Commissie voor de Sociale Zaken |
Commission
des Affaires sociales |
van dinsdag 19 mei 2009 Namiddag ______ |
du mardi 19 mai 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.33 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.
De vergadering wordt geopend om 14.33 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.
01 Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de beschikbaarheid van cijfers inzake de activiteiten van de fiscale controlecentra" (nr. 13291)
01 Question de M. Jo Vandeurzen au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice sur "la disponibilité de chiffres relatifs aux activités des centres de contrôle fiscal" (n° 13291)
01.01 Jo Vandeurzen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit zijn stilaan de laatste vragen die ik nog mag stellen in dit Parlement. De gelijke toepassing van de wet in heel het land is een onderwerp geweest dat mij steeds enorm heeft beziggehouden. Ik ben uiteraard zeer blij met de passage daaromtrent in het federaal regeerakkoord en met uw werk.
Mijnheer de staatssecretaris, u hebt bij gelegenheden reeds cijfers bekendgemaakt over de resultaten van de fiscale en sociale inspectiediensten, die vallen onder de koepel van SIOD. Het is uiteraard belangrijk dat deze cijfers openbaar zijn.
Anderzijds, gelet op de blijkbaar toch vaak merkwaardige onevenwichten die erin staan, is het noodzakelijk om deze cijfers goed te interpreteren. Dat is meteen ook uw opdracht, mijnheer de staatssecretaris. Ik begrijp dat u ondertussen ook een aanbesteding hebt gedaan waarbij u de opdracht hebt gegeven aan externen om tot een soort van systeem van audit te kunnen komen van de fiscale en sociale inspectiediensten.
Mijn vragen zijn de volgende.
Zijn er ondertussen recentere cijfers beschikbaar inzake de activiteiten van de fiscale controlecentra en de arrondissementele cellen van SIOD? U weet dat, zeker vanuit de Limburgse situatie, vaak gezegd wordt dat er daarin toch nogal wat ongelijkheden of onevenwichten zitten.
Zijn er met betrekking tot de gelijke behandeling van de belastingplichtigen en werkgevers nog vaststellingen te maken die op de mogelijke verschillen wijzen? Zijn die verschillen regionaal? Zijn er verklaringen als die ongelijkheden zouden worden vastgesteld?
Welke maatregelen kunnen er worden genomen op dat vlak? Meer bepaald ben ik geïnteresseerd om te weten hoe het zit met de externe audit van fiscale en sociale inspectiediensten. Het behoort tot de basics in een federaal land dat wij er allemaal van mogen uitgaan dat er controlesystemen bestaan om ervoor te zorgen dat die inspecties allemaal met dezelfde intensiteit en dezelfde interpretaties werken.
01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandeurzen, de cijfers waarnaar u verwijst, zijn opgemaakt in het verlengde van het regeerakkoord. In het regeerakkoord is een essentieel uitgangspunt immers de gelijke behandeling van alle belastingplichtigen, alle rechthebbenden en alle ondernemingen.
Om voornoemde, grondwettelijke gelijkheid te realiseren, heeft de regering mij het voorzitterschap over een college toevertrouwd dat als opdracht heeft over de eenvormige toepassing van de regelgeving over het hele grondgebied te waken.
Mijn analyse van de cijfers waarnaar u verwijst, is vanuit voormelde opdracht gebeurd. Zij maakt duidelijk dat een grondige studie noodzakelijk is om de strategische doelstellingen van het regeerakkoord te realiseren.
De genoemde doelstelling dient op alle regelgeving te worden toegepast en overstijgt de grenzen van de verschillende FOD’s. Het is ook daarom dat ik een methodologie zal ontwikkelen die een performantiemeting van de verschillende controlediensten mogelijk maakt.
Voornoemde performantiemeting bestaat uit twee delen, namelijk een voorstudie en een studie ten gronde. De voorstudie moet een inventaris van de bestaande informatie over de activiteiten van de controlediensten opmaken. Zij moet ook nagaan welke indicatoren het meest relevant zijn om de bestaande controles en controlediensten te analyseren, de prestaties van de diensten te meten alsook om objectieve vergelijkingen tussen en binnen de diensten te maken.
De regering keurde op 26 september 2008 in die zin mijn voorstel om een overheidsopdracht op te starten, goed. Het studiebureau Deloitte & Touche is inmiddels met de voorstudie gestart, waarbij de indicatoren zullen worden vastgelegd en getoetst aan de controle van de vennootschappen binnen de AOIF, de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.
In september 2009 zal op basis van de resultaten van de voorstudie het tweede luik van de performantiemeting starten. Daarbij zullen de vastgestelde indicatoren als basis dienen om een analyse en meting bij de betrokken overheidsdiensten en -instellingen toe te passen, met het oog op gelijke behandeling van de belastingplichtige en rechthebbende.
De opdracht zal worden uitgevoerd bij de drie federale overheidsdiensten: Financiën, Werkgelegenheid, Arbeid, Sociaal Overleg en Sociale Zekerheid, en bij vijf instellingen: RVA, RSZ, SIOD, RSVZ, en RIZIV.
