Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 6 mei 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 6 mai 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 14.44 heures. La réunion est présidée par M. André Frédéric.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.44 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

01 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de samenwerking tussen verschillende politiezones" (nr. 12483)

01 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la collaboration entre différentes zones de police" (n° 12483)

 

01.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat de politiezones de voorbije jaren gestalte hebben gekregen en dat zij ook een flink thuisgevoel hebben gecreëerd bij een aantal mensen. Een thuisgevoel is belangrijk. Dat is zo in een huishouden en ook in politieke families. Men moet er zich goed voelen, want anders begint men aan andere paden te denken. Ik denk dat een fusie niet de goede weg is, maar een grondigere samenwerking tussen politiezones is misschien wel een pad dat we de volgende maanden en jaren nog intenser zouden kunnen bewandelen. De ene politiezone zou zich daarbij kunnen specialiseren in een bepaalde taak, terwijl de andere dat op andere domeinen zou doen. De opzet zou zijn een soort van inventaris te maken van de specialiteiten van de verschillende naburige zones.

 

Het is trouwens op suggestie van collega’s uit andere zones, mijnheer de minister, dat ik u wil vragen of u van dergelijke initiatieven en van de wil tot verdere samenwerking op de hoogte is. Wat denkt u van die initiatieven? Bent u eventueel bereid dit soort van gespecialiseerde samenwerking tussen verschillende politiezones in de toekomst te stimuleren?

 

01.02 Minister Guido De Padt: Ik verwijs naar mijn antwoord tijdens de commissie van 4 maart 2009 op een mondelinge vraag over de samenwerking tussen politiezones, en meer bepaald tussen de zones Wokra en Montgomery.

 

Evenementen en criminaliteit stoppen inderdaad niet aan de gemeente-, provincie-, gewest- of landsgrenzen. De samenwerking tussen de verschillende politiediensten werd van bij de aanvang van de politiehervorming in 1990 gepromoot. Ik ben niet op de hoogte van eventuele concrete acties waarnaar u verwijst, mijnheer Doomst.

 

Niets belet zones om onderling een inventaris van hun specialisatie op te maken met als doel de onderlinge samenwerking te intensifiëren. Dit ontslaat andere zones met mindere specialisatie evenwel niet van hun verantwoordelijkheid. Dit betekent met andere woorden dat deze taak niet naar die andere zones mag worden afgeschoven. In wezen zou het immers een afbouw betekenen van het concept van de eerstelijnspolitiezorg. Elke zone moet de voorgeschreven basisfunctionaliteiten waarmaken zodat alle burgers op een gelijkwaardige dienstverlening kunnen rekenen, tenzij men natuurlijk tot fusie zou besluiten waarbij de onderlinge specialisaties in een nieuwe grotere politiezone worden ondergebracht.

 

Er is trouwens een stijging van het aantal aanvragen tot fusie als oplossing voor diverse problemen. Meer en meer vragen zones ons naar de voorwaarden voor een fusie. Daar moeten we volgens mij positief op antwoorden. De wet met een brede interpretatie laat die mogelijkheid toe. Wij kregen bijvoorbeeld van de steden en gemeenten Maaseik, Maasmechelen en Lanaken een concrete vraag tot fusie. Wij zijn vooralsnog bezig met het verzamelen van het nodige juridisch advies maar het is mijn overtuiging dat wij zulks positief moeten adviseren omdat schaalvergroting een oplossing zou kunnen bieden aan een aantal financiële perikelen waarmee bepaalde zones worden geconfronteerd.

 

Ik ben alleszins bereid deze spontane evolutie tot samensmelting te ondersteunen en het dienaangaande wettelijke kader aan te passen.

 

01.03  Michel Doomst (CD&V): Mijn vrees blijft dat men de komende jaren iets te snel tot fusie zal overgaan. Wij vinden het belangrijk om de basispolitiezorg dicht bij de mensen te houden. Een aantal specialisaties, waarvoor men anders extra personeel moet aantrekken, zouden met verschillende zones kunnen worden gedeeld. Collega Van Merchtem en andere collega’s suggereerden al om zulks te stimuleren en een aantal experimenten en proefprojecten op te zetten. Ik geloof niet in fusie als eerste redmiddel, wel in samenwerking. Die piste moeten we de komende jaren bewandelen om het gespecialiseerde politiewerk sterker te maken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. Ben Weyts étant malade, ses questions no 12852, 12918, 12995, 13100 et 13112 ainsi que son interpellation no 310 tombent.

 

02 Interpellatie van de heer Filip De Man tot de minister van Binnenlandse Zaken over "een aantal aantijgingen in een brief ten opzichte van de minister van Binnenlandse Zaken" (nr. 311)

02 Interpellation de M. Filip De Man au ministre de l'Intérieur sur "une série d'accusations dans un courrier à l'encontre du ministre de l'Intérieur" (n° 311)

 

02.01  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het is nogal wat, de jongste tijd. U spreekt van een poging tot chantage en zegt dat u het vertrouwen in Koekelberg finaal verloren hebt. Op zijn beurt laat de commissaris-generaal zich niet afdreigen, heb ik de indruk. Hij laat zich niet afslachten en betwist de genomen beslissingen. Kortom, het is een zootje aan de top van het beleid inzake veiligheid in dit land. Dat is dubbel jammer, omdat het niet zonder gevolgen blijft voor de 40.000 politiemensen in dit land. We hebben de heftige reacties van de vakbonden gezien.

 

De verhouding met de commissaris-generaal was al niet van de beste, ook niet onder uw blauwe voorganger Dewael, maar de sfeer is helemaal vergiftigd door die anonieme aanklacht over wat er zou zijn gebeurd in Geraardsbergen.

 

Daarin wordt beweerd dat u als OCMW-voorzitter zou zijn tussengekomen toen de heer Detaye, naar verluidt een kok, die tot voor kort in dienst was van het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis, werd beschuldigd van ongewenste intimiteiten. Die persoon zou uw bescherming hebben genoten, omdat hij onder meer gratis werkte op partij-etentjes van Open Vld. Later zou hij zelfs een bevordering tot diensthoofd hebben gekregen. Hij zou vanuit zijn functie bestellingen hebben geplaatst voor politieke etentjes, bestellingen die dus mogelijk ten koste van de gemeenschap vielen.

 

Voorts is er ook sprake van geldstromen vanuit het OCMW in de richting van uw persoonlijke verkiezingskas en ten slotte van de bedreiging van uw persoon door een RVA-inspecteur. Excusez du peu. U zou die ambtenaar vorig jaar kwalijk genomen hebben dat hij een bakker controleerde tijdens de Openbedrijvendag wegens verdenking van het inhuren van zwartwerkers.

 

Dan kwam er respons op heel de zaak. De commissaris-generaal bezorgt u kopie van de aanklacht, die u doorstuurt naar het parket van Oudenaarde. Daar rijst een eerste vraag. In die brief worden twijfels geuit over de aanpak door het parket van Oudenaarde. U bent jurist, u bent minister, omringd door heel wat verstandige mensen. Waarom hebt u die brief niet meteen doorgestuurd naar de procureur-generaal in Gent in plaats van naar Oudenaarde?

 

Een volgende eigenaardigheid, de procureur in Oudenaarde zou de echtgenoot zijn van uw directeur Integrale Veiligheid. Die directeur is dus iemand waarmee u rechtstreeks en dag na dag werkt. Mijn vraag is of die informatie klopt. Indien ja, is dat dan geen tweede goede reden om de aanklacht naar de procureur-generaal in Gent door te sturen in plaats van naar de procureur van Oudenaarde?

 

Ik weet niet of hij in het kasteel was op de dag van de Ronde van Vlaanderen maar het is toch allemaal eigenaardig.

 

Ik kom tot de aanklachten zelf. Bevestigt u ten overstaan van de Kamer dat die aanklachten inderdaad, zoals u al verklaard hebt, compleet onzinnig zijn en naast de kwestie? Bent u ondertussen gehoord door het parket-generaal? Ik neem aan dat zij u toch vragen zullen moeten stellen. Zo neen, hebt u al een uitnodiging gekregen?

 

Er komt nog een tweede anonieme brief, mijnheer de minister, die opnieuw bij de federale politie toekomt. Het zou gaan over het opsouperen van overheidsgelden tijdens de Ronde van Vlaanderen door Guido De Padt en zijn entourage. Het zou gaan over een dinertje dat werd gecamoufleerd als teambuilding. U hebt gezegd dat het inderdaad ging om teambuilding.

 

Ik heb daar eerlijk gezegd wat vragen bij. Doet een minister wel aan teambuilding als hij met zijn ploeg, net op de dag van de Ronde van Vlaanderen, samen met een aantal van hun dames een luxueuze maaltijd verorbert in een kasteel, nota bene in Geraardsbergen? Lijkt dit niet meer op een manier om op kosten van de gemeenschap op zo'n vrolijke dag het zeer aangename te paren aan het nauwelijks nuttige?

 

Ik kom dan tot het voorlopig belangrijkste gevolg van heel deze onverkwikkelijke zaak en dat is de volledig verpeste verhouding met de commissaris-generaal. Is het louter toeval dat het verhaal over de achtergehouden brief opduikt nadat de commissaris-generaal een dag eerder een positieve evaluatie had gekregen? Vormt de mogelijke schending van het beroepsgeheim niet de tweede poging om de politiechef te nekken? Is het niet zo dat Koekelberg zich fel verweerde en verweert tegen straf- en tuchtmaatregelen voor deze, in zijn ogen, minder ernstige tekortkomingen? Als ik mij niet vergis, sprak het Comité P over een beoordelingsfout. Is het niet zo dat uw collega De Gucht heeft geprobeerd om hem alsnog te evacueren door een voorstel te doen om hem verbindingsofficier voor België te laten worden op de zetel van Europol in Den Haag? Ik wil van u graag weten of u dat voorstel van uw collega De Gucht, om Koekelberg naar Den Haag te versassen, op voorhand kende. Kan dat voorstel van De Gucht niet worden geïnterpreteerd als een soort ultieme afkooppoging om eindelijk van die lastige commissaris-generaal verlost te zijn?

 

02.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, ik zal een antwoord geven op de vragen van de heer De Man. Als ik mij niet vergis, mijnheer De Man, bent u lid van de vaste begeleidingscommissie van het Comité P. U hebt in die hoedanigheid kennis kunnen nemen, neem ik aan, van het verslag van het Comité P. Ik heb de indruk dat u het niet goed hebt gelezen. Ik zou in uw plaats andere conclusies daaruit getrokken hebben dan de conclusies die u nu zelf trekt.

 

In het verslag van het Comité P hebt u kunnen lezen dat ik op eigen initiatief de anonieme brief heb doorgestuurd naar het parket-generaal in Gent, alsmede naar de procureur des Konings in Oudenaarde, omdat hij strafrechtelijk bevoegd is voor bepaalde feiten, terwijl het parket-generaal in Gent bevoegd is, omdat ik van voorrang van rechtsmacht geniet, ook om bepaalde feiten te onderzoeken.

 

Ik heb dus, in tegenstelling tot wat u beweert, die brief wel degelijk doorgestuurd naar het parket-generaal in Gent, wat de commissaris-generaal in feite al vier weken voordien had moeten doen. De man heeft de brief binnengekregen op 18 februari. Hij heeft de brief op 19 februari laten registreren. Op 11 maart heeft hij mij zelf – ik heb de brief niet in zijn zak gestoken en ik heb hem niet gevraagd om mij die te overhandigen – een kopie van die brief overhandigd. Het betrof een anonieme klacht, gericht tegen mij. Hij heeft de brief aan mij overhandigd, met de melding dat hij daarmee niets zou doen. Ik heb hem de instructie gegeven dat hij met die klacht moest doen wat ermee gedaan moest worden. Ik heb niet gezegd: “Bedankt Fernand, omdat u dat wilt doen. Wij zullen het blauwblauw laten en er zal met die klacht niets gebeuren.”

 

Ik heb dan een week later aan de commissaris-generaal gevraagd wat hij met die klacht had gedaan, omdat ik nog geen nieuws van hem had vernomen, noch een bevestiging van het feit dat hij de klacht had doorgestuurd naar de gerechtelijke overheden. Hij heeft mij dan gezegd dat de klacht zou worden doorgestuurd naar een interne corruptiedienst binnen de geledingen van de federale politie. Ik heb heel die uiteg trouwens al eens gegeven, 14 dagen geleden in de commissie. Ik heb hem daarop geschreven en gemeld dat dit niet het juiste toewijzingspunt was, maar dat wel het parket-generaal in Gent melding moest krijgen van die klacht, waarna hij mij heeft gemeld – terwijl ik zelf al het nodige had gedaan – dat hij de klacht ook had doorgestuurd naar het parket-generaal.

 

Omdat ik toch wel wat twijfels en bedenkingen had over het gedrag van de hoogste politionele gezagsdrager in ons land heb ik aan het Comité P gevraagd om mij voor te lichten over de vraag of dit wel de normale gang van zaken was. Is het normaal dat een politieman, een officier van gerechtelijke politie, een kopie geeft van een klacht die is gericht tegen een bepaalde persoon en zegt dat hij daarmee niets zal doen?

 

Is het niet des te bedenkelijker wanneer dit uitgaat van een commissaris-generaal tegenover een minister? Als men dat met een gewone mens zou doen, en er zouden denkbeeldige dingen instaan, dan zou men dat nog zo kunnen laten. De wet voorziet daarin, dat hij dat zo zou kunnen laten.

 

Hier mag hij dat echter niet zo laten. Er is een rondzendbrief van het College van procureurs-generaal waarin staat dat wanneer een klacht, ook al is ze anoniem, betrekking heeft op iemand die voorrang van rechtsmacht geniet en die een zekere status heeft, men niet anders kan dan die klacht binnen de kortste keren naar de gerechtelijke instanties te sturen.

 

Tegen die achtergrond en als minister, als jurist, als iemand die vragen moet stellen over integriteit en deontologie heb ik de zaak voorgelegd aan het Comité P. Er zijn twee verslagen. Er is een verslag van de heer Berkmoes. U zult dat verslag ook hebben gelezen. Het is scherper dan dat van het Comité P zelf.

 

In dat verslag staat – ik citeer nu uit het hoofd, had ik dat geweten, ik had het verslag meegebracht – dat men op zijn minst moet spreken van een beoordelingsfout van de commissaris-generaal en van abnormaal gedrag. Zo staat het uitdrukkelijk in het verslag, samen met een aantal andere zaken. Zo rijst de vraag of geen inbreuk werd gepleegd op een bepaald artikel van het Strafwetboek dat handelt over de schending van het beroepsgeheim. Die vraag heeft het Comité P zich gesteld zonder daarover een uitspraak te kunnen of mogen doen. Men heeft ook de inbreuk op de rondzendbrief van het College van procureurs-generaal in vraag gesteld.

 

Met het oog daarop heb ik overleg gepleegd met de minister van Justitie, die mij de opdracht heeft gegeven om, rekening houdend met onder meer het verslag van het Comité P, een ordemaatregel op te leggen. Daarbij heb ik mij logischerwijze moeten wraken omdat ik zelf in dat dossier was betrokken.

 

Ik heb dat niet zomaar gedaan. Waarom heb ik dat niet zomaar gedaan? Met het oog op het rechtsgevoel dat men hier moet trachten te bewaken en ook met het oog op wat een kleine politieman over dit gegeven zou inschatten, wist ik onmiddellijk dat ik zelf in beeld zou komen, gelet op die anonieme klacht.

 

Ik wist dat dit uitgespit zou worden, wat op dit ogenblik trouwens aan het gebeuren is. U hebt mij dat gevraagd. De gerechtelijke instanties in Geraardsbergen en omstreken voeren onderzoek naar alle mensen die betrokken kunnen zijn bij die anonieme klacht. Ik heb niet liever dan dat men dat doet, zodat er klaarheid kan komen.

 

Ik had er politiek gezien geen belang bij een hetze of wat dan ook tegen de commissaris-generaal op te zetten. Ik had daar zelf geen belang bij. Ik wist wel dat als ik niets deed en als men dan kennis genomen had van het verslag van het Comité P, men mij aan het politieke kruis genageld zou hebben, ervan uitgaand dat ik als minister totaal abnormaal zou handelen door niets te doen naar aanleiding van dit incident en door niets te doen inzake het abnormale gedrag van de commissaris-generaal, door niets te doen inzake de beoordelingsfout van de commissaris-generaal.

 

Ik vind dat ik mijzelf en ook de commissaris-generaal moest beschermen tegen onszelf. Hadden wij dit hele incident gewoon onder de mat geschoven, dan zou het binnen de kortste keren als een politieke mokerslag op ons eigen hoofd terechtgekomen zijn.

 

Ik heb de indruk dat men in de verdere verklaringen in de pers en dergelijke de feiten wat uit het oog verloren is. Er is nooit meer sprake geweest over de feiten zelf. Ik heb de vakbonden op dezelfde manier ingelicht als ik u hier inlicht over deze feiten. Ik heb hen uitgedaagd: geef mij een tip hoe ik anders had moeten omgaan met deze feiten dan op de manier dat ik het gedaan heb. De stilte was oorverdovend. Tot zij buitenkwamen en mij dan politieke spelletjes verweten, wat hoegenaamd niet het geval was.

 

Wat de anonieme brief betreft, en de klachten die daarin verwoord zijn, het gerechtelijk onderzoek is bezig. U zult wel van mij aannemen dat ik hier over de feiten ten gronde niet met u van gedachten kan wisselen. Ik wil het strafonderzoek volledig zijn gang laten gaan. Er moet duidelijkheid komen vanuit onpartijdige juridische hoek.

 

Wat de feiten in Geraardsbergen betreft, zal ik straks nog antwoorden op vragen van de heer Doomst.

 

Als wij daar piepkeduik hadden willen spelen, zouden wij dat uiteraard niet in Geraardsbergen en niet met die transparantie hebben gedaan, waarmee dat nu is gebeurd.

 

Er is een teambuildingactie opgezet vanuit de FOD Binnenlandse Zaken. De voorzitter, mevrouw De Knop, heeft, overigens in overleg met mij, na de vernieuwing van haar directiecomité en met het oog op een teambuildingactie, beslist om 160 euro per persoon te vragen. Wij zijn met 14, 15 mensen samengekomen, de ene met partner, de andere niet. Ik ben daar twee uur gebleven, want ik moest naar de aankomst van de koers in Meerbeke.

 

Mijnheer De Man, ik moet u teleurstellen. Ik ben daar met plezier naartoe gegaan, omdat ik dan een paar momenten bij mijn mensen kon verwijlen.

 

Als u denkt dat ik daaraan veel plezier heb gehad, moet ik u teleurstellen, want dat was niet het geval.

 

Ik krijg, en andere collega's waarschijnlijk ook, tijdens de Ronde van Vlaanderen drie tot vier aanbiedingen van bedrijven om mee te tafelen. Ik sla die aanbiedingen overigens elk jaar af, omdat ik liever in een cafeetje onder de mensen een pint ga drinken. Ik ben samen met mijn echtgenote naar die tafel gegaan, waar we overigens samen in het kader van een teambuilding een mooie namiddag hebben gehad en waar men de mensen eens op een andere manier leert kennen.

 

Als ik dat op een andere manier had willen doen, kon dat perfect. Ik kon in mijn kabinet tafels hebben uitgestald en een traiteur hebben laten komen, die misschien het dubbele zou hebben gevraagd. Geen mens zou daarover hebben gesproken. Nu stond er op de tafels: Binnenlandse Zaken. Wij hebben daar dus absoluut geen piepkeduik willen spelen. Ik denk dat het van alle tijden en alle momenten is. Het is dus niet zo dat wij het gemeenschapsgeld op die manier willen opdoen.

