Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Economie, de la Politique scientifique,
de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des
Classes moyennes et de l'Agriculture |
van dinsdag 12 mei 2009 Namiddag ______ |
du mardi 12 mai 2009 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.39 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Bart Laeremans.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.39 heures. La réunion est présidée par M. Bart Laeremans.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "de Europese veiligheidsscore voor personenwagens" (nr. 12655)
01 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le score européen de sécurité pour les voitures de tourisme" (n° 12655)
01.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, in Europa krijgen alle nieuwe wagens een milieuscore, zodat de consument weet of hij een milieuvriendelijke wagen koopt, een wagen met een verminderde CO2-uitstoot.
In de Europese Raad ligt een voorstel klaar om nieuwe personenwagens ook uit te rusten met een veiligheidsscore, zodat overduidelijk onveilige wagens niet of minder op onze wegen verschijnen en zodat de veiligheid van de gebruikers en toevallige derden minder in het gedrang wordt gebracht.
Op het eerste gezicht zou men menen dat dat een goede zaak is voor de consument. Mijn concrete vragen aan u zijn dan ook de volgende.
Ten eerste, bent u op de hoogte van het Europese voorstel om een veiligheidsscore voor personenwagens in te voeren? Wat is uw mening hierover?
Ten tweede, als u de veiligheidsscore een goed idee vindt, ga ik ervan uit dat België op actieve wijze zal meewerken. Misschien moeten wij zelfs proactief werken en die score nu al invoeren. Behoort dat tot de prioriteiten van deze regering?
Ten derde, denkt men eraan om op termijn ook tweedehandsvoertuigen met een veiligheidsscore uit te rusten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een technische keuring? Ik dank u voor uw antwoord.
01.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, er is een probleem met de vraag. Het is niet de vraag die ik heb ontvangen. Ik had een vraag ontvangen over elektrische auto’s.
De voorzitter: Dat is vraag nr. 12979. Nu is het vraag nr. 12655, maar ik merk nu dat het een vraag is aan staatssecretaris Schouppe.
01.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Het is een vraag aan de minister van Klimaat en Energie.
De voorzitter: En aan wie was ze oorspronkelijk gesteld?
01.04 Peter Logghe (Vlaams Belang): Aan de minister van Energie, Klimaat en Consumentenzaken. Ik denk dat dat minister Magnette was.
De voorzitter: Ze zal in de commissie voor de Infrastructuur worden beantwoord. Ze is blijkbaar verkeerdelijk hier geagendeerd.
Dan geef ik u het woord voor uw volgende vraag, die meer met energie te maken heeft.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "elektrische auto's" (nr. 12979)
02 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les véhicules électriques" (n° 12979)
02.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u kent het probleem. In Nederland aarzelen te veel autogebruikers om zich een elektrische auto aan te schaffen omdat er te weinig oplaadpunten beschikbaar zouden zijn. Doordat die elektrische wagens te weinig oplaadpunten vinden en te weinig aan bod komen, komt heel het dossier van de milieuvriendelijke elektrische wagens in Nederland moeilijk van de grond.
Ik denk dat men in West-Europa eigenlijk overal met hetzelfde probleem worstelt. Elektrische wagens hebben een beperkte reikwijdte. Men spreekt van 250 kilometer. Omdat er te weinig van dergelijke auto's rondrijden, willen elektriciteitsbedrijven niet investeren in oplaadpunten. Men zit duidelijk in een vicieuze cirkel.
In Nederland heeft men er nu voor gekozen om die vicieuze cirkel te doorbreken. Beheerders van elektrische netwerken zullen in Nederland maar liefst tienduizend oplaadpunten inrichten. Dat werk zou in 2012 klaar moeten zijn. Tegen dan zouden er dus tienduizend oplaadpunten moeten zijn.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende concrete vragen.
Hoever staat het met elektrische wagens in België? Kijkt men hier niet tegen hetzelfde fenomeen aan? Ik veronderstel van wel. Te weinig elektrische wagens, dus te weinig oplaadpunten. Te weinig oplaadpunten, dus geen doorbraak van de elektrische auto. Doordat er geen doorbraak van de elektrische auto is, zijn er ook te weinig investeringen van de elektriciteitsbedrijven. We zitten in een vicieuze cirkel.
Als we in België met hetzelfde probleem kampen, moet de overheid dan niet dringend met de elektriciteitsbedrijven samen zitten om ook hier, liefst op korte termijn, die vicieuze cirkel te doorbreken? Dat is mijn tweede vraag.
Ten derde, ook in België zijn er heel wat mogelijkheden op het vlak van oplaadpunten. Er zijn P+R-plaatsen, parkeerplaatsen aan treinstations of parkeerterreinen van grote bedrijven. Hoever staat u met mogelijke plannen voor oplaadpunten in België?
Ten vierde, binnen welke termijn kan men een initiatief van de regering in de richting van het stimuleren van oplaadpunten in België verwachten?
02.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de oplaadpunten dienen te worden verbonden aan de gewestelijke distributienetwerken. Ook dient tevens te worden gekeken naar de stabiliteit van het hele netwerk en de momenten van afname en de te betalen prijs.
Het gaat hier in de eerste plaats dus om een gewestelijke materie. Ik stel dan ook voor uw vraag aan de bevoegde gewestelijke minster te stellen.
Om het energieverbruik van het vervoer te verminderen, beveelt de McKinsey-studie over energie-efficiëntie aan dat in 2050 50 procent van het wagenpark elektrisch zou worden. Het lijkt nuttig om deze kwestie van dichtbij te onderzoeken. Ik zal mijn collega van Mobiliteit hierover zeker aanspreken.
Als minister van Leefmilieu moet ik aandacht hebben voor verschillende elementen. Eerst en vooral is de levenscyclus van een elektrische wagen zeker niet neutraal. Deze is namelijk afhankelijk van de productiewijze van de elektriciteit en van het type batterij. De batterij bevat momenteel lithium waarvan de productie in slechts enkele landen is geconcentreerd, zeer vervuilend is en ruim onvoldoende is voor de productie van een dergelijk wagenpark.
02.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u zegt dat dit een gewestelijke materie is en dat ik mij aldus tot de Gewesten moet richten. Ik zal dat doen.
U zult hierover ook spreken met uw collega bevoegd inzake Mobiliteit. Dat initiatief juich ik toe.
Wat de burger van dit land volgens mij vooral verwacht, zijn stimulerende maatregelen. Eens te meer stel ik vast dat deze federale Staat met of zonder samenwerking met de gewestelijke overheden, er niet in slaagt om stimulerende maatregelen van de grond te krijgen. Ik stel vast dat dit in de ons omringende landen wel gebeurt, onder andere in Nederland en Denemarken. Wij dreigen opnieuw de boot te missen. Dit is een vaststelling, die ik niet voor de eerste keer maak.
Het incident is gesloten.
- M. Maxime Prévot au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'avenir des biocarburants" (n° 12570)
- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la production de biocarburants en Belgique" (n° 12982)
- de heer Maxime Prévot aan de minister van Klimaat en Energie over "de toekomst van de biobrandstoffen" (nr. 12570)
- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de productie van biobrandstoffen in België" (nr. 12982)
03.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, ma question date de quelques semaines, mais nous aurons l'occasion d'établir le lien avec vos récents avant-projets en matière de biocarburants, que vous avez pu présenter au gouvernement. Vous ne me tiendrez pas rigueur de souhaiter l'une ou l'autre précision à cet égard.
La Belgique a accumulé du retard par rapport aux objectifs européens en matière de production de biocarburants d'ici 2010. Le pourcentage de biocarburants commercialisés en 2007 ne s'élevait en effet qu'à 1% et qu'à 1,1% en 2008 alors que ces pourcentages auraient dû être respectivement de 3,2% et de 4,8%.
Le scoreboard consacré au Printemps de l'environnement mentionne qu'une évaluation de la politique belge actuelle en matière de biocarburants a été réalisée et, selon ce tableau, les résultats sont connus depuis la mi-mars 2009.
Un second point figurant dans ce scoreboard concerne l'organisation de la transparence sur les filières belges de fabrication des biocarburants. Ainsi, une concertation était-elle prévue avec les stakeholders et les entités fédérées avant le mois de mars 2009.
Par conséquent, avez-vous pris connaissance des résultats de l'évaluation de la politique en matière de biocarburants? Si oui, quelles sont les principales conclusions de cette étude? Il semblerait que la concertation relative à l'organisation de la transparence sur les filières de fabrication de biocarburants n'a pas encore eu lieu. Pouvez-vous nous communiquer les raisons de ce retard et nous indiquer si cette concertation est programmée prochainement?
La semaine dernière, vous avez signalé que le gouvernement avait confirmé sa décision du 3 avril dernier à propos de l'imposition de 4% des agrocarburants à partir du 1er juillet 2009. Un avant-projet de loi a été détaillé au gouvernement et prévoit une série de critères de durabilité que les agrocarburants devront respecter. Vous anticipez en cela une directive européenne.
Sans que cela ne puisse vous poser problème, détenez-vous quelques détails additionnels par rapport à ces critères de durabilité? Quelle est la réponse que vous souhaitez réserver à ce petit cri d'alarme des pétroliers traditionnels à propos du surcoût qu'engendreraient potentiellement les nouvelles installations de mélange? Ceux-ci souhaiteraient une modification du contrat-programme à propos des prix pétroliers. Quelle est votre sensibilité par rapport à cette question?
03.02 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous avez fait des propositions pour relancer la production de biocarburants en Belgique dans le cadre des 5,5% de biocarburant par litre de carburant fossile, selon l'objectif fixé par l'Union européenne.
2008 a été un temps de débat sur les agrocarburants, leurs avantages et surtout les inconvénients à en produire en termes écologiques et économiques. Lors d'une de mes interpellations, vous aviez répondu qu'en Belgique, la production de biocarburants se ferait à partir de colza. Or, celui-ci est en concurrence avec les cultures alimentaires.
Monsieur le ministre, sur quelles terres ce colza est-t-il cultivé? Est-ce sur d'anciennes friches ou sur des terres agricoles ainsi détournées de leur vocation à produire des aliments?
