegreerd actieplan zou worden opgesteld, gedragen door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken.
Naast de beleidscellen van de beide ministers zijn ook de verschillende gerechtelijke, politionele en bestuurlijke autoriteiten vertegenwoordigd in de groep die ik nu mee begeleid.
Het actieplan inzake de rondtrekkende dadergroepen geldt als model. Het actieplan kan later uitmonden in dwingende richtlijnen vanwege het College van procureurs-generaal, zoals ook is gebeurd voor de rondtrekkende dadergroepen.
De voorbereidende werkzaamheden zijn achter de rug. De verschillende geledingen hebben hun vertegenwoordigers aangeduid die deel uitmaken van de werkgroep. Dit is het forum waar onder meer de problematiek van de drugsrunners, die een specifieke benadering vereist, zal worden besproken.
Er zal worden onderzocht wat de meest adequate werkwijzen zijn om deze groep te vervolgen, of eventuele wetswijzigingen zich opdringen of desgevallend het gebruik van de bijzondere opsporingstechnieken moet worden toegepast. Het beleid op nationaal niveau zal dus worden uitgetekend.
In het rapport-Fijnhout-De Ruyver, opgesteld in opdracht van de gouverneurs, werd inderdaad een aantal aanbevelingen geformuleerd tot versterking van de euregionale samenwerking, onder meer door een betere politionele en justitiële samenwerking, het opstellen van overkoepelende beleids- en actieplannen, enzovoort. Het rapport voorziet ook in een volgorde en een timing.
Het is niet omdat dit rapport niet zo rigoureus werd opgevolgd als de auteurs ervan hadden gehoopt dat er op het terrein niets is gebeurd. Er waren bovendien al diverse initiatieven lopende op het moment van de publicatie van het rapport.
Ik kan u een overzicht geven van de aanpak van de drugsproblematiek. Er werd werk gemaakt van een gezamenlijke analyse van het criminaliteitsbeeld – de cijfers, waarover het precies gaat – waarvan de Belgische kant zo goed als afgewerkt is. Ik heb de mensen ontmoet die daaraan hebben gewerkt. Zij hebben mooi werk geleverd dat nu moet worden afgerond. Het grote werk is gedaan.
De bedoeling is om op basis van deze concrete analyse prioriteiten te bepalen in overleg met de gerechtelijke autoriteiten. Dat werk werd verricht door de gerechtelijke politie.
In het arrondissement Tongeren werd de zogenaamde Limburgse Stuurgroep Drugs opgericht met als doel te komen tot de organisatie en afstemming op elkaar van de grootschalige bestuurlijke en gerechtelijke acties.
Wat de problematiek van de drugsrunners betreft, werd de Euregionale Task Force Drugsrunners opgericht. De bedoeling is de repressieve aanpak te coördineren en onderling af te stemmen op Nederland.
Er werd een top tien van drugsrunners opgesteld, waarvan er reeds zeven werden aangepakt.
Onder leiding van het federaal parket werd intussen ook het project “Grenssamenwerking middencriminaliteit Zuid-Nederland” opgestart, waarbij wordt samengewerkt in concrete dossiers inzake de prioriteiten van de middencriminaliteit, waaronder ook drugs.
Voorts is er ook het project Fedland, een direct samenwerkingsverband tussen het federaal parket van België en het landelijk parket van Nederland in de strijd tegen de internationaal georganiseerde criminaliteit met het accent op de drugshandel in synthetische drugs.
Er werd mij recent ook nog een document bezorgd, met de titel “Euregio crime, de doorontwikkeling van de justitiële grensoverschrijdende samenwerking in de euregio’s Maas-Rijn en Rijn-Maas-Noord”. Hierin poogt men de justitiële samenwerking in de euregio te optimaliseren, en vooral op organisatorisch niveau de noodzakelijke verbindingen te creëren waardoor een verbeterde, effectieve en efficiënte strafrechterlijke handhaving van de euregionale rechtsorde tot stand kan komen.
Waar de eerdere nota Eurocrime een eenzijdig initiatief van de Nederlanders betrof, gaat het initiatief tot het opstellen van deze visienota uit van de drie landen van de euregio en werd dit samen uitgewerkt. Het geniet de steun van de vijf Belgische procureurs van de euregio, maar moet nu nog officieel worden goedgekeurd door de parkethoofden, wat pas kan gebeuren op de volgende vergadering van de euregionale parkethoofden. Ook het College van procureurs-generaal zal zijn advies nog moeten geven.
Het project heeft bovendien belangrijke budgettaire implicaties. Er moet worden nagekeken of hiervoor de nodige budgettaire ruimte is. Een en ander dient dus nog te worden besproken en uitgeklaard.
De conclusie die kan worden geformuleerd, is dat de samenwerking tussen Nederland en België nog nooit zo intensief is geweest als vandaag en dat stappen vooruit worden gezet.
Deze problematiek wordt verder ontwikkeld, ook vanuit een breder grensoverschrijdend perspectief voor het geheel van de grenzen van België, Nederland en Frankrijk om te kijken op welke manier wij tot een concreet initiatief zouden kunnen komen naar aanleiding van het Europees voorzitterschap. Wij willen aantonen dat Europa niet alleen een verbinding is van nationale en federale parketten en nationale structuren, maar dat het ook een netwerk moet zijn van grensoverschrijdende initiatieven omdat daar de polsslag van Europa nog veel beter kan worden gevoeld. De onmiddellijke opvolging van een problematiek als drugs kan daar gebeuren.
Wij zijn nu aan het kijken in welke mate, met de ervaring tussen België en Nederland en België en Frankrijk, wij een vaste structuur kunnen maken die als een model zou kunnen dienen voor een verdere uitvoer in Europa. Wij willen daarmee klaar zijn tegen de tweede helft van 2010.
06.04 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben verwonderd over hoe ik word geciteerd door de heer Landuyt. Hij legt mij altijd woorden in de mond, daar is hij een meester in, tot daar aan toe.
Het is goed dat u beseft dat het thema drugsrunners zeer belangrijk is. Het is niet voor niets dat De Ruyver en Fijnaut daar in hun rapport duidelijk op in zijn gegaan. Het gaat niet enkel om drugsrunners als schakel in de drugstrafiek maar vooral ook om de verkeersveiligheidssituatie die dat met zich meebrengt. Dat geldt vooral in het Maasland. Daar creëert dit heel wat overlast en gevaarlijke situaties. Verder veroorzaken dat soort mensen ook maatschappelijke overlast. Ik noteer echter dat u er werk van maakt. U spreekt over een taskforce. Ik begrijp dat u het probleem duidelijk en goed hebt ingeschat.
06.05 Renaat Landuyt (sp.a): Voor één keer sluit ik mij aan bij collega Terwingen.
L'incident est clos.
- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Justitie over "de PV's wanneer de overtreder niet de eigenaar van het voertuig is' (nr. 14126)
- de heer Gerald Kindermans aan de minister van Justitie over "de verzending van minnelijke schikkingen via de diensten van De Post en de toepassing van de minnelijke schikking in geval van recidive" (nr. 14176)
- Mme Hilde Vautmans au ministre de la Justice sur "les PV lorsque le contrevenant n'est pas le propriétaire du véhicule" (n° 14126)
- M. Gerald Kindermans au ministre de la Justice sur "l'envoi des règlements transactionnels par les services de La Poste et l'application de la transaction en cas de récidive" (n° 14176)
07.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil een probleem aankaarten waarvan ik denk dat vele tienduizenden landgenoten ermee te maken hebben, namelijk de invordering van de minnelijke schikking bij verkeersovertredingen.
Het blijkt dat bij het opstellen van een proces-verbaal voor een verkeersovertreding – ik neem als voorbeeld een snelheidsovertreding – automatisch een datalink wordt gelegd naar De Post, die in opdracht van de overheid de invordering om te betalen van de minnelijke schikking naar de betrokkenen verstuurt. Terwijl die informatie wordt bezorgd aan De Post, wordt aan de eigenaar van het voertuig een antwoordformulier opgestuurd met de vraag om in te vullen en terug te sturen naar de politiediensten. Op het antwoordformulier kan onder andere worden ingevuld wie de bestuurder was, en ook of de verantwoordelijkheid wordt erkend voor de vastgestelde overtreding en de taal die wordt verkozen in gerechtszaken. In die brief staat ook dat men mogelijkerwijze een minnelijke schikking kan krijgen.
Nu blijkt dat de teruggestuurde formulieren bij de politie verticaal worden geklasseerd. Niemand leest die daar. Het zou ook geen zin hebben om die te lezen, want blijkbaar wordt met dat document geen rekening gehouden bij het versturen van de minnelijke schikking.
Ik heb dat aan den lijve ondervonden. Mijn parlementaire medewerker heeft een snelheidsovertreding begaan met mijn voertuig. Omdat ik al genoeg op mijn naam heb, heb ik het formulier heel nauwgezet ingevuld. Zo heeft mijn medewerker erkend dat hij de overtreder is, dus hij erkent de overtreding. Twee weken later kreeg ik in mijn brievenbus een minnelijke schikking op mijn naam, wat ik zeer verwonderlijk vond, aangezien aan de politiediensten ter kennis was gebracht dat niet ik de bestuurder was, maar wel mijn medewerker. Het zou evengoed een werknemer kunnen zijn of de huurder van een voertuig van een bedrijf. Wanneer ik daarover contact nam met de politiediensten, kreeg ik als antwoord dat zij de minnelijke schikking niet versturen, maar dat die door De Post automatisch wordt verstuurd. De informatie vertrekt reeds bij de opstelling van het proces-verbaal, automatisch. De politiediensten kunnen die versturing niet tegenhouden. Ik vroeg of er dan geen rekening wordt gehouden met het antwoordformulier, dat al die tienduizenden mensen nauwgezet terugstuurden. De politiediensten zeiden neen; het wordt nooit gelezen, maar verticaal geklasseerd.
Als de minnelijke schikking wordt betaald, dan wordt er nooit rekening gehouden met het antwoordformulier. Dat formulier komt pas weer boven na een rappel van De Post, waarvoor 10 euro extra wordt aangerekend, omdat men een rappel heeft moeten sturen. Als na de rappel, dus nadat de diensten van De Post twee keer een brief hebben gestuurd, nog niet wordt betaald, komt de lijst van oninbare of ongeïnde bedragen opnieuw bij de politiediensten, welke informatie allemaal aan het parket wordt overgelegd, samen met het antwoordformulier. Dan wordt wel de juiste persoon gedagvaard door de politierechtbank.
Welnu, dat baart mij heel veel zorgen. Ten eerste, ik vind dat het niet kan dat een overheid wetens en willens – ze weet dat de bestuurder niet de overtreder is, aangezien iemand anders de overtreding erkent – toch een minnelijke schikking verstuurt naar de eigenaar. Over het feit dat de overtreding dan toch op naam van de eigenaar van de auto komt, hoeft men zich volgens de politiediensten niet ongerust te maken, omdat dat nergens wordt geregistreerd. Men kan bij wijze van spreken op een maand tijd vijftig minnelijke schikkingen krijgen. Zolang ze worden betaald, is er niemand die daarnaar kijkt.
Bij mijn weten beschouwde het openbaar ministerie de minnelijke schikking vroeger als een gunst en wordt bij recidive geen minnelijke schikking meer als gunst verleend, maar wordt de overtreder voor de rechtbank gedaagd.
Als iemand op korte tijd veel dezelfde overtredingen maakt bijvoorbeeld telkens opnieuw door het rood licht rijdt of een snelheidsovertreding begaat, dan kan men die persoon vervolgen voor de politierechtbank. Blijkbaar kan dat niet, want er wordt blijkbaar nergens nog geregistreerd wie de overtreding heeft begaan. Het enige wat telt, is dat het geld binnenkomt.
De vragen die ik
voor u heb, zijn de volgende. Kunt u bevestigen dat het parket geen weet heeft
van de betaling van die minnelijke schikkingen en in geval van recidive kan dat
dus nooit worden beoordeeld?
Is het volgens u
correct dat minnelijke schikkingen worden verstuurd aan de eigenaar van een
voertuig en niet aan de overtreder, ook niet als dezelfde overtreder
schriftelijk heeft bevestigd en vast is komen te staan dat de eigenaar absoluut
geen overtreding heeft begaan?
Klopt het dat er
ook geen rekening wordt gehouden met de meegedeelde opmerkingen op het
antwoordformulier dat aan de politie wordt teruggestuurd en dat die opmerkingen
zelfs niet worden afgewacht alvorens de gegevens aan De Post worden meegedeeld,
teneinde de minnelijke schikking te versturen? Dit is wat er gebeurt: men geeft
de opdracht aan De Post vóór men het antwoordformulier heeft teruggekregen.
07.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, er zijn ter zake ook al vragen gesteld aan collega De Padt, meen ik, in de commissie voor de Binnenlandse Zaken. Ik weet niet of mijn antwoord precies op uw vraag slaat. Ik begrijp nu dat u specifiek over de interventie van De Post spreekt.
Het parket heeft eigenlijk geen zicht op de minnelijke schikkingen die betaald zijn binnen de wettelijk vastgestelde termijn. Uw eerste vraag luidde: kunt u bevestigen dat het parket geen zicht heeft op de minnelijke schikkingen die worden betaald. U vraagt of ik kan bevestigen dat die nooit beoordeeld kunnen worden ingeval van recidive.
Inderdaad, het parket heeft geen zicht op de minnelijke schikkingen die zijn betaald binnen de vastgestelde termijn, daar de strafvordering dan vervalt. Er is in dat geval in geen enkele dataoverdracht voorzien. Het parket kan bij de beoordeling over recidive enkel rekening houden met de overtredingen die op zijn niveau worden behandeld, met andere woorden, de overtredingen die door de politiedienst rechtstreeks aan het parket worden doorgespeeld via een proces-verbaal. Het is dus juist wat u zegt.
Bij een verkeersovertreding wordt binnen de 15 dagen na de vaststelling een afschrift van het proces-verbaal met een bijgevoegd antwoordformulier naar de eigenaar van het voertuig gestuurd. De Post bezorgt die op haar beurt een voorstel tot betalen, dat binnen de 10 dagen moet worden uitgevoerd. De wettelijk vastgelegde procedure houdt geen rekening met het antwoordformulier. Dat betekent dat bovenvermelde termijnen niet meer zouden kunnen worden gerespecteerd indien de politiedienst wacht op het wel of niet terugsturen van het formulier.
Wanneer de eigenaar van het voertuig het eerste voorstel en de rappel tot betaling van een minnelijke schikking naast zich legt, bezorgt de bevoegde politiedienst op dag 52 na de vaststelling het originele proces-verbaal en het eventueel teruggestuurde antwoordformulier aan het bevoegde parket voor verder gevolg.
Het is onze informatie dat het antwoord dan wordt meegestuurd. Het wordt wellicht niet behandeld op dat niveau, maar het wordt ingeval van niet-betaling meegestuurd, als een element van het dossier, aan het parket.