 

Ik heb het verhaal gelezen van 50 majoors die naar China zijn gereisd voor 300.000 euro. Vergelijk 300.0000 euro gedeeld door 50 eens met de 160 euro gedeeld door 14. Dat is toch iets anders.

 

Ik denk en ik ben ervan overtuigd dat ik in de zaak met de commissaris-generaal heb gehandeld, zoals elk rechtgeaard politicus zou moeten handelen. U hebt mijn uitleg over de klachten gekregen. Ik ben niet bevreesd dat de kwestie grondig wordt onderzocht. Het feit dat het nu grondig wordt onderzocht, is een goede zaak en toont ook aan dat het parket-generaal dat niet zelf onder de mat heeft geschoven en de zaken wil uitklaren.

 

Dat is net mijn punt. De commissaris-generaal had de plicht om de feiten, ook al waren ze tegen zijn minister gericht, onmiddellijk door te sturen naar het parket-generaal. Als hij dat had gedaan, had er waarschijnlijk nooit iemand over gesproken.

 

02.03  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik ben niet geheel overtuigd door uw argument dat u een en ander ook naar de procureur des Konings in Oudenaarde moest sturen. Een aantal feiten valt inderdaad onder zijn bevoegdheid, maar als het over u als minister gaat, gaat dat hoe dan ook naar het parket-generaal. Dat is een juridische discussie in de marge van het probleem.

 

Ten tweede, door het lekken van die brief door iemand - wij kunnen moeilijk achterhalen wie - is de commissaris-generaal in een catch 22-situatie terechtgekomen. Welke houding hij ook aannam, hij was altijd de pineut. Als hij bij u komt, schendt hij het beroepsgeheim, volgens de versie van het Comité P, en heeft hij zijn deontologische plicht niet nageleefd.

 

Als hij niet naar u komt en dat doorstuurt naar het gerecht, dan zou uiteindelijk gezegd worden dat hij u als minister een mes in de rug heeft gestoken.

 

02.04 Minister Guido De Padt: Hoegenaamd niet, neen.

 

02.05  Filip De Man (Vlaams Belang): Dat kunt u nu wel zeggen.

 

02.06 Minister Guido De Padt: Ik heb niet liever dan dat al hetgeen dat tegen mij wordt geformuleerd onderzocht wordt. Zo simpel is dat.

 

02.07  Filip De Man (Vlaams Belang): Ten slotte, u vraagt wat in hemelsnaam uw belang is bij deze hetze, want u had natuurlijk evengoed van krommenaas kunnen gebaren. U wist natuurlijk dat die brief altijd wel ergens zou opduiken. U kon dus beter zelf de zaak aankaarten.

 

Het belang bij de hetze is natuurlijk dat er blijkbaar toch wel een heftige aandrang is bij uzelf en uw voorganger om de commissaris-generaal eens een lesje te leren. Er is de manier waarop u geprobeerd hebt om hem te evacueren naar Den Haag. Er is het feit dat wanneer u dat rapport reeds een poos kende daarover geen gewag werd gemaakt. Het gaat dan over het positieve evaluatierapport van Koekelberg. U kent dat reeds een tijdje. Dat de zaak van de anonieme brief pas een dag na dat evaluatierapport, dat reeds bekend is, wordt bovengehaald, is toch allemaal te veel toeval om waar te zijn.

 

Maar goed, het is natuurlijk nog veel te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Op dat vlak ben ik het met u eens. Wij zullen natuurlijk afwachten wat de gerechtelijke procedures opleveren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politie-inzet tijdens de Ronde van Vlaanderen" (nr. 12550)

03 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le déploiement des forces de police lors du Tour des Flandres" (n° 12550)

 

03.01  Michel Doomst (CD&V): Wij blijven bij de Ronde van Vlaanderen, die zoals wij nu merken na Pasen en Kerstmis de derde kerkelijke hoogdag aan het worden is in dit land. Er is alleen wat meer volk dan voor de kerkbezoeken.

 

Ik vermoed, op basis van de cijfers, mijnheer de minister, dat u al verscherpte maatregelen hebt aangekondigd tegen onveilige verkeerssituaties. Ook een goede zaak is dat bijna alle gemeenten een modelpolitiereglement kregen, waarbij de organisatoren verplicht de randactiviteiten moesten melden aan het gemeentebestuur. Zo kan een betere risicoanalyse worden gemaakt en waar nodig extra politiemensen worden ingezet.

 

Blijkbaar wordt dit gestuurd door het Communicatie- en Informatiecentrum (CIC) in Gent, onder leiding van de politie. Bij zo’n topevenement is het goed dat wij sterk uit de verf komen. Daarom wil ik het volgende vragen. Wat houden die initiatieven precies in? Wat zijn de eerste bevindingen? Zijn er incidenten gemeld? Hoeveel agenten zijn er ingezet tijdens het weekend van de Ronde? Op welke manier is de coördinatie en sturing vanuit Gent verlopen?

 

03.02 Minister Guido De Padt: Collega Doomst, de Ronde van Vlaanderen volgt een parcours dat hoofdzakelijk over het grondgebied van de provincies West- en Oost-Vlaanderen loopt. Dat is genoegzaam bekend. Het zijn dan ook de gouverneurs van deze provincies die een pakket aan proactieve maatregelen hebben genomen, in samenwerking met het parket, de federale politie, de lokale politiezones en de niet-politionele hulpdiensten, met het oog op een goed verloop en de beveiliging van de toeschouwers.

 

De maatregelen werden volgens aandachtsdomeinen opgedeeld. Bijvoorbeeld: de beveiliging van het parcours, het aanleveren van een modelreglement ten voordele van de gemeentebesturen, houdende meldingsplicht van randactiviteiten langs het parcours ten behoeve van de risicoanalyse, en de optimalisatie van de coördinatie van de hulpverleningdiensten via een interprovinciaal Bijzonder Nood- en Interventieplan (BNIP.)

 

De eerste bevindingen inzake de Ronde van Vlaanderen, wielertoeristen en profs worden als positief en succesvol bestempeld. Er werden enkele incidenten gemeld. In relatie tot het verkeer – ik spreek dan over verkeersongevallen, belemmeringen op het parcours, foutief geparkeerde voertuigen, foutieve signalisatie en ontbrekende signaalgevers – zijn er 32 incidenten gemeld. Er waren twee andere incidenten, zoals vechtpartijen of brandwonden.

 

Op zaterdag 4 april werden ter gelegenheid van de Ronde van Vlaanderen voor wielertoeristen 190 lokale politiemensen en 7 federale politiemensen ingezet, officieren inbegrepen. De dag nadien, ter gelegenheid van de Ronde van Vlaanderen voor dames en de Ronde van Vlaanderen voor eliterenners, werden 485 lokale politiemensen ingezet, naast 70 federale politiemensen, waaronder federale wegpolitie en spoorwegpolitie, alsook 2 politiehelikopters – dat kost allemaal geld – plus 9 politiemensen en officieren in het CIC van Oost-Vlaanderen, en ten slotte 96 aspirant-inspecteurs uit de Oost-Vlaamse politieacademie.

 

Er was dus veel volk dus om een heel belangrijk evenement te omkaderen.

 

De coördinatie en aansturing vanuit Gent verliep, u hebt het al gezegd, vanuit het CICOV, het Communicatie- en Informatiecentrum van Oost-Vlaanderen, een gedeconcentreerde eenheid van de federale politie. Naast de voorbereidende werkzaamheden, die ik u bespaar, werden tijdens de wedstrijden in het CICOV een operationele politiepost en multidisciplinaire commandopost opgericht. In de multidisciplinaire commandopost, samengesteld conform het BNIP, worden de bevoegde personen van de verschillende disciplines – medisch, brandweer, politie, communicatie – samengebracht met het oog op het nemen van de noodzakelijke beslissingen bij onverwachte gebeurtenissen en/of beheer van informatie met een impact op het parcours of het wedstrijdverloop.

 

Zoals voorzien worden deze beslissingen genomen volgens de voorbereide ongevallenscenario's en interventieprocedures voorzien in het interprovinciaal Bijzonder Nood- en Interventieplan. Van al deze beslissingen en de bijhorende informatie wordt een logboek bijgehouden ten behoeve van evaluatie, optimalisatie en verantwoordingsinformatie.

 

03.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer minister, bedankt voor uw gedetailleerde antwoord. Ik denk dat dit een voorbeeld is dat ook naar andere, grote sportieve activiteiten als samenwerkingsmodel kan worden gebruikt met een zekere methodiek om de zaken in de hand te houden. Ik denk dat mag worden gezegd dat bij zo'n groot evenement de politie heeft getoond dat zij dit efficiënt kan aanpakken en dat positieve evaluaties kunnen worden gemaakt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 12586 de Mme Boulet est transformée en question écrite.

 

04 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de preventie van woningbranden" (nr. 12609)

04 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "la prévention des incendies domestiques" (n° 12609)

 

04.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik heb een vraag in verband met de preventie van woningbranden, omdat ik een paar weken geleden in een krant daarover een zeer interessant interview met u heb gelezen. U zou meer aan brandpreventie willen doen. Ik citeer: "rookmelders in woningen verplichten” of een “brandcertificaat voor een woning". Verder citeer ik: "De brandweer zou bij de bouwaanvraag ook de brandveiligheid van een woning moeten onderzoeken." Nog verder: “Brandveiligheid zou een verplicht vak moeten worden in de opleiding van architecten".

 

Ik heb daarbij een dubbele vraag. Heel wat zaken die u opsomt, zijn volgens mij Gemeenschaps- of Gewestmateries. Dat is, tenzij ik mij vergis, geen materie voor de federale minister van Binnenlandse Zaken, los van het feit of ik het daarmee al dan niet eens ben. Ik denk dat het volgens de huidige wetgeving veeleer een Gewest- of Gemeenschapsmaterie is.

 

Ik heb daarover nog een tweede vraag. Ik was aangenaam verrast door uw uitspraken. Ik heb in het verleden ettelijke keren aangekaart, zowel in mijn functie hier als in mijn andere, lokale functie als burgemeester, dat in het hele hoofdstuk van de brandweerhervorming het onderdeel preventie ontbreekt.

 

Ik heb dus een dubbele vraag aan u.

 

Bent u er zich van bewust dat de suggesties die u hebt gedaan, eigenlijk niet tot uw bevoegdheid behoren?

 

Ten tweede, hebt u de intentie om in de brandweerhervorming, die op dit moment aan de gang is en die qua structuur en qua mensen natuurlijk heel moeilijk is, een aantal preventiemaatregelen op te nemen, wat misschien toch gemakkelijker kan zijn? Bovendien kost dat niet zoveel geld. Hebt u de intentie om bij die brandweerhervorming ook aan het onderdeel preventie te denken?

 

04.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Vandenhove, het aanpakken van de woningbranden is onontbeerlijk omdat daarbij de meeste slachtoffers vallen. Ik denk dat daarover geen discussie kan bestaan. Vanuit het motto “voorkomen is beter dan genezen”, moeten we zwaar investeren in de preventie van brand. Veiligheid is een gedeelde verantwoordelijkheid. U hebt dat al gesuggereerd. Wij moeten de burgers stimuleren tot het nemen van preventieve maatregelen binnen een geïntegreerd concept van veilig wonen.

 

De eerste stappen zijn reeds gezet. Sinds 2007 kan elke burger genieten van een belastingvermindering voor uitgaven ter beveiliging van de woning tegen inbraak en brand. Het doel is een coherente, geïntegreerde visie te ontwikkelen inzake veilig wonen, waarin ook andere veiligheidsaspecten moeten worden geïntegreerd, zoals intoxicatie, gasontploffing, enzovoort. Preventie is dan ook aangehouden als een van de opdrachten van de hervormde brandweer.

 

Mijn administratie is momenteel een uitvoeringsbesluit aan het voorbereiden dat de technische aspecten en modaliteiten inzake de organisatie van de brandvoorkoming regelt. De preventieopdrachten en de controle van de preventiemaatregelen, die momenteel worden uitgevoerd door de plaatselijke brandweerdiensten, zullen vanaf dan worden georganiseerd op het niveau van de zone.

 

U hebt gelijk, in die zin dat inzake brandpreventie in woningen zowel de federale overheid als de gewestelijke en lokale overheden reeds initiatieven namen. In een eerste fase worden die geïnventariseerd. Ik ben ervan overtuigd dat we deze initiatieven in overleg met de Gewesten beter op elkaar kunnen afstemmen en dat men instrumenten zoals de bouwvergunning effectief kan gebruiken om in de woningen een integrale veiligheid na te streven. Ik wens hierbij eveneens de meest relevante actoren te betrekken, zoals de huisvestingsmaatschappijen. Ik wil ook dat de overheid het adviesaanbod verhoogt. Het objectief advies ter voorkoming van inbraken, moet worden uitgebreid naar brand en ontploffingen. Zowel de maatregelen als de communicatie moeten zijn aangepast aan het doelpubliek. Vaak zijn dat gezinnen of personen die behoren tot de zwakste bevolkingsgroep van onze maatschappij. Zij worden niet overtuigd door folders en koninklijke besluiten, maar door duurzame acties, met de medewerking van alle betrokken actoren, zoals de OCMW’s.

 

Wanneer wij, alle preventie-inspanningen ten spijt, toch worden geconfronteerd met een brand, dienen wij te beschikken over een performante brandweer die als een goed geoliede machine kan worden ontplooid ingeval van interventie.

 

Vanochtend was nog in de krant te lezen en op de radio te horen dat de brandweer vragende partij is voor een overleg met de federatie van de sector van zonne-energie. Het is maar een voorbeeld, maar het toont aan dat de brandweer ook een organisatie is die met de tijd mee moet evolueren. Binnenlandse Zaken kan daarin een belangrijke rol spelen.

 

De oprichting van het Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid heeft net de doelstelling informatie te bundelen om de inzet van de brandweer te verbeteren. Zo is een van de specifieke opdrachten van het Kenniscentrum, ik citeer: “het opmaken van technische richtlijnen en operationele procedures voor de hulpverleningszones”. Ik heb daarom ook het Kenniscentrum gevraagd de nodige stappen de zetten om onder meer het probleem van de zonnepanelen gecoördineerd aan te pakken.

 

04.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Als conclusie wil ik u vragen dat in de latere brandweerhervormingen het onderdeel preventie zeker wordt meegenomen. Het is veeleer een zaak van organisatie dan van veel financiële middelen. Op dat vlak gebeurt er immers al heel wat en is de coördinatie inderdaad belangrijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische identiteitskaart voor 75-plussers" (nr. 12611)

- mevrouw Linda Musin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische identiteitskaart voor personen ouder dan 75" (nr. 12720)

05 Questions jointes de

- M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "la carte d'identité électronique des personnes âgées de plus de 75 ans" (n° 12611)

- Mme Linda Musin au ministre de l'Intérieur sur "la carte d'identité électronique pour les personnes de plus de 75 ans" (n° 12720)

 

Le président: La question n° 12720 de Mme Musin est transformée en question écrite.

 

05.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik verontschuldig mij, omdat ik hier veertien dagen geleden niet kon zijn door omstandigheden. Ik had deze vraag toen ingediend en u hebt ze beantwoord, mijnheer de minister. Ik wil hieraan echter nog een vraag toevoegen. U hebt verklaard dat de vijfenzeventigplussers hun identiteitskaart niet meer zullen hoeven te vernieuwen.

 

Zou het niet goed zijn dat u een omzendbrief opstelt en stuurt aan de gemeenten en steden, zodat die aan de vijfenzeventigplussers die bijvoorbeeld in een rustoord verblijven, enige ondersteuning zouden bieden bij het vernieuwen van hun identiteitskaarten?

 

Ik zou liefst een financiële ondersteuning van de federale of de Vlaamse overheid zien, maar ik ben realist en ga ervan uit dat dat niet het geval zal zijn.

 

Ik meen toch dat steden en gemeenten inspanningen kunnen leveren om het de rustoordbewoners of vijfenzeventigplussers die nu naar het gemeente- of stadhuis moeten komen om hun identiteitskaart af te halen, wat gemakkelijker te maken.

 

Is het mogelijk om in die richting een ondersteunend aanbevelend initiatief te nemen ten opzichte van de steden en gemeenten?

 

05.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Vandenhove, we hebben beslist dat, zodra alle identiteitskaarten zijn uitgereikt - dat zal dit jaar het geval zijn - we een andere systematiek zullen aanhouden waarbij vijfenzeventigplussers aan wie nog een identiteitskaart wordt uitgereikt, levenslang vrijgesteld zijn van vernieuwing.

 

Nu reeds werden tal van schikkingen getroffen, die reeds werden opgenomen in een omzendbrief, waarbij maximaal wordt tegemoetgekomen aan de specifieke noden van sommige oudere personen, die zich bijvoorbeeld wegens hun beperkte mobiliteit niet persoonlijk kunnen aanmelden bij de bevolkingsdienst.

 

Ik verwijs in dat verband naar de mogelijkheid waarbij een aangestelde van de gemeente het basisdocument ter ondertekening aanbiedt ten huize van de betrokken bejaarde of in de instelling waar die verblijft. Dat is met name het geval nadat een gezinslid van de bejaarde of een vertegenwoordiger van de instelling waar de bejaarde verblijft, een medisch asttest heeft voorgelegd waaruit blijkt dat de betrokkene zich niet persoonlijk kan aanbieden.

 

In voorkomend geval kan de bejaarde een mandataris aanwijzen die de elektronische identiteitskaart bij de bevolkingsdienst zal afhalen en activeren. Overigens bestaat ook een mogelijkheid van vrijstelling van ondertekening van het basisdocument voor personen die niet tot ondertekening in staat zijn ten gevolge van analfabetisme, lichamelijke of mentale handicap of ernstige en langdurige ziekte.

 

Dat is nu al ingeschreven in de regelgeving, maar het feit dat het voor onbepaalde tijd zal zijn zodra men 75 jaar wordt, zal wellicht soelaas brengen voor de door u geschetste problematiek.

 

Ik zal nagaan of die procedure niet verder kan worden verfijnd, maar er worden toch al oplossingen aangereikt, in samenspraak met het gemeentebestuur.

 

05.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik wil u suggereren om de drie Verenigingen van Steden en Gemeenten aan te porren met een paar goede practises. Een aantal steden en gemeenten heeft reeds laagdrempelige initiatieven genomen, die u zou kunnen promoten bij de andere steden en gemeenten.

 

Dat betekent volgens mij weinig werk, maar wanneer het officieel gebeurt vanuit het bevoegde ministerie, heeft dat meer impact dan wanneer het op een andere manier gebeurt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 12633 de M. Stefaan Van Hecke est transformée en question écrite.

 

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de audit van de nv ASTRID" (nr. 12713)

- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Astridnetwerk" (nr. 13067)

06 Questions jointes de

- Mme Carina Van Cauter au ministre de l'Intérieur sur "l'audit de la SA ASTRID" (n° 12713)

- Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "le réseau Astrid" (n° 13067)

 

La question de Mme Galant est transformée en question écrite.

 

06.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister; op 18 maart, enige tijd geleden, stelde ik u een vraag in verband met de dekking van het pagingnetwerk van ASTRID te Herzele, mijn eigen gemeente trouwens. Uit uw antwoord bleek dat u het probleem erkende, dat er blijkbaar ook nog andere problemen waren en dat u samen met nv ASTRID actief zou zoeken naar oplossingen. Als mogelijke oplossing werd onder meer gesuggereerd het plaatsen van bijkomende antennes en desgevallend het bijplaatsen van bepaalde masten.

 

Mijnheer de minister, u engageerde zich ook om een en ander met bekwame spoed te zullen doen.