Quelles évolutions en termes de superficie a-t-on vues en 2008? Quelles seront-elles en 2009?
Avec quelles productions les terres dévolues à la production de biocarburants vont-elles se mettre en concurrence?
Nous vous avions aussi interpellé, ma collègue Katia della Faille et moi-même, sur l'intérêt de la production de biocarburants à partir d'algues.
Votre collègue Sabine Laruelle, que j'avais aussi interpellée en tant que ministre de la Politique scientifique, nous avait alors, comme vous-même, indiqué la nécessité de poursuivre et d'amplifier la recherche en ce domaine afin d'en venir à une production économiquement rentable et technologiquement fiable. Ainsi, les équipes belges, à la pointe en cette matière, qui travaillent sur les micro-organismes et notamment les diatomées, algues les plus prometteuses en fourniture de lipides, font partie du réseau ERA-NET Industrial Technology. La recherche a-t-elle progressé depuis un an?
Votre collègue a aussi évoqué l'analyse des différents scénarii de mise en production et vente de biocarburants sur le marché belge, en termes de viabilité et de durabilité.
Quels ont été ces scénarii? Quels biocarburants ont-ils été mis en observation? Quelles conclusions en a-t-on tiré? Quelles suites cela va-t-il entraîner sur le plan de la recherche?
Vous nous avez aussi indiqué la mise en œuvre d'un SET Plan à l'échelon européen et l'objectif d'une politique commune en la matière au sein du CCPIE et par le biais du projet CONCERE.
Où en sont ces différents travaux et projets? Qu'est-il permis d'en espérer en termes de biocarburants alternatifs à ceux produits aujourd'hui en concurrence avec l'agriculture vivrière?
03.03 Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, monsieur Prévot, en Belgique, les terrains dédiés à la production de biocarburant sont avant tout dévolus à celle de composés pour l'alimentation destinée au bétail. Ainsi, une tonne de froment produit 300 tonnes d'éthanol et 370 tonnes de composés pour l'alimentation réservée au bétail.
Seulement 1,9% de la biomasse mondiale agricole est dédié à la production de biocarburant selon la FAO. Le colza est une culture vivrière dont la finalité est de produire des composés pour l'alimentation pour le bétail et de l'huile. Une tonne de graines de colza produit environ 600 kg de tourteaux et 400 kg d'huile. Cette huile coûte plus cher que celles de soja et de palme et n'intervient que marginalement dans l'industrie alimentaire.
Le régime communautaire des friches n'est plus obligatoire depuis 2008. Le colza est, bien entendu, cultivé sur les terres agricoles, puisqu'il s'agit d'une culture vivrière. Il faut souligner que les produits et coproduits de ces cultures s'opposent à l'importation d'huiles de palme et de soja, cultivées au détriment de la forêt équatoriale. De cette manière, nous n'exportons pas les impacts de nos biocarburants.
Les superficies consacrées à la culture du colza sont disponibles auprès de l'INS et d'Eurostat. Néanmoins, en Région wallonne, pour l'année 2008, je puis vous dire que 2.730 hectares étaient dévolus à l'agriculture de colza énergétique. Je ne connais pas les chiffres relatifs aux emblavements pour 2009. Ces informations sont en cours de compilation auprès de Valbiom pour la Région wallonne ou auprès du SPF Économie.
Les biocarburants de la seconde génération permettront de découpler la production de biomasse énergétique de celle dédiée à des fins alimentaires pour l'homme ou le bétail. Cette nouvelle masse aura l'avantage d'être entièrement valorisée pour la production d'énergie. Cette approche permet d'améliorer les rendements de production par unité de surface cultivée.
L'administration de l'environnement vient de terminer une étude sur l'évaluation de l'impact du développement de cultures pour les biocarburants sur la biodiversité en Belgique. Il en ressort que les miscanthus, les saules et les peupliers offrent de réelles potentialités par rapport aux filières de production de biocarburant de première génération, notamment en ce qui concerne leurs faibles exigences agronomiques en termes de pesticide et d'engrais, ainsi que les pratiques culturales telles que les tournières qui présentent une protection de l'habitat pour la faune et la flore. Les résultats de cette étude seront prochainement diffusés auprès du public. La seconde partie de l'étude portera, comme prévu, sur les filières étrangères de production et sera finalisée en 2010. En ce moment, mes services sont occupés à préparer les actes juridiques nécessaires à l'obligation de mélange des biocarburants dans les carburants fossiles.
La concertation avec les unités de production reprendra après la mise en place de ces cadres juridiques qui doivent assurer un objectif de mélange de 4% comme décidé en Conseil des ministres, le 3 avril dernier, et confirmer l'adoption d'un projet de loi le 8 mai dernier.
La recherche sur les biocarburants à partir d'algues n'est pas envisagée par l'administration fédérale de l'Énergie, mais par l'administration de la Recherche scientifique. Pour ces questions, je vous renvoie donc à ma collègue en charge de la Politique scientifique.
Pour terminer, je voudrais rappeler que les groupes de concertation État/Régions en matière d'environnement, la CCPIE, et en matière d'énergie, CONCERE, existent. CONCERE n'est pas un projet, mais un groupe de travail permanent chargé de la concertation entre l'État et les Régions pour ce qui concerne la politique énergétique, notamment sur le plan international.
Un groupe de travail mixte entre le CCPIE et CONCERE travaille sur les aspects liés aux biocarburants et aux critères de durabilité, notamment dans le cadre de la directive sur l'énergie renouvelable du paquet énergie climat sur lequel nous reviendrons, monsieur Prévot.
Le SET Plan est une matière traitée conjointement par l'administration de l'Énergie et de la Politique scientifique. Un groupe de travail conjoint a été créé pour suivre ces questions.
03.04 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.
Monsieur le ministre, je ne pense pas que vous m'ayez donné d'informations sur les critères de durabilité qui pouvaient être retenus, anticipant ainsi la directive européenne. Mais peut-être est-il prématuré de fixer des balises à cet égard.
Monsieur le ministre, je voudrais surtout vous apporter mon soutien car il semble que le secteur pétrolier ait exprimé son souhait, au regard des surcoûts liés à ses installations de mélange, que l'on modifie le contrat-programme et que l'on rediscute des prix à la pompe. On peut se douter que si le secteur souhaite une discussion à ce sujet, ce n'est pas pour procéder à une diminution de ces derniers. En la matière, il faudra veiller à ce que les prix à la pompe ne soient pas augmentés car ce serait encore une fois les ménages qui seraient directement touchés par une telle mesure.
03.05 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour les réponses et les éléments factuels qu'il m'a donnés et qui m'ont, en partie, rassuré.
Je regrette simplement le fait que les administrations Énergie et Recherche soient si étanches l'une envers l'autre. Je me permets de plaider pour qu'il y ait au minimum un dialogue et de la coopération entre les deux. Je plaiderai de la même façon auprès de la ministre Laruelle que je réinterpellerai à ce sujet. Je crois en effet qu'il faut diversifier au maximum les sources de production de biocarburants ou d'agrocarburants, etc.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik merk dat mevrouw Muylle nog niet aanwezig is. Ik veronderstel dat zij komende is.
04 Vraag van de heer Jan Jambon aan de minister van Klimaat en Energie over "de wijzigingen van de voorwaarden voor de exploitatie van zonnebankcentra" (nr. 13004)
04 Question de M. Jan Jambon au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les modifications apportées aux conditions d'exploitation des centres de bancs solaires" (n° 13004)
04.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u enkele weken geleden een schriftelijke vraag gesteld over de exploitatie van zonnebankcentra en het op handenzijnde koninklijk besluit ter zake. U hebt in uw schriftelijke antwoord verwezen naar een antwoord dat u op een mondelinge vraag van mevrouw Muylle hebt gegeven.
Ik heb de bewuste vraag opgezocht. U hebt inderdaad een antwoord aan mevrouw Muylle gegeven. Het was echter wel een antwoord op een andere vraag. Mevrouw Muylle vroeg namelijk naar de uitgevoerde controles op de zonnecentra. Mijn vraag heeft betrekking op het op handenzijnde koninklijk besluit, waarmee u de intentie hebt de voorwaarden nog te verstrengen.
Mijnheer de minister, omdat u mij eerst met een kluitje het riet hebt ingestuurd, herhaal ik mijn vraag hier vandaag en hoop dat u nu wel het correcte antwoord op de correcte vraag in petto hebt.
U hebt een koninklijk besluit uitgevaardigd dat op 22 november 2007 is verschenen en op 1 augustus 2008 in werking is getreden. Het hield de voorwaarden voor de exploitatie van de zonnebanken in. Er werden in het koninklijk besluit belangrijke, noodzakelijke en goede wijzigingen inzake opleiding, identificatie en begeleiding doorgevoerd. Tevens werd in artikel 3, 10°, vermeld dat de straling van de zonnebank op geen enkele plaats meer dan 0,3 watt per m² mag bedragen.
Sindsdien hebben vele zonnebankcentra hun zonnebanken aan de nieuwe regelgeving aangepast. Zij hebben binnen voornoemde normering nieuwe lampen geïnstalleerd, met in het achterhoofd het gegeven dat de nieuwe lampen na een gebruiksduur van 50 uur een capaciteitsverlies van ongeveer 20 procent hebben.
De investeringen die de uitbaters van de bewuste zonnebankcentra hebben gedaan, komen neer op ongeveer 1.000 euro per zonnebank. Een koninklijk besluit dat op 1 augustus 2008 in werking is getreden, heeft de sector dus gedwongen om investeringen van ongeveer 1.000 euro per zonnebank te doen.
Het was niettemin een goed koninklijk besluit. De opgelegde investeringen zijn ook verantwoord.
Nu blijkt uit een voorontwerp van koninklijk besluit dat u de huidige nieuwe stralingsgraad van 0,3 watt per m² naar 0,30 watt per m² wil wijzigen.
Ik ben van opleiding een exacte wetenschapper. In eerste instantie leek mij het verschil tussen 0,3 watt per m² en 0,30 watt per m² niet echt een significant verschil.
