Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken
en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van woensdag 17 juni 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 17 juin 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.17 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het ouderschapsverlof van ambtenaren" (nr. 12912)
01 Question de M. Stefaan Van Hecke à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le congé parental pour les fonctionnaires" (n° 12912)
01.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat om een vraag die al in april is ingediend en die nu misschien al een beetje is achterhaald. Dat zal ik straks horen in uw antwoord.
Het gaat over de beslissing die de federale regering heeft genomen dat een werknemer die ouderschapsverlof wil opnemen, dat kan doen tot het kind de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Een aantal ambtenaren bij de Vlaamse overheid hadden daarvoor een aanvraag ingediend, maar zij kregen de boodschap mee dat het voorlopig nog niet kan omdat het besluit dat het KB van 7 mei 1999 zal aanpassen, nog een volledige administratieve weg moet doorlopen. Ik vermoed dat het niet alleen een probleem is voor ambtenaren bij de Vlaamse overheid, maar ook voor ambtenaren bij diverse andere overheden, in Brussel, Wallonië, enzovoort.
Daarom heb ik een aantal heel concrete vragen.
Mijnheer de minister, wat is de precieze timing voor de aanpassing van het KB? Hoe komt het dat het zo lang op zich laat wachten? Betekent dit ook dat de federale ambtenaren nog geen ouderschapsverlof volgens de nieuwe regeling kunnen nemen? Welke acties hebt u ondertussen ondernomen om het zo snel mogelijk in orde te brengen? Plant u daarvoor eventueel nieuwe initiatieven? Ten slotte, moeten we ons niet hoeden voor aankondigingspolitiek? Zo’n maatregel wordt aangekondigd, de mensen horen het, ze willen snel een aanvraag indienen en krijgen dan te horen dat het voorlopig nog niet kan en dat men nog even geduld moet oefenen.
01.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, het is inderdaad juist dat op 1 april 2009 in het Belgisch Staatsblad het koninklijk besluit van 27 maart 2009 is verschenen. Dat KB brengt de leeftijdsgrens voor het kind, voor het krijgen van loopbaanonderbreking in hoofde van de ouders, van 6 naar 12 jaar. De regeling is van toepassing op de werknemers uit de privésector en op de contractuele en statutaire personeelsleden van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en de federaties van gemeenten.
Het ontwerp van dit besluit is goedgekeurd op de Ministerraad van 20 februari 2009 en tijdens dezelfde Ministerraad werd bovendien afgesproken dat de maatregel ook zal worden ingevoerd voor de personeelsleden van de openbare sector. De aanpassing van het kaderbesluit waarop de verschillende overheden een beroep kunnen doen om de regeling bij hen van toepassing te maken, wordt momenteel voorbereid door mijn collega, de minister van Werk. Zij voorziet in dit ontwerp al meteen in de toepassing van de regeling voor de personeelsleden van de federale overheid. De samenwerking in dat verband verloopt zeer vlot en dat zal ertoe leiden dat dit dossier binnenkort wordt voorgelegd aan de Ministerraad.
De andere overheden die van de maatregel gebruik wensen te maken, zullen nog de nodige aanpassingen aan hun statuten moeten doen. De datum van inwerkingtreding hangt in dat geval af van het verdere verloop van de procedure.
01.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, als ik het goed begrijp, is deze regeling voorlopig van toepassing op personeelsleden van gemeenten, provincies en dergelijke. De personeelsleden van alle andere overheden moeten nog even wachten.
01.04 Minister Steven Vanackere: Ja.
01.05 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Is er ook een timing in het vooruitzicht gesteld? Zal dat nog dit jaar gebeuren?
01.06 Minister Steven Vanackere: U hoorde mij daarnet zeggen dat de samenwerking met de minister van Werk vrij vlot verloopt. U kent de procedure: advies IF, beheerscomité RVA, enzovoort. Er zijn reeds positieve stappen gezet.
Het laat zich aanzien dat dit binnen afzienbare tijd op de Ministerraad kan komen.
01.07 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Laten we dat hopen. Zoals ik daarnet zei, mensen horen dat, willen dat aanvragen en botsen dan op die administratieve lijdensweg. Ik hoop dat het snel voor elkaar komt.
01.08 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Van Hecke, u hoort mij zelden of nooit wat dan ook aankondigen. Een van de voordelen van wat zwijgzaam te zijn is dat men wel kan vertellen wat er is gebeurd, maar de mensen niet in verwarring brengt.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "algemene principes fiscaal recht" (nr. 13285)
02 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur "les principes généraux de droit fiscal" (n° 13285)
02.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, op woensdag 22 april heb ik u een vraag gesteld met betrekking tot de gecertificeerde opleiding Algemene Principes Fiscaal Recht. Zoals u toen zelf al opmerkte, keken inderdaad heel wat mensen met belangstelling uit naar uw antwoord. Zij hadden immers de hoop dat u en uw kabinet het dossier eindelijk eens ernstig zouden bekijken en zij waren dan ook zeer ontgoocheld over het antwoord, dat schijnbaar is voorgekauwd door dezelfde personen wier beslissingen nu net ter discussie staan en die elke ernstige dialoog hieromtrent halsstarrig weigeren.
Inmiddels heeft ook de federale ombudsman zich gebogen over de beslissing van het OFO van 5 februari 2009 tot nietigverklaring van alle beslissingen met betrekking tot het niet slagen voor de test ter afsluiting van de gecertificeerde opleiding FI03 Toepassing van de algemene principes van het fiscale recht.
Het oordeel van de federale ombudsman laat geen enkele twijfel bestaan. Ik citeer: "De beslissing van 5 februari 2009 kan niet worden behouden, omdat zulks indruist tegen het KB van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het overheidspersoneel (artikel 70bis: Het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid organiseert de gecertificeerde opleidingen. De gecertificeerde opleiding wordt afgesloten door een gunstige of ongunstige beslissing) en verder tegen een aantal beginselen van behoorlijk bestuur".
Daarnaast doet de federale ombudsman ook een geheel logisch en correct voorstel aan het OFO om de situatie te herbekijken, daarbij vertrekkend van het principe dat voor elk van de terecht betwiste 22 vragen een punt wordt toegekend, omdat absoluut moet worden vermeden dat de deelnemers de gevolgen dragen van fouten die enkel en alleen te wijten zijn aan de administratie.
U verschuilt zich in uw eerste antwoord zelfs achter de bewering dat de externe experts zouden hebben gezegd dat de hele test als niet-valide moet worden beschouwd. Dat is pertinent onjuist. Ik weet niet welk rapport u hebt gelezen, maar in het rapport dat mij werd voorgelegd, en voor zover ik weet ook het enige rapport wat de professoren hebben opgesteld, staat duidelijk dat de opdracht van de professoren bestond uit een inhoudelijke analyse van de test. In die zin staat dan ook te lezen in hun besluit dat zij "twijfelen aan de geldigheid van de test in zijn geheel gezien de talrijke vragen die niet geschikt of betwistbaar zijn".
Op geen enkel moment spreken de professoren zich uit of doen zij enig voorstel over de gevolgen die aan de inhoudelijke analyse moeten worden gegeven. Dat is ook logisch, aangezien het niet tot de bevoegdheid en opdracht van de professoren hoort, die bovendien zelfs niet op de hoogte waren gesteld van de toepasselijke wettelijke bepalingen met betrekking tot de organisatie van de gecertificeerde opleiding.
Laten we ook niet vergeten dat het hier gaat over externe experts op fiscaalrechtelijk gebied en niet op administratiefrechtelijk gebied. Het zou dus volstrekt intellectueel oneerlijk zijn om zo uw eigen verantwoordelijkheid af te schuiven op de professoren.
Het is mij overigens ook een raadsel waar u ergens in het over de gehele lijn vernietigende rapport enig spoor van academische bewondering terugvindt.
De professoren besluiten zelfs letterlijk dat de deelnemers van wie de kennis en/of ervaring verder reikte dan de syllabus, die bol stond van de onnauwkeurigheden en zelfs van manifeste fouten, een competitief nadeel ondervonden. Voor meerdere vragen werd voor een fout antwoord immers een punt toegekend. De deelnemers die terecht twijfels koesterden bij de onjuistheden en onnauwkeurigheden, werden opnieuw gesanctioneerd. Dat is puur Kafka.
In tegenstelling tot de professoren heeft de federale ombudsman de beslissing van 5 februari 2009 zelf onderzocht. Ook hier wordt uw administratie over de gehele lijn in het ongelijk gesteld. De federale ombudsman is trouwens allerminst van oordeel dat het een complexe situatie betreft. Het tegendeel is waar.
Mijnheer de minister, missen is menselijk. Blijven missen en in de boosheid volharden, is echter des duivels.
Wat zult u dus doen, nu ook het standpunt van de federale ombudsman duidelijk en bekend is, gezien ook het feit dat de federale ombudsman een voorstel heeft gedaan dat wel overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 is, dat wel overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is, dat wel rechtvaardig is, dat wel degelijk een allesomvattende oplossing voor het gehele, onverkwikkelijke dossier biedt en dat verschillende, onnodige en aanslepende procedures kan vermijden?
Mijnheer de minister, ik wil ter zake erop aandringen dat u persoonlijk kennisneemt van het dossier. Ik vraag u ook om ten gronde op mijn vraag te antwoorden. Ik ben mij immers bewust van het feit dat uw administratie zich achter verschillende procedures kan verschuilen. De vraag is echter of u zulks, gezien de klaarheid en duidelijkheid van de feiten, aanvaardbaar acht.
Le président: Je rappelle que pour une question et la réplique le temps de parole est 5 minutes.
02.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, heeft de heer Van der Maelen zijn vraag op 5 minuten kunnen stellen?
De voorzitter: Ja.
02.03 Minister Steven Vanackere: Dan is het goed.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, ik moet vaststellen dat de polemiek in verband met de gecertificeerde opleiding Algemene Principes Fiscaal Recht niet ophoudt. U herinnert zich dat ik in de commissie op 13 mei hierover reeds een vraag heb beantwoord.
Sta mij toe dat ik mij houd aan een aantal regels, principes en feiten. Ik neem wat aanstoot aan de bewoording "het afschuiven van de verantwoordelijkheid", in de mate dat men dan eerst moet definiëren wat de verantwoordelijkheid van de minister is in deze. Men moet hier goed in de gaten houden dat er in de beroepsprocedures die er al dan niet beschikbaar zijn, bij mijn weten nergens een uitspraak van een minister nodig is.
In dat verband wil ik toch nog eens wijzen op hetgeen echt mijn taak is en hetgeen de taak van anderen is. Artikel 70bis van het besluit van 2 oktober 1937 vertrouwt de taak om de gecertificeerde opleidingen te organiseren toe aan de directeur-generaal van het OFO. Het spreekt voor zich dat die, net als de afgevaardigd bestuurder van SELOR verslag moet uitbrengen over de manier waarop hij zijn taak waarneemt aan de voorzitter van het directiecomité van de FOD Personeel en Organisatie, die op zijn beurt aan mij verantwoording verschuldigd is.
Ik ben helemaal niet de opvatting toegedaan dat het mijn ministeriële verantwoordelijkheid is om tussenbeide te komen in specifieke beslissingen met betrekking tot de beleidsuitvoering. Als u de mening toegedaan bent dat ik moet tussenkomen in specifieke examens door op de een of de andere manier een andere wending te geven aan het dossier, dan moet u dat mij vooral zeggen, maar dan ben ik ook benieuwd om te weten waarop u zich baseert.
