|
Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
|
van woensdag 27 mei 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 27 mai 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.17 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de evolutie van 'police-on-web'" (nr. 12880)
01 Question de M. Peter Logghe au ministre de l'Intérieur sur "l'évolution de 'police-on-web'" (n° 12880)
01.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn mondelinge vraag sluit eigenlijk aan bij een aantal vragen die ik u in het verleden al heb gesteld. Police-on-web was in het verleden geen succes. In 2007 werden slechts drie per duizend winkeldiefstallen via Police-on-web aangegeven, wat heel weinig is. Ondertussen zijn de cijfers van 2008 bekend. Ik heb de indruk dat de resultaten aan de magere kant blijven. Er waren iets minder dan vierduizend transacties op jaarbasis. Het zal wellicht veel beter en veel meer moeten zijn.
Ik kom tot mijn vragen. De regering zou vorig jaar een grootscheepse campagne starten, mijnheer de minister. Ik heb het nog eens opgezocht. Er zouden 250.000 folders en 25.000 posters worden verspreid, en op 15.000 balpennen zou het internetadres worden afgedrukt. Wat is uiteindelijk van die campagne in huis gekomen? Kunt u mij de kostprijs van die campagne nog eens in herinnering brengen?
Ten tweede, werd ondertussen rekening gehouden met de opmerking van verschillende politiemensen over het, in hun ogen, weinig gebruiksvriendelijk karakter van het computerprogramma? Werden daaraan aanpassingen gedaan? Zo ja, welke?
Ten derde, wat is de volgende stap die men vanuit de regering wil zetten om het systeem meer bekend te maken? Welke kosten zullen hiermee eventueel gepaard gaan?
Ten vierde, voor welke besparing op het vlak van manuren heeft Police-on-web uiteindelijk gezorgd? Hebt u daarvan enig idee? Kunt u ons daarover duidelijkheid verschaffen?
01.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, er werden 250.000 brochures, 25.000 posters en 15.000 vierkleurenballpoints aangekocht door de federale politie voor een totale kostprijs van ongeveer 15.000 euro. Al dit materiaal werd verspreid over de 196 politiezones.
Ik heb zelf bij herhaling de burger aangemoedigd om meer gebruik te maken van Police-on-web. In bepaalde politiekantoren kan aan moderne onthaalbalies het wachten worden vermeden door een digitale aangifte via beschikbare pc’s.
Ik wil nog even in de rand vermelden dat ik gisteren een onderhoud heb gehad met de zelfstandigenverenigingen, waaronder Unizo. Ik heb hun gevraagd om via hun geëigende kanalen de voordelen van Police-on-web, onder meer ingeval van winkeldiefstal, te promoten. Zij hebben mij gezegd dat zij dit zouden doen.
Rekening houdend met de huidige budgettaire beperkingen heeft de politietop - het directiecomité van de federale politie, in overleg met de Vaste Commissie van de lokale politie - beslist om voorlopig niet verder te investeren in de uitbreiding van de mogelijkheden van Police-on-web.
Momenteel worden alle via Police-on-web geformuleerde klachten en/of aanvragen via beveiligde lijnen doorgezonden naar de respectievelijke politiekorpsen waar de feiten zich voordeden. Binnen de daartoe ontwikkelde toepassing e-Pol worden de ontvangen gegevens vervolgens overgeheveld naar de gebruikelijke politiële toepassingen voor verwerking.
In een volgende fase, dus op langere termijn, zullen de gegevens automatisch worden geïntegreerd in de bestaande toepassingen.
Het feit dat de volgende fase van het project nog niet kon worden gerealiseerd, heeft tot gevolg dat wij tot op heden niet echt van een substantiële besparing kunnen spreken.
01.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw antwoord draait inderdaad uit op datgene waarvoor wij hadden gevreesd. Voorlopig is er geen besparing en wordt er ook geen investering gedaan om het project nog meer te promoten.
Ik verneem en neem nota van het feit dat Unizo het project bij haar leden zal aanprijzen. U weet echter net zo goed als ik dat de kleine aangiftebereidheid van winkeliers alles te maken heeft met het feit dat de vervolging van diefstallen en winkeldiefstallen niet onmiddellijk tot de prioriteit van onze Justitie behoort. De winkeliers doen dus liever geen aangifte dan er de administratieve overlast bij te nemen.
Mijnheer de minister, ik volg het dossier verder op. Uw antwoord bevestigt echter de bedenkingen die ik hier oorspronkelijk heb geformuleerd.
Ik dank u in elk geval voor het antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Mme Christine Van Broeckhoven n’étant pas présente et ne s'étant pas excusée, sa question n° 13117 est définitivement supprimée.
02 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de taskforces in het kader van de brandweerhervorming" (nr. 13131)
02 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de l'Intérieur sur "les task forces dans le cadre de la réforme des services d'incendie" (n° 13131)
02.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking op de taskforces in het raam van de brandweerhervorming.
U hebt een omzendbrief inzake de oprichting van die taskforces gestuurd naar de lokale besturen. In de praktische uitwerking van die taskforces, met het oog op de voorbereiding van de inplaatsstelling van de hulpverleningszones, kunnen die zich laten bijstaan door operationele en administratieve experts.
U raadde onder meer aan de hulp in te roepen van gepensioneerde brandweercommandanten. Uit de verschillende informatievergaderingen die hierover reeds plaatsvonden, blijkt dat dit enkel kan door de detachering van beroepskrachten. De inschakeling van vrijwilligers zou niet mogelijk zijn, of enkel door het afsluiten van een dienstencontract. Die kosten moeten dan worden opgenomen in de werkingskosten. De omzendbrief maakt vervolgens ook onderscheid tussen de personeelskosten en de werkingskosten, maar het is onduidelijk of de uitgaven tussen beiden kunnen worden verschoven of mogen worden overschreden.
Ik heb mevrouw Arena hierover reeds ondervraagd. Ook aan u had ik nog een aantal vragen willen stellen. Ten eerste, de omzendbrief heeft het over het inschakelen van gepensioneerde commandanten. Moet ook voor deze mensen een dienstencontract worden afgesloten? Ten tweede, die regeling kan gevolgen hebben voor de pensioenrechten van de gepensioneerde brandweercommandanten. Zal de minister deze informatie ook aan de gemeenten doorgeven? Ten derde, zal u eventueel overleggen met de minister van Pensioenen om de combinatie van een pensioen en de vergoeding voor taken uitgevoerd in de taskforces mogelijk te maken zonder dat dit gevolgen heeft voor hun pensioenrechten? Zoals u weet, is de uitvoering van een professionele activiteit door gepensioneerden immers wettelijk beperkt. Het pensioen wordt verminderd of zelfs geschorst als een bepaald bedrag wordt overschreden.
02.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Vercamer, er zijn in principe verschillende mogelijkheden om gepensioneerde commandanten in de taskforces in te schakelen. Zo kan de persoon in kwestie een dienstencontract aangaan met de gemeente. De gepensioneerde commandant kan echter ook op vrijwillige basis meewerken. In het laatste geval kan de betrokkene aanspraak maken op een onkostenvergoeding als vrijwilliger.
Wat betreft de gevolgen van het uitoefenen van een vergoede activiteit door een gepensioneerde persoon, neem ik aan dat de collega bevoegd voor Pensioenen u een antwoord heeft gegeven. Als gewezen en huidig lokaal politicus weet ik ook dat de gemeenten zelf in staat zijn om de mensen die daarvoor zouden geroepen worden in kennis te stellen van de mogelijke gevolgen op het vlak van de pensioenen. Ik ben er zelf nog niet goed aan uit of we daarover nog communicatie moeten voorzien. Over het algemeen is dat dubbele of drievoudige communicatie. Ik neem echter aan de gemeentebesturen dat zelf ook wel zullen doen. U zult alleszins van de minister van Pensioenen een antwoord hebben gekregen.
Om de taskforces bij te staan in knelpunten zoals deze heeft vorige week een overlegvergadering plaatsgevonden. Ik meen dat dit een vraag is die terugkomt. Is dit een nieuwe vraag? Is ze al eens uitgesteld? Als dat niet het geval is, kan ik het volgende meedelen. Vorige week heeft er een overlegvergadering plaatsgevonden met de afgevaardigden van de gouverneurs. Mijn diensten doen er alles aan om de taskforces met raad en daad bij te staan. Zo werden ook alternatieve pistes naar voren geschoven. Een brandweervrijwilliger kan prestaties geleverd voor de taskforces laten uitbetalen als uren gepresteerd voor de brandweerdienst. Dat is een nieuw gegeven. Daarna factureert de gemeente deze prestaties door aan Binnenlandse Zaken. Dat komt ook deels tegemoet aan de problematiek van de pensionering die u aanhaalde omdat dit gegeven momenteel nog onduidelijk was. Tot nu toe moesten de uren die vergoed werden op de normale manier betrekking hebben op interventieprestaties terwijl we daar nu ook deze prestaties in integreren. Dat komt tegemoet aan de bezorgdheid die u formuleerde.
02.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb nog twee opmerkingen. Ten eerste, ik denk dat het nuttig zou zijn om daarover met mevrouw Arena overleg te plegen. Zij gaf immers duidelijk aan dat problemen rezen met de pensioenrechten van gepensioneerde commandanten, zeker ook gelet op het soort van activiteiten dat men uitoefent. Het is aan jullie om daarover te overleggen.
Ten tweede, men zou ook best overleg met de Gewesten plegen. Brandweerpersoneel is immers nog altijd gemeentelijk personeel. De Gewesten zijn verantwoordelijk voor de dienstencontracten. Daarom denk ik dat men hierover best met de Gewesten overlegt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 13151, en l'absence répétée de son auteur, M. Coëme, est supprimée.
La question n° 13168 de Mme Yalçin est transformée en question écrite.
03 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de l'Intérieur sur "la formation des forces de police en matière de lutte contre les discriminations" (n° 13176)
03 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van de politie inzake de strijd tegen discriminatie" (nr. 13176)
03.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, notre pays s'est doté d'une loi sur les discriminations en 2007. En la matière, la Belgique est d'ailleurs citée en exemple. Le Centre pour l'égalité des chances remplit pleinement le rôle qui lui a été dévolu en matière de lutte contre les discriminations.
La question que l'on peut se poser en revanche est de savoir si les forces de police chargées de recevoir les plaintes des victimes de discrimination sont en pleine connaissance de ces problématiques et des manières les plus pertinentes de recevoir les victimes en question. Un module sur les discriminations existe dans les programmes de formation des policiers. Ce module est cependant optionnel.
Monsieur le ministre, voudriez-vous nous indiquer quels types de discrimination sont abordés dans ces modules? Cela concerne-t-il tous les types de discrimination, notamment celle liée à l'orientation sexuelle, que ce soit en direction des gays, lesbiennes mais aussi des transgenres? Y a-t-il une formation à la déontologie comprenant de manière forte et claire le respect de la non-discrimination tant interne que vis-à-vis des citoyens? Ce module est optionnel, mais il serait judicieux qu'il devienne en partie obligatoire à la formation des policiers. Comptez-vous faire modifier le programme de formation des forces de police de manière à ce qu'elle soit outillée le plus efficacement possible dans la lutte contre toutes les discriminations?
03.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Flahaux, la police accorde une place importante dans la lutte contre toutes sortes de comportements présentant un caractère homophobe et contre toutes formes de discrimination en général. Cela se reflète dans les programmes de formation dispensés. En outre, la direction de la formation entretient des contacts et collabore avec le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme.
Dans le programme de formation du cadre de base, un module comprend une partie visant à "intervenir et effectuer des constatations en cas de discrimination et de racisme". La discrimination est abordée de manière large et ne se restreint pas à la discrimination liée à l'orientation sexuelle.
À côté de la formation de base, deux formations continuées ont également été développées en la matière.
D'une part, une formation sur "la loi contre le racisme et la discrimination, le cadre légal et ses applications". Jusqu'à présent, cette formation de huit heures a été organisée par l'École fédérale et par l'OPAC (Oost-Vlaamse Politieacademie) à Mendonk, en collaboration avec le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme.
D'autre part, "identité, diversité, et nature sexuelle" est une formation de seize heures organisée par l'École fédérale en 2007-2008, également en collaboration avec le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme.
Cette formation analyse le cadre juridique en vigueur en matière de lutte contre la discrimination et en particulier la lutte contre l'homophobie. Le participant apprend à déceler les préjugés et les stéréotypes et à mieux comprendre le public homosexuel.
Outre ces deux types de formation de base et continuée, la thématique est aussi abordée lors de la formation fonctionnelle "police de quartier". En effet, en tant qu'intervenant direct avec l'ensemble de la population, l'agent de quartier doit être à même de reconnaître les stéréotypes et les préjugés et être en mesure de réagir face à ceux-ci.
Enfin, le code de déontologie remis à chaque aspirant en début de formation de base comprend un point 24 qui stipule que, je cite: "Les membres du personnel respectent la dignité de toute personne, quels que soient les motifs ou circonstances qui les mettent en contact avec elles dans l'exercice de leurs fonctions. Ils s'interdisent aussi toute forme de discrimination ou toute forme de partialité quelle qu'en soit la raison, notamment la prétendue race, la couleur, l'ascendance, l'origine nationale, le sexe ou l'orientation sexuelle, l'état civil…".
J'estime donc qu'il n'y a pas lieu de modifier les programmes de formation mais bien de rester attentif à tout comportement policier qui ne serait pas conforme à ce qui est attendu en cette matière et, bien entendu, y réagir le plus rapidement et le plus fermement possible.
03.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Elle me satisfait partiellement dans le sens où vous marquez une volonté claire en la matière mais j'aurais préféré des formations obligatoires et organisées systématiquement. Vous avez dit que cela se faisait mais pas nécessairement dans tous les centres de formation.
Cela ne concerne pas seulement les rapports entre les forces de police et la population mais aussi les forces de police entre elles. Des policiers ou policières qui sont d'une autre orientation sexuelle sont parfois épinglés par leurs collègues.
Tout comme vous, je resterai attentif et, en cas de problème, j'aurai l'occasion de revenir vers vous.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers sur les problématiques d'environnement" (n° 13177)
04 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van de politie inzake de milieuproblematiek" (nr. 13177)
04.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, on sait à quel point les problématiques environnementales prennent de plus en plus d'importance dans les politiques tant des gouvernements que des pouvoirs communaux. Importance en termes de développement d'outils d'aide à l'acquisition de produits écologiques, notamment pour l'amélioration de l'isolation, du chauffage solaire, etc., mais aussi en termes de gestion au quotidien des infractions aux législations environnementales de plus en plus précises afin d'amener les citoyens, au quotidien, à respecter la nature.
À ce titre, les forces de police sont régulièrement amenées à constater des infractions. Or, les agents chargés de ces dossiers se trouvent eux-mêmes souvent dans une méconnaissance de leur champ d'intervention et de la manière d'intervenir à ce sujet.
Le chef de la zone de police de la Haute-Senne dont je suis président, conscient de ces limites, a décidé de mettre en place un module environnement pour doter ses agents de références et informations à ce sujet. Mais il a lui-même bien du mal à définir le contenu.
Monsieur le ministre, un module environnement existe-t-il dans les centres de formation de la police? Que contient-il? Des informations sur les différents types d'infraction environnementale? Une liste des différents modes d'intervention en cas de constatation des infractions environnementales avec les contacts à solliciter ou à informer en cas d'infraction constatée? Contient-il aussi les différentes sanctions à appliquer en fonction des infractions?
Le module est-il obligatoire ou optionnel?
Envisagez-vous de le rendre obligatoire s'il ne l'est pas dans les cursus de formation des policiers, eu égard aux défis écologiques devant lesquels nous nous trouvons? Cela devrait en effet faire partie de formations récurrentes puisque les formes de pollution peuvent évoluer; la prise de conscience doit donc pouvoir évoluer aussi.
04.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Flahaux, dans le programme de formation de base, un minimum de 120 heures de formation est consacré à, je cite: "l'approche des phénomènes courants". Ce module comprend une partie visant à intervenir en matière d'environnement.
Outre cette formation de base, il existe plusieurs formations continues en la matière, dont une en environnement d'une durée de huit heures et dont les objectifs visent à identifier et expliquer les éléments juridiques essentiels au niveau fédéral et régional en matière environnementale, identifier et expliquer les éléments législatifs essentiels au niveau des pollutions spéciales (déchets, eau, bruit) et expliquer comment améliorer le travail policier en matière environnementale sur la base de tous les éléments vus durant cette formation.
Cette formation aborde le droit de l'environnement en Région wallonne, les acteurs généraux du droit pénal de l'environnement et leurs compétences, le permis d'environnement, le CWATUP (Code wallon de l'Aménagement du territoire, de l'Urbanisme et du Patrimoine), les déchets, le code de l'eau et la lutte contre le bruit.
Il existe aussi une formation concernant les "nuisances sociales et infractions contre l'environnement" d'une durée également de huit heures. Jusqu'à présent, elle a été organisée par la Provinciale Politieschool Antwerpen.
Cette formation vise à connaître les infractions environnementales et nuisances sociales et à être en mesure d'adopter une réaction adéquate en cas de confrontation en intervention de première ligne.
Il existe encore une formation d'une durée de huit heures sur le trafic des déchets: elle a pour but d'apprendre à détecter et à constater les possibles trafics de déchets, en collaboration avec les partenaires concernés.
Ajoutons des formations sur la circulation des transports spécifiques: des transports de déchets environnement, des transports transfrontaliers de déchets. Ces deux formations veillent au contrôle des déchets. La deuxième entend plus particulièrement éveiller l'esprit des magistrats à la problématique afin d'éviter que les déchets des pays voisins inondent notre pays.
J'estime donc que nos policiers sont bien sensibles à la problématique environnementale. D'ailleurs, en Région wallonne, des constats d'infraction sont également établis par la Direction des ressources naturelles et de l'environnement (DNE). À mon avis, il n'y a donc pas lieu de modifier les programmes de formation, mais bien de rester attentif à toute nouveauté dans cette thématique en vue de l'insérer au plus vite dans les programmes.
04.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, autant pour la question précédente, j'étais relativement satisfait, autant ici je reste grandement sur ma faim. En effet, vous avez évoqué les 120 heures de base, mais elles constituent un melting-pot où l'environnement n'est qu'un volet, alors que toutes les autres formations que vous avez évoquées, la plupart de huit heures, sont des formations relativement aléatoires et optionnelles.
