Commissie
voor de Justitie |
Commission de la Justice |
van woensdag 3 juni 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 3 juin 2009 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par Mme Mia De Schamphelaere.
01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Justitie over "de standpunten van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding met betrekking tot de hervorming van het Wetboek van de Belgische nationaliteit" (nr. 13422)
01 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de la Justice sur "les positions du Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme concernant la réforme du Code de la nationalité belge" (n° 13422)
01.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik stel mijn vraag naar aanleiding van de publicatie van het jaarverslag van 2008 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. In dat jaarverslag wordt commentaar gegeven op de in het regeerakkoord aangekondigde hervorming van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. In het regeerakkoord staat immers dat de nationaliteitsverwerving zal worden geobjectiveerd en migratieneutraler zal worden gemaakt, zodat alleen personen die ingeschreven zijn in het Rijks- of vreemdelingenregister de nationaliteit kunnen verwerven. Meer bepaald gaat het om het bewuste artikel 12bis, §1, 2° van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit, dat thans bepaalt dat meerderjarige kinderen die in het buitenland wonen en van wie een van de ouders de Belgische nationaliteit heeft of verwerft, recht hebben op de nationaliteit. Omdat het uitgangspunt is dat het verblijf, weliswaar onder voorwaarden, recht geeft op de nationaliteit en niet omgekeerd, is in het regeerakkoord bepaald dat artikel 12bis, §1, 2° zal worden gewijzigd.
Het Centrum voor gelijke kansen en voor racismebestrijding plaatst daar in zijn jaarverslag kritische kanttekeningen bij, omdat dat artikel naar zijn oordeel het recht van familiale banden tussen Belgen en hun meerderjarige kinderen die buiten de EU verblijven, waarborgt. Als ze deze mogelijkheid niet zouden hebben, zouden die kinderen, aldus het Centrum, een visum voor kort verblijf moeten aanvragen om normale familiebanden met hun Belgische ouders te kunnen onderhouden. De praktijk wijst volgens het Centrum uit dat een dergelijk visum vaak wordt geweigerd.
Het Centrum vermoedt dat heel wat personen die op basis van artikel 12bis, §1, 2° Belg zijn geworden, zich niet in ons land hebben gevestigd. Als de meerderjarige kinderen in het buitenland niet meer over de mogelijkheid beschikken die het artikel hen schenkt, zal dat volgens het Centrum tot gevolg hebben dat die personen ertoe verplicht worden om een aanvraag in te dienen tot gezinshereniging. Dat is de redenering die het Centrum volgt.
Wat het voornemen van de regering betreft om de naturalisatieprocedure te wijzigen, door onder meer de bereidheid tot integratie te onderzoeken, is het Centrum van oordeel dat de integratievoorwaarde beperkt dient te worden tot de kennis van een van de landstalen. Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen van de Raad van Europa is daarbij volgens het Centrum een bruikbare evaluatienorm.
Het Centrum is ook van oordeel dat in het Wetboek van de Belgische nationaliteit een verplichting zou moeten worden opgenomen om die wetgeving te evalueren.
Na de lezing van die bemerkingen heb ik de volgende vragen.
Mijnheer de minister, welk oordeel hebt u over artikel 12bis, §2? Is dat een geschikt middel voor meerderjarige kinderen in het buitenland om familiale banden met hun ouders te onderhouden, gelet op wat er in het regeerakkoord staat? Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal personen die op basis van artikel 12bis, §1, 2° de Belgische nationaliteit hebben verworven en die zich na de nationaliteitsverwerving niet in ons land hebben gevestigd? Wij weten hoeveel er Belg zijn geworden, maar wij weten niet of zij al dan niet naar hier zijn gekomen.
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal personen dat na de aanpassing van artikel 12bis, §1, 2° in de wet houdende diverse bepalingen van december 2006, de nationaliteitsverklaring heeft afgelegd op de diplomatieke of consulaire posten van ons land? Het lijkt mij nuttig om dat te weten.
Tot slot, bent u het eens met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding om de integratievoorwaarde bij de naturalisatieprocedure te beperken tot de kennis van een van de landstalen en, zo ja, is het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen van de Raad van Europa hiervoor een bruikbare evaluatienorm? Wat is uw mening over de vraag van het Centrum om een bepaling op te nemen in de wet die de wetgever verplicht deze wetgeving regelmatig te evalueren?
01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding heeft onlangs nog de gelegenheid gehad om zijn standpunten op het kabinet uiteen te zetten, net zoals het vorig jaar de kans heeft gehad om zijn mening te geven over het voorontwerp van wet tot hervorming van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, dat Jo Vandeurzen reeds had uitgewerkt.
Dat ontwerp voorzag erin dat de vreemdeling van wie een ouder of adoptant de Belgische nationaliteit bezit alleen een nationaliteitsverklaring kan afleggen indien zowel de vreemdeling als de ouder op het tijdstip van de verklaring in België verblijven. De aanvrager zou bovendien op het moment van de aanvraag moeten beschikken over een verblijfsvergunning van onbeperkte duur, maar er was nog geen consensus over de te weerhouden duur van het verblijf voorafgaand aan de aanvraag.
Zoals u bekend, werden de interkabinettenvergaderingen inzake de hervorming van de nationaliteitswetgeving dit jaar nog niet hervat. Ik ben echter van plan om deze zo spoedig mogelijk na de regionale verkiezingen en nog voor de zomervakantie op te starten, omdat ik niet wil wachten op het gehele dossier. Zoals u bekend werd er een en ander gekoppeld. Ik meen dat wij vooruit moeten gaan, zeker met de materies die onder Justitie vallen.
Als basis zal het ontwerp van Jo Vandeurzen worden genomen, maar het spreekt voor zich dat alle aspecten opnieuw moeten worden bekeken, in het kader van een globaal akkoord over migratie en asiel, dat deze regering wil bereiken. Daarom heeft het geen zin dat ik thans een uitspraak doe over bepaalde aspecten van de beoogde hervorming, maar ik wil die hervorming graag dit jaar afwerken, omdat het absoluut noodzakelijk is om keuzes te maken en duidelijke uitspraken te doen.
Ook het bepalen van de wijze waarop de integratiebereidheid moet worden aangetoond, is zo'n punt waarbij een afweging moet worden gemaakt van de bevoegdheden en de wensen van de verschillende Gemeenschappen. Er moet bovendien rekening mee worden gehouden dat de Kamer soeverein beslist over de criteria die zij bij de naturalisatieaanvraag hanteert.
Ik heb natuurlijk geen bezwaar tegen de evaluatie van een wetgeving als dit het middel is om haar te verbeteren. Het is u ook bekend dat de snel-Belgwet op vraag van een uw vertrouwde partij werd geëvalueerd. De vraag naar deze evaluatie blijft bestaan.
De gevraagde cijfers zijn niet beschikbaar. Ik kan u dan ook geen enkel cijfer geven. De FOD Buitenlandse Zaken beschikt alleen over de globale cijfers van de verklaringen die in onze posten worden afgelegd. Er is echter geen detaillering zoals door u gevraagd.
Wij moeten deze materies – zeker voor het luik Justitie met daarin enerzijds de snel-Belgwet en anderzijds de problematiek van de schijnhuwelijken – behandelen en uitdiscussiëren. Er moet nog politiek eindoverleg plaatsvinden. Ik wacht op het signaal en ik hoop dat dit na de verkiezingen zo vlug mogelijk kan. U zult dan een gedetailleerd antwoord krijgen op al uw vragen.
01.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik dank de minister voor zijn omstandige antwoord. Er zijn inderdaad toch wel een aantal knelpunten rond die naturalisaties. Wij stellen dit ook vast in de bevoegde commissie.
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding promoot een bepaalde procedure. Zij vinden het belangrijk om aan vreemdelingen, die hier nooit zijn geweest, toe te laten familiale relaties met hun ouders te onderhouden. Zij zouden daardoor ook Belg moeten kunnen worden waardoor zij vrij verkeer krijgen in de EU. Dit is toch wel een verregaand standpunt.
Ik kan u alleen maar aanmoedigen om na de regionale verkiezingen ter zake zo snel mogelijk tot een aantal voorstellen te komen.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Justitie over "de opvolging van de brand in Ukkel" (nr. 13393)
02 Question de M. Ben Weyts au ministre de la Justice sur "le suivi de l'incendie d'Uccle" (n° 13393)
02.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, op 30 augustus vatte een leegstaand kantoorgebouw in Ukkel vuur. Er was een accurate interventie van de Brusselse brandweer. Toen een aantal brandweermannen het gebouw was binnengegaan ontstond er echter een zogenaamde flash-over waardoor een gedeelte van het gebouw instortte, wat leidde tot de dood van twee brandweermannen terwijl een derde zwaargewond raakte.
Specifiek gaat mijn vraag over het feit dat acht maanden na hun dood de weduwen nog altijd geen duidelijkheid hebben over de werkelijke oorzaken en omstandigheden van de dood van hun echtgenoten. Blijkbaar zijn de resultaten van de autopsie en de analyse van de branddeskundige nog altijd niet toegevoegd aan het gerechtelijk dossier.
Ik heb dan ook enkele vragen. Ten eerste, kunt u inzicht geven in de redenen waarom er zelfs na acht maanden nog steeds geen analyse van de branddeskundige is of waarom die nog altijd niet werd toegevoegd aan het gerechtelijk dossier? Ik heb begrepen dat dossiers in het kader van een voorlopige hechtenis voorrang krijgen. Daar valt wel iets voor te zeggen maar er is ook zoiets als een redelijke termijn, in deze misschien zelfs een ethische termijn, die gerespecteerd dient te worden.
Ten tweede, ontvangen de weduwen van de overleden brandweermannen in het kader van slachtofferhulp voldoende psychologische bijstand? Daar waren blijkbaar ook nogal wat vragen over. Zij zouden dit betwisten.
Ten derde, kunt u enige indicatie geven over wanneer het onderzoek zou kunnen worden afgerond en er eindelijk duidelijkheid komt voor de nabestaanden omtrent de werkelijke doodsoorzaak en de omstandigheden waarin de brandweermannen hun tragisch einde hebben gevonden? Welke elementen ontbreken daar nog in?
02.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, op 30 augustus zijn inderdaad twee gebouwen in Ukkel volledig verwoest door brand. Het parket heeft op 31 augustus 2008 een branddeskundige ter plaatse gestuurd. Een eerste verslag werd al op 9 september 2008 voorgelegd aan de onderzoeksrechter. Daarin stelde de deskundige bijkomende opdrachten voor die de verklaringen van de twee verdachte minderjarigen moeten bekrachtigen of ontkrachten.
De deskundige stelde onder andere een brandsimulatie voor door middel van informaticasoftware. Blijkbaar bestaat dat. Hij wou eveneens testen organiseren in reële omstandigheden. Dit werd goedgekeurd door de onderzoeksrechter op 12 september 2008.
Deze testen, die ons toelaten te begrijpen hoe de brand is ontstaan, werden uitgevoerd op 12 januari 2009. Uit dit onderzoek is gebleken dat er een belangrijke discrepantie bestaat tussen de resultaten van de verschillende testen en de verklaringen van de twee minderjarigen. De twee minderjarigen werden opnieuw verhoord in aanwezigheid van de deskundige op 17 april 2009. De processen-verbaal werden op 13 mei 2009 voorgelegd aan de onderzoeksrechter.
Intussen werden de families van de slachtoffers natuurlijk ook opgevolgd. Zij hebben zich burgerlijke partij gesteld op 26 januari 2009 en op 11 maart 2009. Vanaf dan hebben zij uiteraard toegang tot het gerechtelijk dossier via hun advocaat en met de bijstand van de dienst slachtofferhulp. De onderzoeksrechter heeft per brief de advocaat en de assistente van de dienst Slachtofferhulp gewezen op het afschrikwekkende karakter van enkele foto’s in het dossier. De advocaat van de burgerlijke partijen heeft er zelf op gewezen dat de bijstand kwaliteitsvol is en dat zijn cliënten op een kwaliteitsvolle manier worden begeleid.
Het dossier zal afgerond kunnen worden zodra de verschillende verslagen aan het dossier worden toegevoegd. Het verslag van de branddeskundige, rekening houdend met de confrontaties tussen de technische vaststellingen en de verklaringen zelf, zal eerstdaags worden neergelegd, zo is mij meegedeeld. Ook het verslag met de resultaten van de autopsie van de twee slachtoffers wordt nu op korte termijn verwacht, maar is nog niet bij het dossier gevoegd. Dit moet in principe op redelijk korte termijn de mogelijkheid bieden aan de gerechtelijke instanties om te concluderen.
02.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw gedetailleerd antwoord. Ik vermoed dan dat er communicatief een probleem of een misverstand zal zijn geweest, gelet op de verklaringen van de weduwen zelf die, luidens hun verklaringen, niet op de hoogte zijn van al wat u mij nu hebt gezegd. Dat is zeer waardevolle informatie en ook voor hen zeer nuttig om weten. In hun verklaringen hebben zij alleszins geen enkele blijk van kennis gegeven van die omstandigheden en gebeurtenissen.
Ik weet ook dat dit wat speelt in het brandweerkorps: de verschillende leden van een brandweerkorps betrekken de behandeling van de nabestaanden ook een beetje op zichzelf. Men brengt de mensen een beetje aan het denken. Alleszins tracht ik zo snel mogelijk het antwoord door te spelen. Ik denk dat het enige geruststelling kan bieden.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "l'enquête de moralité menée à l'égard des trois bourgmestres non nommés des communes à facilités" (n° 13419)
03 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar het zedelijk gedrag van de drie niet-benoemde burgemeesters van de faciliteitengemeenten" (nr. 13419)
03.01 Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous avez sans doute également eu connaissance, par voie de presse, d'un fait quelque peu étonnant! Les bourgmestres des communes de Linkebeek, Crainhem, et Wezembeek-Oppem ayant à nouveau bénéficié du soutien des mandataires locaux à l'occasion de la présentation de leur acte de candidature à la fonction de bourgmestre ont déjà reçu – c'est en tout cas vrai pour l'un d'entre eux si pas deux – la visite des services de police de la zone dont ils relèvent pour répondre à une enquête, enquête qui portait sur des questions très diverses. On est allé jusqu'à leur demander quels étaient leurs préférences sexuelles et leurs hobbies, s'ils étaient propriétaires ou non de leur logement. Bref, il s'agit là de questions qui n'ont pas de rapport avec le fait qu'il aient déposé leur candidature à la fonction de bourgmestre.
Les intéressés ont demandé aux inspecteurs chargés de cette enquête si cette dernière intervenait dans le cadre de la présentation de leur acte de candidature à la fonction de bourgmestre, ce à quoi on leur a répondu affirmativement.
À ma connaissance, il s'agit d'une première. En effet, je ne me souviens pas que, dans le cadre de mesures préparatoires à un acte de nomination d'un bourgmestre, les parquets généraux aient requis des enquêtes aussi détaillées par devoir d'enquête orale auprès des candidats pour des faits qui sont sans rapport avec le mandat, la fonction et les responsabilités qu'ils sont appelés à exercer.