Het addertje onder het gras zit echter in de afronding op twee cijfers na de komma in plaats van op één cijfer na de komma gaat. Rekeninghoudende met afwijkingen in de meetapparatuur is uw maatregel een aanzienlijke verstrenging van de norm.
De volgende vraag dringt zich dus op.
Was het nodig om de norm te verstrengen, na het uitvaardigen van een koninklijk besluit dat pas op 1 augustus 2008 in werking is getreden? Was het nodig om de norm al zo snel te verstrengen?
Ik stel vast dat via een Europese studie de toelaatbare stralingswaarde oorspronkelijk op 0,6 watt per m² werd vastgelegd. De Europese richtlijn heeft echter ook voldoende reserves en marge ingebouwd en spreekt ook over dezelfde voornoemde 0,3 watt per m². In 2011 zal Europa zelfs met een definitieve richtlijn naar buiten komen. Duitsland heeft aan zijn zonnebankcentra al uitstel tot 2011 verleend, het tijdstip waarop de Europese richtlijn zal worden uitgevaardigd.
De uitbaters van de zonnebankcentra zijn vragende partij voor een duidelijke regelgeving, maar hebben zich, helemaal in lijn met wat u van hen hebt gevraagd, in regel gesteld met de huidige 0,3-norm. Zoals ik reeds zei, hebben zij daarvoor zwaar geïnvesteerd.
Waarom wilt u per se tegen de sector in die recent uitgevaardigde norm nu al verstrengen? U begrijpt dat de sector daar problemen mee heeft. Vindt u het logisch, en getuigt het volgens u van goed bestuur, dat een nieuw KB reeds zeven maanden na inwerkingtreding dient te worden aangepast en strenger gemaakt, met alle economische en praktische nefaste gevolgen voor de sector in deze tijden van crisis?
Ik kom tot mijn laatste vraag. Wanneer zou het KB verschijnen en eventueel in werking treden? Is er in een overgangsperiode voorzien?
04.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, het koninklijk besluit inzake de uitbating van zonnecentra legt een wettelijke stralingslimiet op inzake totale effectieve erytheemgewogen irradiantie van 0,3 watt per vierkante meter. Of deze limiet onder een andere vorm wordt geschreven, zoals bijvoorbeeld 0,30 of 300 milliwatt, doet eigenlijk niet ter zake. De wettelijke limiet blijft voor elk van de drie schrijfwijzen dezelfde. Op die limiet is geen afwijking toegelaten.
Het is aan de producenten van de zonnebanken en aan de uitbaters van zonnecentra om onder die limiet te blijven. De enige manier voor producenten en uitbaters om te garanderen dat de straling onder de limiet ligt, is door van de limiet de meetfout van het meettoestel af te trekken en enkel meetwaarden te aanvaarden die onder die gecorrigeerde limiet liggen. Hoe nauwkeuriger het meettoestel van de fabrikanten en de uitbaters is, hoe korter zij bij de grens van 0,3 watt per vierkante meter mogen komen.
Voor de controlerende overheid dient de meetfout aan de andere zijde van de limiet te worden gecorrigeerd. De overheid moet van haar meetwaarde de meetfout van haar meettoestel aftrekken. Indien de bekomen waarde beneden 0,3 ligt, dient zij de betrokken zonnebank als conform te beschouwen.
Ik wil de regel graag toelichten met een voorbeeld. Indien de fabrikant of uitbater zijn zonnebank meet met een meettoestel dat een meetfout heeft van 0,05 watt per vierkante meter, is de enige manier om zeker te zijn dat de zonnebank voldoet aan de reglementering, ervoor te zorgen dat de meetwaarde onder 0,25 watt per vierkante meter ligt. Een hogere meetwaarde, zoals bijvoorbeeld 0,33, impliceert immers dat de werkelijke waarde hoger dan de limiet kan liggen.
Meten de controleurs een zonnebank met een meettoestel met een meetfout van 0,04 watt, moeten zij alle zonnebanken met een meetwaarde van 0,34 watt per m² aanvaarden. Uit contacten met de zonnebanksector blijkt dat sommigen de limieten van 0,3 watt bewust of onbewust interpreteerden. Zij misbruiken de meetfout van hun toestellen om boven de limiet te kunnen gaan. Hoe slechter de kwaliteit van hun metingen, hoe meer straling zij kunnen toelaten. Dit is natuurlijk absurd. Het is net om de misleidende informatie die in een deel van de sector rondgaat te counteren, dat de schrijfwijze van de wettelijke limiet werd gewijzigd. Op deze manier werd een verkeerde interpretatie van de limiet de pas afgesneden. De wettelijke limiet wordt dus niet verstrengd maar wel verduidelijkt.
04.03 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, dat is een ongelooflijk antwoord. De sector heeft zich helemaal aangepast aan uw koninklijk besluit van augustus 2008. Ze hebben daarvoor investeringen gedaan. U weet goed genoeg dat die sector van zonnebankcentra geen multinationals zijn maar wel kleine uitbaters met twee, drie of vier zonnebanken. Voor hen is een investering van duizend euro per zonnebank een geweldige inspanning, zeker in deze tijden.
Voor mij is 0,34 bij afronding nog steeds 0,3. Dat wil u tegengaan door de norm te verstrengen naar 0,30 watt. Net wanneer de sector alle investeringen heeft gedaan en de controles grosso modo goed heeft doorstaan. Dat vind ik sectorpesten en absoluut geen voorbeeld van goed bestuur. Ik vraag mij af of dit nu uw topprioriteit is? Is dat de topprioriteit van deze regering? Men stelt eindelijk een beleidsdaad: men gaat de uitbaters van de zonnebankcentra pesten. Deze beperkte beleidsdaden staan haaks op de noden van onze economie.
L'incident est clos.
- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Klimaat en Energie over "de aanduiding van energieprestaties en CO2-uitstoot" (nr. 12961)
- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Klimaat en Energie over "de niet conform verklaarde Febiac-code" (nr. 13021)
- de heer Jean Cornil aan de minister van Klimaat en Energie over "de ingebrekestelling van België door de Europese Commissie wegens het niet naleven van de wetgeving inzake autoreclame" (nr. 13037)
- Mme Nathalie Muylle au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'affichage des performances énergétiques et des émissions de CO2" (n° 12961)
- M. Xavier Baeselen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le 'code Febiac' déclaré non conforme" (n° 13021)
- M. Jean Cornil au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la mise en demeure par la Commission européenne de la Belgique pour le non-respect de la législation sur la publicité automobile" (n° 13037)
05.01 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral dank ik u met dit punt te hebben gewacht tot mijn aankomst in deze commissie. Ik moest ook een aantal vragen stellen in de commissie voor de Volksgezondheid, wat de heer Cornil overigens kan bevestigen.
Mijnheer de minister, ik zal het kort houden. De drie vragen gaan over dezelfde problematiek. De Europese Commissie heeft een inbreukprocedure gestart tegen de gebrekkige milieu-informatie die aan kopers van nieuwe wagens wordt geboden in België. De verplichte affichering van energiezuinigheid en CO2-uitstoot gebeurt in te kleine letters en is onvoldoende lees- en verstaanbaar. Nochtans hadden de verschillende invoerders en producenten van wagens in België zich ertoe verbonden een gedragscode na te leven voor het afficheren van de energieprestatie en de CO2-uitstoot.
Mijnheer de minister, de logische vraag is wat u daaraan gaat doen. Zult u de gedragscode die vandaag onvoldoende wordt nageleefd door de invoerders en de producenten, wijzigen of bijsturen? Hebt u daaromtrent controles laten uitvoeren? Is er overleg met de sector gepland? Welk initiatief zult u nemen? Tijdens de vergadering van de commissie voor de Volksgezondheid heb ik vernomen dat de collega’s van de PS daaromtrent een wetsvoorstel klaar hebben. Als ik verneem dat zij een wetsvoorstel hebben, vermoed ik dat u wel enkele initiatieven zult nemen omtrent deze aangelegenheid. Welke initiatieven zullen dat zijn, mijnheer de minister?
05.02 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je ne serai pas très long, vu que Mme Muylle a parfaitement résumé la situation. Notre pays, qui n'est pas le seul dans ce cas, a été mis en demeure de répondre à l'Union européenne sur cette question de la lisibilité de la mention des émissions de CO2 sur les panneaux publicitaires vantant des véhicules automobiles. Manifestement, le code de bonne conduite entre constructeurs et publicitaires n'est pas suffisant au regard de la législation européenne. Pour reprendre les termes exacts de l'Europe, ce code FEBIAC dépasse les possibilités d'interprétation laissées aux États membres, comme le signale la Commission. Si je ne m'abuse, nous devrions répondre à ses observations d'ici le 14 juin 2009. Où en êtes-vous dans cette question et éventuellement dans la concertation avec le secteur? Que va répondre concrètement la Belgique et que s'engage-t-elle à faire pour remédier à cette situation?
05.03 Jean Cornil (PS): Monsieur le président, je vais être très court également puisque Mme Muylle et M. Baeselen ont bien résumé la procédure de mise en demeure de la Commission que j'ai sous les yeux. J'imagine que vous avez lu le courrier de M. Dimas. J'ajouterai qu'en commission de la Santé publique cet après-midi même, nous avons décidé de porter à l'agenda dans les 15 jours deux propositions de loi déposées par mon groupe en la matière qui visent en partie à répondre à l'insuffisance du code de bonne conduite de la FEBIAC mais aussi à la mauvaise application de l'arrêté royal du 5 septembre 2001 qui en principe aurait dû régler la question.
05.04 Minister Paul Magnette: Mevrouw Muylle, mijnheer Baeselen en mijnheer Cornil, de Europese Commissie heeft op 14 april inderdaad een ingebrekestelling aan België gericht. Een eerste klacht, van juni 2008, vanwege Inter-Environnement Wallonie en andere groene verenigingen was reeds bij de Europese Commissie ingediend. Die klacht verduidelijkte dat de promotiedocumenten in België, waaronder de reclame, niet in overeenstemming zijn met de richtlijn omdat de informatie ofwel afwezig is ofwel onleesbaar of nog minder opvalt dan de andere informatie op het voertuig en dat de controles onvoldoende waren.