In de loop van de opstart van de studie heb ik meer cijfermateriaal kunnen verwerken. De resultaten van de controlecentra werden verwerkt naar het kalenderjaar 2008 en gegroepeerd naar provinciale eenheden. Die cijfers zijn gebaseerd op de werkelijke prestaties door taxatieagenten van de controlecentra en geven dus een beeld van de toestand op het terrein.
Ik geef u een eerste overzicht van het aantal grondige controles per duizend vennootschappen en zelfstandigen, in afnemende grootte. West-Vlaanderen: 37, Oost-Vlaanderen: 35, Antwerpen: 25, Vlaams-Brabant: 23, Luxemburg: 23, Limburg: 22, Henegouwen: 22, Brussel: 19, Namen: 17 en Luik: 17.
Zoals men kan vaststellen, zijn er belangrijke verschillen tussen de provinciale eenheden, maar vooral is het verschil tussen de hoogste score door West-Vlaanderen met 37 grondige controles per 1.000 en de laagste score door Luik met 17 grondige controles per 1.000 vennootschappen en zelfstandigen een bevestiging van het nut van de performantiemeting in functie van een gelijke behandeling van de belastingplichtigen.
Een tweede overzicht, over het gemiddeld aantal grondig gecontroleerde dossiers per ambtenaar, geeft ons het volgend resultaat. Oost-Vlaanderen: 38, West-Vlaanderen: 36, Limburg: 35, Antwerpen: 33, Vlaams-Brabant: 31, Henegouwen: 29, Namen: 27, Luik: 23 en Brussel: 20.
Ondanks het feit dat de verschillen in prestatie kunnen worden verklaard door specifieke elementen die enkel voor de grote centra in het land gelden, is ook hier het verschil tussen de best scorende, provinciale eenheid – met name Oost-Vlaanderen met 38 gecontroleerde dossiers per ambtenaar – en de minst goede, provinciale eenheid – met name Brussel met 20 gecontroleerd dossiers per ambtenaar – van die aard dat het opstellen van objectieve indicatoren die deze verschillen verantwoorden, noodzakelijk is.
Een derde overzicht heeft betrekking op het aantal dossiers van vennootschappen en zelfstandigen inzake directe belastingen per taxatieagent. In afnemende volgorde geeft dat Limburg met 850, Luxemburg met 800, Namen met 787, Vlaams-Brabant met 778, Antwerpen met 774, Henegouwen met 757, Brussel met 753, Luik met 746, Oost-Vlaanderen met 578 en West-Vlaanderen met 541 dossiers.
Ten slotte is er nog het aantal dossiers inzake btw per taxatieagent: Limburg met 1.113, Vlaams-Brabant met 742, Namen met 629, Henegouwen met 586, Luik met 572, Brussel met 504, West-Vlaanderen met 480, Oost-Vlaanderen met 447 en Antwerpen met 405 dossiers.
Uit de twee laatst opgesomde tabellen kan de potentiële werkdruk per ambtenaar voor, enerzijds, de vennootschappen en zelfstandigen onderworpen aan de directe belastingen en voor, anderzijds, de btw-plichtigen worden afgeleid.
Ook hier weer tonen de verschillen de nood aan een objectief meetinstrument aan. Zo heeft de provinciale eenheid Limburg een hoog aantal dossiers per ambtenaar, waaruit zou kunnen worden besloten dat aan Limburg meer ambtenaren zouden moeten worden toegewezen. De indicatoren zullen bijvoorbeeld ook de moeilijkheidsgraad van de dossiers in kwestie in rekening kunnen brengen, zodat ook met de noodzakelijke behandelingstijd van een dossier rekening kan worden gehouden.
Op die manier kunnen de vastgestelde verschillen worden verklaard.
Wat betreft uw vraag met betrekking tot SIOD - de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst -, zijn er recente gegevens beschikbaar.
De programmawet van 27 december 2006 die SIOD oprichtte, bepaalt dat elk jaar een strategisch plan moet worden opgesteld inzake de strijd tegen de sociale fraude. In dit actieplan werd aan de arrondissementele inspectiecellen gevraagd om voor 2008 9.000 gerichte controles uit te voeren in het kader van de strijd tegen niet-aangegeven arbeid.
In 2008 werden binnen de werking van het SIOD 9.457 controles naar inbreuken op de sociale wetgeving uitgevoerd. Ik overhandig u een tabel met het aantal controles verricht per gerechtelijk arrondissement.
Met betrekking tot de cijfers van Limburg moet worden opgemerkt dat ze moeilijk vergelijkbaar zijn met de andere arrondissementen. De reden hiervoor is dat in deze provincie de meeste controles van alle sociale inspectiediensten gebeuren in het kader van de werking van de arrondissementscellen.