Monsieur le ministre, s'agit-il d'une nouvelle jurisprudence résultant de la volonté du Collège des procureurs généraux? S'agit-il d'une demande émanant d'une autre autorité? Avez-vous connaissance d'antécédents comparables? Considérez-vous qu'il s'agit là d'une mission relevant des devoirs préparatoires à la nomination d'un bourgmestre?
03.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la réponse à vos questions m'a été transmise en néerlandais par le parquet général. Je vais donc tenter de la traduire afin que vous puissiez mieux comprendre la situation.
En vertu de l'article 7 de la loi spéciale du 8 août 1980, la nomination des bourgmestres des communes de la Région flamande relève de la Région flamande.
Tous les bourgmestres de cette Région sont censés être nommés dans le respect de la loi et du principe de l'égalité. Si tel n'était pas le cas, des voies de recours sont ouvertes afin de veiller à ce respect. Après les élections communales d'octobre 2006, les parquets généraux n'ont pas formulé de directives générales aux services de police d'opérer des enquêtes préalablement à la nomination des bourgmestres.
Par ailleurs, le parquet général de Bruxelles m'a informé qu'à la demande du gouverneur de la province du Brabant flamand, par lettre du 29 avril 2009, des avis ont été demandés sur les nouvelles propositions de candidatures de MM. Damien Thiéry, François van Hoobrouck d'Aspre et Arnold d'Oreye de Lantremange. Les trois procureurs du Roi du ressort ont été invités, le 4 mai 2009, à produire un rapport et un avis. Les procureurs du Roi de Louvain et de Nivelles auraient déjà répondu.
En ce qui concerne le procureur du Roi de Bruxelles, il a signalé qu'il effectue systématiquement des enquêtes de moralité, notamment afin de vérifier si, le cas échéant, des instructions ou des informations judiciaires sont en cours, éventuellement même en dehors du ressort. Cette procédure est d'ailleurs toujours appliquée, non seulement pour la désignation des bourgmestres mais aussi avant d'octroyer des titres honorifiques aux anciens bourgmestres et échevins.
Il va de soi que les enquêtes à l'initiative du parquet de Bruxelles ne sont que des enquêtes de moralité. Les résultats sont confidentiels et sont, sous ce couvert, transmis aux gouverneurs et au ministère de la Région bruxelloise. Le procureur général de Bruxelles me confirme formellement que cette procédure ne peut en rien être qualifiée d'arbitraire ou de vexatoire. Jusqu'à présent, il n'y a jamais eu de problème ni d'incident à ce sujet.
Ces pratiques sont classiques et permanentes à Bruxelles.
03.03 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, je comprends fort bien – et c'est effectivement de pratique courante – que, préalablement à la nomination, les parquets soient invités à vérifier si des enquêtes, des informations ou des instructions sont en cours à charge d'un candidat. Mais le fait de pousser les investigations sur des aspects qui relèvent strictement de la vie privée, qui sont sans rapport avec l'exercice du mandat en question, me semble être une étape supplémentaire dont j'avoue ne jamais avoir eu connaissance dans le cadre de procédures similaires.
Je vous demanderais donc d'interroger le Collège des procureurs généraux afin qu'il fixe des règles à suivre dans le cadre de ces enquêtes et que l'on ne déborde pas sur ce qui relève de la vie privée.
Le questionnaire que la police doit remplir devrait peut-être être adapté et précisé par le Collège des procureurs généraux.
03.04 Stefaan De Clerck, ministre: Il paraît que c'est une procédure classique et qu'il n'y a jamais eu de problème jusqu'à présent.
03.05 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, je souhaiterais que vous interrogiez le Collège des procureurs à ce propos. Je vous en remercie.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "l'indemnisation des victimes de la catastrophe de Ghislenghien" (n° 13432)
04 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de uitkering van een schadevergoeding aan de slachtoffers van de ramp te Gellingen" (nr. 13432)
04.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 12 mai dernier, en compagnie des assurances, conformément à ce que vous aviez annoncé, vous faisiez part d'une proposition d'accord qui permettrait d'indemniser les victimes directes de Ghislenghien.
Depuis lors, attendant de savoir comment ces propositions seraient accueillies et quelles nouvelles questions apparaîtraient, je ne vous ai plus interrogé. Entre-temps, la presse s'est fait l'écho de diverses réactions et observations de victimes ou de leurs proches.
Pourriez-vous m'apporter vos éclaircissements sur quatre points particuliers? Il s'agit peut-être de points de détail, mais qui méritent une certaine attention.
Je date mon premier point le 22 mai, moment où l'information m'est parvenue. Aucun montant chiffré précis de l'indemnisation individuelle n'aurait été communiqué ni aux victimes ni à leurs conseils. Qu'en est-il? Depuis lors, cet élément aurait-il été corrigé?
Ensuite, aucune expertise contradictoire n'aurait été effectuée pour permettre la détermination objective du préjudice subi par chacun. Qu'en est-il et quelle est la raison de cette méthode?
Troisièmement, la proposition du 12 mai quant aux indemnisations ferait intervenir le Fonds commun de garantie automobile, assimilant les victimes de Ghislenghien à celles de victimes d'accident de la route. Est-ce exact? Quelle est la logique de cette association? Comment justifie-t-on ce parallélisme? Pourriez-vous expliquer pourquoi cette référence a été prise?
Enfin, il semblerait que les victimes indirectes de Ghislenghien (enfants et épouse affectés suite au drame vécu par leur père et mari) n'entreraient pas en ligne de compte pour l'indemnisation proposée. Ces victimes sont-elles contraintes de recourir au procès pour obtenir une indemnisation?
04.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le dossier nous est bien connu. Le procès a démarré, mais a été remis une première fois. Il est évident que l'accord intervenu entre les compagnies d'assurances quant à la proposition d'indemnisation des victimes de Ghislenghien est conclu et, selon mes informations, en pleine exécution.
Tout en voulant respecter le caractère confidentiel des dossiers concernés, voici dans la mesure du possible des réponses ponctuelles.
Les compagnies d'assurance se sont engagées à faire des propositions concrètes et individualisées aux victimes. Elles se sont également engagées à éviter la multiplication des expertises et ceci, dans l'intérêt, voire à la demande de certaines victimes. Dans la mesure du possible, elles essaient de continuer sur la base d'expertises qui ont déjà eu lieu de sorte à pouvoir aller le plus vite possible dans le règlement éventuel du litige.
Cela étant dit, j'ai rencontré samedi dernier, dans le Tournaisis, des avocats – c'est peut-être un hasard. Je ne sais pas si on avance vraiment mais cela peut dépendre des dossiers. Ils ont en effet fixé des dossiers prioritaires. Je ne sais donc pas exactement où ils en sont avec la totalité des dossiers. Je reste prudent.
S'il y a des plaintes ou des discussions, je voudrais qu'on me les signale car je me porte garant de l'accord qui a été conclu. Nous avons beaucoup travaillé avec Assuralia pour obtenir un accord. Cela a été une primeur d'aboutir à un tel accord. Je veux que cet accord soit respecté.
En même temps, j'entends que beaucoup d'avocats hésitent à finaliser un accord car ils prétendent que cet accord n'est pas consolidé, que le débat commence, que le procès démarre. Peut-être veulent-ils sauvegarder tous les droits dans le cadre de la procédure. Je ne sais donc pas de quelle manière on avance dans ce dossier, je le répète.
Assuralia fait-elle tout ce qui est nécessaire? Y a-t-il des hésitations auprès des victimes et de leurs avocats? Il faut en effet un accord, et c'est en toute liberté qu'on décide de se mettre d'accord sur un montant.
Pour répondre à votre question, je puis vous dire que le principe est posé, que je me porte garant de l'exécution de cet accord mais que, parallèlement, je laisse la liberté aux victimes et aux avocats d'agir comme bon leur semble.
Ensuite, il est fait appel au Fonds commun de garantie automobile parce que le dégagement immédiat des fonds nécessaires est possible par ce fonds. C'est un instrument existant qui connaît les matières et qui a l'habitude de gérer de tels dossiers. Ce sont donc eux qui gèrent le dossier in fine en cas d'accord.
En matière de dédommagements, tous les dossiers – des centaines – sont traités mais une priorité absolue a été donnée à l'indemnisation des soins de santé, pour les victimes réelles. Cela fait partie de l'accord conclu avec Assuralia. Ce n'est pas pour toutes les personnes concernées, tous les indépendants et toutes les entreprises mais pour ceux qui ont été des victimes directes.
En conclusion, si vous êtes au fait de plaintes concrètes portant sur l'exécution de l'accord entre compagnies d'assurance, je reste à la disposition des victimes pour en faire état auprès d'Assuralia et pour agir. Je ne sais pas si vous serez encore là la semaine prochaine pour poser des questions, peut-être disposerez-vous encore de deux ou trois semaines de répit pendant lesquelles vous aurez la possibilité de revenir sur ce dossier. Pour le reste, cela aura été un plaisir de répondre à toutes vos questions
04.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse ainsi que pour le compliment. Je crois que la semaine prochaine, je serai encore là, sauf accident grave. Je me suis juré de faire mon travail jusqu'au bout: c'est la raison pour laquelle vous me voyez encore ici en pleine campagne électorale.
04.04 Stefaan De Clerck, ministre: Je pars de l'idée que vous serez élu.
04.05 Jean-Luc Crucke (MR): J'avais bien compris! Pour ce qui est de votre réponse, vous y livrez deux ou trois éléments importants. Premièrement, il n'y a pas d'exclusion d'expertises. Les expertises individuelles sont possibles; cela devrait rassurer les uns et les autres. Deuxièmement, j'entends que vous vous portez garant, tout comme M. Vanackere.
J'ai reçu l'une ou l'autre récrimination que je vous ferai parvenir par courrier. Il vaut mieux en effet que ces problèmes soient traités directement par votre cabinet, entre vous et Assuralia. Troisièmement, il est important de vous entendre dire qu'on a donné priorité aux victimes directes et aux soins de santé. Cela éclaircit certaines questions et offre une réponse aux personnes qui se demandent: "Pourquoi pas moi?". Cette priorité me semble parfaitement compréhensible.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Fouad Lahssaini au ministre de la Justice sur "un suicide à l'annexe psychiatrique de la prison de Lantin" (n° 13435)
05 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "een zelfmoord in de psychiatrische afdeling van de gevangenis van Lantin" (nr. 13435)
05.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question est grave et préoccupante et touche toutes les prisons belges. On constate que le nombre de suicides augmente d'année en année et cela mérite dès lors une attention particulière.
Mon intervention porte sur la nuit du 10 au 11 mai lors de laquelle un détenu de l'aile psychiatrique de la prison de Lantin s'est donné la mort. Ce suicide relance une polémique concernant l'aile psychiatrique de cet établissement, qui a été fermée de 2003 à 2007 en raison de conditions de détention inappropriées (promiscuité des détenus, manque d'hygiène et d'encadrement) confirmées déjà en 1998 dans un arrêt de la Cour de Strasbourg.
Cette aile a été rouverte depuis, avec, selon le directeur, toutes les garanties de bon fonctionnement (aile rénovée, personnel ayant reçu une formation spécifique et un encadrement extra-pénitentiaire).
Néanmoins, le fonctionnement de cette annexe psychiatrique soulève encore des questions au vu de l'événement dramatique qui a eu lieu il y a quelques jours.
Monsieur le ministre, quel est l'effectif du personnel de l'annexe psychiatrique de Lantin, pour combien de patients?
Parmi ces agents, combien y-a-t-il d'infirmiers psychiatriques?
Quel est l'horaire, en nombre d'heures de présence effective, du médecin psychiatre?
05.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je tiens d'abord à préciser que si tout suicide en est un de trop, il est impossible d'empêcher le passage à l'acte d'une personne qui désire réellement s'ôter la vie.
À partir des éléments dont nous disposons concernant l'incident dramatique du 10 mai dernier, il apparaît qu'il n'est en rien la conséquence d'un éventuel problème de fonctionnement de l'annexe psychiatrique. Au contraire, toutes les dispositions matérielles et médicales avaient été prises en fonction du dossier individuel de l'interné.
Pour répondre plus précisément à vos questions, l'effectif en personnel soignant se compose d'une assistante sociale "soins" à temps plein, d'une ergothérapeute à temps plein, d'une éducatrice à temps plein, d'une psychologue "soins" à temps plein, d'une psychologue "soins" à mi-temps, d'un infirmier psychiatrique à temps plein, d'une logopède deux jours par semaine et d'un kinésithérapeute neuf heures par semaine.
Le personnel de surveillance est composé de 21 équivalents temps plein.
Les psychiatres assurent vingt heures de consultation réparties sur les cinq jours ouvrables de la semaine. L'annexe compte quarante places et quarante-trois patients sont également pris en charge par l'annexe mais sans y résider.
En principe, l'effectif est suffisant et est à la disposition de tout le monde.
Je ne pense pas que le cas exposé soit le résultat d'une mauvaise organisation. Je vous remets une copie de ma réponse afin que vous puissiez prendre connaissance de la composition de ces équipes de soins.
05.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
Monsieur le ministre, vous conviendrez avec moi qu'un seul médecin psychiatre pour assurer le suivi de 40 personnes détenues dans une aile psychiatrique et – si j'ai bien compris – de 40 autres en semi-liberté – ce qui n'est pas sans poser de problèmes – hébergées dans une annexe, ce n'est pas suffisant. Je m'interroge également quand j'apprends qu'il n'y a qu'un seul infirmier psychiatrique pour l'ensemble de la prison. Je ne mets ici nullement en cause la responsabilité du personnel. Mais il est important de prendre conscience du fait qu'un médecin et un infirmier psychiatrique pour assurer le suivi de 80 détenus, c'est insuffisant. Cette problématique doit donc faire l'objet d'une attention particulière afin que les personnes détenues dans cette aile puissent bénéficier des soins et de l'accompagnement nécessaires.
En outre, je voudrais attirer votre attention sur le fait que sur 13 infirmiers, un seul a la qualité d'infirmier psychiatrique. Bien entendu, le responsable de la prison a déclaré dans la presse que tout son personnel avait suivi des formations adaptées et bénéficié d'un encadrement spécifique afin de remplir sa mission. Ce ne sont pas pour autant des infirmiers psychiatriques.
Un suicide n'est pas nécessairement imputable à une personne. C'est la faute d'une institution. Ce genre d'incident – je suis désolé de vous le dire – relève également de votre responsabilité. Je vous demande donc de bien vouloir examiner rapidement et avec une attention toute particulière cette question du suicide dans les prisons afin que notre pays ne soit plus jugé, voire condamné par les institutions internationales.
L'incident est clos.
Voorzitter: De heer Raf Terwingen.
Président: M. Raf
Terwingen.