Wij hebben daarop geantwoord in oktober 2008. De Europese Commissie neemt geen genoegen met ons antwoord, en wel inzake meerdere elementen.
Je n'en suis pas surpris. En effet, l'arrêté royal du 5 septembre 2001, relatif à la disponibilité de l'information sur la consommation de carburant et les émissions de CO2 à l'intention des consommateurs lors de la commercialisation de voitures particulières neuves, transpose la directive 99/94 qui stipule que: "la consommation des véhicules et leurs émissions de CO2 doivent être facilement lisibles et au moins aussi visibles que la partie principale des informations dans la documentation promotionnelle".
La FEBIAC a modifié son code autorégulateur d'éthique en matière de publicité automobile. Le nouveau code est d'application depuis le 1er septembre 2008 et, s'il présente des avancées positives, notamment le fait que les mentions sur la consommation et les émissions de CO2 doivent dorénavant figurer horizontalement – ce qui est la moindre des choses! – et être clairement en contraste avec la couleur de fond de la publicité, force est de constater que l'obligation d'afficher les informations environnementales de manière aussi lisible et visible que la partie principale de l'information se traduit, dans le code de la FEBIAC, par une disposition un peu faible: "une taille de caractère correspondant au minimum à la plus petite taille de caractère utilisée pour l'information figurant dans le message publicitaire." Ce n'est ni conforme à l'arrêté royal, ni à la directive.
Revoir le code FEBIAC afin de le rendre pleinement conforme aux exigences de la directive n'étant juridiquement pas possible, une modification législative ou réglementaire s'impose. Je prends bonne note à cet égard de la proposition de M. Cornil. Cette proposition sera très utile pour revoir l'arrêté royal de 2001, afin d'y inclure les dispositions concernant la lisibilité et la visibilité des informations. Cette option a aussi tout l'avantage d'offrir toute la garantie juridique et nécessite d'engager un processus de négociation interministériel. J'ai donné instruction à mon administration d'avancer dans ce sens.
In verband met de vraag van mevrouw Muylle over het aantal uitgevoerde controles heb ik een tabel ter beschikking van de leden van de commissie, met daarin alle gegevens.
05.05 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb nog een vraag. Zegt u dat nu de aanpassing van Febiac er is wat de gedragscode inzake CO2-uitstoot betreft, Europa er wel mee akkoord gaat en dat we enkel nog voor de milieuaffichering tekortschieten? Daar moet nog een aanpassing gebeuren maar inzake de CO2-uitstoot is de aangepaste gedragscode van Febiac voor Europa dus wel in orde? Men heeft bijgevolg alleen nog problemen met de milieuaffichering?
05.06 Minister Paul Magnette: Ja.
05.07 Jean Cornil (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour le soutien qu'il apporte à ma proposition de loi.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "de heffing op de niet-gebruikte productiesites van elektriciteit" (nr. 13043)
06 Question de Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la taxe sur les sites de production d'électricité non utilisés" (n° 13043)
06.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil eigenlijk peilen naar de effectiviteit van de maatregel. We hebben die vorig jaar nog aangepast. De vraag rijst in welke mate niet-gebruikte sites effectief in circulatie komen. Vandaar mijn vier vragen.
Mijnheer de minister, hoeveel sites werden effectief in omloop gebracht door andere elektriciteitsproducenten? Hebt u er een idee van op hoeveel van die sites effectief andere producenten zijn gestart?
Wat was de opbrengst van de heffing in 2008? U had dat op 70 miljoen geraamd. Is dat bedrag bereikt?
Ten slotte, hoeveel sites zijn er gesloten na de inwerkingtreding van de wet, maar zijn nog niet ter beschikking gesteld van andere producenten?
In welke mate is de maatregel al dan niet effectief?
06.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Partyka, sedert het van kracht worden van de programmawet van 8 juni 2008 tot wijziging van de wet van 8 december 2006 werd geen enkele onbenutte of onderbenutte productiesite van elektriciteit, die het voorwerp was van een heffing, ter beschikking gesteld van andere elektriciteitsproducenten. Voor 2008 bedroeg het bedrag van de heffing 51.150.000 euro voor 7 sites die volgens de wet van 8 december 2006 moesten worden beschouwd als onbenutte of onderbenutte productiesites.
In dit verband is het belangrijk om te signaleren dat de heffing voor 2008 werd opgemaakt op basis van de wet van 8 december 2006, vooraleer zij werd gewijzigd door de programmawet van 8 juni 2008. De programmawet die de grondslag wijzigde van de heffing, namelijk de oppervlakte van de site en niet meer de potentiële productiecapaciteit, trad in werking in juni 2008, terwijl de maatschappij in kwestie haar aangifte had ingediend in april 2008. Bijgevolg is het op basis van de wet van 8 december 2006, zoals die aanvankelijk werd opgesteld, dat de heffing voor 2008 in mei 2008 werd bepaald door de gedelegeerde ambtenaar.
De heffing voor 2009 zal daarentegen worden berekend op basis van de nieuwe wetgeving en zij zou, indien geen enkele van de sites wordt overgedragen, in principe ongeveer 70 miljoen euro moeten bedragen.
Tot op heden werd geen enkele site die het voorwerp uitmaakte van een heffing in 2006, 2007 en 2008, overgedragen aan andere elektriciteitsproducenten. Het doel van de wetgeving, te weten de verbetering van de mededinging op het gebied van de elektriciteitsproductie door het aanzetten van de leidende operatoren om bepaalde sites over te dragen aan nieuwe producenten, werd dus voor het ogenblik niet bereikt.
06.03 Katrien Partyka (CD&V): De conclusie die u op het einde maakt, lijkt mij inderdaad terecht. De effectieve bedoeling van de wet wordt niet verwezenlijkt en de wet werkt dus volgens mij niet. Ligt dat aan het feit dat de heffing te laag is of mankeert er iets anders aan? Zo ja, dan moeten er andere maatregelen worden genomen. Zijn er volgens u nieuwe maatregelen nodig of is de heffing te laag?
06.04 Paul Magnette, ministre: Je pense que les tribulations juridiques autour de cette taxe en ont affaibli l'effet utile, même si la Cour constitutionnelle a reconnu que cette taxe n'était ni discriminatoire ni disproportionnée.
06.05 Katrien Partyka (CD&V): Het is toch een spijtige vaststelling dat geen enkele productiesite opnieuw in circulatie is gebracht. Er scheelt duidelijk iets. De heffing zal waarschijnlijk veel te laag zijn.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "de stand van zaken met betrekking tot de automatische toekenning van de sociale tarieven voor gas en elektriciteit" (nr. 13113)
07 Question de Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'état d'avancement de l'octroi automatique des tarifs sociaux pour le gaz et l'électricité" (n° 13113)
07.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, over de automatische toekenning van sociale tarieven hebben wij al vaak van gedachten gewisseld.
In uw beleidsnota hebt u aangegeven dat ze op 1 juli 2009 een feit zouden zijn. Nu hebt u enkele weken geleden in antwoord op een vraag in de plenaire vergadering van mevrouw Van der Straeten aangehaald dat de geplande datum waarschijnlijk niet zou worden gehaald. De automatische toekenning zou er veeleer in de herfst komen.
De automatische toekenning is al lang gepland en ook al een paar keer aangekondigd.
Wanneer zal het desbetreffende koninklijk besluit worden gepubliceerd?
Wat is de stand van zaken inzake de uitwisseling van de gegevens? Wat is het probleem?
Waarom werd de kwestie tot de herfst uitgesteld?
Vandaag stond trouwens in de krant le Soir en ook in de Nederlandstalige pers een bericht dat de sociale tarieven voor elektriciteit op een jaar tijd met 30% zijn gestegen. Voor gas is dat 70%. In Le Soir wordt aangehaald dat de stijging er is gekomen omwille van de berekeningswijze van de CREG, die over een periode van een half jaar gebeurt. De mensen met de laagste inkomens die op de sociale tarieven een beroep kunnen doen, genieten door voormelde berekeningswijze gedurende enkele maanden niet van de laagste prijzen.
Het voorgaande lijkt mij echt problematisch. De berekeningswijze van de CREG zou over een gemiddelde van een aantal maanden, met name een half jaar, gaan. Daarom krijgen de mensen die sociale tarieven toegekend krijgen, de facto hogere tarieven dan mensen aan wie de gewone tarieven worden aangerekend. Dat is echt problematisch.
Ik wou het probleem enkel aanhalen, omdat het vandaag in de Franstalige pers staat.
07.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de Raad van State heeft zijn advies verleend over het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de automatische toekenning van de sociale tarieven. Het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt deze week verwacht. Het ontwerp van koninklijk besluit zal aan beide adviezen worden aangepast en na ondertekening zo snel mogelijk worden gepubliceerd. De datum van 1 juli 2009 wordt nog steeds weerhouden als de dag waarop de FOD Economie voor de eerste maal aan de leveranciers zal meedelen voor welke klanten zij voortaan het sociaal tarief zullen moeten toepassen.
07.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, het was ook een beetje de bedoeling wat concrete informatie te verkrijgen over de uitwisseling van de gegevens. Op welke manier zal dat juist gebeuren? Gebeurt dat door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid? Zullen de leveranciers kunnen inloggen op de Kruispuntbank? Zullen zij die gegevens krijgen?
07.04 Paul Magnette, ministre: Je ne peux vous répondre précisément mais, de mémoire, je pense que le SPF, après avoir croisé avec la Banque-Carrefour, doit les transmettre aux fournisseurs.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "de betaling van energiefacturen met kredietkaarten" (nr. 13115)
08 Question de Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le paiement par cartes de crédit de factures d'énergie" (n° 13115)
08.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, in verband met de vorige vraag wil ik nog wel even zeggen dat ik een aparte vraag zal indienen over de tarieven van de CREG en de manier waarop die berekend worden, want dat lijkt mij echt problematisch. Als mensen die het moeilijk hebben pas na een half jaar betere tarieven kunnen genieten, dan lijkt mij dat problematisch. Ik zal daarover misschien nog een aparte vraag indienen. Blijkbaar bepaalt een KB dat dit gebeurt na een half jaar.