Limburg nam in 2008 21% van alle gevoerde acties binnen SIOD-verband voor zijn rekening. In de andere gerechtelijke arrondissementen is dit niet het geval en voeren de diverse inspectiediensten ook buiten SIOD-verband nog inspecties uit. Dit wil niet zeggen dat de andere arrondissementscellen minder goed werken. Wel is het de wil van de Limburgse auditeur die de arrondissementscel voorzit om een grotere zichtbaarheid te geven aan de strijd tegen de sociale fraude. Het is een uiting van een bepaald dynamisme op het niveau van de samenwerking tussen de sociale inspectiediensten, wat overeenstemt met mijn opdracht om tot een betere coördinatie van de fraudebestrijding te komen.
Om een correcter beeld te krijgen van de sociale fraude moeten we evenwel rekening houden met alle gevoerde acties, hetzij binnen de arrondissementscellen, hetzij op initiatief van een inspectiedienst.
Een andere opvallende vaststelling is dat 72% van de controles in Charleroi een positief resultaat oplevert, terwijl dat in Oudenaarde slechts 9% is.
Het aantal vastgestelde inbreuken steeg van 5.885 in 2007 naar 6.755 in 2008, zijnde een stijging met 14,8%.
Zwartwerk, in al zijn vormen, staat voor het grootste deel van de inbreuken, namelijk 5.166, of driekwart van alle inbreuken. Er werden door de sociale inspectiediensten in 2008 15% meer inbreuken vastgesteld dan in 2007.
De conclusie die men uit deze cijfers kan halen, is dat er grote verschillen zijn tussen de diverse arrondissementen. Die verschillen moeten met de nodige omzichtigheid worden benaderd. Een laag aandeel positieve controles kan immers betekenen dat er in een bepaalde regio minder zwartwerk is of dat fraudegevoelige sectoren er een kleiner deel van de economische activiteit uitmaken. Verder is het eveneens logisch dat in een regio die al sterk gerichte controles uitvoerde in 2007 het aantal positieve controles minder sterk stijgt of stagneert. De performantiemeting die onlangs van start ging, probeert de omgevingsfactoren in rekening te brengen bij het vergelijken van de diverse arrondissementscellen.
Als staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding bestaat een van mijn opdrachten uit het nastreven van een uniforme behandeling van de rechthebbenden. Bijgevolg werd in het strategisch plan van de SIOD vastgelegd dat een minimumaantal controles moet worden verricht in een aantal risicogevoelige sectoren inzake zwartwerk. Daarnaast werd ook het totale aantal controles vastgelegd. Bovendien werd naast het aantal controles dat van elke cel wordt verwacht, vastgelegd dat de arrondissementele cellen erop toezien dat minstens 25% van de controles een positief resultaat oplevert.
Als besluit kan ik stellen dat, hoewel de bovenstaande cijfers en analyse de noodzaak van de performantiemeting sterk aantonen, ik er mij anderzijds van bewust ben dat het gevaar bestaat dat men overhaast te werk gaat. De timing en structuur van de studie zijn echter zo opgesteld dat dit vermeden wordt. U begrijpt dan ook dat het niet mogelijk is om zo snel een objectief resultaat naar voren te brengen. De definitieve resultaten mag u tegen augustus of september 2010 verwachten, wanneer de volledige opdracht uitgevoerd zal zijn. Niettemin is er, door het opstarten van de uitvoering van mijn opdracht, binnen de verschillende overheidsdiensten en instellingen reeds een verhoogde aandacht voor de problematiek van de gelijke behandeling. Zo blijkt uit resultaten van de SIOD voor het jaar 2008 dat de spreiding van het aantal controles verschillen vertoont.
In het ontwerpactieplan 2009-2010 is daarom een actiepunt opgenomen om dat probleem aan te pakken.
Ook de FOD Financiën heeft als doel vooropgesteld zich toe te leggen op de verbetering van de samenhang van de wetgeving en meer uniformiteit te waarborgen in de toepassing ervan. In het verlengde daarvan zijn ICT-projecten lopende om het management beter te ondersteunen in de opvolging van het aantal doorgevoerde controles in de verschillende controlecentra en controlediensten.
01.03 Jo Vandeurzen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik onthoud daarvan alvast dat er hoe dan ook cijfers zijn die een verklaring vragen en die ons ertoe aanzetten het probleem ernstig te nemen. U zegt ook dat men moet oppassen al te snel eenvoudige conclusies te trekken. Dat vraagt een zeer geobjectiveerde benadering. Daarmee ben ik het uiteraard helemaal eens. Ik hoop alleen dat uw inspanningen en het feit dat het met een extern bureau wordt opgezet, ertoe zullen leiden dat er aandacht blijft bestaan voor het thema gelijke behandeling in ons land op het vlak van handhaving. Dat is een zeer belangrijke kwestie.
Zeker op een ogenblik dat de federale regering voor heel wat grote financiële uitdagingen staat, is het absoluut belangrijk dat de bevolking en de ondernemingen oprecht het gevoel hebben dat er op dit vlak initiatieven worden genomen. Het is bijna een kwestie van rechtvaardigheid dat men ervan overtuigd is dat in ons land overal op dezelfde manier de regels worden gehandhaafd.