06 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- de heer Bart Laeremans tot de minister van Justitie over "de hervormingsplannen voor Justitie" (nr. 331)
- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de hervormingsplannen van de rechterlijke organisatie" (nr. 13509)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de standpunten die het Koninklijk Verbond van de vrederechters en politierechters over de oprichting van een rechtbank voor familiezaken onlangs heeft ingenomen" (nr. 13515)
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de aangekondigde oprichting van een familierechtbank" (nr. 13522)
- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de familierechtbank" (nr. 13524)
06 Interpellation et questions jointes de
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "les projets de réforme du département de la Justice" (n° 331)
- Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "les projets de réforme de l'organisation judiciaire" (n° 13509)
- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "les positions exprimées récemment par l'Union royale des juges de paix et de police quant à la mise en place d'un tribunal des affaires familiales" (n° 13515)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la création annoncée d'un tribunal de la famille" (n° 13522)
- M. Fouad Lahssaini au ministre de la Justice et au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice sur "le tribunal de la famille" (n° 13524)
06.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u hebt in Leuven op een studiedag een deel van uw plannen ontvouwd. Het blijft alvast verbazingwekkend. U had immers aangekondigd dat u uw plannen na de verkiezingen en hier in het Parlement zou ontvouwen. Ik was als parlementslid eerlijk gezegd op mijn teen getrapt dat u de primeur hebt voorbehouden voor de deelnemers aan de bewuste studiedag.
U hebt ginds echter uw plannen deels ontvouwd. U hebt er in uw kaarten laten kijken. U hebt laten verstaan dat het aantal gerechtelijke arrondissementen van 27 naar 16 zou worden teruggebracht. Tegelijk is het de bedoeling de vredegerechten en politierechtbanken in voormelde structuur onder te brengen.
Met laatstgenoemd punt kan ik vrede nemen. Het is ook logisch, zeker wanneer …
06.02 Minister Stefaan De Clerck: (…). Uw boekentas staat vervelend. Het lijkt wel een Chinese wall. U bent blijkbaar uw cordon aan het uitbouwen.
06.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat is de schuld van mijn collega, die de tas hier heeft laten staan.
Er is veel voor te zeggen: indien u aan de rechtbanken meer verantwoordelijkheden en enveloppen geeft, is het logisch dat zij bij de omvorming van de structuur van de vredegerechten mee een oogje in het zeil houden.
Anderzijds heb ik heel w at bedenkingen bij de reductie naar zestien gerechtelijke arrondissementen. Het zou veel logischer zijn, mochten de gerechtelijke arrondissementen ineens naar elf zouden worden teruggebracht, met name de tien provincies en Brussel als elfde gebied. Het zou veel logischer zijn dat naar één rechtbank per provincie zou worden gegaan, zoals bijvoorbeeld ook in Nederland wordt gedaan.
Ik hoef alleen maar iemand te citeren die niet van de minste is, met name de heer Vervaeke van de Hoge Raad voor de Justitie. Hij zegt: “Elke, belangrijke vermindering van het aantal gerechtelijke arrondissementen betekent winst, maar zestien is nog te veel. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Als Nederland het met elf vestigingsplaatsen kan doen, moeten wij daar ook genoegen mee hebben.”
Wij weten allen dat Nederland 15 à 16 miljoen inwoners en België 10 miljoen inwoners heeft. Als Nederland het met elf arrondissementen kan doen, lijkt het mij beter dat wij voornoemde optie minstens onderzoeken. Immers, eens wij met zestien arrondissementen beginnen, zijn wij opnieuw voor jaren vertrokken. Het zal in dat geval veel moeilijker zijn om van zestien naar elf arrondissementen te gaan. Het zal in dat geval misschien nog eens twintig jaar duren, voor zover het Belgische gerecht op dat ogenblik nog bestaat. U weet immers dat wij hopen dat het veel sneller helemaal wordt gesplitst. Laten we inderdaad hopen dat er na 7 juni 2009 perspectieven komen.
Het zou veel logischer zijn, mocht de optie minstens ernstig worden onderzocht. Op voornoemde manier kan immers vrij eenvoudig een oplossing aan het probleem van Brussel-Halle-Vilvoorde worden gegeven. Er wordt een arrondissement per provincie voorgesteld. Het is derhalve de logica zelve dat, net zoals bij de provinciale kieskringen – mijnheer de minister, u kent het verhaal –, de zaak ook in Brussel-Halle-Vilvoorde wordt doorgetrokken en er dus een grote rechtbank voor Vlaams-Brabant komt, met allicht filialen in Halle, Vilvoorde en Leuven.
Het voorgaande zou op een heel groot draagvlak berusten en zou ook helemaal conform het gelijkheidsbeginsel zijn.
En dan zijn we meteen vertrokken voor lange tijd.
Bovendien zouden we dan ook veel gemakkelijker kunnen evolueren naar een splitsing van Justitie of van grote delen van Justitie. Uw goede collega Tony Van Parys, onze collega-senator, heeft al herhaaldelijk te verstaan gegeven dat we best naar die splitsing gaan, en oud-collega Van Peel zei dat de splitsing van Justitie nog belangrijker en dringender is dan de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Wanneer u naar provinciale rechtbanken gaat, dan is het op termijn veel eenvoudiger om vijf Vlaamse rechtbanken onder te brengen bij een Vlaamse justitie of bij een justitie die gedeeltelijk gedefederaliseerd is. Enkel op die manier wordt ook een integrale splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde mogelijk, veeleer dan wanneer wordt gekozen voor een halfslachtige splitsing, die met tal van moeilijkheden gepaard zou gaan en waarbij enkel het parket wordt gesplitst, maar niet de rechtbanken. Ik denk dat er betere mogelijkheden zijn.
Brussel zal zich nooit verzetten wanneer we tot een integrale splitsing van de rechtbanken overgaan, in die mate dat aan Brussel ook wordt gegeven wat het toekomt. Brussel heeft een internationale, hoofdstedelijke functie en is gekenmerkt door zeer veel criminaliteit. Dat alleen al rechtvaardigt dat er een parket zich enkel met Brussel zou bezighouden. Maar wanneer u aan Brussel voldoende magistraten geeft, een Nederlandstalige vleugel en een Franstalige vleugel, en voldoende parketmagistraten en voldoende middelen, dan zal Brussel zich nooit verzetten tegen een integrale splitsing. Het moet alleen voldoende bemand en bestaft zijn.
Als u naar elf rechtbanken en elf parketten gaat, dan zal het ook veel gemakkelijker zijn om al die parketten een nieuwe structuur te geven die veel meer gericht is op specialisatie. Immers, als u naar zestien parketten gaat, dan blijft het op sommige plaatsen gewoon identiek zoals vandaag en verandert er niets en dan kunt u niet komen tot die zo noodzakelijke modernisering van de parketten die moet gebeuren in de richting van meer specialisatie. Een veel modernere aanpak is alleen mogelijk in die provinciale structuren, niet in halfslachtige structuren, waarbij sommige arrondissementen worden samengevoegd, maar andere niet.
Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen. Op basis van welke criteria worden bepaalde arrondissementen samengevoegd en andere niet? Welke zestien arrondissementen blijven er in uw hoofd bestaan? Kunt u daarover al iets zeggen, of mogen we dat niet weten? Moeten we dat dan weer via de media vernemen? Welk arrondissement wordt waarbij gevoegd? Misschien kunt u dat toch even toelichten.
Hoe wordt het probleem opgelost van het mastodontgerecht Brussel? Gaat u akkoord met de creatie van één gerechtelijk arrondissement voor Vlaams-Brabant? Gaat u akkoord met een gesplitste rechtbank in Brussel?
Hoe ziet u de hiërarchische indeling binnen die nieuwe arrondissementen? Welke plaats en welk statuut krijgt de gerechtelijke directeur, die voor de materiële kant zou moeten zorgen, zoals de mensen van wie wij de voorbeelden onlangs hebben gezien en besproken in Nederland, waar u bij was?
Hebt u uw plannen bij uw collega's van de meerderheid afgetoetst? Ik lees in een recent artikel in De Standaard dat uw voorganger, de heer Vandeurzen, gelijkaardige plannen had, maar dat hij in de meerderheid niet op steun van anderen kon rekenen. Ik citeer uit het artikel van woensdag 27 mei: "Het plan voor schaalvergroting van de vorige minister, Jo Vandeurzen, vond geen meerderheid in het kernkabinet".
Hoe zit dat nu? Is wat u naar buiten hebt gebracht, een individuele expressie van een individuele emotie? Of is daarover overlegd? Voelt u dat er ter zake steun is? Bent u bereid om een onderzoek naar provinciale structuren te doen?
06.04 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, wij zijn blij met uw communicatie dat er een zekere dynamiek op gang wordt getrokken in verband met de lang aangekondigde, lang verwachte, lang voorbereide en lang bestudeerde hervorming van de rechterlijke organisatie. Ik denk echt dat wij op het juiste momentum zijn aanbeland.
Er is frustratie bij de magistraten over de omstandigheden waarin zij moeten werken. Er zijn moeilijkheden met het beheer en het management. Er is ook frustratie over hun imago. De doorlooptijd vooraleer rechtzoekenden voor een eenvoudig conflict een publieke oplossing krijgen in de zin van een rechtsuitspraak, is behoorlijk lang. Het vertrouwen heropbouwen begint inderdaad met een nieuwe, degelijke aanpak. De overtuiging leeft zeker bij de verschillende actoren en de publieke opinie dat de hervorming nu moet worden doorgezet.
Mijnheer de minister, u hebt nu de eerste krijtlijnen van een plan naar buiten gebracht. Wij hopen daarover binnenkort in het Parlement een debat met alle nodige details te kunnen voeren. Op basis van welke informatie – het onderzoek en de studie zijn misschien wel al tien jaar aan de gang – hebt u uw hervormingsplan opgesteld?
Met welke actoren hebt u al overleg gepleegd? Wat zijn hun bevindingen?
Wat is de timing? Tegen wanneer zou de hervorming afgerond kunnen zijn? Zult u werken met overgangsperiodes?
06.05 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'aborde un aspect plus particulier. J'avoue qu'au moment où j'ai introduit ma question, vous n'aviez pas encore donné votre conférence de presse de présentation. Il y aura donc un effet de décalage que je vais tenter de réduire.
L'idée d'envisager le regroupement de tout le contentieux familial au sein d'une seule juridiction est certes un objectif intéressant qui mérite d'être pris en compte. Je crois que parmi les principaux acteurs du monde de la justice – en tout cas au sein des barreaux et de la part de certains magistrats – il y avait une forte demande en ce sens. Néanmoins, cela pose un certain nombre de questions.
J'ai lu le compte rendu de la presse et le document que vous avez déposé à cette occasion. Je comprends que le projet n'est pas encore abouti et que vous allez le présenter d'ici la fin de l'année au Conseil des ministres puis au Parlement.
Certaines observations ont été formulées par l'Union royale des juges de paix et de police, en sachant qu'en leur sein les avis sont partagés. Je sais donc qu'il n'y a pas une large majorité mais une certaine tendance majoritaire qui exprime des réserves. Je voudrais dès lors savoir jusqu'où il y a eu concertation avec cette Union ou avec les magistrats des justices de paix.
Je reconnais que certaines interrogations qu'ils formulent méritent d'être prises en compte. J'en soulève trois en ce qui me concerne.
Premièrement, a fortiori si l'on revoit la carte judiciaire, c'est l'éloignement des juridictions par rapport à la vie quotidienne des personnes. Il est évident que les personnes qui sont confrontées à des conflits ont souvent, grâce la proximité du juge de paix, une plus grande volonté d'admettre de faire la démarche auprès du juge de paix sur la base de l'article 223. Il y aura peut-être, par la solennité des procédures devant une juridiction de première instance, une réserve à aller directement devant le tribunal et même d'y aller sans avocat.
On sait en effet qu'aujourd'hui encore des gens se présentent devant le juge de paix sans être assistés d'un avocat, ce qui est parfois une manière de convaincre l'une des parties – lorsque le conflit est très tendu – d'accepter l'arbitrage, en tout cas le processus de conciliation que peut lancer dans certains cas le juge de paix. Je peux donc comprendre la crainte de ceux qui disent que l'éloignement de la juridiction peut amener plus de réticences de l'une des parties de se présenter devant une juridiction.
Deuxièmement, qu'en est-il de la charge de travail supplémentaire que cela représentera pour les juridictions de première instance? Autrement dit, comment va-t-on redistribuer les magistrats pour assumer cette fonction supplémentaire au niveau de première instance, a fortiori si, comme je le lis dans votre note, vous estimez qu'un certain nombre de contentieux sont considérés comme des contentieux à traiter en référé ou en degré d'urgence?
On sait déjà ce qu'est aujourd'hui le référé devant les tribunaux de première instance, en tout cas ceux des grands ressorts. Si demain, on accroît encore leur charge de travail, comment va-ton gérer cette charge de travail supplémentaire? Y avez-vous réfléchi avec les différents partenaires?
Troisièmement, puisque le degré d'appel se déplace vers une cour d'appel dont certaines connaissent encore davantage d'arriéré judiciaire, ne devons-nous pas craindre que le gain logiquement espéré par la réunion du contentieux devant une seule juridiction ne se mue en désavantage si les procédures sont allongées d'autant? Ou si, a fortiori, l'appel a lieu devant une cour en surcharge judiciaire?
Voilà les craintes sommairement rappelées sur lesquelles prennent appui certains magistrats des juridictions de paix pour marquer leur préférence à garder leurs compétences fondées sur l'article 223, notamment.
06.06 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, je regrette que les choses se déroulent ainsi, car je voudrais éviter toute escalade dans le bras de fer, mais j'ai appris par la presse et accueilli favorablement le projet tel que présenté et annoncé aux médias. Sur le principe, mon groupe est prêt à travailler à la mise sur pied de ce tribunal et à se montrer constructif comme il l'a toujours été.
Cela dit, dans toutes les communications de presse, mon unique base, je n'ai perçu aucune concertation ou collaboration avec les Communautés, pourtant compétentes pour divers dossiers, en particulier celui de l'aide à la jeunesse.
Comment se fait-il que la communication ne mentionne nulle part les Communautés parmi les divers secteurs et instances consultés?
S'agit-il d'une démarche délibérée de les tenir à l'écart, au moins dans un premier temps, ou bien une concertation a-t-elle eu lieu que vous auriez omis de signaler?
06.07 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, het is juist dat de problematiek van de familierechtbank een deel is van een groter verhaal, maar er is wel coherentie tussen de twee.
Mag ik, voor de goede orde, eerst de vraag van mevrouw De Schamphelaere beantwoorden, omdat het de methodiek toelicht, om dan te komen tot concretere antwoorden op de verschillende vragen?
Op de studiedag in Leuven werden, in aanwezigheid van alle actoren van Justitie – de academische wereld, de magistratuur, de advocatuur en de vele gespecialiseerde diensten zaten er samen over het thema van de betere organisatie van Justitie – vele suggesties gedaan en rechtsvergelijkende studies gepresenteerd. Het is juist dat ik daar een aantal antwoorden heb geformuleerd die zijn opgenomen in de media en die deel uitmaken van de visienota die wordt voorbereid. Ik zou, in samenspraak met de voorzitter, op 22 juni naar de commissie willen komen om de volledige nota, met een pak details en een aantal keuzes dat nog moet worden gemaakt, hier voor te stellen.
Ik heb daar inderdaad een aantal synthese-elementen naar voren gebracht. Ik zeg overal heel duidelijk dat het om een synthese gaat. Dat sluit ook aan bij de vraag van mevrouw De Schamphelaere. Het gaat over het Octopusakkoord van 1998 waarin drie delen waren opgenomen. De politiehervorming is uitgevoerd, net als het hele verhaal van de Hoge Raad voor de Justitie. Het derde deel van het Octopusakkoord was een inventaris van punten over de rechterlijke reorganisatie. Daarin zaten ideeën over de eenheidsrechtbank en de verticalisering van het openbaar ministerie, maar dat is niet in een coherent verhaal uitgebouwd. Er was alleen een aanzet. Onderdelen zijn uitgevoerd, maar dat is niet in zijn totaliteit gebeurd.
