Commissie voor de Sociale Zaken

Commission des Affaires sociales

 

van

 

woensdag 1 juli 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 1 juillet 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.

De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.

 

01 Vraag van de heer Hans Bonte aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie over "het uitblijven van gepaste maatregelen inzake de strijd tegen schijnzelfstandigheid" (nr. 14071)

01 Question de M. Hans Bonte au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice sur "l'absence de mesures adéquates pour lutter contre le phénomène des faux indépendants" (n° 14071)

 

01.01  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, wat is de oorzaak van de situatie waarin men is beland en waarbij zowel de inspectiediensten van de RSZ als de RVA en nog een paar andere inspectiediensten, met de handen in het haar zitten omdat zij niet meer in staat zijn de strijd tegen schijnzelfstandigheid adequaat te voeren?

 

De betrokken diensten slagen er absoluut niet meer in hun zeer legitiem werk te verrichten en ik wil graag weten wat de oorzaak ervan is dat ter zake een en ander niet meer beweegt. Volgens indicaties heeft een belangrijk deel van de zeer hoge vlucht van het aantal faillissementen te maken met schijnzelfstandigheid. Wij weten ook dat het fenomeen van de schijnzelfstandigheid sinds het openstellen van de Europese grenzen alsmaar toeneemt. Met andere woorden, de Belgische overheid verliest dag na dag, maand na maand, jaar na jaar, miljoenen euro’s aan RSZ-bijdragen die zo worden ontdoken. Daar komt nog bij dat dit voor veel sociale ellende zorgt.

 

Tijdens de bespreking in de commissie, van de programmawet van 27 december 2006 was ik er, als commissievoorzitter, een bevoorrechte getuige van – het was een van mijn meest hallucinante ervaringen als voorzitter – hoe twee ministers in een grote discussie waren verwikkeld over de definitie van zelfstandigheid en schijnzelfstandigheid, die in de wet moest worden opgenomen. De toenmalige minister van Werk gaf zijn interpretatie, maar hij werd bijna van zijn stoel geduwd door de minister van Middenstand, mevrouw Laruelle, die een totaal tegengestelde interpretatie gaf aan dezelfde wetsbepaling.

 

Kortom, wij konden toen al narigheid voelen. Wij hebben die opmerking toen trouwens gemaakt.

 

In elk geval, was het bij het begin van deze legislatuur duidelijk dat er werk moest worden gemaakt van een commissie die moest definiëren hoe de arbeidsrelaties moesten worden bekeken. Zij moest nagaan in welke mate er afhankelijkheid moest zijn, enzovoort. Een aantal criteria moest worden geformuleerd. Er moest ook worden vastgelegd op basis van welke criteria men kon inspecteren.

 

Mijnheer de staatssecretaris, u, die wakker ligt – of zou moeten wakker liggen – van de strijd tegen de sociale fraude waarvan de RSZ en de werknemers de dupe worden, moet mij eens proberen aan te geven om welke beweegredenen die commissie nog steeds niet is opgericht. Ik heb daarover in het verleden vragen gesteld aan de bevoegde ministers.

 

Vanuit het grote respect voor de sociale partners – af en toe hoort men dat ook eens zeggen door mensen uit de meerderheid – heeft minister Milquet op een bepaald moment de vraag hieromtrent aan de sociale partners gesteld. Zij heeft als antwoord gekregen dat we best zo snel mogelijk die commissie konden oprichten omdat we leven in een grote rechtsonzekerheid. Ik heb contact opgenomen met de twee genoemde inspectiediensten. Welnu, zij stoppen ermee om schijnzelfstandigheid voor de rechter te brengen omdat de juridische onduidelijkheid ertoe leidt dat ze telkens de slag verliezen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik wil u hierover een paar vragen stellen. Hoever staat het nu eigenlijk met de oprichting van die commissie? Hebben de drie ministers die hun vertegenwoordiger moeten aanduiden dat reeds gedaan? Is er een wettelijke basis om over te gaan tot de oprichting hiervan? Wanneer kunnen de betrokken criteria worden verwacht?

 

Ik hoop dat u positief kunt ingaan op de tweede reeks vragen. Bent u op de hoogte van het feit dat diverse inspectiediensten nauwelijks in staat zijn om efficiënte controles uit te voeren inzake schijnzelfstandigheid? Hoeveel inbreuken werden er ter zake vastgesteld gedurende de voorbije vijf jaar? Zijn er specifieke acties gebeurd omtrent deze vorm van sociale fraude? Zijn er specifieke acties in de maak? Zo ja, welke?