01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Het is wel degelijk de bedoeling op basis van de resultaten, die in september 2010 bekend zullen zijn, de regering een aantal concrete maatregelen voor te stellen om de gelijkheid van belastingplichtigen en rechthebbenden in de toekomst te garanderen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de sociale fraude" (nr. 13294)
02 Question de M. Jo Vandeurzen au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice sur "la fraude sociale" (n° 13294)
02.01 Jo Vandeurzen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik was er nog bij toen de regering uw actieplan goedkeurde - het plan van het College voor de strijd tegen de fiscale en de sociale fraude - waarin u een 50-tal acties hebt voorgesteld. Die moeten ervoor zorgen dat de keten van de fraudebestrijding voldoende wordt afgedekt op tal van terreinen en via een aantal projecten wordt verbeterd.
Ik heb ondertussen begrepen uit uw rapporteringen aan de commissies voor de Justitie, voor de Financiën en voor de Sociale Zaken, en zeker naar aanleiding van de parlementaire onderzoekscommissie naar de grootschalige fraude, dat een aantal thema’s al onder het vergrootglas zijn gelegd. Ik denk aan de recent door de SIOD gecommuniceerde resultaten. U hebt ernaar verwezen. Ook de RVA heeft een aantal gegevens meegedeeld.
Ik meen dat de conclusie altijd is dat een goede samenwerking – ook dankzij ICT – altijd goede gegevensuitwisseling en bijgevolg een aantal resultaten oplevert.
Waar ik minder over gehoord heb, is de sector van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Ook ter zake hebt u in uw plan een actiepunt opgenomen, om te kijken of door de samenwerking en door de betere doorstroming van gegevens tot een efficiënte en uniforme aanpak kon worden gekomen.
Mijn vragen gaan uiteraard daarover. Zit u op hetzelfde spoor als wat gebeurd is bij de SIOD, bij de RVA en bij andere instellingen die reeds informatie hebben meegedeeld? Wat is er geworden van de actiepunten die ter zake in het actieplan waren opgenomen? Uiteraard interesseert de gelijkvormige toepassing van de wetgeving mij in het bijzonder.
02.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wens vooreerst collega Vandeurzen te danken voor zijn interesse voor de opvolging van het actieplan voor de strijd tegen fiscale en sociale fraude. Het is inderdaad de bedoeling om bij het verstrijken van het eerste werkjaar een evaluatie van de verschillende actiepunten te maken. Momenteel wordt dan ook door de verschillende projectleiders van de meer dan 50 actiepunten uit het eerste programma het derde en laatste voortgangsrapport voorbereid aan de hand waarvan tegen eind juni aan het ministerieel comité een overzicht zal worden gepresenteerd van de resultaten.
Ik kan u meedelen dat de acties die in 2008 door het RIZIV omtrent sociale uitkeringsfraude werden gevoerd reeds belangrijke resultaten hebben opgeleverd. Deze acties die reeds grotendeels de aanpak van het actieplan belichamen, concentreerden zich in 2008 in specifieke onderzoeksdaden op drie domeinen. Ten eerste ging het om de gegevensuitwisseling en kruising tussen enerzijds invaliditeitsuitkeringen en anderzijds verbrekingsvergoedingen en bij de RSZ aangegeven maar niet toegelaten arbeid om niet toegelaten cumuls te detecteren. Ten tweede waren er onderzoeken naar zwartwerk in periodes van invaliditeit, cumul van niet aangegeven arbeid en uitkeringen. Ten derde ging het om de onrechtmatige onderwerpingen aan de sociale zekerheid of de frauduleuze onderwerping.
Ik wil nu dieper ingaan op deze drie specifieke actiedomeinen en de geboekte resultaten. Wat de niet toegelaten cumuls betreft, had risicoanalyse aangetoond dat de interne controleprocessen van sommige ziekenfondsen eerder gebrekkig waren. De dienst administratieve controle van het RIZIV heeft bijgevolg in 2008 een grootse controleoperatie opgezet naar cumuls van invaliditeitsuitkeringen met verbrekingsvergoedingen of met bij de RSZ aangegeven maar niet toegestane activiteiten. In 230 gevallen betrof het een samenloop met verbrekingsvergoedingen. Slechts in 65% hiervan bleek dat de ziekenfondsen overgegaan waren tot de noodzakelijke regularisatie en de terugvorderingsprocedure hadden opgestart en dit ondanks het feit dat zij weet hadden van de cumul.
Het bedrag van de vastgestelde ten onrechte betaalde uitkeringen bedroeg 144.000 euro. Voor de 537 gevallen van cumul met werkhervatting toonde het onderzoek bij de mutualiteiten aan dat in 73% van de gevallen de ziekenfondsen niet waren overgegaan tot de noodzakelijke regularisaties ondanks de informatie waarover ze beschikten. De vastgestelde onterecht betaalde uitkeringen belopen hier meer dan 8,6 miljoen euro. Dit onderzoek heeft dus overduidelijk aangetoond dat de bestaande controleprocedures bij de verschillende ziekenfondsen om cumuls te detecteren niet voldoende werken. Daarom zal de dienst administratieve controle in 2009 dezelfde operatie herhalen.