Ik keer dus niet alleen terug naar Van Reepingen, die al in 1958 ideeën naar voren heeft gebracht. Het Octopusakkoord van 1998 is voor mij een goed beginpunt om te kijken wat daar is geconcludeerd en om te zien hoe we nu vooruitgang kunnen boeken. Ondertussen zijn er de Themisplannen geweest van collega Onkelinx over mogelijke beheersmodellen binnen de rechterlijke organisatie. Er zijn tal van wetsvoorstellen geweest, onder meer over de oprichting van een arrondissementsrechtbank. Meer recentelijk zijn er de adviezen geweest van het openbaar ministerie, maar ook van de Hoge Raad voor de Justitie, die een volledige studie heeft gemaakt en voorstellen heeft geformuleerd. Al die initiatieven zijn door Jo Vandeurzen opgenomen. Hij heeft die al verwerkt in een aantal pistes die hij heeft gelanceerd in zijn beleidsbrieven.
Hij heeft op dat ogenblik ook protocollen afgesloten inzake de werklastmeting, wat eigenlijk een prealabele is: men moet eerst op een of andere manier de werklastmeting goed organiseren voor men, bij de reorganisatie, kijkt hoe een betere werklastverdeling en een beter management mogelijk zijn.
Minister Jo Vandeurzen heeft die protocollen afgesloten en hij heeft toen ook gevraagd adviezen te formuleren over het sociaal statuut en personeelsmanagement. Hij heeft ook verschillende wetenschappelijke studies besteld.
Ik werk in essentie voort op het vele voorafgaande werk. Ik heb niet de ambitie veel originaliteit te tonen of het eigen grote gelijk te halen, ik probeer een synthese te brengen van vele zaken die al lang leven. Dat is ook het gevoel bij de magistratuur. Men heeft daar het gevoel: er zijn nu al zovele verhalen gebracht, breng ze nu eens tot een synthese, zeg nu eens wat de politiek beslist en in welke richting wij nu gaan, want wij willen daarin meegaan. Dat is het signaal dat van overal komt.
Na mijn aantreden als minister heb ik in de maanden maart en april overal bilaterale overlegrondes georganiseerd. Ik heb al verschillende keren onderhandeld met het College van procureurs-generaal, met de Raad van de procureurs des Konings, met de arbeidsauditeurs, met de conferentie van de eerste voorzitters van de hoven, met het college van de voorzitters in eerste aanleg, met de voorzitters van de rechtbanken van koophandel en van arbeid. Ook met vertegenwoordigers van de vredegerechten en de politierechtbanken, met de commissie voor de modernisering van de magistratuur, met de Hoge Raad voor de Justitie, met de Adviesraad van de magistratuur, met de OVB en met de Franstalige en Duitstalige balies.
Kortom, ik heb met iedereen – en er zijn er een pak – overleg gepleegd, niet één keer maar meestal twee of drie keer. Ik heb gevraagd: meent u dat onze synthese in de goede richting gaat, of niet? Ik ben dat overleg nu aan het afronden. Deze week heb ik nog een laatste overleg met het College van procureurs-generaal om de stand van zaken te bespreken.
Ik heb dat gedaan op een intense manier. De tweede bilaterale overlegronde met alle actoren sluit ik nu af.
De reacties zijn overwegend positief. Er moet natuurlijk een aantal zaken worden gepreciseerd. Het is evident dat het zetten van bepaalde stappen neveneffecten ressorteert waardoor sommige details moeten worden gepreciseerd.
Ik ben uiteraard ook bezig met de administratie. In de mate dat wij een vernieuwde structuur brengen, zal ook de administratie mee moeten evolueren. Ik ben ook nog bezig met de politie. Zij zeggen mij dat de politiezones op de hoogte moeten zijn hoe de parketten zullen functioneren na de hervormingen. Al deze contacten worden momenteel gelegd.
De timing. Ik wil in juni naar het Parlement komen. Ik wil ook heel de magistratuur dan informeren omdat ik vind dat dit debat…
(…): (…).
06.08 Minister Stefaan De Clerck: 22 juni. Ik heb daarnet de voorzitter gesolliciteerd om op 22 juni te mogen komen. Laat ik het bij de tweede helft van juni houden.
Het is de bedoeling dat wij daaruit een aantal prioritaire acties kunnen distilleren die wij in deze legislatuur hopelijk kunnen voortzetten. Ik hoop van harte dat ik in deze legislatuur, tot 2011, tal van initiatieven kan nemen om dit alles te concretiseren. Het is een beetje zoals met de Octopushervorming. Het princiepsakkoord werd onmiddellijk omgezet in wetgevend werk. Deze basiswetgeving werd vervolgens goedgekeurd waarna ook de implementatie volgde. Ik hoop dat wij de kans krijgen om dat te doen.
Het is een meerjarenplan. Het kan niet op een moment worden gerealiseerd. Het is noodzakelijkerwijze legislatuuroverschrijdend omdat het veel voeten in de aarde heeft op vele vlakken. Naderhand zal blijken waarop dit allemaal betrekking kan hebben.
Ik hoop dat er een stabiel kader kan worden gerealiseerd.
Ik denk dat het van cruciaal belang zal zijn dat, van zodra er na 22 juni een politieke basis is, wij een soort overgangsperiode organiseren. Wij moeten er onmiddellijk kunnen voor zorgen dat er steun is van de basis waarna wij stapsgewijze vooruit kunnen gaan.
Er zal onmiddellijk een begeleidingsplatform moeten worden gecreëerd met allerlei vertegenwoordigers om dit alles te implementeren. Als er een politiek akkoord kan worden bereikt, zal ik dit begeleidingsplatform in principe onmiddellijk installeren. Dit platform moet worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de zetel, het openbaar ministerie, de administratieve diensten, enzovoort.
Wij moeten ook academisch werk laten verrichten om dringend wetgeving te realiseren. Ook de communicatie naar de basis moet worden aangepakt zodat iedereen wordt begrepen. Wij moeten dus een vorm van change management – zoals men dit zo mooi noemt in het Engels – opstarten.
Er zijn echter zeer veel instanties beschikbaar. Veel betrokken magistraten staan absoluut te wachten om nu operationeel te worden. Dat was het voorbereidend algemene kader.
Collega Laeremans, u vroeg naar een aantal meer precieze elementen. Het is duidelijk dat de schaal van die arrondissementen slechts één element is van het hele verhaal. Die schaal is eigenlijk functie van een heel andere redenering om de justitie beter te laten werken. Om ze beter te laten werken heeft men een grotere schaal nodig, punt. Die schaal moet men dan zoeken op een specifieke manier.
Wij mogen ons dus niet blindstaren op alleen maar de vraag of het er nu 14 of 16 of 18 zijn. Wij hebben er nu 27. Dat is manifest te veel. Dat is te veel omdat die entiteiten te klein zijn. Als men een nieuw beheersmodel wilt realiseren, heeft men niet de kritische massa. Men heeft niet voldoende magistraten, niet voldoende personeel. Daarenboven zijn ze nog eens opgedeeld in koophandel, arbeid, eerste aanleg, et cetera.
Dit is een duidelijke en evidente vaststelling. Ik zal dat nu verder uitwerken. In een visienota zal ik de concrete voorstellen geven.
Ik wil toch nog even zeggen dat er vijf grote onderdelen zijn.
Ten eerste is er de eenheid van de rechtsmacht: één rechtbank, één hof, één parket en ook op het hof één parket-generaal. Dit wordt samengevoegd in één rechtbank. Er komt een soort van jurisdictionele herschikking, zowel op de zetel als op de parketten. Hierdoor ontstaan die grotere eenheden. Het behoud van de eigenheid en identiteit moet natuurlijk ook wel worden gerealiseerd.
Het is niet omdat het in één rechtbank of één parket komt dat er geen specialisatie meer zou zijn. Integendeel, het moeten grotere entiteiten zijn om een betere mix te maken tussen algemene behandeling van zaken en gespecialiseerde materies. Daar moet een zekere flexibiliteit in het dagdagelijkse management mogelijk worden. Binnen die eenheid zullen er natuurlijk die specialiteiten arbeid, koophandel en familie heel duidelijk komen. Er zullen daar een aantal minimumquota moeten weerhouden worden om te zeggen dat het niet kan zijn dat de voorzitter zou beslissen dat er één magistraat voor arbeid is. Er zal dus een bepaald schema moeten zijn met een eenheid, waardoor die flexibiliteit maar ook de specialiteit wordt gerealiseerd.
Om tot een maximale efficiëntie te komen, is het inderdaad gekoppeld aan het voorstel tot schaalvergroting van een aantal arrondissementen. Ik kom straks terug op de manier waarop dit wordt bekeken.
Een ander element dat zeer cruciaal is en dat een impact heeft op het geheel is de oprichting van het representatief orgaan voor de zetel. Zoals het College van procureurs-generaal zal er dus een college van de zetel komen, waarin de magistratuur voor het jurisdictionele verhaal samenkomt, representatief kan zijn en soms kan optreden.
De hele studie moet nog worden gedaan, om precies te weten hoever dat orgaan zal kunnen optreden. Ten opzichte van de onafhankelijkheid van de magistratuur zal namelijk ook een representatief orgaan gehouden zijn tot respect voor de onafhankelijkheid van de individuele magistraat. In welke mate kunnen al dan niet richtlijnen worden gegeven? Dit is een belangrijk debat, net als het debat over de verhoudingen tussen dit representatief orgaan en de minister, het Parlement en het College van procureurs-generaal. Dat is een delicate oefening, maar een cruciaal element in de hele architectuur van het justitiegebeuren. Dit zal veel aandacht vragen.
Het vierde deel is het binnenbrengen van het management in het geheel. Het betreft de organisatie van het beheer binnen de rechterlijke organisatie, zowel op het niveau van de individuele entiteiten van de zetel en van het parket, als op het centrale niveau, waarbij ook de diensten van de FOD Justitie die nu voor de rechterlijke orde werken, een evolutie zullen ondergaan. Zij zullen meer gedecentraliseerd moeten functioneren. Dit hangt nauw samen met de vraag hoe wij kunnen evolueren naar een versterking van het integraal management binnen de magistratuur, waarbij de verantwoordelijkheid ook wordt gekoppeld aan meer verantwoording.
Mijn stelling is dat wij in de rechtbanken, de hoven, de parketten en de parketten-generaal moeten gaan naar integraal management op die schaal, binnen dat geheel. Ik verwerp ideeën van een rechtbankstructuur waar een management buiten staat, op een hoger echelon, op regionaal, provinciaal of nationaal niveau. Ik ga ervan uit dat het beheer optimaal functioneert in de mate dat het samenvalt met de structuur zelf.
Een laatste deel zal betrekking hebben op de vraag waar de verschillende justitiële satellieten die belast zijn met uiteenlopende adviezen, beleidszaken en operationele zaken zich binnen deze hertekeningen zullen bevinden. Het gaat over de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, de Raad van de partners, de Adviesraad voor de Magistratuur, het Phenix-beheerscomité, het Instituut voor de gerechtelijke opleiding, de diensten van het gerechtelijk beleid en consorten.
De door mij vooropgestelde hervorming herleiden tot een discussie over de grootte is dus geen juiste voorstelling van zaken. Dat hebt u ondertussen begrepen. De vooropgestelde schaalvergroting zal moeten uitgaan van samenvoeging van een of meerdere bestaande arrondissementen.
Naast het klassieke criterium van bevolkingsaantal wordt daarbij ook rekening gehouden met de context van de globale hervorming. Ook andere criteria worden erbij betrokken zoals de omvang van de beheersentiteit in termen van personeelsaantallen, logistieke mogelijkheden, enzovoort.
Nu zijn we dus verschillende oefeningen aan het maken. Ik had het over zestien, om een grootteorde aan te geven, maar we zijn nu met de oefeningen bezig, samen met degenen die daar academisch werk rond doen. Professor Depré had het in Leuven over een minimumkader van honderd waarvan ongeveer een derde magistraten. Hij heeft dus verschillende criteria vooropgesteld om aan te geven hoe groot men minimaal moet zijn om behoorlijk georganiseerd te kunnen zijn.
Andere simulaties die leiden tot het door mij geciteerde cijfer van zestien arrondissementen vertrekken onder meer van een vork die zich voor de meeste arrondissementen na voormelde jurisdictionele integratie situeert tussen 3 en 8 procent van de totale bevolking. Met andere woorden, tussen 400.000 en 800.000 inwoners lijkt een bepaalde schaal te zijn die minimaal is. Het moet ook niet te groot zijn. Ik zal straks wat cijfers geven. We weten immers dat dit niet altijd letterlijk zal mogen genomen worden.
Het gaat om 3 tot 7 procent op het globale personeelskader. Nu zijn er een drietal arrondissementen die in de voorlopige oefeningen problematisch zijn. Brussel is groter en Antwerpen ook. Omgekeerd, als men Arlon, Marche en Neufchâteau samenvoegt, komt men nog maar aan 264.000 inwoners. Dat is dus nog kleiner. Realiteiten kloppen geografisch en provinciaal niet altijd met de normale schaal.
We bekijken nu de verschillende elementen om tot een definitieve keuze te komen. We zullen dus moeten nagaan hoe we functioneren. Ik wil er voor alle duidelijkheid aan toevoegen dat het samenbrengen van arrondissementen niet betekent dat huidige rechtbanken of zetels van rechtbanken gesloten worden. Het gaat erom dat die verschillende rechtbanken veel meer in een netwerk worden gebracht en dat de proximiteit als essentieel onderdeel van de hervorming absoluut behouden blijft.
Met andere woorden, als ik nu het voorbeeld van Arlon-Marche-Neufchâteau geef, wordt Neufchâteau niet gesloten. De rechtbanken blijven bestaan, maar zullen moeten samenwerken in een netwerk en zo tot een kritische grotere massa komen.
Een combinatie van zittingsplaatsen en een voldoende evenwichtige spreiding en toegankelijkheid van de verschillende afdelingen van de vooropgestelde eenheidsrechtbank en –parket binnen het arrondissement zullen we blijven garanderen. Daarover zullen we nu het debat definitief moeten voeren. Dit is een van de laatste punten waarvoor we nu de modellen moeten maken op de juiste finale structuur van die zestien als voorlopig cijfer.
Dan is er Brussel. Ik heb aangegeven dat we nog de juiste schaalgrootte moeten definiëren in een globale context. Vanzelfsprekend moet hierbij ook worden nagedacht over de toepassing van een aantal vooropgestelde principes voor de gerechtelijke organisatie binnen Brussel. Wij kijken nu naar de verschillende parlementaire voorstellen die ter tafel liggen en waarover reeds binnen en buiten het Parlement uitvoerig werd gedebatteerd. Dat zijn referentiepunten die bekend zijn in de politieke wereld en we zien in welke mate die overdraagbaar of bruikbaar zijn in onze oefening.