Monsieur le ministre, je voudrais vous rendre attentif à un élément. Nous connaissons les petites atteintes à l'environnement, pour lesquelles nous pouvons engager des agents constatateurs, avec l'aide de la Région wallonne, vu que la police laisse le plus souvent sur le côté de tels faits.
Mais il faut se rendre compte de l'existence de la grande pollution: cela va des problèmes de dioxine, comme ma région et Tubize en ont vécu dernièrement, à l'importation de déchets émanant d'autres pays, ainsi que vous l'avez évoqué. J'insiste: dans ces domaines, nos polices de zone sont démunies. Pour que vous en preniez conscience, il vous suffirait de choisir deux ou trois des 192 zones de police, d'y organiser une enquête auprès de l'ensemble des policiers et vous verrez comme la connaissance des matières de l'environnement y est faible.
Si je plaide sur ce point, ce n'est pas pour dénoncer, mais pour pousser à pallier la carence et à remonter la pente.
Monsieur le ministre, je compte sur vous!
Het incident is gesloten.
Le président: Monsieur Coëme, j'avais indiqué précédemment que cette question était supprimée en raison de votre absence. Cependant, je viens de constater que vous m'aviez prévenu de votre arrivée tardive par gsm. Je vous prie de m'excuser et je vous donne immédiatement la parole.
05 Question de M. Guy Coëme au ministre de l'Intérieur sur "les dotations du fonds de la sécurité routière aux zones de police" (n° 13151)
05 Vraag van de heer Guy Coëme aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dotaties van het verkeersveiligheidsfonds aan de politiezones" (nr. 13151)
05.01 Guy Coëme (PS): Je vous remercie pour votre bonté, monsieur le président!
Le président: J'aime vous l'entendre dire spontanément, monsieur Coëme!
05.02 Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, vous n'ignorez pas que les zones de police connaissent actuellement des difficultés financières considérables liées à une série de facteurs qui échappent à leur contrôle. Dans un contexte où la masse salariale représente près de 90% de leurs dépenses, les zones locales ont été frappées de plein fouet par la triple indexation intervenue en 2008 ainsi que par des mesures prises au niveau fédéral telles que l'augmentation des primes de fin d'année 2008 ou l'augmentation des pécules de vacances pour 2009.
Alors que la sécurité sur nos routes est légitimement devenue un objectif majeur en matière de police et que les zones y ont adhéré avec beaucoup de volontarisme – non seulement en termes d'équipement préventif et répressif, mais également en renforçant les services attachés aux différents contrôles –, la subvention de sécurité routière a, en 2008, été considérablement réduite. Les conséquences de l'augmentation des dépenses salariales s'en sont trouvées aggravées, sans compter que la communication – ô combien tardive! – de cette réduction a mis les pouvoirs locaux dans une situation particulièrement délicate en fin d'exercice.
Cependant, je constate une petite éclaircie. Il appert d'un document émanant de l'Union des villes et communes de Wallonie – je suppose qu'il en va de même pour Bruxelles et la Flandre –, et qui relate une entrevue que les présidents des Unions ont eue avec vous, que vous auriez déclaré qu'en 2009, chaque zone recevrait du Fonds de la sécurité routière un montant au moins égal à celui de l'année 2007, de sorte que la diminution de 2008 serait entièrement comblée. Je me permets, dès lors, de vous demander, d'une part, si vous pouvez confirmer cette information dont l'importance pour les zones de police et les communes n'échappera à personne et, d'autre part, à quel moment le montant dont chaque zone pourra effectivement bénéficier sera communiqué de manière officielle et définitive – étant bien entendu que, pour une saine gestion des finances locales, le plus tôt sera le mieux!
05.03 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je puis confirmer que j'ai le souci de voir le montant réservé aux zones de police sur le Fonds de la sécurité routière 2009 leur être attribué dans les meilleurs délais. À ce sujet, j'ai adressé un courrier au secrétaire d'État à la Mobilité. Comme vous ne l'ignorez sans doute pas, ce dernier cosigne avec moi l'arrêté ministériel qui fixe le détail des sommes allouées aux zones de police. Dans ce courrier, je propose de procéder, comme le prévoit d'ailleurs la loi sur le Fonds, au versement d'une première tranche en juillet 2009 et, éventuellement, d'une seconde tranche, en janvier 2010.
Ce premier versement devrait avoir lieu sans attendre que le dossier relatif au prélèvement destiné à financer les achats communs de la police intégrée ne soit clôturé. Comme vous le savez, par le passé, cette ponction sur le montant global conditionnait la détermination ultérieure du solde destiné aux zones de police. Dans la solution préconisée pour cette année, on a finalement retenu comme hypothèse de travail un montant plafond réservé aux achats communs. Sur cette base, le montant d'une première tranche du solde attribué aux zones de police est déterminé. Si le montant des achats communs n'atteint pas le plafond précité, la somme non utilisée constitue la base de la seconde tranche à répartir entre les zones de police.
On procède donc d'abord par estimation et, ensuite, par régularisation. Telle est la formule qui est proposée à mon collègue de la Mobilité qui dispose d'ailleurs déjà du projet d'arrêté ministériel portant répartition de la première tranche du Fonds destiné aux zones de police.
En ce qui concerne les montants à proprement parler, sur base de l'orientation actuelle du dossier, je puis confirmer que les zones de police devraient recevoir, en 2009 et pour la première tranche dont question, à peu de choses près les sommes perçues en 2007 non indexées.
Dès que possible, mes services veilleront à mettre ces données à la disposition des services de police par le truchement d'internet.
05.04 Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, je n'ai pas très bien compris la fin de votre intervention, concernant l'indexation.
05.05 Guido De Padt, ministre: J'ai dit que c'était non indexé.
05.06 Guy Coëme (PS): Cela fait donc 8% de moins.
05.07 Guido De Padt, ministre: Je vous ai communiqué ce que nous avons proposé au secrétaire d'État à la Mobilité. Il faut que l'argent soit disponible.
05.08 Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, c'est la base de tout, c'est tout à fait normal! Mais cela veut dire que la somme risque d'être moindre. Ce n'est pas exactement ce qui a été déclaré aux Unions des villes et communes des diverses Régions du pays.
05.09 Guido De Padt, ministre: Non, pas du tout!
05.10 Guy Coëme (PS): Vous parlez du montant non indexé.
05.11 Guido De Padt, ministre: C'est une proposition pour toutes les Régions.
05.12 Guy Coëme (PS): Elles seront toutes malheureuses!
05.13 Guido De Padt, ministre: Je peux le comprendre.
05.14 Guy Coëme (PS): Cela ne peut pas nous ravir.
Monsieur le président, je veux simplement dire, en ma qualité de président d'une zone de police, que nous gérons vraiment au plus près. Mais avec l'augmentation des traitements, qui représente 90% de l'ensemble des dépenses, il nous reste 10% pour l'opérationnel. Et il se réduit! Dans ma zone, je suis amené à considérer qu'il n'y aura plus aucune heure supplémentaire. Je ne sais pas si vous vous rendez compte mais, quand le Standard gagne le titre, on nous demande d'intervenir un peu partout pour des manifestations spéciales. Maintenant, c'est terminé! Il faut que le fédéral prenne ses responsabilités et je ne suis pas le seul à le dire!
Monsieur le ministre, les zones de police n'interviendront plus dans aucune opération de solidarité pour des manifestations spéciales. Au bout du compte, c'est la sécurité des gens qui en pâtira. Et ce sont le ministre de l'Intérieur et le gouvernement qui en porteront la responsabilité.
05.15 Guido De Padt, ministre: C'est le ministre qui applique la loi et qui vous verse, en accord avec le secrétaire d'État à la Mobilité, une première tranche au mois de juillet.
L'année passée, la totalité a été versée au mois de décembre. À présent, vous recevrez une première tranche au mois de juillet 2009 et le solde sera pour le mois de janvier 2010.
05.16 Guy Coëme (PS): J'attendrai donc le mois de janvier 2010 pour décider des opérations supplémentaires que nous n'aurons pas faites – fatalement – en 2009! Je veux simplement vous démontrer qu'on se trouve dans un régime qui ne tourne plus rond!
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opvolging van het Flistersysteem" (nr. 13208)
06 Question de M. Peter Logghe au ministre de l'Intérieur sur "le suivi du système d'interruption des émissions radio" (n° 13208)
06.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is ook een opvolgingsvraag.
U herinnert zich dat ik een aantal vragen heb gesteld over het nieuwe Flistersysteem, dat zou worden ingevoerd. Wat is de stand van zaken nu? Wat zijn de mogelijkheden om het systeem op korte termijn in te schakelen in prioritaire wagens. De lage geluidsgolven zorgen voor een alarm bij de gewone bestuurders.
Mijnheer de minister, concreet heb ik ook de volgende vragen voor u. In een eerste proefproject in Gent werd een ziekenwagen met het zogenaamde Rumblersysteem uitgerust, waardoor bestuurders in de buurt trillingen voelen en op die manier weten dat er een prioritair voertuig aankomt en zij de baan vrij moeten maken. Wat zijn de resultaten ondertussen van dat systeem? Hebt u een idee van de kostprijs?
Binnenkort zou een tweede systeem worden uitgetest. Kunt u mij meedelen waaruit dat tweede systeem bestaat? Verschilt het van het Rumblersysteem? Waar zal het worden getest? Over welke termijn zou u graag evalueren? Wanneer mogen wij de resultaten van dat tweede systeem verwachten?
Een derde, onvermijdelijke vraag, waarom is er een tweede systeem nodig, mijnheer de minister? Zijn er nadelen aan het eerste systeem, die het noodzakelijk maken om een tweede systeem te proberen?
Ten vierde, wanneer volgt de eindevaluatie en de eventuele implementering van een nieuw alarmsysteem voor prioritaire voertuigen?
06.02 Minister Guido De Padt: Collega Logghe, volgens een bevraging bij de gebruikers blijkt het project van lage geluidsgolven weinig efficiënt. Dat is waar u naar verwezen hebt.
Voorts dringen de gebruikers aan op een gematigd gebruik van het Rumblersysteem, want de geproduceerde golven met lage frequentie overschrijden ruimschoots de omgevingsgeluiden van het verkeer en van de radio’s in de voertuigen. De kostprijs bedraagt ongeveer 1.500 euro per voertuig.
Het systeem dat Flister heet, is bekend bij mijn diensten. Dat systeem wordt momenteel uitgetest in Nederland.
Het evaluatierapport van de desbetreffende Nederlandse stuurgroep wordt op dit ogenblik bestudeerd door mijn diensten. Ik heb het trouwens in mijn bezit. Misschien kan ik het ter beschikking stellen via het internet, of ik kan het u nu meegeven, als u dat interesseert.
De conclusie van de stuurgroep in Nederland luidt als volgt: “Hierbij is de stuurgroep tot de unanieme conclusie gekomen dat de indicatieve proef met Flister succesvol was".
Ik wens u erop te wijzen dat het ging om een indicatieve proef, waarvoor een tijdelijke zendvergunning door het Nederlands agentschap Telecom bezorgd werd. Ik verwijs voorts naar nog enkele aanbevelingen uit dat rapport. Het rapport stelt duidelijk dat het ging om een eerste proef en dat verder onderzoek zich opdringt. In de aanbevelingen van het voornoemde evaluatierapport wordt gesteld dat een uitgebreider onderzoek nodig is.
Ik heb een schrijven gericht aan mijn Nederlandse collega, de minister van Verkeer en Waterstaat, die zijn principieel akkoord heeft gegeven voor een Belgische deelname aan het onderzoek. Er wordt nagegaan in hoeverre mijn diensten hierbij kunnen betrokken worden in de toekomst.
Er konden geen tests in België plaatsgrijpen gezien de complexe problematiek inzake het verkrijgen van zendvergunningen bij de diverse gemeenschappen. De realisatie van het Flistersysteem, dat ontwikkeld werd in Nederland, is daarentegen nu al overtuigend, ook al moet het systeem nog verder uitgewerkt worden. Vooraleer het systeem zal kunnen worden ingevoerd, moet hiervoor een zendvergunning worden afgeleverd door alle Gemeenschappen. Besprekingen in die zin zijn opgestart, maar verlopen vrij moeizaam.
Aansluitend bij het Flistersysteem is er een derde systeem op dit ogenblik in onderzoek bij het BIPT. Het gaat om het systeem Mute On Request, dat gebruikmaakt van de RDS-functie van de autoradio, die eveneens gebruikt wordt om de verkeersinformatie door te sturen. Een aankomend voertuig van de hulpdienst kan door het inschakelen van de Mute On Request een stilte of een sirene uitsturen naar de voorliggende autoradio’s waarvan de RDS-functie aanstaat. Analoog aan het Flistersysteem zal voor de eigenlijke invoering een zendvergunning moeten verkregen worden bij de Gemeenschappen.
06.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn repliek kan zeer kort zijn, want uw antwoord was zeer volledig. Ik dank u daarvoor. Ik volg het dossier op en ik kijk met enige verwachting uit naar de implementatie van het nieuwe systeem. We kunnen er allemaal maar beter van worden.
Met genoegen neem ik nota van het feit dat dit land deelneemt aan het Nederlands onderzoek. U mag mij de resultaten van het Flistersysteem gerust bezorgen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "explosies en woningbranden" (nr. 13409)
07 Question de M. Peter Logghe au ministre de l'Intérieur sur "les explosions et les incendies domestiques" (n° 13409)
07.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, inzake explosies en woningbranden is het een oud zeer in de Belgische politiek dat het cijfermateriaal in ons land maar moeizaam of helemaal niet wordt bijgehouden. Toen ik u enkele schriftelijke vragen toestuurde over woningbranden en explosies moest u mij regelmatig antwoorden dat er geen cijfermateriaal voorhanden was. Ik noteer dat, en met mij noteren vele mensen dat. Met mij menen ook veel mensen dat het moeilijk wordt een doortastend beleid op te zetten als men niet weet hoe groot het probleem is waar men voor staat.
Ik wil het nu niet hebben over het algemene probleem. Ik wil het hebben over uw concrete antwoord, waarin u het had over het Federaal Kenniscentrum voor Civiele Veiligheid. Ik wil u daarover de volgende korte concrete vragen stellen.
Ten eerste, wanneer werd dit Federaal Kenniscentrum voor Civiele Veiligheid opgericht?
Ten tweede, wat is de samenstelling ervan?
Ten derde, en hiermee kom ik tot de kern van mijn vraag, een van haar opdrachten zou het ontwikkelen zijn van een systeem voor het verzamelen en analyseren van statistische gegevens voor en van de brandweerdiensten. Hoever staat men daarmee? Wanneer mag het publiek ervan uitgaan dat het kenniscentrum zo’n systeem ontwikkeld zal hebben? Wanneer wordt het systeem voorgesteld? Vanaf wanneer mag men ervan uitgaan dat ter zake cijfers worden bijgehouden en vrijgegeven.
Ten vierde, heb ik een concrete vraag over de Brusselse situatie. U kon mij statistisch materiaal geven tot 2004 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Kunt u mijn zeggen, mijnheer de minister, of de Brusselse cijfers opnieuw zullen worden bijgehouden en vrijgegeven? Vanaf 2004 tasten wij immers volledig in het duister wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft.
07.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Logghe, ten eerste, het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid werd opgericht bij wet van 22 januari 2007 en het koninklijk besluit van 28 maart 2007 heeft de uitvoeringsbesluiten ervan gepreciseerd. Op 10 juni 2008 is mijn voorganger officieel overgegaan tot de installatie van het Centrum.
Ten tweede, zoals het koninklijk besluit van 28 maart 2007 bepaalt, is het Federaal Kenniscentrum voor Civiele Veiligheid samengesteld uit de volgende organen: een beheerscomité, een administratieve cel, en een technische en wetenschappelijke groep die is samengesteld uit deskundigen van de operationele diensten van de Civiele Veiligheid.
Het beheerscomité is als volgt samengesteld: de voorzitter van het directiecomité van de FOD Binnenlandse Zaken, en de directeur-generaal van de algemene directie van de Civiele Veiligheid of zijn vertegenwoordiger, de directeur-generaal van de algemene directie Crisiscentrum of zijn vertegenwoordiger, en de voorzitter van Brandweervereniging Vlaanderen of zijn vertegenwoordiger. Verder de voorzitter van de Fédération Royale des Corps de Sapeurs-Pompiers de Belgique francophones et germanophones of zijn vertegenwoordiger, de directeur-generaal van het Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid, en een wetenschappelijk deskundige die wordt aangeduid door de minister van Binnenlandse Zaken.
Ten derde, door middel van de onlangs opgerichte task forces om de invoering van de hulpverleningszones te begeleiden en via de bij de 100-centra verkregen gegevens kan een zeker aantal statistische gegevens worden verzameld voor 2008. Deze gegevens zullen beschikbaar zijn in de loop van het tweede semester van 2009. Tezelfdertijd heeft mijn departement een project opgestart inzake een informaticasysteem voor het uniforme beheer van de hulpverleningszones dat met name een module zal bevatten om statistische gegevens te bekomen. Dit systeem zal in 2010 ter beschikking van de zones worden gesteld.
Ten vierde, alle zones, met inbegrip van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, moeten in ieder geval aan mijn departement alle statistische gegevens verstrekken zoals zal worden gevraagd in een nieuwe ministeriële omzendbrief die de omzendbrief van 26 november 1986, betreffende het opstellen van brand- en interventieverslagen, en de ministeriële omzendbrief van 23 februari 1988, betreffende brandweerdienst eenvormigheidsverslagen, zal vervangen.
Het is de bedoeling dat wij in de toekomst over acurate en meer statistische gegevens zullen beschikken.
07.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, heel kort want het antwoord van de minister is ook nu weer zeer volledig.
Ik kijk met enige verwachting uit naar de eerste bekendmaking van het cijfermateriaal. Ik hoop met u dat de zone Brussel ook zijn cijfers zal doorgeven. Wij zullen die zaak in elk geval opvolgen.
Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de federale gerechtelijke politie" (nr. 13242)
08 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "la police judiciaire fédérale" (n° 13242)
08.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik verneem vanuit diverse hoeken dat de intentie zou bestaan om de capaciteit van de federale gerechtelijke politie te herverdelen en of af te bouwen. Ik druk mij voorzichtig uit. Er wordt zelfs gesuggereerd dat er een aanpassing zou gebeuren van de zogenaamde Col 2/2002, om de taakverdeling tussen de federale gerechtelijke politie en de lokale recherchediensten te herzien.
Als dat klopt, brengt dat natuurlijk meerkosten en meer werk voor de lokale politie met zich mee. Klopt die informatie, mijnheer de minister? Wat is uw standpunt ter zake?
In welke mate heeft dat te maken met eventuele besparingen bij de politie? Als die plannen inderdaad bestaan, worden ze dan opgenomen in de globale evaluatie van de politiehervorming? Wanneer komt die politiehervorming er eindelijk? Er is al zo dikwijls gezegd dat wij de verschillende documenten ter zake in het Parlement zouden kunnen bespreken.
08.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, er bestaat geen plan om de capaciteit van de federale gerechtelijke politie te herverdelen, noch af te bouwen. Wel maakt de begroting 2009 van de federale politie het moeilijk om alle personeelsleden die afvloeien, te vervangen. Dat heeft uiteraard een impact op de getalsterkte, ook die van de federale gerechtelijke politie. Het management van de federale politie tracht dat deficit zo veel mogelijk te vermijden bij de operationele diensten.
De begrotingsproblematiek heeft onder meer te maken met een inlevering van 1% personeelskosten in 2009, met de berekeningswijze van de begroting 2008, namelijk gebaseerd op de uitgaven van 2007 en niet op de begroting 2007, en met een aantal bijkomende kosten zoals de meerkosten voor de stijging van het gratis gebruik van het openbaar vervoer van het woonwerkverkeer en de meerkosten van onder meer het proces-Habran.
Het evaluatierapport van de Federale Politieraad over de politiehervorming heeft mij nog niet bereikt. Ik heb wel goed nieuws. Ik durf het bijna niet meer aan te kondigen, maar ik heb morgenmiddag alleszins een afspraak met de voorzitter van de Federale Politieraad, waarbij het rapport mij zou worden overhandigd. Ik zeg dat echter al van 15 februari. Wij zullen wel zien of de lunch in die voorwaarden zal worden genuttigd.
Ik heb weliswaar begrepen dat steeds meer stemmen opgaan om de Col 2/2002 te verfijnen, zonder dat wordt geraakt aan de filosofie van het systeem en zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de ingebouwde mogelijkheden tot soepelheid. Zo dient er rekening te worden gehouden met de eigenheid van de politiezones. De capaciteitsproblematiek komt ook zeker aan bod in het rapport over 10 jaar politie.
08.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik begrijp daaruit dat er geen structurele ingrepen zijn gepland, maar dat eventuele ingrepen als gevolg van de besparingen en de begroting wel kunnen gebeuren. Ik zou er toch willen op aandringen dat de gevolgen voor de lokale politiezones nihil zouden zijn. Het is al positief dat het niet om een structurele ingreep gaat.
Ik ga ervan uit dat wij, als u morgen het rapport krijgt, in onze commissie de kans krijgen om, zoals afgesproken, een van de voorzitters van de Federale Politieraad en uzelf te horen en daarover een grondig debat te voeren.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het interventiekorps" (nr. 13257)
09 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le corps d'intervention" (n° 13257)
09.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag sluit aan bij een vraag die ik een paar maanden geleden heb gesteld in verband met het interventiekorps. Toen ging het over de drugsproblematiek in de grensstreek.
Ik heb begrepen dat u momenteel aan een rondzendbrief werkt waarbij de organisatie van het CIK, het interventiekorps, zou worden hervormd en waarbij een rol zou worden toebedeeld aan de provinciegouverneur. Ik heb ook begrepen dat er daarover duidelijkheid zou komen op 15 september.
Mijn vraag betreft de asielcentra en specifiek het asielcentrum in Sint-Truiden. Van bij het begin was de zowel stilzwijgende als formele afspraak dat aan steden en gemeenten die de verantwoordelijkheid op zich nemen voor een asielcentrum op hun grondgebied en die daarover in alle openheid communiceren, mensen vanuit het CIK zouden worden toegekend. In het geval van Sint-Truiden gaat het om twee mensen.
Voorziet u in de operatie die u voorbereidt dat die afvaardiging behouden kan blijven? Steden en gemeenten met asielcentra hebben immers te maken met een zekere overlast en met specifieke problemen, wat meer werk met zich meebrengt voor de lokale politie.
09.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Vandenhove, wat de aansturing van het interventiekorps in de toekomst betreft, verwijs ik naar mijn antwoord in de commissievergadering van 21 april op de samengevoegde vragen van de collega’s Terwingen, Schoofs en Doomst betreffende de federale steun aan de Limburgse grenspolitiezones.
Er wordt inderdaad een nieuwe circulaire voorbereid in verband met de organisatie en de werking van het preventiekorps van de federale politie.
Die nieuwe circulaire zal rekening houden met de nood aan een soepeler inzetbaar korps dat op een efficiënte wijze bijstand kan verlenen bij het bestrijden van belangrijke regionale criminaliteitsfenomenen.
Ik overweeg tevens een aansturing van de verdeling van het interventiekorps door het provinciaal overleg, onder leiding van de gouverneur.
De GAS-zone Sint-Truiden beschikt over twee leden van het interventiekorps die onder meer worden ingezet voor specifieke politionele taken rond het plaatselijk asielcentrum.
Na het verschijnen van de nieuwe omzendbrief zal moeten worden nagegaan op welke wijze het interventiekorps-Limburg verder kan worden ingezet voor de uitvoering van die taken. Ik neem echter aan dat, wanneer dit ook door het provinciaal overleg als een prioriteit wordt erkend, dit geen probleem zal zijn.
09.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is inderdaad afwachten.
Ik stel deze vraag omdat ik begaan ben met de problematiek van de asielzoekers, hoewel ik weet dat dit niet onmiddellijk uw bevoegdheid is. Ik lees echter heel veel in de kranten dat daarover ruzie wordt gemaakt tussen twee van uw collega’s.
Ik stel vast dat de federale overheid de steden en gemeenten, zoals de mijne, die op dat vlak altijd hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen, op alle mogelijke vlakken meer en meer in de kou laat staan. Het gaat om beleidsdomeinen die u niet onmiddellijk raken, maar ik wil erop aandringen dat bij het sturen vanuit de federale overheid dit soort indicaties wordt meegegeven aan de gouverneurs.
Wat mij betreft, moeten de lasten en lusten worden verdeeld over alle steden en gemeenten van het land. Het kan niet dat sommige steden en gemeenten hun verantwoordelijkheid opnemen en andere niet.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Corinne De Permentier au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation d'un spectacle clandestin par l'humoriste antisioniste Dieudonné" (n° 13277)
10 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van een clandestiene voorstelling door de antizionistische stand-upcomedian Dieudonné" (nr. 13277)
10.01 Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, vous aurez appris comme moi par la presse que l'humoriste français Dieudonné, dont on sait qu'il est par ailleurs candidat d'une liste antisioniste aux élections européennes du 7 juin prochain, s'est produit devant une centaine de spectateurs le mercredi 13 mai dernier sur une péniche ancrée quai des Usines, à Bruxelles, face au complexe de Tour & Taxis.
Il semble pourtant qu'aucune autorisation officielle ne lui ait été accordée pour ce spectacle. Par ailleurs, le propriétaire de la péniche affirme l'avoir louée à une ASBL forestoise marocaine de Bruxelles qui ne lui avait pas précisé de quel spectacle il s'agissait.
L'on se souviendra que Dieudonné avait précédemment tenté de louer des salles à Molenbeek et à Anderlecht et que les exploitants de ces salles avaient renoncé après que les autorités communales les aient avertis qu'ils devraient éventuellement supporter le coût du service d'ordre qui devrait être déployé en raison des controverses que suscite Dieudonné et ses propos antisémites et antisionistes.
Certes, dans ce cas-ci, fort heureusement, aucun trouble à l'ordre public ne semble avoir été constaté. Cela étant, les risques d'échauffourées sont réels. Le précédent spectacle bruxellois de Dieudonné donné à Saint-Josse avait d'ailleurs mobilisé d'importantes forces de police.
Monsieur le ministre, nous apprenons par la presse de ce jour que Dieudonné a à nouveau l'intention de se produire demain soir dans un spectacle clandestin à Bruxelles. En êtes-vous informé?
Que pouvons-nous faire pour empêcher un artiste – si on peut l'appeler ainsi –, un propagandiste assez dangereux qui tient des thèses d'extrême gauche ou d'extrême droite selon les moments qui peuvent l'intéresser? Il proclame haut et fort qu'il doit produire un gros spectacle par an pour pouvoir vivre. On connaît ses liens avec le Front national français puisqu'il a des liens personnels très forts avec M. Le Pen.
Peut-on dès lors me dire si une enquête sera ouverte suite à l'organisation de ce spectacle hautement controversé sans autorisation et à quelles conséquences s'exposerait une ASBL qui prête son concours à l'organisation d'un événement clandestin susceptible de troubler l'ordre public?
10.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame De Permentier, les bourgmestres confrontés à des rassemblements pouvant troubler l'ordre public peuvent dans certains cas les interdire ou les soumettre à certaines règles à condition qu'il s'agisse de rassemblements publics et qu'on puisse démontrer que le trouble matériel de l'ordre public pourrait survenir.
En l'occurrence, il s'agissait d'un rassemblement qui s'est déroulé dans un lieu privé pour lequel aucune autorisation ne devait être demandée aux autorités locales et qui n'a occasionné aucun trouble à l'ordre public. Étant donné ce qui précède et malgré le fait que les propos de la personne concernée peuvent être sujet à polémique, il n'y a pas lieu en l'espèce de mener une quelconque enquête ni de poursuivre l'ASBL concernée.
10.03 Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous ai bien entendu, mais une de mes questions concernait l'organisation de demain: pour une question de sécurité de l'État, peut-on admettre des groupuscules qui produisent et prônent des thèses d'extrême droite et de racisme sur notre territoire en n'agissant pas?
Ma question est claire: aujourd'hui, disposons-nous d'éléments nous permettant de connaître la finalité de cette organisation?
Les services de la Sûreté de l'État enquêtent-ils sur ce genre de phénomène?
Nous sommes conscients de la montée de l'antisémitisme en Belgique; il convient donc de nous montrer vigilants.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 13305 de Mme Dierick est transformée en question écrite.
Je vais poser ma question du point 13 à partir du fauteuil présidentiel pour éviter des va-et-vient.
- M. André Frédéric au ministre de l'Intérieur sur "les taux de radon mesurés dans des habitations des communes de Stavelot, Butgenbach, Malmedy et Saint-Vith" (n° 13344)
- M. Philippe Henry au ministre de l'Intérieur sur "les taux de radon mesurés dans des habitations des communes de Stavelot, Butgenbach, Malmedy et Saint-Vith" (n° 13406)
- de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de radonwaarden die in woningen in de gemeenten Stavelot, Butgenbach, Malmedy en Sankt Vith werden gemeten" (nr. 13344)
- de heer Philippe Henry aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de radonwaarden die in woningen in de gemeenten Stavelot, Butgenbach, Malmedy en Sankt Vith werden gemeten" (nr. 13406)
11.01 André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, nous avons appris le lundi 18 mai que d'importants taux de radon ont été détectés par l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire (AFCN) dans des habitations des communes de Stavelot, Bütgenbach, Malmedy et Saint-Vith, soit à l'est de la Belgique. Le radon est un gaz radioactif présent naturellement qui, en cas d'exposition prolongée, peut provoquer des cancers du poumon.
En octobre dernier, 564 habitants des quatre communes ont répondu positivement à l'appel lancé par l'Agence fédérale en vue de mesurer la concentration de radon dans leur habitation. Les résultats de ces analyses apparaissent fort inquiétants pour nos concitoyens vivant dans ces communes.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous détailler précisément les résultats des analyses menées par l'Agence? Quels risques les taux de radon relevés font-ils peser sur les populations?
Quelles sont les mesures qui ont été prises afin de sensibiliser la population à ces dangers? Quelles mesures d'assainissement peuvent-elles être prises afin de protéger nos concitoyens?
Par ailleurs, j'ai appris que l'Agence préparait aussi des actions dans les provinces de Namur et du Hainaut. Pouvez-vous nous détailler ces mesures?
Enfin, quelles mesures sont-elles envisagées à l'avenir afin d'aborder la question du radon de manière plus structurelle et en fonction des besoins de la population?
11.02 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, la semaine dernière, l'AFCN a signalé la présence de radon dans des habitations situées dans les communes de Stavelot, Malmedy, Saint-Vith et Bütgenbach. D'après les résultats publiés, certaines mesures atteignent des taux supérieurs à 400 Bq/m3. Nous savons aussi que plus le taux de radon est élevé et que plus le temps passé à l'intérieur est important, plus le risque de cancer augmente. Le cancer du poumon tue environ 7.400 Belges chaque année, à cause du radon dans 10% des cas. Il est évident que les habitants étant exposés à ces fortes radiations sont en proie à de fortes inquiétudes.
Dans l'état actuel des relevés de l'AFCN, quelles sont les communes et régions les plus affectées par la présence de radon? Quel est le calendrier de l'AFCN pour les futures mesures et dans quelles provinces seront-elles appliquées? Des informations sur les mesures de prévention et l'abaissement de ces taux sont-elles fournies aux habitants concernés? Si ce n'est pas le cas, pour quelles raisons? Ces mêmes informations sont-elles communiquées aux administrations communales concernées? Dans la négative, pourquoi? Si oui, que comptent-elles entreprendre en conséquence?
11.03 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, à la suite de la campagne nationale radon réalisée dans la période 1995-2000, certaines régions de Belgique ont été classées comme des zones à risque radon. Il s'agit des arrondissements de Verviers, Bastogne et Neufchâteau, dans les provinces de Luxembourg et de Liège où plus de 10% des mesures de l'air à l'intérieur des maisons dépassent le niveau d'action de 400 Bq radon/m3.
Suite à cela, l'AFCN a mené régulièrement des campagnes de sensibilisation en collaboration avec les autorités de la province de Luxembourg et des communes concernées. Il s'agit d'information, de dépistage, de remédiation et de prévention.
À partir de 2005 et dans le cadre du nouveau plan d'action radon, des campagnes de dépistage détaillées, à raison de 8 par an, ont été organisées dans les trente-deux communes les plus affectées, qui se trouvent toutes dans les trois arrondissements déjà cités. Les quatre communes mesurées en 2008-2009 font partie de cette campagne détaillée. Les résultats obtenus sont comparables à ceux trouvés dans les autres communes à risque; ils montrent que 33% des maisons mesurées dépassent le niveau de 200 Bq/m3 et 14% des maisons le niveau de 400 Bq/m3. Cela est nettement plus que la moyenne pour la Belgique et pour la Région wallonne, ce qui justifie la prise d'actions préventives pour les nouvelles constructions et des actions correctives pour les maisons affectées.
Le communiqué de presse du 18 mai de l'Agence fait partie de la stratégie de sensibilisation de la population. Sur le site web de l'Agence, une information détaillée sur le risque du radon dans les communes en Belgique peut être trouvée avec une carte interactive.
En ce qui concerne le fait de savoir si l'exposition pendant plusieurs années à des taux de radon élevés augmente le risque de cancer pulmonaire, il convient de dire que ce risque augmente avec la concentration: un taux de 400 Bq/m3 augmente ce risque de 60% et le risque de cancer dû au radon est encore plus élevé pour les fumeurs. Il n'y a pas de concentration sans risque.
Quant au plan d'action radon de l'Agence, il prévoit des outils de sensibilisation, d'information et d'aide à la population pour des actions correctives et préventives. Il s'agit de publications de brochures, du site web détaillé avec la carte interactive des classes de risques radon, de formations pour les professionnels de la construction, de soirées d'information pour la population dans les zones à risque et de campagnes de dépistage radon dans les communes à risque.
Dans les régions affectées, la prévention radon consiste en la promotion d'actions préventives pour les nouvelles constructions comme, par exemple, l'installation d'une couche perméable recouverte d'une barrière étanche entre la dalle et le sol.
Dans les bâtiments existants, les actions correctives proposées visent à rendre étanche l'interface entre le sol et le bâtiment ou entre les caves et le rez-de-chaussée ainsi qu'une éventuelle ventilation de la cave, du vide ventilé s'il existe, ou encore des pièces habitées.
Des campagnes de mesure de radon dans les deux communes à risque de la province de Namur sont actuellement en préparation en collaboration avec la province. Les mesures envisagées et les actions d'assainissement sont identiques à celles que j'ai déjà décrites. De plus amples informations à ce sujet sont disponibles sur le site web de l'Agence.
La problématique du radon est gérée par l'Agence dans le cadre de la réglementation contre les dangers des rayonnements ionisants. Le plan d'action radon a comme objectif à long terme de maintenir l'exposition radon de la population de la Flandre et de Bruxelles au niveau actuel et de tendre vers cette situation pour la Wallonie.
Pour diminuer l'exposition au radon, des actions préventives et correctives sont indispensables. L'Agence identifie les zones affectées et contrôle la concentration en radon dans les bâtiments situés à l'intérieur de ces zones. Elle promeut des actions et des mesures en collaboration étroite avec les autorités régionales, provinciales et communales. À l'exception des deux communes de la province de Namur, toutes les administrations des communes à risque ont été contactées. Les communes concernées sont encouragées à informer les personnes qui vont construire quant aux risques du radon dans leur commune et ce, au moyen de brochures. Des actions préventives et correctives sont recommandées.
11.04 André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète.
11.05 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes les précisions que vous nous avez apportées et qui répondent aux questions que les gens peuvent se poser.
Cela dit, le sujet est quelque peu effrayant, ce d'autant qu'il s'agit d'habitations qui ne peuvent être déplacées et qu'il n'est pas facile d'aménager en conséquence. En tout cas, il me semble important que les communes puissent informer la population après les mesures alarmistes prises récemment.
Par ailleurs, une très bonne collaboration entre les différents niveaux de pouvoir (le pouvoir fédéral, les Régions, les communes, les provinces) me semble nécessaire. En effet, il n'est pas toujours évident pour les habitants de savoir à qui s'adresser et de coordonner les différentes informations.