Ik kom nu tot mijn vraag over de betaling van de energiefactuur met kredietkaarten.
Nuon voert tot 30 juni een promotiecampagne waarbij men consumenten een korting geeft als zij een contract kiezen met betaling via een Visa- of Mastercard. Dat betekent dus eigenlijk dat men zijn facturen op krediet betaalt, met het bijhorende kostenpercentage.
Hebt u er zicht op of nog andere energieleveranciers dit doen? Is het gebruik van kredietkaarten met een kredietopening voor het betalen van energiefacturen niet in strijd met de voorzichtigheidsplicht waarin de wet op het consumentenkrediet voorziet? Het gaat vaak over mensen die al een schuldenprobleem hebben. Zij gaan dan op die manier hun energiefacturen betalen, waardoor zij nog dieper in de schulden geraken. Ook het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling waarschuwt voor de betaling van kleine dagelijkse uitgaven met een kredietkaart. Men zegt dat dit een steeds groter probleem wordt. Ook voedingsmiddelen worden met een kredietkaart betaald. Vindt u het nodig om maatregelen te nemen om de evolutie in het gebruik van kredietkaarten voor essentiële uitgaven tegen te gaan?
08.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, er zijn mij geen andere energieleveranciers bekend die voorzien in de mogelijkheid tot betaling met een kredietkaart. Op de websites van Essent, Electrabel, Lampiris en Luminus zijn er in elk geval geen andere, gelijkaardige promoties.
In casu lijkt het mij niet noodzakelijk om een kaart te gaan waaraan een kredietopening is verbonden die onder de wet op het consumentenkrediet valt, wat niet betekent dat die mogelijkheid zich niet kan voordoen. Nuon vraagt op haar website in elk geval niet dat het om een dergelijke kaart zou gaan. In die zin lijkt er mij dan ook geen inbreuk op de wet op het consumentenkrediet.
Overigens moet men zich hoeden voor het hanteren van het begrip “kredietkaart”, waarvoor er geen wettelijke definiëring bestaat. In de praktijk gaat het doorgaans om een multifunctionele kaart waarmee verschillende verrichtingen kunnen gebeuren, zoals kredietopnemingen, betalingen, eenmalige betalingen enzovoort. Verder wordt geen van deze kaarten door Nuon opgelegd in het raam van het sluiten van een energieleveringsovereenkomst.
Op het contract dient het nummer van de bestaande kaart en de datum van geldigheid van nog minstens een maand te worden ingevuld. Het lijkt hier dan ook veeleer om een vorm van zekerheid te gaan, vergelijkbaar met een domiciliëring. Ook het onderschrijven van een domiciliëring of een overschrijving behoren in casu tot de mogelijkheden. De wet op de handelspraktijken laat toe dat er in kortingen worden voorzien op basis van de betalingswijze. Ook in het geval dat de consument in het rood zou gaan op zijn zichtrekening zonder dat hij beschikt over een kredietopening, betaalt hij een relatief hoge percentage, vanaf 1 juni 11 tot 12 procent.
Het lijkt mij onmogelijk om voor de kredietopening een regelgeving uit te werken die een onderscheid maakt tussen kredieten aangegaan voor essentiële of niet-essentiële zaken. Wel kunnen er problemen zijn met betrekking tot de duidelijkheid van het contract, de informatieverstrekking of de reclame. In dat geval lijkt een onderzoek door de Algemene Directie Controle en Bemiddeling meer aangewezen. De problematiek zal in elk geval verder worden onderzocht in het raam van de herziening van de wet op het consumentenkrediet.
08.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, ik neem aan dat u wettelijk misschien niets kunt ondernemen. Het betalen van energiefacturen op krediet, met de bijhorende extra kosten, lijkt mij toch niet de aangewezen weg, zeker voor personen die al schulden hebben. Ik hoop dat de FOD bij gelegenheid meer aandacht zal besteden aan die kaarten met kredietopeningen. Personen die al in de problemen zitten, geraken er steeds meer door in de problemen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag 13192 van mevrouw Muylle wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
09 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de raadpleging van CANVEK" (nr. 13173)
09 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la consultation de la CALPAN" (n° 13173)
09.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): De overdracht van kernmaterialen, kernuitrustingen, technologische kerngegevens en hun afgeleiden aan niet-kernwapenstaten vergt, overeenkomstig de wet van 9 februari 1981 houdende de voorwaarden voor export van kernmaterialen en kernuitrustingen alsmede van technologische gegevens, een machtiging van de minister.
De minister houdt daarbij rekening met het advies van de Commissie van Advies voor de Niet-Verspreiding van Kernwapens, afgekort CANVEK.
Mijnheer de minister, ik had van u al eens een overzicht gekregen van de activiteiten en adviezen die aan CANVEK werden gevraagd. Ik heb ondertussen echter de jaarrapporten 2007 en 2008 van het Vlaams Vredesinstituut naast uw overzicht gelegd, vooral dan de aspecten inzake de buitenlandse handel in wapens en goederen voor tweeërlei gebruik. Het viel mij op dat melding wordt gemaakt van verschillende vergunningen voor gevoelig materiaal voor Iran.
Ik vraag mij af of sommige dossiers misschien niet een machtiging van de minister hadden gevergd in het kader van de hiervoor genoemde wet van 9 februari 1981. Bij mijn weten en uit lectuur van mijn vorige vraag werden er in 2007 en 2008 door de minister geen machtigingen voor uitvoer naar Iran verleend. Werden de bewuste dossiers wel voorgelegd aan CANVEK? Moesten ze aan CANVEK worden voorgelegd?
Voor de volledigheid, het gaat over vijf dossiers die in de jaarrapporten van het Vlaams Vredesinstituut zijn vermeld. Voor 2007 gaat het om een uitvoervergunning voor goederen die bij de aanmaak of het gebruik van chemische, biologische of nucleaire wapens kunnen worden aangewend. Voor 2008 gaat het om twee uitvoervergunningen voor goederen die eveneens bij de aanmaak of het gebruik van chemische, biologische of nucleaire wapens kunnen worden aangewend, alsook over twee uitvoervergunningen voor goederen in het kader van verordening 423/2007 betreffende beperkte maatregelen ten opzichte van Iran met het oog op het beperken van het risico van de proliferatie van massavernietigingswapens.
Mijn vragen zijn de volgende. Kunt u voor elk van de vijf voornoemde dossiers mededelen of het dossier aan CANVEK werd voorgelegd? Zo ja, welk advies werd uitgebracht? Zo neen, gaat het in dat geval om een inbreuk op de wet van 9 februari 1981? Werd in laatstgenoemd geval een dossier aan de procureur des Konings overgezonden?
Ten tweede, kunt u mij mededelen of er ondertussen een wettelijke of reglementaire regeling is inzake de samenwerking voor de bedoelde dossiers tussen uw administratie en CANVEK, enerzijds, en de Gewesten, anderzijds? Verloopt de uitwisseling van gegevens daarentegen veeleer op informele en vrijwillige wijze?
Ten slotte, over welke middelen beschikt u, indien een Gewest u niet tijdig of niet volledig over dergelijke dossiers informeert en de wet van 9 februari 1981 dus niet wordt nageleefd?
09.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, volgens het secretariaat van CANVEK zijn er onvoldoende gegevens om na te gaan of de bewuste uitvoervergunningen, waarnaar u verwijst, op de vergaderingen van CANVEK werden geagendeerd. Meer details, zoals de aard van de goederen, zijn nodig om op de vraag accuraat te kunnen antwoorden.
De uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 februari 1981, zoals het koninklijk besluit van 12 mei 1989, bepalen welke procedures de vergunningsautoriteit moet volgen voor het verkrijgen van een machtiging of voor het verstrekken van informatie.
De garanties op het vreedzaam gebruik van het Belgisch nucleair programma en de controle op de invoer en uitvoer van nucleaire goederen, zijn een puur federale aangelegenheid. De machtiging, na het advies van CANVEK, is alleszins verplicht voor de uitvoer van nucleaire goederen en nucleaire goederen voor tweeërlei gebruik naar niet-kernwapenstaten buiten de Europese Unie.
Het is voor mij onaanvaardbaar indien de Gewesten een exportvergunning voor de uitvoer van nucleaire goederen of nucleaire goederen voor tweeërlei gebruik zouden afleveren zonder de vereiste machtiging, of zonder advies van CANVEK, zoals de wet dat nochtans voorschrijft. Het is de verantwoordelijkheid van de regionale minister om de dossiers te bezorgen aan CANVEK, zodat België aan zijn non-proliferatieverplichtingen kan voldoen.
Bovendien zijn er controle-instrumenten. De uitvoer van zuiver nucleaire goederen of nucleaire goederen voor tweeërlei gebruik naar niet-kernwapenstaten buiten de Europese Unie door een Belgische exporteur kan strafrechterlijk worden gesanctioneerd, indien er geen machtiging voor de uitvoer werd gegeven.
Er bestaat ook nog een notificatieplicht voor zuiver nucleaire goederen aan IAEA. Dat werd opgelegd via het aanvullend protocol van IAEA dat België heeft geratificeerd met de andere Europese niet-kernwapenstaten en Euratom. De controle van die goederen is dus sluitend.
Daarnaast is er nog de controlebevoegdheid van de administratie der Douane en Accijnzen, die onder de bevoegdheid valt van de minister van Financiën.
Ik herinner u bovendien dat ik geen machtiging hoef te geven voor de uitvoer van goederen die niet in de nucleaire exportlijsten staan. Dat is het geval voor uitvoervergunningen die vallen onder artikel 4.1 van de Europese verordening 1334/2000, de zogenaamde catch all-clausule.
Die clausule kan wel worden ingeroepen om een advies aan CANVEK te vragen. Het secretariaat zegt dat CANVEK haar verantwoordelijkheid opneemt en iedere uitvoeraanvraag, meer bepaald naar Iran, onderzoekt, indien het Gewest of de exporteur een advies vraagt, ook al staan de goederen niet op de nucleaire exportlijst.