Tot dag 52 blijft het dossier, inclusief het teruggestuurde antwoordformulier dus op het niveau van de politie. Nadien wordt een nieuw voorstel tot betaling aan de overtreder bezorgd die niet de eigenaar is van het motorvoertuig wanneer dat enerzijds, duidelijk vermeld wordt in het antwoordformulier, en anderzijds, wanneer de persoon duidelijk geïdentificeerd kan worden. Pas wanneer de overtreder ook het voorstel van het parket naast zich legt, wordt het dossier bezorgd aan de politierechtbank.
Volgens mijn informatie – dit moet worden gecheckt– gaat ingeval van niet-betaling het antwoordformulier wel degelijk mee naar het parket om daar ter informatie bij het dossier gevoegd te worden, dat dan wordt behandeld door het parket. Dat is de informatie die ik heb. Als u zegt dat dat niet het geval is, moeten wij daarop reageren.
07.03 Gerald Kindermans (CD&V): Bij niet-betaling, zegt u wel degelijk. Mijn probleem is dat de overheid aan de burger vraagt een antwoordformulier te sturen waarin hij de kans krijgt zich te verantwoorden en waarin hij een uitleg kan geven voor een vermeende overtreding. Er is wel een vaststelling gebeurd, maar op dat moment staat het nog niet vast dat er een overtreding is geweest. Kortom, de overheid stelt feiten vast, geeft dan de gelegenheid aan de bestuurder uitleg te geven over de vaststelling, maar ongeacht wat hij antwoordt – ook als dat antwoord perfect in orde is en als men met dat antwoord vrede kan nemen –, krijgt hij een minnelijke schikking aangeboden.
Tot de minnelijke schikking is immers nog vóór hij zijn antwoord verstuurt, al opdracht gegeven.
Ik vind dat niet kunnen. Wat denkt immers de burger die een tweetal weken na zijn antwoord toch het overschrijvingsformulier in de bus krijgt? Hij denkt dat zijn antwoord de overheid niet heeft kunnen overtuigen en dat hij dus maar beter betaalt. Nochtans is zijn uitleg perfect plausibel en verdient hij eigenlijk geen boete, omdat zijn antwoord heel veel steekt houdt. Zijn antwoord wordt echter niet eens helemaal gelezen.
Dat is de burger zwaar bedriegen. Ik zal u een concreet voorbeeld geven.
Mijn zoon heeft in de winter in Leuven zijn auto geparkeerd. Het had heel hard gevroren. ’s Morgens kan hij wegens een technisch defect zijn auto niet starten. Hij neemt de trein. ’s Avonds heeft hij met zijn auto een overtreding begaan, omdat hij geparkeerd had zonder te betalen. Hij stuurt het antwoordformulier naar de overheid, waarin hij meldt dat zijn auto met een defect te kampen had en dat het dus een geval van overmacht was. Twee weken later krijgt hij het verzoek tot betaling. Hij meent dus dat de overheid geen rekening heeft gehouden met zijn antwoord en dat zijn antwoord de overheid niet heeft overtuigd.
Wanneer iemand dan achteraf begrijpt dat zijn antwoord niet eens wordt gelezen, dan wordt hij toch voor het lapje gehouden.
Ik vind een dergelijke handelwijze absoluut niet kunnen. Een overheid mag in het kader van een snelle afhandeling, van termijnen en van ICT niet gewoon geen rekening meer houden met wat burgers te vertellen hebben. Stuur hun dan de bewuste papieren niet meer toe. Vertel hun dan gewoon dat zij de papieren niet hoeven terug te sturen, want dat de overheid ze toch niet leest. Geef dan gewoon aan dat het voor de overheid voldoende is dat hij of zij betaalt.
Het voorgaande is de boodschap die ik van de politie heb gekregen. Ik weiger mij daar zomaar bij neer te leggen.
Ik heb vorige week inderdaad hetzelfde aan de minister van Binnenlandse Zaken gevraagd. Hij had ook geen antwoord en moest toegeven dat de kwestie opnieuw moest worden bekeken.
De politiediensten zitten erg met de zaak verveeld. Ik heb aan de politiecommissaris van mijn politiezone gevraagd wat hij ervan dacht. Hij heeft mij geantwoord dat de politiek het zo wil, maar dat zij ook vinden dat dat niet kan. Kennelijk krijgen politiediensten heel veel telefoons van mensen die vragen waarom zij toch een boete krijgen, ondanks het feit dat zij hebben uitgelegd waarom zij van mening zijn dat zij niet hoeven te betalen. De politie kan hun slechts antwoorden dat de aanmaning door De Post wordt verstuurd.
Ik wil geen polemiek over de kwestie beginnen. Niettemin is het de moeite waard om te worden bekeken.
07.04 Minister Stefaan De Clerck: Het is belangrijk dat u de zaak aanbrengt. Het bewijst immers dat er in de hele cyclus van de inning een betere afstemming moet zijn van het type wet-Mulder uit Nederland, waarbij er in het begin wel degelijk een omkering van de bewijslast is.
Ook bij ons wordt vermoed dat de inbreuk door de eigenaar is begaan. De overtredingvaststelling wordt dan ook als dusdanig verstuurd.
Wat wij hier meemaken, is echter het probleem van iemand die betaalt op basis van het idee dat het dossier is afgehandeld. Er is in de eerste fase van de aanmaning geen opportuniteitsbeoordeling opgenomen. De opportuniteitsbeoordeling over de vraag of de zaak moet worden geklasseerd dan wel of de vaststelling correct is of moet worden gewijzigd, bestaat enkel in de tweede fase, met name na niet-betaling. Het is dus enkel in geval van niet-betaling dat er een opportuniteitsbeoordeling komt.
U vraagt dat de opportuniteitsbeoordeling er al in de eerste fase en op basis van het antwoordformulier zou komen.
Het antwoordformulier is dienstig, zij het blijkbaar enkel in de mate dat er niet wordt betaald. Ik constateer zulks samen met u. Enkel daarna wordt de informatie doorgespeeld.
07.05 Gerald Kindermans (CD&V): Vele mensen betalen, omdat ze denken dat hun antwoord …
07.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal dat op basis van genoemde elementen nog eens verder bekijken. Als het betaald is, is het geklasseerd.
07.07 Gerald Kindermans (CD&V): Dat creëert heel veel frustratie en misverstanden. Veel mensen sturen zo’n formulier terug in de overtuiging dat ze gelijk hebben en dat ze geen overtreding hebben begaan.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Fouad Lahssaini au ministre de la Justice sur "le nouveau centre fermé de St-Hubert" (n° 14161)
08 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "het nieuwe gesloten centrum van St-Hubert" (nr. 14161)
08.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, la construction du nouveau centre fermé de Saint-Hubert prévue par le protocole d'accord conclu entre le fédéral et les Communautés a pour but de doubler la capacité d'accueil des mineurs délinquants en Communauté française. Dans ce protocole, il est affirmé que la construction de ces nouvelles places entend répondre à un constat selon lequel les auteurs de faits qualifiés d'infractions sont de plus en plus jeunes, la violence gratuite s'intensifie et le nombre de récidives augmente.
J'aimerais savoir si vous partagez cette affirmation car selon les observations de l'INCC, le nombre de jeunes délinquants signalés aux parquets de la jeunesse tend à diminuer par rapport aux années '80. Il apparaît également que des faits très graves sont rarement signalés, contrairement à l'idée véhiculée par les médias voire par certains magistrats.
En revanche, le nombre de mineurs en danger, lui, est en constante augmentation et constitue 80% de la prise en charge des services de l'aide à la jeunesse. C'est inquiétant quand on sait que la majorité des jeunes délinquants d'aujourd'hui étaient des mineurs en danger hier. Et les sommes astronomiques nécessaires à la création de nouvelles places fermées ne compenseront nullement les conséquences négatives du manque de moyens dont souffrent les mesures qui peuvent être prises avant d'en arriver à un placement.
Si les constats qui fondent la nécessité de ce protocole et des nouvelles places fermées sont, pour le moins contestables, le choix des pavillons de la prison de Saint-Hubert l'est également.
En effet, les conditions réelles dans lesquelles ces mineurs seront hébergés n'ont toujours pas été clarifiées, notamment quant aux modalités de la séparation physique et visuelle avec les détenus majeurs de l'établissement pénitentiaire, que vous connaissez mieux que moi, qui sont quasi en semi-liberté.
J'ai un autre sujet d'inquiétude: le protocole prévoit qu'en attendant la fin de la construction du centre d'Achêne, en 2012, une partie de la capacité du pavillon 3 de Saint-Hubert accueillera à tout le moins, et j'ignore ce que cela signifie, des personnes des catégories 2 et 3. Pour moi, cela veut dire des mineurs dessaisis et des majeurs placés et condamnés pour des faits commis lorsqu'ils étaient mineurs. Autrement dit, en attendant la construction du centre fédéral fermé d'Achêne, le centre accueillera aussi bien des mineurs, parfois très jeunes, que des majeurs. Sans oublier qu'en catégorie 1, il y a des jeunes qui sont cités en dessaisissement, donc qui ne sont même pas encore condamnés.
À cela s'ajoute le fait que l'éloignement ne semble pas avoir été pris en considération lors de la décision de l'aménagement de ce nouveau centre! En effet, Saint-Hubert se situe dans la province du Luxembourg à 135 km de Bruxelles et à 150 km de Mons, les deux arrondissements qui comptabilisent le plus de placements à Everberg. Les déplacements de la famille, des avocats et des juges seront plus longs et plus coûteux, ce qui aura immanquablement pour effet d'augmenter l'isolement de ces mineurs.
Quand je lis le protocole d'accord, je constate que si on a mis les jeunes francophones et germanophones de ce côté-là du pays, c'était pour ne pas mettre les jeunes néerlandophones dans des centres trop éloignés de leur famille, de leur avocat. On dirait qu'il y a une espèce de traitement différent en fonction du jeune, qu'il soit francophone ou néerlandophone.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire:
- outre le double grillage en cours d'installation, quelles modalités précises seront-elles prises pour éviter tout contact entre les mineurs et les détenus majeurs?
- en ce qui concerne la cohabitation au sein du centre de mineurs et de jeunes majeurs, confirmez-vous que cela sera effectivement possible? Avez-vous prévu quelque chose pour éviter les contacts entre ces différentes catégories de jeunes? Si oui, quelles sont les modalités précises de cette séparation?
- que comptez-vous concrètement mettre en place pour limiter l'isolement des mineurs en provenance d'arrondissements judiciaires lointains, par exemple des navettes de bus pour les familles ou pour les avocats?
08.02 Stefaan De Clerck, ministre: Cher collègue, je comprends que vous ne soyez pas très favorable à la solution de Saint-Hubert, pour parler par euphémismes. Votre opinion est toute autre sur ce point mais une décision a été prise.
08.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): (…) celle que vous aviez dans les années 1990.
08.04 Stefaan De Clerck, ministre: Je reste totalement fidèle à ce que j'ai écrit en 1996.
(…): (…)
08.05 Stefaan De Clerck, ministre: Cet accord a eu lieu. La délinquance juvénile pose problème. Je ne me positionnerai pas dans le débat au sujet des chiffres. En tout cas, Everberg manque de places et nous devons refuser des admissions. En 2008, environ 190 dossiers ont été refusés. À présent, nous avons dépassé les 200 demandes.
Du côté francophone, on a proposé une nouvelle construction dans la région d'Achêne. En attendant, il reste la solution des établissements sis à Saint-Hubert et Tongres. J'ai pris acte de cet accord, sur lequel je travaille en vue de sa concrétisation. Bien entendu, les travaux ne sont pas encore terminés à Saint-Hubert et il faut encore trouver la solution concrète. Néanmoins, je vous assure que l'établissement pour les mineurs fonctionnera indépendamment de l'établissement pour les détenus majeurs. L'entrée est séparée et l'établissement est complètement isolé du reste du site, de sorte qu'aucun contact ni tactile ni visuel ne soit possible entre les mineurs et les majeurs. Telle est l'idée de base.
L'organisation concrète de l'établissement doit encore être déterminée. Mais les deux blocs dans lesquels séjournent les jeunes peuvent être dissociés de manière flexible. Ainsi, les différents groupes peuvent-ils être séparés les uns des autres. Les familles des mineurs pourront faire appel aux mêmes services que ceux prévus pour les familles des détenus majeurs, notamment le transport public. Il s'agit de services communs.
Je le répète, nous avons l'intention de continuer dans ce sens avec Saint-Hubert. Dans ce cas, la solution est également "provisoire". Cela dit, un nouveau débat avec les Communautés s'indique absolument car, sur la totalité des points de friction possibles entre la Justice et les Communautés, il est indispensable de dresser un inventaire et de revitaliser des accords de coopération, y compris en ce qui concerne la problématique des mineurs; entre-temps, nous continuons à aménager l'établissement de Saint-Hubert.
08.06 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Le contact physique n'est probablement pas possible, mais ces personnes peuvent se voir. Il faudra donc trouver une solution rapidement. En effet, le protocole d'accord proscrit tout contact physique ou visuel entre les détenus des prisons pour majeurs et les pensionnaires des centres pour mineurs.
S'agissant de ma deuxième question, les jeunes en provenance d'Everberg entrent dans le cadre d'un projet éducatif bien précis. D'autres jeunes, parfois majeurs, qui ont été condamnés, continuent de purger leur peine et ne bénéficient pas du projet éducatif. Comment la séparation entre ces deux catégories pourra-t-elle s'organiser? Comment un éducateur pourra-t-il travailler dans ces conditions? Saint-Hubert va devoir régler cette question.
Enfin, vous me dites qu'aucune mesure ne sera prise pour que les jeunes puissent conserver un contact avec leur famille ou leurs avocats en vue de favoriser leur réinsertion.
08.07 Stefaan De Clerck, ministre: Nous devons encore mettre en place ces éléments supplémentaires. C'est encore trop tôt pour en parler.
08.08 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): D'accord. Je vous interrogerai dans quelques mois quand ce projet aura abouti. Nous essayerons d'y voir plus clair sur les obligations respectives du fédéral et des Communautés.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de stand van het akkoord inzake de huur van Nederlandse gevangenissen" (nr. 14170)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de stand van zaken betreffende het overbrengen van gedetineerden naar Nederland" (nr. 14200)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'état de l'accord relatif à la location de prisons néerlandaises" (n° 14170)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la situation en ce qui concerne le transfert de détenus vers les Pays-Bas" (n° 14200)
09.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 1 juli werd nogmaals bekendgemaakt, ditmaal door de Nederlandse minister, dat er een akkoord zou zijn tussen België en Nederland over de huur van Nederlandse cellen in de gevangenis van Tilburg door België.
Naar verluidt is het nu definitief dat er 30 miljoen per jaar wordt betaald aan Nederland voor het gebruik van hun gevangenis. De overeenkomst zou gelden voor drie jaar met de mogelijkheid van verlenging met één jaar. Voor de Nederlandse minister is dit een middel om de pijn van de reorganisatie – lees tewerkstellingsvermindering – te verzachten in Nederland.
Ten eerste, is er nu reeds een akkoord of nog steeds niet? Op welk niveau werd er een eventueel akkoord bereikt?
Ten tweede, hebt u binnen de regering een akkoord? Zijn uw collega’s akkoord met die 30 miljoen euro huur per jaar?