 

Mijnheer de minister, inmiddels werd ik op de hoogte gebracht dat los van de twee geciteerde problemen met betrekking tot het pagingnetwerk er zich ook talloze problemen zouden voordoen met betrekking tot het radionetwerk. De reeds gekende problemen met betrekking tot het pagingnetwerk zouden onmiddellijk kunnen opgelost worden, zegt men, door het eenvoudig bijplaatsen van een aantal masten. ASTRID zou echter over onvoldoende werkingsmiddelen beschikken. Inmiddels zou er ook reeds een externe audit bevolen zijn met betrekking tot de nv ASTRID en het resultaat zou u reeds meegedeeld zijn. U zou daarvan reeds kennis hebben.

 

Mijnheer de minister, kan u specificeren of er effectief ook problemen zijn met betrekking tot de werking radionetwerk?

 

Is het correct dat alle voorgaande problemen, zowel met betrekking tot de paging als tot het radionetwerk, betrekking hebben op het tekort aan werkingsmiddelen van ASTRID?

 

Is het inderdaad juist dat er een audit werd bevolen? Werd deze inderdaad reeds afgerond? Wat zijn de resultaten? Welke gevolgen zal u desgevallend daaraan geven teneinde een gepaste oplossing voor de geschetste problematiek te kunnen bieden?

 

06.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de Ministerraad van 29 februari 2008 heeft besloten om het toekomstig financiële plan van nv ASTRID te koppelen aan een financiële audit. Nv ASTRID heeft de aangevraagde budgetten voor 2009 niet gekregen. In tussentijd heeft de raad van bestuur van nv ASTRID de investeringen voor bepaalde projecten niet uitgevoerd in afwachting van de resultaten van die audit, zoals de Ministerraad in 2008 ook had gevraagd. De resultaten zijn nu daar en we zullen het dossier op de Ministerraad van ten laatste eind mei opnieuw agenderen. Er is al een interkabinettenwerkgroep samengekomen. Er is ook een advies van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij dat ook nog aan de Ministerraad ter goedkeuring moet worden voorgelegd. Eens die twee documenten zijn verenigd kunnen de resultaten van die audit en van het advies van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij in de raad van bestuur van nv ASTRID worden toegelicht en besproken. Dan wordt beslist op welke manier nv ASTRID daarmee zal omgaan. Er is gaan sprake van om de optimalisatie van het netwerk te verlaten of het uitvoeringsplan eventueel stop te zetten. We moeten bekijken welke verdere financiële aansturing er kan gebeuren nadat beide documenten zijn besproken.

 

Ik heb het al eerder meegedeeld, de precaire punten van het radionetwerk bij nv ASTRID zijn bekend. Het is om veiligheidsredenen echter niet opportuun om die punten publiek kenbaar te maken. Ook de technische oplossingen zijn bekend en er werd een prioriteitsplanning voor uitvoering opgesteld. De investeringen en de werkingskosten worden nu verder onderzocht. In dat raam en op basis van de beslissing van de Ministerraad, zal de budgetaanvraag voor 2009 eind deze maand hernieuwd worden ingediend, aangezien deze aan de audit was gekoppeld.

 

Over de resultaten van de audit en de gevolgen van de aanbeveling van de FPIM zal ik antwoorden zodra de Ministerraad van het dossier heeft kennis genomen.

 

06.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Het is inderdaad essentieel dat de nv ASTRID kan beschikken over voldoende werkingsmiddelen. Het is nodig en zelfs vereist dat men deze beslissing laat afhangen van objectieve criteria die blijkbaar voorhanden zijn maar nog moeten worden bestudeerd. Ik betreur dat nv ASTRID de uitvoering van haar beheersovereenkomst, dat in de plaatsing van de nodige bijkomende antennes voorzag, laat afhangen van de verhoging van de werkingsmiddelen.

 

Uit het feit dat deze opdracht reeds begrepen was in de oorspronkelijke beheersovereenkomst kan men afleiden dat men vandaag reeds over voldoende middelen kan beschikken om die kleine aanpassingen – het gaat immers louter om kleine aanpassingen – uit te voeren. Dat brengt met zich mee dat men eigenlijk een hele zone niet voorziet van de gepaste communicatie en dat men hulp- en veiligheidsdiensten niet op een geëigende, nuttige manier kan verwittigen, wat effectief aanleiding kan geven tot risico’s. Men moet dat vermijden. Ik zou u dus willen vragen om toch bij ASTRID tussen te komen opdat zij effectief datgene zouden uitvoeren waartoe zij zich hebben geëngageerd. De discussie over het al dan niet verhogen van de werkingsmiddelen staat daar los van en moet gestoeld zijn op objectieve criteria.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de diefstal van zonnepanelen" (nr. 12767)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Klimaat en Energie over "de diefstallen van zonnepanelen" (nr. 12906)

07 Questions jointes de

- Mme Mia De Schamphelaere au ministre de l'Intérieur sur "le vol de panneaux solaires" (n° 12767)

- M. Xavier Baeselen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les vols de panneaux solaires" (n° 12906)

 

Le président: La question de M. Xavier Baeselen devient une question écrite.

 

07.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, de zonnepanelen hebben blijkbaar hun weg gevonden naar het grote publiek. Ze worden gepromoot en betoelaagd en er zijn fiscale voordelen voor. Op die manier hoopt onze samenleving het aandeel groene energie aanzienlijk op te trekken en de energieafhankelijkheid te verminderen. Dat nieuwe hulpmiddel komt dus zeker van pas, maar er is een aantal aanpassingsproblemen op verschillende gebieden in onze samenleving. Ik denk aan het bericht vanmorgen over de brandveiligheid en de problematiek van de zonnepanelen. Er is aanpassing nodig van onze reglementering inzake ruimtelijke ordening. Mijn vraag gaat over de diefstalbeveiliging.

 

Het is inderdaad een nieuw product met een aanzienlijke kostprijs. Het vergt een grote investering, zeker voor gezinnen. Het product wordt alsmaar vaker en, blijkbaar, nogal gemakkelijk gestolen: niet alleen van particuliere woningen, maar ook bijvoorbeeld meer en meer in het weekend op bedrijventerreinen enzovoort. De markt probeert daaraan tegemoet te komen. Er zijn nieuwe beveiligingssystemen, bijvoorbeeld een bepaalde soort vijzen die opgevuld worden, zodat het zonnepaneel niet kan losgemaakt worden met eender welk werktuig. Er zijn ook mogelijkheden om de zonnepanelen van een alarminstallatie te voorzien.

 

Wordt die nieuwe soort van ecodiefstal, zoals men dat noemt, opgenomen in de nationale of lokale veiligheidsplannen? Hebt u weet van het aantal gevallen of hoe vaak dat soort diefstallen reeds is voorgekomen of in welke regio’s of plaatsen dat het meest voorkomt?

 

07.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega De Schamphelaere, tussen 2000 en 2008 hebben onze politiediensten 10 diefstallen van zonnepanelen geregistreerd, onderverdeeld als volgt: in 2002 één, in Gent, in 2003 één, in Meeuwen-Gruitrode, in 2006 twee, in Fleurus en Leuven, in 2007 drie, in Houyet, Sint-Truiden en La Louvière en in 2008 drie, in Gingelom, Durbuy en La Roche-en-Ardenne. In die zes jaar werden de meeste zonnepanelen dus blijkbaar in Wallonië gestolen.

 

Zoals u kunt zien, betreft het hier een volledig willekeurige spreiding. Er zit in feite geen lijn in. Gezien de geringe aantallen is het niet verwonderlijk dat het fenomeen op zich nog niet aangehouden is in het nationaal veiligheidsplan 2008-2011 of in een lokaal veiligheidsplan.

 

Zo nodig zouden de diefstallen van zonnepanelen een plaats kunnen krijgen binnen de eigendomsdelicten en de rondtrekkende dadergroepen. De bestaande preventieve maatregelen, zoals het markeren, nummeren, registreren en fotograferen, de behandeling van aanhechtingen enzovoort lijken mij voldoende. Het is duidelijk dat er lessen moeten worden getrokken uit de gerechtelijke onderzoeken en dat dat ook zal gebeuren.

 

Ik geef kort een gratis technopreventief advies over de maatregelen die kunnen worden genomen om zonnepaneeldiefstal te voorkomen. Men kan veiligheidssloten aanbrengen op hechtingen van zonnepanelen, zodat ze niet meer kunnen worden gestolen zonder schade aan te brengen aan de panelen zelf. Men kan detectoren aanbrengen, gekoppeld aan een reeds bestaand alarmsysteem. Aangezien de diefstal – een paneel is niet zo gemakkelijk mee te nemen – enige tijd vergt, net als het overbrengen van een paneel naar een wagen, is de kans groot dat de opgeroepen politie tijdig kan optreden. Hiervoor kan overigens ook een buitendetector gebruikt worden die reeds op een dak aanwezig is en gebruikt wordt voor de tuin. Die detector stelt de aanwezigheid van mensen op het dak vast en zorgt ervoor dat een politionele interventie sneller kan gebeuren.

 

De creatie van een Europese gegevensbank waarin de serienummers worden opgeslagen, is geen oplossing die wij op dit ogenblik overwegen. Het spreekt vanzelf dat mijn diensten het fenomeen met de nodige aandacht zullen blijven volgen.

 

07.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor de cijfers en het technisch advies. Is dat technisch advies ook in de lokale zones bekend? Wordt het ook gecommuniceerd door de technopreventieadviseurs? Door de populariteit van de zonnepanelen is het belangrijk dat mensen ook worden ingelicht over de wijze van de beveiliging.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het incident in Schaarbeek" (nr. 12777)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de man die in Schaarbeek door de politie werd neergeschoten" (nr. 12792)

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de man die in Schaarbeek door de politie werd doodgeschoten" (nr. 13096)

08 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'incident survenu à Schaerbeek" (n° 12777)

- Mme Clotilde Nyssens au ministre de l'Intérieur sur "l'homme abattu par la police à Schaerbeek" (n° 12792)

- Mme Zoé Genot au ministre de l'Intérieur sur "l'homme tué par la police à Schaerbeek" (n° 13096)

 

Le président: Mme Genot et M. Doomst ne sont pas encore présents. Je donne donc la parole à Mme Nyssens. Si les deux autres intervenants n'arrivent pas entre-temps, leurs questions tomberont.

 

08.01  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, heureusement, ce n'est pas tous les jours que se déroulent de tels drames. Il est certain que c'est avec attention que j'ai suivi cet événement puisque, récemment, un ouvrier communal a été abattu de deux balles par un agent de police à Schaerbeek, une commune que je connais bien. Selon les premiers éléments de l'enquête, le policier, invoquant la légitime défense, aurait sorti son arme après que la victime ait menacé avec un couteau deux agents de police en patrouille et blessé l'un deux à l'épaule.

 

Monsieur le ministre, il est rare que j'interpelle sur un cas particulier, surtout que je connais les procédures et que je suppose que vous ne possédez pas énormément d'informations sur l'enquête judiciaire. Cependant, vu l'importance de l'affaire, j'aimerais savoir si, au stade actuel, vous disposez d'informations que la presse n'aurait pas relatées.

 

Êtes-vous en mesure de me dire s'il est confirmé qu'il s'agissait bien d'un cas de légitime défense ou non? Disposez-vous d'une description et d'une analyse des faits plus larges que dans la presse? Surtout, indépendamment de l'enquête judiciaire, une enquête interne a-t-elle été ouverte?

.

08.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je suppose que vous accepterez que je réponde indirectement aussi aux questions de M. Doomst et de Mme Genot, malgré leur absence.

 

Op zondag 19 april omstreeks 07.30 uur reed een patrouille van de politiezone BRUNO op de Haachtsesteenweg in Schaarbeek, alwaar deze aan een tramhalte werd geïnterpelleerd door een man.

 

Toen de bestuurder van het patrouillevoertuig uitstapte en poolshoogte ging nemen werd hij onmiddellijk mondeling bedreigd. De man had een mes in de hand en dreigde ermee. Beide agenten hebben geprobeerd de man te bedaren doch niets hielp. Hierop heeft een van de inspecteurs met zijn spuitbus pepperspray geprobeerd de man te ontwapenen, ook zonder gevolg. De man in kwestie bleef op de politiemensen afkomen. Een van de inspecteurs viel op de grond en werd, zich verwerend, door het mes getroffen in de linker bovenarm. Zijn collega is tussengekomen en heeft naar de man geroepen om te stoppen maar werd bedreigd met het mes. Hij heeft tweemaal geschoten om zich te verdedigen.

 

L'enquête sur cet incident a été confiée par Mme la juge d'instruction Gruwez à l'Inspection générale des services de police. C'est à la justice de se prononcer sur les circonstances de l'incident et sur le fait de savoir si oui ou non le policier agissait en état de légitime défense.

 

Zondag in de late namiddag, dus ook op 19 april, heeft er zich een incident voorgedaan met een cameraploeg van VTM. Misschien weet u dat. In werkelijkheid berustte dat op een misverstand – ik geloof dat het een vraag was van de heer Doomst – en had het niets te maken met de schietpartij van ’s morgens. Het kwam erop neer dat een allochtone jongere de cameraploeg bedreigd heeft omdat hij dacht dat zij een begane verkeersovertreding hadden gefilmd. Hij eiste de tape van de camera.

 

Après l'incident, les services de police se sont méfiés et ont maintenu des forces en réserve, mais qui n'ont finalement pas dû intervenir.

 

Les deux policiers concernés sont en congé de maladie jusqu'au 20 mai 2009.

 

L'entraînement au tir se fait sur des cibles standard qui représentent la tête et le buste. Il est clair que lors d'un tir instinctif ou réactionnel, on ne vise pas. On dégaine, on arme et on dirige son arme en direction du danger.

 

08.03  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, vous nous avez fait une description mais il est évident que pour faire toute la lumière sur cette affaire, il faudra attendre la fin de l'enquête du juge Gruwez.

 

Je resterai très attentive à cette affaire car ce qui s'est passé est extrêmement grave. Une personne a été tuée par un agent de police. C'est important tant au niveau du respect ou du non-respect des autorités de police que du quartier, qui est évidemment en émoi.

 

Je peux comprendre que vous ne puissiez pas vous prononcer maintenant sur le fait de savoir si c'était un cas de légitime défense.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bevindingen van de task force verkeersveiligheid" (nr. 12775)

09 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les conclusions de la task force sécurité routière" (n° 12775)

 

09.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eerstdaags zouden de bevindingen van de task force Verkeersveiligheid aan de minister worden bezorgd. Daarin worden een aantal beleidsdoelstellingen uiteengezet, maar ook een aantal opmerkingen en suggesties voor de betere organisatie van de politietaken. De task force stelt bijvoorbeeld dat de lokale politie te veel tijd zou besteden aan parkeertoezicht en te weinig tijd aan andere belangrijke politietaken, zoals de snelheidscontroles.

 

Kunt u wat meer uitleg geven over de uiteindelijke bevindingen van de task force?

 

Wat denkt u van de opmerkingen over de kerntaken van de lokale politie?

 

Kunnen de gestelde doelstellingen door de politie als een maatstaf worden gehanteerd?

 

09.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, als minister van Binnenlandse Zaken heb ik binnen mijn bevoegdheden als belangrijke prioriteit bij te dragen tot een veilige maatschappij. Daarbij denk ik aan rampen en onheil, terrorisme, ordeverstoring, criminaliteit en overlast. De verkeersveiligheid is nog steeds een van de meest levensbedreigende fenomenen in onze maatschappij.

 

Bijgevolg ligt het voor de hand dat een voortdurende prioritaire aandacht voor verkeersonveiligheid en verkeershandhaving noodzakelijk is. De ambitieuze doelstelling om het aantal dodelijke slachtoffers te halveren, te brengen tot minder dan 750 per jaar in 2010 en tot minder dan 500 in 2015 is een immense uitdaging. Deze politieke resultaatsverbintenis vertrekt van de vaste wil om die doelstelling te bereiken.

 

Ook ik ben ervan overtuigd dat de doelstelling realistisch is en met inzet van velen kan gerealiseerd worden. Het is immers niet het werk van alleen maar de politie. Reeds onder de vorige regering werden er daarom initiatieven genomen, waarin ik mij volledig inschrijf.

 

Kortgeleden hebben de 18 betrokken ministers die het interministerieel comité voor de verkeersveiligheid samenstellen het verslag van de taskforce gekregen. Dit document is nog steeds een voorlopige versie, maar is reeds grondig bestudeerd door mijn diensten. De vergadering van het interministerieel comité voor de verkeersveiligheid zal plaatsvinden op 12 mei aanstaande.

 

Ik wens dus niet vooruit te lopen op de definitieve conclusies en concrete voorstellen van de taskforce. Het ligt voor de hand dat de bevindingen van die taskforce een belangrijke bron zullen zijn voor de verdere besluitvorming over de verkeersveiligheid.

 

Ik wil wel nu reeds meegeven dat ik in dat verband heel wat inspanningen verwacht van de politiediensten in het kader van hun handhavingsopdracht. Daarbij zal het er niet alleen op aan komen om met periodieke grootschalige actie zoals de BOB-campagnes en de snelheidscontroles de gestelde doelstelling te bereiken, maar ook door een permanente zorg voor een preventieve aanwezigheid, zoals meer zichtbaar toezicht op de snelwegen en andere risicowegen, daaraan te werken.

 

Ik heb de wegenpolitie reeds gezegd dat als ik op de autosnelweg rij ik maar weinig politiemensen opmerk van onze wegenpolitie. In andere landen is dat wel het geval. Men heeft er wel een uitleg voor, maar men gaat trachten om er iets aan te doen.

 

Een andere knelpunt is het debat rond het werken met kwantitatieve engagementsverbintenissen voor de politiediensten zoals 2,1 miljoen alcoholcontroles, 40 miljoen snelheidscontroles en 1,8 miljoen gordelcontroles. De vraag is of dat wel echt de meest aangewezen werkmethode is.

 

Om hierop te antwoorden moet er eerst wel duidelijkheid zijn over een nulmeting van de situatie, waarin een bepaald aantal controles gebeurde om zo het effect op de verkeersveiligheid van een wijziging in aard, aantal en werkwijze van het toezicht en de controleactiviteiten te kunnen analyseren. Pas dan, vanaf het ogenblik dat men over die nulmeting beschikt, is het mogelijk om mee te gaan werken aan de kwalitatieve aspecten van de verkeershandhaving.

 

Door te beschikken over niet noodzakelijk meer, maar over meer accurate en geschikte informatie wordt het mogelijk om de inspanningen te optimaliseren door ze beter te oriënteren op de doelgroepen. Ik denk aan vrachtvervoer, motorrijders en jonge weggebruikers en ook aan de plaatsen en de periodes.

 

Doelgerichter werken betekent dat met een beperkte personeelscapaciteit doelmatige activiteiten kunnen worden ontplooid die beter bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen.

 

Een niet-miskenbaar knelpunt is dat van de beschikbare politiecapaciteit. Oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden, enerzijds bij het automatiseren van het vaststellen van de inbreuken en het invoeren van de technologie en, anderzijds bij het herverdelen van de beschikbare politiecapaciteit.

 

09.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik veronderstel dat wij ongeveer in juni een relaas van de besluiten van de taskforce zullen kunnen krijgen.

 

Mijn aanvoelen is ook dat wij inzake verkeersveiligheid gerichter moeten werken. Federaal en lokaal wordt nogal met typepatronen gewerkt die nogal stereotiep zijn, vooral met betrekking tot het optreden tegen overdreven snelheid. Daar zal inzake tijd, plaats en doelgroepen gerichter moeten worden gewerkt.