Monsieur le ministre, je tiens une nouvelle fois à vous remercier pour toutes ces précisions. J'espère que les mesures préventives qui seront prises progressivement permettront de diminuer effectivement le taux de radon et, en particulier, dans les endroits particulièrement problématiques.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
12 Samengevoegde interpellaties van
- mevrouw Katrien Partyka tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de overname van controletaken door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle" (nr. 326)
- mevrouw Véronique Salvi tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de overname van een deel van de activiteiten van AVC door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle" (nr. 327)
- de heer Éric Thiébaut tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de betrekkingen tussen het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en de erkende instellingen" (nr. 329)
- mevrouw Tinne Van der Straeten tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de overname van de controletaken door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle" (nr. 330)
- Mme Katrien Partyka au ministre de l'Intérieur sur "la reprise de missions de contrôle par l'Agence Fédérale de Contrôle nucléaire" (n° 326)
- Mme Véronique Salvi au ministre de l'Intérieur sur "la reprise d'une partie des activités d'AVC par l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire" (n° 327)
- M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "les relations entre l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et les organismes agréés" (n° 329)
- Mme Tinne Van der Straeten au ministre de l'Intérieur sur "la reprise des missions de contrôle par l'Agence Fédérale de Contrôle nucléaire" (n° 330)
Le président: Mme Salvi ne sait pas nous rejoindre. Nous en sommes désolés. Son interpellation est retirée.
12.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, de interpellatie gaat over de overname door het FANC van controleactiviteiten van Controlatom. Het incident waarvan nu sprake is, is naar boven gekomen tijdens de werkzaamheden van de subcommissie Nucleaire Veiligheid. Dat was een beetje laat eigenlijk, want de beslissing waarvan sprake, gaat in op 1 juni.
De overname door het agentschap van de controletaken, die tot op vandaag door erkende instellingen werden uitgevoerd, zou vanaf 1 juni – volgende week – gebeuren. Die zaak roept vragen op bij verschillende leden van de subcommissie Nucleaire Veiligheid. De wet van 15 april 1994 op het FANC laat inderdaad de mogelijkheid of de controlebevoegdheid toe aan het agentschap om de veiligheid van nucleaire instellingen te controleren.
In het verleden heeft het agentschap nooit die taken zelf uitgevoerd, bij gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel. Dezelfde wet van 1994 voorzag dan ook in de mogelijkheid in artikel 28 om instellingen te erkennen om die controletaak uit te voeren. In het verleden was dat AVN voor klasse 1, AVC Controlatom in hoofdzaak voor de klasse 2-inrichtingen en Technitest voor klasse 3.
In 2007 werd in het Parlement heel wat werk verzet om de werking van het FANC te onderzoeken. Daar is ook uit gebleken dat er in het verleden heel wat zaken zijn misgelopen. In de aanbevelingen is een poging gedaan om die zaken allemaal recht te trekken. Voor de controles werd Bel V opgericht, zoals u wel weet. Dat heeft de taken overgenomen van AVN.
De overname van controletaken gebeurde op expliciet aanbevelen van het Parlement en van de resolutie in 2007. Het Parlement was het er toen unaniem over eens dat de erkende instellingen moesten gefilialiseerd worden en dat in de vorm van een vennootschap van publiek recht, onder controle van het agentschap. Het voorstel van het Parlement hield een beetje het midden tussen twee andere opties: een volledige opslorping door het agentschap van de erkende instellingen of een volledige privatisering van de controletaken.
Inzake de filialisering blijkt ondertussen uit de werkzaamheden dat daarover nog verder discussie moet worden gevoerd. Ondertussen duiken er blijkbaar andere meningen op. We moeten daar zeker verder de discussie over voeren en uiteindelijk beslissingen nemen.
Sinds de aanbevelingen is men begonnen met de onderhandelingen met de diverse erkende instellingen in verband met een overname. Uit de hoorzittingen in de subcommissie is gebleken dat er vooral bij de overname van Controlatom toch heel wat obstakels waren. Die geschiedenis zal ik hier niet herhalen. Daarvoor verwijs ik graag naar de verslagen van de subcommissie.
Er was een principeakkoord tussen het agentschap en Controlatom. Een beetje in weerwil daarvan heeft het agentschap beslist om een aantal controletaken over te nemen met ingang van 1 juni 2009. Het agentschap heeft daarbij ook in een opsplitsing voorzien van de klasse II-instellingen, die niet bij wet is vastgelegd en dus toch wel aan betwisting onderhevig is.
Die beslissing van het agentschap heeft ook zware gevolgen voor het personeel van Controlatom, dat tot vandaag met de controles belast is. Die medewerkers hebben professioneel minder toekomstperspectief als het agentschap die taak overneemt. Dat is evident. Een gelijkaardige of gelijkwaardige job gezien de zeer specifieke omstandigheden in de sector is moeilijk te vinden. Bij de overname van AVN is er toch heel wat meer gedaan om het personeel zijn job verder te laten uitoefenen.
In elk geval, die beslissing tot overname van die taken in juni roept heel wat vragen op en genereert ook heel wat controverse. Dat hebben we in een belangrijke aangelegenheid als die van nucleaire veiligheid toch liever niet aan de hand. Of de controverse al dan niet terecht is, laat ik dan nog in het midden.
De beslissing roept vragen op. Er wordt ook gezegd dat de overname van de controletaken door Controlatom in de lijn ligt van de resolutie van april 2007. Ik deel die mening toch niet helemaal. Volgens mij ligt de beslissing immers niet in de lijn van de resolutie van 2007. Die resolutie voorzag in een filialisering van de erkende instellingen. In de beslissing waarover wij spreken, neemt het agentschap echter zelf controletaken over en niet de stichting Bel V. In die resolutie was het aanbevolen dat Bel V die taak zou uitoefenen.
Ik weet wel dat strikt genomen, volgens de wet van 1994, het FANC die taken zelf kan uitoefenen of uitbesteden aan erkende instellingen. Het is echter net daarom, omdat er daar een en ander misliep, dat in 2007 die aanbevelingen zijn gebeurd en dat Bel V is opgericht. Nu maakt het FANC eigenlijk een omgekeerde beweging en neemt het die controles toch zelf op zich.
Uit gesprekken in de subcommissie is er tot nu toe geen enkele reden naar voren gekomen waarom het FANC die beslissing neemt en waarom het de controletaken van Controlatom overneemt. Nog minder is de noodzaak van de timing aangetoond. Dat geeft dus ook aan dat de subcommissie Nucleaire Veiligheid meer dan nodig is om de omzetting van de aanbevelingen en de gang van zaken te blijven volgen. De vraag blijft waarom het FANC de beslissing genomen heeft, waarom Bel V de taken niet overneemt en waarom die beslissing juist nu genomen moet worden. Waarom wordt er bijvoorbeeld niet voortgewerkt aan de overeenkomst, zoals altijd gepland was? Tot voor enkele weken, tot de werkzaamheden van de subcommissie, zou het op die manier gebeuren.
Ik kom tot een tweede vraag. De raad van bestuur zou de beslissing genomen hebben op 23 januari. Het FANC heeft tijdens de werkzaamheden in de commissie en in verschillende nota’s die het ter beschikking heeft gesteld, ook altijd verwezen naar het uitstellen van ingrijpende beslissingen over de filialisering, omdat er een nieuwe samenstelling van de raad van bestuur zou komen en omdat de voogdijminister in lopende zaken zat. Ondertussen is er een nieuwe voogdijminister. Er werd gewacht op een nieuwe raad van bestuur, op een nieuwe voogdijminister en op de resultaten van de subcommissie in het Parlement, alvorens verdere beslissingen te nemen.
De vraag blijft of de raad van bestuur expliciet opdracht heeft gegeven om de controles over te nemen van Controlatom. Er wordt ons gezegd dat die beslissing op 23 januari genomen zou zijn. Wij hebben geen zicht op de beslissingen die de raad van bestuur heeft genomen. Ik stel dan ook voor – wij zullen dat ook in de subcommissie doen – dat wij, als het mogelijk is, de notulen van die vergadering opvragen, om zelf te kunnen nakijken of de beslissing op die manier genomen werd.
Als er inderdaad een expliciete beslissing is, of een verplichting van de raad van bestuur van het FANC, om de controletaken over te nemen, waarom werd de overname van die controletaken door het agentschap dan al op 25 november 2008 aan de exploitanten aangekondigd? Uit de werkzaamheden blijkt – het FANC heeft dat ook aangegeven – dat het reeds eind november aan de exploitanten te kennen heeft gegeven dat het die taken zelf zou overnemen. Dat werd later, in een brief van 6 februari, bevestigd.
25 november 2008 was toch nog altijd een goede twee maanden voor de beslissing van de raad van bestuur. Als ik het goed begrepen heb, is er gedurende die hele periode ook geen overleg met de voogdijoverheid geweest.
Als er al een beslissing genomen in die zin op 23 januari 2009, is die manier van besluitvorming met een gebrek aan overleg met de verschillende partners en met de voogdijoverheid voor discussie vatbaar.
Ten derde, uit de werkzaamheden van de commissie blijkt dat er twijfel is of het personeel van het agentschap, dat de controletaken zou overnemen van Controlatom, wel voldoet aan dezelfde kwalificaties als die welke het agentschap oplegt aan het personeel van de erkende instelling. Als daar twijfel over bestaat, is dat onaanvaardbaar. Ik vraag u dan ook of u kunt bevestigen dat er voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is bij het agentschap en dat alle modaliteiten vervuld zijn om een optimale veiligheid te garanderen.
Ten vierde en tot slot, er is, zoals ik al heb aangehaald, geen wettelijke bepaling die voorziet in het opsplitsen van de klasse II-inrichtingen. Die worden op dit ogenblik arbitrair ingevuld door het agentschap, met de nodige discussies tot gevolg. Bent u van plan de indeling van klasse II-inrichtingen wettelijk te verankeren? Als u ze wettelijk verankert, loopt die beslissing dan niet vooruit op een eventuele wettelijke regeling?
12.02 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, lors de la réunion de la sous-commission de sécurité nucléaire du 19 mai dernier, vous avez pu constater comme nous l'étendue des désaccords qui subsistent aujourd'hui entre l'Agence fédérale du contrôle nucléaire et Controlatom. Cette situation n'est pas saine dans un domaine aussi sensible que la sûreté nucléaire. Il me semble donc nécessaire de vous interroger à nouveau sur le sujet.
Le 23 avril 2007, la Chambre a adopté une résolution qui vise à améliorer le fonctionnement de l'Agence. La recommandation n° 12 de cette résolution demande explicitement qu'il soit procédé à une filialisation des organismes agréés sous la forme d'une société de droit public placée sous le contrôle de l'Agence. Pour mon groupe, cette résolution reste parfaitement pertinente. Nous saluons d'ailleurs les efforts de l'Agence pour s'y conformer depuis deux ans avec la création de Bel V. Mais le scepticisme affiché par l'Agence par rapport à une application totale de la filialisation aux exploitants de classe II à faible risque et de classe III nous inquiète.
En effet, seule une filialisation intégrale sans reprise des activités commerciale est de nature à faire cesser la situation actuelle où les organismes agréés jouent, dans un certain nombre d'établissements de classe II et de classe III, à la fois le rôle du service de contrôle physique de l'établissement et celui de l'organisme agréé qui assure le contrôle du bon fonctionnement de ce service et ce, pour le compte de l'Agence.
Ceci nous amène à la décision de l'Agence de reprendre partiellement les
activités de contrôle exercées par Controlatom, à partir du 1er
juin. Sur le fond, cette décision apparaît cohérente et souhaitable. À mes
yeux, elle est conforme à la résolution de 2007. Sur la forme, par contre, nous
avons pu constater en commission qu'un certain nombre de malentendus et de
désaccords persistent entre l'Agence et AVC. Apparemment, l'Agence aurait péché
par manque de transparence et de communication. On a aussi entendu qu'elle ne
disposerait pas du personnel nécessaire pour mener à bien les contrôles dès le
1er juin.
Il n'est pas de ma responsabilité de trancher le conflit entre l'Agence et son organisme agréé. La seule chose qui m'importe, c'est que la reprise des contrôles soit réalisée de telle façon que la sûreté nucléaire soit totalement assurée. C'est avec ce seul objectif à l'esprit, monsieur le ministre, que je désire vous entendre sur les éléments suivants.
Pouvez-vous nous assurer que la reprise partielle des contrôles par l'Agence a été réalisée de la façon la plus effective pour la sûreté nucléaire, tant en termes de gestion des ressources humaines de l'Agence et des organismes agréés, de communication avec les exploitants et de transparence à l'égard de votre cellule stratégique?
Enfin, monsieur le ministre, dans quel délai proposerez-vous au Conseil des ministres une modification de l'arrêté royal du 20 juillet 2001, afin de créer la fameuse classe II+?
12.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wie zich verdiept in de ontstaansgeschiedenis van het FANC, kan niet anders dan vaststellen dat het Parlement een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het FANC en in de eenvormigheid rond nucleaire controle, op basis van een resolutie die is goedgekeurd in 2007 en werk dat in deze legislatuur wordt voortgezet door een nieuwe subcommissie, onlangs aangesteld. Het is misschien eigenaardig, terwijl de werkzaamheden worden voortgezet, dat er in de commissie voor de Binnenlandse Zaken toch interpellaties worden gehouden die over hetzelfde onderwerp gaan. Dat heeft er natuurlijk mee te maken dat wij in de uitvoering van de resolutie geconfronteerd worden met een aantal grote vraagtekens. Vooral inzake timing is er een agendaprobleem. Al is dat misschien niet het juiste woord, er zijn toch een aantal vraagtekens die toch een zeer attentieve voogdijoverheid vergen.
Het gaat met name over de filialisering. Het is, denk ik, voldoende gebleken tijdens de werkzaamheden van de subcommissie, dat niemand zich tegen de filialisering verzet. Iedereen zegt dat ook. De voogdij verzet zich niet tegen de filialisering, het Parlement verzet zich niet tegen de filialisering, de erkende instellingen verzetten zich niet tegen de filialisering en ook het Agentschap zelf verzet zich niet tegen de filialisering.
Maar de uitvoering, de omzetting in de praktijk van de filialisering, is blijkbaar een ander paar mouwen. Meer bepaald gaat het over de uitvoering van artikel 67 van de FANC-wet die bepaalt dat het Agentschap kan overgaan tot overname van een aantal activiteiten.
Het Agentschap heeft dat artikel uit de wet aangegrepen om effectief in zijn raad van bestuur te beslissen dat vanaf 1 juni de controletaken van het AVC worden overgenomen.
Herhaaldelijk is in de subcommissie gezegd dat er tegen die beslissing geen verzet is gekomen van de regeringscommissaris, maar ik heb de interpellatie gehoord van mijn collega, mevrouw Partyka. Afgaande op wat zij zegt, ben ik ondertussen ook wel heel erg benieuwd naar wat er eigenlijk beslist is geweest door de raad van bestuur en wat de precieze strekking was van die beslissing van de raad van bestuur.
Ik kan mij immers niet van de indruk ontdoen dat op een bepaald moment ieder zo zijn eigen invulling geeft aan de filialisering. Wat valt er dan precies onder de filialisering? Als we specifiek gaan kijken, op basis van de beslissingen van het FANC om een aantal activiteiten van Controlatom over te nemen, dan zegt zij in een nota die zij bezorgd heeft aan het Parlement, dat het niet gaat over alle activiteiten – dat kan ik nog volgen –, maar het gaat ook niet over alle inrichtingen. In haar nota zegt zij dat de opgemaakte lijst niet arbitrair is, maar wel werd opgesteld op basis van objectieve criteria.
Het blijft toch een groot vraagteken welke die objectieve criteria waren. Dit is natuurlijk een invulling van het begrip filialisering en welke activiteiten en inrichtingen er moeten worden gefilialiseerd. Bijgevolg is het ook een voorafname op een beslissing waarvan iedereen zegt dat de subcommissie ze moet nemen, namelijk hoe de filialisering moet worden uitgevoerd.
Ondertussen zitten wij natuurlijk zeer dicht tegen die datum van 1 juni aan en ik vind dit geen wenselijke situatie, mijnheer de minister. Niet omdat ik tegen de filialisering ben. Ik ben absoluut voor de filialisering, maar ik vind het niet gezond dat wij vandaag in een situatie zitten waarbij er beslissingen worden uitgevoerd zonder dat hier eigenlijk iemand weet wat onder die filialisering moet worden begrepen. Bovendien wordt er aan de subcommissie gevraagd duidelijkheid te geven over wat die filialisering is, en op welke manier en hoe ver die filialisering moet gaan.
Concreet met betrekking tot de overname van de activiteiten stelt het FANC dat er snel duidelijkheid moet komen over de na te streven eindsituatie, zonder opnieuw over te gaan tot een verlenging van de wettelijke overgangsperiode of tot een opschorting van de aan de gang zijnde inspanningen in de sector van de klasse II inrichtingen. Ik citeer hierbij uit hun nota. De overgangsperiode werd al herhaaldelijk verlengd. Mijn vraag is eigenlijk eenvoudig. Deelt u de mening van het FANC dat een verlenging van de wettelijke overgangsperiode niet gewenst is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ik zou eigenlijk ook graag van u horen of de voogdijoverheid effectief achter het principe van de filialisering blijft staan. Ik zal mijn vraag concreet maken. Blijft men ook achter de filialisering van de klasse II inrichtingen staan? Uit de werkzaamheden van de Tsjernobyl-commissie is immers gebleken dat binnen de klasse II een onderscheid moet worden gemaakt tussen zware en minder zware instellingen. Het lijkt mij evident dat zeker de zware instellingen – klasse I en klasse II+ - zeker onder de filialisering zouden moeten vallen. Ik sluit mij overigens aan bij de vragen die door enkele collega's werden gesteld inzake het wettelijke onderscheid ter zake.
Ten slotte, stel dat u overgaat tot een verlenging van de overgangsregeling. Wat is dan het gevolg daarvan op de filialisering?