Het secretariaat van CANVEK verzekert mij dat zij verleden jaar van het Vlaams Gewest geen uitvoeraanvraag hebben ontvangen voor goederen die vallen onder verordening 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten opzichte van Iran.
Ik wil uw aandacht ook vestigen op het feit dat talrijke goederen die niets met de nucleaire sector te maken hebben, onder de verordening vallen. Nogmaals, ik heb te weinig gegevens over de dossiers die u hebt vermeld, om te weten waarover het gaat.
Voor de uitvoer van goederen die niet op de nucleaire exportlijst staan, heeft het secretariaat van CANVEK vastgesteld dat er een goede coöperatie met het Waals en het Brussels Gewest bestond. De medewerking met het Vlaams Gewest zou daarentegen beter moeten. Inderdaad, CANVEK heeft de technische competenties om objectieve raad te geven en zou zo vaak mogelijk moeten worden geraadpleegd.
In die zin heb ik een maand geleden een brief gestuurd naar minister Ceysens. Ik ben er voorstander van dat de federale overheidsinstellingen nauwer worden betrokken bij de besluitvorming over de uitvoer van zulke goederen in een breder wettelijk kader om het regime van nucleaire non-proliferatie te versterken.
09.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig en volledig antwoord. Ik heb een detailopmerking over de clausule catch all. Catch all betekent dat producten die niet als vergunningsplichtig worden opgesomd, maar die wegens mogelijk gebruik tegen de geest van het exportcontroleregime ingaan, toch vergunningsplichtig zijn. Dus kan het zijn dat er toch een vergunning nodig is.
U verwoordt het eigenlijk nog diplomatisch door te zeggen dat het onaanvaardbaar is. Het is eigenlijk schandalig dat het Vlaams Gewest er zijn voeten aan veegt, dat er geen andere middelen zijn en dat er geen fatsoenlijk regelgevend kader is waarin een en ander kan plaatsvinden. Het lijkt mij evident dat, als er zaken worden uitgevoerd – en wij kennen de reputatie van Vlaanderen ter zake –, zeker naar gevoelige landen als Iran, er nauwkeurig mee wordt omgegaan. U hebt het niet gezegd, maar ik lees tussen de lijnen dat er een mogelijke overtreding van de CANVEK-wetgeving kan zijn. Dat is gewoon schandalig.
In die zin meen ik dat er verdere opvolging moet gebeuren. Zeker als er nieuwe gewestelijke overheden komen, moet er dringend worden nagedacht over een samenwerkingsakkoord tussen het federale niveau en de Gewesten inzake de toepassing van de CANVEK-wetgeving.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "de vertraging van de bouw van windmolens op de Thorntonbank" (nr. 13122)
- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Klimaat en Energie over "het investeren in offshore windenergie als middel om de 2020-doelstellingen inzake hernieuwbare energie te halen" (nr. 13192)
- M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le retard encouru dans la construction d'éoliennes sur le banc de Thornton" (n° 13122)
- Mme Nathalie Muylle au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les investissements dans la production d'énergie éolienne offshore afin d'atteindre les objectifs d'énergies renouvelables fixés pour 2020" (n° 13192)
10.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, volgens berichten in de pers wordt de uitbouw van het windmolenpark in de Thorntonbank vertraagd. Er zouden dit jaar geen windmolens meer bijkomen. Er staan er momenteel zes, als wij goed zijn ingelicht. Allerlei problemen zouden ervoor zorgen dat de vierentwintig geplande windmolens dit en volgend jaar niet worden geplaatst. De kredietcrisis zou een van de oorzaken zijn. Helemaal onverwacht komt dit bericht niet. Ik ondervroeg u vorig jaar als eens over de eventuele gevolgen van de kredietcrisis voor dit project. Wij voelden toen al aan dat er iets te gebeuren stond.
Ik zal proberen mijn concrete vragen zo kort mogelijk te houden. Ten eerste, volgend jaar moet 6 procent van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen komen. Komt dit cijfer, door het uitstel van de verdere uitbouw van de Thorntonbank, al dan niet in het gedrang?
Ten tweede, Australië heeft in de nasleep van de economische crisis aangekondigd verschillende milieuplannen in het vriesvak te zullen opbergen. Dreigt dit in België ook te gebeuren?
Ten derde, de woordvoerder van C-Power haalt als voornaamste redenen aan dat er technische problemen zouden zijn bij de aansluiting van de eerste zes turbines en de aanslepende kredietcrisis. Kunt u nader toelichten wat er precies verkeerd loopt in dit project?
Ten vierde, als de kredietcrisis inderdaad een van de redenen is voor de vertraging van dit project komt België dan wel met voldoende stimulerende middelen over de brug? Waarom zou u als overheid bijvoorbeeld Elia niet kunnen aanzetten om in alternatieve energie te investeren?
Ten vijfde, welke maatregelen meent u te kunnen nemen, mijnheer de minister, om de bouw van deze windmolens opnieuw te activeren?
10.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de projecten C-Power en Belwind beschikken over alle nodige vergunningen. Voor Eldepasco moeten dit jaar nog de bouw- en exploitatievergunningen en de vergunning voor kabelaanleg in zee worden afgeleverd. Het globale vermogen voor deze drie projecten samen bedraagt ongeveer 850 megawatt. Op dit ogenblik is er een vermogen van 30 megawatt geïnstalleerd en in dienst gesteld door C-Power. Fase 2 van C-Power en fase 1 van Belwind zouden eind 2009 of begin 2010 van start kunnen gaan.
Het project C-Power is slechts een van de talrijke lopende projecten inzake hernieuwbare energieën. Mijn gewestelijke collega’s hebben mij onlangs bevestigd dat zij overtuigd zijn dat zij het objectief van 6 procent hernieuwbare elektriciteit zullen halen binnen de gestelde termijn, namelijk tegen 2010. Ik zie niet in waarom België bepaalde milieuvriendelijke projecten inzake hernieuwbare energie tijdelijk zou stopzetten of bevriezen. Precies om uit de economische crisis te geraken ben ik ervan overtuigd dat dergelijke industriële projecten met een innovatief karakter en tewerkstellingspotentieel zullen bijdragen tot een duurzame economische groei.
Het project C-Power heeft enige vertraging opgelopen, wat niet verwonderlijk is. Inderdaad, de toegepaste technieken zijn vernieuwend en het arbeidsmilieu bijzonder moeilijk beheersbaar en soms zelfs onveilig. De huidige kredietcrisis heeft uiteraard haar gevolgen voor het inzamelen van de nodige kredieten. Zoals ook voor andere bedrijven is het veeleer een probleem van verstrekken van voldoende liquiditeiten ingevolge een gebrek aan vertrouwen voor interbancaire operaties. De wetgeving voorziet bovendien in een gunstig steunregime voor deze offshore-projecten. Dit stabiele juridische kader – tussenkomst in de kabel, groene stroomcertificaten, regeling voor productieafwijkingen – is juist een hefboom om voldoende financiële middelen aan te trekken.
Ik blijf uiteraard openstaan voor nieuwe initiatieven zoals die uit het platform Belgium North Sea Wind Energy Platform worden ingeleid en besproken, zoals het versterken van de investeringsmogelijkheden en de middelen van de transportnetbeheerder in de aansluiting van offshore-windenergie in de zee en op het land.
Tevens is er de verdere uitwerking van het Europees recovery plan, dat in 10 miljoen euro voorziet voor het project Thorntonbank, naast de 165 miljoen euro voor het project North Sea Grid, dat door acht landen zal worden gecoördineerd.
Ten slotte kan ik u meedelen dat tijdens deze legislatuur binnen mijn bevoegdheden reeds de volgende dossiers zijn afgehandeld ter uitvoering van het wettelijk kader.
Ten eerste, een vereenvoudigde instructieprocedure voor de minder belangrijke wijzigingen van al toegestane domeinconcessies. Deze verkorte en vereenvoudigde procedure laat toe aanpassingen te doen aan de ingediende domeinconcessies teneinde bijvoorbeeld binnen de toegelaten voorwaarden van de domeinconcessie de capaciteit aan de snelgroeiende technologie aan te passen.
Ten tweede, een bijzonder stelsel van productieafwijkingen, dat is aangepast aan de verschillen in de productie van de offshore installaties, wat moet toelaten om binnen een bepaalde breedband, de zogenaamde balancing, productie van windenergie op het hoogspanningsnet aan te kondigen en te vervoeren.
Ten derde, de procedure van financiering van de toeslag inzake de offshore groenestroomcertificaten. Ook daarvoor is een specifiek kader gecreëerd dat de transportnetbeheerder toelaat de verplichte aankoop van groenestroomcertificaten voor offshore te solidariseren via een toeslag op de nettarieven zolang er geen specifieke of gezamenlijke afzetmarkt voor deze federale certificaten op gewestelijke of andere markten bestaat.
Ten vierde, een eigen reglementeerkader voor de ontwikkeling van federale garantiecertificaten van oorsprong voor de productie van offshorewindenergie. De wettelijke bepaling ter zake is immers opgenomen in artikel 107 van de wet van 22 december 2008, houdende diverse bepalingen.
Deze wettelijke, reglementaire en administratieve bepalingen beogen uitdrukkelijk een gunstig investeringsklimaat om projecten inzake offshore-energie tot stand te brengen door, inzonderheid gelet op het industriële en innovatieve karakter van die projecten, een aanvaardbaar financieel rendement te bieden dat tevens een hefboom betekent voor het aantrekken van externe financiering.
10.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord en neem er nota van dat u en de gewestelijke overheden ervan overtuigd blijven dat u tegen 2010 de genoemde 6 procent hernieuwbare energie zult halen.
Ik neem er ook nota van dat u zei dat investeringen, ook op het vlak van windenergie, nodig blijven, net om de economische crisis te bekampen. Er is door de nieuwe technieken en door de kredietcrisis immers een vertraging gekomen.
Mijnheer de minister, u zei ook dat het Europese plan ook voorziet in mogelijkheden om de investeringsopportuniteiten te versterken.
Ik noteer eveneens dat het probleem bij de kredietcrisis het geven van liquiditeiten door een gebrek aan vertrouwen bij bancaire instellingen of kredietgevers is.