Ten derde, wanneer kunnen de eerste Belgische gevangenen effectief terecht in de Nederlandse gevangenissen?
Ten vierde, hoeveel Nederlanders verblijven er vandaag in Belgische gevangenissen? Hoeveel in België veroordeelde Nederlanders zitten hun gevangenisstraf uit in Nederland?
09.02 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, blijkbaar gaat Nederland onder bepaalde voorwaarden akkoord om gevangenen op te nemen. Het mogen geen vluchtgevaarlijke gevangenen zijn en dergelijke, heb ik vernomen.
De vraag is hoe het zit binnen de Belgische federale regering. Blijkbaar zijn de Franstalige partijen nog altijd niet overtuigd omwille van de kostprijs. De vraag is met welk mandaat u onderhandelt. Hoe nauw of hoe ruim is dat? Wanneer voorziet u dat er binnen de regering een akkoord kan zijn? Tegen wanneer vindt u zelf dat die knoop moet worden doorgehakt? Vindt u dat alle partijen van de federale regering op een lijn moeten zitten?
09.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, het klopt dat er tussen mijn Nederlandse collega's – naast een minister voor Justitie is er ook een staatssecretaris bevoegd voor het gevangenisbeleid – en mijzelf een voorakkoord is gesloten over het delen van de Nederlandse detentiecapaciteit met België. Het gaat dus over een samenwerkingsovereenkomst. Dit wil zeggen dat er op ministerieel niveau een akkoord bestaat. Uiteraard is dit onder het uitdrukkelijke voorbehoud van de goedkeuring door de regeringen. De Nederlandse regering heeft dit akkoord vorige week al goedgekeurd. Het was hun laatste vergadering vóór de vakantie. Wij hebben deze week de laatste vergadering. Dit punt zal vrijdag op de Ministerraad worden besproken. Dit dossier is aan Belgische kant in volle voorbereiding zodat het kan worden voorgelegd en hopelijk ook goedgekeurd.
Het gaat inderdaad om een belangrijke uitgave. De nodige middelen moeten hiervoor worden gereserveerd. Wij weten precies waarover het gaat. Het is een bedrag van 30 miljoen euro op jaarbasis. Er zijn ook nog enkele modaliteiten afgesproken. Tot een aantal van 525 komt er geen verhoging maar nadien wordt met schijven gewerkt. Dit zijn modaliteiten die werden besproken en het voorwerp uitmaken van een akkoord.
Wanneer er een akkoord is binnen de regering moeten wij de parlementaire weg afleggen. In principe moet dit enkel op het federale niveau gebeuren. Dit is de ambitie. Wij spreken over een bijhuis van een bestaande gevangenis, namelijk die van Wortel. De regeling met Nederland bevat een mogelijke inwerkingtreding op 1 januari 2010. Het zou zeer mooi zijn indien dit kan worden gehaald. Ik zal proberen er alles aan te doen om dit in de loop van de tweede helft van 2009 besproken te zien in het Belgische Parlement.
Op de vraag van collega Landuyt kan ik het volgende antwoorden. Er verblijven op dit ogenblik 214 Nederlanders in onze inrichtingen, waarvan 96 hun gevangenisstraf uitzitten. Ik onderstreep dat dit verdrag geen regeling betreft over de overbrenging van veroordeelde personen. Het gaat daar niet over. In het raam van het verdrag kunnen deze Nederlanders niet worden overgebracht, tenzij zij zelf vragen om naar Nederland te worden overgebracht in het kader van een verdragsrechtelijke bepaling.
Het gaat dus niet over de overname van de strafuitvoering maar enkel over het gebruik van de Nederlandse inrichting voor Belgische gedetineerden. De Nederlandse gevangenen vallen daar niet onder. Voor hen moet verder een afzonderlijke regeling worden gevolgd.
09.04 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor de concrete cijfers over het aantal Nederlanders in Belgische gevangenissen. Wat ik niet begrijp, is hoe u Belgen gaat verplichten hun straf in een Nederlandse gevangenis uit te zitten, terwijl de Nederlanders niet verplicht zullen worden. Die redenering begrijp ik niet.
Ik meen dat u hoe dan ook een verdrag nodig zult hebben. Ik kijk uiteraard uit naar een beslissing op – men weet nooit – vrijdag 17 juli 2009. Dan kan de Belgische regering beslissen over het akkoord dat werd goedgekeurd door de Nederlandse regering, inzake het herbergen van Belgische gevangenen – geen Nederlandse gevangenen – in een Nederlandse gevangenis.
09.05 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, wij wachten in spanning af. Ik veronderstel: ook u, mijnheer de minister. Indien uw regeringspartners blijven dwarsliggen zitten wij met een ernstig probleem. Dan is er op korte termijn helemaal niets meer.
De kostprijs is blijkbaar geen argument meer voor de meeste regeringspartijen. Ik herinner u eraan dat wij destijds zelf het voorstel van gevangenisboten hebben gelanceerd. Dat blijkt goedkoper te zijn. Blijkbaar zijn de vakbonden daar ook voorstander van. Zij vinden ook dat het goedkoper is. Ofwel ben ik foutief ingelicht. In elk geval, de prijs van 167 euro per gedetineerde komt in de buurt van die van gevangenisboten. Ik meen dat die van deze orde van grootte was.
U zit blijkbaar nu een beetje geprangd tussen uw Franstalige regeringspartners, enerzijds en de vakbonden, anderzijds. Maar goed, laten wij hopen dat de deal er komt en dat er op korte termijn toch iets kan gebeuren.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Landuyt, de heer Schoofs had gevraagd zijn vraag nr. 14275 eerst te mogen stellen. U ging daarmee akkoord.
10 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de mogelijke verbanden tussen gokkantoren en terroristische organisaties" (nr. 14275)
10 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les liens éventuels entre des agences de paris et des organisations terroristes" (n° 14275)
10.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een tweetal weken geleden zijn wij naar de Kansspelcommissie afgezakt en hebben er een bezoek aan gebracht. Even daarna hebben wij ook een bezoek gebracht aan een casino en aan een speelzaal.
Bij de debriefing nadien kwam een van de medewerkers van de Kansspelcommissie echter op de proppen met het verhaal dat bepaalde gokkantoren in de grijze zone actief zijn. Binnenkort zullen zij dat uiteraard niet langer kunnen, omdat de desbetreffende wet dan in werking zal treden. Zij opereren nu echter in de grijze zone, waar zij als financiële draaischijven voor terroristische organisaties dienen.
Het is niet de eerste de beste die voorgaand verhaal heeft verteld. Het is iemand die wel degelijk over inside information beschikt.
Mijnheer de minister, bent u van dergelijke feiten op de hoogte?
Wordt er door de parketten eventueel onderzoek gedaan, misschien zelfs op systematische wijze, naar eventuele relaties tussen gokkantoren en terreurgroeperingen? Ik veronderstel dat de Veiligheid van de Staat in voorkomend geval ook met de zaak bezig is.
Hebt u ter zake al contacten met de Kansspelcommissie gehad?
Welke maatregelen zou u overwegen, zodra de nieuwe wetgeving van kracht wordt die wij vanmorgen hebben goedgekeurd en die toelaat om in geval van banden tussen gokkantoren en terroristische groeperingen in te grijpen?
Wordt er eventueel nu al geanticipeerd op het feit dat terreurgroeperingen na de inwerkingtreding van de nieuwe wet uiteraard naar andere middelen zullen grijpen en andere draaischijven dan gokkantoren zullen zoeken om de financiële ondersteuning van hun wederrechtelijke activiteiten veilig te proberen stellen?
10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, anticiperen op een wetgeving die morgen of overmorgen nog in plenaire vergadering moet worden goedgekeurd, is moeilijk. Ik ben blij dat de bedoelde wetgeving deze morgen in de commissie is goedgekeurd. Wij zullen er natuurlijk zo snel mogelijk de nodige uitvoering aan geven. Justitie zal in samenwerking met de Kansspelcommissie uiteraard het nodige doen.
Wat betreft uw vraag naar gokkantoren die met terroristische groeperingen zijn verbonden, moet de Kansspelcommissie, als zij van dergelijke gevallen weet heeft, bij het federaal parket melding maken. Ik heb geïnformeerd of er bij het federaal parket ter zake dossiers lopende zijn. Het antwoord van het federaal parket is negatief.
Ik ben dus niet op de hoogte van andere dossiers die mij of het federaal parket zouden zijn doorgespeeld. Als de Kansspelcommissie of anderen uit die omgeving die informatie menen te moeten doorspelen, dan moeten ze dat doen. Eigenlijk moeten ze dan essentieel naar het federaal parket gaan om dat te melden. Zo moet de informatie worden doorgespeeld. Het is mij dus niet bekend.
10.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Hebt u het zelf gevraagd of heeft uw kabinet eventueel teruggekoppeld naar leden van de Kansspelcommissie?
10.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb geïnformeerd bij zij die bezig zijn met terrorismebestrijding, het federaal parket. Zij zijn niet op de hoogte van dossiers waar een verbinding wordt gemaakt tussen terrorisme en gokkantoren.
10.05 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Dan zal er misschien toch een rechtstreekse communicatielijn moeten worden gelegd tussen het federaal parket en de Kansspelcommissie en vice versa.
10.06 Minister Stefaan De Clerck: Uit het wezen van de dingen moet die lijn er zijn. Als er dossiers zijn moeten die worden meegedeeld.
10.07 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Inderdaad. Dan blijf ik een beetje op mijn honger. Ik zal zelf rechtstreeks contact opnemen met de leden van de Kansspelcommissie om die informatie te verifiëren. Ik weet immers zeer goed wat ik heb gehoord.
10.08 Minister Stefaan De Clerck: Als u informatie hebt mag u mij die meedelen. Zeg hen echter vooral dat als ze informatie hebben, ze die aan het federaal parket moeten geven, eerder dan aan u.
10.09 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Goed.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het beleid met betrekking tot het stijgend aantal steekpartijen" (nr. 14214)
11 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la politique concernant le nombre croissant d'agressions à l'arme blanche" (n° 14214)
11.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn eerste vraag gaat over uw beleid inzake het toenemend aantal steekpartijen. Ik denk dat er in België ongeveer om de twee dagen steekpartijen plaatsvinden.
Wanneer u werd gevraagd naar uw beleid ten aanzien van het toenemend aantal steekpartijen, antwoordde u in de commissie van 1 april 2009 dat de klemtoon op preventie en de gerichte controle van politiediensten moet worden gelegd. U zou hierover contact opnemen met de minister van Binnenlandse Zaken.
Bovendien zou u op het eerstvolgend overleg met het College van procureurs-generaal de vervolging van overtredingen van de wapenwet bespreken. U deelde nog mee dat het college de laatste hand aan het leggen was aan een rondzendbrief ter zake.
Mijnheer de minister, ten eerste, heeft het overleg met de minister van Binnenlandse Zaken over de aanpak van de problematiek van de steekpartijen daadwerkelijk plaatsgevonden? Zo ja, wanneer en wat werd precies afgesproken? Zo neen, bent u nog van plan om hierover met minister De Padt contact op te nemen?
Ten tweede, is de rondzendbrief van het College van procureurs-generaal inzake de vervolging van overtredingen van de wapenwet er en wat is de precieze inhoud ervan?
Présidente:
Clotilde Nyssens.
Voorzitter:
Clotilde Nyssens.
11.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Landuyt, ik ben mij bewust van de problematiek van de steekpartijen en het gebruik van wapens, des armes blanches zoals men dat noemt.
Ik heb daarover contact gehad met de diensten om te kijken op welke manier vanuit wetgevend oogpunt initiatieven kunnen worden genomen. De vraag bestaat nadrukkelijk om de wetgeving in eerste instantie te laten zoals ze is en ze tot rust te laten komen. Wij willen kijken hoe met het geheel van de wetten, deze problematiek inbegrepen, en met bepaalde nieuwe types van wapen en messen die worden gebruikt, moet worden omgegaan.
Wij zijn ook bezig met de problematiek van het gebruik van dergelijke wapens in een gevangenisomgeving en het geweld dat zich daar voordoet. Ook dat is een deel van de bespreking. Daarvan wordt een inventaris gemaakt.
Ik heb met de minister van Binnenlandse Zaken een afspraak gemaakt. De beide diensten zijn nu bezig om het geheel van de fricties tussen de gevangeniswereld en de politie verder te inventariseren en te kijken hoe wij, op een evenwichtige manier want ze zijn met elkaar verbonden, tot een nieuw model en een nieuwe samenwerking kunnen komen.
Dit contact is er geweest. De initiatieven zijn lopende. De inventaris is quasi klaar. Het gaat niet alleen over dit verhaal, over het gebruik van steekpartijen en de reacties daarop enzovoort, maar ook over veel andere elementen van spanning in de gevangeniswereld tussen de mensen die binnen voor de veiligheid moeten zorgen en wie als politie dan van buiten naar binnen moet komen.
Ondertussen is de rondzendbrief over de wapenwet verspreid op 25 juni. Die regelt eigenlijk hoofdzakelijk het lot van de illegale vuurwapens, behalve in punt 3a waarin de principes van vervolgingen worden herhaald. Met andere woorden, het is eigenlijk een rondzendbrief die op dat vlak geen bijzondere vermeldingen bevat, behoudens voor wat betreft vervolgingen voor wapens. Hij bevat geen andere elementen van bijzondere aandacht in verband met de steekpartijen of het gebruik van die soort wapens.
11.03 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, ik heb begrepen dat de afspraken met minister De Padt in voorbereiding zijn via de diensten, net als het inventariseren van de problemen. Ik heb begrepen dat sinds 25 juni 2009 de algemene rondzendbrief inzake de wapenwet er is. Kunnen we die zien?
11.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik zou moeten nagaan welke kwalificatie het College van procureurs-generaal heeft gegeven aan de rondzendbrief. Sommige rondzendbrieven zijn gewoon voor brede verspreiding bestemd, anderen zijn meer intern. Ik weet niet welke kwalificatie ze zelf hebben gegeven. Ik zal de kwalificatie nakijken. Als dit is voor brede verspreiding, heb ik er geen bezwaar tegen. Ik zal het bij het College navragen.
11.05 Renaat Landuyt (sp.a): Ik ga dat niet breed verspreiden.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de tuchtprocedure tegen advocaat-generaal De Mond" (nr. 14215)
12 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la procédure disciplinaire à l'encontre de l'avocat général De Mond" (n° 14215)
12.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, op 23 april raakte bekend dat de Antwerpse advocaat-generaal De Mond, de rechterhand van procureur-generaal Liègeois van Antwerpen, positief had geblazen bij een alcoholcontrole en hierbij bovendien de betrokken agenten had willen intimideren met zijn functie. Naar verluidt zou hij hen hebben toegesneerd of ze niets beters te doen hadden, of ze wel wisten dat hij advocaat-generaal was. De politie signaleerde het incident hierop aan zijn overste, de Antwerpse procureur-generaal Liègeois. Dat De Mond uiteindelijk Van Lysebeth niet als procureur heeft opgevolgd, een functie waarvoor hij zich nochtans kandidaat had gesteld, is ondertussen bekend. We weten allen wie deze benoeming heeft verdiend.