 

Mijnheer de staatssecretaris, ter afronding herhaal ik de cruciale vraag, met name wat weerhoudt de federale regering ervan om die commissie samen te stellen zodat de inspectiediensten hun werk kunnen doen ter bescherming van het budget RSZ en van de werknemers die er het slachtoffer van zijn?

 

01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bonte, u hebt in uw vraag zelf al verwezen naar de programmawet van 27 december 2006. De algemene criteria die in deze wet zijn opgenomen, zijn de volgende: de wil van de partijen zoals die in hun overeenkomst werd uitgedrukt, de vrijheid van organisatie van de werktijd, de vrijheid van organisatie van het werk en de mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te oefenen. De wet voorziet tevens in de oprichting van een commissie tot regeling van de arbeidsrelatie, die enerzijds is samengesteld uit een normatieve afdeling. Deze afdeling kreeg onder meer een belangrijke rol toebedeeld bij de uitwerking van aanvullende criteria voor een sector of bepaalde beroepen ter beoordeling van de arbeidsrelatie. Er is ook anderzijds een administratieve afdeling.

 

Deze afdeling neemt beslissingen in individuele situaties over de kwalificatie van de arbeidsrelatie.

 

Ik kan u mededelen dat de drie betrokken ministers onderhandelen over de oprichting van voormelde commissie. Aanvankelijk kon er geen overeenstemming worden bereikt, onder meer over de lokalisatie van deze commissie. Ondertussen vorderen deze werkzaamheden wel degelijk en is er een principieel akkoord om de commissie op te richten binnen de FOD Sociale Zekerheid. Bovendien wordt op dit ogenblik door de bevoegde kabinetten werk gemaakt van het opstellen van de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten, met name het KB houdende samenstelling en werking van de administratieve en normatieve afdeling van de commissie ter regeling van de arbeidsrelatie. Bijgevolg werden vandaag nog geen vertegenwoordigers aangeduid. De inwerkingtreding is voorzien voor 1 januari 2010.

 

Op uw tweede reeks vragen kan ik het volgende antwoorden. Zoals u weet zijn er drie elementen noodzakelijk om te kunnen spreken van een arbeidsovereenkomst, namelijk het verrichten van prestaties tegen een loon onder het gezag van een werkgever. Het essentiële kenmerk van de arbeidsovereenkomst is dus de band van juridische ondergeschiktheid. Indien deze band niet bestaat, is er sprake van een aanneming van werk of lastgeving.

 

Zowel de administraties van de RSZ als de Sociale Inspectie laten mij weten dat de onderzoeken, om tot herkwalificatie van het statuut over te gaan, zeer arbeidsintensief en complex van aard zijn. Immers, de meest recente arresten van het Hof van Cassatie stellen dat de rechter de kwalificatie van de overeenkomst door de contracterende partijen niet kan wijzigen indien uit de voorgelegde elementen niet blijkt dat de gegeven kwalificatie moet worden uitgesloten. Anders geformuleerd: om een aannemingsovereenkomst te herkwalificeren, volstaat het niet om gezag aan te tonen, maar dient de inspectiedienst ook nog aan te tonen dat de uitoefening van dit gezag niet verenigbaar is met het bestaan van een aannemingsovereenkomst. Dit houdt bijvoorbeeld in dat verklaringen van alle betrokken partijen gelijklopend moeten zijn. Dit houdt in dat de partijen vrij de aard van hun arbeidsrelatie kiezen waarbij de effectieve uitvoering van de overeenkomst moet overeenkomen met de aard van de arbeidsrelatie. De inspectiediensten kunnen bijgevolg overgaan tot herkwalificatie van het gekozen statuut.

 

Ik ben ervan overtuigd dat de commissie ter regeling van de arbeidsrelatie een belangrijke, vernieuwende invloed kan uitoefenen. Ik volg dit dossier mee op om de oprichting ervan zo snel mogelijk gerealiseerd te zien.

 

Met betrekking tot de cijfergegevens overhandig ik hierbij de gevraagde inlichtingen afkomstig van de RSZ. Ik zal u dit zodadelijk overhandigen.