De rol van de politieke overheid bestaat erin om regels vast te stellen. Zo zou de tekst van artikel 70bis, waarnaar ik net verwees, gewijzigd kunnen worden, bijvoorbeeld door te schrijven dat het advies van de federale ombudsman moet worden gevolgd. Dat advies stelt dat het wenselijk is om voor elke vraag die wordt geschrapt, het maximale aantal punten voor die vraag aan iedereen toe te kennen. Als – ik zeg wel als – die regel wordt vastgelegd, zou die uiteraard op alle gecertificeerde opleidingen van toepassing zijn. Men moet dus dat probleem in een totaalbeeld onderzoeken en zeker niet in het specifieke geval.
Ik geef toe dat er best wel wat problemen zijn met de gecertificeerde opleiding. In 2008 nam mijn voorgangster Inge Vervotte reeds een aantal maatregelen om het huidige systeem te versnellen in afwachting van een fundamentele herziening van het systeem.
Onze voorgangers hebben een systeem ingevoerd dat in feite praktisch zeer moeilijk uitvoerbaar is. Ik wil de vakbondsorganisaties (…) 2009-2010 bij de grondige herziening betrekken, alsook alle andere partners die in het loopbaanproces een rol spelen.
Naar aanleiding van de beslissing van het OFO van 5 februari, namelijk de annulatie van de test voor de niet-geslaagden, heeft de Raad van State op zijn zitting van 5 mei jongstleden 32 dossiers afgesloten. De Raad stelde vast dat die door de beslissing van 5 februari zonder voorwerp zijn geworden. De aanklagers vorderden de nietigverklaring van de beslissing met betrekking tot hun niet-slagen. Die hadden ze gekregen via de beslissing van 5 februari.
Tegen de beslissing van 5 februari zijn 18 beroepen ingediend bij de Raad van State. Daarvan zijn er elf van Nederlandstalige en zeven van Franstalige ambtenaren.
Een aantal mensen heeft ook een dossier ingediend bij de federale ombudsmannen. Op 6 april ontvingen zij van hen een brief waarin zij hun standpunt duidelijk uiteenzetten. Naar aanleiding daarvan heeft de voorzitter van het directiecomité van de FOD P&O een gesprek met de ombudsmannen gevoerd. Bij die gelegenheid hebben de ombudsmannen de nadruk gelegd op het feit dat zij geenszins een beslissing hadden willen nemen, noch een beslissing hadden genomen, maar dat zij enkel een advies uitbrachten en geen uitspraak hebben gedaan. Dat is, wat dat punt aangaat, wel in overeenstemming met artikel 13 van de wet op de instelling van de federale ombudsmannen, dat stelt dat zij hun onderzoek moeten opschorten in geval van een beroep.
Wij moeten dan ook wachten op de beslissing van de instantie die wettelijk bevoegd is om recht te spreken, de enige in dit geval, namelijk de Raad van State. Als de Raad van State het opleidingsinstituut in het ongelijk stelt, moet het instituut uiteraard zijn standpunt aanpassen. Indien een reglementaire wijziging noodzakelijk blijkt, zal ik, zoals het hoort, daartoe een initiatief nemen.
Als de Raad van State daarentegen het opleidingsinstituut in het gelijk stelt, zullen de ombudsmannen aan hun correspondenten meedelen dat hun mening ongegrond is.
Alles zal transparant verlopen en iedereen zal de rol spelen die is toegeëigend in het proces, met inbegrip van de minister.
In afwachting van het advies van de Raad van State zullen de ombudsmannen, overeenkomstig artikel 13 van de wet op de instelling van de federale ombudsmannen, geen initiatief nemen aangaande de feiten van het beroep. Ikzelf zal dat evenmin doen, tenzij uiteraard ter beschikking zijn om op alle vragen van het Parlement te blijven antwoorden, voor zover nuttig en nodig.
02.04 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik betreur dat u, hoewel u zelf toegeeft dat er aanhoudend problemen zijn inzake het OFO en zeker ook inzake de organisatie van examens over fiscaliteit, u nalaat om uw verantwoordelijkheid te nemen.
De administratie is verantwoordelijk voor de opstelling van een syllabus die bol staat van de onnauwkeurigheden en zelfs manifeste fouten. Dat zeg ik niet, maar de professoren. Uw administratie is verantwoordelijk voor de opstelling van een lamentabele test. Dat zeg ik niet, dat zeggen de professoren. Uw administratie is verantwoordelijk voor het nemen van de meest absurde en onrechtvaardige, maar vooral zelfs onwettige en onbehoorlijke beslissingen.
Ik betreur dat u niet ingrijpt en dat u de zaak zo ver laat komen dat er geprocedeerd moet worden voor de Raad van State. Elke objectieve waarnemer stelt vast dat er daar grote fouten zijn gemaakt.
Het is mijn persoonlijke mening dat het best is dat u als minister in dezen zelf optreedt door uw administratie terug te fluiten en te wijzen op de fouten.
Mijnheer de minister, uw administratie doet een eerste keer een onderzoek en zegt dat er drie foute vragen zijn. De professoren verrichten een onderzoek en zeggen dat er tweeëntwintig foute vragen zijn. De beslissing over wie geslaagd is, wordt genomen op basis van niet drie foute vragen.
Nadien zegt uw eigen administratie dat er vijf foute vragen zijn. Als dat niet manifest onbekwaamheid en foute beslissingen aantoont, dan weet ik niet wat u meer nodig hebt om in te grijpen ten aanzien van die administratie.
L'incident est clos.
(Ingevolge een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor het antwoord op vraag nr. 13551 van de heer Stefaan Vercamer steunt het verslag uitzonderlijk op de tekst die de vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen heeft overhandigd)
(À la suite d'un incident technique, une partie de l'enregistrement digital fait défaut. Pour la réponse à la question n° 13551 de M. Stefaan Vercamer, le compte rendu se base sur le texte remis par le vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles)
03 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het afsluiten van raamcontracten met de federale centrale aankoopdienst door de provinciebesturen" (nr. 13551)
03 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la conclusion, par les administrations provinciales, de contrats-cadres avec le service d'achat central fédéral" (n° 13551)
03.01 Stefaan Vercamer (CD&V) (…) (zonder micro) goed bestuur in hun vaandel dragen natuurlijk. In het kader van goed beheer sluit ook de federale aankoopdienst raamcontracten af om de best mogelijke voorwaarden te krijgen. Vroeger konden ook de provincie- en gemeentebesturen aankopen doen via de raamcontracten die de federale aankoopdienst had afgesloten. Momenteel blijkt dit niet meer mogelijk te zijn. Toch zou men vorig jaar overwogen hebben om dit opnieuw toe te laten, maar dat blijft een beetje in het ongewisse.
Klopt het dat de provinciebesturen vroeger konden aankopen via de raamcontracten? Waarom kan dit nu niet meer? Waarom heeft men vorig jaar overwogen dat toch weer toe te laten? Waarom heeft men het dan vandaag nog niet opnieuw toegelaten?
03.02 Minister Steven Vanackere: Tot in 2002 heeft het Federaal Aankoopbureau bestaan. Het bureau sloot via overheidsopdrachtprocedures aankoopcontracten af met leveranciers, waarvan inderdaad alle administraties van het land gebruik konden maken: de administraties van de Gewesten, Gemeenschappen, provincies en gemeenten.
De Copernicushervorming heeft in 2002 echter geleid tot het afschaffen en opsplitsen van het Federaal Aankoopbureau in de twee huidige diensten. Ten eerste, is er FOR, FOD Overschrijdende Raamcontracten, van de FOD P&O. Ten tweede, is er ABA, Aankoopbeleid en Advies, van de FOD P&O.
FOR sluit de raamcontracten af voor de federale administraties. ABA is als het ware een consultancybureau dat andere diensten ondersteunt en begeleidt bij het afsluiten van hun eigen overheidsopdrachten.
Tijdens de hervorming van het Federaal Aankoopbureau in 2002 is eveneens beslist dat de structuur van de aankoopfunctie de organisatorische principes van ons land moest respecteren, dit naar aanleiding van de staatshervormingen.
Dit betekent concreet dat elk bestuurlijk niveau zelf zijn aankoopfunctie moet organiseren. Het federale aankoopbureau kan dus geen aankopen meer doen voor bijvoorbeeld de provincies.
In 2003-2004 heeft toenmalig minister van Ambtenarenzaken, Marie Arena, wel getracht opnieuw de mogelijkheid open te stellen voor andere bestuurlijke niveaus maar dit bleek reglementair niet haalbaar en zelfs ongrondwettelijk. Er is vorig jaar door mijn voorgangster minister Inge Vervotte niet overwogen dit alsnog te doen.
Zoals eerder gezegd, moet elk bestuurlijk niveau zijn eigen aankoopfunctie organiseren en kan het federale niveau niet meer optreden voor andere niveaus. Elk niveau kan bijvoorbeeld een eigen aankoopcentrale oprichten, of elke dienst kan zich als een aankoopcentrale naar andere diensten profileren. Via gezamenlijke aankopen kunnen zij zo belangrijke schaalvoordelen realiseren, vooral wegens de lagere administratieve last van een gezamenlijke procedure en wegens de prijsvoordelen bij aankoop van grotere hoeveelheden.
03.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Dank u voor uw antwoord. Het is natuurlijk een spijtige zaak. Het is een verspilling van energie, die aparte aankoopdienst. Maar goed, als het apart gebeurt, is het zo.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het Schengen-visum type C" (nr. 12590)
04 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "le visa Schengen de type C" (n° 12590)
04.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in het jaarverslag 2008 van de ombudsman merkt die op dat sommige standaardformuleringen de werking van de administratie kunnen vereenvoudigen, maar dat concrete situaties niet uit het oog verloren mogen worden. Als voorbeeld haalt de ombudsman de standaardmotivering bij de weigering van het Schengenvisum type C aan.
Voor de Dienst Vreemdelingenzaken bij de FOD Binnenlandse Zaken de toelating geeft om een visum kort verblijf uit te reiken, wordt onderzocht of de aanvrager de nodige bestaansmiddelen heeft. Wanneer deze zelf zijn solvabiliteit niet kan bewijzen, kan hij een verbintenis tot tenlasteneming voorleggen. Door deze verbintenis stelt een Belg of een vreemdeling die in België verblijft zich garant voor de verblijf- en terugkeerkosten en de gezondheidszorg van de persoon die op basis van het visum in België verblijft.
Uit de beslissingen blijkt dat de DVZ een visum kort verblijf soms weigert met als reden dat de aanvrager onvoldoende eigen middelen bewijst, terwijl er een verbintenis tot tenlasteneming werd voorgelegd. De DVZ gebruikt deze standaardformulering wanneer hij meent dat er een gevaar voor vestiging is. Men gaat na of de aanvrager een belangencentrum behoudt in zijn land van herkomst, dat garandeert dat hij na het verstrijken van zijn visum zal terugkeren. De DVZ meent dat voldoende eigen middelen van bestaan hebben in het land van herkomst een garantie kan zijn dat men later zal terugkeren. De DVZ erkent dat er geen eigen middelen mogen worden gevraagd wanneer er een garant is en zal nadenken over een andere formulering.
Is er ondertussen reeds een andere formulering om de beslissingen tot weigering op een meer gepaste manier te motiveren?