 

Ik heb de indruk dat het weekend steeds dodelijker wordt. Op bepaalde herkenbare raceplaatsen, autosnelwegen en bepaalde wegen waarop snel kan worden gereden, zullen wij de gerichte aanpak moeten volgen. Wij zullen de vergadering met de taskforce afwachten om te informeren hoe ver het hiermee staat.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de nieuwe centrale loonmotor" (nr. 12776)

10 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le fonctionnement du nouveau moteur salarial central" (n° 12776)

 

10.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de problematiek van de centrale loonmotor sleept al een tijdje aan. Er werd gestreefd om te komen tot een unieke motor die zowel aan de lokale als federale noden kan tegemoetkomen. Er loopt blijkbaar ook een aantal testen in een aantal pilootzones.

 

In maart van vorig jaar heeft uw voorganger nog geantwoord dat hij een overleg zou opstarten om tot een duidelijke taakinvulling voor de sociale secretariaten te komen.

 

Wat zijn de bevindingen in de pilootzones? Wanneer voorziet u in de definitieve opstart? Wat is de stand van zaken in het overleg?

 

10.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, de eerste signalen die wij over de loonmotor ontvangen zijn bemoedigend, maar het is nog te vroeg om hierop een antwoord te geven omdat de vertegenwoordigers van de pilootzones momenteel worden opgeleid. Er zijn een 15-tal pilootzones. De vertegenwoordigers starten deze maand in een trainingsomgeving. Vanaf juni zal men in de reële berekeningsomgeving van de loonmotor aan de slag kunnen gaan.

 

In de oplevering van de nieuwe loonmotor is voorzien op 1 juli 2009. Hij moet operationeel zijn voor alle personeelsleden van de geïntegreerde politie op 1 januari 2010.

 

Vanuit het Sociaal Secretariaat werd voorrang gegeven aan dit project. Het overleg inzake de taakinvulling van het Sociaal Secretariaat zal weldra worden opgestart. Het zal worden georganiseerd in aanwezigheid van alle betrokken partners. Ik denk dan aan de lokale politie, de centrale politie, de FOD Binnenlandse Zaken, het Sociaal Secretariaat, de VVSG, de diensten belast met het toezicht enzovoort.

 

Vanaf 1 januari 2010 zou de loonmotor dus moeten draaien. Mijn antwoord zou veel te lang zijn als ik al die zones ook nog eens zou opsommen. Alle voorbereidingen en pilootprojecten worden dus momenteel volop opgestart.

 

10.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik hoop echt dat wij hier helemaal uitgeraken. Dit is immers een oud zeer dat blijft wegen op de werking van nogal wat diensten. Ik hoop dat wij hier tegen het eind van het jaar echt uitgeraken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een mogelijke actie tegen privédetective Ceyssens" (nr. 12778)

11 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'action qui pourrait éventuellement être menée contre la détective privée, Mme Ceyssens" (n° 12778)

 

11.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, privédetectives worden gecontroleerd door de FOD Binnenlandse Zaken, meer bepaald door de Directie Private Veiligheid. Zij ondernemen zelf actie wanneer ze flagrante aanwijzingen hebben dat er bij een onderzoek fouten zijn gemaakt.

 

Blijkbaar zag de FOD Binnenlandse Zaken in het onderzoek dat detective Ceyssens voerde naar de familie De Gucht, onmiddellijk een aantal knelpunten. Ik wil vragen of door de FOD Binnenlandse Zaken een onderzoek is ingesteld tegen privédetective Ceyssens. Welke acties zal de Directie Private Veiligheid ondernemen? Is er overleg gepland met de sector van de privédetectives?

 

11.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, wat de eerste vraag betreft zult u wellicht aanvaarden dat ik over individuele dossiers, over wie ze ook gaan, geen informatie verstrek omdat dit de onderzoeken in het gedrang zou brengen. Ik zal dat niet doen over eventueel uw dossier noch over dat van Karel De Gucht. Ik denk dat ik daarover alle stilte moet bewaren.

 

Wat het overleg betreft, er was bij mijn voorganger reeds een wetswijziging van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective in voorbereiding. In dat kader werd er meermaals overleg gepleegd met alle beroepsverenigingen van de privédetectives. Het is geen gemakkelijke zaak. Ook de verzekeringsinstellingen zijn daar bezorgd over. Dat overleg is gaande en eens we een consensus, ook politiek, zullen hebben bereikt, gaat dit naar de Ministerraad en dan naar het Parlement.

 

11.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, dat is wel nodig, want het is bewezen dat dit een schemerzone is die te pas en te onpas wordt benut. We moeten daarin absoluut duidelijkheid krijgen. Ik wil deze materie bekijken in ruimere zin. De feiten hebben bewezen dat een grijze zone wordt betreden die heel gevaarlijk is. In de toekomst zal de individualisering en het feit dat men heel snel voor bepaalde dingen andere mensen viseert, nog toenemen. De sector heeft dringend nood aan een sluitend kader om daarmee om te gaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van de onderwijstop in Leuven" (nr. 12779)

12 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les mesures de sécurité prévues lors du sommet sur l'enseignement à Louvain" (n° 12779)

 

12.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, de Leuvense politie wou naar aanleiding van de onderwijstop geen risico’s nemen en heeft in Leuven, waar alles wel goed in het oog wordt gehouden, zeker van de kant van de burgemeester, vrij stevige veiligheidsmaatregelen afgekondigd. Via verschillende internetsites werden zelfs bepaalde groeperingen opgeroepen om actie te voeren. Er zouden ook in andere steden acties worden gevoerd.

 

Kunt u wat meer uitleg geven over de zware veiligheidsmaatregelen in Leuven. Hoeveel politiemanschappen werden er voor de top ingezet? Werden er ook in andere steden veiligheidsmaatregelen getroffen?

 

12.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, de politiezone van Leuven, ondersteund door de directeur-coördinator van de federale politie, heeft, met akkoord van de burgemeester, een politioneel concept uitgewekt voor het vreedzaam beheer van deze gebeurtenis, gelijkaardig aan het concept voor de EU-topbijeenkomsten.

 

Het was de bedoeling dat de talrijke studenten die wensten te protesteren dit op een democratische wijze konden doen. De politionele aanpak ging uit van een ruime aandacht voor het maken van goede afspraken met de organisatoren, verzekerde een goede informatieverwerking en bepaalde een veiligheidsdispositief, rekening houdend met de risicoanalyse.

 

Het veiligheidsdispositief bestond onder meer uit politiepersoneel dat instond voor het beveiligen van belangrijke plaatsen, zoals de hoofdbibliotheek van de universiteit op het Ladeuzeplein. Ook werd voorzien in mobiele interventie-eenheden die de voorziene betogingen begeleidden en patrouilleerden in de stad. Tot slot werd er extra aandacht besteed aan het voorzien van gespecialiseerde politiemensen die groepjes konden onderscheppen die vernielingen zouden aanbrengen.

 

De inzet van de politie varieerde tijdens de verschillende dagen en nachten voor en tijdens de gebeurtenis. Bij wijze van indicatie kan ik u melden dat op 28 april in meer dan 600 politiemensen werd voorzien. Ik heb een hele lijst van alle aantallen, per dag, zowel in Leuven, als in Charleroi, als in Louvain-la-Neuve. Ik heb die daarnet uitgedeeld. Ik neem aan dat ze kunnen worden opgenomen in het verslag, opdat ons nageslacht daarvan later kennis zou kunnen nemen.

 

12.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral ook voor de zorg voor het nageslacht, die ik zeker met u deel. Het is belangrijk dat de resultaten van deze aanpak als model gebruikt worden, vooral voor centrumsteden, die toch vaak te maken hebben met dergelijke belegeringen, goed en kwaad bedoeld. Het is goed dat wij daaruit de nodige conclusies trekken. Het kan ook model staan voor de aanpak bij andere evenementen of organisaties.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de samenwerking tussen de FOD Binnenlandse Zaken en lokale overheden inzake integrale veiligheid" (nr. 12780)

13 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la collaboration entre le SPF Intérieur et les autorités locales en matière de sécurité intégrale" (n° 12780)

 

13.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, om lokale overheden bij het uitbouwen van het belangrijke, lokale, integrale veiligheidsbeleid een steuntje te geven, heeft de algemene directie al tal van initiatieven genomen en ook instrumenten ter beschikking gesteld.

 

In 2008 is tevens een pilootproject gestart, met name het Lokaal Integraal Veiligheidsbeleid-consult, om een handleiding inzake het lokale, integrale veiligheidsbeleid uit te werken. Voornoemde handleiding heeft tot doel aan de burgemeesters als lokale beleidsverantwoordelijken een handleiding te geven om een breed gedragen veiligheidsbeleid uit te bouwen. Dat is heel belangrijk voor de lokale inschatting.

 

Om voornoemde methode aan de realiteit te toetsen, is in de stad Halle een pilootproject opgestart. Na zes maanden zouden de eerste krachtlijnen van het programmatieplan worden uitgewerkt.

 

Mijnheer de minister, kunt u bij het project enige toelichting geven? Wat zijn de eerste, uitgewerkte krijtlijnen?

 

Kunt u bij de eerste bevindingen van het pilootproject al enige toelichting geven?

 

Tot wanneer zal het advies- en ondersteuningstraject van de algemene directie lopen?

 

Zal de samenwerking en de toepassing van het project ook nog in andere steden en gemeenten een vervolg krijgen?

 

13.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, vanuit mijn administratie wordt er een methodologische ondersteuning geboden aan de lokale overheden bij het uitwerken van een lokaal, integraal veiligheidsbeleid. Dat gebeurt door het uitbouwen van een advies- en ondersteuningstraject waarbij de burgemeesters stapsgewijs worden begeleid bij de conceptie en implementatie van een overlegstructuur en een integraal veiligheidsplan. De methodologie wordt momenteel afgetoetst in twee pilootgemeenten, namelijk de stad Halle, in de buurt van Gooik, en de gemeente Esneux.

 

Gedurende de eerste maanden van het advies- en ondersteuningstraject in de stad Halle werden oriënterende gesprekken gevoerd, werd de scoop afgebakend en de strategische kerngroep opgericht. Op basis van de lokale veiligheidsdiagnostiek en de SWOT-analyse werden de prioriteiten aangeduid en die worden momenteel door projectgroepen, waarin een brede waaier van actoren is vertegenwoordigd, omgezet in strategische doelstellingen en samen met de kerngroep in een integraal veiligheidsplan gegoten. Het integraal veiligheidsplan zal in september 2009 worden voorgesteld, waarna het traject en de procesbegeleiding zullen worden geëvalueerd. Hierover zal samen met de stad Halle te gepasten tijde worden gecommuniceerd.

 

Op basis van de lessen die werden getrokken uit de ondersteuning, die werd geboden aan de twee pilootgemeenten, zal het advies- en ondersteuningstraject stapsgewijze worden uitgebreid naar andere steden en gemeenten. Het is niet de bedoeling een nieuwe methodologie te creëren of een zoveelste plan op te stellen, dat in de kast verdwijnt. Mijn administratie zal tegen 2010 de mogelijkheden onderzoeken om een betere afstemming en integratie te realiseren tussen de verschillende beleidsplannen, zoals het zonale veiligheidsplan en het strategische veiligheids- en preventieplan, binnen een integraal veiligheidsplan. Hiervoor zal tevens een dialoog worden aangegaan met de Gemeenschappen en Gewesten.

 

13.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor het antwoord.

 

Ik deel de actieve kijk op het geheel. Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij streven naar die brede, integrale aanpak. Men kan dat niet bewerkstelligen vanuit de boekenkast of een theoretische benadering. Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij in september 2009 zien wat dat op grond van de terreinervaring heeft gegeven. Hopelijk zullen wij in het daaropvolgende jaar ook andere steden en gemeenten tips kunnen geven, zodat het integraal veiligheidsbeleid op een heel concrete en tastbare manier door veiligheidsmensen op het terrein kan worden ingevuld.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de l'Intérieur sur "les formations des sapeurs-pompiers de Braine-le-Comte" (n° 12786)

14 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleidingen van de brandweerlieden van 's Gravenbrakel" (nr. 12786)

 

14.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme ma question concerne les services d'incendie, je tiens tout d'abord à remercier le collègue qui m'a précédé pour le "feu" de ses questions, ce qui ne l'empêche pas, par ailleurs, de décoller les affiches des partis francophones mais c'est une autre histoire!

 

14.02  Michel Doomst (CD&V): (…)

 

14.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur Doomst, je viendrai bientôt coller des affiches de Louis Michel à Gooik!

 

Monsieur le ministre, dans le cadre de l'organisation à la formation pratique "accoutumance au feu et à la chaleur" et "flash-over", vos services ont proposé à dix-huit sapeurs-pompiers du service d'incendie de Braine-le-Comte de suivre les formations en question au centre de Bruxelles.

 

Si les soldats du feu de Braine-le-Comte sont très motivés pour suivre ces formations, ceux-ci sont très étonnés, de même que leur chef de corps qui, comme moi, l'a d'ailleurs signalé par téléphone, par écrit et par e-mail à vos services, de voir que la formation leur est proposée à Bruxelles, à près d'une heure de route, avec les inconvénients potentiels des encombrements habituels autour de Bruxelles, alors que le centre de formation provincial de Jurbise dispense la même formation à 20 minutes de la commune.

 

Monsieur le ministre, quelles sont les raisons de cette proposition qui semble assez irrationnelle? Comment pouvez-vous remettre un peu de cohérence dans tout cela et répondre à la demande formulée lors de la préinscription de pouvoir suivre les formations en question dans le centre de formation du Hainaut? Le temps économisé dans les trajets permettrait certainement une opérationnalité plus grande des sapeurs-pompiers et réduirait aussi l'empreinte écologique contre laquelle nous avons tous à lutter en cheville avec le ministre Magnette.

 

14.04  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Flahaux, pour l'année 2009, l'État fédéral consacre 900.000 euros à l'organisation des formations fédérales pratiques "accoutumance au feu et à la chaleur" et "flash-over", prenant ainsi en charge l'intégralité des frais de ces formations.

 

Grâce à ces formations, les sapeurs-pompiers seront en mesure d'identifier rapidement les signes précurseurs d'un phénomène de "flash-over", afin de pouvoir agir de façon adéquate. Ils seront également capables de connaître les effets de chaleur sur le corps humain, de reconnaître le niveau de température d'un milieu par l'observation des effets sur les matériaux les plus courants et de réagir dans une situation de détresse consécutive à une augmentation de température.

 

La somme dédiée est équitablement répartie entre les centres provinciaux de formation de services publics d'incendie agréés ayant fait offre pour l'organisation de ces deux formations pratiques. Ceci explique le nombre limité de places dans chaque centre provincial de formation.

 

Du côté francophone, ces formations fédérales sont organisées dans les centres provinciaux de formation de Bruxelles, de Liège et du Hainaut. La répartition des places disponibles dans chaque centre provincial de formation par service d'incendie est un exercice difficile basé sur des critères objectifs.

 

Tout d'abord, il est tenu compte dans la limite du possible des desiderata des services d'incendie. Ensuite si, comme ce fut le cas pour le centre provincial de formation du Hainaut, le nombre de places disponibles est inférieur à la demande, on tient compte des distances de déplacement de tous les services d'incendie demandeurs. Donc, bien que proche du centre provincial de formation du Hainaut, le SRI de Braine-le-Comte était parmi les services d'incendie les moins éloignés du centre provincial de formation de Bruxelles.

 

Le très dangereux phénomène de flash-over provoque l'embrasement éclair généralisé d'un local en feu. Sans formation adéquate, il met des vies en danger. L'importance d'une telle formation vaut donc quelques minutes supplémentaires passées dans un véhicule afin de gagner le lieu de la formation.

 

14.05  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, il est vrai que ce qui compte d'abord est que la formation ait lieu; je vous remercie donc de l'organiser.

 

De plus, dans le fond, les quelques minutes en plus ne sont pas importantes. Le plus fondamental est le problème de l'empreinte écologique et de la pollution engendrées: on sait à quel point les embouteillages autour de Bruxelles sont fréquents, particulièrement dans le goulot de Halle. Si l'on peut éviter d'ajouter des voitures dans la région de Halle, on la protégera, ce à quoi je suis particulièrement sensible.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Jan Peeters aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de benoeming van een nieuwe regeringscommissaris bij het FANC" (nr. 12793)

15 Question de M. Jan Peeters au ministre de l'Intérieur sur "la nomination d'un nouveau commissaire du gouvernement auprès de l'AFCN" (n° 12793)

 

15.01  Jan Peeters (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 27 maart jongstleden heeft de Ministerraad de regeringscommissaris bij het FANC aangesteld, namelijk mevrouw Roobrouck. De voogdijminister, in dit geval uzelf als minister van Binnenlandse Zaken, oefent via die regeringscommissaris toezicht uit op de instelling. In dat opzicht is de regeringscommissaris bij het FANC een sleutelfiguur, temeer daar het FANC, in tegenstelling tot vele andere federale instellingen, slechts één regeringscommissaris heeft.

 

Uit het rapport van de bijzondere werkgroep Nucleaire Veiligheid, die in deze Kamer in de vorige legislatuur een rapport heeft neergelegd, bleek het niet optimaal samenspelen tussen het FANC, de regeringscommissaris en de voogdijminister een van de oorzaken van de toenmalige malaise bij het FANC.

 

Ik wil mij niet uitspreken over de competenties van de persoon in kwestie. Ik zie daar echter toch een deontologisch probleem. De nieuw aangestelde regeringscommissaris bij het FANC is immers tegelijkertijd ook voorzitter van een andere instelling uit de nucleaire sector, namelijk het NIRAS.

 

NIRAS is een instelling die voor bepaalde opdrachten onder de directe controle en voogdij van het FANC staat. NIRAS beheert met name als eigenaar van alle afvalverwerkingsinstallaties die door haar dochteronderneming Belgoprocess worden uitgebaat te Dessel, een belangrijk stuk van het nucleaire afval en gevaar. NIRAS is ook de juridische eigenaar van het hoogradioactief afval dat werd overgenomen van de afvalproducenten en dat in bunkers ligt opgeslagen op de site van Belgoprocess.

 

Bij de oprichting van NIRAS heeft het Parlement zeer duidelijk een wetsbepaling aangenomen die de controle op de activiteiten van het NIRAS organiseert, namelijk artikel 179 §3 van de wet van 8 augustus 1980 op de budgettaire bepalingen, dat de controle over NIRAS heeft toegekend aan de toenmalige Nationale Organisatie voor Controle van de Kernactiviteiten, wat later, in 1994 het FANC geworden is. Het is dus zeer duidelijk dat het FANC een controlebevoegdheid heeft over het NIRAS, via die wetsbepalingen.

 

Het Parlement heeft tegelijkertijd ook instemming betoond met internationale verdragen die ons opleggen een strikte scheiding te hanteren tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het radioactief afval enerzijds en degene die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de veiligheid ervan anderzijds. Met andere woorden, het gaat over een strikte scheiding tussen het FANC en NIRAS. Die internationale verdragen zijn bepaald in artikel 20 van het gezamenlijk verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, afgesloten in Wenen in 1997 en hier in de Kamer goedgekeurd bij wet van 2 augustus 2002.

 

Mijnheer de minister, straks moet u beslissen over het toekennen van de nucleaire vergunning voor de inrichting van een installatie voor de berging van laagradioactief afval te Dessel. U zult die vergunningaanvraag mogelijks ontvangen van uw eigen regeringscommissaris bij het FANC in hoofde van haar functie als voorzitter van NlRAS, terwijl ze tegelijkertijd zal moeten waken over de correctheid en rechtsgeldigheid van de toekenning van deze vergunning in hoofde van haar functie als regeringscommissaris bij het FANC.