Mijn vraag is dan ook of er nog een tuchtrechtelijk gevolg werd gegeven aan dit incident. Zo ja, welke sanctie werd er getroffen? Zo niet, waarom niet?
12.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik kan u alleen zeggen dat de strafrechtelijke vervolging lopende is. Herman Dams heeft – ik citeer u – het verdiend om procureur des Konings te worden.
12.03 Renaat Landuyt (sp.a): Eigenlijk zou men hier iemand moeten hebben die het woord verdienen dat ik hier gebruik tussen haakjes kan zetten, ironisch. Waarvan akte, hoop ik.
12.04 Minister Stefaan De Clerck: Hij is voorgedragen door de Hoge Raad voor Justitie.
12.05 Renaat Landuyt (sp.a): …
12.06 Minister Stefaan De Clerck: …zeer objectief.
12.07 Renaat Landuyt (sp.a): Het was een afvalwedstrijd. …
De strafrechtelijke vervolging voor een dergelijk zwaar feit zal een zwaar onderzoek zijn. Hebt u zicht op de timing?
12.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik denk niet dat dit lang kan duren. Het is een klassiek onderzoek dus ik ga ervan uit dat dit binnen een redelijke termijn wordt afgehandeld.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het intern onderzoek naar aanleiding van de zaak Kitty Van Nieuwenhuysen (nr. 14216)
13 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'enquête interne relative à l'affaire Kitty Van Nieuwenhuysen" (n° 14216)
13.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ook dit is een opvolgingsvraag.
In de commissie van 21 januari 2009 verwees u in uw antwoord op mijn vraag over het onderzoek naar de zaak-Kitty Van Nieuwenhuysen, en meer bepaald naar de verantwoordelijken voor de bijna vrijlating van Hassan Iasir, naar een informatieonderzoek dat was opgestart tegen onbekenden inzake corruptie in de feiten die tot de opheffing van het aanhoudingsmandaat van Hassan Iasir hebben geleid.
U zult zich herinneren dat in dat dossier het gevangenispersoneel akte genomen had in hun boekje van het aantekenen van hoger beroep, maar dat zich dat niet vertaalde in de opstelling van een akte van hoger beroep door de griffie van de gevangenis, noch getekend door de betrokkene.
Omdat de verdediging van die persoon daar zo vlug op had ingespeeld, dacht men dat het niet anders kon dan dat er een circuit zou zijn of sprake van mogelijk opzet. Men kon zich niet voorstellen dat een dergelijke fout zou zijn gemaakt, dus dacht men aan een vorm van corruptie. Mijnheer de minister, daarmee citeer ik letterlijk wat u op 21 januari 2009 hebt geantwoord in de commissie.
Toen was het dus te vroeg om conclusies te trekken. Vandaar dat wij ondertussen, meer dan zes maanden verder, deze vragen stellen.
Mijnheer de minister, zijn er reeds resultaten in het onderzoek naar de mogelijke corruptie?
Zo ja, wat zijn die resultaten? Zo neen, waarom zijn er nog geen resultaten en wanneer mogen we ze dan verwachten?
13.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Landuyt, mij werd medegedeeld dat het onderzoek lopende is en dat het zonder vertraging wordt voortgezet.
13.03 Renaat Landuyt (sp.a): Wordt er nog altijd gedacht aan corruptie?
13.04 Minister Stefaan De Clerck: Het onderzoek daarover is nog altijd lopende.
13.05 Renaat Landuyt (sp.a): In alle ernst, de methode waarop in het raam van de voorhechtenis hoger beroep werd aangetekend in de gevangenis, is een werkwijze die niet foutbestendig lijkt te zijn, of misschien zelfs niet bestand tegen corruptie. Vandaar dat ik mijn vraag zeer ernstig neem.
Na zes maanden is er in de praktijk blijkbaar nog niet een of andere reactie op dergelijke fout. Dat vind ik op zich onrustwekkend.
13.06 Minister Stefaan De Clerck: Men bevestigt mij dat er zich in het dossier geen enkele vertraging voordoet. Het onderzoek volgt in die zin een normaal verloop.
13.07 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik bedoel mijn vraag ook in algemene zin. Het gaat over de zwakte van het systeem. Er bestaat zelfs cassatierechtspraak over. In de praktijk is er echter nog niets veranderd aan die werkwijze. Dat vind ik bepaald onrustwekkend. Stel u voor dat men nog eens zo’n geval tegenkomt…
U hebt dus ook geen timing over het onderzoek, voor of na uw mandaat? Ik zal er na de vakantie op terugkomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de niet-betaalde factuur voor toiletpapier" (nr. 14217)
14 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la facture impayée relative à du papier hygiénique" (n° 14217)
14.01 Renaat Landuyt (sp.a): Ook dit klinkt spijtig genoeg amusant, maar is de harde realiteit. Er is een moment geweest dat wij niet meer zeker waren dat wij op ons gemak naar de rechtbank van Brugge konden gaan en de spanning van de zitting al dan niet zouden kunnen doormaken. U weet dat op de rechtbank enorm veel naar de rol wordt verwezen, maar hier heb ik het over de wc-rol.
Het feit dat wij er hier allemaal mee lachen, onderstreept de ernst van de situatie op het terrein. De rechtbank die instaat voor het veroordelen van mensen tot het betalen van hun facturen heeft zich blijkbaar in de problemen gewerkt zodat de leverancier van het wc-papier weigerde om nog te leveren. Zelfs een beperkte dienstverlening met een beperkt aantal leveringen werd geweigerd. Er werd toen gezegd dat dit in orde zou komen.
Uw voorganger, Jo Vandeurzen, kondigde in de commissievergadering van 12 februari 2008 beterschap en structurele maatregelen aan. Er zou onder meer een procedure worden opgestart voor het correct en tijdig registreren van binnenkomende facturen, een veralgemeend gebruik van het informaticasysteem zou worden gestimuleerd en er zou een monitoringsysteem worden opgezet om een globaal overzicht te hebben van de doorlooptijd van de facturen. Dit werd door uw voorganger in alle ernst onderstreept. Men zou de binnenkomende facturen beter opvolgen.
Ondertussen zijn wij een jaar verder en vandaar mijn vragen. Werd de factuur voor het toiletpapier in Brugge reeds betaald? Zo ja, wanneer precies? Hoelang heeft de leverancier uiteindelijk op zijn betaling moeten wachten? Zo neen, waarom is die factuur nu nog niet betaald? Ik meen te weten dat zij een paar maanden geleden nog niet was betaald. Wat is de gemiddelde doorlooptijd van facturen die op het departement Justitie binnenkomen?
14.02 Minister Stefaan De Clerck: Wij zijn vandaag de rol aan het afwerken. Alle zaken zijn nog voor de vakantie op de rol gezet. Over de Brugse rol kan ik het volgende antwoorden.
14.03 Renaat Landuyt (sp.a): Ik had deze vraag eerst schriftelijk gesteld. Ik heb er een mondelinge vraag van gemaakt omdat ik er geen antwoord op kreeg.
14.04 Minister Stefaan De Clerck: De facturen zijn betaald. U vraagt wanneer de facturen precies zijn betaald en hoe lang de leverancier op de betaling heeft moeten wachten. De datum van de betaling van de factuur werd mij niet meegedeeld, maar men zegt mij dat de betrokken verantwoordelijken, zowel binnen de rechtbank te Brugge, als binnen het centraal bestuur, destijds onmiddellijk de nodige maatregelen hebben genomen.
Wat het concrete voorval betreft, moet worden opgemerkt dat noch de betrokken rechtbank, noch de betrokken schuldeisers ter zake enige aanmaning hebben gestuurd. Er dient aangestipt te worden dat onder andere dit voorval de aanzet is geweest voor een verscherping van de procedures en dat ook bij de vergelijking van de diverse departementen Justitie intussen als de beste leerling wordt aanzien voor de vlugge afhandeling van alle betalingen.
De afhandeling van een factuur in de FOD Justitie neemt intern 24,3 dagen in beslag. Daaraan moet een gemiddelde termijn van 21 dagen worden toegevoegd voor de uitvoering van de betaling buiten de FOD, door de controlediensten, de FOD Financiën en de financiële instellingen. Men zegt mij dat dit vlug is en dat dit, in vergelijking met de andere departementen, goed is. Wij hebben een debat over allerlei kosten gehad. Het zou budgetmatig zichtbaar zijn dat vele miljoenen euro versneld zijn uitgegeven binnen Justitie, ten gevolge van de versnelling van de procedures inzake de betaling van alle facturen.
Er is een monitoringsysteem binnen de gehele federale administratie. Men zegt mij dat Justitie op dat vlak voorbeeldig werkt.
14.05 Renaat Landuyt (sp.a): De vraag is natuurlijk: wat is voorbeeldig? Volgens de cijfers moet er een enorme inhaalbeweging zijn geweest. Minister Vandeurzen gaf cijfers in februari 2008. Hij sprak toen over 27,3 miljoen euro achterstand bij de betaling van 3.973 facturen. Nu zegt u – tenzij ik het verkeerd heb gehoord– dat er geen achterstand meer is? Op 21 dagen is alles betaald?
14.06 Minister Stefaan De Clerck: Het gaat hier om gemiddelden. U moet oppassen. Het gaat over de gemiddelden.
Er is intern een heel monitoringsysteem opgezet. Het is mij uitgelegd maar ik ga dat hier niet uiteenzetten. Er is in elk geval een systeem. Het is vooral een kwestie de juiste factuur bij de juiste persoon op het juiste moment te krijgen, en dat hele proces voortdurend te volgen binnen onze gigantische administratie, met alle onderafdelingen: gevangenissen, de rechterlijke orde, de administratie, enzovoort. Men heeft dat blijkbaar helemaal gestructureerd, met de nodige opvolging om te kijken of alle stukken wel degelijk binnen de juiste termijn zijn afgehandeld.
Men is daar bijzonder fier op. Als u dat eens wilt bekijken, wil ik graag vragen dat de directieraad u uitlegt hoe het werkt. Men is er bijzonder fier op dat men dit eindelijk onder controle heeft en dat men zo sneller werkt dan in andere departementen. Daardoor zijn inderdaad heel grote bedragen versneld ten uitvoer gebracht, met het gevolg dat men soms vaststelt dat het budget van Justitie op een vreemde manier plots stijgt. Dat is vaak het gevolg van een trage betalingsstroom die plots versnelt. Daardoor gaan de budgetten plots enorm omhoog, en in de statistieken vindt men die bedragen terug.
Kom gerust eens op bezoek. Men zal u dat graag uitleggen.
14.07 Renaat Landuyt (sp.a): Ik wou de cijfers gewoon graag hebben. Het zal inderdaad een enorme evolutie zijn. Er is een tijd geweest, vorig jaar nog, dat Justitie het niet kon zeggen. Het was het enige departement dat het niet kon zeggen. Nu zou het het beste departement zijn?
14.08 Minister Stefaan De Clerck: Dat bleek zo te zijn op het ogenblik dat er op alle departementen een soort monitoringsysteem werd ingevoerd. Er werd toen gezegd dat dit noodzakelijk is voor iedereen, met uitzondering van wat er in Justitie gebeurt, dat de betere leerling werd bevonden. Justitie werd zelfs tot voorbeeld gesteld bij de bespreking in de Ministerraad. Er werd gezegd dat elk departement beter op die manier met zijn facturen zou omgaan.
Er werden door collega Van Quickenborne monitoringsystemen gelanceerd met het oog op de vereenvoudiging, waarbij expliciet werd gezegd dat Justitie op dat vlak de meest voorbeeldige leerling van de klas was.
Voorzitter: Sonja
Becq
Présidente: Sonja Becq
14.09 Renaat Landuyt (sp.a): Ik zal mijn vraag specificeren om u te helpen en de gegevens los te krijgen van uw administratie. Ik denk dat ze u de verbloemde werkelijkheid geven, die u zelfs zuur kan opbreken. Als u zelfs niet kunt zeggen wanneer die factuur is betaald. Met alle respect, maar ik heb de vraag eerst rustig schriftelijk gesteld. Maanden nadien steek je het dan maar bij de eindejaarsvragen en dan antwoordt men nog niet.
14.10 Minister Stefaan De Clerck: Als mijn administratie zegt dat er onmiddellijk is betaald, dan geloof ik hen.
14.11 Renaat Landuyt (sp.a): Met alle respect, maar u zou eens moeten vragen wanneer er is betaald. Ik meen te weten, uit goede bron in Brugge, dat het nog een tijdje heeft geduurd en dat men nog niet zeker is dat er is betaald.
14.12 Minister Stefaan De Clerck: En als er onmiddellijk werd betaald, trakteert u mij? In het kader van het einde van het jaar of zo?
14.13 Renaat Landuyt (sp.a): Met plezier. Ik ben hier iets aan het voorbereiden voor u.
14.14 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal het vragen en het u laten mededelen. Als het onmiddellijk is betaald, dan trakteert u.
14.15 Renaat Landuyt (sp.a): Voordat u te agressief wordt…
14.16 Minister Stefaan De Clerck: Ik word helemaal niet agressief! Als ik u suggereer om een pint te gaan drinken, is het niet goed. Agressiviteit!
14.17 Renaat Landuyt (sp.a): Het is spijtig dat Clotilde Nyssens daar nu zit. Gisteren greep de voorzitter meer in.
De voorzitter: U hebt weer tegenslag.
14.18 Renaat Landuyt (sp.a): Ik vind het een beetje spijtig. U nodigt mij uit om iedere keer dezelfde vraag te stellen, tot we een antwoord krijgen. U moet uw eigen administratie een beetje verplichten om de juiste antwoorden te geven, zeg ik heel voorzichtig uit beperkte eigen ervaring. Ik wil u daarin helpen, maar u moet dan ook zeggen dat ze op parlementaire vragen de juiste antwoorden moeten geven en niet zomaar zeggen dat ze de besten zijn. U zou moeten beseffen dat dit helemaal niet waar is. Ze hebben in Brugge een hele tijd de benen moeten dichthouden voor die factuur was betaald.
Ik kom er nog op terug.
14.19 Minister Stefaan De Clerck: Dit moet letterlijk in het Verslag worden opgenomen.
14.20 Renaat Landuyt (sp.a): Inderdaad. Soms moet ik mijn woorden opnieuw in het Integraal Verslag laten opnemen omdat men veel te diplomatisch verwoordt wat ik wil zeggen. Ik neem geen woord terug, zeker niet de woorden dat ik u wil helpen.
En wat u hebt gezegd over trakteren, moet er ook in.
U weet heel goed dat wij alles lezen wat u hier zegt.
14.21 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb binnen een redelijke termijn geantwoord.
14.22 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, u moet echt ingrijpen!
De voorzitter: Ik wacht tot u eindelijk uw vraag stelt. Ik denk dat uw volgende vraag niet erg belangrijk is, want u wil ze blijkbaar niet stellen.