Hebt u een idee hoeveel dergelijke weigeringen er jaarlijks worden uitgesproken?
Wat verstaat men eigenlijk onder voldoende eigen middelen? Welke criteria hanteert men hiervoor?
04.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, voor alle duidelijkheid, wanneer een visumaanvraag gepaard gaat met een verbintenis tot tenlasteneming door een solvabele garant in België, moet de visumaanvrager niet het bewijs kunnen leveren van eigen bestaansmiddelen om zijn reis en zijn kort verblijf in België te bekostigen.
De visumaanvrager heeft niet alleen een financiële dekking nodig voor zijn verblijf, hij moet ook de nodige garanties kunnen geven dat hij terugkeert naar zijn land van oorsprong na de afloop van zijn visum. Indien hij deze waarborg niet kan geven, moet zijn visum, conform de gemeenschappelijke Schengeninstructies, worden geweigerd. Deze waarborg kan een persoon die niet over bestaansmiddelen beschikt in eigen land vaak moeilijk geven. In dat geval weigert de Dienst Vreemdelingenzaken het visum, door te stellen dat er sprake is van geen of onvoldoende garantie op terugkeer aangezien betrokkene niet afdoende kan aantonen dat hij voldoende en regelmatige inkomsten heeft uit, bijvoorbeeld, legale winstgevende activiteiten.
In het verleden gaf de formulering van de motivatie soms aanleiding tot verwarring tussen beide garanties die worden gevraagd bij het indienen van de visumaanvraag, namelijk de garantie van de financiële dekking van het verblijf in België, enerzijds, en de garantie op terugkeer, anderzijds. Beide aspecten moeten echter duidelijk worden gescheiden.
Hoeveel dergelijke weigeringen jaarlijks worden uitgesproken valt moeilijk te becijferen, aangezien het vaak gaat om slechts een van de redenen, tussen andere, voor de weigering van een visum.
In de nieuwe gemeenschappelijke visacode die op Europees vlak wordt uitgewerkt en die is voorzien voor eind 2009, zal expliciet worden aangeduid hoe visumaanvragers kunnen bewijzen dat ze wel degelijk de intentie hebben om het grondgebied van de Schengenstaten te verlaten voor het vervallen van het verkregen visum. Dit kan volgens het voorstel van visacode, namelijk door middel van vliegtuigtickets, het bewijs van financiële middelen in het land van oorsprong, het bewijs van tewerkstelling, het bewijs van eigendommen en het bewijs van integratie in het land van oorsprong door familiebanden of professionele status. Dit is overigens al de manier waarop België op dit ogenblik de garantie op terugkeer nagaat.
04.03 Leen Dierick (CD&V): Ik dank u voor dit uitgebreid antwoord, mevrouw de minister.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de standpunten van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding met betrekking tot de hervorming van het Wetboek van de Belgische nationaliteit" (nr. 13421)
05 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les positions du Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme concernant la réforme du Code de la nationalité belge" (n° 13421)
05.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag handelt over de standpunten van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding inzake de hervorming van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit.
In zijn jaarverslag geeft het Centrum commentaar op de in het regeerakkoord aangekondigde hervorming van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit. In het regeerakkoord staat immers dat de nationaliteitsverwerving zal worden geobjectiveerd en migratieneutraler zal worden gemaakt, zodat alleen personen die zijn ingeschreven in het rijks- of vreemdelingenregister de nationaliteit kunnen verwerven. Men moet dus in België verblijven.
Meer bepaald gaat het om artikel 12bis, §1, 2de, van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit dat thans bepaalt dat meerderjarige kinderen die in het buitenland wonen en van wie een van de ouders de Belgische nationaliteit heeft of verwerft, recht hebben op de nationaliteit.
Omdat het uitgangspunt is dat het verblijf, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, recht geeft op de nationaliteit, en niet omgekeerd, is in het regeerakkoord voorzien dat artikel 12bis zal worden gewijzigd.
Het Centrum plaatst in zijn jaarverslag kritische kanttekeningen bij dat voornemen omdat naar zijn oordeel dat artikel het recht van familiale banden tussen Belgen en hun meerderjarige kinderen die buiten de EU verblijven, waarborgt. Als ze die mogelijkheid niet zouden hebben, dan zouden deze kinderen, aldus het Centrum, een visum voor kort verblijf moeten aanvragen om normale familiebanden met hun Belgische ouders te onderhouden. De praktijk wijst volgens het Centrum uit dat een dergelijk visum vaak wordt geweigerd.
Het Centrum vermoedt dan ook dat heel wat personen die op basis van artikel 12bis Belg zijn geworden, zich niet in ons land hebben gevestigd. Als de meerderjarige kinderen in het buitenland niet meer over de mogelijkheid beschikken van artikel 12bis, zal dat volgens het Centrum tot gevolg hebben dat die personen ertoe verplicht worden om een aanvraag in te dienen tot gezinshereniging. Het Centrum vindt het tevens aangewezen om de maatregelen voor een migratieneutraler Wetboek van de Belgische Nationaliteit te koppelen aan de maatregelen ingeschreven in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebeid om de toegang tot het grondgebied gemakkelijker te maken voor meerderjarige kinderen met Belgische ouders.
De voorzitter: Mevrouw de minister.
05.02 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb nog niet gedaan. Nu ga ik mijn vragen stellen. U bent iets te rap!
Mevrouw de minister, daarover wens ik de volgende vragen te stellen.
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal personen die op basis van artikel 12bis, §1, 2de, de Belgische nationaliteit hebben verworven en die momenteel niet in ons land verblijven?
Ten tweede, klopt het dat aan meerderjarige kinderen van wie een ouder Belg is vaak een visum voor een kort verblijf wordt geweigerd? Zijn daarover cijfers beschikbaar? Op welke gronden wordt een dergelijk visum geweigerd?
Bent u het eens om de maatregelen voor een migratieneutraler Wetboek van de Belgische Nationaliteit te koppelen aan de maatregelen ingeschreven in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied om de toegang tot het grondgebied gemakkelijker te maken voor meerderjarige kinderen met een Belgische ouder?
05.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil eerst en vooral zeggen dat ik het ermee eens ben dat de nationaliteitsverwerving moet worden geobjectiveerd en migratieneutraal moet worden gemaakt, zodat alleen personen die zijn ingeschreven in het rijksregister de Belgische nationaliteit kunnen verwerven.
Het kan niet dat meerderjarige kinderen die sinds hun geboorte in het land van herkomst verblijven en er hun leven hebben opgebouwd via een gewone nationaliteitsverklaring de nationaliteit kunnen verwerven van een land waarmee hun enige band is dat er een ouder woont die de Belgische nationaliteit heeft of verworven heeft.
Ik kan u niet zeggen hoeveel mensen op deze basis de Belgische nationaliteit verwerven omdat de nationaliteitswetgeving behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. Mijn diensten beschikken dus niet over de gevraagde statistieken.
De kritiek dat de wijziging van artikel 12 het uitoefenen van het recht van familiale banden tussen Belgen en hun meerderjarige kinderen die buiten de EU verblijven in het gedrang zou brengen, is heel voorwaardelijk en voornamelijk gebaseerd op vermoedens.
Zo zegt het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding dat de praktijk uitwijst dat dergelijke visa vaak worden geweigerd, maar hierover bestaan geen cijfers.
Statistieken inzake het aantal weigeringen van een visum kortverblijf aan meerderjarige kinderen van een Belgische ouder zijn niet beschikbaar omdat statistieken op basis van dergelijke specifieke parameters niet worden bijgehouden.
Bovendien wordt bij visumaanvragen in de eerste plaats rekening gehouden met de voorgelegde documenten en het advies van de diplomatieke post. Aangezien het doel van de visumaanvraag – het visum familiebezoek – gemakkelijk kan worden bewezen door het bewijs van afstamming te leveren, is de kans op een gunstige beslissing bij een dergelijk familiebezoek juist heel groot.
Weigeringen komen alleen voor wanneer de aanvrager zijn afstamming niet kan bewijzen aan de hand van documenten of wanneer er aanwijzingen zijn dat men probeert het visum kortverblijf te misbruiken en men eigenlijk gezinshereniging beoogt.
Uiteraard kunnen ook weigeringen voorkomen omwille van redenen van openbare orde of het gebruik van valse documenten.
Het is dan ook niet de bedoeling het migratieneutraal maken van het Wetboek van de Belgische nationaliteit te koppelen aan eventuele versoepelingen in de wet om de toegang tot het grondgebied van meerderjarige kinderen van Belgische ouders te vergemakkelijken.
Dit lijkt mij niet alleen niet nodig, maar ook niet wenselijk. Dergelijke aanpassingen zouden immers volledig in strijd zijn met de Schengen-reglementering. De toegang tot het grondgebied gebeurt immers voor visumplichtige nationaliteiten overeenkomstig de gemeenschappelijke visuminstructie Schengen.
Voldoet men aan de verschillende voorwaarden die in deze instructie worden gesteld voor de afgifte van een reisvisum, dan wordt een visum verleend door de dienst Vreemdelingenzaken of de Belgische diplomatieke post in het buitenland.
De Schengen-instructie maakt geen onderscheid tussen bepaalde verenigingen, maar stuurt wel aan op een aantal garanties met betrekking tot de financiële dekking van de reis en het verblijf en de daadwerkelijke terugkeer naar het land van herkomst.
05.04 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb nog twee elementen van repliek.
Ten eerste, dat het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, een overheidsdienst nota bene, dit zomaar in een jaarrapport schrijft – volgens u gebaseerd op vermoedens en niet op cijfers – doet vragen rijzen. Misschien moet toch eens worden bekeken hoe men daar in de toekomst mee omgaat. Dat creëert toch een beeld van hoe wij met die problematiek omgaan. Blijkbaar klopt dat niet of is dat gebaseerd op vermoedens, maar het doet in elk geval een bepaalde perceptie ontstaan die blijkbaar niet correct is. Mijn vraag is om met het Centrum een gesprek aan te gaan over hoe men die commentaren in het jaarverslag opneemt.
Ten tweede, de minister van Justitie had dit ook aangekondigd. Het verheugt mij dat u beiden ter zake op dezelfde golflengte zit. Dat betekent dat wij snel tot een hervorming met betrekking tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit voor meerderjarige kinderen in het buitenland kunnen overgaan. Hij heeft aangekondigd dat de gesprekken daarover nog voor de zomervakantie zullen worden opgestart. Welke timing zal worden gehanteerd om die gesprekken op te starten?
05.05 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat wij een zaak hebben geleerd: ons vastpinnen op een timing helpt niet. U weet dat ik, zeker op dit vlak, een medestander ben.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de strijd tegen illegale transitmigratie" (nr. 13547)
06 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "la lutte contre la migration illégale de transit" (n° 13547)
06.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is volgens mij goed dat u letterlijk en figuurlijk de grenzen van de migratie wat aftast. Dat is de reden waarom wij nieuwsgierig zijn naar de vergadering die u hebt geleid in het gerechtsgebouw van Brugge met verantwoordelijken van politie, gerecht en lokale autoriteiten over de strijd tegen illegale transitmigratie naar Groot-Brittannië.
De minister werd daar onder meer op de hoogte gebracht van de politieacties die al werden gehouden. Wij hebben dit onderwerp hier begin mei trouwens al in de commissie behandeld.