12.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het FANC heeft in de subcommissie Nucleaire Veiligheid zijn visie over de filialisering toegelicht, zowel mondeling via de verklaringen van zijn directeur-generaal, die ik overigens gisterenavond vrij lang heb ontmoet, als schriftelijk via het indienen van verschillende nota’s.
Naar het FANC mij informeert werd onder het regime van de wet van 1958, die de FANC-wet van 1994 is voorafgegaan, de controle op nucleaire installaties overgelaten aan het privé-initiatief. Ik ben nu wat geschiedenis aan het beschrijven.
Het volstond om een erkenning te bekomen van de overheid om controlediensten vrij te kunnen aanbieden aan de exploitanten van dergelijke installaties, en dit ongeacht de klasse waartoe de inrichting behoorde. De exploitant koos dus in principe zijn eigen controleur.
La commission Tchernobyl du Sénat a appelé à une réforme du contrôle par la création d'une autorité publique qui est devenue l'AFCN.
Dans les établissements de classe I, les contrôles devaient se trouver sous la responsabilité de l'AFCN. Le lien direct entre l'exploitant et le contrôleur devait être coupé.
Une autre recommandation plaidait pour une catégorisation dans les établissements de classe II. Je vous conseille de relire les recommandations de la commission Tchernobyl telles qu'elles avaient été votées en leur temps par le Sénat.
La loi du 15 avril 1994 relative à l'AFCN a posé la base juridique de ce nouveau régime de contrôle sans cependant faire de distinctions entre les établissements de classe I, II ou III. En effet, le législateur a laissé au Roi la répartition des établissements en différentes classes de risques.
Bij de interpretatie van het wettelijk regime zou ik een onderscheid willen maken tussen de inrichtingen met een bedrijfseigen dienst voor fysieke controle en de inrichtingen zonder dergelijke dienst. In de praktijk betekent dit een onderscheid tussen enerzijds de inrichtingen van klasse I en de meer risicovolle inrichtingen van klasse II en anderzijds de inrichtingen van klasse III en de minder risicovolle inrichtingen van klasse II.
Inderdaad, alle inrichtingen van klasse I zijn verplicht om te beschikken over een interne dienst voor fysieke controle. Alhoewel een dergelijke verplichting totnogtoe niet bestaat, maar door het FANC vergunningsmatig had opgelegd kunnen worden voor inrichtingen van klasse II, beschikken in de praktijk de meeste risicovolle klasse II-inrichtingen over een dergelijke dienst, op één of twee exploitanten na.
De FANC-wet is ondubbelzinnig voor de controles in de inrichtingen met een bedrijfseigen dienst voor fysieke controle. Volgens de initiële wet van 1994 had het Agentschap de keuze tussen ofwel de controles zelf uit te voeren ofwel deze te laten uitvoeren door een externe instelling die daartoe door het FANC zou zijn erkend.
Als het FANC opteert voor uitbesteding moet het wel de regeling inzake overheidsopdrachten respecteren. Het FANC informeert mij dat deze dualiteit gezorgd heeft voor een jarenlange discussie tussen het FANC en de erkende inrichtingen. Deze discussie is volgens het FANC uiteindelijk beslecht in april 2007 met de aanbeveling van de Kamer tot filialisering. Dat is punt 12 van de resolutie van de Kamer.
Het FANC kan de controleopdrachten in de inrichtingen met een bedrijfseigen dienst voor fysieke controle toevertrouwen aan zijn dochter Bel V, zonder een vergunningsprocedure te moeten volgen waardoor ook derden zich kandidaat kunnen stellen.
Om dit juridisch te verankeren werd de FANC-wet in december 2008 – nog niet zo lang geleden dus – aangepast en de rechtstreekse uitbesteding van de controles aan Bel V werd expliciet als derde mogelijkheid opgenomen.
Via le transfert des tâches de contrôle d'AVN à Bel V, le point n° 12 de la résolution susmentionnée est en grande partie réalisé depuis avril 2008 pour ces établissements. Toutefois, un certain nombre d'établissements de classe I et II, comportant leurs propres services de contrôle physique, ne seraient pas contrôlés par Bel V mais par AVC.
La mise en œuvre de la résolution de la Chambre d'avril 2007 prévoit, selon l'Agence, que le contrôle de ces établissements soit pris en charge par l'AFCN ou par sa filiale Bel V.
Inrichtingen van klasse III en de minder risicovolle inrichtingen van klasse II beschikken niet over een bedrijfseigen dienst voor fysieke controle.
Het controleregime dat werd ingevoerd door de FANC-wet in deze inrichtingen, is veel minder duidelijk. De mogelijkheid dat de exploitant de taken van de dienst voor fysieke controle zou uitbesteden aan een externe erkende instantie is immers niet voorzien in de FANC-wet. Ook de controle over de uitbestede controletaken is niet geregeld in de wet. Dat heeft de Raad van State ertoe aangezet om in een advies van 1996 te besluiten dat in zulke inrichtingen het FANC de dienst voor fysieke controle zelf moet waarnemen en die desnoods opnieuw kan uitbesteden aan een door hem erkende instelling. Dat is echter een interpretatie van de wet die volgens het FANC voor heel wat moeilijkheden zorgt.
Le débat sur l'étendue du point n° 2 de la résolution tel que l'AFCN l'a présenté devant la sous-commission concerne essentiellement la manière dont cette lacune doit être résolue dans la loi AFCN. Comme l'exploitant n'est pas tenu d'organiser son propre service de contrôle physique, il semble alors logique de lui laisser la liberté de confier ce service à une entreprise extérieure qualifiée de son choix. La commission Tchernobyl du sénat n'a émis aucune objection contre ce système.
Collega Partyka, de discussie die is gerezen in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid over de filialisering gaat hoegenaamd niet over klasse I en de zwaardere klasse II. De rechtmatigheid van de beslissing van het FANC over de controle op deze inrichting kan, mijns inziens, niet ter discussie staan. De discussie gaat over inrichtingen van klasse III en de lichtere klasse II.
Er wordt mij
gevraagd om een initiatief te nemen waardoor de beslissing van het FANC zou
worden bevroren. Ik laat even de opportuniteit van een dergelijke beslissing in
het midden en concentreer mij op de louter juridische aspecten ervan. Het nemen
van een degelijke beslissing is juridisch inderdaad niet evident. Sta mij toe u
het mechanisme van de overgangsregeling toe te lichten, zoals het door de
wetgever zelf is geconcipieerd.
L'article 28 de la loi sur l'Agence l'a habilitée à choisir entre trois options: effectuer les contrôles elle-même, les confier à une filiale ou les confier à un organisme agréé. Le régime transitoire introduit par la loi du 10 février 2000 a prolongé le régime normal en vertu de la loi de 1958, en attendant que le conseil d'administration de l'AFCN ait fait un choix entre l'une des trois options.
Cependant, vu qu'aucune décision n'a pu être prise, le régime transitoire a été prolongé d'année en année jusqu'au 31 mars 2008. Ces extensions successives n'ont pas privé le conseil d'administration de sa compétence pour prendre la décision finale.
Pour les établissements de classe I et II les plus lourds, le carrousel a pris fin par la décision du conseil d'administration du 23 janvier 2009 de reprendre les contrôles. Une nouvelle prolongation de la période de transition ne suspendra pas cette décision.
De vraag om de toepassing van een wettelijke bepaling tijdelijk op te schorten, is strijdig, volgens ons, met artikel 108 van de Grondwet. De Koning is niet gemachtigd om de wetten te schorsen. Enkel de wetgever kan de wetten wijzigen. Indien u van mening bent dat de beslissing van het FANC van 23 januari 2009 moet worden teruggeschroefd, lijkt mij veeleer een wetgevend initiatief op zijn plaats.
Il est exact que le Roi n'a pas utilisé la possibilité que le législateur lui avait en principe offert de déterminer les conditions et de régler les modalités de transfert de certaines missions de contrôle. S'il doit rester un doute quant au rôle du Roi, ceci apporte un éclaircissement: le Roi peut seulement préciser les modalités et les règles complémentaires mais il ne peut mettre en question le principe du transfert lui-même et encore moins l'inverser.
Die juridische verduidelijking zal wellicht ook mevrouw Van der Straeten tevreden stellen.
Blijft ten slotte mijn oordeel over de opportuniteit van een dergelijk initiatief. Vandaag zijn wij immers 27 mei 2009. Maandag is het 1 juni 2009.
In de vergadering van de subcommissie van vorige week was ik ter zake duidelijk. Voor mij primeert de veiligheid en niets anders dan de veiligheid.
Ik heb al aangegeven dat ik gisteravond een vrij lang gesprek met de heer De Roovere heb gehad. Hij heeft mij in de mate van het mogelijke – absolute veiligheid kan immers nooit worden gegarandeerd – gegarandeerd dat de veiligheid niet in het gedrang komt. Ik deel u bij deze trouwens de nota uit die hij gisteren bij mij is komen toelichten. Uit voornoemde nota is gebleken dat het FANC klaarstaat om bepaalde taken over te nemen.
Ik heb overigens terzelfder tijd aan de directeur-generaal mijn bekommernissen over de directe lijn tussen het FANC en Bel V geuit. Ik kan u melden dat de juridische structuur zal worden herbekeken om een meer doorgedreven onafhankelijkheid te kunnen waarborgen. Momenteel stellen wij immers vast dat de raad van bestuur van het FANC bijna egaal is aan de raad van bestuur van Bel V, waardoor de gecontroleerde raad wordt bemand of bevrouwd door de controleur zelf.
Wij moeten voor voornoemd probleem een oplossing zoeken, zonder dat in onze zoektocht naar nieuwe structuren de wetgeving op de overheidsopdrachten opnieuw van toepassing wordt, waardoor alles opnieuw in competitie moet worden gesteld en de filialisering door een eventuele, andere, juridische structuur van Bel V zelf ongedaan wordt gemaakt.
Cela a-t-il encore un sens aujourd'hui d'établir par arrêté royal avec effet rétroactif des règles complémentaires à la reprise par l'AFCN des contrôles dans les installations exercés auparavant par AVC? Je constate que AVC n'a pas été en mesure de convaincre de son bon droit le juge des référés. L'argument selon lequel l'AFCN n'était pas prête à reprendre ces contrôles n'était pas crédible étant donné que sept mois se sont désormais écoulés depuis la notification de ces changements.
Ces changements de cap ont été préparés par des experts expérimentés. Les contrats avec les exploitants concernés sont en cours. La décision de tout remettre en péril serait incompréhensible pour ces exploitants.
Als voogdijminister pleit ik voor het behoud van erkende instellingen, waarop de vergunninghouders actief in het marktsegment, een beroep kunnen doen. Ik engageer mij om in het najaar een wetsontwerp in te dienen tot verduidelijking van de FANC-wet, waarover dan een gedachtewisseling ten gronde met de commissieleden kan plaatsvinden. Pas daarna kunnen de aanpassingen aan het ARBIS worden doorgevoerd, waarop de heer Thiébaut aandringt.
Si je comprends bien M. Thiébaut, selon lui, le point 12 de la résolution susmentionnée doit être exécuté dans son intégralité, ceci sans reprise des activités des activités commerciales des organismes agréés. Ses motivations visent à mettre fin à ce qu'il appelle le double rôle des organismes agréés dans ce secteur, comme exécutant des contrôles des services de contrôle physique et comme contrôleur de ces services.
La solution pourrait consister à désigner l'Agence et sa filiale comme instance unique habilitée à exercer le contrôle sur ces contrôles internes à l'entreprise. C'est précisément l'objet de l'avant-projet de loi en préparation. Dès que l'Agence aura repris les contrôles des services internes de contrôle physique des exploitants, il sera mis fin au double rôle des organismes agréés auquel faisait allusion M. Thiébaut. Les autres tâches exécutées par les organismes de contrôle agréés sont de nature plus commerciale. Sur ce point, je suis entièrement d'accord avec lui.
Collega’s, tot slot kan ik u melden dat vorige week op de hoofdzetel van het International Atomic Energy Agency te Wenen de toetsingsconferentie heeft plaatsgevonden waar het Belgisch veiligheidsbeleid bij het beheer van radioactief afval en bestraalde splijtstof werd geëvalueerd. De creatie van het filiaal Bel V werd in het verslag van de rapporteur toegejuicht als een uitmuntend voorbeeld van goede praktijk.
12.05 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Er blijft echter een zekere ongerustheid over de gang van zaken bestaan voor een gewoon parlementslid dat in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid de dingen probeert te volgen. De vertegenwoordigers van het Agentschap die daar uiteenzettingen en verklaringen hebben gegeven, zijn blijkbaar niet volledig geweest want ondertussen blijkt dat er een actie is ondernomen die – ik blijf erbij – ingaat tegen de resolutie. De besluitvorming daaromtrent is niet helemaal duidelijk. Dat is iets wat we moeilijk kunnen aanvaarden. Nog eens, de aanbevelingen van 2007 hebben geleid tot de oprichting van Bel V voor deze controles. Ook nu krijgen we geen antwoord op de vraag waarom het FANC sommige van die controles zelf terug overneemt. Dat heeft denk ik niets te maken met de Grondwet. De wet van 1994 voorziet inderdaad in de mogelijkheid dat het FANC die zelf doet. Over de opportuniteit om die controles zelf te doen en mijn vraag of dit niet ingaat tegen de aanbevelingen van 2007 heb ik echter geen antwoord gekregen. Dat heeft niets te maken met ingaan tegen de Grondwet.
Ten tweede wil ik toch aanbevelen dat het een absolute prioriteit moet blijven om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de controles die zullen gebeuren buiten kijf staat. De bescherming van de samenleving tegen dit soort nucleaire incidenten is toch het hoogste goed. Dat die veiligheid primordiaal is, werd enkele weken geleden nog aangegeven door een incident bij Sterigenics. We kijken zeker uit naar uw nota om te zien op welke manier het Agentschap uiteenzet dat de kwaliteit van die controles gegarandeerd is.
Een derde punt. De procedure zoals die nu gevoerd is, is juridisch aanvechtbaar, wat nu dan ook gebeurt, de indeling van die klasse II, de tewerkstelling van het personeel van Controlatom. Dat is toch jammer. In het verleden is dat niet gebeurd. Het is een weinig aanbevelenswaardige weg om het op deze gecontesteerde manier te doen.
Ten vierde hoor ik u graag zeggen dat u gaat werken aan de structuur van Bel V. We willen u daar graag bij helpen via de werkzaamheden in de subcommissie.
12.06 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, le début de votre réponse m'a rendu un peu inquiet. Alors que nous vous demandions si l'Agence était prête, vous avez simplement répondu, sans véritable démonstration, que oui et que cela vous avait été communiqué hier. Par la suite, vous nous avez fourni davantage d'explications.
Je vous ai également demandé si vous comptiez prendre une initiative par rapport à un arrêté royal en vue de définir les classes II+. Vous avez parlé de déposer un projet de loi. Cependant, je ne vous ai pas entendu dire que vous vous engagiez à prendre un arrêté royal pour redéfinir les classes.
Monsieur le ministre, j'hésite à vous réinterroger à l'avenir car, à chaque fois, vous me communiquez ce que l'Agence vous a dit. En tant que ministre de tutelle, il me semble personnellement qu'il y aurait peut-être lieu d'avoir un certain détachement.
12.07 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
Ik ben blij dat de voogdijoverheid zich schaart achter het principe van de filialisering. Ik ben tevens blij te vernemen dat de voogdijoverheid meent dat de zware inrichtingen gelijk moeten worden behandeld en sowieso onder de filialisering vallen - klasse I en een zware klasse II - en dat voor de rest aan de subcommissie zal worden overgelaten wat er moet gebeuren met klasse II- en klasse III. Wat het principe betreft, sta ik hier 100% achter.
Ik ben echter een beetje getroffen door het feit dat er, toen wij hier vorige week vergaderden, bij iedereen een grote bezorgdheid bestond over de aan de gang zijnde discussies tussen het FANC, Controlatom en de Commissie en dat vandaag alle zorgen als sneeuw voor de zon verdwenen zijn.
Ik meen dat de conclusie daaruit moet zijn dat het niet alleen belangrijk is om te kijken naar een link tussen Bel V en het Agentschap, maar ook naar de manier van functioneren van het Agentschap. Het Agentschap zelf moet ook sterk genoeg zijn om de controleactiviteiten en zijn wettelijke opdracht te kunnen uitvoeren.
Gelet op de problemen waarmee het Agentschap te maken heeft gehad in het recente verleden, mogen wij niet te optimistisch zijn en menen dat er geen problemen meer zijn. Wij moeten bijzonder aandachtig blijven.
Ik ben blij dat u zich geen zorgen maakt, maar ik meen toch dat de leden van de subcommissie aandachtiger moeten zijn en de nodige bedachtzaamheid aan de dag leggen.
U besloot met een bijzonder optimistische noot over de aanbeveling van het Internationaal Energie Agentschap. Ik ben daar ook blij mee, maar ik denk dat we in de subcommissie moeten kijken naar de recent aangenomen Europese regelgeving betreffende de nucleaire veiligheid en die in al haar aspecten moeten doorlichten.
We mogen er ons niet zo gemakkelijk vanaf maken door te zeggen dat het Internationaal Energie Agentschap heeft gezegd dat we uitmuntend bezig zijn. Het is precies in dit domein van de nucleaire veiligheid dat aandacht en bedachtzaamheid nodig is. Dat is recent gebleken uit het incident in Sterigenics waar bleek dat de informatiedoorstroming absoluut nog niet is wat ze zou moeten zijn. Er zijn volgens mij nog genoeg zaken om ons zorgen over te maken.
12.08 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, als u het mij toestaat, wil ik nog reageren.
Ik ben begonnen met uiteen te zetten wat voor mij de absolute prioriteit is: de veiligheid van de burger. Wij worden voor beslissingen van 7 of 8 maanden geleden gesteld van de raad van bestuur van het FANC. Het FANC besliste toen bepaalde activiteiten inzake de controle van de inrichtingen van klasse II+ over te nemen.
Voor mij was het, eens ik zeker was dat het overnemen van de controle op een veilige manier verzekerd kon worden – en ik heb gisteren de directeur-generaal daarover geconfronteerd – bijna absurd er nog iets aan te doen.