 

Inzake de herkwalificatie van zelfstandige naar werknemer zijn er in de periode 2007-2009 385 onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op evenveel personen van wie het statuut werd geherkwalificeerd. Er zijn nog 131 dossiers in behandeling.

 

Inzake de herkwalificatie van werknemer naar zelfstandige zijn er in dezelfde periode 319 onderzoeken uitgevoerd over evenveel personen van wie het statuut geherkwalificeerd werd. Er zijn nog 69 dossiers in behandeling.

 

De strijd tegen schijnzelfstandigheid blijft een prioriteit voor de RSZ en voor de Sociale Inspectie. Er bestaat een zogenaamde knipperlichtenprocedure tussen RSVZ en RSZ. Wanneer uit het aansluitingsformulier bij de RSVZ blijkt dat de activiteit waarvoor aansluiting als zelfstandige wordt gevraagd voorheen bij dezelfde werkgever werd uitgevoerd onder het statuut van werknemer, zendt het RSVZ een kopie van de aansluitingsverklaring naar de RSZ. De RSZ onderzoekt deze situatie en brengt advies uit aan het RSVZ.

 

Uiteraard voert het RSVZ ook eigen onderzoeken uit. Bovendien controleert het RSVZ systematisch op verzoek van andere diensten of bepaalde personen wel of geen zelfstandigen zijn.

 

Daarnaast verleent het RSVZ medewerking aan de uitvoering van het SIOD-actieplan, onder meer door te participeren in arrondissementele controleacties. Bovendien worden sinds ongeveer een jaar alle verklaringen die bij de werking van de SIOD werden afgenomen van zelfstandigen, systematisch doorgespeeld aan de RSZ voor nader toezicht.

 

Er worden voorlopig geen specifieke acties voorzien. De oprichting van de commissie zal uiteraard een effect hebben op de aanpak van het fenomeen door de bevoegde inspectiediensten om de werking ervan te kunnen evalueren.

 

01.03  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, ik het genoteerd wat u zei over iets wat ik zeer goed heb gekend – ik heb er ook in mijn vraag naar verwezen – namelijk de wetgeving en de vier criteria die vervuld moesten worden. Wij hebben er uren over gedebatteerd. Dat deel van uw antwoord klonk mij dus bekend in de oren. Het is een pure herhaling van wat in de wet staat.

 

Wat de cijfers betreft, mijnheer de staatssecretaris, moet u toch eens vanuit uw functie de intellectuele oefening doen om de cijfers te vergelijken met deze uit het verleden. Ik zal ze van nog meer nabij bekijken, maar wat mij opvalt is dat bijna elk onderzoek leidt tot herkwalificatie.

 

Mijnheer de staatssecretaris, in plaats van u over cijfers te buigen moet u zich eens buigen over de hulpkreten die vanuit de diverse inspectiediensten komen. Zij geraken gefrustreerd wanneer zij een sterk dossier hebben dat door de afwezigheid van criteria, die door de commissie moeten worden opgesteld, keer op keer – en desnoods vijf jaar na datum – hun inspanningen door cassatiearresten zien tenietdoen.

 

De kern van mijn vraag hebt u niet beantwoord, mijnheer de staatssecretaris. Wat is de reden waarom die commissie nog niet is opgericht? Men heeft blijkbaar een hoop miserie gehad om te bepalen bij welk departement zij hoorde?

 

Men heeft andehalf jaar nodig gehad om te bepalen waar men zou bijeenkomen. Het zal nu de FOD Sociale Zekerheid worden. Zo ver zijn we nu al. De sociale partners die zijn geconsulteerd, hebben zelf aangegeven dat het snel moest gaan wat de criteria betreft maar ook – ik wil hiervoor uw bijzondere aandacht omdat u binnen de regering nog werk te doen hebt – dat men die commissie niet meer kan oprichten zonder een bijkomende machtiging van het Parlement. De machtiging is per 1 januari 2009 verstreken. Ik heb die opmerking gemaakt bij de bespreking van de programmawet. Het zou echter allemaal in orde komen vóór 1 januari 2009. U hebt evenwel de machtiging niet langer en de regering kan dus geen KB meer opstellen zonder hier met een wet te passeren.

 

Als u het antwoord niet geeft, dan zal ik het geven. Het is immers net hetzelfde als wat we twee jaar geleden hebben meegemaakt. De liberale vrienden in de regering beschouwen het als hun opdracht om zogezegd de zelfstandigen te beschermen en om dergelijke oncontroleerbare wetgeving te laten bestaan. Dat is de essentie van het probleem.