Op 19 mei hebt u dan een bezoek gebracht aan uw Franse collega Besson. De problematiek van transitmigratie is toen ook behandeld. Daar is blijkbaar ook aangekondigd dat hij het kamp in de buurt van Sangatte tegen het einde van het jaar wil sluiten.
Ik had willen vragen of u nog wat meer informatie kon geven over dat contact met uw Franse collega. Wat is er concreet afgesproken voor verdere afspraken? Is de sluiting van het kamp nabij Sangatte inderdaad aan bod gekomen? Wat zijn de eerste resultaten van de politieacties van vorige maand?
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, zowel mijn Franse collega als ikzelf zijn ons bewust van de noodzaak van een nauwere samenwerking tussen de politiediensten in een Europese ruimte met vrij grensverkeer. Om die reden hebben we afgesproken om de operationele samenwerking tussen Frankrijk en België in het kader van de strijd tegen de illegale migratie, de mensensmokkel en mensenhandel te versterken. Er komen gezamenlijke politieacties op de autosnelwegen, die de Franse en Belgische kusten van het Kanaal en de Noordzee met elkaar verbinden. Voorts wordt voorzien in de coördinatie van het inlichtingennetwerk om de illegale immigratienetwerken die het vertrek van migranten naar het Verenigd Koninkrijk organiseren, te ontmantelen. Als men aan de netwerken werkt, werkt men automatisch ook aan de mogelijke slachtoffers ervan.
Op de hogesnelheidstreinen, meer bepaald op de lijnen Lille-Brussel en Parijs-Brussel, worden in samenwerking met de andere Europese politiediensten gezamenlijke patrouilles van de spoorwegpolitie ingezet. We zullen gezamenlijke middelen inzetten voor grensterugleidingen en we zullen onze krachten bundelen voor de mobilisatie van Europese middelen van het Frontexagentschap. Gezien de gelijkaardige situatie in de havens van Calais en Oostende, zullen op ministerieel niveau regelmatig uitwisselingen plaatsvinden om de inspanningen aan weerszijden van de grens nauwgezet te coördineren.
Tijdens de ontmoeting met mijn Franse collega Besson spraken we inderdaad over de sluiting van de zogenaamde jungle, een reeks tentenkampen van illegale immigranten in de buurt van Calais. De Franse minister bevestigde dat het zijn ambitie is aan die toestand een einde te maken, mede vanwege de rellen en gevechten die er soms plaatsvinden. Hij wil dat echter op een zo humaan mogelijke manier doen. Hij gaf ook aan hoe hij te werk zou kunnen gaan. Hij kijkt echt op welke manier dat kamp zo menselijk mogelijk kan worden gesloten, met alle mogelijke opties die er zijn.
De Dienst Vreemdelingenzaken nam in de maand mei deel aan drie controleacties in Oostende. Die acties leverden de volgende resultaten op. In totaal werden 65 administratieve rapporten opgesteld, waaronder 37 opsluitingen en 11 bevelschriften om het grondgebied te verlaten. Zeventien keer liet men de mensen beschikken, maar “laten beschikken” kan verschillende categorieën inhouden, zoals mensen die al een bevelschrift hebben om het grondgebied te verlaten, minderjarigen die deel uitmaken van een familie of niet-begeleide minderjarigen die een voogd hebben. Dat ressorteert onder “niet-laten beschikken”. Van die zeventien, waren er negen minderjarig. Het gaat dus gewoonlijk over leden van een familie en niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Hen laten we niet zomaar lopen, bij wijze van spreken.
06.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat u terecht de nadruk legt op het feit dat we de netwerken moeten ontmantelen. Dat systeem werkt op ons systeem. We moeten er dus alles aan doen om dat fenomeen te verhelpen.
De politieacties blijken op gang te zijn gekomen. Ik neem aan dat ze in de toekomst systematisch zullen worden voortgezet en gecontinueerd. Wij zullen ook van hieruit de resultaten op het terrein opvolgen, in de hoop dat we op die manier het transnationale samenwerkingsverband op tijd en stond kunnen evalueren.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "meer Europa inzake migratie" (nr. 13549)
07 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "plus d'Europe en matière de migration" (n° 13549)
07.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, aan de vooravond van het Zweedse EU-voorzitterschap hebt u uw Zweedse collega Tobias Billström in Stockholm ontmoet. Het gesprek ging over het migratiebeleid van de verschillende Europese lidstaten en over het feit dat in de toekomst waarschijnlijk een Europese aanpak voort noodzakelijk zal zijn.
Ook de problematiek van de niet-begeleide minderjarigen is daar besproken. Het is interessant te vernemen welke informatie ons u naar aanleiding van die gesprekken kunt meedelen. Hebt u daar concrete afspraken gemaakt voor het optimaliseren van het Europese migratiebeleid? Welke afspraken zijn daar gemaakt inzake de problematiek van de niet-begeleide minderjarigen? En welke rol ziet u België spelen in dat Europese migratiebeleid?
07.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het bezoek dat ik op 28 mei 2009 aan mijn Zweedse collega Billström in Stockholm bracht, stond inderdaad in het teken van het toekomstige, Zweedse, Europese voorzitterschap van de Europese Unie.
Zweden neemt op 1 juli 2009 het voorzitterschap van de Europese Unie over. Het doet dat op een cruciaal moment voor de Europese samenwerking inzake Migratie en Asiel.
Tijdens het Zweedse voorzitterschap zal in opvolging van het Haagse programma, dat eind 2009 afloopt, een nieuw vijfjarenprogramma voor samenwerking inzake Binnenlandse Zaken en Justitie worden aangenomen.
Het eerste doel van mijn reis naar Stockholm was dan ook van gedachten te wisselen over een aantal principes, waarvan ik van oordeel ben dat zij het voornoemde programma van Stockholm zouden moeten inspireren.
De Europese Commissie zal haar ontwerp voor voornoemd programma in de tweede helft van juni 2009 bekendmaken. Het is echter duidelijk dat het toekomstige, Europese Voorzitterschap bij de totstandkoming van de uiteindelijke tekst van het programma een belangrijke rol zal spelen.
Bovendien komt het bezoek op het moment dat een aantal belangrijke, Europese landen, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, signalen uitzenden dat zij een verdere integratie van het Europese asielbeleid wensen te vertragen.
Uit ons onderhoud bleek dat mijn collega-minister Billström alsook ikzelf uitgesproken voorstanders zijn van niet minder maar wel meer Europa in het domein Asiel en Migratie. Enkel indien wij onze inspanningen bundelen, kan Europa het migratiefenomeen op een correcte manier beheersen en kunnen wij personen die recht hebben op asiel, een correct en hoog niveau van bescherming bieden.
Minister Billström en ikzelf waren het ook eens over een aantal grote principes voor het Europese migratiebeleid. Wij waren het, ten eerste, eens over de verdere aandacht voor de positie van de legale migrant, waarbij iedere lidstaat op zijn specifieke situatie moet kunnen inspelen. Wij waren het ook eens over een grotere aandacht voor maatregelen die illegale migratie kunnen tegengaan, waarbij de klemtoon op een verdere uitbouw van de geïntegreerde controles aan de buitengrenzen ligt. Tevens waren wij het eens over de uitvoering van preventiemaatregelen in de landen van oorsprong en in de transitlanden evenals over het realiseren van betere afspraken voor de readmissie van illegalen. Ten derde, wij waren het ook eens over het uitbouwen van de interne solidariteit binnen de Europese Unie met landen die een grotere toestroom aan de buitengrenzen krijgen, alsook met landen van oorsprong en transitlanden.
Zowel Zweden als België zullen zich inzetten, opdat Europa haar geïntegreerd en evenwichtig beleid inzake Asiel en Migratie, zoals het in 2008 nog in het Europese Pact voor Migratie en Asiel werd bevestigd, nader gestalte zou geven.
Zo heb ik tijdens de meest recente JBZ-Raad aangedrongen op een gemeenschappelijk, Europees asielstelsel, dat overigens een van de hoekstenen van het Europese Migratie- en Asielpact is. Ik heb gevraagd dat er, ten eerste, een geharmoniseerde, Europese wetgeving komt. Ten tweede, een praktische samenwerking tussen de lidstaten is noodzakelijk. Daarom pleit ik ervoor dat het Europees Asielondersteuningsbureau zo snel mogelijk zou worden opgestart. Ten derde, er is meer solidariteit nodig, zowel met derde landen als tussen de lidstaten onderling.
Solidariteit is des te belangrijk, omdat wij ons goed moeten realiseren dat wij ons in een zone van vrij verkeer bevinden. De druk die aan de buitengrenzen van de Europese Unie wordt uitgeoefend op wat ik de eerstelijnlanden zou noemen, heeft ook invloed op heel korte termijn op meer centraal gelegen landen zoals België.
Het adequate antwoord op die gemeenschappelijke uitdaging kan mijns inziens alleen worden gegeven door het voeren van een echt gemeenschappelijk Europees migratiebeleid.
De problematiek van de bescherming van niet-begeleide minderjarigen kwam heel uitgebreid aan bod tijdens het onderhoud in Zweden. Zweden zal aan de problematiek een prominente plaats geven tijdens zijn voorzitterschap en ik wil hetzelfde doen tijdens het Belgisch voorzitterschap eind 2010.
Het aantal niet-begeleide minderjarigen dat toegang zoekt tot de Europese Unie, neemt ieder jaar toe. Die kinderen zitten in een bijzonder kwetsbare positie om misbruikt te worden. We blijven voortzoeken naar oplossingen om hen op een goede manier op te vangen – België en Zweden zijn de twee eerste lidstaten die kinderen hebben weggehaald uit de gesloten centra – en om ervoor te zorgen dat zij niet kunnen worden misbruikt door malafide personen.
Ervoor zorgen dat we de kinderen steeds goed kunnen identificeren, is wellicht een basisvoorwaarde voor dat laatste. Ze verdwijnen immers meestal al na enkele dagen uit de open opvangcentra waarin ze werden geplaatst.
07.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
Naar aanleiding van dat bezoek kwamen twee heel belangrijke zaken heel duidelijk naar voren. Wij zullen bij het herschrijven van het vijfjarenprogramma heel alert moeten zijn. We zullen hieromtrent een nuttig overleg moeten organiseren, omdat ik vermoed dat we in het najaar de uiteindelijke nota van hieruit op de voet zullen kunnen volgen.
Ik heb nota genomen van de vijf oriëntaties die u hebt aangebracht, met toch wel de duidelijke vingerwijzing dat we Europees niet allemaal op dezelfde golflengte zitten.
Ik vind dat u gelijk hebt wanneer u zegt dat we de problematiek breder moeten bekijken. Net zoals op andere domeinen zullen wij wellicht ook hier een discussie moeten voeren en een duwtje moeten geven om de zaken in die richting te krijgen.
In die zin meen ik dat het belangrijk is dat we het dossier ook vanuit de commissie van nabij blijven volgen.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 13486 de M. Van den Bergh est reportée à sa demande. Il en va de même pour la question n° 13578 de Mme Galant.