 

Eenzelfde situatie kan zich voordoen als u straks aan het bedrijf Umicore de voorwaarden moet opleggen voor de sanering van zijn stortplaats D1 in Olen en inzake de mogelijke overdracht van het beheer van de verontreinigde terreinen of afvalstoffen aan NIRAS.

 

Ziet u hier geen juridische en deontologische problemen?

 

Ziet u hier geen tegenstrijdigheid tussen de beslissing van de Ministerraad om mevrouw Roobrouck als regeringscommissaris aan te stellen en de dwingende bepalingen van het internationale verdrag inzake de veiligheid van het beheer van nucleair afval?

 

Voorzitter: Michel Doomst.

Président: Michel Doomst.

 

Zal de regeringscommissaris bij het FANC haar functie verder kunnen blijven uitoefenen wanneer beslissingen in verband met het Niras of haar dochter Belgoprocess worden besproken in de raad van bestuur van het FANC?

 

15.02 Minister Guido De Padt: Collega Peeters, toen ik uw vraag las, ben ik ook even gaan grasduinen in de situatie rond de regeringscommissarissen. Er kan ter zake een precedent worden gevonden in het feit dat Johan Vande Lannotte als minister van Binnenlandse Zaken iemand als regeringscommissaris voor het FANC heeft aangesteld ondanks het feit dat hij een viertal maanden voor deze aanduiding lid werd van de raad van bestuur van het Niras. Dat is een ongeveer gelijkaardige situatie die hierop van toepassing is. Ik wil daar verder niet meer achter zoeken. Bij de aanduiding van een regeringscommissaris door de regering zelf, wordt een persoon gekozen aan wie men een vertrouwenspost wil toevertrouwen. De keuze van de regering is vrij en heeft als enige voorbehoud dat zij de wettelijke of de verordende bepalingen moet opvolgen die van toepassing zijn.

 

In casu voorzien de wet van 15 april 1994 op het FANC noch de wet van 16 maart 1954 enige beperking. De regering heeft er dan ook voor gekozen om een persoon aan te duiden die de sector zeer goed kent – dat staat boven alle twijfel – waarbij banden met organisaties uit de sector onvermijdelijk zijn. Er werd evenwel over gewaakt dat deze post niet werd opgenomen door een personeelslid of een lid van de raad van bestuur van een privaatrechtelijke exploitant waarop het FANC toezicht uitoefent. Concreet zie ik a priori dan ook geen deontologisch probleem, te meer daar de regeringscommissaris de vergadering van de beheers- en controleorganen enkel met raadgevende stem mag bijwonen. Deze beheers- en controleorganen behandelen bovendien geen individuele dossiers zoals de vergunningsaanvraag waarnaar u verwijst.

 

Indien men het algemeen reglement op de bescherming tegen ioniserende straling erop naslaat, zal duidelijk worden dat hiervoor een ganse procedure vastligt, waarbij tevens de reglementair voorziene intervenanten duidelijk opgelijst staan. Te uwer informatie en om volledige duidelijkheid te scheppen, meld ik u dat de regeringscommissaris hier niet tussen staat. De opdracht van de regeringscommissaris situeert zich voornamelijk op het managements- en beleidsmatige niveau, net zoals dit voor de leden van de raad van bestuur het geval is. Het komt immers de regeringscommissaris toe om toe te zien op de conformiteit van de beslissingen met de wet, met de statuten en met het algemeen belang. Hierbij wens ik tevens op te merken dat het vetorecht van de regeringscommissaris niet betekent dat ik deze dien te volgen. Als voogdijminister ben ik degene die uiteindelijk de beslissing neemt.

 

Wat betreft de vermeende schending van artikel 20 van het gezamenlijk verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, dient opgemerkt te worden dat artikel 20 betrekking heeft op regelgevende taken. Dit heeft dus in de verste verte niets te maken met de bevoegdheden van een regeringscommissaris. Laat me dus zeer duidelijk zijn: de regeringscommissaris beschikt niet over een initiatiefrecht op dat gebied. Meer dan in het verleden wens ik het accent te leggen op toezicht op de werking van het agentschap aan de hand van objectieve, doelgerichte parameters en prestatie-indicatoren.

 

15.03  Jan Peeters (sp.a): Mijnheer de minister, uw antwoord stelt mij enigszins teleur. Het is effectief wel de eerste keer dat de voorzitster van het Niras tegelijkertijd regeringscommissaris bij het FANC is. U verwijst naar een beslissing in de periode 1997-2000, toen er een lid van de raad van bestuur van het Niras – niet de voorzitter! – effectief ook regeringscommissaris was bij het FANC. U vergeet evenwel te vermelden dat de situatie toen compleet anders was, omdat het FANC pas in 2001 effectief operationeel is geworden.

 

Pas in 2001 heeft het FANC de bevoegdheid gekregen inzake het toezicht en de controle op het vergunningsbeleid van de erkende afvalverwerkers en de erkende afvalbeheerders in de nucleaire sector. Het is nu effectief de eerste keer dat er een zeer duidelijke collusie is, in hoofde van een persoon, tussen iemand die verantwoordelijk is voor een bepaalde instelling inzake radioactief beheer van afval en iemand die de controle moet doen op en moet waken over het correcte verloop daarvan en over de voogdij.

 

Of het NIRAS een publieke of private organisatie is, doet niets af aan het feit dat het een grote speler is op het vlak van radioactieve risico’s en dat het, wat dat betreft, onder toezicht van het FANC staat. De gecontroleerde laten controleren door een persoon die verantwoordelijk is voor de te controleren instelling lijkt mij zeker in strijd met de geest van de bepalingen van het internationaal verdrag, alsook met de aanbevelingen die twee jaar geleden werden geformuleerd in de werkgroep Nucleaire Veiligheid van de Kamer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Nous allons donner la parole à M. Arens qui combinera sa curiosité avec un respect raisonnable de la limite de temps.

 

16 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "la publicité des audits de l'AIG" (n° 12822)

16 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de openbaarheid van de audits van de AIG" (nr. 12822)

 

16.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, j'irai le plus vite possible. Monsieur le ministre, la mission primordiale de l'Inspection générale consiste à inspecter le fonctionnement de la police fédérale et de la police locale. À cet effet, l'AIG réalise des audits, ce qui permet aux autorités de prendre les mesures correctrices qui s'imposent, suivant en cela les recommandations de l'Inspection générale en la matière. Pour l'instant, les conseillers des zones de police se plaignent de ne pas disposer de ces audits et par conséquent de ne pas être mis au courant des dysfonctionnements internes à leur zone.

 

Monsieur le ministre, seriez-vous favorable à communiquer les audits aux membres du conseil de police dans leur intégralité, et ce même s'ils mentionnent nommément des membres du personnel, et dans quelles conditions?

 

16.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Arens, l'article 6 de la loi du 15 mai 2007 sur l'Inspection générale prévoit que "l'Inspection générale agit soit sur l'ordre du ministre de la Justice ou du ministre de l'Intérieur soit à la demande des autorités judiciaires et administratives, plus particulièrement du bourgmestre dans une zone monocommunale ou du collège de police dans une zone pluricommunale. Le commissaire général ainsi que les directeurs généraux de la police fédérale peuvent demander une inspection ou un audit au sein de la police fédérale. Le chef de corps d'un corps de police locale peut agir de même pour son corps de police locale."

 

La phase d'exécution d'un audit est caractérisée par un indispensable niveau élevé de confidentialité et de confiance qui doit régner entre l'organisation auditée et l'auditeur. Il arrive en effet qu'à l'occasion de son audit, l'auditeur entre en détention d'informations confidentielles qui peuvent présenter un risque pour l'organisation auditée ou pour certains membres de son personnel. De même, les rapports d'audit peuvent aussi contenir des jugements de valeur ou des descriptions de comportements liés à certaines fonctions identifiables et donc à leur titulaire. Il ne fait pas de doute que ces informations confidentielles pourraient porter atteinte à la vie privée si elles devaient être soumises à une certaine publicité. Le cas échéant, la réalisation de certains audits pourrait s'en trouver gravement compromise.

 

La méthodologie de l'audit prévoit qu'à partir du moment où le rapport d'audit est avalisé par l'autorité qui l'a sollicité, ce rapport devient sa propriété et elle en porte l'entière responsabilité. Dès lors, cette même autorité est la seule à pouvoir valablement apprécier dans quelle mesure elle peut donner suite à une demande de consultation ou de publicité du rapport d'audit en question.

 

16.03  Josy Arens (cdH): Je remercie le ministre pour sa réponse. Il faut savoir que le conseil de police siège parfois à huis clos comme un conseil communal et qu'à huis clos, certaines informations pourraient être communiquées, même provenant de certains audits. Cela me semblerait logique. C'est à eux de le demander…?

 

Président: André Frédéric.

Voorzitter: André Frédéric.

 

16.04  Guido De Padt, ministre: Le collège doit s'adresser au commanditaire de l'audit pour disposer du texte voulu.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "les problèmes de sécurité sur les lignes ferroviaires" (n° 12824)

17 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheidsproblemen op de spoorlijnen" (nr. 12824)

 

17.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, les lignes ferroviaires sont souvent le théâtre d'agressions, de vandalisme et de nuisances. Ces faits engendrent un sentiment d'insécurité auprès des usagers. Je constate, malheureusement, qu'en raison, d'une part, du manque d'effectifs dans le personnel de police et, d'autre part, du déficit des bâtiments disponibles, les gares sont souvent trop peu sécurisées.

 

La presse, s'est d'ailleurs fait l'écho de ce constat dans les gares de Bruxelles-Midi, de Gand ou de Bruges. Or la police fédérale des chemins de fer devrait bénéficier des conditions nécessaires pour mener à bien ses missions; et ce, afin de diminuer le sentiment d'insécurité tant des voyageurs que du personnel des chemins de fer.

 

Monsieur le ministre, comment sont organisées les missions sécuritaires au sein des lignes ferroviaires? Comment envisagez-vous d'améliorer le combat contre le sentiment d'insécurité qui est omniprésent? Combien de contrôles la police fédérale des chemins de fers a-t-elle menés depuis le début de l'année?

 

17.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, cher collègue, pour répondre à votre première question: 117 policiers accomplissent leur mission quotidiennement dans les gares et sur les lignes. Ils sont organisés en équipes-gares, qui assurent l'accueil du citoyen, et en équipes d'intervention mobile, qui organisent la surveillance de leur zone d'action et agissent en cas de nécessité. D'autres équipes effectuent des patrouilles dans les trains en fonction de l'analyse de la criminalité ou de faits ponctuels.

 

Finalement, des actions régulières sont organisées dans les trains et les gares par la police des chemins de fer avec l'appui des polices locales ou des corps d'intervention de la police fédérale.

 

Différents phénomènes sont approchés, en concordance avec le plan national de sécurité. Les actions les plus fréquentes concernent la sécurité des voyageurs et des accompagnateurs de train, la traite des êtres humains, les stupéfiants, les vols de métaux, les pickpockets, etc.

 

Ensuite, la police des chemins de fer veille à optimaliser l'organisation des services afin d'augmenter le nombre de patrouilles visibles dans le train, compte tenu des limites capacitaires et budgétaires actuelles. En partenariat avec les autres services de police, elle veille aussi à donner suite dans les plus brefs délais à tout appel d'urgence émanant des citoyens via les centres d'information et de communication. En collaboration avec le groupe SNCB, elle s'assure de la bonne visibilité des postes situés en gare et de la bonne signalisation permettant que le citoyen sache que la police est à sa disposition. Enfin, elle travaille en partenariat avec le groupe Sécurail du groupe SNCB Holding, en vue de l'appuyer au mieux dans les infrastructures et dans l'organisation opérationnelle vingt-quatre heures sur vingt-quatre.

 

Je dois émettre deux remarques. D'abord, s'agissant des gares et des points d'arrêt où la police ferroviaire n'est pas implantée, tous les phénomènes locaux sont du ressort des polices locales avec lesquelles Sécurail a conclu des accords de coopération tant pour y assurer une présence régulière que pour garantir une rapidité d'intervention policière en cas de problème dans ces installations. Ensuite, il importe de préciser que l'accueil dans les locaux de la gare du Midi est toujours accessible au public et opérationnel, même après le déménagement provisoire du personnel du poste vers Etterbeek.

 

Quant à votre troisième question, en ne prenant pas en compte les contrôles effectués par les patrouilles d'intervention et la présence supplémentaire de personnel policier dans les trains et dans les gares hors des services d'ordre, nous ne comptabilisons que les services spécifiquement orientés sur la sécurité. Les services "trains" ont totalisé 6.110 heures de prestations par le personnel policier de janvier à fin avril 2009, considérant qu'un contrôle se matérialise le plus souvent par une équipe de deux à quatre hommes, renforcée régulièrement par le corps d'intervention pour en augmenter l'efficacité.

 

Nous pouvons estimer qu'ainsi, 1.527 contrôles-trains ont été effectués pour les quatre premiers mois de l'année 2009. De plus, d'autres opérations peuvent être prises en considération, comme celles concernant la traite des êtres humains (7), des actions en collaboration avec d'autres services de la police intégrée (10), des actions orientées sur la problématique des stupéfiants (9) et une action organisée par la police des chemins de fer sur tout le territoire est dirigée vers cette insécurité.

 

Ces actions engagent chacune 2 à 30 policiers. Elle se déroulent à un ou plusieurs endroits simultanément selon l'objectif, ce qui rend la comptabilisation du nombre de contrôles effectifs aléatoire pour ce type d'opérations.

 

17.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour cette réponse. Je me rends compte que les citoyens ne sont pas nécessairement au courant des pratiques exercées en matière de contrôle, ce qui accroît le sentiment d'insécurité qui règne à ce niveau.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "le pécule de vacances des aspirants inspecteurs" (n° 12825)

18 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het vakantiegeld voor de aspirant-inspecteurs" (nr. 12825)

 

18.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'octroi d'un pécule de vacances à concurrence de 92% du salaire est prévu dès 2009 pour les agents de police et les inspecteurs de police.

 

Monsieur le ministre, comment envisagez-vous de prendre en compte la spécificité des aspirants inspecteurs qui, d'après mes informations, auraient été oubliés lors des diverses négociations?

Est-ce exact ou non?

Le cas échéant, envisagez-vous de remédier à cette situation?

 

18.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, cher collègue, selon les accords conclus le 19 septembre 2008, dans le cadre du comité de négociation des services de police, il a été convenu que les inspecteurs de police recevront dès 2010 un pécule de vacances équivalant à 92% de leur rémunération mensuelle brute.

 

Il va de soi que les aspirants inspecteurs de police, faisant partie intégrante du cadre de base des services de police, bénéficieront également de ce pécule de vacances porté à 92% dès 2010, proportionnel au nombre de mois prestés durant l'année de référence, en l'espèce l'année 2009.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation de systèmes informatiques différenciés" (n° 12826)

19 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van verschillende computersystemen" (nr. 12826)

 

19.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je souhaite attirer votre attention sur les systèmes informatiques utilisés par nos polices.

 

Actuellement, les systèmes informatiques en usage à la police fédérale et dans les zones de police sont différents. La police fédérale utilise le système FEEDIS tandis que les zones de police recourent au système ISLP.

 

Il est vrai que ces systèmes existaient bien avant la réforme des polices et qu'ils n'avaient pas été conçus pour évoluer dans le cadre d'une collaboration des deux niveaux de police.

 

Cette situation a deux conséquences. D'une part, les candidats policiers ne sont pas formés pour l'utilisation du système ISLP. Par conséquent, une deuxième formation doit être organisée au sein des zones de police, d'où une perte de capacité non négligeable, sans parler du coût que cela engendre. D'autre part, étant donné l'incompatibilité des deux systèmes, les policiers sont tenus d'encoder les documents plusieurs fois, d'où une nouvelle perte de temps et de capacité, déjà si précieux au sein de nos zones.

 

Monsieur le ministre, étant donné que l'utilisation des deux systèmes est de nature à freiner la bonne collaboration des deux polices, n'estimez-vous pas qu'il conviendrait de développer un système informatique unique en vue d'optimaliser l'intégration des deux niveaux de police?

 

19.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, effectivement, il existe encore aujourd'hui deux systèmes de traitement des dossiers judiciaires: l'ISLP et le FEEDIS. La volonté est d'évoluer vers une plate-forme policière informatique unique pour laquelle des développements sont déjà en cours.

 

Malgré la coexistence de ces deux systèmes, le principe de la saisie unique est acquis depuis la mise en place de la police intégrée et structurée à deux niveaux. Dire que l'incompatibilité des deux systèmes oblige d'encoder plusieurs fois des documents, ce qui engendrerait une perte de capacités, n'est donc pas correct. Des formations différentes sont effectivement prévues pour l'ISLP et le FEEDIS mais la priorité pour la formation de base est donnée à l'ISLP parce qu'il est utilisé par la police locale, soit plus des deux tiers de la police intégrée.

 

Si, en complément de la formation de base du policier, d'autres besoins existent en matière d'utilisation de l'outil informatique, les écoles de police peuvent répondre à la demande. En effet, ce type de formation continuée est bien repris dans le plan annuel de formation 2009. Cette formation vise très pratiquement l'acquisition, le développement et le maintien des compétences opérationnelles en matière de gestion de l'information policière opérationnelle, une synthèse des formations BNG. Toutefois, cette offre de formation doit tenir compte des capacités des différentes écoles de police. Cette charge de travail n'incombe donc pas aux zones de police.

 

En conclusion et comme je viens de vous l'expliquer, la finalisation du développement d'une plate-forme unique facilitera l'adaptation d'un membre du personnel lors du passage de la police locale vers la police fédérale et inversement. Cela entraînera également une réduction des coûts.

 

19.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, quand peut-on espérer avoir cette plate-forme unique?

 

19.04  Guido De Padt, ministre: Ce ne sera pas pour demain!

 

19.05  Josy Arens (cdH): Cela signifie-t-il que cela ne sera pas non plus pour après-demain? Cela me semble pourtant important. Comme vous l'avez dit, c'est un peu dommage qu'il n'y ait pas davantage de capacités budgétaires pour la police.

 

19.06  Guido De Padt, ministre: Il faudra bien compter quelques années.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "la différenciation de traitement à l'égard des titulaires d'un diplôme supérieur à la police fédérale" (n° 12827)

20 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het verschil in behandeling ten aanzien van de houders van een diploma van het hoger onderwijs bij de federale politie" (nr. 12827)

 

20.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, la police fédérale dépense actuellement beaucoup d'argent pour recruter du personnel qualifié - titulaire d'un diplôme supérieur - et ensuite le former. Or, elle dispose en son sein de plusieurs centaines de diplômés (250 environ) qui sont cantonnés, par le statut, dans le cadre moyen. Permettre à ces policiers de plus facilement accéder au grade de commissaire de police permettrait de:

- renforcer considérablement la motivation des policiers visés, puisque ceux-ci recevraient enfin une réelle possibilité d'avancement, ce qui n'est pas le cas depuis la réforme;

- réaliser de substantielles économies budgétaires au niveau des dépenses de recrutement et de formation, économies qui sont vraisemblablement supérieures aux coûts que pourrait engendrer une promotion des diplômés de l'enseignement supérieur;

- augmenter le nombre de diplômés du cadre officier, ce qui est une plus-value pour un cadre de niveau A. En effet, les divers tapis et promotions qui sont venus avec la réforme ont bénéficié à différentes catégories de personnel, en fonction de leur corps d'origine et non en fonction de leur diplôme.

 

Les informations dont je dispose montrent d'ailleurs que le nouveau texte 'Vésale 3' proposé par le ministre se base à nouveau sur le corps d'origine des membres du personnel qui seront promus. À l'inverse, ne pas donner de possibilité de promotion aux diplômés de l'enseignement supérieur pourrait engendrer chez ceux-ci un légitime sentiment de frustration. En outre, promouvoir les diplômés est une mesure qui, en plus du fait d'augmenter le nombre de diplômés parmi les commissaires de police, est tournée vers l'avenir, puisqu'elle ne fait référence en rien au corps d'origine du personnel visé.