Op welke manier ik dat deze week nog zou doen, weet ik niet. Via het bijeenroepen van de raad van bestuur? Via welke procedure is dat mogelijk? Gaat de raad van bestuur dan zijn eigen vroegere beslissing terugdraaien? Dat weet ik niet. Ik twijfel daaraan. Via een koninklijk besluit? Ik heb u de Grondwet toegelicht. Mevrouw Partyka heeft dat als een eerder ludieke opmerking beschouwd, maar men moet wel de wettelijke mogelijkheden hebben om bepaalde beslissingen bij te sturen. Als men die niet heeft, moet men er niet aan beginnen. Als ik geen koninklijk besluit kan treffen, zal ik dat ook niet doen.
Wat volgens mij uiterst belangrijk was, waren de veiligheid en de continuïteit van de controle. Het FANC staat klaar de controle over te nemen, terwijl AVC al 8 of 9 maanden weet dat zijn controles in principe op 1 juni eindigen. Daar nu een hele procedure over te voeren leek mij vanuit bestuursinzicht niet goed.
Ik heb dat de voorbije dagen nog eens allemaal geëvalueerd hoe wij die overname op 1 juni moeten aanpakken. Ik meen dat het niet goed zou zijn grote veranderingen te doen en bepaalde beslissingen terug te schroeven waarop iedereen zich al voorbereidt.
Die beslissing van de raad van bestuur blijkt een ongecontesteerde beslissing, ook niet afgeblokt door de regeringscommissaris die voor de minister van Binnenlandse Zaken in de raad van bestuur zetelde. Er is nu een nieuwe regeringscommissaris.
Kortom, ik heb vanuit die bezorgdheid geoordeeld. Ook wou ik voor een deel de symbiose doorbreken tussen het FANC zelf en Bel V. Ik meen immers dat het niet goed is dat de gecontroleerde ook de controle uitvoert.
Le président: Le dernier mot appartient au parlement.
12.09 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de minister zegt dat ik een ludieke opmerking maak. Dat is zeker niet mijn bedoeling. De Grondwet is zeker geen vodje papier, zoals een illustere voorganger bij CD&V in een andere context heeft gezegd.
Het gaat hier over de beslissing van de raad van bestuur waarop wij geen zicht hebben. De regeringscommissaris kan daarmee akkoord zijn gegaan, maar wij als parlementsleden hebben daarop geen zicht. Het blijft wel een vaststelling dat dit ingaat tegen de aanbevelingen die in 2007 zijn gebeurd. Volgens de wet van 1994 kan dit strikt genomen, maar de vraag is of het opportuun was om dat te doen.
12.10 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik wil een vaststelling doen, die verder moet worden uitgediept in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid. In de aanvullende repliek van de minister kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat de voogdijoverheid slechts van ver opvolgt wat bij het FANC gebeurt. De minister vraagt zich af wat hij nog kon doen omdat hij hen gisteren heeft gezien en men hem heeft verzekerd dat alles in orde is en er nog slechts een week de tijd is.
Ik ben blij dat men bij het FANC zegt dat alles in orde is, maar het is toch een vreemde vaststelling dat wij een hele discussie voeren in de subcommissie, waarna de voogdijoverheid het Agentschap gisteren ziet en er nu nog een week overblijft. Ik kan daar, misschien ten onrechte, uit concluderen dat de voogdijoverheid daar zeer ver afstaat.
12.11 Minister Guido De Padt: (…)
12.12 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Dat is misschien waar, mijnheer de minister, maar ik vind dat de voogdijoverheid alles wat te maken heeft met de filialisering en de nucleaire controle nauwgezet moet opvolgen en ten volle moet steunen. Ik ben blij dat u hebt gezegd dat u er volledig achterstaat en dat u klasse I en de zware klasse II als een geheel beschouwt. Dat was al redelijk duidelijk en misschien revolutionair.
Tot besluit van deze bespreking werd volgende motie ingediend.
En conclusion de cette discussion la motion suivante a été déposée.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de dames Katrien Partyka, Tinne Van der Straeten en Clotilde Nyssens en door de heer Éric Thiébaut en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellaties van mevrouw Katrien Partyka, van de heer Éric Thiébaut en van mevrouw Tinne Van der Straeten
en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken,
beveelt de regering aan
- erop toe te zien dat het agentschap de gedeeltelijke overname van de controletaken die momenteel aan Controlatom worden toevertrouwd onder de meest effectieve omstandigheden uitvoert zodat te allen tijde de hoogste veiligheid van de gecontroleerde inrichtingen wordt gegarandeerd;
- de nodige wetgevende initiatieven te ondernemen zodat voor de inrichtingen van klasse II kan voorzien worden in twee subklasses, bijvoorbeeld klasse II+ en klasse II."
Une motion de recommandation a été déposée par Mmes Katrien Partyka, Tinne Van der Straeten et Clotilde Nyssens et par M. Éric Thiébaut et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu les interpellations de Mme Katrien Partyka, de M. Éric Thiébaut et de Mme Tinne Van der Straeten
et la réponse du ministre de l’Intérieur,
recommande au gouvernement
- de veiller à ce que l’agence procède à la reprise partielle des missions de contrôle, qui sont actuellement confiées à Controlatom, dans les conditions les plus efficaces, afin que la sécurité la plus élevée des établissements contrôlés soit garantie à tout moment;
- de prendre les initiatives législatives nécessaires, afin que deux sous-classes, par exemple la classe II+ et la classe II, puissent être prévues pour les établissements de classe II.“
Over de motie zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur la motion aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
13 Question de Mme Clotilde Nyssens au ministre de l'Intérieur sur "les irrégularités dans le traitement des données contenues dans le registre national" (n° 13361)
13 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de onregelmatigheden bij de verwerking van de gegevens uit het rijksregister" (nr. 13361)
13.01 Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la collecte et la transmission des informations contenues dans le Registre national doivent être réalisées en conformité avec la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée.
Ainsi la loi du 8 août 1983, organisant un Registre national des personnes physiques, prévoit, d'une part, que le personnel chargé d'accéder aux informations personnelles ou d'en obtenir la communication doit bénéficier de l'autorisation du comité sectoriel du Registre national et, d'autre part, l'obligation pour les personnes accréditées de veiller à la régularité de la transmission des informations. Le non-respect de ces dispositions entraîne des sanctions pénales.
Il reste cependant des cas où des membres du personnel communal commettent des irrégularités dans l'exercice de leur fonction. Je suis d'ailleurs bien placée pour le savoir. Dans ma commune, à Schaerbeek, un membre du service de la population est soupçonné d'avoir utilisé des données personnelles à des fins privées, dans le but d'organiser des mariages de complaisance.
Monsieur le ministre, quelles mesures sont-elles prises pour empêcher que des fonctionnaires communaux ne traitent ou ne communiquent des données à caractère personnel de manière irrégulière? Êtes-vous en possession du nombre de plaintes déposées devant la Commission de la protection de la vie privée mettant en cause du personnel communal pour infraction à la loi de 1983 précitée? Y a-t-il eu une amélioration depuis lors?
D'une manière générale, quelles mesures de contrôle sont-elles prises dans les communes vis-à-vis des membres du personnel qui circulent dans les services et qui ont accès aux ordinateurs reliés au Registre national? Je peux imaginer que si cela se produit dans une commune, cela se passe probablement aussi dans d'autres communes. Contrôler la consultation abusive du Registre national n'est pas évident!
13.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Nyssens, le service du Registre national n'a eu de cesse d'attirer, par voie de circulaire, l'attention des autorités et des organismes habilités à accéder au fichier des personnes physiques ainsi qu'au fichier central des cartes d'identité sur les obligations et la responsabilité qui leur incombent en tant que gestionnaires d'un traitement de données à caractère personnel.
Les mesures qui ont été prises à cet égard au niveau du Registre national peuvent être résumées comme suit. Les personnes habilitées à accéder et à traiter les données du Registre national doivent être clairement identifiées et la liste de ces personnes doit être tenue à jour de manière permanente. Un système rigoureux de gestion des utilisateurs et des autorisations a été mis en place. Il est conçu de telle manière que l'utilisateur ne peut accéder à d'autres données que celles pour lesquelles l'autorité ou l'organisme dont il relève a reçu une autorisation du comité sectoriel du Registre national. Ce système permet également d'assurer la traçabilité de toutes les transactions effectuées via un archivage rigoureux de celles-ci.
Les transactions sont conservées pendant une période de cinq ans, si bien que chaque responsable de traitement peut répondre à la question "qui a fait quoi et quand?" et ce, pour chaque transaction effectuée dans les cinq années qui précèdent.
L'authentification des utilisateurs via la e-Id est, par ailleurs, d'ores et déjà opérationnelle pour l'accès des communes à l'application Belpic.
Pour ce qui est de sa sécurité physique, le système d'information du Registre national est protégé par des dispositifs de contrôle d'accès aux éléments informatiques qu'il comprend.
Sur le plan organisationnel, les institutions et organismes bénéficiaires d'une autorisation d'accès ont été invités à organiser leurs activités de telle manière que les utilisateurs placés sous leur autorité ne puissent travailler dans un cadre complètement isolé, surtout lorsqu'il s'agit d'accéder à des applications critiques ou délicates.
Sur le plan de la communication et de la formation, une circulaire datée du 12 mars 2008 met l'accent sur l'information à procurer au personnel des bénéficiaires d'accès quant à l'obligation qui leur incombe de respecter les dispositions protectrices de la vie privée.
Les délégations régionales du Registre national contrôlent régulièrement la correcte application par les communes de la réglementation y relative.
Je crois utile de signaler que via l'application "mon dossier", le citoyen est en mesure de contrôler au moyen de sa e-ld que les données le concernant sont correctement enregistrées et mises à jour. Il dispose également de la faculté de déterminer, au moyen de la même application, les autorités et organismes qui, au cours des six mois écoulés, ont consulté ou mis à jour ses propres données. Il s'agit là d'une avancée importante dans le domaine de la transparence, qui est de nature à mieux assurer le respect dû à la vie privée.
Quant à votre deuxième question, je me dois de vous rappeler que la Commission de la protection de la vie privée est un organe de contrôle indépendant, institué auprès de la Chambre des représentants qui en désigne les membres.
Cette commission n'est pas placée sous ma tutelle et je ne suis, dès lors, pas en mesure de vous communiquer le nombre de plaintes qu'elle a eu à instruire du chef d'infraction à la loi organique du Registre national par du personnel communal.
Je vous invite à vous adresser directement à la Commission pour obtenir cette information.
Il arrive fréquemment que lorsqu'elle est saisie d'une plainte de ce chef, la commission demande au Registre national de lui communiquer les transactions mises en cause, ce qui lui permet de traiter la plainte de manière adéquate.
13.03 Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, je suis contente d'apprendre qu'une série de circulaires gèrent la matière, notamment un texte de l'année dernière.
Vous avez parlé des cellules régionales qui assurent des contrôles réguliers. J'invite tous ces acteurs, dont la mission est de contrôler ces opérations, à suivre de manière minutieuse les communes et les autres entités qui ont accès au Registre national pour détecter les abus, car il y en a de temps en temps.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Jean-Marc Nollet au ministre de l'Intérieur sur "le dysfonctionnement identifié au sein du SPF Intérieur" (n° 13363)
14 Vraag van de heer Jean-Marc Nollet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de disfunctie bij de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 13363)
14.01 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Il s'agit ici des premiers dysfonctionnements découverts dans ce SPF, puisque ce matin d'autres ont encore été découverts. Mais je m'en tiendrai à l'objet de ma question.
Monsieur le ministre, dans la réponse à ma question orale précédente (question n° 12299), vous m'expliquez que la conseillère générale exerce au sein de son ancienne direction générale, soit la direction générale de la Sécurité civile, "une fonction de ligne". Si j'en crois "La Libre Belgique", cette dame serait coordinatrice générale du centre de connaissances. Or ce centre de connaissances est un service d'État à gestion séparée qui est géré par un conseiller.
Je souhaiterais, dès lors, savoir ce que vous entendez par "fonction de ligne" et pourquoi le centre de connaissances doit être doté d'une coordinatrice générale. Pourquoi cette dame n'a-t-elle pas repris la fonction – toujours vacante depuis son départ et malgré son retour – de responsable du service des opérations, fonction pour laquelle elle avait postulé et à laquelle elle a été nommée? Quelles sont concrètement les attributions actuelles de cette conseillère générale?
En ce qui concerne la rédaction par cette conseillère générale de son propre arrêté de promotion, j'ai eu l'occasion à mon tour de prendre connaissance des mails auxquels se réfère le journaliste de "La Libre Belgique" dans son article. Ces mails montrent à suffisance que la conseillère générale a pris l'initiative d'analyser le projet d'arrêté la nommant conseiller général; qu'elle a réécrit elle-même son arrêté de nomination; qu'elle a motivé sa nomination sur la base, non pas des considérations émises par le comité de direction, mais sur la base de motifs qu'elle a inventés, s'assimilant pour ce faire à l'autorité de nomination; que le responsable du personnel lui a demandé son accord à différentes reprises; qu'elle a mis la présidente du SPF Intérieur au courant de ses interventions.
Cette dernière a donc décidé de confier à son propre service d'audit une enquête sur des irrégularités "éventuelles", alors qu'elle-même n'ignore rien de ces irrégularités, puisqu'elle est au courant des interventions! En outre, la présidente a chargé de cette enquête une des candidates évincées de la course à l'emploi de conseiller général qui fait l'objet de l'enquête. Il est vrai que cette dame a depuis lors bénéficié d'un bel avancement à la tête de ce service d'audit. Cela fait partie de l'ensemble des dysfonctionnements, tels que ceux qui ont été épinglés ce matin, mais sur lesquels je vous interrogerai la semaine prochaine – à moins que vous n'ayez déjà des informations à nous communiquer en rapport avec cette affaire.
Monsieur le ministre, de façon générale, ne considérez-vous pas qu'il est tout à fait anormal de demander à un service de contrôler ses supérieurs? Dans le cas précis du SPF Intérieur, pensez-vous qu'il soit opportun de confier au service d'inspection interne de votre département – service qui relève de la présidente – l'enquête sur des dérives qui pourraient, d'une manière ou d'une autre, la concerner elle-même?
Quand allez-vous recevoir le résultat de cette enquête? Cela fait un certain temps que vous l'avez lancée? Avez-vous donné un délai? L'article et les mails que "La Libre Belgique" a rendu publics ne vous ont-ils pas incité à revoir votre position et à fixer un délai?
L'auteur de la réécriture de l'arrêté a préféré ne pas tenir compte de l'argumentation du comité de direction et a ajouté des éléments nouveaux pour justifier la promotion. Ces agissements pourraient constituer un faux en écriture authentique et public. Quelles sont les mesures que vous comptez prendre à cet égard? Envisagez-vous des mesures provisoires à l'égard des auteurs des faits? Si non, pourquoi?
14.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Nollet, vous me demandez diverses explications concernant une fonctionnaire revêtue du grade de conseiller général au sein de la direction générale de la Sécurité civile. L'intéressée a pris une interruption de carrière. À l'issue de celle-ci, elle a repris ses fonctions au sein de l'administration. Après un bref passage de coaching et de réinsertion dans la cellule de coordination de la présidente en vue de se familiariser avec les derniers développements des travaux présidés par celle-ci dans le cadre de la réforme des services de secours, la conseillère générale a été réaffectée à la direction générale de la Sécurité civile.
Une "fonction de ligne" est une fonction dans laquelle un membre du cadre exerce une responsabilité de nature opérationnelle, à l'opposé de la fonction de staff ou d'encadrement, qui est une fonction de soutien au management.
Le service des opérations est actuellement dirigé par le directeur général du centre de crise en attendant la désignation d'un titulaire de la fonction de management dans la direction générale de la Sécurité civile.
Dans les circonstances actuelles, la présence de la conseillère générale est nécessaire dans un autre secteur d'activité de la direction générale.
De commun accord avec les deux directeurs généraux chargés temporairement de la responsabilité managériale de la direction générale, la conseillère générale assure la coordination du centre de connaissances et assume actuellement le rôle de chef de projet de la réforme de la sécurité civile. Elle veille à la réalisation des priorités et monitorise le suivi du calendrier des travaux dans ces deux domaines.
Contrairement à ce que vous affirmez, le centre de connaissances ne peut être dirigé par un conseiller. L'arrêté royal de création prévoit que cet organe est dirigé par un directeur général. Un conseiller dirige actuellement le secrétariat administratif.
Le conseiller général assure la coordination entre ce secrétariat, la cellule composée d'experts techniques et le reste de la direction générale. Le futur directeur général de la direction générale assurera à terme la direction du centre de connaissances, à l'instar de ce qui se fait dans d'autres services à gestion séparée de mon département.
Quant à vos questions sur le service d'audit, premièrement, je n'ai aucune raison de douter de la fiabilité de ce service d'audit interne de mon département. Contrairement à ce que vous prétendez, la directrice de ce service n'a obtenu aucun avancement du fait de sa désignation: elle a été désignée par la mobilité interne.
Deuxièmement, à la lumière de ce que je viens de dire, les membres de ce service disposent d'une autonomie maximale et ont obtenu de la présidente une lettre de mandat leur conférant un accès à tout document qu'ils estiment devoir connaître. Par ailleurs, il n'y a pas de contre-indication relative à l'intégrité de la présidente du comité de direction.
Troisièmement, à l'heure actuelle, selon les informations que le service d'audit m'a fait parvenir, l'enquête se poursuit et il n'a pas été convenu de délai. Le service d'audit doit en effet pouvoir déterminer sans pression extérieure les devoirs d'enquête auxquels il juge utile de procéder.
Quatrièmement, il convient de prendre connaissance des résultats de l'enquête avant de prendre la moindre décision en la matière.
14.03 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je ne vais pas réagir à toute votre réponse. Je relèverai trois points.
Vous dites que les dispositions ont été prises pour que le service d'audit puisse avoir accès à l'ensemble des documents. Il ne manquerait plus que cela! Il doit faire une enquête disciplinaire et il n'aurait pas accès aux informations. Il est évident qu'il doit avoir accès à l'ensemble des documents!