08 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het achterhouden van oproepingsbrieven" (nr. 13581)
08 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "la rétention de convocations électorales" (n° 13581)
08.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over een probleem dat recent nog aan bod kwam in een programma van Radio 1. Er waren meerdere getuigenissen van directeurs en personeelsleden van rusthuizen, over een blijkbaar courante praktijk, namelijk dat oproepingsbrieven voor verkiezingen toekomen bij de centrale van het rusthuis en niet worden gedistribueerd aan de bewoners. Er wordt gewoon voor doktersbriefjes voor de residenten gezorgd, meestal door de arts van het rusthuis in kwestie. De bewoners van de rusthuizen oefenen hun kiesrecht dus niet uit en worden zelfs nooit op de hoogte gebracht van het toekomen van hun kiesbrieven.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van deze praktijken? Wat is uw standpunt dienaangaande? Vindt u niet dat deze bejaarden op zijn minst het recht hebben om de keuze te maken of zij al dan niet hun kiesrecht willen uitoefenen?
Bent u het met mij eens dat er nood is aan een herziening van de regeling of aan een initiatief ter zake, bijvoorbeeld via een rondzendbrief, minstens aan een overleg met de sector? Desnoods moet men zelfs overgaan naar een individuele betekening. Wij kunnen alleszins niet tolereren dat deze praktijk blijft voortbestaan.
Een gerelateerd verschijnsel, minder ernstig, gaat over het verzamelen van volmachten van rusthuisbewoners. Dat is een praktijk die al lang bestaat. Daar geldt natuurlijk de vrijwilligheid omdat een volmacht altijd moet worden ondertekend. Er zijn politici die zich bekwamen in het verzamelen van volmachtformulieren. Hebt u weet van malversaties ter zake, mijnheer de minister?
08.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Weyts, ik heb geen kennis van dergelijke praktijken noch van bepaalde misbruiken die er op dat vlak zouden zijn gebeurd, wat uiteraard niet wegneemt dat ze kunnen gebeurd zijn. Ik kreeg van mijn administratie evenmin melding van dergelijke misbruiken.
De oproepingsbrief dient om elke kiezer persoonlijk op de hoogte te brengen van alle nodige informatie opdat hij zijn stemrecht zou kunnen uitoefenen.
Wanneer de directeur van een rusthuis, of wie dan ook, van welke instelling dan ook, dergelijke brieven zou achterhouden voordat de gepensioneerden ervan kennis hebben genomen, dan kan ik dergelijke praktijken enkel veroordelen en overigens als laakbaar bestempelen. Het stemrecht is immers een door de Grondwet gewaarborgd recht waarvan iedereen ten volle moet kunnen genieten.
Ik denk ook dat het de persoon zelf toekomt, wanneer hij niet in staat is om zich naar het stembureau te begeven, om te beslissen of hij wenst te gaan stemmen of een ziektebriefje wenst in te dienen, of zijn stemrecht bij volmacht wenst door te schuiven.
Het lijkt mij overigens ook heel duidelijk dat alvorens het rusthuis elk initiatief neemt, de familie moet worden betrokken bij die procedure. Immers, mensen van 90 of 95 jaar bijvoorbeeld kunnen niet altijd met de juiste kennis van zaken oordelen. Indien er geen enkel familielid bereikbaar is, dan lijkt het mij aangewezen dat de directeur van het rusthuis een medisch attest vraagt om de bejaarde vrij te stellen van de stemplicht, althans als de wil hiertoe is geuit door betrokkene bejaarde.
Er kan dus nog altijd volmacht worden gegeven. U hebt verwezen naar bepaalde praktijken waarbij die geronseld worden, maar het is dan nog altijd een vrijwillige geste van de kiezer zelf.
Een andere werkwijze die wij aanmoedigen – het kost dan wel wat inspanning om die stembureaus te bemannen – is dat het stembureau wordt geïnstalleerd in een rusthuis, om het voor de bewoners ervan mogelijk te maken om hun stem uit te brengen zonder zich te moeten verplaatsen. Dat vergt wel een hele procedure. Het gaat soms over honderd, tweehonderd of driehonderd mensen, wat niet zo veel is, en van wie de helft misschien dan nog niet zou stemmen. Dat is afhankelijk van de plaatselijke situatie. Verschillende gemeenten hebben, zoals wij hebben gelezen in de krant, die mogelijkheid al ingevoerd.
Bij de volgende verkiezingen kan ik die aanbeveling doen aan de gemeenten en hen vragen om eventueel zoveel mogelijk gebruik te maken van de rustoorden om een stembureau te installeren, zonder evenwel de lasten voor de gemeenten op te drijven .
08.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, u zegt dat u geen weet hebt van zulke praktijken, maar ik verwijs onder andere naar het Radio 1-programma Peeters en Pichal, waarin niet alleen familieleden van rusthuisbewoners getuigden, maar waarin ook rusthuisdirecteurs zelf getuigden dat zij die praktijk toepassen. In dat Radio 1-programma werden anonieme getuigenissen in die zin uitgezonden. Kortom, de praktijken bestaan. De betrokkenen getuigden trouwens dat ze in hun sector wijdverspreid waren.
Ik wil u bijkomend vragen toch een initiatief te nemen ten aanzien van de sector, misschien via de gemeenten, opdat het duidelijk zou zijn voor iedereen dat zulke praktijken absoluut niet te tolereren zijn.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vrijwilligers die gezeteld hebben in de stembureaus" (nr. 13602)
09 Question de Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les volontaires qui ont siégé dans les bureaux de vote" (n° 13602)
09.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, onlangs werd de kieswetgeving gewijzigd waardoor onder meer ook vrijwilligers kunnen zetelen in de kiesbureaus. U beloofde dat er voor de vrijwilligers die daarop ingingen, een feest zou worden georganiseerd. Wij vragen ons af of die boodschap ook bij het grote publiek is terechtgekomen.
Graag had ik er ook een aantal vragen over gesteld. Hebt u al een zicht op het aantal vrijwilligers dat zich heeft aangemeld? Kunt u die cijfers opsplitsen per Gewest? Wat het feest betreft, wat stelt u concreet voor voor de vrijwilligers die zich ter beschikking hebben gesteld? Het was de eerste keer dat het mogelijk was om vrijwilligers in het kiesbureau te laten zetelen. Zal dit systeem worden geëvalueerd? Zijn er mogelijke wijzigingen die kunnen worden aangebracht om het nog te optimaliseren?
09.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, als antwoord op de eerste vraag kan ik aan mevrouw Dierick zeggen dat er zich 2.092 vrijwilligers hebben aangemeld, met name 1.521 uit het Vlaamse Gewest, 502 uit het Waalse Gewest en 69 uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Op 21 juli worden de vrijwilligers ter erkenning van hun burgerzinschap en van hun taak van algemeen belang uitgenodigd tijdens de nationale feestdag. Wij denken er trouwens ook over na om ook de secretarissen van de bureaus hierbij te betrekken. Dit laatste zijn wij nog aan het nakijken.
Wij zullen hen ontvangen met een hapje en een drankje in een tent van de FOD Binnenlandse Zaken aan het Poelaertplein. Zij zullen daarbij eveneens kennis maken met de domeinen waarin deze FOD actief is, zoals eID-toepassingen, elektronisch stemmen, docstop, veiligheid, preventie, enzovoort. Zij zullen daarbij ook een attentiepakket ontvangen en de mogelijkheid hebben om het militaire défilé te volgen, mits een toegangskaart te hebben aangevraagd.
Ik heb al gezegd dat wij eraan denken om ook de secretarissen uit te nodigen. U bent evenzeer uitgenodigd in die tent want zij staat open ook voor het grote publiek.
Wat de derde vraag betreft, er dient eerst op te worden gewezen dat het vrijwilligerschap in het raam van de verkiezingen positief kan worden geëvalueerd. Er zijn nog wel 98.000 te gaan, maar ik denk dat wij op de goede weg zijn met die 2.000. Wij hebben onze voornaamste doelstelling bereikt, namelijk het aanmoedigen van de burgerzin. Voor de toekomst zal ik erover waken dat de inspanningen die erop zijn gericht het vrijwilligerschap verder te promoten en aan te moedigen, volgehouden en desgevallend versterkt zullen worden.
09.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor de uitnodiging voor het feest. Ik denk dat we daar wel zullen op ingaan.
Opmerkelijk is dat er een vrij groot verschil is tussen de Gewesten. Tussen het Vlaams Gewest en het Franstalige en het Brusselse zijn er toch wel vrij grote verschillen. Het is goed dat er verder aan wordt gewerkt en dat er wordt gesensibiliseerd: als we meer mensen ertoe kunnen aanzetten om dat vrijwillig te doen, is dat in elk geval een zeer goed teken. Toch moeten we dat met de nodige omzichtigheid blijven doen, zodat er op termijn geen misbruiken van komen en mensen niet worden gedwongen om zich daarvoor in te zetten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 13620 de M. Arens est reportée à sa demande.
10 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ondersteuning van de buurtinformatienetwerken in de provincie Oost-Vlaanderen" (nr. 13625)
10 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de l'Intérieur sur "le soutien aux réseaux d'information de quartier dans la province de Flandre orientale" (n° 13625)
10.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de steun van de buurtinformatienetwerken in de provincie Oost-Vlaanderen. Een provincieraadslid stelde daarover een vraag aan de gouverneur. Zij was blijkbaar geïnspireerd door wat er in Antwerpen gebeurt. Hij vroeg de mogelijkheid te onderzoeken tot ontwikkeling van een automatisch oproepsysteem voor buurtinformatienetwerken. In Antwerpen werkt blijkbaar al zoiets onder de naam CIN, Crisisinformatienetwerk, in samenwerking met de buurtinformatienetwerken en financieel gesteund door de FOD Binnenlandse Zaken.
Vandaar mijn vraag, mijnheer de minister. Hoe werkt dat automatische oproepsysteem in Antwerpen en hoe evalueert u het? Biedt het systeem van de provincie Antwerpen een meerwaarde voor de bestaande buurtinformatienetwerken? Wat is die meerwaarde? Waaruit bestaat de steun van de FOD Binnenlandse Zaken? Hoeveel euro wordt daarvoor jaarlijks ter beschikking gesteld?
Overweegt u een automatisch oproepsysteem zoals in de provincie Antwerpen te veralgemenen of hoe ziet u de verdere aanpak en uitbouw in de andere provincies? In welke mate zijn de gemeenten betrokken bij een oproepsysteem zoals in de provincie Antwerpen? Overweegt u een veiligheidsprotocol – of hoe men het ook moge noemen – af te sluiten tussen de provincies, de gemeenten en de federale overheid?
10.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vercamer, ten eerste, hoe functioneert en evalueren wij het systeem? Het automatisch oproepsysteem is in de provincie Antwerpen gekend als het CIN/BIN-systeem omdat het verwijst naar twee verschillende functies van het systeem, enerzijds het crisisinformatienetwerk en anderzijds het buurtinformatienetwerk. Van belang is dat voor beide functies van dezelfde technologie wordt gebruikgemaakt.
Het CIN kan in geval van een crisissituatie voor het informeren van de bevolking worden gebruikt, maar ook voor het alarmeren van de hulpdiensten. Dat wordt aangestuurd vanuit de veiligheidswebsite OSR.
De beslissing tot het opstarten van het CIN-systeem behoort tot de bevoegdheid van de overheid, de burgemeester, de gouverneur of de minister, die verantwoordelijk is voor de coördinatie in het geval van een noodsituatie.
Daarnaast is er het BIN, dat wordt gebruikt voor de oproepen van de buurtinformatienetwerken. Een erkende BIN-coördinator kan met paswoord en login toegang krijgen tot de website www.buurtinfo.net. Hierbij kan hij de lijsten met telefoonnummers beheren van inwoners die uitdrukkelijk hebben verklaard te willen participeren. Hij zal ook instaan voor de inwerkstelling en het verspreiden van een telefonische oproep op verzoek van de politie. De gesprekskosten zijn ten laste van degene die zich tot de uitgaven verbindt, bijvoorbeeld het BIN zelf, de gemeente of de lokale politie.