 

Plus de dix ans après la réforme, ne plus regarder vers les corps d'origine semble être la direction à suivre. De manière générale, à la police fédérale, presque toutes les catégories ont bénéficié d'avancées à la réforme ou ultérieurement. On s'est basé sur les corps d'origine pour promouvoir des policiers: certains ont ou vont bientôt progresser de manière presque automatique d'un cadre, d'autres ont progressé de deux niveaux, passant du niveau C au niveau A. Ces mesures ont d'ailleurs un impact budgétaire non-négligeable.

 

Pour les diplômés de l'enseignement supérieur, aucune mesure n'a été prise. Au contraire, un acquis datant de 1991, à savoir le fait d'être inséré au niveau B (anciennement niveau 2+), leur a été retiré lors de la réforme. Après un arrêt clair de la Cour d'arbitrage en 2003, ce niveau B a été rendu aux intéressés. C'est ainsi que dans le cadre moyen de la police judiciaire fédérale, de nombreux diplômés de l'enseignement supérieur ont été, à la réforme, insérés dans des échelles barémiques M.3.2. et M.4.2. Il s'agit d'échelles spécifiques pour les fonctionnaires de niveau B.

 

Tous les cadres moyens recrutés sur base d'un diplôme après la réforme ont, d'ailleurs, été insérés dans des échelles spécifiques au niveau B. Bénéficier d'une échelle de niveau B n'est donc pas un acquis de la réforme pour les anciens membres de la police judiciaire. Ils bénéficiaient, depuis 1991, d'un grade de niveau B et d'échelles barémiques spécifiques liées à ce niveau.

 

Monsieur le ministre, vous aviez répondu récemment à un membre de cette assemblée que vous étiez prêt à vous investir dans une réflexion intégrant la problématique des diplômés à la police, mais que vous souhaitiez d'abord régler la problématique de promotions d'autres policiers, sur la base de leur corps d'origine.

 

Selon mes informations, il semble cependant qu'un groupe de travail et de coordination ait été créé, après votre réponse évoquée ci-avant, afin d'examiner, dans le cadre d'une gestion dynamique des ressources humaines, la possibilité d'adopter des mesures d'amélioration de perspective de carrière pour certains membres du personnel qui ont une qualification universitaire.

 

Quelle position allez-vous défendre dans ce groupe de travail? Allez-vous défendre une promotion rapide au grade de commissaire des diplômés universitaires du cadre moyen de la police fédérale? Allez-vous défendre une promotion rapide au grade de commissaire des diplômés gradués du cadre moyen de la police fédérale?

 

20.02  Guido De Padt, ministre: Il a en effet été décidé au Conseil des ministres du 13 mars dernier de constituer un groupe de travail qui se penchera sur la possibilité de prendre des mesures visant à améliorer les perspectives de carrière des membres du personnel détenteurs d'un diplôme universitaire. Mes services s'y attèlent. Conformément à la notification, lorsque l'avant-projet de loi sera soumis en deuxième lecture au Conseil des ministres, il sera accompagné d'un premier rapport dudit groupe de travail.

 

Ceci dit, vous comprendrez que je ne peux pas avoir d'opinion pré-établie à ce sujet. La position définitive sera notamment le fruit des travaux du groupe de travail.

 

20.03  Josy Arens (cdH): Je remercie M. le ministre pour sa réponse. J'espère que vous évoluerez relativement vite dans ce dossier, parce que certains membres l'attendent avec impatience.

 

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 12833 de M. Xavier Baeselen est reportée à sa demande.

 

21 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de campagne 'in 1-2-3 met je eID'" (nr. 12835)

21 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la campagne 'ton eID ça simplifie'" (n° 12835)

 

21.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt samen met uw collega bevoegd voor Administratieve Vereenvoudiging een campagne gelanceerd die – wat trouwens een goede zaak is – het grote publiek vertrouwd moet maken met het gebruik en de mogelijkheden van de elektronische identiteitskaart. De campagne heet “In 1-2-3 met je eID”.

 

Tegen het einde van het jaar zouden alle Belgen een eID moeten hebben. De meeste burgers moeten echter leren wat de toepassingsmogelijkheden van de elektronische identiteitskaart zijn.

 

Mijnheer de minister, kunt u enige toelichting geven bij deze campagne? Hoe zal de campagne concreet worden gevoerd en gedurende welke termijn?

 

Worden er nog bijkomende acties verwacht om het gebruik van de kaart te stimuleren?

 

Is al onderzocht waarom de mensen de toepassingsmogelijkheden van de eID op dit ogenblik blijkbaar minder kennen en minder effectief gebruiken dan verwacht?

 

21.02 Minister Guido De Padt: Collega Doomst, acht miljoen Belgen hebben hun elektronische identiteitskaart reeds op zak en op het einde van 2009 zal de veralgemening en de volledig uitrol beëindigd worden. De eID biedt natuurlijk heel wat voordelen, zoals tax-on-web of het digitaal loket, maar sommige toepassingen zijn nog niet zo bekend bij het grote publiek. Daarom is er in samenwerking met Fedict en Living Tomorrow besloten de eID te promoten door middel van een eID roadshow die doorheen heel België naar de burger zal trekken. Deze roadshow zal op verschillende plaatsen in België georganiseerd worden zodat elke burger de mogelijkheid krijgt deze te bezoeken. Hij zal ook de praktische voordelen van eID in de kijker zetten en de nadruk leggen op het veilig karakter ervan. Het doel van de roadshow is dat de burger ook effectief bij het gebruik wordt betrokken.

 

Ten tweede, hoe zal deze campagne concreet gevoerd worden en gedurende welke termijn? De roadshow bestaat uit twee delen. Enerzijds is er een infobus die terug te vinden is op zeventig evenementen. De bus geeft een overzicht van de verschillende huidige en toekomstige eID-toepassingen. Meer informatie en een overzicht van waar de infobus halt houdt kan teruggevonden worden op de internetsite welcome to e-Belgium. Anderzijds zal er in vijfentwintig steden ook een community event georganiseerd worden. De infosessie zal bestaan uit presentaties en demofilms. De FOD Binnenlandse Zaken zal aanwezig zijn om heel wat toepassingen te demonstreren. Ik denk aan mijn dossier, fouten melden in het rijksregister. Steden die bevestigd hebben zijn Brussel, Ninove, Ronse, Marche-en-Famenne, Lommel, Vilvoorde, Zele, Turnhout, Geraardsbergen, Boom, Dinant, Gooik, Hasselt, Halle, Luik, Neufchâteau, Oudenaarde, Waremme, Waver en Tongeren. Deze lijst is voorlopig en zal de komende dagen en weken verder aangevuld worden. De roadshow is van start gegaan met het lanceringsevenement – u hebt er al naar verwezen – op 22 april en zal tot eind september doorheen het hele land trekken.

 

Ten derde, elke burger die de eID-bus met de verschillende eID-toepassingen bezoekt krijgt bij het verlaten van de bus een gratis kaartlezer die in deze electorale tijden uiteraard niet door de minister zelf wordt overhandigd. Hiermee wordt alvast een eerste drempel, met name de aanschaf van die kaartlezer, weggenomen. De burger kan als hij thuiskomt van de roadshow onmiddellijk aan de slag met zijn eID. Verschillende gemeenten organiseerden in het verleden al infosessies omtrent eID. Bornem, al langer gekend als een gemeente die een voortrekkersrol speelt in het eID-verhaal, organiseerde in juli 2008 en april 2009 infosessies die op een groot succes konden rekenen. Vaak wordt eID gepromoot in het kader van gemeentelijke toepassingen of tax-on-web, het online invullen van de belastingen.

 

Ten vierde, is reeds onderzocht waarom de mensen de toepassingen amper gebruiken? In juni 2008 publiceerde de FOD Economie in samenwerking met IBM een onderzoek naar het gebruik en de obstakels voor het gebruik van eID. De studie draagt als titel “toekomstgerichte studie over de potentiële economische mogelijkheden van het gebruik van de elektronische identiteitskaart en de elektronische handtekening”. Verschillende aspecten van de elektronische identiteitskaart werden besproken, zoals de functionaliteit, het juridisch kader, de privacy.

 

Ook de technische kenmerken, het economisch kader en de psychologische context werden besproken, alsook werd ingegaan op de vraag hoe ondernemers en burgers staan tegenover de kaart en bestaande applicaties. De studie werd afgesloten met een blik op de studie.

 

In de studie lag de nadruk dus op de verschillende toepassingen. Er werd vooral gefocust op de bedrijfswereld. E-government werd dus buiten beschouwing gelaten.

 

De studie besluit: "Het komt eraan de onwetendheid omtrent de eID bij de burger, die vaak vertaald wordt in wantrouwen bijvoorbeeld over de gegevens die zich op de chip bevinden, weg te nemen om zo het gebruik van de eID te laten toenemen".

 

Er moet gewerkt worden aan een klimaat van vertrouwen tussen de overheid enerzijds en de burgers en bedrijven anderzijds. Dat kan nu mee worden gerealiseerd door middel van die roadshow.

 

21.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik denk dat het een zeer goed initiatief is om daarmee naar de lokale overheden te gaan. Ik denk dat wij de toepassingsmogelijkheden en de promotie daar optimaal moeten voeren. Ik heb gehoord dat de belangrijkste steden en gemeenten reeds zijn ingeschreven. Krijgen minder belangrijke gemeenten daarna ook de kans zich in te schrijven? Wordt dit uitgebreid?

 

21.04 Minister Guido De Padt: Tot september heeft men de kans om in te schrijven.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 12847 de M. David Lavaux est reportée en raison de son absence. Il en est de même pour la question n° 12851 de Mme Juliette Boulet.

 

22 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een tweede anonieme klacht tegen zijn persoon" (nr. 12852)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de 'teambuilding' van de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 12854)

22 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "une seconde plainte anonyme dont il fait l'objet" (n° 12852)

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le 'teambuilding' du SPF Intérieur" (n° 12854)

 

Vraag nr. 12852 van de heer Weyts wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

22.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zal kort zijn want de minister heeft al toelichting gegeven.

 

Mijnheer de minister, het komt een beetje merkwaardig over, maar blijkbaar zijn er ook detectives in Geraardsbergen actief. Het was te verwachten dat wanneer u met het team van Binnenlandse Zaken samen zit, en dan nog aangekondigd, u in de kijker zou lopen.

 

Over het bedrag zei u niets, maar een anonieme briefschrijver - dat is uiteraard vervelend - beschouwde de aangelegenheid als peperduur. Het zou een soort teambuilding-activiteit. van de FOD Binnenlandse Zaken zijn geweest.

 

Mijnheer de minister, kunt over het initiatief van de teambuilding wat meer uitleg geven? Hoeveel personen namen deel aan deze teambuilding? Wat was de totale kostprijs van deze teambuilding? Hoe past dit in een globale aanpak van een teambuildingsysteem?

 

22.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, ik heb het antwoord een tweetal uren geleden al in extenso gegeven.

 

Er is wat heisa ontstaan naar aanleiding van de anonieme brief waarin men het had over 6.500 euro in een bepaald kasteel, waar we trouwens niet zijn geweest. Dat was zelfs niet de bedoeling van die bepaalde krant.

 

Wij waren met ongeveer 16 personen aanwezig op een groot evenement, in alle openheid en zonder ons te verstoppen, en in samenspraak met de voorzitter van de FOD Binnenlandse Zaken. Ik heb daarnet al gezegd dat ik zelf vrij kort ben gebleven. Mijn echtgenote is gebleven om mee gastvrouw te spelen in Geraardsbergen. Ze heeft trouwens een rondleiding gegeven in onze mooie stad. Dit alles gebeurde in het raam van een soort kennismakingsactiviteit om mekaar beter te leren kennen in een informele sfeer.

 

Meer moet men daarachter niet zoeken. Alle administraties worden aangespoord om aan teambuilding en doen dat waarschijnlijk op een andere manier aan de kust of in de Ardennen. Op mijn suggestie is dat in Geraardsbergen gebeurd. Als men rondkijkt in die tenten, ziet men nog andere mensen die wellicht ook aan teambuilding doen.

 

Ik heb nooit de bedoeling gehad om misbruik te maken van bepaalde gelden. Ik herhaal dat ik elk jaar drie tot vier uitnodigingen krijg om daar naartoe te gaan. Ik zal niet meer herhalen wat de militaire majoors in China hebben gedaan.

 

22.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 12880 de M. Logghe est reportée à sa demande.

 

23 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanhouding van Mbark Boussoufa" (nr. 12918)

- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de sterk gemediatiseerde aanhouding van iemand van Marokkaanse oorsprong in de buurt van het Brusselse Zuidstation" (nr. 13050)

23 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "l'arrestation du footballeur Mbark Boussoufa" (n° 12918)

- M. Francis Van den Eynde au ministre de l'Intérieur sur "l'arrestation fortement médiatisée d'une personne d'origine marocaine à proximité de la gare de Bruxelles-Midi" (n° 13050)

 

Vraag nr. 12918 van de heer Weyts wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

23.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat over de sterk gemediatiseerde aanhouding van een voetballer van Anderlecht van Marokkaanse nationaliteit en oorsprong in een restaurant in de omgeving van het Brusselse Zuidstation.

 

De verhalen daaromtrent zijn sterk uiteenlopend. Er is de versie van de voetballer die zegt dat hij rustig zat te eten in een restaurant en dat hij daar plots werd verrast door een inval van de politie die hem belette om verder te eten. Er zijn allerlei verhalen te horen. Het zou een taalincident zijn geweest. Hij zou hebben gevraagd om in het Nederlands te worden behandeld, maar de politie zou hebben geantwoord: "Tu te fous de moi." Hij zou zijn identiteitskaart niet bij hebben gehad want die zou in zijn wagen zijn blijven liggen. Ik zou hem dit toch willen afraden want in die buurt riskeert men dan zowel de identiteitskaart als de auto kwijt te raken. Hij zou vervolgens brutaal zijn aangehouden door een Standardsupporter. Het is allemaal nogal sterk benadrukt en vrij eigenaardig. Bovendien is de Marokkaanse ambassade tussenbeide gekomen en zelfs de voorzitter van de Marokkaanse voetbalbond is speciaal naar hier gekomen om hem te ondersteunen. Dit is het verhaal aan de ene kant.

 

Het verhaal aan de andere kant is dat de politie in dat restaurant is binnengevallen om een drugscontrole uit te voeren. Hij zou zijn identiteitskaart niet bij zich hebben gehad en hij zou geweigerd hebben zijn handen op tafel te leggen zoals dit gebruikelijk is. Men heeft hem meegenomen omdat dit de normale procedure is. Er is volgens deze versie dus niets aan de hand.

 

Omdat dit zo gemediatiseerd is, leek het mij het beste om aan de minister van Binnenlandse Zaken te vragen wat er feitelijk is gebeurd.

 

23.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Van den Eynde, ik heb het volgend relaas van de korpschef van de politiezone Brussel-Elsene ontvangen: “Op zondag 26 april, omstreeks 13.40 uur, voerde een ploeg van de politiezone Brussel-Elsene een drugscontrole uit in de drankgelegenheid Tetouan in de Lemonnierlaan in Brussel, nadat de dispatching een melding had ontvangen van een mogelijk aan de gang zijnde drugsdeal. De politiemensen troffen ter plaatse een tiental klanten aan, die zij het bevel gaven op hun plaats te blijven zitten en hun handen op tafel te leggen. Op twee mannen na, gaven de aanwezigen gevolg aan dit bevel. Een politieman herhaalde het bevel tot driemaal toe, in het Nederlands en in het Frans, maar uiteindelijk gehoorzaamde slechts een van de twee mannen. Toen de andere manspersoon werd gevraagd recht te staan en zijn identiteitskaart voor te leggen, antwoordde deze dat hij zijn identiteitskaart niet bij zich had. De ploeg besloot over te gaan tot een veiligheidsfouille en vroeg hem de inhoud van zijn zakken op tafel te leggen. Hij weigerde echter opnieuw. Aan de betrokkene werd gezegd dat indien hij niet wilde meewerken, hij geboeid zou overgebracht worden naar het politiekantoor om aldaar een grondige identiteitscontrole te ondergaan. Gezien de man nog steeds geen medewerking verleende, wilde de politie hem op de rug handboeien. Hij rukte zich echter los en scheurde daarbij de rechtermouw van zijn vest. Daarop werd een arm klemgezet en werd betrokkene geboeid overgebracht naar het plaatselijk commissariaat, waar hij volgens de normale procedure in een cel werd opgesloten. Tijdens de controle in het politiekantoor, werd de betrokkene in het bezit gevonden van verschillende bank- en kredietkaarten op naam van Mbark Boussoufa, waarna de link met de voetbalspeler werd gelegd.” Om 15.10 uur werd die man opnieuw vrijgelaten. Een proces-verbaal van weerspannigheid werd door de politie overgemaakt aan het parket van Brussel. Uit een intern onderzoek van de politiezone Brussel-Elsene is gebleken dat de betrokken inspecteurs de wettelijke voorschriften hebben nageleefd voor de uitvoering van een identiteitscontrole en het aandoen van handboeien.

 

Er was nog een vraag van de heer Weyts. Ik zal ze snel vermelden. Uw vraag kon ik niet detecteren, mijnheer Van den Eynde, want er stond geen tekst op uw blad. U wou mij hierover gewoon ondervragen. Men moet bijna Madame Blanche zijn om te weten wat u mij juist wil vragen.

 

De tuchtraad behandelde in 2008 23 dossiers van de lokale politie in verband met racisme en xenofobie in dienstverband. In 2007 werd één dossier genoteerd en in 2006 geen enkel.

 

23.03  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u hebt volkomen gelijk: mijn vraag was kritisch gesteld. Ik zal u ook zeggen waarom. Ik wilde niet onmiddellijk beginnen over racisme of weet ik veel wat: ik wilde gewoon het verhaal horen zoals de minister van Binnenlandse Zaken het brengt. Bedankt voor uw antwoord. Ik betreur voor de zoveelste keer dat men daar onmiddellijk het etiket “racisme” op plakt. Ik vind het helemaal kras dat zo’n incident internationale dimensies krijgt. De ambassadeur van Marokko zou toch ook moeten weten dat de politie bij ons niet zo maar mensen oppakt voor het plezier van het oppakken. Men zou hem dat toch eens beter op het hart kunnen drukken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de rellen na de voetbalwedstrijd Germinal Beerschot-Club Brugge" (nr. 12948)

24 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les échauffourées qui ont éclaté après le match de football Germinal Beerschot-Club de Bruges" (n° 12948)

 

24.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, na de voetbalmatch Beerschot-Club Brugge is het tot rellen gekomen op het Antwerpse Kiel. Naar getuigen signaleren, zouden toch honderden supporters op de vuist zijn gegaan. Het is bizar dat de politie erbij zou zijn gehaald, maar dat die aanvankelijk opnieuw is teruggereden. Anderhalf uur later, bij manier van spreken in een tweede helft, zou zij zijn teruggekomen en een aantal arrestaties hebben uitgevoerd. Dat klinkt wat bizar.

 

Kunt u wat toelichting geven bij die feiten? Wat was de oorzaak van de rellen en hoe zijn ze kunnen uitbreken?

 

24.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, na de wedstrijd GBA-Club Brugge was er een goede sfeer onder de supporters van GBA. Ook de Cel Diversiteit van de politie Antwerpen had geen signalen van spanningen rond het stadion. De ordedienst werd dan ook, zoals voorzien, beëindigd om 24 uur. Enkele spotters van de voetbalcel van de politie Antwerpen bleven evenwel ter plaatse. Om 00.15 uur kwam de eerste melding binnen van een vechtpartij. Aan die melding werd door de politie Antwerpen de hoogste prioriteit gegeven. Een paar patrouilles werden ter plaatse gezonden.