14.23 Renaat Landuyt (sp.a): Ik kan er niet aan beginnen. Hij blijft over dat papier bezig.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het zonaal veiligheidsplan voor Anderlecht" (nr. 14218)
15 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le plan de sécurité zonal pour Anderlecht" (n° 14218)
15.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, als antwoord op heel wat vroegere mondelinge vragen over incidenten die in de gemeente Anderlecht zijn voorgevallen, verwees uw voorganger, toenmalig minister van Justitie Jo Vandeurzen, steevast naar een bijzonder zonaal veiligheidsplan waarvan werk werd gemaakt.
Op aandringen van de minister van Justitie en van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Dewael zou een veiligheidsplan voor de gemeente Anderlecht worden opgemaakt, waarbij – ik citeer – “een globaal en geïntegreerd beleid wordt vooropgesteld met politiescholen, psychosociale diensten en preventiediensten, om een evenwichtig antwoord te kunnen bieden, zowel op het vlak van repressie als op het vlak van preventie”.
Mijn vragen zijn de volgende.
Wat is er ondertussen van voornoemd zonaal veiligheidsplan voor Anderlecht geworden? Wat is de concrete inhoud van het plan? Wanneer is het in werking getreden? Zijn er resultaten bekend? Hoe wordt het veiligheidsplan tot nu toe geëvalueerd?
15.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, voor het aspect van de beleidsplanning is de politiezone Brussel-Zuid, zijnde de zone Anderlecht – Sint-Gillis – Vorst, aan dezelfde wettelijke voorschriften en ministeriële instructies als de andere zones verbonden. Dat betekent dat zij haar derde zonaal veiligheidsplan heeft opgesteld, waarvan de concrete krijtlijnen en operationele doelstellingen in de periode 2009-2012 volop hun uitwerking op het terrein zullen krijgen.
Voornoemd zonaal veiligheidsplan werd door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie goedgekeurd.
Het vierjaarlijkse karakter van het plan wijst op een plan met een strategische visie. De desbetreffende doelstellingen werden door middel van jaarlijkse,operationele actieplannen geconcretiseerd. Zo werden concrete operationele actieplannen ontwikkeld voor de fenomenen straatcriminaliteit, jeugddelinquentie en verkeersveiligheid.
Een dagelijks werkplan werd opgesteld voor milieu en sociale overlast, voor mensenhandel en economische uitbuiting, voor hangjongeren en stadsbendes, voor terrorisme en extremisme en voor de aantasting van het openbaar gezag.
Deze keuzes moeten toelaten om samen met de externe partners een geïntegreerd antwoord op voornoemde fenomenen te bieden. Een open communicatie met allerhande partners, zijnde de scholen, de FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Justitie, het AIK, het parket, de gemeentelijke diensten, de preventiediensten, de lokale handelaars, verenigingen en vzw’s, wordt daartoe opgezet.
Het zonaal veiligheidsplan kan op www.politiebrusselmidi.be worden gedownload.
De evaluatie van het zonaal veiligheidsplan komt aan de zonale veiligheidsraad toe. Aangezien het zonaal veiligheidsplan pas sinds zes maanden wordt uitgevoerd, is het nog te vroeg om te evalueren en concrete effecten op te merken. In de loop van 2010 wordt een tussentijdse evaluatie verwacht.
L'incident est clos.
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de mogelijke bouw van een assisenzaal in de nieuw op te richten gevangenis van Brussel" (nr. 14270)
- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de geplande rechtbank in de gevangenis van Haren" (nr. 14327)
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "l'éventuelle construction d'une salle d'assises dans la nouvelle prison à créer à Bruxelles" (n° 14270)
- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "le projet d'installation d'un tribunal au sein de la prison de Haren" (n° 14327)
16.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat vooral om de geplande gevangenis in Haren, en daaraan misschien gekoppeld de rechtbank. Het is echter niet helemaal duidelijk of men die precies op die plaats wil.
In de nieuw op te richten gevangenis van Brussel zou een rechtszaal worden gebouwd die tot 160 plaatsen zou tellen. De zaal zou eventueel kunnen dienstdoen als rechtszaal voor assisenprocessen en zware zaken.
Tegen de plannen werd intussen forse kritiek geuit door de Union Professionnelle de la Magistrature, onder meer omdat het volgens hen niet kan dat slachtoffers zich naar de gevangenis moeten begeven. Ook voor getuigen is dat niet evident, gezien de sfeer die daar heerst.
Ik heb intussen begrepen dat men dat niet automatisch in die gevangenis zou doen, maar vlakbij. Misschien kunt u wat toelichting geven.
Anderzijds is er nog altijd de problematiek zelf van de gevangenis in Haren. U weet dat wij voorstander zijn voor bijkomende gevangenissen in Brussel, bovenop de huidige, en niet in de plaats van, zoals wij van u vernemen. Dat biedt geen oplossing voor de kern van het probleem.
De locatie zelf is bijzonder ongelukkig. Er is daaromtrent recent nog een persconferentie geweest in de gemeente Machelen. Ik kan burgemeester De Groef ten zeerste bijtreden wanneer hij aanklaagt dat men een afwentelingsbeleid voert: de lusten voor Brussel, de lasten voor de Rand.
De uitgang van die gevangenis zou op de Woluwelaan in Vlaams-Brabant komen, met alle verkeersproblemen van dien, terwijl men die Woluwelaan in de toekomst een veel lichter karakter wil geven.
Men hypothekeert ook het masterplan voor Machelen-Vilvoorde, waardoor de reconversie in die streek nogal wat moeilijkheden zou oplopen. Nogal wat investeerders zouden afgeschrikt kunnen worden door de komst van een groot gevangeniscomplex.
Er zijn heel wat vragen, niet het minst over het gebrek aan overleg met zowel het Vlaams Gewest als de gemeente Machelen. Er zou daarover duidelijkheid moeten komen.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Ten eerste, kunt u de stand van zaken meedelen in verband met de geplande nieuwe gevangenis in Brussel? Werd inmiddels overleg gepleegd met het Vlaams Gewest en de gemeente Machelen? Bestaan er nog alternatieven voor de site? Zoals we allemaal weten, is er in Brussel plaats. Brussel is een stad met nog steeds heel veel mogelijkheden inzake ruimte.
Ten tweede, werden er reeds stappen gezet door de Regie der Gebouwen? Wanneer is de beslissing genomen in de regering? Is er een stedenbouwkundig dossier in voorbereiding?
Ten derde, klopt het dat aan een assisenzaal wordt gedacht in die gevangenis of elders? Waarom is dat het geval? Gaat het om een speciale categorie gevangenen? Wat zou dat kosten?
Ten vierde, wat vindt u van de kritiek van de UPM dat het onverantwoord zou zijn om slachtoffers te vragen naar de gevangenis te komen?
Ten slotte, bestaan er buitenlandse voorbeelden van rechtszalen in een gevangenis? Denkt u niet dat u juist problemen creëert door ze daar te lokaliseren? Door een rechtbank vlakbij de gevangenis te lokaliseren, zou het kunnen dat u mensen die een aanslag willen plegen, bijna uitnodigt om het te doen. In justitiepaleizen ligt het misschien toch iets minder voor de hand om aanslagen te plegen. Het is een bijkomende vraag. Ik ben daar zelf nog niet helemaal uit. Misschien kunt u daarover uw mening geven.
16.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, ik heb een gelijkaardige vraag over de geplande rechtbank in de gevangenis van Haren. U hebt aangekondigd dat in die gevangenis in ruimte zou worden voorzien om een rechtzaal te bouwen waar eventueel assisenzaken kunnen plaatsvinden. Er is daarover protest gerezen, niet alleen van de Franstalige magistratenvereniging UPM, maar ook van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie van Brussel.
Daarom heb ik de volgende concrete vragen over uw plannen. Hoever zijn de plannen gevorderd?
Vindt u het normaal dat alle partijen, slachtoffers en burgerlijke partijen, dan zomaar naar de gevangenis moeten komen om het proces te kunnen volgen? Werkt dat niet te intimiderend op getuigen, op slachtoffers en op de beklaagden zelf?
Wat gebeurt er met het principe dat de verdachte onschuldig is tot zijn veroordeling? Uiteindelijk wordt hij in de gevangenis berecht. Dat is een beetje een vreemde situatie.
Kortom, mijnheer de minister, wat bent u eigenlijk van plan? Gaat u verder met die plannen of bergt u ze op, in de veronderstelling dat de gevangenis in Haren er komt?
16.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik heb vroeger al meegedeeld dat wij een locatie in Haren aan het onderzoeken zijn. Er zijn niet veel mogelijkheden in Brussel en er moet een vervanging worden gezocht voor de gevangenissen in Sint-Gillis, Vorst en Berkendaal. Op termijn moet dat worden gerealiseerd. Het plan was om dat tegen 2016 te realiseren. Ik ben van mening dat, als wij het vroeger kunnen, dat aangewezen zou zijn.
Het NAVO-terrein – dat was het eerste voorstel – zou ten vroegste in 2015 vrijkomen. Dat betekent dat 2016 in die hypothese niet haalbaar is. Ik heb gekeken of er alternatieven zijn. Er is een terrein van meer dan 20 hectaren beschikbaar. Het is te koop. Er hebben al vele mensen naar gekeken. Wij bekijken dat nu. Wij leggen ook contacten met Vlaanderen en uiteraard met Brussel. Dat verloopt, ook in Vlaanderen, in de beste verstandhouding. Ik heb ook de burgemeester van Machelen reeds enige tijd geleden ontvangen en ingelicht over het project. Het gaat hier slechts over een kleiner gedeelte van het perceel, dat in Vlaanderen ligt.
Er wordt momenteel gesproken met alle betrokken actoren. Ik denk daarbij in het bijzonder aan Brussel, aangezien het grootste gedeelte op Brussels grondgebied ligt. Er blijven natuurlijk nog andere mogelijkheden, maar momenteel gaan wij ten volle voor het Brusselse dossier, en dus voor de locatie Haren.
Het dossier wordt wekelijks opgevolgd in wat wij de taskforce noemen. Dat is de groep Justitie en de Regie der Gebouwen. Zij volgen de concrete, lopende dossiers op en zij werken heel veel met elkaar samen. Elke week is er een vergadering. Ik heb op een vorige vraag reeds geantwoord dat ik half mei een officieel schrijven aan de Regie der Gebouwen heb gericht waarin ik mijn akkoord gaf voor de locatie en waarin ik de regie vroeg om over te gaan tot de aankoop van de percelen. Ik vind het beter dat de overheid aankoopt en dan bouwt. Als de grond in eigendom blijft van een ontwikkelaar, dan heeft die natuurlijk zelf alles in handen en is de overheid gebonden door een promotor die zegt wat hij zal opbouwen. Ik verkies vrije handen.
De procedure voor de aankoop is dus opgestart. Het aankoopcomité is al begonnen met het onderzoek. Stedenbouwkundig wordt het dossier momenteel voorbereid, ook door de Regie der Gebouwen. Wij willen het overleg voortzetten met de vertegenwoordigers van de lokale besturen, wanneer wij op het niveau van een soort masterplan zullen gekomen zijn.
Er is inderdaad ook een plan om in drie van de nieuw te bouwen gevangenissen in een zittingszaal te voorzien. Er wordt gesproken over één per regio. Op een bepaald ogenblik heb ik ter zake rekening gehouden met de vele incidenten die zich steeds opnieuw voordoen in de rechtbanken. U zegt dat er in de nieuwe gevangenissen een zaal voorhanden zou moeten zijn, ik denk dat dat een beetje te hoog gegrepen is. Wij moeten het nog eens precies bekijken, maar ik denk dat er, zeker in Brussel, in de omgeving van een grote gevangenis een infrastructuur voorhanden moet zijn waar assisenzaken kunnen worden behandeld.
Zal er dat één zijn of één per regio? Dat moeten we verder onderzoeken bij de voorbereiding van de dossiers. Nu is de redering één per regio, waardoor in een drietal van dergelijke nieuwe gevangenissen in een zittingszaal zou kunnen worden voorzien.
Eerdere veiligheidsproblemen of pogingen tot ontsnapping op de weg brachten ons tot de vraag of we niet beter een infrastructuur in de omgeving van de gevangenis plannen. Ik denk dat het ook in het belang van de magistratuur kan zijn dat dergelijke zaken op een bepaald ogenblik in een volledig uitgeruste omgeving plaatsvinden, veeleer dan dat zij in een oudere infrastructuur risico’s zouden lopen.
Het gaat hier niet over een specifieke assisenzaal. Het gaat eigenlijk over een zittingszaal in de algemene betekenis. We moeten ons een ruimte voorstellen waar processen met een verhoogd veiligheidsrisico kunnen plaatsvinden. A la limite kan daar ook een bepaalde correctionele procedure plaatsvinden die een hoog risico inhoudt. We doen dat dan in een hoogst beveiligde omgeving. Het is dus niet alleen voor assisenzaken. Het is een zittingszaal in de brede betekenis van het woord. Uiteraard kan die ruimte desgevallend ook voor andere zaken worden gebruikt. Dat is ook voorwerp van onderzoek en van architectuur.
Laten we hier duidelijk verklaren dat het niet de bedoeling is om die ruimte voortdurend en exclusief te gebruiken. Het is voor bijzondere dossiers. Alleen indien er een hoog veiligheidsrisico is, zal ervan gebruik worden gemaakt. Bijvoorbeeld als er redenen zijn om aan te nemen dat de betrokken gevangene plannen heeft om te ontsnappen, al dan niet tijdens het transport, kunnen er aanleiding toe zijn dat de zitting in een aangepaste zaal plaatsvindt. Ook bij een terrorismeproces kan men er belang bij hebben om van die zaal gebruik te maken.
Het is de bedoeling dat de zaal op de site van het gevangeniscomplex komt, maar er eigenlijk geheel los van staat, zodat het gebouw niet direct deel uitmaakt van het cellengedeelte. De zittingzaal zal niet in de derde gang links, tweede deur rechts gelegen zijn. Ze is gesitueerd binnen het grote complex, waar zich allerlei soorten infrastructuur zoals de ateliers bevinden. De architectuur ervan zal op losse wijze met het complex verbonden zijn. Het gebouw zal veeleer aan de buitenmuur, los van de centrale ingang van de gevangenis, worden gebouwd. Zodoende zal er aan dat gedeelte van de buitenmuur ook in een aparte ingang worden voorzien en kunnen de gevangenen langs de andere kant, aan de achterzijde, worden binnengebracht. Personen die aanwezig dienen te zijn, zoals slachtoffers, getuigen en publiek, zullen dus niet de indruk krijgen dat zij een gevangenis binnenstappen. Het zal een afzonderlijke ingang zijn.
Ze zullen wel de indruk hebben dat ze in een gerechtsgebouw binnenkomen. Het gebouw zal beschikken over voorzieningen en een inrichting die specifiek is voor een gerechtsgebouw. Er wordt dus helemaal geen recht gesproken binnen de gevangenis, zoals men het hier stelt, maar wel binnen een gerechtsgebouw dat gezien de veiligheidsomstandigheden als een aparte eenheid binnen de veiligheidsmuren van de gevangenis zal staan.