Zowel voor het CIN- als voor het BIN-gedeelte is een module voor feedback voorzien, respectievelijk binnen de veiligheidswebsite OSR en binnen buurtinfo.net, waarin men het resultaat van zijn oproep kan bekijken. Het CIN gaat dus meer uit van de overheid, terwijl het BIN meer door de bevolking wordt geïnitieerd.
Op uw tweede vraag, het CIN-systeem is in eerste instantie opgericht in het kader van de rampenplanning. De uitbouw van het CIN-systeem wordt financieel ondersteund door de provincie Antwerpen. De BIN's maken hier gebruik van een op provinciaal niveau reeds bestaande structuur. Men koppelt zich daar dus op aan.
Het systeem werkt goed, volgens de informatie die wij van de Antwerpse BIN's krijgen. De steden en gemeenten of de politiezones, afhankelijk van de onderlinge afspraken, betalen alleen de communicatiekosten voor de BIN-berichten die zij versturen. Dat betekent dat er geen andere kosten zijn dan de kosten voor een klassiek telefoongesprek.
Ten derde, de
provincie Antwerpen staat in voor de financiële ondersteuning en de uitbouw van
het systeem. De steden en gemeenten betalen de communicatiekosten van meldingen
die zij verspreiden via het CIN. Bij de aankoop van het materiaal was er een
eenmalige tussenkomst van de FOD Binnenlandse Zaken. Het nodige budget
werd ter beschikking gesteld aan de gouverneur via Seveso-fondsen en de
nucleaire fondsen. De jaarlijkse werkingskosten worden gedragen door de
provincie zelf, terwijl de gesprekskosten ten laste vallen van de gebruikers.
Ten vierde, momenteel zijn er geen concrete plannen om dit automatisch oproepsysteem te veralgemenen.
Het systeem in Antwerpen is ontwikkeld en op provinciaal niveau volledig uitgebouwd.
Ten vijfde, de steden en gemeenten of de politiezones betalen, afhankelijk van de onderlinge afspraken, de communicatiekosten voor de BIN-berichten die zij versturen. Het CIN kan in geval van een crisissituatie voor, enerzijds, het informeren van de bevolking, maar, anderzijds, ook voor het alarmeren van de hulpdiensten worden gebruikt. De burgemeester zal in geval van een crisissituatie binnen zijn bevoegdheid van het systeem gebruik maken.
Ten zesde, er bestaan reeds nood- en interventieplannen, die door de gemeenten, de provincies en de federale overheid worden opgesteld en ondertekend en die de bevoegdheden van de verschillende actoren vastleggen. Om voornoemde reden is er geen behoefte aan een bijkomend veiligheidsprotocol tussen de voormelde drie actoren.
10.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, blijkbaar werkt het CIN-systeem goed en is het complementair met het BIN-systeem. Ik kan mij dus indenken dat ook de andere provincies een dergelijk systeem zouden overwegen. In dat geval zal uiteraard de vraag komen of de FOD Binnenlandse Zaken dezelfde kosten als voor de provincie Antwerpen wil dragen.
Ik heb begrepen dat de FOD in de aankoop is tussengekomen. Voornoemde vraag zou dus legitiem zijn. Ik ga ervan uit dat de FOD alle provincies op dezelfde leest zal schoeien.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de paraatheid van de verschillende veiligheidsdiensten in geval van een complexe terroristische aanslag in België vergelijkbaar met diegene in Mumbai eind 2008" (nr. 13633)
11 Question de M. Robert Van de Velde au ministre de l'Intérieur sur "la capacité opérationnelle des services de sécurité en cas d'attentat terroriste complexe en Belgique, comparable à celui perpétré à Mumbai fin 2008" (n° 13633)
11.01 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit lijkt op het eerste gezicht niet de meest actuele vraag. Ze heeft echter toch een grond van actualiteit en daarom wil ik ze u stellen.
De georganiseerde en gecoördineerde terroristische acties die eind vorig jaar in Mumbai plaatsvonden, vertonen sterke gelijkenissen met de aanslagen die op 11 september 2001 in de Verenigde Staten werden gepleegd.
Sinds de aanslagen van de CCC begin de jaren ’80 is ons land gelukkig gespaard gebleven van zware terroristische aanslagen.
Na de aanslagen in Madrid en Londen in 2004 en 2005 heeft men beslist tot de oprichting van het OCAD.
Ik had in dat verband een aantal vragen ingediend, gericht aan uw voorganger, maar intussen zijn er andere zaken gebeurd.
Die vragen zijn onbeantwoord gebleven en daarom stel ik ze opnieuw. Zijn de veiligheidsdiensten in België vandaag klaar om op te treden tegen terroristische acties met een omvang gelijk aan de aanslagen in Mumbai eind 2008?
Indien vandaag in Brussel, de hoofdstad van Europa, een aanslag zou worden gepland of gepleegd op twee hotels, een treinstation, een vliegveld en twee ziekenhuizen, zoals in Mumbai, beschikken de speciale eenheden van de federale politie die voor dergelijke acties zijn opgeleid en getraind over voldoende effectieve middelen en mogelijkheden om acties van een dergelijke omvang aan te kunnen of zouden zij beroep moeten doen op andere eenheden? Indien ja, welke diensten of eenheden zouden hiervoor in aanmerking komen?
Bestaan hieromtrent reeds concrete afspraken? Werden er reeds trainingen en oefeningen gehouden van een dergelijke omvang?
Beschikt het OCAD over voldoende effectieven en middelen om dergelijke acties te analyseren en dergelijke operaties van de veiligheids- en hulpdiensten te coördineren?
Bestaan hiervoor reeds concrete draaiboeken, protocollen of afspraken? Voorziet u in nieuwe beleidsmaatregelen om een antwoord te bieden aan een eventuele complexe serie terroristische aanslagen, type Mumbai?
11.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Van de Velde, de speciale eenheden van de federale politie beschikken volgens mijn informatie over het personeel en de middelen om het hoofd te bieden aan de meeste terroristische acties die zich in ons land zouden kunnen voordoen. Net zoals de meeste andere Europese landen, kan België zich echter geen groot aantal gespecialiseerde mensen en middelen veroorloven om uitzonderlijke crisissituaties op te lossen, zoals de gijzelingen in het theater van Moskou of in de school van Beslan of de recente reeks aanslagen in Mumbai. Om aan dit soort van grootschalige, terroristische acties het hoofd te bieden, werd een Europese politiesamenwerking opgericht onder de naam ATLAS, met de verschillende antiterreureenheden van de 27 landen van de Europese Unie.
ATLAS beschikt over een beveiligd communicatieplatform, beheerd door Europol. Het beschikt ook over een Europese regelgeving voor wederzijdse steun van gespecialiseerd materiaal en personeel en over een Europese subsidiëring. Binnen ATLAS werden werkgroepen belast met de ontwikkeling van gemeenschappelijke tactieken en standaarden, die een geïntegreerde actie in een van de landen van de Unie moeten toelaten. De voorbije jaren werden in verschillende landen al gemeenschappelijke oefeningen georganiseerd om grote crisissituaties op te lossen. Dergelijke oefeningen gebeuren met een vijftal antiterreureenheden, die hun middelen gezamenlijk aanwenden.
In 2007 organiseerde ons land gedurende een week de oefeningen vanuit de militaire basis van Zeebrugge, in samenwerking met een ferrymaatschappij. Die oefeningen hadden als doel de passagiers gegijzeld door terroristen aan boord van een ferryschip op de Noordzee, te bevrijden. Meer dan 200 gespecialiseerde politiemensen van de de Duitse antiterreureenheid GSG-9, de Nederlandse DSI, de NI van Zweden, de AKS van Denemarken en de CGSU van België namen eraan deel, met onder meer zware helikopters en krachtige aanvalsboten.
Dan kom ik op het OCAD. Het OCAD beschikt over 51 personeelsleden. De evaluaties van het OCAD zijn gebaseerd op inlichtingen van de nationale steundiensten, met name de politie, de Veiligheid van de Staat en de militaire inlichtingendienst, en de internationale diensten, en houden rekening met de specifieke toestand in binnen- en buitenland. Op basis van de evaluatie van de dreiging door het OCAD beslist het Crisiscentrum van de regering tot maatregelen van verhoogde waakzaamheid. Het Crisiscentrum van de regering, en dus niet het OCAD, heeft die coördinerende rol. Ik wil u daarbij wijzen op het bestaan van het koninklijk besluit van 31 januari 2003 tot vaststelling van het noodplan voor de crisisgebeurtenissen en crisissituaties die een coördinatie of beheer op nationaal niveau vereisen, waarin het organiseren van een antwoordstructuur op crisisgebeurtenissen en crisissituaties die een coördinatie en/of een beheer op federaal niveau vereisen, als doelstelling is opgenomen. Dit KB is tot stand gekomen na de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten in 2001.
Mocht er zich in België een aanslag voordoen zoals in Mumbai, zullen er in het Crisiscentrum van de regering drie organen worden geactiveerd die de uitwerking van de nationale coördinatie zullen verzekeren: een evaluatiecel, een beheerscel en een informatiecel. Die cellen zullen respectievelijk instaan voor het mogelijk maken van de evaluatie van de situatie, het nemen van beslissingen en de informatie aan het publiek.
Verder moet een coördinatie moet worden verzekerd voor acties op het terrein. Ik denk dan aan operationele coördinatie om de maatregelen die worden beslist ook effectief en efficiënt op het terrein uit voeren. De voormelde cellen staan immers in voor de beleidscoördinatie, namelijk het evalueren van, het nemen van en het informeren over gepaste maatregelen om de situatie te beheren en onder controle te krijgen. Om deze operationele coördinatie te kunnen organiseren zal de federale cel overleg moeten plegen met de betrokken provinciale, lokale autoriteiten. Ik denk dan aan de gouverneur en de burgemeester.
De operationele coördinatie op het terrein bij noodsituaties staat immers in principe beschreven in de provinciale en gemeentelijke nood- en interventieplannen. In principe beschikt elke provincie en het overgrote deel van de gemeenten over een algemeen nood- en interventieplan dat moet toelaten de operationele coördinatie te verzekeren. Verder is er een procedure ontwikkeld voor verdachte zendingen zoals enveloppen met een verdacht poeder erin en meer specifiek de behandeling ervan.
Daarnaast is er een noodplan in ontwikkeling met betrekking tot een aanslag met een nucleair, radiologisch, biologisch of chemisch product. Daarin zal worden uiteengezet op welke manier moet worden gereageerd op een aanslag met dergelijke producten.
Ten slotte, zoals hierboven toegelicht, bestaat er reeds een organisatiestructuur die bij een aanslag in werking zal treden en zal werken volgens bestaande procedures. Deze procedures worden uitgetest door middel van oefeningen en zullen worden aangepast als uit deze oefeningen mocht blijken dat een aanpassing noodzakelijk is of mocht de dagelijkse realiteit hiertoe aanleiding geven.