Ik meen dan ook dat het misschien in het belang van de huidige regering zou kunnen zijn om samen met de kredietgevers na te gaan of er van overheidswege kan worden gezorgd voor het opkrikken van het vertrouwen, door het verlenen van bepaalde waarborgen of door het steunen van de windmolenindustrieën en op die manier de bouw van de windmolens opnieuw te activeren.
Immers, zoals ik de zaken nu zie, zullen de vierentwintig geplande molens er niet komen in 2009 noch in 2010, tenzij u andere informatie hebt die een ander antwoord toelaat.
Wij zullen deze aangelegenheid blijven opvolgen.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de uitvoer van materiaal naar Iran" (nr. 13174)
11 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'exportation de matériel vers l'Iran" (n° 13174)
11.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag heeft ook betrekking op de adviezen die worden gegeven door de Commissie van Advies voor de Niet-Verspreiding van Kernwapens, CANVEK. ln 2005 heeft CANVEK een negatief advies gegeven over de uitvoer van een tabletteermachine van grafiet naar Iran na herziening van een vroeger positief advies op basis van bijkomende informatie.
Dit roept een aantal vragen bij mij op omdat de uitvoer van tabletteermachines voor grafiet bij mijn weten niet onderworpen is aan de wet en regelgeving op de overdracht van kernmaterialen, in tegenstelling tot nucleaire tabletteermachines. Bovendien bestaat het risico dat de machine tussen het positief en het negatief advies al uitgevoerd is of dat het betrokken bedrijf bij verbod op uitvoer de Staat dagvaardt om schadevergoeding te bekomen.
Mijnheer de minister, ik heb hierover de volgende vragen.
Ten eerste, waarom kreeg dit dossier eerst een positief advies en dan een negatief advies?
Ten tweede, werd de machine al of niet naar Iran uitgevoerd?
Ten derde, zo neen, heeft het bedrijf dan schadevergoeding gevraagd aan de Belgische Staat?
Ten vierde, als de uitvoer wel doorging, is dat dan een overtreding van het Euratom-verdrag, de regels van de Nuclear Suppliers Groupe, de VN-resoluties over Iran of de IAEA-bepalingen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, werd die overtreding dan aan die instanties gemeld?
Ten vijfde, kunt u garanderen dat het bedrijf dat de machine bestelde geen verbanden heeft met verdachte lraanse bedrijven op de officiële lijsten van de VN of de EU?
Ten zesde, wat waren de adviezen van Buitenlandse zaken en van de Veiligheid van de Staat bij de behandeling van het dossier?
11.02 Minister Paul Magnette: Geachte collega, het ging om een wijziging van bestelling. Volgens de gegevens op het oorspronkelijk contract tussen de exporteur en de Iraanse klant was er volgens de CANVEK geen risico op nucleair gebruik voor de levering van de machines voor het tabletteren van grafiet. Een tabletteermachine voor grafiet komt niet voor op de nucleaire uitvoerlijsten. De CANVEK heeft haar oordeel geveld op basis van de informatie over de oorspronkelijke bestelling. Op haar vergadering heeft zij geoordeeld dat er geen nucleair proliferatierisico was.
De exporteur heeft een jaar nadien de vraag gekregen van de Iraanse klant om de bestelling te wijzigen en aan te vullen naar aanleiding van de gewijzigde technische vereisten van de machine. Naar aanleiding van de vraag om bijkomende machineonderdelen van de Iraanse klant, heeft de exporteur de uitvoeraanvraag voor een nieuw advies aan de CANVEK voorgelegd. Als eindgebruik stond nog steeds officieel het tabletteren van grafiet vermeld. Uit de bijkomende gedetailleerde informatie die de leden van CANVEK van de exporteur ontvingen, oordeelden de leden van de CANVEK dat er voor de gewijzigde bestelling en de bijkomende onderdelen wel degelijk een risico voor nucleair gebruik was.
De pers was met de gewijzigde technische vereisten en de bijkomende onderdelen niet bruikbaar voor het persen van grafiet maar wel van uranium. De machtiging werd dus geweigerd op basis van een negatief advies van de CANVEK. De basisuitrusting werd geleverd maar is onbruikbaar zonder de onderdelen. De machine werd nooit aangepast en de essentiële machineonderdelen nodig voor het nucleair gebruik van de machine zijn nooit uitgevoerd. Er was geen sprake van een fout. De exporteur heeft zijn volle medewerking verleend aan het onderzoek van de CANVEK en aan de informatieverstrekking van het IAEA.
Er is geen overtreding van het Euratom-verdrag, noch van het non-proliferatieverdrag, de regels van de Nuclear Suppliance Group, de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over Iran of de IAEA-bepalingen. België heeft de relevante informatie over de weigering van de uitvoer vanwege de verificatietaken van de IAEA op Iraans grondgebied vrijwillig maar formeel aan Euratom en het secretariaat van IAEA meegedeeld.
Informatie over de eindgebruiker valt onder de regels van de geheimhouding. De wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie van informatie verbiedt het secretariaat en de leden van de CANVEK om deze informatie vrij te geven. Ik kan alleen zeggen dat de informatie over de eindgebruiker in dit dossier nuttig was maar niet essentieel.
De leden van de CANVEK hebben voor dit dossier een unaniem advies gegeven.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de toekomst van biobrandstoffen en biomassa in België" (nr. 13182)
12 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'avenir des biocarburants et de la biomasse en Belgique" (n° 13182)
12.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, de voorgaande vragen handelden daar ook al deels over. Ik wil mijn vraag algemener stellen naar aanleiding van het bereikte akkoord. Ik heb u al verschillende keren horen zeggen – en ik heb absoluut geen reden om daaraan te twijfelen – dat u een groot voorstander bent van een voorzichtig en duurzaam beleid op het vlak van biomassa en biobrandstoffen. In een niet zo recent verleden hebben de uitspraken van andere ministers in de praktijk aangegeven dat terughoudendheid en reflectie rond dit thema meer dan nodig zijn.
Ik ben er zelf absoluut van overtuigd dat we ons op een cruciaal moment bevinden om een duidelijke visie met betrekking tot het beleid inzake biomassa en biobrandstoffen te ontwikkelen. Er zijn internationale doelstellingen op het vlak van hernieuwbare energie. Er zijn de doelstellingen op het vlak van transport. Men kan het dossier eigenlijk vanuit verschillende hoeken benaderen: mobiliteit, landbouw, ontwikkeling van het zuiden, energie-onafhankelijkheid. Als dat gefragmenteerd en niet-geïntegreerd gebeurt, loopt men grote risico’s van niet-samenhangend beleid of, erger nog, geen zicht op welke kant het beleid nu eigenlijk uit wil.
Ik heb nog eens gekeken naar de conclusies van de Lente van het Leefmilieu en ik meen dat daar toch tot een aantal aanzetten zijn gegeven om tot een geïntegreerd beleid met visie te komen. Er werden een aantal bouwstenen gelegd zoals bijvoorbeeld de beslissing om een nationaal observatorium op te richten, de evaluatie van het Belgisch beleid inzake de indicatieve doelstellingen en transparantie wat betreft de productieketen waarover het daarstraks ging. Bovendien waren die beslissingen, beslissingen met consensus van de stakeholders. Dit lijkt mij dus een basis om op verder te bouwen of van te vertrekken, zonder dat ze uiteraard voldoende zijn.
Ik kom dan bij mijn vragen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van het observatorium voor biobrandstof? Hoeveel overlegvergaderingen hebben hierover al plaatsgevonden en met welke stakeholders?
Zal het observatorium op zichzelf worden opgericht of zal het deel uitmaken van het globaal energieobservatorium?
Ten tweede, wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van een nationale biomassastrategie?
Ten derde, wat is de stand van zaken met betrekking tot het in kaart brengen van de transparantie van de keten? Is er al een overeenkomst gesloten met de biobrandstofproducenten om informatie over hun productieketen openbaar te maken? Indien ja, zal de overheid die informatie dan verstaanbaar en transparant maken voor het grote publiek? Indien neen, wat is de timing en welke zijn de eventuele knelpunten om tot een dergelijke overeenkomst te komen?
Ten vierde, wat was de conclusie van de evaluatie van het Belgisch beleid inzake de indicatieve doelstellingen betreffende biobrandstoffen van de eerste generatie? Ik denk dat u daarop al hebt geantwoord naar aanleiding van een vorige vraag van een collega.
Ten vijfde, wat is de visie van de minister met betrekking tot het gebruik van biobrandstof en biomassa? Voor welke criteria ijvert België op Europees niveau, enerzijds voor biobrandstoffen en bio-liquids en anderzijds voor biomassa?
Ten zesde, bestaat er voor België een overzicht van de afvalstromen die inzetbaar zijn als biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte, na aftrek van bruikbare toepassingen? Als dat niet bestaat, is het dan een mogelijke opdracht voor het observatorium om dat in kaart te brengen?
12.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, het volgen van de biomassastroom en de prijzen is van uiterst groot belang, in het bijzonder voor het gewestelijk beleid ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen. De federale staat en de Gewesten zullen, in overleg, onderzoeken of het mogelijk is om een observatorium voor biomassa op te richten en hoe dat op institutioneel vlak best haalbaar is.
De eerste vergadering, met vertegenwoordigers van besturen, onderzoekscentra en deskundigen vond plaats in november 2008. De ontwikkeling van biomassa-energie is net als de andere hernieuwbare energiebronnen een gewestelijke bevoegdheid. Er wordt momenteel een actieplan voorbereid om aan de eisen van de nieuwe desbetreffende Europese richtlijn te voldoen. Een deel van dit actieplan zal aan biomassa-energie worden besteed en zal voornamelijk bestaan uit gewestelijke strategieën.
De productieketen van biobrandstof is nog niet transparant. Mijn administratie is thans het reglementaire kader aan het uitwerken dat de verplichte bijmenging van biobrandstoffen voorbereidt en dat op 1 juli 2009 in werking moet treden. De overeenkomsten die met de biobrandstofproducenten moeten worden opgesteld, zullen in september 2009 van start gaan en zullen de wijze van bekendmaking aan het publiek bepalen.