Ten slotte vraagt u of er buitenlandse voorbeelden zijn. Ik heb dat laten onderzoeken, maar ik heb daar nog geen antwoord op. Misschien kunnen we daar met de commissie voor de Justitie nog eens op studiereis voor gaan.
16.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u zegt dat u de burgemeester van Machelen heeft ontvangen. U heeft hem in elk geval niet kunnen overtuigen: niet langer geleden dan afgelopen vrijdag, 10 juli, zijn er krantenartikels verschenen naar aanleiding van een persconferentie die hij heeft gehouden en waarop hij zeer uitvoerig en duidelijk en beargumenteerd de plannen voor een gevangenis op de grens van Machelen en met repercussies voor Machelen, afwijst.
Het is niet zo maar ergens met de natte vinger dat hij zich daarover kritisch uitlaat. Hij zegt dat het probleem wel degelijk wordt afgewenteld op zijn gemeente, op Vlaams-Brabant. Dat is niet het eerste probleem dat men op die manier wenst af te wentelen. Er zijn gelijkaardige dossiers als het dossier van het fameuze Brusselse nationale voetbalstadion dat men op parking C in Grimbergen wil bouwen. Dit is nu nog net op de grens van of binnen Brussel. Duidelijk is dat iets vlak aan de grens hoe dan ook gevolgen heeft.
Men is met die site daar een en ander van plan. Ik weet niet of u daarvan op de hoogte bent. Het zeer grote Uplacecomplex komt daar vlakbij. Dat is een zeer groot modern koop- en ontspanningscentrum. Men wil daar een aantal andere bedrijventerreinen renoveren en gebruiken. Men heeft schrik dat men de investeerders en het cliënteel afschrikt als men daar ineens een gebouw met prikkeldraad neerzet. Ik heb daar heel veel begrip voor.
16.05 Minister Stefaan De Clerck: Bent u voor een gevangenis of niet?
16.06 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik ben voor en heb dat in het verleden al gezegd.
16.07 Minister Stefaan De Clerck: U bent er heel de tijd voor, maar u zegt heel de tijd welke problemen er allemaal zijn.
16.08 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Het is een beetje goedkoop om te zeggen dat ik voor ben en dat het dus maar mag komen waar u wilt. Ik ben ook voor een nieuw voetbalstadion, maar daarom moet het nog niet in Grimbergen komen.
16.09 Renaat Landuyt (sp.a): Loppem!
16.10 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Loppem? U denkt aan Brugge, collega Landuyt. Ik kijk even over het muurtje.
Duidelijk is in elk geval dat er met de nieuwe Vlaamse regering nog niet overlegd is want die is nog maar actief sinds gisteren. Toch wel? Ook met de nieuwe Vlaamse regering?
16.11 Minister Stefaan De Clerck: …blijven dezelfde.
16.12 Bart Laeremans (Vlaams Belang): De administratie misschien maar daar moet toch een politieke keuze aan vastgeknoopt worden. Minister Van Mechelen is niet hetzelfde als minister Muyters inzake ruimtelijke ordening. Ik denk dus dat u dit opnieuw zult moeten bekijken en minstens tot overeenstemming zult moeten komen. Het kan niet zo zijn dat u als federaal minister Vlaanderen eigenlijk negeert. U kijkt nogal verbaasd maar daar komt het eigenlijk op neer. U stelt Machelen voor een voldongen feit maar u kunt moeilijk de hele Vlaamse overheid voor een voldongen feit stellen. Ik vraag dat u een duidelijk akkoord bereikt vooraleer u op die plaats de plannen verder zet.
Ten tweede, u stelt mij wel wat gerust wat die zittingszaal betreft. Als het inderdaad een aparte ingang is en het heeft een ander uitzicht dan de gevangenis zelf, dan is daar wat voor te zeggen. Om over buitenlandse voorbeelden te spreken, wij hebben met de commissie voor Justitie al een bezoek gebracht aan – geen zittingszaal in een gevangenis – een superbeveiligde zittingszaal in Madrid. Dat was in de vorige legislatuur. Ik denk niet dat veel van de aanwezigen toen hier nu zijn. Ik denk dat er wel nood is aan een superbeveiligde gevangenis omdat men met dat internationaal terrorisme zit en onze oude gebouwen daar wat minder voor geschikt zijn. Dat kan ook een zekere indruk maken op dit soort terroristen en zware misdadigers. Ik ben er dus per definitie niet tegen maar het lijkt mij dan toch wel wenselijk dat men een onderscheid maakt tussen het gevangeniscomplex zelf en dat gebouw. Men zou dat via een tunnel of wat dan ook kunnen verbinden met de gevangenis maar het toch duidelijk visueel onderscheiden van de gevangenis. In die optiek denk ik niet dat u op veel tegenstand zult botsen.
16.13 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u bent blijkbaar van plan om niet elk van de gevangenissen te voorzien van een rechtbank, maar een per regio. Dan vraag ik mij af wat u zult doen in de andere regio’s. Zult u dat doen in de nieuw te bouwen gevangenissen, of ook in de bestaande?
16.14 Minister Stefaan De Clerck: (…)
16.15 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): In de nieuw te bouwen gevangenissen. Dan neemt u wel heel veel hooi op uw vork. U zit zo al met het masterplan dat omschrijft wat u allemaal wil doen. Het gaat dan niet alleen over de bouw van nieuwe gevangenissen. Daarnaast wilt u dan nog drie rechtbanken bijbouwen, met aparte toegangen, enzovoort. U zult moeten nagaan dat u voldoende budgetten heeft, enzovoort.
Misschien is het wel goed om eens een grondig debat te voeren over de nieuwe gevangenissen als ze worden gebouwd. Wat moet daarin worden voorzien? Wat is de gevangenis van de toekomst? U vindt het blijkbaar belangrijk dat er daarin rechtszalen worden voorzien. Ik denk dat het even belangrijk is, misschien zelfs belangrijker, dat er ruimte is voor bijvoorbeeld vorming, om in opleidingen te kunnen voorzien, ruimte om te werken als mensen een job willen uitvoeren, en zo voort, om te werken aan re-integratie. In oude gevangenissen is dat vaak een probleem. Er is onvoldoende ruimte. De diensten hebben het vaak moeilijk als zij de mensen daar willen opvolgen voor re-integratie, om opleiding te voorzien, bijvoorbeeld ook technische zaken, en dergelijke.
Ik denk dat we dus een debat moeten voeren over hoe de gevangenis van de toekomst eruit moet zien en wat er daarin voorzien moet worden. Dat is wel heel belangrijk. Misschien is dat voer voor een andere vraag, want ik zou graag uw mening daarover kennen. We staan immers voor een belangrijke periode waarin er plannen worden gemaakt voor nieuwe gevangenissen. Ik denk dat we niet moeten werken op basis van plannen van de vorige eeuw, maar dat wij vooruit moeten kijken, naar de gevangenis van de toekomst. De doelstelling moet immers toch zijn dat iedereen die uit de gevangenis komt, maximale kansen heeft voor re-integratie. Daarom is opleiding en vorming dan ook heel belangrijk.
16.16 Minister Stefaan De Clerck: Volledig akkoord.
16.17 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Dank u.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de aangekondigde hervorming van de rechtsplegingsvergoeding" (nr. 14233)
17 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la réforme annoncée de l'indemnité de procédure" (n° 14233)
17.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, herhaaldelijk drong ik er bij u en uw voorganger op aan om een regeling uit te werken die de asociale gevolgen van het huidige systeem van de rechtsplegingvergoeding zou wegwerken.
Het huidige systeem komt er immers op neer dat eenieder die door bijvoorbeeld een vakbondsafgevaardigde wordt vertegenwoordigd altijd een rechtsplegingvergoeding moet betalen aan de tegenpartij als hij zijn zaak verliest, maar zelf nooit aanspraak kan maken op een rechtsplegingvergoeding aIs hij een zaak wint.
Doordat de bedragen van de rechtsplegingvergoeding in vergelijking met de vroegere bedragen op 1 januari 2008 drastisch werden verhoogd, zijn de gevolgen van deze regeling volgens het Grondwettelijke Hof niet-discriminerend en volgens het arbeidshof van Brussel van die aard dat het het syndicaal rechtsbijstandstelsel dreigt scheef te trekken.
Zo heeft – en dat is bijzonder pijnlijk – de huidige regeling onder meer tot gevolg dat werkgeversblaadjes hun leden aanraden om het spel harder te spelen dan vroeger. Immers, en ik citeer: "Bij de vakbond zal men door de hoge rechtsplegingvergoedingen strenger selecteren voor men procedeert.” Dat kan op zich een gewild effect zijn van de wet op de rechtsplegingvergoeding. “Stuurt men aan op een schikking dan kunt u dus wat harder zijn,” dixit een adviesbrief van lndicator van 29 september 2008.
Op 18 maart 2009 liet u in de commissie voor de Justitie weten dat de evaluatie van de nog door uw voorganger opgerichte werkgroep ad hoc was afgerond. De laatste vergadering van deze werkgroep rond de rechtsplegingvergoedingen dateerde immers van 14 januari 2009. Men zou bezig zijn met het omzetten van de aanbevelingen van deze werkgroep in wetteksten.
Naar aanleiding van mijn interpellatie hierover kondigde u in de commissie voor de Justitie van 22 april 2009 aan dat u in mei 2009 - niet 2010 – de teksten zou indienen in het Parlement.
Ik citeer u letterlijk: “Ik herhaal dat mijn administratie de teksten momenteel” – dat is april 2009 –“afwerkt. U mag normaal gesproken in mei deze teksten in het Parlement verwachten.”
Het voorgaande was een bijzonder belangrijke verklaring, omdat ze voor de mensen van ACW-strekking en van PS-strekking aanleiding heeft gegeven om voorlopig niet harder aan te dringen op het feit dat de rechtsplegingvergoeding naar de rechtsbijstand door vakverenigingen zou moeten worden uitgebreid.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Wat is de huidige stand van zaken van de teksten die in mei 2009 reeds zouden zijn ingediend?
Ten tweede, kan ondertussen niet, zoals destijds ook gesuggereerd, via een aanpassing van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 de tarieven voor de rechtsplegingvergoeding op de arbeidsrechtbanken op het niveau worden gebracht van de lage tarieven die nu reeds voor de sociale-zekerheidsinstellingen gelden? Daardoor zou in de feiten het asociaal effect in de materie, met name de toegang tot een goede verdediging van zijn arbeidsrelaties, niet verder worden beperkt.
Mijn tweede vraag is dus eigenlijk een suggestie, met name om via de tarieven in het koninklijk besluit een en ander recht te zetten.
17.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de zaak staat vrijdag op de agenda van de Ministerraad. Laatstgenoemd voorstel maakt er deel van uit.
17.03 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dat wordt een belangrijke Ministerraad.
Gaat het over het voorstel van de wetteksten of over de aanpassing van het koninklijk besluit?
17.04 Minister Stefaan De Clerck: Het koninklijk besluit wordt besproken.
17.05 Renaat Landuyt (sp.a): Het is dus het koninklijk besluit dat op de agenda van de Ministerraad staat, teneinde de tarieven te verlagen.
17.06 Minister Stefaan De Clerck: Het gaat over artikel 4 van het koninklijk besluit en de aanpassing van de hele, sociale contentieux.
17.07 Renaat Landuyt (sp.a): Dat is fantastisch.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "les crimes d'honneur en Belgique" (n° 14308)
- Mme Clotilde Nyssens au ministre de la Justice sur "les crimes d'honneur en Belgique" (n° 14411)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "eremoorden in België" (nr. 14308)
- mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "eerwraak in België" (nr. 14411)
18.01 Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je voudrais vous interroger sur les crimes d'honneur en Belgique. En effet, fin juin, un rapport était présenté au Conseil de l'Europe qui révélait l'ampleur grandissante du phénomène des crimes d'honneur. Il semblerait que 5.000 personnes meurent chaque année dans le monde pour avoir enfreint le code d'honneur de leur culture ou de leur famille.
L'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe a voté à l'unanimité les recommandations de ce rapport qui appellent les États membres de l'Union à prévoir des peines qui correspondent à la gravité des faits.
En Belgique, dans notre législation et plus particulièrement dans notre Code pénal, il n'existe pas de base de données spécifique qui permettrait d'évaluer l'évolution de ces violences. Néanmoins, le Comité pour l'égalité des chances entre les femmes et les hommes a pu prendre connaissance d'une enquête de la police fédérale à ce sujet. L'enquête révèle qu'au moins 17 crimes d'honneur ont été commis dans notre pays au cours des cinq dernières années. Pourtant, notre droit pénal ne prévoit aucune disposition qui incriminerait spécifiquement ces violences.
Monsieur le ministre, au vu des recommandations de l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe qui engagent les États et les invitent à criminaliser ces comportements, ne jugez-vous pas opportun d'entreprendre des actions pour répondre à celles-ci? J'en avais déjà parlé à votre prédécesseur, M. Vandeurzen. Celui-ci m'avait dit qu'il envisageait de demander une étude auprès d'universités pour examiner cette problématique avant de prendre des décisions et de légiférer. Aujourd'hui, je viens aux nouvelles. Votre administration a-t-elle déjà planché sur cette matière? Des mesures ont-elles déjà été entamées pour déterminer s'il faut incriminer les crimes d'honneur qui n'appartiennent pas à notre culture mais qui sont de plus en plus fréquents sur notre territoire, puisqu'il y a déjà eu jurisprudence à ce sujet?
18.02 Stefaan De Clerck, ministre: Chère collègue, le phénomène dont vous parlez ne doit pas être approché sous l'angle des seuls crimes d'honneur qui se traduisent tragiquement par l'homicide ou la tentative d'homicide de la victime sous prétexte qu'elle aurait enfreint un quelconque code d'honneur. Ce phénomène doit être approché sous l'angle beaucoup plus large des violences reliées à l'honneur qui peuvent prendre des formes très diverses: coups, intimidation, interdiction faite à une jeune fille de fréquenter tel milieu scolaire, harcèlement, mariage forcé, séquestration, etc.
Comme vous le savez, en 2008, le Sénat, à l'initiative du Comité d'avis pour l'égalité des chances des femmes et des hommes, a procédé à plusieurs auditions sur ce sujet des violences liées à l'honneur en Belgique. Je tiens le rapport de ces auditions à votre disposition. Il est aussi disponible sur le site du Sénat à la date du 25 juin.
Sur la question de la nécessité de légiférer en la matière, je rejoins a priori l'analyse faite lors de ces auditions par le représentant de mon prédécesseur. L'arsenal juridique actuel permet de réprimer les violences qui seraient faites au nom de l'honneur - coups, harcèlement, homicide, mariage forcé, séquestration, etc. -, de même qu'il existe dans le Code pénal des circonstances aggravantes liées au lien familial entre l'auteur d'un fait et sa victime. Je suis cependant prêt à revoir ma position en fonction des recommandations qui seront émises suite aux différents projets en cours, sur lesquels je vais vous donner des explications.