11.03 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw duidelijke en overzichtelijke antwoord zal ons helpen om door te gaan met deze kwestie. Ik zal hierover zeker nog verdere vragen stellen.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de snelste adequate hulp" (nr. 13664)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opkomsttijd van hulpdiensten" (nr. 13666)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'aide adéquate la plus rapide" (n° 13664)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le délai d'intervention des services de secours" (n° 13666)
12.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, wij hebben via de ministeriële rondzendbrief van februari 2008 in aanvulling op een brief van augustus 2007 het evaluatiesysteem op basis van de evaluatiefiche “snelste adequate hulp” ingevoerd. Die fiche wordt ingevuld bij elk dubbel uitrukken. De fiches worden voor controle overgezonden aan de gouverneur, waarna de uitruk- en opkomsttijden van de brandweerdiensten in de randgebieden van hun interventiegebieden op een objectieve manier kunnen worden aangepast als dat nodig is.
Tussen november 2007 en einde 2008 werden iets meer dan 1.000 fiches voor incidenten in Vlaamse provincies ingediend door 126 brandweercorpsen. In de ministeriële rondzendbrief worden de uitruktijden vastgelegd, maar in de praktijk blijken de theoretische aannames van de opkomsttijden van de hulpdiensten niet te kloppen. De opkomsttijd bestaat uit drie delen, namelijk de alarmeringstijd, de uitruktijd en de rijtijd. Uit de eerste analyses zou blijken dat vooral die eerste twee componenten moeilijk meetbaar zijn. Men heeft aan de basis de indruk dat er hier veel overbodig werk wordt geleverd.
Wat doen we om de toepassing van die snelste adequate hulp vlotter te laten verlopen? Kunnen we zoeken naar een instrument om de prestaties nog op een meer objectieve en eenvoudige manier vast te leggen? Hoeveel incidenten zijn er geweest in de Waalse provincies?
Ook mijn volgende vraag gaat over de twee componenten van de opkomsttijd van de hulpdiensten die vatbaar zijn voor verbetering. Daarvoor bestaat er ook een federale werkgroep technische aspecten, die de hervorming van de civiele bescherming mee voorbereidt. Die werkgroep zou ondertussen een voorstel hebben uitgewerkt. Over welke verbeteringen gaat het? Wat is de stand van zaken? Wanneer zal de lijst worden bekendgemaakt die is gekoppeld aan de minimale uitrukvoorstellen die door de werkgroep werden uitgewerkt?
12.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, in het kader van de verbetering van de opkomsttijden bij de hulpdiensten zijn er verschillende pilootprojecten opgestart. Zo kan ik bijvoorbeeld wijzen op de proefprojecten om op een objectieve en automatische manier de drie componenten van de opkomsttijd, namelijk de alarmerings-, uitruk- en rijtijd, te registreren en te analyseren. Betrouwbare gegevens voor de aanpassing van theoretische tijden die momenteel worden gebruikt bij de berekening van de snelst adequate hulp, zullen op dat moment beschikbaar zijn.
Daarnaast wordt er ook gewerkt aan de automatisering van de alarmeringsprocessen. Dit project is bijzonder belangrijk aangezien het toelaat de alarmeringstijd van de korpsen en de vrijwilligers tot een minimum te beperken en ook de gelijktijdige alarmering van twee korpsen mogelijk te maken.
Tot slot ontwikkelen wij ook de centra voor de provinciale brandweerdispatching die in de toekomst het gecentraliseerde beheer van de middelen zullen verzorgen. Deze zullen toelaten om de teams in real time te volgen op het terrein. Indien de eerste evaluatie van de toepassing van de snelste adequate hulp de meerwaarde ervan aantoont, zal de invoering van een brandweerdispatching die toegankelijk is voor alle hulpverleningszones, het mogelijk maken om dit principe optimaal toe te passen vanuit die provinciale centra.
Wat de implementatie van de nieuwe, uniforme interventietypelijsten in de 100-centrales betreft, kan ik melden dat deze momenteel worden uitgetest op het trainingssysteem bij de nv ASTRID en dat er een proefproject plaatsvindt in Hasselt en Antwerpen. In de toekomst zal bij elke volgende migratie van een 100-centrale deze lijst worden ingevoerd. In Gent zal de lijst echter al worden gebruikt na de implementatie van de nieuwe CAT-versie 8.0.
De koppeling van deze interventietypelijst aan de minimale uitrukvoorstellen zal gebeuren als het KB betreffende minimale normen van kracht wordt. Wanneer het bereiken van de minimale normen significante investeringen vereist, zal dit KB eventueel in fasen van kracht worden. Om te bepalen of dit noodzakelijk is, moet men eerst de evaluatie van de gegevens met betrekking tot de huidige middelen afwachten. Deze gegevens worden momenteel door de task forces opgevraagd.
Ten slotte kan ik ook nog zeggen dat mijn administratie 311 bruikbare fiches voor incidenten heeft ontvangen voor de Waalse provincies.
12.03 Michel Doomst (CD&V): Bedankt, mijnheer de minister, voor het antwoord.
Ik denk vooral dat de automatisering van de alarmeringstijden van belang is. Ik hoor ook vanuit de basis zeggen dat dit toch snel zou moeten kunnen worden geregeld via al de elektronische mogelijkheden. Kunt u daar een timing op zetten? Wanneer denkt u te kunnen landen met die pilootprojecten?
12.04 Minister Guido De Padt: Ik moet dit even navragen, mijnheer Doomst. Ik zal aan mijn diensten vragen om u dit schriftelijk te laten weten. Ik kan daarover nu geen uitspraken doen.
12.05 Michel Doomst (CD&V): Het is wel een vraag die wij op het terrein krijgen.
12.06 Minister Guido De Padt: Wij zullen de vraag noteren en mijn kabinet zal u het antwoord bezorgen.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de interventies van de brandweer voor vluchtelingen" (nr. 13665)
13 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les interventions des pompiers auprès de réfugiés" (n° 13665)
13.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, bijna dagelijks zou de Brusselse brandweer diverse interventies moeten doen bij vooral vluchtelingen. De hulpdiensten klagen die toestand wat aan, omdat zij de indruk hebben dat zij veeleer worden gebruikt voor politieke in plaats van medische doeleinden, qua nut van die interventie.
Hebt u zicht op de juiste cijfers van dergelijke interventies? Bent u daarvan op de hoogte? Zult u een overleg organiseren met de betrokken actoren om daaraan iets te doen, indien het inderdaad een reëel feit is?
13.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, op dit moment beschik ik over de volgende, statistische gegevens van de DBDMH, de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, of SIAMU in het Frans.
Sinds 17 mei 2009 tot en met 10 juni 2009 trad de Brusselse brandweer 133 keer op voor ziekentransporten met normale ziekenwagens en reanimatieziekenwagens in de Begijnenkerk te Brussel.
Sinds 2 juni 2003 tot en met 10 juni 2009 trad de Brusselse brandweer 28 keer op voor ziekentransporten in een kantoor gelegen in de Lazaruslaan naast het Brusselse Noordstation.
De DBDMH, de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, of SIAMU in het Frans, is naar de vluchtelingen gestuurd, omdat voornoemde dienst door de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende, geneeskundige hulpverlening ertoe gehouden is zich op vraag van het 100-centrum te begeven – ik citeer – “naar de opgegeven plaats om er de dringende, medische en verpleegkundige zorgen te verstrekken en indien nodig het toezicht en de verzorging van de patiënt te verzekeren tijdens zijn overbrenging naar het ziekenhuis”.
Ik herinner eraan dat de DBDMH in tegenstelling tot de andere brandweerdiensten door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt georganiseerd en beheerd. Voor elke vraag over voornoemde dienst zou u in principe de bevoegde gewestminister moeten contacteren. Ik kan uw andere vragen dus niet beantwoorden.
13.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor de cijfers die wij hebben gekregen.
Voor het politieke aspect kunnen wij de betrokken overheid laten contacteren en er de nodige vraagstelling aan verbinden.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de l'Intérieur sur "le refus de recrutement de policiers" (n° 13689)
14 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de weigering om politieagenten aan te werven" (nr. 13689)
14.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la situation est complètement kafkaïenne. En effet, je ne vous apprendrai pas que ce sont les zones de police qui rémunèrent les policiers qui travaillent dans leur périmètre. Certes, ces dernières se trouvent en difficulté du fait des différents sauts d'index qui ont eu lieu en 2008. Il n'en est pas moins vrai que, pour des raisons d'efficacité dans l'exercice de leurs missions, les forces de police ont besoin d'être renforcées. Toutes les zones de police appellent, en vain, de nouveaux recrutements.
Or, j'ai appris, lundi dernier, en réunion du COCOBA à laquelle toutes les organisations syndicales ont assisté, que, pour des raisons budgétaires, les objectifs de recrutement de policiers par votre ministère seraient limités. Bien sûr, la formation comme les concours de recrutement sont à la charge de vos services.
Monsieur le ministre, il me semble cependant que le gouvernement, dont vous faites partie et qui a notre soutien, a pris pour objectif une lutte contre la crise par la mise en œuvre d'un soutien à l'emploi. Or, en tant que membre MR, la politique de l'Emploi m'intéresse tout particulièrement. Créer de nouveaux postes, réclamés par des zones de police qui en auront la charge salariale, me paraît être une réponse efficace et finalement peu coûteuse pour le fédéral.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me rassurer en m'annonçant que, pour répondre aux besoins des zones de police, vos services vont relancer et élargir une politique de recrutement en nombre de policiers. Les zones de police et leur président pourraient ainsi assurer la sécurité des biens et des personnes sous leur responsabilité.
Vous me répondrez peut-être que vous ne disposez pas de moyens budgétaires. Je tiens ici à lancer une piste et je ne vous cache pas que je poserai la même question à votre collègue, présidente du cdH et ministre de l'Emploi. Engager des policiers diminuera les coûts liés aux indemnités de chômage. De ce fait, on pourrait transférer une partie des économies engendrées au sein du ministère de l'Emploi vers votre département afin d'assurer les frais de formation et de recrutement, les autres frais étant à la charge des zones de police. Cette proposition permettrait de créer 2.000 emplois supplémentaires. Dans une période de restructurations et d'économies, nous en avons grand besoin!
14.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Flahaux, en tenant compte des possibilités budgétaires, le nombre d'inspecteurs à engager en 2009 a été fixé à 1.200, auxquels s'ajouteront une centaine de lauréats des épreuves de promotion par extraction du cadre de base ainsi qu'une vingtaine d'inspecteurs par voie de recrutement proprement dit. Ce nombre devrait être suffisant pour répondre aux demandes des zones de police.
Je suppose que vous n'ignorez pas que la situation budgétaire fédérale n'est guère brillante. Il en va de même pour les zones de police. C'est pourquoi d'aucuns craignent que les zones recrutent moins d'aspirants, le solde restant alors à charge du fédéral. Une certaine prudence est donc de mise. Ceci dit, dans son rapport d'évaluation sur la réforme des polices, le Conseil fédéral de police plaide pour un recrutement renforcé et soutenu. J'entends le même message chez les chefs de corps que je rencontre. Je m'efforcerai de trouver un juste équilibre au cours des discussions budgétaires 2010-2011.
D'autre part, les 38 zones de police qui sont actuellement déficitaires peuvent recourir à la procédure du recrutement complémentaire au profit de leur zone. Les zones de Charleroi, La Louvière, Gand et Anvers l'ont déjà appliquée avec succès.