Een territoriale splitsing is daarbij slechts een van de mogelijkheden. Zo heb ik vandaag nog gelezen dat de stafhouder van de Nederlandstalige Orde van advocaten van Brussel heeft gewezen op de voorstellen om over te gaan tot de functionele splitsing van de zetel, waarbij reeds belangrijke stappen in de richting van een efficiëntere rechtsbedeling en evenwichtigere uitbouw van de gerechtelijke diensten zouden kunnen worden gezet. Vandaag in een vrije tribune van de stafhouder van Brussel, die ook bepaalde voorstellen formuleert. Brussel is dus een deel van hetzelfde definitieve model dat op 22 juni zal worden voorgelegd.
De hiërarchische indeling binnen de arrondissementen. In de visienota zal uitvoerig worden ingegaan op een aantal beheersmodellen. Daarbij wordt op het niveau van de individuele entiteit – dus de rechtbank, het parket, het hof, het parket-generaal – een maximaal integraal management nagestreefd, waarbij de verantwoordelijkheid voor beleid en beheer samengaan. In toepassing van dit principe betekent dat concreet dat aan de korpschef-magistraat van de betrokken entiteit een eindverantwoordelijkheid wordt gegeven inzake het beleid en het beheer.
Vanzelfsprekend zal hij hierin moeten worden bijgestaan door een equipe onder zijn gezag en leiding. Het betreft, nu al, zijn hoofdgriffier of zijn secretaris. Dat is het bestaande verhaal. Hij zal daarbovenop afdelingshoofden krijgen van de verschillende afdelingen binnen de eengemaakte rechtbank of parket, die verantwoordelijk zullen zijn voor de verdeling van de zaken en de regeling van de dienst binnen hun afdeling. Strafrechtelijk luik, arbeid enzovoort: daar zullen verschillende afdelingshoofden of ondervoorzitters hun verantwoordelijkheid moeten opnemen.
Ook nieuw, vooral, is het feit dat elke korpschef een directeur van een nieuw in te stellen beheersdienst zal krijgen die in elke entiteit verantwoordelijk zal zijn voor facility, ondersteuning inzake personeelsbeheer, ICT, materieel en gebouwen.
Dus, minder maar grotere arrondissementen met een voorzitter die zijn hoofdgriffier heeft aan de ene kant maar die een directeur beheer zal hebben aan de andere kant. Daarnaast, voor zijn interne organisatie, zal hij een aantal ondervoorzitters hebben die bevoegd zijn voor hun afdeling, die verantwoordelijkheid in hun specialiteit kunnen opnemen.
Dan is het de bedoeling dat er een aantal gemeenschappelijke beheerszaken moet worden geregeld tussen de voorzitter, die zijn directeur zal hebben, en de procureur, die zijn directeur zal hebben. Binnen het arrondissement zal overlegd moeten worden, er zal een aantal zaken gemeenschappelijk beheerd moeten worden. Als zij samen in een gebouw zitten, dan moeten ze in staat zijn om samen over dat gebouw beslissingen te nemen. Zo concreet is het.
Het is de bedoeling dat vanuit een centrale autoriteit beheerscontracten worden afgesloten met elk van die arrondissementen, met het luik “zetel”; het luik “parket”, het luik “gemeenschappelijk”. Horizontaal gezien zullen alle rechtbanken en hoven, ook het Hof van Cassatie en het federaal parket, op die manier een beheerscontract krijgen waardoor zij dat integraal management zullen kunnen realiseren.
Dat zijn een aantal hoofdlijnen die nu worden gelanceerd, die wij nu aan het uitschrijven zijn in een stevige nota, die hier op 22 juni, mits goedkeuring van de voorzitter, zal worden voorgesteld en die nog veel meer in detail zal ingaan op de vele consequenties.
Wij hebben de provinciale piste niet verkozen. Dat belet niet dat die piste in bepaalde gevallen aangewezen is, bijvoorbeeld, als Limburg zegt dat Hasselt en Tongeren beter één arrondissement vormen. Dat overleg is bezig. Ik ben nu de vraag aan het toetsen of dat de juiste schaal is. Het kan, het hoeft dus niet uitgesloten te worden. Omgekeerd is het in bepaalde andere omstandigheden niet aangewezen om provinciale arrondissementen door te drukken als zijnde de ideale schaal. Antwerpen is al zeer groot op zich als rechtbank. Als daar dan nog Mechelen en Turnhout worden bijgevoegd, dan wordt dat een gigantisch groot arrondissement dat misschien te groot zal schalen om goed te functioneren.
Er wordt dus gekeken naar beheersbaarheid – een aantal kwantitatieve elementen – en daarnaast een aantal kwalitatieve aspecten, want ik vind dat een rechtbank of een parket in bepaalde mate sociologisch moeten aansluiten bij een onderliggende maatschappelijke realiteit. Daarmee moet de proximiteit van de rechtbanken ook bewaakt blijven. Het is niet goed om alles te gecentraliseerd te organiseren.
Op provinciaal niveau kan dat in sommige gevallen, terwijl dat in andere gevallen misschien een beetje te groot is en een beetje te ver af van de onderliggende sociologische realiteit. Er is nu, met al die elementen rekening houdend, een definitief model in voorbereiding, dat ik op 22 juni zal komen verdedigen.
Het debat kan ik er dan uiteraard ook over voeren.
Een deel van de rechtbanken zal de familierechtbank zijn. Binnen de rechtbanken, binnen het parket, vragen de aspecten familie en jeugd namelijk een nieuwe visie.
Le 2 juin, M. Melchior Wathelet et moi-même avons présenté une note d'orientation qui reprend les grandes lignes d'un projet instaurant le tribunal de la famille, projet inscrit dans l'accord de gouvernement. Avant d'entrer dans le détail, je tiens à insister sur le fait que cette note est le fruit d'un profond consensus dégagé dans le groupe de travail institué pour réfléchir à cette idée d'un tribunal de la famille. Des magistrats du siège comme du parquet, de tous les niveaux étaient présents dans ce groupe de travail, de la justice de paix à la Cour de cassation, mais également des avocats, des professeurs d'université, des membres du Conseil supérieur de la Justice, du Conseil consultatif de la Justice et de l'administration du SPF Justice. Ce groupe de vingt-cinq personnes a tenu nombre de réunions, il a bien travaillé et il a sanctionné la fin de ses travaux par une note de consensus.
Afin d'éviter la dispersion des compétences entre les juges de paix, le tribunal des référés, le tribunal de première instance et le tribunal de la jeunesse, il a été décidé de créer au sein du tribunal de première instance (désigné ci-après comme "le tribunal") une section spécialisée qui traitera tous les litiges familiaux et toutes les questions de la jeunesse (le mineur ayant commis un fait qualifié d'infraction, le mineur en danger, les mineurs malades mentaux, etc.).
Ce projet peut être résumé en quatre points. Tout d'abord, nous devons rechercher la cohérence par le regroupement des compétences. Deuxièmement, il faut une simplicité et une accessibilité par l'adoption de procédures très souples. Troisièmement, il faut rechercher des solutions apaisantes dans le meilleur intérêt de l'enfant par la préférence donnée à la conciliation et à la médiation qu'il faut intégrer à la méthodologie du tribunal. Enfin, il faut une spécialisation: les magistrats de cette section auront suivi une formation spécifique. Les avocats qui assisteront les mineurs seront également tenus de suivre une formation spécifique.
Les craintes formulées par les juges de paix ont été prises en considération dans ce projet. Si le souci premier est de créer un cadre cohérent et facilement compréhensible pour le justiciable, il est clair que nous souhaitons que cette future section spécialisée soit particulièrement accessible. Des procédures souples seront imaginées pour permettre au citoyen un accès facile aux juges mais également pour lui garantir qu'une décision interviendra dans un délai raisonnable et dans une continuité, sans l'intervention de magistrats différents à des moments différents.
Vous savez comme moi que les juges de paix n'exercent qu'une petite partie des compétences en matière familiale: les séparations urgentes et provisoires de couples mariés et hors procédure de divorce ainsi que les litiges en matière alimentaire s'ils ne sont pas connexes à un litige sur l'hébergement des enfants ou l'autorité parentale. De nombreux litiges familiaux ne parviennent jamais devant les juges de paix, soit lorsque les parties ne sont pas ou plus mariées, soit qu'elles ont l'intention de divorcer ou encore que le divorce est en cours.
Les chiffres qui ont été transmis au groupe de travail permettent de considérer que le transfert de compétences actuellement dévolues aux juges de paix en matière familiale ne créera pas un encombrement de la future section spécialisée, ce d'autant plus que de nouvelles compétences seront par ailleurs transférées du tribunal de première instance vers les juges de paix.
Les juges de paix consultés ont insisté sur leur rôle de juge protecteur des plus faibles. L'idée est donc de conforter les juges de paix dans ce rôle. C'est ainsi qu'ils se verraient attribuer tout le contentieux des incapacités avec, par exemple, le transfert de la matière de la minorité prolongée des tribunaux de première instance vers les justices de paix.
Plusieurs pistes sont actuellement à l'étude pour renforcer cette fonction de protection du juge de paix, mais elles doivent encore être développées en concertation avec, entre autres, les représentants de l'Union royale des juges de paix et de police. Ces représentants sont évidemment parfaitement au courant de cette question puisqu'ils ont pris part de manière active au débat, notamment dans le cadre d'un sous-groupe de travail chargé d'examiner la question du transfert des compétences du tribunal de première instance vers les justices de paix. Ce groupe examine également les répercussions que le transfert des compétences aura sur la charge de travail des greffiers et du personnel administratif, acteurs essentiels du bon fonctionnement de la Justice.
Pour ce qui concerne le risque d'aggravation d'arriérés au niveau des cours d'appels, l'effet redouté ne devrait pas se produire puisque des compétences actuellement dévolues au tribunal de première instance seront transférées aux juges de paix. L'appel de cette décision n'aboutira donc plus devant la cour d'appel, mais bien devant le tribunal de première instance. En outre, le regroupement des compétences familiales au sein d'une même section du tribunal empêchera que des décisions contradictoires soient prises au niveau de l'instance, comme cela peut être actuellement le cas pour les décisions du juge des référés et du juge de la jeunesse. Il devrait donc y avoir moins de décisions et surtout plus de cohérence. Cela devrait, en outre, limiter le nombre d'appels.
Pour terminer, je voudrais dire à M. Lahssaini qu'il s'agit d'une réorganisation judiciaire des compétences réparties entre les juges chargés de ces contentieux.
Celle-ci n'a aucune influence sur les compétences qui sont allouées aux Communautés, qui restent d'application. S'agissant d'une réorganisation interne, les Communautés n'ont pas été consultées.
Selon moi, de nombreuses possibilités existent encore. Cependant, nous devons d'abord réaliser notre travail en interne, puis voir s'il a des incidences; en principe, il ne devrait pas y en avoir. Tout le réseau des instances pouvant travailler avec nous est inchangé.
Le cas échéant, je peux vous communiquer le texte de la note d'orientation utilisée. Elle donne davantage d'informations.
Mijnheer de voorzitter, ik veronderstel dat er geen probleem is dat dit nu wordt meegedeeld aan de leden. Er is een Nederlandstalige en een Franstalige versie van de tekst, waarin het oriëntatieplan inzake de familierechtbanken wordt uiteengezet.
Vous voyez très bien que la réforme doit entrer dans la globalité.
C'est la proximité, la simplification, la flexibilité, la spécialisation. Je crois qu'il est bon de faire cette démarche maintenant.
J'espère par ailleurs aboutir à un accord définitif avec les juges de paix.
Ils sont concernés. Ils ont des remarques à formuler. Je crois que le moment est bienvenu pour discuter avec eux de leurs nouvelles fonctions. Ils garderont leurs compétences actuelles, mais il y a lieu de déterminer le rationae summae (pour quel montant), rationae loci (décide-t-on finalement que toutes les personnes en litige relativement à des crédits à la consommation ne sont pas assignées à Bruxelles ou au Luxembourg, lieu du siège social de l'entreprise, mais peuvent rester devant le juge de paix?) et le rationae materia. Nous donnerons en effet de nouvelles compétences aux juges de paix.
Cela peut donner une nouvelle image du juge de paix contemporain, spécialisé dans certaines matières. J'ai toute confiance qu'en concertation avec les juges de paix, nous aboutirons à une nouvelle fonction dans le respect de la proximité.
06.09 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou u toch willen vragen om zeker niet minimaal te denken in dit dossier. Het is heel belangrijk, dat weten wij allemaal, maar wij laten een kans voorbij gaan als wij nu met halve oplossingen komen, zeker wanneer u zich gaat beroepen op een aantal kamergeleerden en professoren die criteria uitwerken. Op basis van wetenschappelijke criteria kan men veel aantonen. Ik heb recent nog een Nederlandstalige professor in Leuven het minderhedenverdrag horen verdedigen met puur juridische redenen, hoe knettergek ook, terwijl elke andere professor het tegenovergestelde zou kunnen aantonen. Ik bedoel maar dat dit niet veel indruk op mij maakt.
Ik zou nog eens willen vragen, om velerlei redenen, maar zeker ook omwille van de parallelle situatie in Nederland, om te onderzoeken of het mogelijk is dat dit per provincie kan. Als men in Nederland met groottes van 1,5 miljoen mensen werkt, 11 rechtbanken voor 16 miljoen mensen, dan zou men dit bij ons minstens moeten overwegen omdat men anders het gevaar loopt dat men op termijn toch Nederland zal moeten volgen en men alles opnieuw zal moeten herbekijken. Dat zou spijtig zijn en veel tijdverlies met zich meebrengen. Onderzoek dat nog eens grondig als u wil, mijnheer de minister, en overleg dat nog eens goed vooraleer u definitief knopen doorhakt.
Voorts, wat u zegt over Brussel-Halle-Vilvoorde is vrij vaag gebleven. U baseert zich op de tribune van iemand van de balie of van de stafhouder. Ik heb het zelf niet gelezen. Wij zitten in campagne en ik lees de kranten tegenwoordig op alle mogelijke nachtelijke uren maar niet 's morgens.
Luister daar opnieuw niet naar een belangengroep. Uiteraard moeten zij hun belangen verdedigen, maar er zijn alternatieven mogelijk. U moet vooral kijken naar de belangen van de bevolking. En er is ook de communautaire situatie en de indeling in Gewesten. Als men logisch is en de Franstaligen hebben hun drieledigheid gekregen – jammer genoeg – laat ze dan ook consequent zijn. Men kan toch niet twee verschillende rechtsystemen die steeds meer uiteenlopen met elkaar blijven vermengen. Laat ons daarom naar duidelijke structuren gaan, een rechtbank voor Brussel en een rechtbank voor Vlaams-Brabant. Leuven is te klein als apart arrondissement. Leuven zal in elk geval door de mazen van het net vallen. Als u Leuven met iets wil fuseren, zal het niet met Limburg of Mechelen zijn.
Dan zult u Leuven met Halle-Vilvoorde moeten fuseren. Dan moet Halle-Vilvoorde een aparte rechtbank worden. Die logica is er. U moet de koe bij de horens grijpen en u mag u zeker niet laten ringeloren door allerlei Franstalige agenda’s en desiderata.