 

Mijnheer de staatssecretaris, als het u menens is – het zou uw taak moeten zijn om u volledig in te zetten tegen tegen dergelijke vormen van sociale fraude – zult u dat moeten deblokkeren, veeleer dan te noteren welke vertegenwoordiger de drie ministers nu naar voren zullen schuiven.

 

01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Wat betreft die machtiging door het Parlement heeft de heer Bonte gelijk. Een verlenging van de termijn zal effectief aan het Parlement moeten worden gevraagd. Volgens de nota’s die mij ter beschikking worden gesteld is het wel de bedoeling om vóór januari 2010 rond te komen. Momenteel lopen de voorbereidende werkzaamheden. Er komen interkabinettenwerkgroepen bij elkaar om dit voor te bereiden.

 

Ik zal persoonlijk bij de drie betrokken ministers aandringen om hiervan zo snel mogelijk werk te maken. Het is effectief een belangrijk punt. Het Parlement heeft hierover een beslissing genomen. Er is een wet goedgekeurd die ook moet uitgevoerd worden. Daarvoor moeten de nodige maatregelen worden genomen.

 

01.05  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, ik ben bereid om vanavond die wet aan te passen

teneinde u een en ander toe te laten.

 

Bij de bespreking van de laatste programmawet, in december, hebben wij een amendement ingediend met de opmerking dat 1 januari 2009 onhaalbaar is voor die commissie en dat KB. Op initiatief van de regering is het Parlement gedwee gevolgd en werd dit zonder meer weggestemd. Daardoor verkeert men in de feitelijke onmogelijkheid om te doen wat het Parlement heeft gevraagd, namelijk een KB op te stellen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, een laatste zaak. U hebt cijfers in de honderdtallen. Er zijn ganse sectoren in dit land die zouden moeten doorgelicht worden op schijnzelfstandigheid. In de banksector, de verzekeringssector, bij de koerierbedrijven, de poetsbedrijven en de bouwbedrijven zijn er duizenden schijnzelfstandigen die er dagelijks voor zorgen dat de RSZ niet krijgt waarop hij recht heeft.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 14.39 uur tot 15.52 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 14.39 heures à 15.52 heures.

 

02 Question de Mme Carine Lecomte à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "les périodes d'interruption de carrière pour élever un enfant de moins de 6 ans" (n° 13645)

02 Vraag van mevrouw Carine Lecomte aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de perioden van loopbaanonderbreking voor de opvoeding van een kind jonger dan zes jaar" (nr. 13645)

 

02.01  Carine Lecomte (MR): Monsieur le président, madame la ministre, comme vous le savez, le calcul de la pension se fait sur la base des années de travail accomplies mais aussi sur la base de périodes assimilables dont on vient de parler, par exemple les périodes d'interruption de carrière pour élever un enfant de moins de six ans. Lorsqu'on parle d'interruptions de carrière pour élever un enfant de moins de six ans, sont visées les périodes au cours desquelles le bénéficiaire ne peut prétendre à une quelconque autre forme d'assimilation. Je pense ici aux femmes qui, par loyauté, ont préféré assumer l'interruption de leur carrière sans se déclarer demandeuses d'emploi alors qu'elles n'étaient pas disponibles pour le marché de l'emploi.

 

Ce système d'assimilation a été instauré en 1985. La loi n'ayant pas d'effet rétroactif, les femmes ayant pris une pause carrière pour l'éducation de leur enfant avant l'instauration de ce régime ne peuvent bénéficier de celui-ci. La loyauté aux normes ne paie pas. Comment expliquer à une personne qui n'a pas bénéficié du système des allocations de chômage avant l'instauration du régime d'assimilation pour interruption de carrière pour élever un enfant de moins de six ans, qu'elle s'en verra pénalisée lors du calcul de sa pension?

 

Madame la ministre, peut-on déroger au principe de non-rétroactivité pour l'interruption de carrière pour élever un enfant de moins de six ans? Dans la négative, comment résoudre le problème de ces femmes qui, par loyauté, ne peuvent pas bénéficier de périodes assimilées pour l'interruption de carrière pour élever un enfant de moins de six ans?