14.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, je regrette de devoir dire que cette réponse me mécontente. Il est faux d'affirmer que les zones de police n'ont pas la capacité financière de recruter. Je serais prêt à aller jusqu'à Rome à pied pour obtenir de nouveaux policiers! Il en va de même dans les zones voisines de la mienne. D'après d'autres bourgmestres que j'ai interrogés, la situation est identique. La proposition que je vous soumets de transférer une partie des économies sur les indemnités de chômage me semble donc représenter une opportunité.
Ensuite, je puis vous dire que chaque conseil de zone relance des appels, tant il est difficile de trouver des policiers. Je demande qu'un audit plus précis soit réalisé. Si vous me donnez quinze policiers en plus, je les engage demain!
Pour les zones d'Enghien/Jurbise et La Louvière, vous reconnaissez vous-même qu'elles ont dû opter pour une réorganisation interne en vue de pallier le manque de personnel.
Mes remarques visent à vous aider en vous suggérant une piste de réflexion. Je vais également interroger la ministre Milquet à ce sujet. Mais quand j'entends que vous allez attendre le budget 2010-2011, je vous rappelle que c'est maintenant que nous vivons la crise et les problèmes d'emploi. Je sais bien que ma proposition ne va pas régler toute la question du chômage mais elle pourrait en résorber une petite partie.
Je vous apprécie, monsieur le ministre, mais votre réponse me fend le cœur.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "vrijwilligers voor buurtbemiddeling" (nr. 13699)
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vrijwilligers die burenruzies moeten oplossen" (nr. 13744)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les volontaires pour la médiation de voisinage" (n° 13699)
- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les volontaires chargés de résoudre les conflits de voisinage" (n° 13744)
15.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u maakte een bedrag van 435.000 euro vrij om het proces inzake vrijwilligers voor buurtbemiddeling in steden en gemeenten te promoten. Daardoor krijgen politie en justitie meer ruimte voor andere zaken.
Wij hebben dit bij ons ook al in gang gezet. Het is geen eenvoudige oefening. Ik denk dat een aantal steden en gemeenten nog twijfelt omdat er te weinig ondersteuning is. Dit zou een middel kunnen zijn om hen over de brug te krijgen.
Blijkbaar is ook de opdracht gegeven om een draaiboek uit te werken met daarin alle nodige informatie voor de vrijwilligers op het terrein.
Mijnheer de minister, kunt u meer toelichting geven omtrent dit initiatief'? Hoe zal de ondersteuning aan de steden en gemeenten concreet gebeuren? Bestaat de wil om mee te werken over de verschillende Gewesten heen? Hebt u al een zicht op het aantal steden en gemeenten dat nu reeds geïnteresseerd is? Op welke manier zal dit praktisch worden uitgewerkt? Is al in een draaiboek voor de vrijwilligers voorzien en welke actoren zullen hieraan meewerken? Tegen wanneer zou dit haalbaar zijn?
15.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, ik denk dat ik over het project buurtbemiddeling zelf niet zoveel uitleg moet geven, omdat het een essentieel onderdeel is van de veiligheidsketen. Als men in het begin van de keten bepaalde conflicten kan oplossen, worden andere mensen daarmee niet belast. Ik denk aan de politie, de vredegerechten of zelfs aan advocaten, die dan wat minder worden belast. Ik denk dat buurtbemiddeling as such een goed project is. De oplossing is trouwens ook goedkoper voor alle betrokkenen dan wanneer, bijvoorbeeld, het gerecht zou worden ingeschakeld.
Voortbouwend op bestaande beste praktijken, hebben wij ervoor geopteerd om lokale vrijwilligers tot buurtbemiddelaars te vormen. Zij wonen in de buurt en kennen de achtergronden, waardoor zij conflictsituaties beter kunnen begrijpen. Ook de drempel die met een geprofessionaliseerde tussenkomst gepaard gaat, wordt door het inzetten van vrijwilligers gereduceerd. Het betekent dat zij niet noodzakelijk over een welbepaald opleidingsniveau moeten beschikken, maar ze moeten wel over de nodige vaardigheden beschikken, zoals communicatievermogen, discretie en inlevingsvermogen. Ze moeten vooral de methodologie eigen aan de buurtbemiddeling, aanleren, beheersen en toepassen. Ik denk trouwens ook dat zij gezond boerenverstand moeten hebben om bepaalde zaken te ontwarren.
Een bemiddeling kan worden voorgesteld door de betrokken partijen zelf. Dat moet ik allemaal niet zeggen. Ze kunnen steeds de mogelijkheid tot bemiddeling weigeren of een lopende bemiddeling stopzetten. De ervaring met bestaande projecten leert ons echter dat zeer vaak op het bemiddelingsaanbod wordt ingegaan, aangezien het tot een directe, flexibele en voor alle partijen aanvaardbare oplossing van het conflict kan leiden.
Nog voor de zomer zullen alle steden en gemeenten worden aangeschreven met meer informatie over het project buurtbemiddeling en de vraag om hierop in te schrijven. Op basis van vaste criteria zal binnen de limieten van het budget op een transparante manier worden overgegaan tot de toekenning van in totaal 120 vrijwilligers aan de ingeschreven gemeenten. De toekenningscriteria en verdeling zullen eind oktober van dit jaar worden voorgelegd aan de Ministerraad. Met de participerende gemeenten zal een eenjarige convenant – ik leg de klemtoon op de annaliteit – worden gesloten, met vermelding van de bijdragen van de beide partijen.
De overeenkomst zal ingang nemen vanaf de datum van ondertekening door beide partijen. We hopen dat alle convenanten uiterlijk eind dit jaar zullen worden gesloten.
Gemeenten en steden die inschrijven, zullen een eenmalige financiële impuls krijgen van 1.500 euro per vrijwilliger, die zij kunnen aanwenden voor de werkingsmiddelen van de vrijwilligers, de praktische opleiding in de gevestigde bemiddelingsdienst en/of de lokale bekendmaking van het bemiddelingsaanbod.
Voorts voorziet mijn administratie in een theoretische basisopleiding buurtbemiddeling van enkele dagen voor die vrijwilligers. De vrijwillige buurtbemiddelaars zullen in oktober 2009 een draaiboek ontvangen met een methodologische leidraad. Dit draaiboek zal worden opgesteld door een werkgroep bestaande uit leden van mijn administratie, de FOD Justitie en lokale projectleiders met ervaring in bemiddelingsprocessen.
Gedurende een jaar zullen twee coördinatoren – een Franstalige en een Nederlandstalige – worden gefinancierd door Binnenlandse Zaken. Hun taak zal eruit bestaan een continue ondersteuning te bieden aan de lokale bemiddelingsprojecten en initiatieven rond buurtbemiddeling die reeds in de verschillende Gewesten bestaan. Dat wijst op de interesse voor deze methodiek over de Gewesten heen.
Ten slotte, verschillende steden en gemeenten hebben mijn diensten al gecontacteerd voor bijkomende informatie, wat ook wijst op een zekere belangstelling.
15.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord waaruit uw burgemeesterschap van Geraardsbergen aan de einder van verleden en toekomst opnieuw duidelijk opduikt.
Het is goed dat aldus veiligheid wordt gebracht naar steden, gemeenten en buurten. Ik vind dit een goede piste waarover we eind dit jaar de nodige concrete informatie zullen krijgen.
Ik wil graag weten waar u de best practices hebt gevonden. Wij hebben het geprobeerd, maar dit is geen eenvoudige zaak. Het zou nuttig zijn kon u ons op dat vlak al nuttig werk aanduiden, als referentie. Ik denk dat er inderdaad interesse bestaat aan de basis om het politiewerk te verbreden en aan te vullen door vrijwilligers.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vraag van de hulpagenten om een extra wapen te krijgen" (nr. 13735)
16 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de l'Intérieur sur "la demande des agents de sécurité de recevoir une arme supplémentaire" (n° 13735)
16.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, recentelijk konden wij in de pers lezen dat hulpagenten van de politie een wapen vragen, om zich zo beter te kunnen verdedigen. Vuurwapens zijn geen evidentie en eigenlijk uitgesloten. Daarom wordt de mogelijkheid onderzocht om te beschikken over stroomstootwapens. Met zo'n wapen kan blijkbaar een stroomstoot van 50.000 volt worden toegediend. Dat is blijkbaar voldoende om iemand een paar minuten uit te schakelen.
Ik meen dat wij het erover eens zijn dat zo’n wapen niet geheel ongevaarlijk is. Daarom wilde ik even polsen naar wat u van dat voorstel vindt. Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, vindt u de vraag van de hulpagenten om over een wapen te beschikken, terecht?
Ten tweede, hoe vaak komt het voor dat hulpagenten in een situatie terechtkomen waarin zij wapens nodig hebben voor hun veiligheid? Is het echt nodig dat zij wapens krijgen?
Ten derde, onderzoekt de politie de mogelijkheid om hulpagenten beter te beschermen bij opdrachten die een mogelijk risico inhouden?
Ten vierde, wat denkt u zelf over dat stroomstootwapen? Vindt u het aanvaardbaar?
Ten vijfde, heeft de politie al onderzocht wat de mogelijke fysieke gevolgen zijn van het gebruik van een dergelijk wapen?
Ten zesde, bestaat er eventueel al een timing voor de invoering van een dergelijk wapen?
16.02 Minister Guido De Padt: Collega Van Hecke, wat het gebruik van de stroomstootwapens door de politie betreft, heb ik begin februari reeds geantwoord op een schriftelijke parlementaire vraag nr. 68 van collega Flor Van Noppen. Ik geef u de verwijzingsgegevens, opdat u dat zo kunnen nakijken.
Het stroomstootwapen taser is een van de less lethal middelen van de speciale eenheden van de federale politie. De speciale eenheden van de federale politie gebruiken het. Het wapen valt onder de categorie bijzondere bewapening en is alleen maar bestemd voor die speciale eenheden.
De besprekingen in de Wapencommissie leren ons dat de geïntegreerde politie geen vragende partij is om dat wapen zomaar te veralgemenen bij de reguliere diensten, zelfs bij de politiemensen die reeds over een vuurwapen beschikken. Men opteert dus voor een zeer selectief gebruik na een gepaste opleiding.
De overheid heeft voorts reeds geruime tijd een standpunt over de bewapening van de agenten ingenomen. Vroeger heetten ze nog hulpagenten, maar hun titulatuur is nu agent. Dat zijn dus de hulpagenten waarnaar u verwijst. Herinner u, hun bevoegdheden werden wel uitgebreid, maar ze zijn geen politieambtenaar geworden. Dat impliceert het behoud van het wezenlijk verschil in de toegekende dwangmiddelen, met andere woorden, geen wapen voor hen, dus ook geen vuurwapen, dus ook geen taser.
De mogelijkheid om een pepperspray en handboeien toe te kennen, is daarentegen wel reglementair vastgelegd. Het is de korpschef die de uiteindelijke beslissing neemt over de toekenning van pepperspray.
De regeling die ik heb uiteengezet, is goed overwogen en zal voorlopig gehandhaafd blijven.
16.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw geruststellend antwoord. Ik vraag mij alleen af hoe het komt dat zo’n idee weer opduikt, van waar die vraag komt. Men moet immers inderdaad opletten met het geven van wapens. Als die agenten wapens dragen en gebruiken, kan dat ook leiden tot meer geweld ten aanzien van hen, omdat mensen zich meer zullen verweren wanneer ze in een bepaalde situatie terechtkomen.
Uw standpunt is heel duidelijk en heel aanvaardbaar.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.58 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.58 heures.