U hebt zelf gezegd dat men naar één rechtbank, één parket moet gaan. Welnu, een parket voor Halle-Vilvoorde en een voor Brussel maar toch tegelijkertijd één rechtbank voor Brussel-Halle-Vilvoorde is niet logisch. U moet naar een volledige splitsing van dat gerechtelijk arrondissement gaan.
Ik zou u willen vragen om alles eens goed op een rijtje te zetten en desnoods wat creatief te zijn. Niets sluit uit dat wij op termijn een rechtbank hebben voor Vlaams-Brabant, maar dat het hof van beroep bijvoorbeeld voor Vlaams-Brabant, bij meer hoven van beroep, in Brussel zijn vestiging heeft. Daardoor blijft er een voldoende Vlaamse aanwezigheid in het justitiepaleis in Brussel, maar kunnen wij toch een eigen filiaal openen in Halle, in Vilvoorde en in Leuven. Dat is allemaal compatibel met mekaar.
Ik vraag u om creativiteit. Ik vraag u vooral ook om de belangen van de Vlaamse bevolking niet uit het oog te verliezen. Het is meer dan ooit nodig om daarmee rekening te houden. Wat wij dagelijks aan vuiligheid vinden in onze brievenbussen, mijnheer de minister, nu weer opnieuw, van dat soort heren, die de onwettelijkheid tot norm verheffen en met hun tricolore sjerp zwaaien in Vlaams-Brabant en alle bevoegdheden van de Vlaamse overheid miskennen, dat tart alle verbeelding. Het wordt de hoogste tijd dat wij in Vlaams-Brabant en Halle-Vilvoorde eigen parketmagistraten hebben, met een eigen rechtbank die mee aan dat soort aberraties paal en perk stelt. Het wordt de hoogste tijd dat u daaraan zou meewerken, mijnheer de minister.
06.10 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, 22 juni is genoteerd. Ik dank u voor uw uitgebreide toelichting op dat moment. Wij moeten echter ook samen hier in onze commissie zoeken naar het politieke platform. De hervorming van de gerechtelijke organisatie zal immers een aantal jaren in beslag nemen. Dus moeten die krijtlijnen vastliggen, zodanig dat de visie zich verder kan uitrollen, terwijl de politieke steun kan gewaarborgd blijven.
Ik heb goed begrepen dat u reeds heel veel actoren hebt betrokken in het overleg en dat u dus ook wel werkt met het participatiemodel en met het waarschijnlijk te veel aan adviesraden in ons justitieel apparaat.
In eerste instantie gaat het om een materiële hervorming: andere rechtsgebieden en nieuwe beheersovereenkomsten. Maar het zal ook een verandering in de opstelling van de magistraten vragen. Er zal meer flexibiliteit nodig zijn, alsook meer specialisatie. Die twee zullen hand in hand moeten gaan.
Ik meen dat vooral de jonge magistraten zich daar volop bewust van zijn. Alleen vragen zij dat zij zich tijdig kunnen vormen voor de specialisaties waaraan zij zullen worden toegewezen.
Kortom, het gaat niet alleen om een materiële hervorming, maar ook om een mentaliteitswijziging. Dan is het belangrijk een politiek platform te hebben om de inhoudelijke vernieuwingen niet stil te leggen.
Wij hebben onder de vorige ministers van Justitie een heel aantal proefprojecten gezien, die later zijn omgezet in een nieuwe aanpak die aangepast was aan de maatschappelijke uitdagingen. Ik denk bijvoorbeeld aan het herstelrecht, aan de drugsbehandelingkamers, aan de proefprojecten inzake de gerechtelijke bemiddeling, en dan niet buiten de rechtbanken maar door de magistraten zelf. Ik denk ook aan de hervormingen – die trouwens dringend geëvalueerd moeten worden – in verband met het Gerechtelijk Wetboek, en aan het mogelijk maken van een actief ingrijpen door de leidende magistraat in het proces.
Er bestaat eensgezindheid over de wijze van reorganisatie – gaande van het samenvoegen van materies en de specialisatie tot het verbeterde management – en dat daar veel werk aan besteed moet worden gedurende een aantal jaren. Enerzijds mag men die inhoudelijke vernieuwing niet stilleggen. Anderzijds kunnen wij geen nieuwe projecten opstarten die ingaan tegen de krijtlijnen van de materiële hervorming, als ik het zo mag zeggen.
Kortom, mijn bekommernis is dat de vernieuwingen, die inhoudelijk nodig zijn en die altijd nodig zijn in een dynamische democratische samenleving, niet zouden worden stilgelegd gedurende een aantal jaren.
06.11 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ses explications. Elles démontrent que la réflexion est dégagée de tout contexte institutionnel passionnel. Je crois que c'est l'essentiel si on veut réussir dans une réorganisation des juridictions. Il faut, dans la mesure du possible, se garder d'y introduire une démarche trop liée au débat institutionnel plus large, sous peine de voir l'aboutissement de cette réforme menacé. Je crois que les acteurs du monde judiciaire ont bien compris que telle devait être la ligne de conduite.
Monsieur le ministre, j'ai entendu avec intérêt vos propos en ce qui concerne le rééquilibrage des compétences entre juridictions de première instance et justice de paix. En effet, on ne peut pas faire l'économie d'une réflexion pour savoir quel est, aujourd'hui encore, le rôle d'un juge de paix dans sa fonction de juge de proximité et pour quel type de contentieux. Vous avez esquissé quelques pistes mais je ne peux dire aujourd'hui si tout cela donnera des échanges équilibrés en termes de charge de travail ou de nature de contentieux. Je crois qu'il faut des éléments qui objectivent ces données.
Il faut poursuivre dans cette réflexion, sous peine d'avoir une juridiction de première instance qui deviendrait à ce point importante que les problèmes de management l'emporteraient sur l'efficacité de la gestion des contentieux.
C'est un délicat équilibre que nous n'avons peut-être pas encore trouvé dans le cadre de la réforme des juridictions, suite aux accords Octopus notamment. On a voulu, à juste titre, donner plus d'autonomie aux chefs de corps dans la gestion de leur juridiction. Je crois que c'est une bonne orientation mais il est évident que la réorganisation des compétences de juridictions entraînera une réflexion sur ce qu'est la responsabilité des chefs de corps par rapport à l'autonomie de leur juridiction.
06.12 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, j'attends le 22 juin pour qu'on puisse commencer à travailler sur le texte. Je me réjouis de voir la direction dans laquelle cette réflexion s'oriente. Comme je l'ai dit tout à l'heure, mon groupe est prêt à participer de manière constructive à ce travail.
06.13 Minister Stefaan De Clerck: Collega Laeremans, u pleit voor maximale oplossingen. Het moet haalbaar en realistisch zijn, maar het moet ook goed werkzaam zijn. Het is een kruising van twee elementen. Blinde maximale redeneringen zijn aan mij niet besteed. Ik ben ook te lang burgemeester geweest en betrokken geweest in regionale acties om te weten hoe realiteiten functioneren en hoe men tot een goed gedragen, toegankelijke justitie kan komen. We zullen die oefening maken. Ik zal mij niet laten misleiden door louter academische modellen. Het is soms goed om naar Nederland te kijken, maar het is ook goed om andere modellen en structuren van management te bekijken. Ik probeer mij daarover te informeren.
Ik ga er ook vanuit dat de stap die wij zetten, wellicht niet de eindstap is. Moeten wij de ambitie hebben om de ultieme hervorming te doen? De zaken zullen blijven evolueren. Ik denk dat het beter is om een stevige stap vooruit te zetten, met ruimte voor evolutie, dan maximaal te redeneren en weer alles te blokkeren. Onze partij wil in die zin meer pragmatisch en realistischer zijn dan andere partijen die uit overtuiging niet die tussenstappen kunnen zetten en alleen grote stappen willen zetten, waarover ze dan finaal ook vallen.
(…): (…)
06.14 Minister Stefaan De Clerck: Met een langer been kan men gemakkelijker struikelen.
Dan kom ik op Brussel-Halle-Vilvoorde en het communautaire aspect. Ik richt mij ook tot collega Maingain. Ik hoop dat we voor Brussel een goed functionerend model vinden dat aansluit bij de realiteit. Halle-Vilvoorde is vragende partij. Ik weet dat, dus wij moeten daarvoor een oplossing zoeken. Er zijn parlementaire vragen. Bij elke regeringsonderhandeling zijn er al debatten geweest om te zoeken naar een oplossing, maar men is er tot nu toe niet uitgeraakt. Ik wil dus niet hét communautaire debat voeren, maar ik wil voor Justitie wel een goed, beheersbaar model. Per definitie zal daaraan een communautair element verbonden zijn, als men dat communautair wil noemen. Als men 100 wil verdelen, zal men een debat moeten voeren over de manier waarop men tot een ordentelijke verdeling tussen de rechtbanken kan komen. Dat is de logica zelve. Dat moet in elk huisgezin, in elke regio en in elk land op een bepaald ogenblik worden opgelost. Ik hoop dus dat er bij iedereen, langs Nederlandstalige en Franstalige kant, de bereidheid zal zijn om die goedwerkende structuur te realiseren, ook in de Brusselse context.
Ik zal mijn voorstellen indienen. Collega Maingain en collega’s van het Vlaams Belang, ik hoop dat u zult meestappen in een realistische oplossing, waarin de Nederlandstalige of Franstalige rechtsonderhorige zich maximaal kan terugvinden en waardoor hij zo goed mogelijk kan worden bediend. Ik zal dus proberen om daarvoor een model op tafel te leggen. U zult het te horen krijgen, maar ik weet al vooraf dat u meer maximale, maar ook meer steriele voorstellen zult formuleren. Dat is het politieke debat dat zal worden gevoerd.
Mevrouw De Schamphelaere, alles hangt af van de mentaliteit van de magistratuur. Ik denk dat die aanwezig is, om nu mee te evolueren. Ik heb het gevoel dat die specialisatie zeker verworven zal zijn. We gaan die vele andere hervormingen van Justitie uiteraard niet laten stilvallen maar op een bepaald ogenblik moeten we wel onze prioriteiten bepalen. De begeleidingscommissie en ook deze commissie voor Justitie zullen op een bepaald ogenblik prioriteiten moeten bepalen. Ik hoop oprecht dat we hoofdzaak en bijzaak kunnen onderscheiden en dat we dus binnen een redelijke termijn tot een oplossing komen.
Monsieur Maingain, hors du contexte communautaire, nous verrons, mais je me sens assez pragmatique pour essayer de trouver des solutions qui conviennent à tous. Vous verrez les propositions que je déposerai le 22 juin. Des discussions ont déjà été menées; vous-même avez participé à des débats, comme tout le monde. Nous chercherons une solution, je m'y engage.
Pour les juges de paix, nous effectuons actuellement le calcul exact de la charge de travail des diverses matières afin d'étudier leur portée. Ensuite, avec les juges de paix, nous verrons comment les nouvelles matières à leur attribuer peuvent cadrer avec leur travail actuel. De toute façon, dans leurs tribunaux de paix, au sein de leur canton, les juges de paix demeurent. Ils sont nécessaires et je n'ai nullement l'intention de les supprimer; au contraire, j'estime qu'ils auront un rôle nouveau à jouer. Le débat est en cours, consécutif au tribunal de famille, et il se poursuit via le groupe de travail qui se penche sur les juges de paix et leur rôle dans l'avenir.
J'espère que, sur base des chiffres, nous pourrons formuler une nouvelle proposition vers le 22 juin.
06.15 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, kunnen wij een kopie van de tekst van uw antwoord ontvangen?
06.16 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb mijn tekst niet gevolgd. Binnen de 10 minuten is dat hier uitgetypt. U hebt dat onmiddellijk tot uw beschikking. Ik denk dat ik u beter de nota van 22 juni bezorg. Met alle begrip, maar ik denk dat dat de beste manier van werken is. Ik heb ook in Leuven geen teksten achtergelaten. Ik werk liever verder aan de moedertekst die er op 22 juni zal zijn.
De voorzitter:Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Bart Laeremans en Francis Van den Eynde en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Bart Laeremans
en het antwoord van de minister van Justitie,
- vraagt de minister snel duidelijkheid te verschaffen over de criteria op basis waarvan de gewestelijke arrondissementen zullen worden samengevoegd;
- vraagt de minister te onderzoeken of de samenvoeging kan geschieden op het niveau van de provincies;
- vraagt de regering snel werk te maken van de volledige splitsing van het gewestelijk arrondissement Brussel en van de oprichting van een aparte rechtbank voor Vlaams-Brabant."
Une motion de recommandation a été déposée par MM. Bart Laeremans et Francis Van den Eynde et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l’interpellation de M. Bart Laeremans
et la réponse du ministre de la Justice,
- demande au ministre de faire rapidement la clarté sur les critères qui présideront à la fusion des arrondissements judiciaires;
- demande au ministre d’examiner dans quelle mesure la fusion peut s’opérer au niveau provincial;
- demande au gouvernement de s’atteler rapidement à la scission totale de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles et à la création d’un tribunal distinct pour le Brabant flamand.“
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Mia De Schamphelaere en door de heer Raf Terwingen.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Mia De Schamphelaere et par M. Raf Terwingen.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
07 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "het voorstel tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Benelux-Gerechtshof" (nr. 13475)
07 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "la proposition d'étendre les compétences de la Cour de Justice Benelux" (n° 13475)
07.01 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, ongeveer een jaar geleden werd het Benelux-Verdrag hernieuwd. Na 50 jaar gaan wij door met de Benelux Unie. Naast een interessant overlegplatform, het Benelux-parlement, en de samenwerking in verband met grensoverschrijdende materies is er ook nog een bijzondere bevoegdheid verbonden aan de Benelux Unie, namelijk de bevoegdheid om te beslissen over intellectuele eigendom en de geschillen daarover, namelijk het Benelux-Gerechtshof, dat daarvoor werd opgericht.
Er is ook een Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, afgekort BBIE, dat beslist over, bijvoorbeeld, de weigering van een merk en beslissingen neemt inzake oppositie of inschrijving, weigering of doorhaling van de merken- en modellenmachtigingen. Dat zijn belangrijke beslissingen in ons economisch verkeer.
Er is, ten eerste, een beroepsfase mogelijk en, ten tweede, een cassatiemogelijkheid, maar de beroepsfase is toevertrouwd aan de verschillende hoven van beroep, zowel in Luxemburg, in België als in Nederland. Ook het cassatieberoep volgt eigenlijk de procedureregels van de nationale wetgevingen. Dit geeft in zekere zin problemen om tot een uniforme rechtspraak te komen in Benelux-verband inzake deze aspecten van intellectuele eigendom. Daarom groeien er voorstellen – ook ons Hof van Cassatie staat daarachter – om een meer uniforme regeling mogelijk te maken, door zowel het hoger beroep als een voorziening in cassatie eveneens toe te vertrouwen aan het Benelux-Gerechtshof.
Bent u, als Belgische minister van Justitie, op de hoogte van deze problematiek? Denkt u dat er een dynamiek komt om over te gaan tot deze wijziging van behandeling van de intellectuele eigendom volgens het Benelux-Verdrag? Hoe staat u ten opzichte van de voorstellen van de procureur-generaal van het Hof van Cassatie? Overweegt u stappen te ondernemen om dit voorstel te realiseren?