 

02.02  Marie Arena, ministre: Monsieur le président, chère collègue, vous avez dressé le contexte de l'assimilation des interruptions.

 

Il faut savoir que le régime des interruptions de carrière a été mis en place en 1985. Les travailleurs qui interrompaient leur carrière avant cette date n'étaient couverts par aucun mécanisme de maintien de leurs droits. Comme il n'était pas possible de donner à cette réglementation un effet rétroactif, cette période antérieure ne peut être prise en considération. Par conséquent, des dispositions doivent être analysées, mais vous comprendrez que cela doit se faire en tenant compte du contexte budgétaire. Cela dit, l'élargissement de cette prise en considération de l'assimilation me semble difficile. Toutefois, cela n'empêche pas d'examiner la question. Mais le contexte budgétaire risque de nous contraindre à adopter une position encore plus rigoureuse.

 

02.03  Carine Lecomte (MR): Monsieur le président, madame la ministre, si je comprends bien si le contexte budgétaire était plus favorable, un débat sur le bien-être pourrait être entamé.

 

02.04  Marie Arena, ministre: Il y a effectivement une sorte d'injustice. Quand le contexte budgétaire est positif, des propositions de dépenses supplémentaires en matière de droits peuvent être faites. Mais vu la conjoncture actuelle, la marge de manœuvre du gouvernement est assez réduite. Cela dit, je répète que je suis assez d'accord avec vous lorsque vous parlez d'injustice.

 

02.05  Carine Lecomte (MR): Donc tout espoir n'est pas perdu!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de discriminatie ten aanzien van feitelijk of uit de echt gescheiden echtgenoten inzake pensioenrechten in het kader van de verschillende pensioenstelsels" (nr. 13952)

03 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "la discrimination à l'égard de conjoints séparés de fait ou divorcés en ce qui concerne les droits de pension dans le cadre des différents régimes de pension" (n° 13952)

 

03.01  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wellicht kent u het probleem ook. Het wordt regelmatig aangehaald en daarom wil ik het even onder de aandacht brengen. Er bestaat een verschil in de situatie van de feitelijk of wettelijk uit de echt gescheiden echtgenoten van een ambtenaar van wie het pensioen wordt beschouwd als een uitgesteld loon.

 

Daarom heeft de betrokkene geen recht op een deel van het pensioen van de vroegere echtgenoot in geval van scheiding. Die mogelijkheid bestaat echter wel voor werknemers. Zeker voor de ex-partners van ambtenaren die weinig of geen pensioenrechten hebben opgebouwd, schept dat problemen, zoals dat voor anderen ook problemen zou scheppen. De enige mogelijkheid die zij nog hebben, is de aanvraag voor een IGO-uitkering, maar dat is wel een moeilijkheid. Zij wijzen vooral op de discriminatie ten aanzien van partners in het werknemers- of zelfstandigenstelsel.

 

Ik wil wel de totaliteit van het plaatje weergeven. Omgekeerd is het zo dat bij het overlijden van de ambtenaar, de partner recht heeft op een overlevingspensioen naargelang het aantal jaren huwelijk, anders dan bij een werknemer of zelfstandige. Daar bestaat dus eigenlijk een omgekeerde discriminatie. Eigenlijk zijn er dus aan beide zijden discriminaties.

 

Bovendien is er nog een derde complicatie ingeval van een tweede huwelijk. De eerste partner in het eerste stelsel moet wel overleden zijn en in het andere stelsel niet.

 

Wij hebben dus een ongelooflijk gecompliceerd systeem, naargelang de situatie waarmee wij te maken hebben.

 

Die discriminatie tussen ambtenaren en werknemers werd ook aangeklaagd door de ombudsdienst voor de pensioenen. Ik vind het vooral belangrijk dat wij stappen zetten om te komen tot een vorm van gelijkvormigheid van stelsels. Als wij wijzigingen aanbrengen voor de ambtenaren, moet dat een toenadering zijn tot het stelsel van de werknemers en de zelfstandigen. Omgekeerd, als men wijzigingen aanbrengt bij de zelfstandigen en de werknemers, mag men niet meer uit elkaar groeien. Bovendien stelt men vast dat velen van loopbaan veranderen. Daarom moeten wij proberen de stelsels op elkaar af te stemmen.