Il n'en reste pas moins vrai que le problème de procédure est posé. Un service d'audit doit, dans le cas présent, enquêter sur ses supérieurs hiérarchiques. C'est pour le moins problématique! Je le cite et le dis explicitement: la présidente dont il est question a chargé le service d'audit de faire l'enquête; c'est elle qui dirige hiérarchiquement ce service d'audit et qui est elle-même concernée par l'enquête. Vous affirmez qu'il n'y a pas de contre-indications. Moi j'affirme qu'elle était au courant des interventions qui ont eu lieu puisqu'elle a reçu une série de mails.
Vous préjugez déjà du résultat de l'enquête en affirmant qu'il n'y a pas de contre-indications! J'affirme qu'il y a un problème potentiel puisqu'elle était au courant. Pouvez-vous déjà affirmer aujourd'hui qu'elle n'était pas au courant?
14.04 Guido De Padt, ministre: Je ne peux rien affirmer du tout!
14.05 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Il y a donc bien potentiellement un problème eu égard au fait qu'elle décide et qu'elle est le supérieur hiérarchique du service d'audit. Vous refusez de le voir et vous ne voulez pas non plus déterminer un délai!
Je vous ai demandé la fois dernière si cela allait durer un an, un an et demi. Aujourd'hui, j'estime qu'il est de plus en plus important, d'autant plus que de nouveaux éléments ont été révélés ce matin, que vous fixiez un délai pour terminer cette enquête. On ne va tout de même pas revenir ici durant plusieurs semaines pour vous demander où en est l'enquête. Donnez leur une échéance!
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Jean-Marc Nollet au ministre de l'Intérieur sur "la réorganisation du SPF Intérieur" (n° 13364)
15 Vraag van de heer Jean-Marc Nollet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de reorganisatie van de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 13364)
15.01 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): En relisant vos réponses précédentes, je me demande si nous parlons du même problème ou si vous ne chercheriez pas plutôt à noyer le poisson. En effet, vous évoquez la mesure projetée par la présidente pour aller plus loin encore dans le démantèlement de cette direction générale et son intention de répartir ce qui restait des attributions de celle-ci entre deux nouvelles directions générales. C'est notamment sur cette proposition que les instances budgétaires ont marqué leur désaccord. Or j'évoquais les conséquences de la note de la présidente du 15 janvier 2009 sur ce que vous considérez comme une simple réorganisation mais qui est en fait un véritable dépeçage.
Quand vous dites qu'il n'y aura qu'une seule direction générale, vous faites sans doute référence à la direction générale telle qu'elle a été revue et corrigée depuis le 15 janvier 2009 et qui a été amputée d'une bonne partie de ses attributions. Or, quand je parle de démantèlement, c'est précisément cette opération de dispersion des compétences que je vise et sur laquelle je souhaite des explications. La portée de ma question devrait donc être désormais on ne peut plus claire pour vous.
Je vous redemande donc avec quels partenaires de la Sécurité civile a été discutée cette opération importante de réorganisation. Il semblerait en effet que la présidente n'en ait discuté qu'avec le responsable P&O et n'ait jamais abordé cette question avec l'ancienne directrice de la Sécurité civile. Confirmez-vous ces informations, en particulier l'absence de concertation avec l'ancienne directrice générale de la Sécurité civile?
Par ailleurs, mes propos sur le fait que vous n'avez pas tenu compte de l'avis de l'Inspection des Finances ne me semblent pas constituer une entorse à la vérité. Cet avis date de fin décembre 2008 et l'inspecteur y signalait déjà notamment que la direction générale de la Sécurité civile était bien gérée et que toute dispersion des compétences était de nature à provoquer des conflits de compétences. Je suppose que vous avez reçu cet avis. Dans le cas contraire, je peux vous l'obtenir. Le contenu est bien celui-là.
Les faits démontrent que vous n'avez pas tenu compte de cet avis de l'Inspection des Finances puisque vous avez autorisé la dispersion des compétences de la Sécurité civile à partir du 15 janvier 2009. Bien plus, vous auriez introduit un recours contre cet avis auprès du secrétaire d'État au Budget. Ce n'est qu'une fois que le Budget a confirmé à son tour la teneur de l'avis de l'Inspection des Finances que vous avez changé de position, mais apparemment uniquement sur la création de deux directions générales qui est l'étape ultime du démantèlement projeté – sans changer d'avis sur le reste du démantèlement. Vous n'avez toujours pas donné la justification fonctionnelle de cette réorganisation du 15 janvier 2009, si ce n'est d'un point de vue de management, ce qui est un peu court, vous le reconnaîtrez.
Par ailleurs, comme vous dites que ma question est désormais sans objet, dois-je en conclure que vous avez abrogé la note de la présidente du 15 janvier 2009 qui a formalisé l'opération de dispersion des compétences qui faisait l'objet de ma question et que vous avez décidé de ramener au sein d'une seule direction générale de la Sécurité civile tous les services qui en faisaient partie avant cette date, y compris ceux qui ont été transférés définitivement ailleurs (prévention, formation, centre fédéral de formation, calamités)? Si tel était le cas, je ne pourrais que me réjouir de votre décision et vous demander quand sera effectif ce retour en arrière.
15.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Nollet, je ne peux que vous répéter le point de vue que je vous communiquais dans ma réponse du 21 avril dernier à votre question no 12300.
Les missions essentielles dévolues à la Sécurité civile restent du ressort de la direction générale concernée. C'est notamment le cas des missions ayant trait à la structure des services de secours, au statut de leurs membres, à la formation de ceux-ci, aux normes minimales d'intervention, aux normes relatives au matériel, etc.
Cette direction poursuivra la gestion du soutien financier aux zones par l'octroi de dotations. Elle poursuivra également le travail technique et juridique d'élaboration du cahier des charges et de négociation de contrats-cadres.
Le centre de connaissances a également été maintenu au sein de cette direction générale sous forme de service à gestion séparée. Cette direction générale continuera à organiser et à gérer les colonnes mobiles de la protection civile.
Je maintiens les mesures de rationalisation qui ont été prises en janvier en ce qui concerne plus spécialement l'intégration du contrôle sur les plans d'urgence locaux au sein de la direction générale centre de crise du gouvernement qui assure déjà cette tâche au niveau provincial et fédéral. Il en va de même pour la gestion du réseau d'alerte qui participe de la gestion de crise et de la gestion des fonds nucléaires et Seveso créés précisément pour rencontrer les besoins en matière de gestion des crises pouvant résulter de ces risques.
Je maintiens également la mesure relative à l'intégration de la prévention au sein de la direction générale sécurité et prévention.
Il est évident qu'une sécurité intégrale doit se concevoir de manière globale et que les normes technopréventives ou de sécurité des bâtiments doivent être harmonisées et cohérentes. Il en va de même pour la tutelle spécifique sur les pouvoirs locaux.
J'en arrive ainsi à la question des indemnisations aux victimes de calamités. Cette mission est purement administrative et n'est pas en relation directe avec les tâches de secours opérationnel à la population.
J'estime que ces mesures de rationalisation et d'intégration contribuent à une meilleure gestion des problèmes de sécurité. En outre, vous conviendrez avec moi que la structure administrative doit être suffisamment flexible pour pouvoir s'adapter à l'évolution des besoins et exigences légitimes du citoyen et non l'inverse.
J'ai marqué mon accord sur cette restructuration. Celle-ci a fait l'objet de discussions préalables avec plusieurs membres du comité de direction et du cadre de la direction générale de la Sécurité civile. Elle n'a pas fait l'objet de discussions avec l'ancienne directrice générale de la Sécurité civile dont le mandat venait à expiration de plein droit suite à la procédure d'évaluation dont elle avait fait l'objet et qui ne s'était pas soldée par la mention très bon.
J'estime avoir tenu compte de l'avis de l'inspecteur général des Finances sur le point pour lequel il avait été consulté, à savoir la création de deux postes de directeur général.
15.03 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous reconnaissez ainsi assumer toute cette réorganisation, ce démantèlement, ce "dépeçage", alors que le SPF fonctionnait très bien. Vous tentez de le justifier, en disant qu'il est aussi possible de le réorganiser autrement. Certes! Néanmoins, on peut se poser la question de savoir quelles intentions cela cache réellement. De votre réponse à la question précédente, de la manière dont on tente de contourner le problème en organisant l'audit en interne sur la personne à contrôler, de la réponse fournie aujourd'hui et autres informations révélées récemment sur lesquelles je reviendrai la semaine prochaine, on obtient un peu à la fois des explications sur ce qui s'est passé au SPF Intérieur. Je pense très sincèrement que les pièces du puzzle de ce qui s'est véritablement joué au moment "charnière", entre votre prédécesseur et vous-même, se mettent progressivement en place. Nous en tirerons des conclusions dès que nous disposerons de l'ensemble des éléments. Je demande qu'il y ait un véritable audit indépendant et je souhaite que les résultats de cet audit soient rendus publics très rapidement.
L'incident est clos.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het versturen van oproepingsbrieven door gemeenteraadsleden" (nr. 13390)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het versturen van Franstalige oproepingsbrieven in Vlaanderen" (nr. 13417)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toepassing van de wetten op het taalgebruik in bestuurszaken met betrekking tot de oproepingsbrieven in de gemeenten met een bijzondere taalregeling" (nr. 13420)
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Franstalige oproepingsbrieven in de faciliteitengemeenten" (nr. 13442)
- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "l'envoi de convocations électorales par des conseillers communaux" (n° 13390)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'envoi de convocations électorales en français en Flandre" (n° 13417)
- M. Olivier Maingain au ministre de l'Intérieur sur "l'application des lois sur l'emploi des langues en matière administrative en ce qui concerne les convocations électorales dans les communes à régime linguistique spécial" (n° 13420)
- M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "les convocations électorales en français dans les communes à facilités" (n° 13442)
16.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eerst hadden drie faciliteitengemeenten beslist om onwettig Franstalige oproepingsbrieven te laten versturen door en op kosten van een Brusselse gemeente. Afgelopen zaterdag heeft het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode, of een deel ervan, beslist om de oproepingsbrieven te laten versturen door tien Franstalige gemeenteraadsleden, om zo op een laffe wijze het tuchtrecht van de Vlaamse overheid te ontlopen. Ik heb begrepen dat de gouverneur van Vlaams-Brabant in al die vier gevallen optreedt en, zoals gevraagd door de Vlaamse partijen, de wettige oproepingsbrieven in die vier gemeenten zal versturen. Dat verheugt mij, want in de plenaire vergadering hield u die boot nog af.
Ik heb enkele concrete vragen.
Ten eerste, wat gebeurt er met de onwettige kiesbrieven die werden verstuurd door de Franstalige gemeentebesturen? Zal er in de wettige oproepingsbrief, verstuurd door de gouverneur, aan de kiezers uit die faciliteitengemeenten worden meegedeeld hoe de zaken in elkaar zitten? Ik heb begrepen dat er vandaag nog geen enkele oproepingsbrief is toegekomen, alleszins niet in Sint-Genesius-Rode. Kunt u dat bevestigen?
Ten tweede, de omzendbrief-Peeters stelt duidelijk dat de Franstalige kiezers een Franstalige versie van de oproepingsbrief kunnen aanvragen. Hoe zal dat gebeuren? Hoe zal dan de wettige Franstalige oproepingsbrief kunnen worden onderscheiden van de onwettige Franstalige oproepingsbrief? Ten slotte, welke onderrichtingen worden er gegeven aan de stembureaus? Welke kiesbrief is wettig en welke niet? Het lijkt mij toch vanzelfsprekend dat de oproepingsbrieven verstuurd door de Franstalige gemeentebesturen, niet geldig zijn en dat op basis daarvan dus geen geldige stem kan worden uitgebracht.
16.02 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is belangrijk dat het Parlement verkiezingen als een echt democratisch proces benaderen en dat verkiezingen de veruitwendiging zijn van ons democratisch opgebouwd bestel. Ik denk dus dat we verkeerd bezig zijn, wanneer we in een verkiezingssysteem terechtkomen waarbij de Grondwet niet tot zijn recht komt en waarbij we de essentiële federale loyaliteit niet respecteren. Daarom is het heel belangrijk dat we bij verkiezingen grondwettelijk het taalgebied respecteren.
Het is ook aan de mandatarissen om zich daar aan essentiële elementen te houden. We merken een heel abnormaal gedrag, bijna derailleringsgedrag, waarbij drie faciliteitengemeenten hun oproepingsbrieven in het Frans laten versturen door een Brusselse gemeente. Waar zijn we mee bezig? Op de laatste gemeenteraad van Sint-Genetius-Rode nam de gemeenteraad de beslissing om tien raadsleden te mandateren om de oproepingsbrieven te versturen. Wij vernemen dat de gouverneur van Vlaams-Brabant de oproepingsbrieven op de juiste manier zal versturen.
Betekent dit dat het verzenden van de oproepingsbrieven binnen een wettelijke termijn valt? Het zou bijna logisch zijn dat dit ook in andere faciliteitengemeenten gebeurt. Hebt u weet van andere onregelmatigheden die daar zijn gebeurd? Is er al overleg geweest met uw Vlaamse collega’s? Ik denk immers dat hier de elementaire regels van organisatie worden geschonden.
16.03 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, le 23 avril dernier, je vous avais interrogé en séance plénière sur l'initiative de la commune de Ternat de joindre à la convocation électorale un avis politique, une prise de position partisane, en faveur de la scission de l'arrondissement de Bruxelles-Hal-Vilvorde. Je vous avais demandé, en votre qualité de ministre de l'Intérieur, responsable du bon déroulement des élections européennes, quelle initiative vous alliez prendre pour rappeler à l'ordre la commune de Ternat. Vous m'aviez répondu que cette matière ne relevait pas de votre compétence mais de la tutelle régionale.
Ici, curieusement, à la suite de l'envoi des convocations électorales pour trois communes à facilités, vous dites que vous allez vous concerter avec le ministre Keulen, avant de lancer un communiqué de presse, dans lequel vous annoncez que, de commun accord avec le ministre Keulen, vous demandez que le gouverneur du Brabant flamand intervienne pour envoyer les convocations électorales conformément à la réglementation. J'ose espérer que le terme "législation" revêt encore un sens dans ce pays.
Il est étonnant de constater que, dans une première hypothèse, lorsqu'il s'agit de mettre en cause une pratique totalement contestable sur le plan juridique, vous vous en lavez les mains et lorsqu'il s'agit d'appliquer correctement la loi, vous vous concertez avec le ministre des Affaires intérieures de la Région flamande et vous vous mettez quelque peu à sa remorque, ce qui n'est pas attendu de la part du ministre fédéral de l'Intérieur.
Vous le faites d'autant plus de manière contestable que vous donnez un semblant de validité aux circulaires du gouvernement flamand qui n'ont jamais fait l'objet d'une approbation par quelque autorité fédérale. D'ailleurs, c'est tellement vrai que tous les ministères fédéraux continuent à appliquer le régime des facilités comme on l'a toujours fait en périphérie, dans les communes à facilités ou celles à régime linguistique spécial. Ainsi, le ministère des Finances envoie-t-il toujours les déclarations à l'impôt des personnes physiques dans la langue des personnes établies dans ces communes.
Il n'y a jamais personne qui a changé cette règle. Toutes les administrations sociales fédérales continuent à envoyer les documents administratifs ainsi, donc les circulaires du gouvernement flamand n'ont pas de fondement juridique et ne s'appliquent certainement pas aux autorités fédérales.
Je cherche à comprendre votre cohérence au plan politique et votre pertinence au plan juridique, notamment au regard de circulaires que vous cherchez à faire appliquer par une mission déléguée au gouverneur de la province de Brabant flamand alors que vous êtes vous-même le gardien de la correcte application de la loi fédérale sur l'emploi des langues en matière administrative et que vous savez que le gouvernement fédéral s'en est toujours tenu à l'application correcte du régime des facilités depuis plus de quarante ans.
Je vous demande dès lors de m'expliquer où est le fondement juridique et politique de votre démarche.
16.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Wat we hier net gehoord hebben, gaat toch wel alle perken te buiten. De heer Maingain gedraagt zich als een witgekalkt graf: hij doet verontwaardigd over het feit dat Vlaamse gemeenten of zelfs de gouverneur de wet niet naleven, maar hij doet precies hetzelfde, of nog veel erger. Mijnheer Maingain, u moeit zich in gemeenten waarmee u niets te maken hebt. U verstuurt daar kiesbrieven op kosten van de overheid. U misbruikt overheidsgelden voor persoonlijke politieke propaganda en u doet dat nog eens op een schandalige, vernederende manier.
Ik geef een voorbeeld. Ik heb hier een brief van een Vlaming uit Linkebeek, die een brief krijgt van u om te stemmen voor de verkiezingen in Vlaanderen…
Le président: Monsieur Laeremans, puis-je vous demander de poser votre question au ministre? M. Maingain n'est pas le ministre. Le ministre de l'Intérieur est là, pour votre information.
16.05 Bart Laeremans (Vlaams Belang): De minister mag het inderdaad ook weten. Die Vlaming uit Linkebeek krijgt een brief, Villalaan zoveel, boîte 1. Een Vlaming krijgt hier een tweetalige oproepingsbrief en een Franstalige ook. Dat is een zoveelste teken van het neerkijken op, van het misprijzen van Franstaligen ten aanzien van Vlamingen, niet alleen in Brussel nu, maar ook nog eens ten aanzien van Vlamingen in de rand. Ik vind dat een staaltje van arrogantie, dat alle perken te buiten gaat!
Mijnheer de minister, ik hoop dat de heer Maingain voor die fratsen gesanctioneerd wordt, maar dat is natuurlijk uw verantwoordelijkheid niet, en dat die kosten worden ingeschreven ten persoonlijken titel voor hem, vermits het om pure verkiezingspropaganda gaat. Ook inzake Sint-Genesius-Rode wil ik u vragen wat nu de stand van zaken is.
Wat is nu het statuut van die illegale kiesbrieven waarin een Nederlandstalige een boîte heeft in plaats van een brievenbus en dergelijke meer? Kan men met dat soort illegale kiesbrieven naar een kiesbureau gaan en daar zijn stem uitbrengen? Kan zoiets aanvaard worden of zal duidelijk gezegd worden dat dat ongeldig is?
Werd ondertussen overleg gepleegd met het Brussels Gewest in verband met de uitoefening van de voogdij over Sint-Lambrechts-Woluwe, zodat die incivieke heer daar gesanctioneerd kan worden?