07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, ik ben uiteraard op de hoogte van de verschillende initiatieven en projecten met betrekking tot de juridische ordening van de Benelux die zijn voorgelegd aan mijn twee voorgangers. Ik ben meer bepaald op de hoogte van een ontwerp tot herziening van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, met als oogmerk de bevoegdheden van het Benelux-Gerechtshof uit te breiden met name in het domein van de intellectuele eigendom, in het bijzonder wat betreft het merkenrecht en het recht inzake tekeningen en modellen.
A priori ben ik niet tegen het principe van een overdracht naar het Benelux-Gerechtshof van bepaalde bevoegdheden die heden toebehoren aan nationale jurisdicties, en dit met het oog op een rationalisering en uniformisering van de rechtsspraak in deze rechtsdomeinen. Ik stel evenwel vast dat er een grote aarzeling is. Het is dan ook geen evidente stap. Zo voel ik het in elk geval aan.
De vraag is ook hoe wij dit Benelux-verhaal in verhouding plaatsen tot de Europese ontwikkelingen. Als men bevoegdheden afstaat aan een hoger gerechtshof dan moet men op een bepaald ogenblik de vraag stellen of het niet beter is om het meteen Europees te ontwikkelen. Dit zijn vragen die worden gesteld.
Omdat het domein van de intellectuele eigendom spijtig genoeg niet meer tot het departement Justitie behoort maar tot het departement Economie, moet ik op dat vlak met de bevoegde minister overleggen. De vraag betreffende de overdracht van bevoegdheden naar de Benelux-rechtbank, die in principe positief kan worden beantwoord met de reserves die ik heb geformuleerd, vergt verder aandachtig en grondig overleg met de administratie Economie. Ik zal mijn administratie opdragen om mij op de hoogte te stellen van de lopende initiatieven. Op die manier kan dit debat worden uitgeklaard en kan er een formeel standpunt worden ingenomen, wat vandaag nog niet het geval is.
Ik zal moeten terugkomen op het dossier als het ten gronde is uitgeklaard met Economie. Vandaag kan ik nog geen engagement nemen op de voorstellen die werden geformuleerd vanuit de Benelux.
07.03 Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat het hoe dan ook belangrijk is dat onze bevoegde ministers de voorgelegde vragen onderzoeken en dat er een Belgisch standpunt komt dat vervolgens in Benelux-verband kan worden verdedigd. Ik dank u voor de aandacht voor deze problematiek.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de vrijspraak van een recidivist wegens niet-uitvoering van vorige gevangenisstraffen" (nr. 13480)
08 Question de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "l'acquittement d'un récidiviste pour non-exécution de peines d'emprisonnement antérieures" (n° 13480)
08.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat over een zaak waarover u zelf al uitspraken hebt gedaan, namelijk de zaak van de beruchte en soms enigszins vreemde rechter Walter De Smedt.
Hij heeft een notoir recidivist, die al elf keer correctioneel is veroordeeld en dus waarschijnlijk al veel meer diefstallen heeft gepleegd, gewoonweg en bewust vrijgesproken voor een diefstal die de dader nochtans had bekend.
Als argumentatie geeft voornoemde rechter de niet-uitvoering van de voorgaande straffen. Zijn redenering is dat justitie de feiten heeft uitgelokt door de straffen niet uit te voeren.
De vrijspraak van de recidivist is bedoeld als een soort protest vanwege de betrokken magistraat. Met zijn redenering kunnen wij het inhoudelijk wel enigszins eens zijn, omdat ze ook onze analyse is. Precies doordat justitie niet uitvoert wat is opgelegd, werkt justitie de criminaliteit in de hand. Justitie bestrijdt daardoor de criminaliteit niet meer zoals ze dat zou moeten doen.
Evenwel, de oplossing die voornoemde magistraat aan voormeld probleem geeft, met name een vrijspraak, is natuurlijk uit den boze en voor ons helemaal onaanvaardbaar.
Ik citeer – dat is interessant voor het verslag – even wat de rechter zelf verklaart: “Ik stel vast dat mijn rechterlijke uitspraak niet uitgevoerd werd. Dat heeft deze nieuwe feiten mogelijk gemaakt.” Had de dader in de gevangenis gezeten, dan zouden de feiten niet zijn gepleegd. “Dergelijke straffeloosheid zet veel plegers aan tot het voortzetten van hun criminele activiteit. Nieuwe feiten worden als het ware uitgelokt.”
De redenering klopt op zich als een bus. Hij had er evenwel anders mee kunnen omgaan. Hij had bijvoorbeeld de onmiddellijke aanhouding kunnen bevelen.
Wat hij nu heeft gedaan, heeft een heel gevaarlijke precedentwaarde. De straffeloosheid wordt op de genoemde manier immers de norm. De rechtsweigering, waar zijn beslissing in feite op neerkomt, is voor ons absoluut onaanvaardbaar.
Ten eerste, hoe reageert u op de zware aantijging ten aanzien van justitie?
Ten tweede, werd intussen beroep aangetekend? Ik dacht gelezen te hebben dat zulks is gebeurd. Het werd in elk geval aangekondigd.
Ten derde, welke initiatieven neemt u om de uitvoering van korte straffen alsnog te verzekeren?
Ik dank u voor uw antwoord.
08.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega, ik geef u een kopie van mijn antwoord, omdat het een heel gedetailleerd overzicht geeft van alle veroordelingen. Ik zal het daarom niet allemaal voorlezen. Laat mij wel even het dossier an sich situeren.
De strafhistoriek van de veroordeelde. Het gaat om een vierenveertigjarige Marokkaan die kampt met drugsverslaving. Hij staat al sinds 1986 bekend bij het gerecht. Tussen 1986 en 2009 werd hij negentien keer veroordeeld voor feiten van verkrachting, diefstal met braak, diefstal met geweld of bedreiging, diefstal met braak nog eens opnieuw, inklimming, valse sleutels, verkeer en geen verplichte aansprakelijkheidsverzekering. Hij werd al elf keer veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf. De strafmaat varieert van twee maand tot achttien maand. Tussen 1985 en vandaag heeft hij in totaal negen detentieperioden ondergaan. Hij is dus al negen keer in de gevangenis geweest: het is dus niet dat hij nog nooit in een gevangenis heeft gezeten, al heeft men misschien die indruk. Negen keer heeft hij een detentieperiode gehad.
Ik geef u de details. Voor de eerste veroordeling tot twee jaar werd hij opgesloten op 20 oktober 1985 en voorlopig vrijgesteld met het oog op verwijdering uit het Rijk op 22 mei 1987. Acht jaar later nog eens, enzovoort. Ik geef u de details, het heeft geen zin dat ik dat allemaal voorlees.
Zijn laatste opsluiting – ik neem de draad op bij het meest recente voorval – dateert van 13 april 2009, toen hij onder aanhoudingsbevel werd geplaatst wegens de aangehaalde feiten en waarvoor hij onder aanhouding werd gebracht op 28 mei 2009 voor de correctionele rechtbank, die hem heeft vrijgesproken. Hij was dus aangehouden. Het parket heeft daags nadien, op 29 mei, tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Er is nu nog geen definitieve uitspraak, maar het beroep is lopende. Op 28 mei 2009 werden door het parket te Antwerpen twee voormalige veroordelingen tot respectievelijk tien maand en achttien maand gevangenisstraf in uitvoering gesteld, waardoor betrokkene dus nog altijd gedetineerd is. Hij was gedetineerd in het kader van feiten, hij was vrijgesproken, maar in het kader van is hij dus nog altijd aangehouden. Hij zit dus nog in de gevangenis.
Uit het voorgaande blijkt dat alle veroordelingen tot gevangenisstraf wel degelijk ten uitvoer werden gelegd, ook deze van twee maand gevangenisstraf. Voorlopige en voorwaardelijke invrijheidstelling ingetrokken en geschorst of herzien behoort natuurlijk tot de normale gang van zaken. Er werd dus wel degelijk ingegrepen naar aanleiding van nieuwe misdrijven en eigenlijk is dat hier een toepassing van het feit dat het jaar minder niet van toepassing is op recidivisten. Daar wordt dus een andere techniek toegepast. Er werd dus een verkeerd signaal gegeven vanwege de magistraat.
Voor alle veroordelingen op de twee laatste na, die pas op 28 mei in uitvoering gingen, heeft betrokkene op een totaal van 76 maand gevangenisstraf 60 maand effectief ondergaan, wat neerkomt op ongeveer vier vijfde van de uitgesproken straf.
Een ander deel van zijn straf heeft hij onder de vorm van een voorwaardelijke invrijheidstelling ondergaan.
Ik ben het dus totaal oneens met de stelling dat de straffen in hoofde van de beklaagde niet werden uitgevoerd. Met de beschrijving van het detentieverloop van de betrokkene heb ik aangetoond dat de realiteit anders is. Terwijl de rechter in zijn vonnis aanklaagt dat het niet uitvoeren van straffen het plegen van nieuwe misdaden mogelijk maakt, stel ik vast dat hij door een vrijspraak uit te spreken precies doet wat hij meent te moeten aanklagen, met name door de beklaagde die in voorhechtenis zat en die schuld bekende, vrij te spreken.
De tenuitvoerlegging van de straffen hoort toe aan het parket. Voor straffen vanaf 1 jaar kan het openbaar ministerie onmiddellijk na de uitspraak de onmiddellijke aanhouding vorderen. De rechter kan daar wel of niet op ingaan. Dit is niet gebeurd met de veroordeling tot 18 maanden van 5 februari 2009. Dat is het enige punt dat hij nu gebruikt als argumentatie.
Wat de vraag betreft naar de initiatieven die genomen worden om de uitvoering van korte straffen alsnog te verzekeren, kan ik het volgende meedelen. Het voorbeeld dat hier aan de orde is, toont aan dat korte straffen wel degelijk worden uitgevoerd, zeker wanneer het gaat om recidivisten. In de gevallen waarbij er geen onmiddellijke aanhouding wordt uitgesproken, gebeurt de uitvoering uiteraard pas nadat de veroordeling kracht van gewijsde heeft gekregen.
Voor de straffen waarvan het totaal drie jaar niet overtreft, geldt de rondzendbrief van 17 januari 2005, die de voorlopige invrijheidstelling regelt. Daarin wordt bepaald dat straffen tot zes maand niet worden uitgevoerd, maar in cumul met andere straffen worden zij wel degelijk uitgevoerd. Wie recidiveert, zal uiteindelijk ook die korte straf uitzitten.
Daarnaast geldt de rondzendbrief inzake het elektronisch toezicht, het laatst gewijzigd op 25 juli 2008. Daarin wordt gesteld dat veroordeelden die verzoeken om het regime van elektronisch toezicht gedurende de tijd dat het verzoek wordt onderzocht in strafonderbreking kunnen worden gelaten. In de praktijk leidt dat ertoe dat 65 procent van de aanvragen uitmonden in het stelsel van elektronisch toezicht en 35 procent in effectieve opsluiting. Er zal onderzocht worden in welke mate alternatieve sanctievormen het hiaat van de niet-uitvoering van straffen tot zes maand kunnen ondervangen.
De gevangenissen worden vandaag hoofdzakelijk bevolkt door veroordeelden met straffen van meer dan drie jaar. Voorrang wordt gegeven, in afwachting van bijkomende gevangeniscapaciteit, aan de uitvoering van de straffen van deze categorie.
Ik betreur ten zeerste de houding van de magistraat in deze. Dit past op geen enkele manier in hoofde van een magistraat. Ik meen dat daar later de passende gevolgen aan zullen worden gegeven.
08.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, want het werpt toch wel een ander licht op heel de situatie. Negen keer in de gevangenis maar 19 keer veroordeeld. Blijkbaar heeft een deel van de straffen niet geleid tot een gevangenisstraf of zijn de straffen niet uitgevoerd.
Wat bij ons ontbreekt, is een adequate wetgeving voor veelplegers. Ook daar hebben we interessante zaken over gehoord bij ons bezoek aan Nederland. Ik zie u knikken. In Nederland heeft men die regeling wel. Mensen die ziekelijk recidiveren, kan men daar voor veel langere tijd uit de samenleving halen. Dat lijkt mij zeer wenselijk, want zij zorgen hoe dan ook voor enorme frustratie bij de politie.
Mijnheer de minister, in uw antwoord is mij ook opgevallen dat u zei dat hij op een gegeven moment is vrijgelaten met het oog op verwijdering uit het Rijk.
08.04 Minister Stefaan De Clerck: (…)
08.05 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Toen had men misschien nog meer de intentie om dit soort criminelen uit het Rijk te verwijderen. Vandaag is men daaromtrent veel te laks. Wat voor eieren leggen wij toch onder dat soort buitenlanders? U zegt zelf dat hij nog Marokkaan is, hij heeft niet eens de Belgische nationaliteit.
Laten we korte metten maken met dat soort criminelen, laten we die op het vliegtuig zetten en naar Marokko terugsturen. Ze bezorgen de samenleving enorm veel last. Ze zorgen voor een enorme overlast van zaken op de rechtbanken en benemen ruimte in de gevangenissen. Waarom moeten wij zacht zijn tegenover dat soort criminelen? Ze halen heel onze samenleving en de leefbaarheid van onze steden voortdurend overhoop en wij geven hun altijd maar weer nieuwe kansen.
Ik weet wel dat u zelf niet altijd de mogelijkheid hebt om mensen rechtstreeks uit te wijzen, maar als die beslissing destijds is genomen, ga dan eens na of het nog mogelijk is om die alsnog uit te voeren en ervoor te zorgen dat die man uit ons land wordt verwijderd. Dan kunt u eindelijk heel wat mensen die daar iedere keer opnieuw mee worden geconfronteerd – magistraten, politiemensen – alvast in dit dossier een paar rustige nachten bezorgen.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u het dossier met dat oogpunt ook even onder de loep neemt.
08.06 Minister Stefaan De Clerck: (…)
08.07 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat hoop ik ook, mijnheer de minister. Het is niet bepaald onze vriend, om heel wat redenen.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Justitie over "de Gentse vzw Erganekon" (nr. 13513)
09 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de la Justice sur "l'ASBL gantoise Erganekon" (n° 13513)
09.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben in Gent een Turks jeugdhuis, een jeugdclub, gespecialiseerd in Turkse jongeren, en die toevallig, of niet toevallig, Erganekon heet. Die jeugdclub wordt gesubsidieerd door het stadsbestuur en ook door andere instanties, en is gevestigd in een lokaal van de stad, dat gratis ter beschikking wordt gesteld.
Wanneer men de statuten van die jeugdclub erop nahoudt is er eerlijk gezegd geen vuiltje aan de lucht. In dat opzicht is het de meest normale jeugdclub die er kan bestaan.
Merkwaardig is evenwel de naam van die jeugdclub, de vzw Erganekon. Het volstaat een blik te werpen op Wikipedia om te ontdekken dat er in Turkije een geheime organisatie bestaat die ervan wordt beschuldigd al geruime tijd terroristische daden te stellen. Die organisatie zou een aantal bomaanslagen op haar actief hebben, ook moorden, zelfs een poging tot staatsgreep, enzovoort.