 

De meldingen bleven echter binnenkomen, waardoor stelselmatig meer patrouilles ter plaatse werden gestuurd. Ook de Cel Diversiteit werd teruggeroepen. De eerste patrouilles waren dus vrij snel ter plaatse, doch werden geconfronteerd met diverse ernstige vechtpartijen in verschillende straten, zodat het moeilijk was een overzicht te krijgen en gecoördineerd op te treden.

 

De politie werd ook geconfronteerd met geweld tegen hun eigen personeel en hun voertuigen. Er volgde dan ook eerst een tactische terugtrekking en een hergroepering. Toen er voldoende eenheden aanwezig waren, kon er gecoördineerd worden opgetreden, om 1.07 uur, waarna de toestand snel onder controle kwam.

 

Er gebeurden 7 bestuurlijke arrestaties. Vijftig pv’s werden opgesteld voor vernielde auto’s en 7 voor gewelddelicten. Bijkomende aangiftes kunnen nog volgen.

 

De dagen na de rellen werden diverse maatregelen genomen, gebaseerd op interactie en communicatie met de betrokken partijen. Ook ten aanzien van de buurtbewoners werden verschillende overleginitiatieven genomen, onder meer met de burgemeester van Antwerpen.

 

Vanwege spanningen tussen allochtonen en sommige GBA-supporters, werd tussen 2004 en 2008 voorzien in een nazorg bij thuiswedstrijden van GBA. Na evaluatie met alle betrokken partijen werd die afgebouwd sedert 2008. Sedertdien waren er ook geen noemenswaardige incidenten te betreuren.

 

De exacte aanleiding van de rellen is heden nog niet gekend. Er is geen absolute zekerheid of er een link is met een steekincident enkele weken geleden, waarbij een GBA-supporter in het ziekenhuis moest worden opgenomen, overigens losstaand van een voetbalwedstrijd.

 

Het buurtonderzoek is nog lopend. Reeds 25 risicosupporters van GBA, die bij de ongeregeldheden waren betrokken, zijn geïdentificeerd. Zij zullen worden vervolgd onder de voetbalwet, tenzij de procureur zou beslissen de zaak naar zich toe te trekken.

 

24.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik stel de vraag omdat ik de indruk heb dat het geweld in en om de voetbalstadions opnieuw toeneemt en dat wij het niet helemaal onder controle krijgen. Ik heb echter gehoord dat u op het einde van het voetbalseizoen een onderhoud hebt met de Voetbalbond. Wij kijken daarnaar uit om te zien hoe het is geëvolueerd en wat de inspanningen van de betrokkenen kunnen zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Je reviens au début de notre ordre du jour avec la question de Mme Vautmans au point 12.

 

25 Vraag van mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een samenwerking tussen slachtofferhulp en politie bij slecht nieuws melding" (nr. 12519)

25 Question de Mme Hilde Vautmans au ministre de l'Intérieur sur "une collaboration entre le service d'aide aux victimes et la police lors de l'annonce d'une mauvaise nouvelle" (n° 12519)

 

25.01  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, taken van de politie doen ons meestal denken aan verkeershandhaving en andere taken en associëren wij niet noodzakelijk met het brengen van slecht nieuws.

 

Nochtans is dat een van de taken waarmee politieagenten heel vaak geconfronteerd worden. Zij moeten vaak naar nabestaanden gaan wanneer er iemand in een verkeersongeval overleden is of wanneer men een slachtoffer van zelfdoding ontdekt.

 

In al die gevallen moeten zij het slechte nieuws overbrengen. Zij worden daar wel voor opgeleid, maar niet altijd bijgestaan.

 

Uit een thesis blijkt dat nabestaanden die bij de eerste nieuwsmelding het gevoel hadden dat zij goed werden opgevangen, een veel vlotter rouwproces doormaken dan zij die bij het eerste contact het gevoel hadden – precies het contact met die politieagent – dat zij te weinig informatie kregen, of waar het slecht klikte. Die laatsten maken een veel moeilijker rouwproces door.

 

In Gent is er een proefproject gestart. Er werd een protocol gesloten tussen de politiediensten en 16 ziekenhuizen inzake de melding van slecht nieuws. De gegevens heb ik verzameld via de pers en het internet. Ik heb de thesis ook bij me en kan u daarvan de samenvatting bezorgen. Het is een heel interessant werkstuk, mijnheer de minister. Ik neem aan dat u het wel in de trein kunt doornemen en dat u er interesse voor hebt.

 

25.02  Ludwig Vandenhove (sp.a): Maak een samenvatting voor de hele commissie.

 

25.03  Hilde Vautmans (Open Vld): Een samenvatting voor de hele commissie, dat is geen enkel probleem, collega Vandenhove. U weet dat ik daar steeds toe bereid ben.

 

Mijnheer de minister, ik hecht er veel belang aan dat wij het thema hier bespreken. Zeker na een verkeersongeval of een zelfdoding kampen niet alleen de nabestaanden, maar ook de politieagenten vaak met een klein trauma ter zake. Vandaar mijn vragen.

 

Ten eerste, krijgen alle politieagenten nu een opleiding in het melden van slecht nieuws? Ik neem aan van wel, maar zou graag van u de bevestiging krijgen.

 

Ten tweede, bent u voorstander van het idee om bij de melding van slecht nieuws – voor zover het natuurlijk mogelijk is, want wij kunnen een en ander niet strikt reglementeren – binnen een redelijke termijn iemand van Slachtofferhulp mee te sturen naar de nabestaanden?

 

Ten derde, zult u maatregelen nemen om de samenwerking tussen politie en Slachtofferhulp te verbeteren?

 

Ten vierde, bent u bereid wanneer het proefproject in Gent een positieve evaluatie krijgt het uit te breiden naar heel Vlaanderen?

 

25.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Vautmans, ik kan bevestigen dat er in de basisopleidingsprogramma’s voor de personeelsleden van het operationele kader, die recentelijk werden aangepast, verschillende modules betreffende de melding van slecht nieuws zijn opgenomen. Zo leert de aspirant-agent in een cursus van minimaal 38 uur hoe een slachtoffer te bejegenen, hoe gepast te antwoorden op zijn of haar vragen en hoe slecht nieuws op een tactvolle manier over te brengen. Ik vermeld ook het bestaan van een voortgezette opleiding slechtnieuwsmelding, die reeds werd georganiseerd door enkele bekende politiescholen.

 

De circulaire GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende de politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, geeft een aantal aanzetten met betrekking tot onder meer de organisatie van dergelijke dienstverlening.

 

Onder het begrip slachtofferzorg valt zowel de politionele slachtofferbejegening als de slachtofferhulp. Het is van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen die politionele slachtofferbejegening en de slachtofferhulp, omdat bij dat laatste een psychosociale en/of therapeutische hulpverlening nodig is en als dusdanig niet behoort tot de politietaken, maar tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen.

 

Er zijn in België verschillende organisaties actief op het gebied van slachtofferzorg. Naast de diensten voor politionele slachtofferbejegening of gespecialiseerde medewerkers bij de lokale politie bestaan er diensten Slachtofferonthaal bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg. De justitiehuizen stellen in elk gerechtelijk arrondissement justitieassistenten slachtofferonthaal ter beschikking van het parket.

 

Ook binnen de sociale en medische sector zijn diensten actief in verband met hulpverlening aan slachtoffers. Die diensten zijn eigen aan de federale staatsstructuur in de verschillende regio’s, divers en verschillend georganiseerd. Het betreft erkende diensten voor het verlenen van therapeutische of psychosociale hulpverlening.

 

In de reeds aangehaalde circulaire GPI 58 werden de voornaamste partners in slachtofferzorg en overlegorganen opgenomen.

 

Om tegemoet te komen aan de nood aan overleg en samenwerking sloot de Federale Staat samenwerkingsakkoorden met de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest en met de Vlaamse Gemeenschap. Er werden per gerechtelijk arrondissement twee overlegstructuren opgericht. Ten eerste is er de arrondissementele raad Slachtofferbejegening. Anderzijds is er de Welzijnsdienst.

 

De overlegstructuren staan in voor ondersteuning van het slachtofferbeleid en voor de concrete uitvoering van de samenwerkingsakkoorden tussen de federale regering, de gemeenschapsregeringen en de gewestregeringen. Op nationaal niveau zijn alle relevante maatschappelijke instanties, inclusief de Gewesten en Gemeenschappen, vertegenwoordigd in het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid. Het forum heeft tot taak de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken te adviseren over het slachtofferbeleid van de verschillende instanties.

 

Er zijn dus voldoende overlegcentra die de goede praktijken zoals die van Gent meenemen in hun denkoefeningen.

 

Ten slotte, u vroeg of er steeds iemand van slachtofferhulp mee moet. Dat kan niet zomaar wettelijk geregeld worden vanuit Brussel, denken wij. Dat hangt af van de feiten, de omstandigheden, het tijdsverloop enzovoort. Het overleg met de specialisten moet tot goede werkafspraken leiden.

 

25.05  Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de minister, er gebeurt inderdaad heel wat. Ik hoop alleen dat wanneer het proefproject in Gent een goede evaluatie krijgt, wij dat gaan stimuleren. Wij mogen dat niet uit het oog verliezen. Dat is heel belangrijk voor de nabestaanden. Het is ook belangrijk voor politieagenten dat ze de juiste opleiding krijgen.

 

Mijnheer de minister, ik heb echter begrepen dat dit eigenlijk allemaal goed zit. Ik wens u veel succes met uw verdere beleid in dat verband.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

26 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "onervaren politieagenten in grootsteden" (nr. 12949)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "onervaren politieagenten in grootsteden" (nr. 12983)

26 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les agents de police inexpérimentés dans les grandes villes" (n° 12949)

- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les agents de police inexpérimentés dans les grandes villes" (n° 12983)

 

26.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik weet niet of u die studie al op de trein hebt gelezen. Ze is van de VUB en ze gaat over…

 

Le président: M. Doomst a eu le temps de la lire.

 

26.02  Michel Doomst (CD&V): Ce sont des avis.

 

Le président: Ce qui permet d'avoir quelques questions à poser.

 

26.03  Michel Doomst (CD&V): Daaruit blijkt dat vooral in Brussel politieagenten te jong en te onervaren zijn. Ik merk ook in de eigen zone dat men de tendens heeft om ervaren mensen omwille van de anciënniteit en de ouderdom wat binnen te halen en vooral jonge mensen op het terrein te sturen. Ik denk dat dit voor een stuk bij de evaluatie aan bod kan komen.

 

Hebt u kennis van de studie? Wat is uw mening daaromtrent? Hoe kunnen we daar aan oplossingen werken?

 

26.04  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, het is inderdaad zo dat nieuwe politiebeambten na hun opleiding vaak in de steuneenheid van de federale politie terechtkomen. Op die manier worden ze dan gedetacheerd bij lokale politiekorpsen. Meestal gebeurt die detachering bij grote politiekorpsen van de grote steden in ons land. Brussel geniet zo bijvoorbeeld een belangrijke steun vanuit het DAR. Op zich is dat niet problematisch omdat op die manier de politiemensen voldoende praktijkervaring opdoen. We moeten meer aandacht hebben voor de mate van omkadering van deze jonge mensen.

 

Ik had dan ook graag vernomen of bij de inzet van deze mensen in patrouilles, deze samengesteld worden uit nieuwkomers en reeds ervaren mensen zodat men niet alleen de jonge mensen op pad stuurt. Kan op die manier ook niet gewerkt worden aan een soort van mentorship waarbij de ervaren politiemensen de jonge mensen begeleiden? Gebeurt dat al in bepaalde korpsen? Als dat niet het geval is, is de minister dan bereid om de lokale korpsen hiertoe aan te zetten en te motiveren?

 

26.05 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, net als u heb ik kennis genomen van de wetenschappelijke studie die door professor Els Enhus van de VUB werd gerealiseerd. Ik moet echter toegeven dat ik de studie zelf nog niet heb gelezen. Ik moet immers ook toegeven dat ik op de trein af en toe een dutje doe.

 

Ik zal echter met grote interesse alle voorgestelde oplossingen bestuderen. Ik heb trouwens aan mijn diensten al de opdracht gegeven zulks te doen.

 

Het grote belang van een goede omkadering van de jonge politiemensen door meer ervaren oudere collega’s, in het bijzonder in de grootsteden, kan overigens niet worden ontkend. Ook in het recent gepubliceerde jaarrapport 2007-2008 van het Comité P, dat ook in de media is gekomen, werd de bewuste toestand trouwens eveneens als voor verbetering vatbaar punt aangestipt.

 

Ik heb aan mijn diensten gevraagd ter zake met professor Enhus contact op te nemen om met haar de zaak door te praten en eventueel samen voor verbetering vatbare punten vast te leggen.

 

26.06  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij moeten de zwakke punten hier signaleren en met u bespreken. Wij moeten echter vooral ook de toepassing ervan op het terrein bekijken, vooral in de lokale zones waar er een verkeerde tendens is. Dat is bij mij niet altijd bewust overgekomen. Ik merk echter ook dat wij de ervaren mensen binnenhouden en de jongeren het terrein opsturen.

 

In onze evaluatie moeten wij over voornoemd probleem even nadenken en ter plekke mea culpa slaan.

 

26.07  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is goed te vernemen dat de omkadering van jonge politiemensen als een expliciet, voor verbetering vatbaar punt is aangestipt.

 

Wij zullen het dossier uiteraard blijven volgen.

 

Indien wij de lokale korpsen tot verbetering kunnen aanzetten en motiveren, moeten wij dat zeker doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "nieuwe verhoorkamers" (nr. 12950)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het opnemen van ondervragingen" (nr. 12984)

27 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les nouveaux locaux d'interrogatoire" (n° 12950)

- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "l'enregistrement des interrogatoires" (n° 12984)

 

27.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik laat mevrouw Dierick eerst aan het woord.

 

27.02  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de federale politie wil ondervragingen van verdachten of getuigen vaker laten opnemen. De kostprijs is geraamd op ongeveer 15.000 euro per verhoorkamer.

 

Zowel de politie als het gerecht lijken gewonnen voor het opnemen van ondervragingen. Dat bleek ook deze week tijdens een studiedag in Leuven. Die aanpak heeft een aantal voordelen. Niet alleen worden alle discussies achteraf uitgesloten, maar bovendien kunnen verdachten zich achteraf niet meer verstoppen achter afgedwongen bekentenissen of mishandelingen tijdens het verhoor.

 

Bovendien maken de videobeelden het mogelijk om met de hulp van externe deskundigen te werken, zoals bijvoorbeeld gedragspsychologen die gedragingen of non-verbale communicatie kunnen interpreteren.

 

Mijnheer de minister, ik wil u hierover een aantal vragen stellen. Worden hiervoor extra middelen uitgetrokken? Wat is de budgettaire impact van deze nieuwe methode? Worden extra personeelsleden opgeleid? Creëert het gebruik van deze technieken de noodzaak om meer gespecialiseerd personeel aan te werven, zoals bijvoorbeeld gedragspsychologen? Hoeveel verhoorkamers zijn er momenteel beschikbaar?

 

27.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de verhoorkamer was in Flikken altijd een van de centrale punten waarnaar wij keken om na te gaan of wij de waarheid konden achterhalen.

 

Er zijn een paar proefprojecten geweest. Werden daaruit al conclusies getrokken?

 

Bijkomend aan de vragen van collega Dierick, is hiervoor in speciale opleidingen voorzien?

 

27.04 Minister Guido De Padt De installatie van een verhoorlokaal met audiovisuele middelen kost tussen tien- en twaalfduizend euro. De installatie staat in functie van eventueel uit te voeren isolatiewerken omdat er op dat vlak toch nogal wat problemen bestaan. De uitbreiding van het project naar alle arrondissementen moet dus worden geschat op twintig keer deze kostprijs, tot ongeveer 250.000 euro, een bedrag dat in 2008-2009 werd begroot.

 

Momenteel zijn er voor deze techniek een driehonderdtal onderzoekers opgeleid. Het is duidelijk dat een bijkomend aantal nodig is om in alle arrondissementen over voldoende onderzoekers te kunnen beschikken die naast de beheersing van de verhoortechnieken ook met de techniek en het gebruik van die audiovisuele middelen vertrouwd worden. Als blijkt dat deze nieuwe techniek leidt tot een verhoging van de vraag naar steun vanwege gedragsanalisten, zal worden nagegaan of het huidige aantal, twee per taalstelsel, moet worden opgetrokken. Nu beschikken zeven arrondissementen over een audiovisuele verhoorkamer. Het einde van de werken is voorzien voor 2011.

 

27.05  Leen Dierick (CD&V): Het is goed dat alles is gebudgetteerd en dat er het engagement is om, indien nodig, meer gespecialiseerde mensen aan te werven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

28 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aflevering van vergunningen voor de invoer, uitvoer en doorvoer van radioactieve stoffen" (nr. 12962)

28 Question de Mme Katrien Partyka au ministre de l'Intérieur sur "la délivrance d'autorisations pour l'importation, l'exportation et le transit de substances radioactives" (n° 12962)

 

28.01  Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, ik voel mij een beetje schuldig. Als ik had geweten dat u vandaag zoveel werk had, dan zou ik zeker geen vraag hebben gesteld.

 

Mijn vraag gaat over het vervoer van radioactieve stoffen in België. U moet daarvoor telkens een vergunning afleveren.

 

Hoeveel vergunningen zijn er in de afgelopen vijf jaar afgeleverd? Hoe wordt de controle georganiseerd op dergelijke transporten? Worden er soms problemen vastgesteld?

 

28.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Partyka, radioactieve stoffen en afvalstoffen mogen slechts vervoerd worden mits het bekomen van een voorafgaande vergunning.

 

Grensoverschrijdende transporten zoals in-, uit- en doorvoer van radioactieve stoffen zijn bovendien onderworpen aan bijkomende vergunningsmodaliteiten. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle is autonoom bevoegd om dit soort vergunningen af te leveren, zodat ik als toezichthoudend minister niet tussenbeide hoef te komen.

 

De nationale regelgeving was tot voor kort vervat in het algemeen reglement tot de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende straling, in het bijzonder hoofdstukken 4 en 7.

 

Daarnaast zijn er ook verschillende Europese richtlijnen en verordeningen van toepassing. Naar aanleiding van de omzetting van een recente Euratomrichtlijn betreffende het toezicht en de controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen werd de regeling op de in-, uit- en doorvoer van radioactieve stoffen grondig herwerkt en opgenomen in een afzonderlijk koninklijk besluit dat inmiddels is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 17 april 2009.

 

Jaarlijks verleent het Agentschap 150 tot 200 vergunningen voor het transport en iets meer dan 100 vergunningen voor de grensoverschrijdende overbrenging.

 

Ik bezorg u de gevraagde statistische gegevens over de periode 2004-2008, die echter betrekking hebben op de oude regelgeving. De verleende vergunningen slaan op alle mogelijke transportmodes - over de weg, per spoor, langs de binnenwateren of doorheen het luchtruim - en kunnen betrekking hebben op een eenmalig transport of op regelmatig weerkerende transporten of verhandelingen. Het aantal vergunningen staat dus los van het aantal vervoersbewegingen of van het aantal vervoerde colli.

 

Mijnheer de voorzitter, het is misschien goed dat deze cijfers worden opgenomen in het integraal verslag zodat iedereen er kennis van kan krijgen.