 

Mevrouw de minister, bent u het eens met de problematiek zoals die wordt aangehaald? Buiten het feit dat u misschien zult zeggen dat het in de pensioenconferentie zit, was ik vooral ook nieuwsgierig. Ik ga ervan uit dat u op de pensioenconferentie een aantal richtlijnen of baselines meegeeft.

 

03.02 Minister Marie Arena: Dat is een probleem voor de nationale pensioenconferentie en het is ook een probleem voor het budgettair systeem. Vaak is het omwille van historische redenen gerechtvaardigd dat bepaalde aspecten van het gemeenschappelijk leven niet altijd op dezelfde manier worden behandeld in de drie pensioenstelsels.

 

Tijdens de nationale pensioenconferentie zullen we moeten werken aan de principes tussen de verschillende stelsels en zoeken naar oplossingen voor de verschillen en misschien ook de discriminaties die er nu bestaan in de verschillende pensioenstelsels.

 

03.03  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik begrijp dat het een budgettaire kwestie is, maar ik vind het ook wel een stukje een principiële kwestie. Het is een beetje onze vrees, maar tegelijkertijd is het ook een bekommernis waaraan we constructief willen meewerken en is het zeker niet om het af te schrijven, dat u enerzijds op lange termijn werkt in de pensioenconferentie, maar ook wel op korte termijn. In die zin is de vraag voor mij waar dit zich situeert in het zoeken naar een oplossing. Dat is een.

 

Ten tweede, het is belangrijk dat men qua principes, waar het om afgeleide rechten gaat, ervoor zorgt dat partners in geval van scheiding niet op een verschillende manier worden behandeld al naargelang de stelsels waarmee men te maken heeft.

 

Ten derde, tot nu toe zijn we erin geslaagd de armoede tegen te houden. Thans stellen we vast dat de verarming bij gepensioneerden stijgt. Ik weet dat het rapport voor de vergrijzing en het Planbureau zeggen dat we in de eerstkomende jaren een beetje safe zitten en dat daarna het risico van verarming terug sterker is. Ik vind dat we die belangrijke principes niet te lang vooruit moeten schuiven, maar dat we ze moeten meenemen, rekeninghoudend met de realiteit dat men toch wel met heel veel scheidingssituaties en alleenstaanden te maken heeft. Daar moeten we toch ook wel structurele oplossingen voor vinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de toekenning van de voordeligste jaren in het kader van de eenheid van loopbaan" (nr. 14051)

04 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "la prise en compte des années les plus avantageuses dans le cadre de l'unité de carrière" (n° 14051)

 

04.01  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is een opvolgingsvraag van een vraag die ik u een tijd geleden had gesteld.

 

U hebt toen gezegd dat u bereid was daaraan te werken. U wou zowel technisch als legistiek een aantal initiatieven nemen. Ik had erop aangedrongen dat u legistiek een aantal initiatieven zou nemen zodat men technisch verplicht zou zijn te volgen.

 

Wat is de stand van zaken, zowel legistiek als wat de technische uitvoering betreft? Dit moet immers een positieve maatregel zijn. Het meest voordeligste jaar moet worden meegenomen en men mag niet in een gradatie werken.

 

04.02 Minister Marie Arena: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Becq, in een eerste fase werd contact genomen met de Rijksdienst voor Pensioenen om de problematiek te onderzoeken en een voorstel uit te werken.

 

In een volgende fase zal overleg worden gepleegd met het RSVZ en de PDOS.

 

Een onderhandeling met de RSVZ en de PDOS is al gebeurd. De eerste fase is dus afgerond met een voorstel van de Rijksdienst voor Pensioenen. We zitten nu in de tweede fase en zullen na het reces onderhandelen met de twee overheidssectoren.

 

04.03  Sonja Becq (CD&V): Op dit moment voorziet u geen stappen meer, maar in september of oktober zult u onderhandelen met het RSVZ en de PDOS om op die manier een oplossing te vinden tegen het einde van het jaar. Die thematiek speelt immers een aantal jaren omwille van de technische kwesties.

 

Er zijn ook pistes waarbij men opteert om de loopbaan niet in 45sten mee te tellen, maar een ruimer geheel te bekijken. Nadat berekeningen en vergelijkingen werden gemaakt, en als men vaststelt dat de ene piste technisch te moeilijk is, kan men zoeken naar een andere piste die voordelig is voor de betrokkenen en een correctie inhoudt van te laag betaalde jaren of te lang geleden jaren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.07 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.07 heures.