Wat het tweede actiedomein betreft, de onderzoeken naar cumuls tussen niet aangegeven arbeid aan de RSZ en invaliditeitsuitkeringen werden door de sociale controleurs van de dienst voor geneeskundige evaluatie en controle een kleine 40.000 dagen cumul vastgesteld voor een bedrag aan onterechte uitkeringen van 1,4 miljoen euro.
Wat ten derde de puur frauduleuze onderwerping betreft, heeft de dienst administratieve controle in 2008 in samenwerking met de gerechtelijke overheden een groot dossier van fraude tegenover de sociale zekerheid onderzocht waarbij talloze nepwerkgevers betrokken zijn. Op basis van de aangifte bij de RSZ, beschikken de pseudowerknemers over valse documenten C4, arbeidsovereenkomst, inlichtingenblad bestemd voor de mutualiteit enz. en doen ze een beroep op prestaties van de sociale zekerheid, werkloosheidsuitkeringen, prestaties in de sector van de gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheids- of moederschapsuitkeringen, gezinsbijslagen of vakantiegeld voor arbeiders. De fraude heeft ook vaak tot doel een tewerkstelling te bewijzen met het oog op het bekomen van leningen bij de banken. De feedback van de mutualiteiten op de door het RIZIV voor onderzoek overgezonden lijsten met 2.049 individuele dossiers leert dat inzake frauduleuze onderwerping het bedrag van de ten onrechte betaalde sommen voor 2008 begroot wordt op 2,55 miljoen euro waarvan 0,55 miljoen euro in de gezondheidszorgen en 2 miljoen in de uitkeringen.
Samenvattende cijfers voor de vaststellingen in 2008 door de dienst voor administratieve controle in het raam van de strijd tegen de fraude, wijzen dus op een kleine 12,2 miljoen euro voor het onterecht betaald bedrag aan uitkeringen en ongeveer 0,45 miljoen euro aan onterecht betaalde tegemoetkomingen in de gezondheidszorg. Deze cijfers tonen duidelijk aan dat de strijd tegen de fraude niet alleen voortgezet maar tevens moet worden opgevoerd. Daartoe zullen de in 2008 opgestarte samenwerkingsprocessen en gegevensuitwisselingen tussen de verschillende diensten worden geïntensifieerd en zal meer bepaald in de ziekteverzekering de operatie in 2009 worden uitgebreid tot de periodes van arbeidsongeschiktheid.
Dit brengt mij bij het antwoord op uw tweede vraag met betrekking tot nieuwe initiatieven in het volgende actieplan 2009/2010. Vooreerst wil ik benadrukken dat de punten van het volgende actieplan door de sociale partners in het beheerscomité van het RIZIV zijn aanvaard en ingeschreven in het programma Sociale Fraude zoals voorzien in de wijzigingsclausule 2009 bij de tweede bestuursovereenkomst 2006/2008 tussen het RIZIV en de Staat. Voortbouwend op het succes van de eerste oefening krijgt de gegevenskruising in het tweede actieplan een zo mogelijk nog prominentere plaats. Met het doel niet toegelaten cumuls op te sporen, zullen de gegevens van de ziekte- en invaliditeitsverzekering worden gekoppeld aan deze van de werkloosheidsuitkeringen, met de loongegevens uit RSZ-werkgeversaangiften, met de gegevens over buitenlandse inkomsten of over detacheringen. Waar vorig jaar enkel maar de invaliditeitsuitkeringen werden gekruist, zullen in dit tweede actieplan ook de uitkeringen inzake primaire arbeidsongeschiktheid met de andere databanken worden vergeleken. De optimalisering van deze gegevensuitwisseling doet belangwekkende resultaten verhopen.
Voorts zal inzake primaire arbeidsongeschiktheid de gegevensoverdracht tussen ziekenfondsen en RIZIV worden geautomatiseerd en zullen de acties inzake fictieve onderwerping worden behouden.
De sociale controleurs en inspecteurs van het RIZIV zullen extra worden opgeleid.
Ook de strijd tegen de identiteitsfraude wordt opgevoerd. Een systematische identiteitscontrole moet beletten dat een verzekerde ten onrechte ziekte-uitkeringen kan genieten, nadat hij een derde persoon met een letsel naar de dokter heeft gestuurd, die in tempore non suspecto ziekteattesten op naam van de verzekerde ondertekent. Ook moet de controle beletten dat een verzekerde ten onrechte ziekte-uitkeringen kan genieten, terwijl hij permanent in het buitenland verblijft, door een derde persoon naar de controledokter of een adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling te sturen. Ze moet tevens beletten dat ten onrechte gezondheidszorg wordt vergoed aan niet-verzekerde personen die in het bezit zijn van de SIS-kaart van een verzekerde.
De maatregel die zich ter zake opdringt, is het invoeren van een effectieve controleverplichting op de identiteit en het uitvoeren van de verzekerbaarheid door de zorgverlener. Daartoe zal het initiatief van de minister van Sociale Zaken moeten komen.