Het is dis vrij merkwaardig dat een jeugdclub, enerzijds, en een terroristische organisatie, anderzijds, dezelfde naam dragen. Het kan natuurlijk allemaal toeval zijn. Dat wil ik graag toegeven, want het woord “erganekon” verwijst naar een begrip uit de Turkse geschiedenis-mythologie, namelijk de berg vanwaar de Turken vertrokken zijn in Centraal-Azië om naar Turkije te trekken. Het kan dus toevallig zijn en daarmee wil ik ook rekening houden.
Toch blijft het merkwaardig. Stel u voor dat wij in dit land een links-radicale vereniging zouden hebben die niets te maken wil hebben met – en ook niet verdacht wil worden van – terrorisme. Hoe radicaal links ze ook zou zijn, ze zou na de aanslagen van de Cellules Communistes Combattantes niet opteren voor de naam “Strijdende communistische cellen.” Dat is al een eerste vraag.
Toch wil ik nog relativeren. Eerst en vooral: Wikipedia is maar Wikipedia. Daarmee bedoel ik dat ik de betrouwbaarheid van die bronnen regelmatig in vraag stel en, naar ik aanneem, u ook. Bovendien is de informatie op Wikipedia merkwaardig genoeg nogal tegenstrijdig. De vereniging Erganekon wordt op Wikipedia beladen met alle zonden van Israël, als ik dat zo mag zeggen van een islamitische vereniging.
Dat is nogal tegenstrijdig. Het zou een extreem kemalistische, nationalistische, Turkse vereniging zijn, maar ze zou dan weer samenwerken met de PKK, dat een Koerdische organisatie is. Het zou een kemalistische organisatie zijn, gericht op de groot-Turkse gedachte in Azië. Ze zou dan weer samenwerken met DEFSOL, wat een extreemlinkse terreurorganisatie in Turkije is. Dat is allemaal nogal tegenstrijdig.
Ik weet dat de kemalisten op dit ogenblik in Turkije niet meer aan de macht zijn en dat ze door het huidig regime worden vervolgd. Men kan op zijn minst zeggen dat het licht, maar zeker niet gematigd, islamitisch is.
Het blijft in elk geval een merkwaardige zaak, een jeugdhuis met de naam van een organisatie die in eigen land van terrorisme wordt beschuldigd.
Mijnheer de minister, is men daarvan op de hoogte? Is daar een onderzoek naar gevoerd? Als die organisatie bonafide is, voor mij ook goed, maar ik denk dat het de moeite loont om dit even te controleren. Die jeugdclub krijg tenslotte geld van de belastingbetaler. Als jongeren hier, al was het maar ideologisch, in terrorisme worden geschoold, dan is dat zeker niet de bedoeling.
09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, u verwijst naar de Gentse vzw Erganekon. Naar verluidt is het Ergenekon in plaats van Erganekon.
Ergenekon is ook de naam van een ultranationalistische organisatie die in Turkije actief is. Ik zal wat toelichting geven. Mijn informatie over het Ergenekonnetwerk in Turkije krijg ik van de Veiligheid van de Staat. Daarna zal ik even ingaan op de Gentse vzw Ergenekon. Deze informatie werd mij dus meegedeeld, want ik ben niet gespecialiseerd in ultranationalistische Turkse netwerken.
Blijkbaar is het Ergenekonnetwerk een typische uiting van wat men "de diepe Staat" noemt, een Turks fenomeen waarvan het laatste decennium geregeld sprake was. De "diepe Staat" zou bestaan uit personen, actief in de veiligheidsdiensten, magistratuur, ambtenarij en zou als belangrijkste doel hebben om de Turkse seculiere Staat te beschermen tegen externe en vooral interne vijanden.
Ter vrijwaring van de belangen van de Turkse staat zouden illegale praktijken niet worden geschuwd en allerhande duistere complotten worden gesmeed. Hoewel de Turken verlekkerd zijn op complottheorieën, zegt de Staatsveiligheid mij, is het waarschijnlijk dat in vele theorieën toch een belangrijke grond van waarheid zit.
Hoewel over Ergenekon zeer veel mist wordt gespuid en er nogal wat onduidelijkheden bestaan, is het waarschijnlijk een illegaal nationalistisch netwerk. Het netwerk wordt er onder andere van beschuldigd moordcomplotten te hebben beraamd tegen bekende schrijvers zoals Orhan Pamuk, tegen journalisten zoals de vermoorde Turkse Armeen Hrant Dink en tegen politici van Koerdische oorsprong.
Voorts zou het netwerk aanslagen hebben gepland tot ontworteling van de maatschappij en met het oog op het plegen van een militaire coup tegen de AKP-regering.
Sinds 2007 werden tientallen aanhoudingen verricht. Velen onder de gearresteerden zijn hoge militairen, officieren op rust, journalisten, mensen uit de gerechtelijke wereld en academici. Het feit dat de meeste aangehouden personen uitgesproken seculier zijn en felle opposanten zijn van de huidige AKP-regering, voedt natuurlijk de controverse. Een aantal belangrijke arrestatiegolven vond trouwens plaats op momenten dat de AKP-regering zelf in nauwe schoentjes zat.
Ik kom nu aan de Gentse vzw Ergenekon. De vzw werd op 23 juni 2007 opgericht. De zetel van de vzw bevindt zich te Gent. Zoals u aangeeft, betreft het inderdaad een jeugdhuis dat officieel erkend werd door de stad Gent. Ik heb geen andere informatie in verband met de stad. U kunt daar rechtstreeks vragen stellen als u dat wilt. Ik heb echter geen enkele informatie waaruit zou blijken dat de vzw Ergenekon banden zou hebben met het Ergenekon-netwerk in Turkije. Dat komt van de Staatsveiligheid.
Gelet op de naam van de vzw hebben de oprichters waarschijnlijk Turkse nationalistische sympathieën, aangezien de naam Ergenekon inderdaad ook wijst, u hebt er zelf ook naar verwezen, naar de Turkse mythologie en een bepaalde lading dekt.
De essentie van het antwoord is het volgende. Los van het informatieve element van het Ergenekon-netwerk in Turkije heeft de vzw volgens onze informatie geen enkele band met dat Turks netwerk.
09.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, voor Erganekon of Ergenekon zijn er verschillende schrijfwijzen maar meestal wordt Ergenekon gehanteerd, maar dat is niet het belangrijkste.
Ik dank u voor het antwoord. Ik heb de vraag met de nodige nuancering gesteld omdat ik zelf ook geen enkel element heb behalve die toch merkwaardige zaak. Wanneer zo’n organisatie bestaat en men richt een jeugdclub op in het buitenland die toevallig dezelfde naam heeft, is dat toch iets wat ons alert en attent moet maken. Maar goed, als u mij zegt dat de Veiligheid van de Staat geen elementen heeft om hier iets verdachts in te vinden, dan kan ik mij daar alleen bij neerleggen en dit aanvaarden.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de stand van zaken in het dossier Belliraj" (nr. 13514)
10 Question de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "la situation dans le dossier Belliraj" (n° 13514)
10.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het voorbije weekend hebben wij in De Standaard een groot interview met de advocaat van de weduwe van Joseph Wibran gelezen. Joseph Wibran is een van de zes fameuze slachtoffers van Belliraj, die in Marokko aan het Marokkaanse gerecht zes moorden heeft bekend die hier onopgelost waren. Hij heeft daarbij zoveel details gegeven – wat hier concreet over de zaak-Wibran nog eens in detail wordt verteld – dat er bijna niet anders uit kan worden besloten dan dat er, ten eerste, een link is tussen beide dossiers en, ten tweede, Belliraj wel degelijk met de moord te maken heeft.
Via haar raadsman heeft de voornoemde vrouw heel stevige kritiek geuit op justitie, met name over het gebrek aan medewerking en ondersteuning. Zij mocht bijvoorbeeld enkel het strafdossier van haar eigen man maar niet de andere strafdossiers van Belliraj raadplegen, die nochtans in een zelfde teneur of om dezelfde motieven zijn gepleegd. Zij heeft de andere strafdossiers uiteindelijk slechts dankzij de Marokkaanse instanties kunnen bekomen. Het Marokkaanse gerecht kan dus ten opzichte van ons gerecht op het vlak van efficiëntie soms tot voorbeeld dienen.
Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen.
Waarom werd mevrouw Wibran door justitie nauwelijks ondersteund? Waarom mocht zij de overige vijf dossiers niet inkijken? Kreeg zij enige begeleiding bij het volgen van het proces in Marokko? Zo neen, waarom was dat niet het geval? Het lijkt mij toch elementair dat zij door justitie werd gesteund.
Ten tweede, hoeveel mensen die in het dossier Belliraj werden aangehouden, zijn nog steeds onder aanhoudingsmandaat? Vorige keer hebt u geantwoord dat het er nog twee waren. Zijn zij nog steeds onder aanhoudingsmandaat?
Wat is de stand van zaken in de uitleveringsdossiers?
Ten slotte, kunt u eindelijk eens een stand geven van het onderzoek naar de zes moorden die door Belliraj werden gepleegd? Binnenkort is het hele proces-Belliraj afgehandeld in Marokko en blijkt dat wij zelf nog nergens staan. Dat lijkt mij een onaanvaardbare toestand. Mijnheer de minister, kunt u uitleg geven over het vorderen van het onderzoek? Kan men stilaan naar een finalisering daarvan gaan?
10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega, ik heb informatie opgevraagd bij het federale parket. De gerechtelijke onderzoeken in België naar de moorden waarin Belliraj de hand zou hebben gehad, werden allemaal gecentraliseerd bij dezelfde gespecialiseerde onderzoeksrechter terrorisme. Het gaat in totaal om zes moorden, die worden onderzocht in vijf dossiers.
Daarnaast werd een strafonderzoek geopend lastens onbekenden die ervan worden verdacht op Belgisch grondgebied te hebben deelgenomen aan de activiteiten van een terroristische groep rond Belliraj Abdelkader. Deze zaak bevindt zich eveneens in gerechtelijk onderzoek bij dezelfde onderzoeksrechter, die belast is met de zogenaamde moorddossiers.
In antwoord op haar vraag van 25 september 2008 dienaangaande verleende onderzoeksrechter Daniel Fransen te Brussel, bij beschikking van 30 september 2008, toelating aan mevrouw Emma Wybran-Sosnowksi ook kennis te nemen van de inhoud van de vier andere moorddossiers, gelinkt aan het moorddossier waarin zij zich burgerlijke partij stelde. De bewering in de krant dat zij de dossiers over de vijf andere moorden zelfs niet mocht zien is dus niet correct. De onderzoeksrechter vond het evenwel voorbarig om mevrouw Emma Wybran-Sosnowksi ook toelating te geven tot het kopiëren van deze dossiers. Men moet wel een inspanning doen om het te gaan lezen, als men het wil zien. Een kopie thuis besteld krijgen, is iets anders.
In de Belgische gerechtelijke onderzoeken, zowel de moorddossiers als het terrorismedossier, werd niemand aangehouden. De gerechtelijke onderzoeken naar de zes moorden en de terroristische groep rond de persoon Belliraj zijn volop bezig. In België werden ook – in het licht van de uitleveringsprocedure – zeven personen door het federaal parket van hun vrijheid beroofd, in het raam van de door Marokko gevraagde uitlevering, een in Tongeren en zes in Brussel. Voor vijf personen is de uitleveringsprocedure beëindigd, ingevolge de weigering van de Kamer van Inbeschuldigingstelling om de internationale aanhoudingsbevelen van Marokko ten uitvoer te leggen.
Het is beëindigd omwille van een beslissing van de KI.
Voor een zesde persoon is de uitleveringsprocedure momenteel hangende voor het Hof van Cassatie. Geen van deze personen is nog aangehouden. Er is een zevende persoon die wel nog steeds is aangehouden. De Kamer van Inbeschuldigingstelling heeft inmiddels in het raam van deze uitleveringsprocedure een geheim advies verleend. Het komt nu aan de minister van Justitie toe om te beslissen over de al dan niet uitlevering van de betrokkene. (…). Het dossier is nog niet behandeld.
Het goede verloop van de aan de gang zijnde strafonderzoeken en het principe van het geheim van het strafonderzoek laten niet toe meer details te verschaffen of andere vragen te beantwoorden. Dit dossier wordt mij voorgelegd.
10.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en op sommige vlakken heb ik wat extra informatie gekregen.
Ik blijf het vreemd vinden dat een dossier van dergelijke omvang… Het gaat hier om politieke moorden, terroristische aanslagen en er is een duidelijke link tussen de zes betrokkenen. Destijds heeft dit terecht heel wat ophef veroorzaakt. Toch slagen wij er telkens opnieuw in om een groot scherm rond dit onderzoek te plaatsen en geeft men te kennen dat er niets bekend mag raken.
Bij alle andere grote ophefmakende zaken in dit land – ik denk aan Dutroux, Fourniret en vele andere – waardoor de publieke opinie was geschokt en waarbij heel wat belangen waren gemoeid, werd het publiek maar zeker het Parlement op de hoogte gesteld van bepaalde evoluties. In dit dossier moet ik vaststellen dat er niets wordt meegedeeld, nul komma nul. Tot nu toe is er niets van gekend terwijl wij in de kranten alle mogelijke details hebben kunnen lezen.
De details zijn zodanig pertinent en samenhangend dat er wel heel veel waarheid in moet zitten. Ik begrijp niet waarom men over het dossier zo geheimzinnig moet doen. Ik vraag mij af of men ook u verstoken houdt van al die informatie, dan wel dat er een of andere reden is waarom het Parlement het absoluut niet mag weten. Blijkbaar zijn er staatsgeheimen of hogere belangen mee verbonden. Ik begrijp niet dat zo’n belangrijk dossier, waarmee fundamentalistisch islamitisch terrorisme is gemoeid – Abu Nidal en dergelijke zijn vernoemd – absoluut moet verzwegen blijven. Volgens mij is hier een soort van doofpotoperatie aan de gang. Dat is ook hetgeen die advocate aanklaagt. Men is alles heel bewust onder de mat aan het vegen. Daarvan moet men toch af. Op een gegeven moment zal men toch iets moeten vertellen aan het Parlement en aan de publieke opinie.
Hoelang zal dat nog duren? Volgens mij probeert men het dossier niet met bekwame spoed te behandelen. Een andere verklaring zie ik echt niet. Men wil het onderzoek op een of andere manier saboteren. Ik hoop dat het anders is, maar ik zie geen andere verklaring. Ik hoop dat u, veeleer vroeg dan laat, met meer duidelijkheid voor de pinnen zult komen.
10.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik weet zeker dat het dossier wordt opgevolgd. Er is ook de hele problematiek met Marokko, waar ook procedures bezig zijn. Het dossier wordt mij in concreto in verband met een van die aspecten binnenkort voorgelegd. We zijn bezig met het dossier. Te gelegener tijd zal de volledige toelichting kunnen worden gegeven.
U mag niet oordelen over een delicaat dossier, zonder kennis van zaken ten gronde, alsof het onderzoek niet behoorlijk zou verlopen. Het is een delicaat dossier, maar ik denk dat het heel behoorlijk wordt opgevolgd vanuit het federaal parket.
De voorzitter: Dat is een mooi open einde van deze commissievergadering. Het wordt ongetwijfeld vervolgd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.38 heures.