Bent u ervan op de hoogte, mijnheer de minister, of het budget van de verzonden kiesbrieven wel degelijk kan worden ingeschreven op rekening van de gemeente? Of zal betrokkene zelf gesanctioneerd worden daarvoor, zodat hij het zelf zal moeten betalen? Hebt u weet van sancties ten aanzien van de lokale bestuurders in Sint-Genesius-Rode?
16.06 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je rappellerai d'abord ce que j'ai dit à plusieurs reprises en commission et en plénière. J'ai demandé au gouverneur de prendre les mesures nécessaires afin d'organiser les élections du 7 juin dans le respect de la loi électorale. En d'autres termes, dans cette optique, il n'y a rien de nouveau à signaler par rapport à la semaine dernière.
Gezien
zaterdag 23 mei de uiterste dag was voor het versturen van de oproepingsbrieven
voor de kiezers en gezien de onduidelijkheid omtrent de rechtsgeldigheid van de
verstuurde oproepingsbrieven in de faciliteitengemeenten, is dan ook na overleg
met de bevoegde Vlaamse minister, die terzake de voogdij- en toezichthoudende
overheid is, de afspraak gemaakt dat, indien werd nagelaten uiterlijk op
voornoemde dag de oproepingsbrieven overeenkomstig de regelgeving te versturen,
de provinciegouverneur van Vlaams-Brabant hiervoor zou zorgen.
Ik heb daarover overigens ook overleg met de provinciegouverneur gepleegd. Op die manier kan de nodige rechtszekerheid worden geboden. Daaraan moet worden toegevoegd dat de kieswetgeving hiervoor de bevoegdheid aan de gouverneur verleent.
Omdat de gevolgde procedure niet steeds correct was en bij het versturen van de eerste brief de lokale besturen de taalwetgeving niet respecteerden, heeft de gouverneur dan de opdracht gegeven om de kiesbrieven te drukken; nogmaals, in overleg met mij.
Overigens behoort de bevoegdheid om op te treden - dit hoef ik hier niet te herhalen - tegen een beslissing van de gemeenteraad of de bevoegdheid of om toezicht te houden op de naleving van de taalwetgeving, toe aan mijn Vlaamse collega van Binnenlands Bestuur.
Met betrekking tot de specifieke vraag van de heer Laeremans over Sint-Lambrechts-Woluwe dient te worden gepreciseerd dat in deze de voogdij aan het Brussels Gewest toebehoort. Dat weet u ook, mijnheer Laeremans.
Les lettres de convocation envoyées par le gouverneur se différencient toujours de celles envoyées par le collège des bourgmestre et échevins en ce que les premières portent la signature du gouverneur.
Ten slotte, het zijn de voorzitters van het stembureau die met betrekking tot de rechtsgeldigheid of het hanteren van de verkiezingsbrieven moeten waken over het goede verloop van de stembusverrichtingen en ervoor moeten zorgen dat het stemrecht kan worden uitgeoefend en dus degenen die aan de kiesvoorwaarden voldoen, tot de stemming worden toegelaten.
16.07 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, naar aanleiding van uw laatste opmerkingen, heb ik toch wel duidelijk begrepen – u spreekt een beetje omzwachteld – dat de onwettige oproepingsbrieven niet aanvaard zullen worden en dat de voorzitters van de stembureaus ook als dusdanig geïnformeerd zullen worden dat mensen die zich met zo’n onwettige oproepingsbrief aanmelden in het kiesbureau, hun stemrecht niet kunnen uitoefenen. Dat lijkt mij de correcte interpretatie van uw woorden.
16.08 Minister Guido De Padt: Dat lijkt mij niet de correcte interpretatie.
(…): Dat heeft hij niet gezegd.
16.09 Minister Guido De Padt: Mijnheer Weyts, ik heb gesproken over iemand die aan de kiesvoorwaarden voldoet.
Ik heb thuis een zoon rondlopen van 21 jaar die, telkenmale hij moet gaan stemmen, zijn oproepingsbrief niet meer terugvindt. Maar hij voldoet aan de kiesvoorwaarden en hij mag dus perfect stemmen. Er zou bij wijze van spreken een tekening kunnen worden gepresenteerd aan de voorzitter van het stembureau, maar wie voldoet aan de kiesvoorwaarden, zal worden toegelaten tot de stemming.
Ik heb dus niet gezegd dat iemand die zich komt presenteren met welkdanig papiertje ook, niet zou mogen stemmen. Het komt de voorzitter van het stembureau toe om ervoor te zorgen dat iedereen zijn stemrecht, als hij erom vraagt, kan uitoefenen.
16.10 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor die verduidelijking.
Echter, ik betreur die verduidelijking. Het wil immers gewoon zeggen dat de onwettige oproepingsbrief de facto nog altijd gebruikt kan worden.
Anderzijds zijn wij natuurlijk blij met het feit dat u de gouverneur wettige kiesbrieven hebt laten versturen. Hetgeen u verleden week woensdag nog weigerde te doen, hebt u ten langen leste dan toch gedaan. Dat lijkt ons ook niet meer dan normaal. Als u de gouverneur kunt afsturen op de Vlaamse burgemeesters die uit protest tegen de niet-splitsing van BHV weigeren om de oproepingsbrieven voor de Europese verkiezingen te verzenden, dan kunt u natuurlijk ook de gouverneur afsturen op de Franstaligen die onwettige oproepingsbrieven wensen te versturen.
De heer Maingain en de acties van de Franstaligen ter zake, hebben maar één groot effect, denk ik, namelijk een sensibiliserend effect bij de Vlaamse publieke opinie.
Mijnheer Maingain, ik denk dus dat u het tegenovergesteld effect zult sorteren van hetgeen u oorspronkelijk beoogde. Het zorgt er enkel voor dat de Vlaamse rand zich nog eens zeer bewust wordt van heel de problematiek en van het feit dat heel wat Franstaligen nog altijd pertinent weigeren om zich te integreren in hun Vlaamse leefomgeving. Ik denk dus ook dat u uw eigen Franse gemeenschap een slechte dienst bewijst.
16.11 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, u hebt terecht in overleg met de provinciegouverneur het nodige gedaan om de zaken goed te laten verlopen. Het is vooral belangrijk dat u duidelijk maakt dat u respect blijft hebben voor de taalwetgeving ter zake.
Het incidentrijk gebeuren bewijst weer dat wij voor dit kiesarrondissement absoluut heel binnenkort de juiste oplossing moeten brengen. Verkiezingen zijn immers het summum van democratie en kunnen niet vechten – dat maken de feiten steeds meer duidelijk – met de Grondwet, noch met het respect voor onze democratische instellingen. De noodzaak wordt nog steeds duidelijker om hieromtrent heel correcte afspraken te maken zodanig dat ongehoorde houdingen zoals deze onmogelijk zijn. Door dergelijke incidenten brengt men immers het federale huishouden steeds meer in gevaar.
16.12 Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, je déduis de la réponse du ministre que nous pourrons informer les électeurs des communes à facilités qu'ils peuvent se dispenser de se munir de la convocation électorale qui leur a été envoyée par le gouverneur car elle est illégale et elle n'est, de surcroît, pas nécessaire pour pouvoir se présenter au bureau de vote. Nous en ferons bonne information aux électeurs.
Monsieur le ministre, il y a deux poids deux mesures. Vous ne pouvez pas dire, lorsque des communes flamandes décident de poser des actes illégaux comme l'interdiction d'affichage en français, comme l'envoi de lettres accompagnant les convocations électorales avec un message politique, que cela ne vous regarde pas. Par contre, quand des bourgmestres respectent la loi, vous intervenez! Il s'agit donc bien de deux poids, deux mesures. Mais nous commençons à y être habitués dans ce pays.
Enfin, je dirais à mes collègues flamands de regarder le message que vient de leur envoyer l'Union européenne en ce qui concerne le "wooncode". Vous allez sans doute en recevoir encore quelques-uns. C'est votre responsabilité si vous êtes de plus en plus mis en cause, en ce qui concerne le respect de droits démocratiques, par l'Union européenne et par les instances internationales.
16.13 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is bijna hilarisch hoe de vorige spreker de werkelijkheid op zijn kop zet en doet alsof de gouverneur illegaal handelt, terwijl de gouverneur handelt in opdracht van de twee ministers van Binnenlandse Zaken. De heer Maingain doet alsof de Fransdolle burgemeesters van Kraainem, Linkebeek en Wezenbeek legaal zouden handelen.
De zaak wordt compleet op zijn kop gezet door iemand die zich imperialistisch gedraagt en zich vanuit het ene Gewest begint te moeien met het andere Gewest. Dit is onvoorstelbaar.
Mijnheer de minister, ik had verwacht dat u iets duidelijker taal zou spreken. Blijkbaar wilt u dit heerschap nog in bescherming nemen. Ik had minstens een afkeuring verwacht over het optreden van de heer Maingain en het misbruik van overheidsgelden.
U hoeft niet te vertellen dat u niet bevoegd bent. We weten dat allemaal. U had echter minstens kunnen zeggen dat u de Brusselse minister van Binnenlandse Aangelegenheden op de hoogte zou brengen van het feit dat hetgeen hier is gebeurd de perken te buiten gaat en dat er hoe dan ook moet worden gereageerd.
Het kan toch niet dat overheidsmiddelen worden gebruikt om aan politieke propaganda te doen, de wetgeving in een naburig Gewest overhoop te halen, daar te stoken en misbruik te maken van dit soort toestanden. Dit gaat te ver. Ik vind dat u het zich heel gemakkelijk maakt door als een Pilatus te zeggen dat u niets hebt gezien, ni vu ni connu. U had veel duidelijker taal kunnen gebruiken.
Dit voorval toont nogmaals aan dat met dit soort heerschappen nooit een ernstig akkoord kan worden gesloten over het soort staatshervorming, over randakkoorden of over Brussel-Halle-Vilvoorde. Dat gaat niet meer. Met dit soort mensen valt niet te overleggen. Ze zetten alles op hun kop en doen aan een imperialisme dat zestig jaar geleden bestond, in de tijd van de nazi’s.
Dat is de politiek van de heer Maingain, maar vandaag kan zoiets niet meer worden aanvaard. Die Anschlussmentaliteit moet worden gestopt, mijnheer Maingain. U bezorgt uzelf daardoor niet alleen enorm veel extra electorale propaganda. Dat weten we, en daarvoor is het ook bedoeld, maar u bent ervoor verantwoordelijk dat dit land binnenkort opgeblazen zal worden. U bent verantwoordelijk dat Nederlandstaligen en Franstaligen in dit land niet meer kunnen samenleven omdat u de wet opzijschuift en doet alsof u boven de wet staat.
16.14 Olivier Maingain (MR): Venant d'un parti issu de la collaboration
avec l'ennemi, je suis assez rassuré quant à ma démocratie!
Het incident is gesloten.
17 Question de Mme Valérie De Bue au ministre de l'Intérieur sur "le port d'armes par les policiers" (n° 13414)
17 Vraag van mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het dragen van wapens door politieagenten" (nr. 13414)
17.01 Valérie De Bue (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous passons à autre chose. Je veux vous faire part d'une préoccupation de bon nombre des représentants des forces de l'ordre qui porte sur l'arrêté royal du 3 juin 2007 réglementant le port d'arme par les policiers complété par la circulaire GPI 62 ainsi que par une directive du directeur général Paul Van Thielen concernant les membres du pilier judiciaire de la police fédérale. Trois points posent problème.
Les deux premiers textes prévoient notamment que le chef de corps, le commissaire général ou le directeur général peut dicter des directives particulières pour ce qui concerne le trajet du domicile au lieu de travail et inversement. Effectuer ce déplacement en uniforme implique la possibilité de porter une arme individuelle. En revanche, cette possibilité n'existe pas pour les membres du pilier judiciaire, lesquels travaillent et font le trajet entre leur domicile et leur lieu de travail en civil. Les membres du pilier judiciaire ne pourraient ramener leur arme de service à leur domicile que les jours de garde.
Dès lors, si un policier doit intervenir alors qu'il n'est pas armé, qu'est-il supposé faire? Doit-il téléphoner à ses collègues en service et attendre les renforts? Ne se met-il pas dans ce cas dans la situation de simple citoyen? Ne prend-il pas, en plus, le risque de s'attirer l'ire des éventuels auteurs d'une agression ou d'un délit dont il serait témoin?
La directive précitée prévoit également que les membres du personnel sont habilités à porter leur arme pendant le service, sauf sous directive contraire du directeur ou du directeur judiciaire. De facto, certains directeurs judiciaires ont interdit à leur personnel de porter leur arme pendant le service au sein de leurs propres locaux, ce qui a pour conséquence d'empêcher toute réaction si un problème venait à survenir au sein d'un commissariat.
Enfin, je note que l'utilisation de l'arme à feu individuelle en dehors du service dans un milieu non policier (par exemple dans un stand de tir privé), ne serait désormais plus permise, ce qui génère une autre différence entre les policiers en uniforme et les membres de la police judiciaire et semble aller à l'encontre d'une autre circulaire, la GPI 37 du 9 avril 2003, qui prévoyait que la pratique du tir par un membre du personnel opérationnel avec son arme de service dans un stand de tir privé peut être considérée comme une activité sportive à la demande du membre du personnel et avec l'accord du commissaire général.
Monsieur le ministre, il ressort des conversations que j'ai eues à ce sujet que beaucoup de policiers ont le sentiment que cette réglementation les déresponsabilisent et se posent la question de la confiance que leur hiérarchie leur témoigne. Ils trouvent également que les dérogations permettant l'octroi d'un permis de port d'arme délivré par leur supérieur hiérarchique sont fort contraignantes, ceci alors que la fréquence des agressions et des menaces sur les policiers s'est malheureusement intensifiée; les chiffres en indiquent plus de 900 en 2007.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'expliquer le but de ces mesures? Confirmez-vous qu'il existe des règlements différents en matière de port d'arme selon qu'il s'agit de policiers en uniforme ou de policiers en civil? Que répondre aux nombreux policiers qui souhaitent pouvoir rentrer chez eux avec leur arme de service, en prenant bien sûr toutes les mesures de sécurité prévues pour la garde d'une arme au domicile?
17.02 Guido De Padt, ministre: Madame de Bue, le port de l'armement individuel par un policier en dehors des heures de service est effectivement réglé par l'article 13 de l'arrêté royal du 3 juin 2007. Il s'agit dans tous les cas d'une dérogation à la règle générale d'interdiction du port de l'armement individuel en dehors du service.
La circulaire GPI 62 du 14 février 2008 donne des directives précises pour l'application de cette dérogation par les autorités de police, à savoir le commissaire général, les directeurs généraux pour la police fédérale et les 196 chefs de corps pour la police locale.
Cette directive implique aussi des mesures à prendre, et donc souvent aussi des coûts, par le policier lorsqu'il entrepose son arme chez lui.
Je ne suis pas partisan d'une autorisation générale et permanente, car elle nous replacerait face à des usages abusifs et irraisonnés de ces armes. Je pense notamment au suicide du policier ou, pire, à un acte désespéré vis-à-vis de ses proches.
Par contre, je suis toujours partisan d'une plus grande visibilité policière, notamment dans les transports en commun.
Si les policiers sont autorisés à se rendre en uniforme de leur domicile à leur lieu de travail, ils doivent être armés, comme le prévoit l'article 14 de l'arrêté royal. Cette façon d'agir présente en outre l'avantage déterminant d'éviter toute méprise quant à la qualité du policier qui serait amené à intervenir durant le trajet.
Je souhaite préciser qu'une réaction policière optimale est très souvent le fait d'un travail d'équipe. En face d'un événement inopiné dans la sphère privée, la première réaction immédiate d'un policier doit être d'informer ses collègues en service. Ainsi, il pourra être répondu à l'article 123 de la loi du 7 décembre 1998, qui parle bien d'une contribution, et non pas d'une initiative individuelle unilatérale.
S'agissant plus particulièrement de la police judiciaire fédérale, la note supplétive du directeur général se limite à expliquer ou à compléter les éléments de l'arrêté royal et la GPI 62. Ainsi, pour ce qui concerne le port de l'arme en service, le principe de base est que les membres du personnel portent leur armement individuel pendant l'accomplissement de leur tâche de police judiciaire – sauf directive contraire du directeur ou du directeur judiciaire.
Ces directives peuvent répondre à des circonstances où il n'est pas indiqué de porter l'armement comme, par exemple, pendant l'audition de mineurs.
Pour ce qui concerne le déplacement entre le domicile et le lieu de travail, la directive prévoit qu'en fonction des besoins du service, comme pour les policiers de permanence ou contactables et rappelables, ils débutent et/ou terminent leur service à leur domicile en prévision ou au terme d'une mission opérationnelle; ils sont alors autorisés à emporter leur armement individuel à leur domicile. Le déplacement est donc assimilé au service. Le port de l'armement et le transport vers le domicile doivent donc être opérationnellement justifiés.
Pour ce qui concerne le port en dehors du service, le directeur judiciaire peut donner au policier sur lequel il exerce l'autorité fonctionnelle l'autorisation de porter l'armement individuel en dehors du service. Cette autorisation écrite et provisoire ne peut être accordée qu'individuellement à un policier exposé à un risque accru.
Enfin, la possibilité d'utilisation de l'armement individuel sans rapport avec le service dans un milieu non policier, comme un club de tir privé, n'est pas permise au sein du pilier judiciaire fédéral.
En effet, d'une part, il n'est pas souhaitable d'utiliser des techniques d'intervention policières dans ce lieu et, d'autre part, il est pédagogiquement plus opportun d'effectuer les exercices de maîtrise de la violence pendant les heures de service, sous la direction de spécialistes en la matière. En outre, il faut éviter un risque accrû d'usure de l'arme en raison de l'utilisation de munitions inadaptées ou d'un usage intensif.
17.03 Valérie De Bue (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète.
Je comprends bien vos arguments relatifs à l'usage abusif ou au risque de suicide mais je me posais tout de même la question d'une harmonisation de ces règles pour tous les policiers. Ne serait-elle pas adéquate, notamment pour le trajet jusqu'au domicile? Ne pourrait-on pas le permettre aussi à la police judiciaire?
17.04 Guido De Padt, ministre: Nous devrons examiner la question.
17.05 Valérie De Bue (MR): Je vous en remercie.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.07 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.07 uur.