In 2007 en 2008 werden respectievelijk 1,05 procent en 1,13 procent biobrandstof op de markt gebracht, op basis van de energie-inhoud, tegenover 3,5 en 4,25 procent, zoals bepaald in het KB van 4 maart 2005 voor diezelfde periode. Deze verschillen zijn te verklaren door het juridisch kader van de wet van 10 juni 2006, die het promoten van biobrandstoffen regelt. Het betreft hier dus geen verplichte bijmenging. De accijnzenvermindering op biodiesel is relatief beperkt, 17 euro minder, voor 1.000 liter, in vergelijking met het accijnsniveau voor fossiele diesel. Rekeninghoudend met de prijsschommelingen van de grondstoffen zet dit de operatoren er niet toe aan biobrandstoffen aan hun producten toe te voegen. De bouw van bio-ethanolproductie-eenheden heeft vertraging opgelopen.
Eind 2007 moest worden gestart met het op de markt brengen van bio-ethanol. Dat is pas in juli 2008 gebeurd. De laatste bio-ethanolproductie-eenheid is in januari 2009 met haar productie van start gegaan.
Ten slotte, de kostprijs van biobrandstoffen is niet opgenomen in de programmaovereenkomst die de maximumprijs voor brandstoffen vastlegt. Die situatie zal in het raam van de verplichte bijmenging worden gecorrigeerd.
De recente publicatie van de richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie dat uit hernieuwbare bronnen is geproduceerd, moet België in staat stellen zijn doelstelling van 13 procent hernieuwbare energie voor 2020 te halen. In de richtlijn is natuurlijk voorzien in het gebruik van duurzaamheidscriteria. België zal erover waken dat die worden nageleefd.
De doelstelling op korte termijn is de oprichting van een structuur die zal toezien op de naleving van die criteria en de erkenning van certificatiesystemen of het opzetten ervan. Daartoe zal eind 2009 het comité duurzaamheid biobrandstoffen, ingesteld bij de richtlijn, bijeenkomen om de erkenning van de certificatiesystemen aangaande de duurzaamheidscriteria van biobrandstoffen en biomassa binnen de Europese Unie op mekaar af te stemmen. Aan de hand van een nauwkeurige vragenlijst moet België jaarlijks specifieke gegevens in verband met biomassa en afval, ook recuperatieproducten genoemd, aan internationale instanties zoals het IEA, Eurostat en de Verenigde Naties, meedelen, overeenkomstig haar internationale verplichtingen. Ons land beschikt dan ook over alle statistieken over zowel biomassa als afval dat wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken. Die gegevens worden rechtstreeks door de elektriciteitsproducenten meegedeeld aan het bestuur Energie, dat daarmee de stroom van elektriciteit die in België wordt geproduceerd vanaf de productie tot het verbruik, kan bepalen. De gegevens worden ook in een globale energiebalans voor België met een bepaalde opmaak ingelast, waardoor de gebruikers internationale vergelijkingen kunnen maken.
12.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb twee reacties.
Ik betreur dat het Observatorium voor Biomassa niet uit zijn startblokken schiet en dat er nog maar een overlegvergadering heeft plaatsgevonden. Ondertussen zijn de mensen wel bezig. Een aantal elektriciteitsproducenten bouwen immers biomassacentrales of biogasinstallaties. Er zal toch voldoende duidelijkheid moeten komen over welke biomassa in België al dan niet wordt aanvaard.
Dit brengt mij bij mijn tweede reactie over de criteria. In het raam van de richtlijn hernieuwbare energie gaat het alleen over biobrandstoffen en bioliquids maar niet over biomassa. Biomassa zit apart en op dat vlak is men nog niet echt opgeschoten. Dit impliceert wel dat er op Europees niveau een en ander goed zal moeten worden opgevolgd. In ons land zullen wij uiteraard uitvoeren wat op Europees niveau wordt beslist. Ik denk dat er op Europees niveau wordt gewerkt aan zo goed mogelijke criteria. Er zijn immers toch nog een aantal valkuilen.
Het onderscheid biomassa en landgebruik. Worden er sociale criteria gehanteerd? Gaat het bij milieucriteria enkel over criteria binnen Europa? Ik meen dat er op Europees niveau voldoende aandacht moet gaan naar dit dossier. Wij mogen niet op onze lauweren rusten en verwijzen naar het Europees klimaat- en energiepakket waarin sprake is van criteria.
Integendeel, ik denk dat dit grotendeels nog erg hard zal moeten worden gemaakt.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de directeur van de FOD Energie" (nr. 13183)
13 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le directeur du SPF Énergie" (n° 13183)
De voorzitter: Deze vraag behandelt een zaak die hier regelmatig aan de orde is geweest.
13.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is inderdaad een dossier waarover wij reeds verschillende keren hebben gesproken, zowel in 2007 als in 2008. Ik ben nog eens gaan opzoeken wat er door wie in de commissie daarover gezegd is geweest. Mijnheer de voorzitter, ik wil deze vraag opnieuw stellen omdat er twee nieuwe elementen zijn.
Ten eerste is er de benoeming van de directeur die bevestigd is door de Raad van State. Anderzijds is er, nog belangrijker, de stemming in het Europees Parlement op 22 april 2009 over het derde pakket interne markt elektriciteit en gas. Dat werd daar goedgekeurd. Er werd daar een compromis bereikt. Het moet zeker nog formeel goedgekeurd worden. Het zal waarschijnlijk pas gepubliceerd worden in juli of augustus. Het neemt echter niet weg dat het derde pakket effectief een feit is.
Het derde pakket bevat nogal wat bepalingen over de onafhankelijkheid van de regulerende instantie. Er wordt met name nadruk gelegd op de onafhankelijkheid van de regulerende instantie. Meer concreet moet ze juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van enige andere publieke of particuliere entiteit. Verder moeten het personeel en de personen belast met het beheer onafhankelijk zijn van marktbelang en mogen bij het verrichten van de reguleringstaken geen directe instructies verlangen of ontvangen van regeringen of andere publieke of particuliere entiteiten.
Wij moeten ons toch opnieuw afvragen of de cumul van beide functies overeenkomt met de letterlijke bewoordingen van het derde pakket dan wel met de geest van die bepalingen. Men zou kunnen argumenteren dat het gaat over verschillende bevoegdheidsniveaus.
Ik heb daarover echter ook eens nagedacht en heb bekeken of dit een argument zou kunnen zijn dat zou kunnen opgaan. Ik denk dat er nog veel verwevenheid is tussen de bevoegdheden van de Gewesten en de federale overheid. Ik denk dat er overlappingen zijn en een nauwe samenwerking. Er zijn heel wat dossiers die voor overleg aan de Gewesten worden voorgelegd. Er wordt in de elektriciteit- en gaswet herhaaldelijk naar verwezen. Er zijn natuurlijk ook heel wat voorbeelden in de praktijk van die sterke verwevenheid. In het dossier rond de problematiek van de bevoorrading van L-gas werd een werkgroep opgericht die hopelijk vaak vergadert en oplossingen vindt. Daar komen toch ook de verschillende rollen samen.
Toegepast op ons voorbeeld gaat het over een werkgroep opgericht onder de auspiciën van de directeur-generaal van de FOD Energie waar de aardgasbevoorrading moet worden bewaakt. De Gewesten zijn betrokken in de werkgroep. Uiteindelijk zal de gewestelijke regulator de investeringsplannen goedkeuren. Als het gaat over de problematiek van L-gas is Brussel het Gewest bij uitstek waar het probleem zal rijzen.
In deze commissie is al herhaaldelijk geciteerd uit de studie van de juridische dienst die in het verleden over een eventueel belangenconflict werd gemaakt. In het licht van de goedkeuring van het derde pakket is deze studie ondertussen echter door de feiten achterhaald. Daarnaast heeft België toch ook steeds, ik lees dat ook in uw beleidsnota, tijdens de onderhandelingen over het derde pakket steeds gepleit voor sterke en onafhankelijke regulatoren.
Uw voorganger, de heer Verwilghen, heeft in deze commissie bovendien in december 2007 bevestigd dat de Europese instellingen informeel op de cumul van beide functies hebben gereageerd.
Mijnheer de minister, ik heb maar één vraag, na mijn eerder lange inleiding. Bent u van oordeel dat de functie van directeur-generaal verenigbaar is met de functie van voorzitter van een reguleringsinstantie in het licht van de bepalingen van het derde pakket interne markt, elektriciteit en gas? Waarom wel of waarom niet?
13.02 Minister Paul Magnette: Geachte collega, zoals u zelf zegt, heb ik deze vraag al verschillende keren beantwoord. Ik verwijs bijgevolg naar de integrale samenvattingen en bulletins met vragen en antwoorden ter zake.
Het derde pakket moet eerst op Europees niveau worden goedgekeurd en vervolgens in Belgisch recht worden omgezet, zoals u zelf ook hebt benadrukt. Het juridisch onderzoek dat door mijn voorganger werd aangevraagd, blijft geldig.
13.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik had het kunnen weten dat er zo een antwoord zou komen. Ik ben er echt van overtuigd dat er op zijn minst een illusie van belangenvermenging kan zijn. De Europese Commissie en Europa hebben zich herhaaldelijk gesteund op de onafhankelijkheid van de regulator. Ik denk niet dat wij het in ons land moeten gaan zoeken door zulke functies door een en dezelfde persoon te laten uitoefenen.
U kunt niet ontkennen dat er een schijn van belangenvermenging is. In ons land zijn er voldoende voorbeelden te geven van mogelijke conflicten die hieruit kunnen ontstaan. Ik meen dat er toch iemand zou moeten zijn die de moed wil opbrengen om dat ten gronde te bekijken. Ik zal mijn collega’s in het Brusselse Gewest suggereren om ook vragen te stellen. Ik vind het geen gezonde situatie, integendeel. Ik vind ze nefast. Ieder heeft zijn rol te spelen, maar wel in de juiste functies. Dit zal een onnodige procedureslag met Europa opleveren en we staan er al zo slecht voor als het gaat om de omzetting van de elektriciteits- en gasrichtlijnen.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.09 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.09 heures.