Ten derde, het laatste maar zeker niet minst belangrijke actiepunt brengt mij bij het antwoord op de derde vraag naar de opvolgingsmogelijkheid voor de gelijkvormige toepassing in de ziekteverzekering.
De cijfers van de vastgestelde, onterechte uitkeringen en verstrekkingen tonen inderdaad onvolkomenheden en beduidende verschillen aan bij de preventieve controle en de opvolging door de diverse ziekenfondsen. Het RIZIV zal daarom een aantal aanbevelingen voor de ziekenfondsen opmaken, zodat zij hun interne controlemechanismen kunnen optimaliseren en als dusdanig de correcte naleving van de reglementering beter kunnen garanderen.
Het voorgaande moet de gelijkvormige toepassing in de ziekteverzekering reeds substantieel ten goede komen.
Het laatste actiepunt, het opmaken van een boordtabel voor de opvolging van de goede werking van de ziekenfondsen, wordt een heel belangrijke hoeksteen voor de door u gevraagde opvolgingsmogelijkheid.
Het actieplan bepaalt dat het RIZIV een eerste set indicatoren ontwikkelt, die de aanzet voor een boordtabel “goed werkend ziekenfonds” vormen. De doelstelling is een optimale werking van de ziekenfondsen met een correcte toepassing van de wetgeving en de bijhorende procedures te realiseren.
Een eerste, concrete indicator is bijvoorbeeld de indicator over de ingestelde regularisatie, die tijdig en automatisch zou moeten zijn, van onterecht uitgekeerde bedragen aan invaliden die een niet-toegelaten activiteit uitoefenden.
In een volgende fase zullen ook andere indicatoren worden overeengekomen met de verzekeringsinstellingen zodat op korte termijn kan worden geëvolueerd naar een volwaardige boordtabel. Bij al deze actiepunten wordt in dezelfde rapporteringsmethodologie voorzien als in het eerste actieplan, namelijk een driemaandelijkse opvolging in het College voor de strijd tegen de sociale en fiscale fraude met een terugkoppeling naar het ministerieel comité.
Zoals u ziet, zijn er wel degelijk opvolgingsmogelijkheden voor de gelijkvormige toepassing in de ziekteverzekering. Ik hou mij verder te allen tijde beschikbaar om in de commissies toelichting te geven over de voortgang van het volledige actieplan.
02.03 Jo Vandeurzen (CD&V): Ik moet de staatssecretaris danken voor het zeer uitvoerige antwoord. Ik denk dat het heel belangrijk is dat enerzijds de rol van de sociale zekerheid, zeker in tijden van economische wereldcrisis, wordt benadrukt. Ik denk dat uw regering in het verleden serieuze inspanningen heeft gedaan om een aantal uitkeringen meer aan de welvaart te koppelen. In 2008 en 2009 zijn er op dat vlak toch grote inspanningen gedaan. Natuurlijk staat daar tegenover dat de gelijke toepassing van de regelgeving en de strijd tegen fraude belangrijk is. Dit moet niet het imago zijn van de sociale zekerheid, integendeel. Ik denk dat de sociale zekerheid een heel belangrijk instrument is in de strijd tegen de armoede maar de regels moeten dan in heel het land op dezelfde manier worden toegepast. Ik kan alleen maar blij zijn dat dit een echt thema is geworden. Ik heb begrepen dat de betrokken beheerscomités hieraan meewerken. Ik kan u alleen maar aanmoedigen om dit thema verder te visualiseren, te objectiveren en iedereen te responsabiliseren om daarvoor de nodige initiatieven te blijven nemen.
L'incident est clos.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.04 heures à 15.45 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.04 uur tot 15.45 uur.
03 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la possibilité de travailler pour les demandeurs d'asile" (n° 13059)
03 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers" (nr. 13059)
03.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, le rapport d'évaluation de la loi sur l'accueil du Sénat le rappelle: la directive européenne relative à l'accueil prévoit que les demandeurs d'asile doivent avoir accès au marché du travail au plus tard un an après l'introduction de leur demande d'asile.
Dans l'accord de gouvernement qui date d'il y a plus d'un an, le délai mentionné était de six mois. À l'heure actuelle, le marché de l'emploi n'est toujours pas accessible aux demandeurs d'asile. Je sais qu'il y a plusieurs semaines, vous avez semblé vous intéresser à nouveau à ce sujet.
Dès lors j'aurais voulu savoir ce qu'il en est et quel est le calendrier prévu pour rendre praticable cette possibilité.
03.02 Joëlle Milquet, ministre: Ce n'est pas que je m'intéresse à nouveau, c'est que je dois faire avec les partenaires que j'ai dans le gouvernement, ce qui est autre chose! Mon intérêt est constant et permanent.
Comme vous l'avez rappelé, l'accord de gouvernement stipule que le gouvernement veillera à ce que la nouvelle loi sur l'accès au territoire soit correctement mise en œuvre et qu'il donnera accès – c'était l'une de nos demandes précises – au marché du travail aux demandeurs d'asile six mois après l'introduction de leur demande.