D'une part, suite à ce rapport du Sénat et dans le cadre du Plan d'action national contre les violences intrafamiliales, l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes a créé un groupe de travail qui a pour but de proposer des recommandations concrètes et des pistes d'action. D'autre part, deux projets pilotes sont actuellement développés sur le terrain, l'un à Verviers et l'autre à Malines, et ce depuis peu. Ces projets rassemblent les acteurs locaux - commune, police, parquet, services sociaux, etc. - et ont pour but d'aborder la problématique dans sa globalité, tant au niveau préventif que réactif, voire répressif.
Dans le cadre de ces projets, des contacts ont été pris avec la police hollandaise. Des spécialistes hollandais de cette problématique sont prêts à venir chez nous donner une formation aux différents acteurs concernés. J'ai demandé aux services de la politique criminelle de suivre ces projets pilotes et de formuler des recommandations utiles. Ceci ne pourra être fait que lorsque ces projets auront suffisamment avancé.
En réponse à la question que vous avez posée, je confirme que j'ai reçu un projet de recherche élaboré par les Facultés universitaires Saint-Louis. Je vais également mandater les services de politique criminelle afin d'étudier ce projet et de voir dans quelle mesure il correspond à un besoin en tenant compte de l'avancement des projets pilotes dont je vous ai parlé, qui n'ont débuté que récemment.
18.03 Clotilde Nyssens (cdH): Merci, monsieur le ministre. C'est exactement ce que je voulais entendre. Je voulais savoir s'il existait des projets pilotes et vous me confirmez qu'ils sont en cours. En outre, vous avez bien reçu la demande des Facultés universitaires Saint-Louis, prêtes à travailler sur le sujet.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de aanpak van rondtrekkende dadergroepen" (nr. 14348)
19 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la lutte contre les bandes criminelles itinérantes" (n° 14348)
19.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag sluit aan bij de persconferentie, maar ook de duiding die werd gegeven in de commissie voor de Binnenlandse Zaken door de federale politie, in het bijzonder inzake hun prioriteit in verband met rondtrekkende dadergroepen.
Ik wil even open kaart spelen in verband met mijn gevoelen betreffende de huidige toestand. Bij het zien van de foto van de persconferentie van de heer Koekelberg samen met u en minister De Padt had ik een gevoel van een terugkeer naar af.
Ik verklaar mij nader. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat wij terug in een fase komen van een soort politie met een stuk beleid, die zich in hoofde van zijn chef tamelijk onafhankelijk voelt, los van de appreciatie van de feiten, gelet op een jaar spanning met de politieke overheid die hij heeft overleefd. Men krijgt het beeld van terug een politie die een planning heeft voor heel het land en waaromtrent ik geen opvolging zie op het volgende niveau, dat een hoger niveau zou moeten zijn. Het gaat in het bijzonder over het parket. Ik zie nog minder opvolging op het nog hogere niveau, namelijk het democratisch controleerbare niveau van de politiek, in hoofde van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken. Ik weet ook wel dat rondtrekkende dadergroepen in het veiligheidsplan staan. Daarnaast staat echter een punt. Het gaat niet verder.
Het hoofd van de algemene directie Gerechtelijke Politie, de heer Van Thielen, gaf als kritiek dat hun werk wel te doen rond rondtrekkende dadergroepen, maar dat de opvolging mank loopt. Hij was heel concreet. Hij deed uitspraken over de straffen die waren uitgesproken en de snelheid waarmee men terug vrijkomt, dus de niet-uitvoering van de straffen.
Hij was met andere woorden aan het illustreren dat er geen beleidslijn zou bestaan. Hij deed zelfs de suggestie dat wij eigenlijk naar een politiek zouden moeten gaan van het terughalen van de buit en het terugbrengen van de dader naar zijn plaats van oorsprong. Dat is een beetje samenvattend wat hij daar zei.
Voor mij kwam het echter elke keer neer op een aanklacht naar een gebrek aan beleid op het niveau buiten de politie.
Op welke manier wordt er nu gewerkt aan de prioriteit inzake rondtrekkende dadergroepen? Hoe vertaalt zich dat op het niveau van de parketten? De politie heeft dat duidelijk als prioriteit gesteld.
Wat vindt u van de voorstellen inzake het terughalen van de buit en het uitzitten van de straffen in het land van herkomst?
19.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Landuyt, dit is een debat dat in grote mate met Binnenlandse Zaken moet worden gevoerd.
Eind september zal het actieplan van de vorige regering tegen rondtrekkers met alle actoren moeten worden geëvalueerd. Die evaluatie moet toelaten om een beter zicht te krijgen op de effectiviteit van het actieplan en het eventueel ontradend effect van onze effectieve gevangenisstraffen.
Op zich zou een vrijheidsberoving, zelfs indien het slechts een jaar is in combinatie met andere adequate maatregelen, een ontradend effect moeten hebben.
Ik herinner mij een recent gesprek met de onderzoeksrechters. Zij worden geconfronteerd met het probleem van illegale vreemdelingen die al of niet als bende rondlopen. Daarbij stelt de hele problematiek van de voorlopige hechtenis zich heel scherp omdat die wet bijna a fortiori op dat soort personen van toepassing is. Als de cijfers alsmaar toenemen, kan dit voor een groot deel daardoor worden uitgelegd. De duur, effectiviteit en het ontradend effect van een veroordeling zijn dus elementen die moet worden onderzocht.
We zien ook heel duidelijk dat de problematiek van de voorlopige hechtenis daaraan is gelieerd. Men houdt die mensen lange tijd in voorlopige hechtenis omdat er echt een probleem is. Ze kunnen verdwijnen, er is de bewijslast en het gevaar op recidive, enzovoort.
Ik heb hetzelfde probleem aan de kant van de voorlopige hechtenis. Die is evenzeer aan evaluatie toe. Welke impact heeft de problematiek van de rondtrekkende daderbendes op ons systeem en formuleren we de juiste antwoorden?
Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van de evaluatie. Indien zou blijken dat de strafmaat een doorslaggevende rol speelt, zal ik niet nalaten om de nodige bijsturingsmaatregelen te nemen, in overleg met alle actoren.
Natuurlijk speelt ook heel de problematiek van de uitwijzing, van akkoorden met andere landen inzake strafuitvoering, enzovoort. De strafuitvoeringsproblematiek is gekoppeld aan dat soort criminaliteit. Het is belangrijk dat Justitie goed mee nadenkt over welke conclusies wij moeten trekken uit en welke suggesties wij moeten doen inzake die evaluatie.
Uiteraard blijft de magistratuur autonoom bevoegd om toepassing te maken. Het terughalen van de buit is ongetwijfeld een effectieve strategie en het verheugt mij dat het federaal parket en de federale politie de internationale samenwerking met de landen van oorsprong hebben ontwikkeld zodat het ook met deze landen mogelijk zou worden. Het belang situeert zich enerzijds in het terug in het bezit stellen van de slachtoffers van de eigendommen die hen toebehoren en anderzijds in het ontnemen aan de dader, dief of heler van de opbrengst van de criminaliteit. Verdere mogelijkheden zitten in het financieel onderzoek waarbij de opbrengsten van de misdrijven verbeurd verklaard kunnen worden, zelfs bij equivalent. Ik kan de actoren alleen aanmoedigen om de wettelijke mogelijkheden maximaal uit te buiten zodat de drijfveer voor het plegen van dit soort criminaliteit, met name gemakkelijk geldgewin, wegvalt. De hoger vermelde evaluatie zal ook duidelijkheid brengen inzake heling. Wordt de buit in België geheeld of vertrekt de buit naar het land van oorsprong van de daders? In functie van het antwoord op die vraag zal de aanpak ook moeten worden aangepast.
Wat de strafuitvoering in het land van herkomst betreft, kan ik u zeggen dat we die idee maximaal promoveren. Dat zou ook de problematiek van de overbevolking in onze gevangenissen kunnen verlichten, naast een gemakkelijker resocialisatie van de veroordeelde. Een aantal juridische en technische problemen staan momenteel de daadwerkelijke realisatie tegen de wil in van de veroordeelde in de weg. Daarover gaat het essentieel, ze willen uiteraard hier blijven. Zo is er bijvoorbeeld de noodzakelijke toestemming van het land van oorsprong die afhankelijk wordt gesteld van de vertaling van gans het dossier in de taal van het herkomstland, hetgeen veel geld en tijd kost. Dit maakt dat tot nu toe het aantal gevallen zeer beperkt is. Toch moeten we doorgaan met die problematiek van de uitvoering van de gevangenisstraf. Europeesrechtelijk is die mogelijkheid echter nog niet zo aanwezig. We zullen inspanningen moeten doen om dat beter mogelijk te maken.
19.03 Renaat Landuyt (sp.a): Zijn daar afspraken rond gemaakt met collega’s uit Oost-Europa?
19.04 Minister Stefaan De Clerck: Ook binnen Europa wordt het debat over de tenuitvoerlegging van de straffen gevoerd.
19.05 Renaat Landuyt (sp.a): Er zijn steeds meer legale rondtrekkende dadergroepen.
19.06 Minister Stefaan De Clerck: Ja, binnen Europa uiteraard.
L'incident est clos.
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de bouw van de nieuwe gevangenis in Puurs" (nr. 14412)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de stand van zaken van het onderzoek door de Regie der Gebouwen met betrekking tot de plannen voor een nieuwe gevangenis in Sambreville" (nr. 14398)
- de heer Ludo Van Campenhout aan de minister van Justitie over "de inplanting van een nieuwe gevangenis" (nr. 14419)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de vooruitgang in de bouw van nieuwe gevangenissen" (nr. 14422)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la construction de la nouvelle prison à Puurs" (n° 14412)
- M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "l'état d'avancement des réflexions de la Régie des Bâtiments concernant le projet de prison à Sambreville" (n° 14398)
- M. Ludo Van Campenhout au ministre de la Justice sur "l'implantation d'une nouvelle prison" (n° 14419)
- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "l'avancement de la construction de nouvelles prisons" (n° 14422)
De voorzitter: Vraag nr. 14.398 van de heer Gilkinet en vraag nr. 14.419 van de heer Van Campenhout worden omgezet in schriftelijke vragen.
20.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op de Ministerraad van 19 december 2008 werden de locaties van de drie nieuw te bouwen gevangenissen afgesproken. Dat was nog met uw voorganger. Puurs was een van die locaties. In een recent antwoord op een schriftelijke vraag stond dat alles op schema liep en dat de vooropgestelde datum voor ingebruikname, in 2012, gehandhaafd bleef.
Dit weekend raakte bekend dat Puurs helemaal niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe gevangenis. Naar verluidt zou de kankerverwekkende straling op het terrein, een oud gipsstort, veel te hoog zijn en de maatregelen op de grond te saneren veel te duur.
Mijnheer de minister, klopt het dat de bouw van de gevangenis in Puurs definitief is afgeschreven? Hebt u een alternatief? Blijft u garanderen dat er tegen 2012 een nieuwe gevangenis in de provincie Antwerpen in gebruik zal kunnen worden genomen? Hoe staat het met de plannen voor de andere nieuw te bouwen gevangenissen? Dat is een vraag om u toe te laten te herhalen dat men op schema zit. Ik hoor u dat graag zeggen.
Met betrekking tot de gevangenis in Dendermonde en het alternatief hiervoor op het grondgebied van Aalst zou u voor de zomer een beslissing nemen. Wat is die beslissing, nu het zomer is?
20.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in mijn tekst staat een lapsus. “In het Masterplan werd in de nieuwbouw van een gevangenis te Puur voorzien.” Puur is echter helemaal niet Puur. De nieuwe gevangenis is inderdaad in Puurs gepland.
Er zijn ter zake echter problemen. Doordat het terrein een voormalig gipsstort is, hebben wij samen met de Regie der Gebouwen moeten beslissen om een studie te laten uitvoeren. De studie in kwestie toont aan dat het technisch mogelijk is om op het desbetreffende terrein een gevangenis te bouwen. Er blijken echter een aantal aandachtspunten te zijn die ons verontrusten.
De vastgestelde vervuiling is van hoog niveau. Zoals ik reeds zei, kan ze voor de bouw worden opgelost. De vraag is echter of wij daardoor onnodige risico’s moeten en kunnen nemen. Er zal tijdens de bouwwerkzaamheden immers een hoge mate van bescherming nodig zijn. Zij is noodzakelijk om de werklieden alle bescherming te bieden. Een en ander zal samen met alle, extra- technische vereisten de kostprijs enorm doen stijgen.
Het is technisch mogelijk, maar er kan ons geen honderd procent zekerheid worden gegeven over de mogelijke gevaren, ook na het bouwen.
Aangezien de gezondheid van het personeel en van de gedetineerden de meest bepalende factor is, achten wij het dan ook inopportuun om de piste-Puurs nog langer te volgen. Wij kunnen ons niet veroorloven om gezondheidsrisico’s zelf mee te genereren. Omgekeerd is de sanering ook geen piste als dusdanig, rekening houdende met de grootheid van de problematiek van het aanwezige gips.
Wij zijn momenteel dus op zoek naar een nieuwe locatie voor de provincie Antwerpen. Verschillende plaatsen en sites worden onderzocht. Er is nog geen definitieve locatie vastgelegd. Voor de provincie Antwerpen willen wij inderdaad twee nieuwe gevangenissen, met name een arresthuis en een gevangenis ter vervanging. Wij bekijken de zaak nu dringend en plegen ter zake ook overleg met de Vlaamse regering, teneinde na te gaan welke mogelijkheden er zijn.
Ondertussen zijn er echter wel dossiers opgestart en gepubliceerd. Er is ook een publicatie gemaakt om te bekijken welke equipes geïnteresseerd zijn om de gevangenissen in kwestie te bouwen, met de afspraak dat, ingeval een bepaalde site niet kan, het project ook naar een andere site kan worden omgezet.
Intussen loopt de procedureoproep. Wellicht in september 2009 zullen de equipes kunnen worden geselecteerd. Dat wil zeggen dat wij intussen naar de definitieve locatie moeten zoeken. Wij hopen zo vlug mogelijk een definitieve oplossing te vinden. Indien de oplossing op korte termijn kan worden gevonden, kunnen wij in principe onze termijn handhaven. De publicatie is immers al gebeurd en de groepen kunnen al worden samengesteld. Het is niettemin een problematische situatie dat wij nu nog een locatie moeten vinden.
Over de gevangenis in Dendermonde of Aalst kan ik mededelen dat momenteel beide pistes nog steeds nader worden onderzocht. Wij moeten ook daarvoor in september 2009 een definitieve beslissing nemen.
Zoals ik al zei, werd de selectieleidraad voor reeds vier nieuwe gevangenissen in juni 2009 gepubliceerd. De bewuste dossiers worden momenteel in detail voorbereid. De geïnteresseerde kandidaten hebben tot september 2009 de tijd om zich kenbaar te maken. Daarna zullen de locaties definitief worden medegedeeld.
Bovendien wordt ook aan een aantal andere dossiers goed doorgewerkt. Het is en blijft de bedoeling om tegen 2012-2013 de werken van de eerste nieuwe gevangenissen te finaliseren.
Het antwoord gold ook deels voor Sambreville, waarover andere collega’s een vraag hadden ingediend. Het antwoord mag ik echter zo laten, want ook voor de desbetreffende sites gaan de voorbereidingen gewoon door.
De voorzitter: Mevrouw Smeyers, u kunt misschien aansluiten bij de repliek van de heer Landuyt.
20.03 Renaat Landuyt (sp.a): (…)
20.04 Sarah Smeyers (N-VA): (…) Ik was in de commissie voor de Volksgezondheid om vragen te stellen.
20.05 Renaat Landuyt (sp.a): Ik veronderstel dat er in Puurs op dat stuk grond ook geen vredegerecht gebouwd zal worden!
20.06 Minister Stefaan De Clerck: (…)
20.07 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb nog een praktische vraag. Merksplas ligt toch ook boven Antwerpen. Daar zou nog veel grond van de overheid ter beschikking zijn.
20.08 Minister Stefaan De Clerck: Daar wordt ook in bijkomende infrastructuur voorzien. Er is daar voorzien in een bijkomende vleugel.
20.09 Renaat Landuyt (sp.a): Naar het schijnt is er daar ruimte voor een volledig gebouw.
20.10 Minister Stefaan De Clerck: Er is zeer waardevolle natuur. U bent er toch al geweest?
20.11 Renaat Landuyt (sp.a): Ja, maar ik ben ook teruggekomen. Dus, ik ben er naartoe gegaan, maar ik ben ook teruggekeerd. Dat is waar.
20.12 Minister Stefaan De Clerck: U voelde zich er niet op uw gemak?
20.13 Renaat Landuyt (sp.a): In dat bos (…).
Maar het schijnt dat er daar zodanig veel grond is dat het probleem opgelost zou kunnen worden als er daar een grote gevangenis zou worden gebouwd. Dat is wat mij gezegd wordt.
20.14 Minister Stefaan De Clerck: De ligging is natuurlijk wel wat excentrisch. De ambitie is om in de as Brussel-Antwerpen te kijken.
20.15 Renaat Landuyt (sp.a): Maar dat zijn zo van die redeneringen die toch in vraag gesteld moeten worden, als u mij dat toestaat. Men is zodanig bezorgd over de afstanden, alsof er per provincie geen tramlijn zal worden aangelegd die daar naartoe kan leiden, bijvoorbeeld. Met andere woorden, u zoekt als overheid overal naar grond terwijl de overheid grond bezit waarover ze zegt: beter niet daar. Koppel dat dan aan de bezwaren die ze hebben om geen rechtbank te willen installeren.
20.16 Minister Stefaan De Clerck: (…) onder andere met het stadsbestuur van Antwerpen, met Patrick Janssens, om de problematiek van Antwerpen zelf en het Antwerpse te bespreken.
20.17 Renaat Landuyt (sp.a): Ik zou de piste van een heel grote gevangenis te Merksplas niet uitsluiten omdat (…)
20.18 Minister Stefaan De Clerck: Is er in Brugge ook nog grond?
20.19 Renaat Landuyt (sp.a): Wij zijn tamelijk content van onze gevangenis en ook over de bijzondere veiligheidsafdeling zijn we heel tevreden. Ze wordt nu gebruikt voor gevangenen, zoals oorspronkelijk bedoeld was. Op dat vlak loopt alles goed.
Er is in Brugge bijvoorbeeld wel ruimte om een gerechtsgebouw te integreren. Ik ben dus voorstander van zittingen in de gevangenis. Er is daar wel ruimte zat om zittingen te organiseren in het gevangeniscomplex. Al de stafhouders ten spijt, maar alle bezwaren tegen het zetelen binnen de gevangenis, begrijp ik niet in het licht van alle grote veiligheidsproblemen en kosten die de overheid heeft. De rechten van verdediging kunnen even goed verzorgd worden in een gevangenis.
Zodoende zouden we eigenlijk ook heel veel kunnen regelen in Merksplas, als we niet al die principes van twee eeuwen geleden te veel zouden uitvergroten.
Versta me niet verkeerd. Ik ben voor goede rechten van verdediging, maar ik ben ook voor praktische oplossingen van problemen. Hoeveel personeelskosten en veiligheidsproblemen zouden niet kunnen worden uitgespaard door zowel in Merksplas een grote gevangenis te bouwen als het principe te doorbreken en meer zittingen in een gevangenis te organiseren. Het kan.
Nu zitten we met de dramatische situatie dat de zittingen van de strafuitvoeringsrechtbanken in de gevangenis worden gehouden, maar de uitspraken worden – louter theoretisch – een dag later in de rechtbank gedaan omdat dat zo moet. Waarmee zijn we bezig? Op dat vlak steun ik uw no-nonsense voor honderd procent.
In september zal ik u vragen hoe het zit met alle kandidaten en met het schema van het tempo inzake uitbreiding van het aantal cellen.
Ik weet nu dat u in een jaar tijd over honderd bijkomende cellen zult beschikken.
20.20 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, kan ik uw antwoord meekrijgen?
20.21 Minister Stefaan De Clerck: (…) en dat wij in september moeten beslissen. De oproep voor kandidaten is gebeurd. De site moet in september vastliggen. Wij zijn de sites in Dendermonde en Aalst nu nog concreet aan het bekijken. Als de vijf personen de procedure die bij de Raad van State werd ingeleid niet terugtrekken, moet men op een bepaald moment toch stop zeggen.
Aalst is ook een mogelijkheid, maar er moet ook nog een definitief akkoord komen. Wij blijven beide pistes verder bestuderen in de hoop dat een van de twee, of misschien een derde, wie weet, kan worden vastlegd. Wij zijn daarover ook in overleg met de lokale besturen en de Vlaamse overheid om te kijken op welke manier wij dit zo snel mogelijk definitief kunnen uitbaten; want dit is een lastige en lange procedure.
L'incident est clos.
21 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Justitie over "de goedkeuring van de begroting van vzw's" (nr. 14416)
21 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de la Justice sur "l'approbation du budget des ASBL" (n° 14416)
21.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de goedkeuring van de begroting van vzw’s is waarschijnlijk niet het belangrijkste probleem van Justitie, als ik de vragen van daarnet heb beluisterd. De vzw-wetgeving valt nu eenmaal onder Justitie en juni is nu eenmaal de maand van de goedkeuring van de jaarrekeningen. Op het terrein blijkt dat er toch wat interpretatieproblemen zijn rond de begroting.
Artikel 17 van de vzw-wet bepaalt dat ieder jaar en ten laatste binnen de zes maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar de raad van bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar opmaakt, overeenkomstig het artikel, alsook de begroting van het volgende boekjaar ter goedkeuring voorlegt aan de algemene vergadering. De vraag is hoe dit volgend boekjaar moet worden geïnterpreteerd. Ik geef daar twee voorbeelden bij.
Ten eerste, een vereniging voert een boekhouding per kalenderjaar. De jaarrekening van 2009 moet uiterlijk op 30 juni 2010 ter goedkeuring worden voorgelegd. Wat dan met de begroting? Interpreteert men “volgend boekjaar” als volgend op het voorbije boekjaar? Betekent dit dat de begroting voor 2010 uiterlijk op 30 juni 2010 moet worden voorgelegd? Dit strookt eigenlijk niet met de beginselen van goed bestuur, want in dat geval is het immers mogelijk dat de helft van het boekjaar gerealiseerd is vooraleer de algemene vergadering de begroting van dat werkjaar heeft goedgekeurd.
De tweede interpretatie is dat men “volgend boekjaar” interpreteert als volgend op het huidige boekjaar, waarin de begroting wordt voorgelegd. Betekent dit dat uiterlijk op 30 juni 2010 reeds de begroting voor 2011 ter goedkeuring moet worden voorgelegd? Dat is in de praktijk weinig haalbaar, dat spreekt voor zich. Wil men een min of meer realistische begroting opmaken, dan doet men dat best in het najaar, net voor de start van het werkjaar. Dat geldt zeker voor grotere vzw’s. Houdt men deze interpretatie aan, dan zal dit in de praktijk betekenen dat de meeste verenigingen tegen 30 juni een pro formabegroting zullen opmaken en men in het najaar bij wijze van begrotingsaanpassing zal komen tot een echte begroting. De begroting in het voorjaar is dan eigenlijk louter bezigheidstherapie en wat doet men dan met de eigenlijke begroting in het najaar? Gelet op de vele wijzigingen moet deze vanuit het beginsel van behoorlijk bestuur dan ook worden voorgelegd aan de algemene vergadering, wat meestal niet zal gebeuren omdat men maar eenmaal per jaar met de algemene vergadering bijeenkomt.
In de praktijk is dat interpretatieprobleem nu gebleken. Tot op heden ging men daar eigenlijk zeer pragmatisch mee om. De begroting van 2010 moet uiterlijk op 30 juni 2010 worden voorgelegd. Veel vzw’s interpreteerden dat als de wet een uiterste datum noemt, dat wil zeggen dat het ook vroeger mag. Dus legt men de begroting van 2010 dan in het najaar van 2009 ter goedkeuring voor en voldoet men aan de wettelijke eis.
Dit vraagstuk is de laatste maanden prangender geworden. Beroepsorganisaties als het Instituut van de Bedrijfsrevisoren schuiven nu bij hun leden een andere interpretatie naar voren. Veel verenigingen worden nu geconfronteerd met de eis van de revisor om voor 30 juni 2009 ook reeds de begroting voor 2010 voor te leggen. Volgens mij strookt dat niet met de beginselen van goed bestuur, vandaar mijn vraag aan u, om duidelijkheid te scheppen.
Hoe moeten we die term alsook de begroting van het volgend boekjaar in artikel 17, §1, van de vzw-wet interpreteren? Welke maatregelen zult u desgevallend treffen ter verduidelijking van deze problematiek?
21.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, dit is een pertinente vraag, over de boekhoudkundige verplichtingen van verenigingen zonder winstoogmerk, de vzw’s.
In een en hetzelfde artikel wordt twee verplichtingen opgelegd. Ten eerste, een verplichting in verband met de goedkeuring van de rekeningen. Ten tweede, de goedkeuring van de begroting van het volgende boekjaar. Het gaat eigenlijk om twee onderscheiden verplichtingen. Het bewuste artikel geeft een uiterste datum waartegen zowel de rekeningen van het afgelopen jaar als de begroting moeten worden voorgelegd aan de algemene vergadering. Het artikel geeft echter niet aan dat de rekeningen en de begroting simultaan moeten worden voorgelegd.
Goed bestuur vereist dat een begroting vóór de aanvang van een jaar wordt goedgekeurd. In uitzonderlijke omstandigheden is het mogelijk dat de begroting niet tijdig wordt goedgekeurd en voorgelegd. Om te vermijden dat een begroting volledig na afloop zou worden goedgekeurd, kan echter moeilijk worden getolereerd dat dit gebeurt nadat het jaar bijvoorbeeld reeds half is verstreken. In het verleden werd vastgesteld dat menig vzw zelfs geen begroting opmaakte.
Het is voor een deel een genoegen om met een vzw-structuur te werken. De duizenden vzw’s die worden opgericht, afgeschaft of hervormd, zijn de flexibiliteit en de rijkdom van Vlaanderen. Dit is een deel van de Vlaamse of de Belgische cultuur geworden. Wij moeten daarmee verstandig blijven omgaan, want het is een belangrijk instrument voor veel activiteiten. Ondertussen hebben grotere vzw’s ook andere verplichtingen. Daarin werd een onderscheid gemaakt.
Een begroting doen goedkeuren uiterlijk zes maanden vóór de aanvang van het betrokken jaar is volgens mij niet realistisch. Bovendien vermindert het de waarde van een begroting als beleidsinstrument. De begroting kan dan moeilijk nog als een machtigingsinstrument worden voorgehouden en verglijdt dan veeleer tot een raming op termijn.
Bij mijn weten heeft het Instituut van de Bedrijfsrevisoren de betrokken diensten van de FOD Justitie niet ingelicht over de eventuele richtlijnen die het in dit verband zou hebben gegeven. Ik wil wel met hen contact opnemen om te kijken wat zij hebben gedaan, maar wij moeten hiermee verstandig, pragmatisch en voorzichtig omgaan. Ik ben niet zeer sterk geneigd om te rap te interveniëren. Als het IBR dat nu zo doet, als het verplicht zou zijn dat de begroting zes maand voor aanvang van het jaar moet worden ingediend, dan vind ik dat op zich niet echt te verantwoorden. Ik zal daarover contact opnemen met het IBR.
21.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik leid dan voorlopig uit uw antwoord af dat de pragmatische benadering die men tot op heden hanteerde altijd de beste manier is.
21.04 Minister Stefaan De Clerck: Ja.
L'incident est clos.
22 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Justitie over "de opvolging van de brand in Ukkel" (nr. 14417)
22 Question de M. Ben Weyts au ministre de la Justice sur "le suivi du dossier de l'incendie à Uccle" (n° 14417)
22.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over een brand van ondertussen een jaar geleden in Ukkel waarbij twee brandweermannen het leven lieten. Ik heb u al eerder bevraagd over deze zaak, een maand geleden. Ik stel u deze vraag opnieuw omdat we aan de vooravond staan van de herdenkingsplechtigheid in augustus. Ik denk dat deze week de laatste kans is om u daarover nog te ondervragen.
Zeer specifiek gaat het om de vraag die ik u vorige keer ook gesteld heb met betrekking tot het verslag van de branddeskundige. Volgens uw antwoord van een maand geleden zou dat eerstdaags worden ingediend. Daarnaast is er het verslag van de autopsie. U had toen ook gezegd dat het op korte termijn verwacht werd. Meer dan een maand later is er blijkbaar nog altijd geen resultaat. De menselijke problematiek is dat de weduwen, de families en de collega’s van die overleden brandweermannen nog steeds de ware toedracht niet kennen van het overlijden. U begrijpt dat dit een belangrijke rol speelt in het rouwproces.
Concreet is mijn vraag wanneer het dossier zal kunnen worden afgerond. Wanneer zullen die ontbrekende stukken aan het dossier worden toegevoegd zodat de weduwen, de families en de collega’s eindelijk hun rouwproces kunnen voltooien?
22.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, aanvullend op het antwoord dat ik u reeds gegeven heb op 3 juni 2009 op uw parlementaire vraag nr. 13393 van 25 mei 2009 betreffende de brand te Ukkel op 30 augustus 2008 kan ik u meedelen dat het onderzoeksdossier wel degelijk werd aangevuld met het verslag van de autopsie van de twee overleden brandweermannen.
Er wordt echter nog gewacht op het verslag van de brandexpert. Onderzoeksrechter Lugens heeft een dringende herinnering gestuurd aan de heer Fack op 23 juni 2009. Zodra dit verslag wordt ontvangen, kan het dossier verstuurd worden of ligt het klaar voor overzending aan het parket.
22.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik hoop dat deze vraag en het signaal dat als gevolg daarvan vanuit uw kabinet werd gegeven aan de onderzoeksrechter en de brandexpert de zaken enigszins kan versnellen.
Laat ons hopen dat die mensen na een jaar, de redelijke en ethische termijn is in deze overtreden, duidelijkheid krijgen op de vooravond van de herdenking van het overlijden van die twee mannen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.05 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.05 heures.