Par conséquent, j'ai présenté un projet d'arrêté royal – qui avait été refusé une première fois pour des raisons purement politiques – au Conseil des ministres du 4 avril dernier. Il visait à répondre à ce prescrit de notre accord de gouvernement et à modifier l'article 17 de l'arrêté de 1999 relatif à l'occupation des travailleurs de la manière suivante.
L'idée est d'octroyer un permis C – ce qui est très important pour eux –, d'une part, aux ressortissants étrangers ayant introduit une demande d'asile après le 31 mai 2007 mais qui, six mois après avoir introduit leur demande n'ont pas reçu de décision du Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides et ce, jusqu'à ce qu'une décision soit notifiée par celui-ci ou en cas de recours jusqu'à une décision notifiée par le Conseil du contentieux des étrangers et, d'autre part, aux ressortissants étrangers ayant introduit une demande d'asile avant le 1er juin 2007 dont la demande a été jugée recevable mais qui n'ont pas reçu de réponse définitive.
J'ai reçu un avis favorable du Conseil consultatif relatif à l'occupation des travailleurs étrangers.
Le 4 avril, enfin, j'ai obtenu un accord du gouvernement et j'ai donc envoyé l'arrêté au Conseil d'État. J'attends l'avis du Conseil d'État pour pouvoir l'adopter définitivement. C'est maintenant une question de semaines.
Entre-temps, un groupe est organisé dans mon cabinet pour examiner la problématique de l'accès des demandeurs d'asile à tout emploi ou seulement aux professions difficiles à pourvoir. Par ailleurs, un autre groupe est mis en place pour discuter de la problématique du retrait ou non du soutien aux demandeurs d'asile qui perçoivent d'une façon ou d'une autre un revenu. Ce groupe a été mis sur pied par Marie Arena mais il n'a pas grand-chose à voir avec la problématique qui nous occupe aujourd'hui.
En résumé, l'arrêté a été adopté par le gouvernement et a été transmis pour avis au Conseil d'État. Dès qu'il nous reviendra, il sera définitivement adopté. Je vous en enverrai une copie. Son entrée en vigueur sera immédiate.
03.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): C'est une bonne nouvelle pour les personnes concernées.
Vous semblez dire qu'il pourrait être d'application seulement pour les métiers en pénurie.
03.04 Joëlle Milquet, ministre: Non.
03.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je n'ai pas bien compris alors.
03.06 Joëlle Milquet, ministre: Il y a un groupe de travail qui se réunit mais cela n'a rien à voir.
03.07 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): C'est donc bien un permis C pour l'ensemble des employeurs.
03.08 Joëlle Milquet, ministre: Oui.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la responsabilité solidaire des employeurs qui travaillent en sous-traitance avec des sociétés occupant des travailleurs des nouveaux pays membres" (n° 13095)
04 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de hoofdelijke aansprakelijkheid van de werkgevers die via onderaanneming samenwerken met ondernemingen die werknemers uit nieuwe lidstaten tewerkstellen" (nr. 13095)
04.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, la question des sous-traitances en cascade et la question de la responsabilité constituent un débat important. Nous en avons déjà parlé au sein de cette commission. L'idéal serait un système dans lequel le donneur d'ordre devient, lui aussi, solidairement responsable en cas d'atteinte grave aux droits des travailleurs.
"La Libre Belgique" du 16 avril 2009 mentionnait: "La ministre de l'Emploi, Joëlle Milquet, promet cependant le dépôt dans les jours prochains d'un projet de loi visant à instaurer une responsabilité solidaire aux employeurs belges lorsqu'ils travaillent en sous-traitance avec des sociétés utilisant des travailleurs de ces pays". Il y était question des nouveaux pays pour lesquels le permis de travail serait superflu. "En principe, la législation belge leur est appliquée. Mais dans les faits, ce n'est pas toujours le cas, ce qui provoque une concurrence déloyale".
Madame la ministre, pouvez-vous préciser la portée du problème? Quand ce projet pourrait-il s'appliquer? A-t-il déjà fait l'objet d'une concertation avec les partenaires sociaux? A-t-il déjà été déposé au Conseil d'État? Quelles différences subsiste-t-il entre pays membres nécessitant un permis de travail et les autres?
04.02 Joëlle Milquet, ministre: Madame Genot, en général, je fais ce que je dis! Par conséquent, le contenu de l'article est une réalité. J'ai déposé, il y a déjà un mois, un projet de loi en bonne et due forme, avec les textes législatifs adaptés pour réinstaurer une responsabilité solidaire et revenir, en tout cas, à la législation antérieure à l'an 2000, qui était plus rigoureuse en matière de mise à disposition des travailleurs. Je l'ai fait après avoir demandé aux partenaires sociaux, au sein du Conseil national du Travail, de me remettre un avis qui, évidemment, a été partagé. Nous avons seulement pu constater l'absence de consensus, ce que, hélas, j'ai également dû constater au sein du gouvernement à quelques semaines des élections.
En attendant de parvenir à un consensus, je suis relativement bloquée. Le projet de loi existe et il est plus que justifié, notamment eu égard à la problématique de la fraude. Il y a évidemment une volonté de ne pas avancer tant dans le chef de certains partenaires sociaux que, et surtout, dans le chef du monde patronal, relayé en cela par certains membres du gouvernement.
Je ne désespère pas d'aborder la problématique, après les élections, dans un climat plus serein, avec l'aide du secrétariat d'État chargé de la lutte contre la fraude et avoir le temps d'expliquer les choses.
Le timing n'était peut-être pas le plus opportun. Le projet demeure en suspens et je le redéposerai pour en discuter de manière approfondie à un moment plus exempt de velléités partisanes.
04.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'espère qu'une période de travail plus calme, après les négociations, permettra à ce projet de réellement aboutir, car il paraît indispensable.
Je vous rappelle vous avoir posé plusieurs questions au sujet de l'exploitation éhontée de personnes en provenance des nouveaux pays membres. Vous m'aviez promis des documents complémentaires. À deux reprises, j'ai envoyé un courrier à votre cabinet et je ne les ai pas encore reçus. Vous aviez promis devant la commission d'envoyer les documents en rapport avec ce sujet.
04.04 Joëlle Milquet, ministre: Cela aurait dû être fait. Je vais m'assurer que ce soit fait. C'était au sujet de l'amiante?
04.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): C'est cela. J'ai envoyé deux courriers pour demander que ce soit fait.
04.06 Joëlle Milquet, ministre: Quand les avez-vous envoyés?
04.07 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Les questions ont été posées en novembre; j'ai envoyé les courriers en janvier et j'ai réécrit voici environ un mois.
04.08 Joëlle Milquet, ministre: On les a demandés à l'administration.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de stand van zaken van de besprekingen in de NAR over het statuut van de uitzendwerknemers" (nr. 13241)
05 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'état d'avancement des discussions au sein du CNT à propos du statut des travailleurs intérimaires" (n° 13241)
05.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, niet zo lang geleden, op 21 april, heb ik u in deze commissie gevraagd naar de stand van zaken van de besprekingen in de NAR met betrekking tot het verbeteren van het statuut van de uitzendkrachten. Wij hadden reeds in de commissie de afspraak gemaakt dat indien er geen advies van de sociale partners binnenkwam, wij in de eerste week van april de besprekingen in de commissie zouden hervatten. U hebt mij op 21 april geantwoord dat u nog enige tijd vroeg, maar dat u wel de indruk had dat de besprekingen de goede richting uitgingen.
Ik hoor nu heel wat tegengestelde signalen over besprekingen die worden afgelast en vergaderingen die niet doorgaan. Vandaar mijn vragen, mevrouw de minister.
Klopt het dat de besprekingen in de NAR moeizaam verlopen? Op welke punten wordt vooruitgang geboekt en wat zijn de knelpunten?
Welke termijn hebt u aan de sociale partners gegeven, alvorens wij een wettelijk initiatief nemen?
05.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik heb op 21 april aan de commissie meegedeeld wat de Nationale Arbeidsraad mij op 8 april heeft verteld, namelijk dat de onderhandelingen zich in een vergevorderd stadium bevonden en dat de adviescommissie hoopte om haar werkzaamheden zeer binnenkort te kunnen afronden.
Deze commissie kwam op dinsdag 12 mei 2009 samen. Door redenen van intern overleg van een organisatie, werden de besprekingen verschoven naar een nog niet nader bepaalde datum. De werkzaamheden van de commissie zullen moeten worden voortgezet na 15 juni 2009, met name door de agenda van verschillende commissieleden die betrokken zijn bij de vergaderingen die in Genève worden gehouden, op mekaar af te stemmen. Om de sociale partners alle kansen te geven om het sociaal overleg tot een goed einde te brengen en om daaraan zoveel mogelijk belang te kunnen hechten, denk ik dat het enerzijds nuttig is het parlementair initiatief te laten rusten tot 30 juni 2009. Anderzijds is dit stadium van de procedure niet het geschikte moment om een lijst te maken van de eventuele vooruitgang of discussiepunten. Als in september geen resultaten worden geboekt, zullen we in de regering een initiatief nemen en een overleg in het Parlement hebben.
05.03 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik maak er mij alleen maar zorgen over, want u weet zelf ook dat de eerste slachtoffers in deze crisistijden de mensen met een interimcontract zijn. Wanneer het goed gaat, hebben mensen die met een interimcontract werken vaak een zwakker statuut. Wij hebben hier de afspraak gemaakt. Ik hoop dat we die besprekingen zo snel mogelijk kunnen aanvatten, als het kan met het advies van de sociale partners. Dat is des te beter, maar als het niet kan, hoop ik niet dat men het advies van de sociale partners zal blijven gebruiken als excuus om geen initiatief te nemen in het Parlement zelf. Ik hoop dat we eind juni een positief antwoord zullen krijgen of dat het advies dan in ieder geval al binnen is, zodat we de besprekingen kunnen aanvatten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.57 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.57 heures.