 

De controle op het vervoer van radioactieve stoffen geschiedt op verschillende niveaus en op verschillend data. Alvorens een vergunning wordt verleend, wordt het aanvraagdossier geverifieerd, waarin vermeld staat wat er zal worden vervoerd, met welke voertuigen, hoe deze voertuigen uitgerust zijn en welke kennis er in de firma aanwezig is.

 

Ook moet een erkende instelling worden aangesteld voor de fysieke controle. Nieuwe wegvervoerders moeten hun voertuig vooraf laten inspecteren door het FANC. Na de aflevering van de vergunning wordt de naleving van de administratieve verplichtingen opgevolgd, zoals het regelmatig indienen van maandrapporten en de vereiste voorafmelding.

 

Tijdens het eigenlijke transport ziet een erkende instelling voor fysieke controle op het goede verloop van het transport toe. De inspecteurs van het FANC voeren volgens een jaarlijks, vastgelegd inspectieprogramma terreincontroles op de belangrijkste laad-, los- of opslagplaatsen uit.

 

De problemen die bij de inspecties het vaakst worden vastgesteld, hebben te maken met ontbrekende of onvolledige boorddocumenten, met een niet-conforme uitrusting van de voertuigen en met een gebrekkige etikettering of markering van colli.

 

Bij de vaststelling van voornoemde inbreuken wordt, behalve een meer structurele opvolging bij de betrokken verantwoordelijke van het vervoer, steeds een correctieve actie geëist, vooraleer het transport kan worden voortgezet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: M. Crucke nous annonce son arrivée. Nous nous en réjouissons, mais il n'est pas encore là.

 

29 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aanrekenen, door de federale politie, van het gedetacheerd personeel aan de lokale zones" (nr. 12986)

29 Question de Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "l'imputation, par la police fédérale, aux zones locales du coût du personnel détaché" (n° 12986)

 

29.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, vanuit verschillende hoeken vernemen wij dat de federale politie met een tekort aan personeel kampt. Tegelijk detacheert de federale politie personeel aan de lokale zones, bijvoorbeeld aan de grootsteden. De gedetacheerden worden aangerekend op basis van de rondzendbrief GPI 37septies. De lokale politiezones betalen een forfait aan de federale politie.

 

Mijnheer de minister, hoeveel personeelsleden worden in dat kader gedetacheerd? Kunt u het bedrag meedelen dat hierdoor elk jaar door de federale politie wordt geïnd? Hebt u ook een idee van de reële kostprijs voor de federale politie van de personeelsleden die worden gedetacheerd?

 

29.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, hoeveel personeelsleden werden er gedetacheerd in het kader van de rondzendbrief GPI 39 betreffende de detachering van de federale naar de lokale politie? Tegen betaling werden dit jaar, dus in 2009, 512 personeelsleden gedetacheerd in de maand maart, 618 in februari en 456 in januari.

 

Welk bedrag wordt daarvoor elk jaar voor de federale politie geïnd? De facturatie gebeurt op basis van forfaitaire bedragen. De volgende bedragen werden door de federale politie geïnd: in 2007: 14.573.708 euro, in 2008: 19.647.208 euro en tijdens de eerste vier maanden van 2009: 6.599.202 euro.

 

Wat de reële kostprijs aangaat van de federale politie, van de personeelsleden die worden gedetacheerd, kan ik meedelen dat in 2008 de gemiddelde kostprijs voor een inspecteur op jaarbasis 44.941 euro bedraagt.

 

29.03  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor de cijfers die u mij gegeven hebt.

 

Ik denk dat dat punt bij de begrotingsbesprekingen dit jaar nog ter sprake zal komen. Als er bijkomende taken worden gegeven aan de federale politie, dan moeten daar uiteraard ook de nodige middelen tegenover staan.

 

Wanneer ik de cijfers goed heb opgevolgd, dan merk ik toch wel dat er een hiaat is tussen enerzijds het forfait dat wordt geïnd voor de detachering, en anderzijds de werkelijke kosten. Ik denk dat wij er toch op moeten letten dat wij het financieel systeem niet volledig uithollen, aangezien er een te groot verschil is tussen het forfait en de werkelijke kostprijs. Daartegenover staat dat wij onze lokale zones natuurlijk niet overdreven op kosten mogen jagen. Toch is het goed, denk ik, dat we een evenwicht proberen te vinden tussen de werkelijke kosten en het forfait dat wordt aangerekend.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Monsieur Crucke, vous êtes revenu et nous nous en réjouissons.

 

29.04  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je ne suis pas "revenu" mais je suis "venu"! Je ne disparais jamais très longtemps!

 

30 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "l'insécurité dans le centre d'Ath" (n° 12967)

30 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de onveiligheid in het centrum van Aat" (nr. 12967)

 

30.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 21 avril dernier, je vous posais une question sur l'insécurité dans le centre de la ville d'Ath. Tout de suite après avoir obtenu votre réponse rassurante, le centre-ville se retrouvait au milieu d'une tourmente d'insécurité. Pour les riverains, les longues nuits se muent en de longues insomnies! La nuit du 27 au 28 avril a été une nouvelle fois épouvantable au centre-ville d'Ath. Plus personne ne veut croire aux propos rassurants.

 

Monsieur le ministre, avez-vous eu connaissance de ces nouveaux incidents? Ne pensez-vous pas qu'il convient de renforcer les effectifs de police sur le centre-ville d'Ath et d'évaluer leur organisation?

 

Je ne vais pas revenir chaque semaine vous poser la même question. Soit il y a des événements récurrents qu'on peut prendre en charge, soit cette récurrence devient inquiétante et il faut alors évaluer la manière dont la police d'Ath fonctionne et augmenter les effectifs.

 

Je vous demande de tout mettre en œuvre pour que l'ordre et la paix soient restaurés dans cette partie de la ville.

Quelles mesures comptez-vous prendre en la matière?

 

30.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, en tant que ministre de l'Intérieur, il est évident que je me tiens au courant de tout ce qui peut avoir un impact sur la sécurité de l'ordre public, mais dans une perspective fédérale. Les faits que vous évoquez – sans me prononcer sur leur gravité ou leurs conséquences – relèvent de la sphère d'intérêt local.

 

Dans ma réponse précédente du 21 avril dernier à propos du même objet, je vous indiquais que le chef de corps de la zone de police d'Ath estimait suffisants, dans son encadrement propre, les renforts policiers fédéraux sollicités et obtenus. Je suis persuadé que si la situation devait changer, je serais bien évidemment sollicité par les autorités locales, dans la mesure des moyens que je peux encore fournir.

 

Pour le reste, je vous rappelle que le ministre de l'Intérieur n'a pas pour mission de se substituer aux villes et communes dans leur prise en charge de l'insécurité locale. Le conseil zonal de sécurité est la plate-forme indiquée pour la prise en charge de cette insécurité ainsi que, le cas échéant, pour la concertation de recherches au niveau de l'arrondissement judiciaire.

 

30.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je me doutais un peu de votre réponse. Il s'agit effectivement de sphères locales. Ceci dit, outre le conseil zonal auquel vous faites référence, je vous avoue que les citoyens du centre-ville ne savent plus à quel saint se vouer. Lorsque les événements sont à ce point répétitifs, qu'on le veuille ou non, le message qui se veut rassurant devient un message inquiétant et je crains des réactions de citoyens. Je vous demanderai dès lors d'aviser les responsables policiers d'Ath pour qu'ils prennent au sérieux ce type d'incident, de manière à éviter d'autres débordements que je ne souhaite pas. Tel est, en tout cas, l'écho qui me revient du terrain.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

31 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van minicamera's door politieagenten" (nr. 12995)

- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het proefproject voor het gebruik van hoofdcamera's door politieagenten" (nr. 13055)

31 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation de caméras miniatures par les agents de police" (n° 12995)

- M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le projet pilote relatif à l'utilisation par la police de caméras vidéo frontales" (n° 13055)

 

De voorzitter: Vraag nr. 12995 van de heer Weyts is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

31.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb uw voorganger eind vorig jaar over dezelfde aangelegenheid ondervraagd, namelijk over de aankondiging dat de politiezone Westkust zou starten met het gebruik van hoofdcamera’s. De vorige minister heeft mij geantwoord dat dit in feite onwettelijk is en dat dit in strijd is met de camerawet. Ik las vorige week in de krant dat men daar blijkbaar mee begonnen is. Ik ben ervan overtuigd dat dit nog steeds onwettelijk is want ondertussen is de camerawet nog altijd niet aangepast.

 

Zult u hiertegen optreden? Wat vindt u van de opportuniteit van het gebruik van deze hoofdcamera’s?

 

Ik weet dat het volgende niet uw aangelegenheid is en ik richt mij dan ook deels tot de voorzitter van deze commissie. Er liggen intussen al anderhalf jaar een paar wetsvoorstellen klaar om de camerawet aan te passen en ze in de praktijk ook echt toepasbaar te maken. Een ervan is van mij. Het zijn zelfs eerder technische wetsvoorstellen want het zijn vooral opmerkingen van politiemensen zelf. In die zin is mijn vraag dubbel. Gaat u optreden? Wat vindt u van de opportuniteit? Hoe zit het met de aanpassing van de camerawet?

 

Als parlementslid uit de oppositie kan ik natuurlijk slechts doen wat ik kan doen. Het is dringend noodzakelijk, los van de inhoudelijke discussie over de wenselijkheid van deze hoofdcamera’s, dat de camerawet wordt aangepast.

 

31.02 Minister Guido De Padt: Ik heb inderdaad kennis van het project van de politiezone Westkust. In tegenstelling tot de persberichten bevindt dit project zich nog in een ontwikkelingsfase. Concreet betekent het dat er momenteel door de politieambtenaren van de zone Westkust nog geen minicamera’s worden gebruikt. Dit werd afgelopen maandag, tijdens mijn bezoek aan die zone, nog door de burgemeesters en de korpschef van deze politiezone bevestigd.

 

Binnen de bevoegdheden van de bestuurlijke of de gerechtelijke politie hebben de politiediensten uiteraard de verplichting om alle belangrijke onderzoekselementen in te winnen. Worden die elementen door middel van een camera ingewonnen, dan hebben de politiediensten de verplichting om alle bepalingen van de camerawet van 21 maart 2007 na te leven. U weet dat de bepalingen van deze wet in de dagelijkse praktijk niet toepasbaar zijn bij het gebruik van mobiele camera’s door onze politiediensten.

 

Om deze reden werden er al meerdere wetsvoorstellen tot wijziging van de camerawet ingediend. Drie van de voorstellen die mijn voorganger reeds vermeldde in zijn antwoord van 25 november 2008 zijn nog steeds hangende in de Kamer. Ze hebben als doel de politiediensten buiten het toepassingsgebied van de camerawet te stellen.

 

Bovendien is er momenteel een debat binnen de senaatscommissie Binnenlandse Zaken aan de gang met betrekking tot de evaluatie van de camerawet en het recent ingediende wetsvoorstel van collega’s Filip Antheunis en Nele Lijnen. Overeenkomstig het wetsvoorstel blijven de politiediensten onderworpen aan de camerawet maar worden er voor de door politiediensten gebruikte mobiele camera’s afwijkingen voorzien om aan de operationele noden tegemoet te komen.

 

Aangezien de camerawet het resultaat is van een parlementair initiatief meen ik dat het aan het parlement toekomt om, na een grondig debat zoals in de Senaat, de nodige wetgevende initiatieven tot bijsturing van deze wet te nemen, rekening houdend met de toepassing op het terrein. In elk geval ben ik van mening dat er voor elk cameragebruik, ook door politiediensten, een wettelijke grondslag en omkadering moet zijn.

 

Bij mijn weten bestaat er nog geen enkel advies van de privacycommissie over het gebruik van camera’s door politiediensten tijdens interventies. Het lijkt mij in dit stadium ook niet opportuun om nu reeds een experiment te organiseren rond het operationeel gebruik van deze minicamera’s.

 

31.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Vermits u vertrouwd bent met mijn ideeën over cameragebruik ben ik zeer tevreden over uw antwoord dat een bevestiging is van dat van uw voorganger.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

32 Questions jointes de

- M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "l'avancement de la réforme des services incendie et son timing" (n° 12999)

- M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des groupes de travail chargés de la réforme des zones de secours" (n° 13086)

32 Samengevoegde vragen van

- de heer Éric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voortgang van de hervorming van de brandweerdiensten en het tijdpad daarvoor" (nr. 12999)

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de werkgroepen belast met de hervorming van de hulpverleningszones" (nr. 13086)

 

Le président: La question n° 13086 de M. Arens est transformée en question écrite.

 

32.01  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans le cadre de la réforme de la sécurité civile, des groupes de travail thématiques ont été créés au sein du SPF Intérieur. À ce propos, avec d'autres collègues, j'ai déjà posé des questions sur les avancées réalisées par ces groupes de travail.

 

Monsieur le ministre, je ne peux que me réjouir de votre volonté d'aboutir rapidement à une réforme intelligente et pragmatique des services incendie. Toutefois, j'ai été surpris par une de vos interviews à la télévision flamande où vous sembliez imputer la lenteur des travaux à la partie wallonne du pays. Et je vous cite: "Depuis des années, la réforme traîne, entre autres parce que la Wallonie ne fait pas assez d'efforts". Ou encore: "... J'ai l'impression qu'en Wallonie, on a fait moins d'efforts sur le plan du développement des services incendie".

 

Or, monsieur le ministre, en tant que bourgmestre, je puis vous dire que nous avons doublé le budget Service incendie. En termes d'efforts, cet exemple est significatif. Puisque vous disposez d'informations sur les investissements et efforts consentis par les différentes communes du Royaume pour leur service d'incendie, pouvez-vous – par souci de transparence – nous les communiquer et nous les analyser? Car des informations que j'ai en ma possession et que je tiens à votre entière disposition, je constate que les communes, les provinces et la Région wallonne se sont largement impliquées dans le financement de leurs services de secours, tout comme, d'ailleurs, au Nord du pays et ce, afin de pallier le financement largement insuffisant du fédéral.

 

Au sujet de ce financement fédéral, avez-vous un projet de trajectoire budgétaire pour arriver au fameux 50/50 exigé par la réforme de 2007?

 

Je profite de cette question pour vous poser quelques questions concernant l'avancement de la réforme des services d'incendie et de son timing.

 

Quel est aujourd'hui le bilan des groupes thématiques? Y a-t-il des rapports de travail et des propositions concrètes émanant de ces instances en ce qui concerne la réforme des pompiers, notamment en ce qui concerne le projet de statut, les normes minimales et les règles de financement des futures zones de secours?

 

Pouvez-vous nous donner un calendrier de l'avancement de la réforme, notamment de la première réunion de la commission d'accompagnement?

 

Pouvez-vous aussi nous donner une indication sur la date de mise en place de l'Agence 112?

 

32.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Thiébaut, à l'heure actuelle, huit groupes de travail thématiques sont en effet chargés de la préparation des arrêtés d'exécution nécessaires à la réforme de la sécurité civile. Comme vous l'indiquez vous-même, ces groupes de travail sont composés de personnes appartenant à l'administration, d'acteurs de terrain, de représentants des fédérations des corps de sapeurs-pompiers et de représentants des Unions des villes et communes.

 

Chaque groupe est chargé de certains projets relatifs au statut, aux normes minimales, au financement, etc. Une fiche est rédigée pour chaque projet. À la tête de chaque groupe de travail, on retrouve un pilote qui doit veiller à ce que le timing prévu soit respecté. Il doit également s'assurer que le groupe exécute le projet conformément à la fiche. Il lui revient également de convoquer et préparer les réunions.

 

En réalité, il convient de considérer les groupes de travail comme des groupes de réflexion préparatoires. Ils doivent se pencher sur un sujet complet, détecter les problèmes, chercher les solutions possibles, en examiner les avantages et les inconvénients, etc.

 

Leur tâche consiste donc principalement en un brainstorming pour en transmettre les résultats au comité de pilotage. Il n'est donc pas toujours possible de préparer ce type de réunion dans les moindres détails ni de baliser très strictement les sujets des discussion. En effet, un brainstorming vise, de par sa nature, à analyser toutes les solutions possibles. En ce sens, j'estime que les groupes de travail fonctionnent généralement de manière satisfaisante.

 

Comme je l'ai déjà expliqué voici quelques semaines, la Direction générale Sécurité civile n'a pas été scindée en deux cellules.

 

En ce qui concerne l'avancée du dossier, je tiens à accentuer l'attention et l'énergie investies dans l'aspect financier. L'ancrage légal du principe 50/50 constitue une garantie importante pour les communes, mais doit bien entendu se baser sur des données correctes. Pour cette raison, j'ai demandé aux communes les données financières par voie de circulaire. Mes services les ont regroupées pour qu'elles soient soumises à un contrôle minutieux, étant donné qu'elles constitueront le point de départ pour la fixation de la répartition à 50/50.

 

Cette répartition, prévue par la loi, témoigne de l'engagement pris par l'État fédéral d'investir dans la sécurité civile. Les moyens financiers qu'il y consacrera seront, à terme, équivalents au budget investi par les communes. Il est évident que les efforts financiers qui en découlent s'étaleront sur une certaine période et que leur ampleur sera fonction des ressources budgétaires disponibles.

 

Quant à la question relative à la commission d'accompagnement, je peux vous communiquer ce qui suit.

 

Suite à la publication de l'arrêté royal concernant la commission d'accompagnement de la réforme de la sécurité civile le 17 février 2009, une lettre a été envoyée invitant toutes les parties concernées à désigner la personne qui les représentera au sein de la commission. Même si je n'ai pas encore reçu de réponse de toutes les parties, j'entends réunir la commission d'accompagnement dans le courant du mois de mai.

 

Pour répondre à votre question sur l'agence 112, cette dernière est l'organe qui a été créé par la loi-programme en 2004, avec pour objectif de gérer les 'call takers' neutres actifs dans les centres d'appel des services d'urgence. Jusqu'à présent, ces membres du personnel étaient gérés par l'administration de l'Intérieur. Ce sont des fonctionnaires fédéraux. Pour l'ensemble du dossier 112, le SPF Intérieur engage déjà d'importantes dépenses sur son budget. Je songe ici à ces 262 'call takers', mais aussi à la migration de la centrale 100 vers la technologie ASTRID qui est assez onéreuse.

 

En ce qui concerne la création concrète de l'agence et le transfert de ces 262 collaborateurs, des efforts financiers supplémentaires à ne pas sous-estimer devront être consentis. En effet, le personnel d'un service fédéral à gestion distincte relève d'un autre régime que le personnel d'un SPF en ce qui concerne les cotisations patronales. Ces seules cotisations patronales entraîneraient pour l'État un surcoût de quelque 4 millions d'euros, montant qui risque encore d'augmenter lors du recrutement des 'call takers' supplémentaires.

 

J'estime que tous les efforts possibles doivent être consentis afin d'aboutir à une enveloppe maximale pour la réforme des services d'incendie et de pouvoir atteindre au plus vite la répartition 50/50 dont j'ai parlé. Étant donné que, dans le climat économique actuel, un tel surcoût est difficilement justifiable, mon administration analyse des solutions de rechange susceptibles d'offrir les mêmes garanties que l'agence, mais pouvant être réalisées sans entraîner ce surcoût majeur. Une réunion avec le cabinet de la Santé publique a été organisée pour discuter de ce dossier multidisciplinaire.

 

32.03  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse assez complète. Cependant, je reste sur ma faim. En effet, vous avez parlé de pilote à la tête de chaque groupe thématique. Vous avez parlé d’organisation de 'brainstormings'. Parfois cela peut marcher, mais cela m’inquiète.

 

Vous ne m’avez pas donné vraiment de timing quant à d’éventuelles conclusions de ces brainstormings.

 

32.04  Guido De Padt, ministre: Le plus vite possible.

 

32.05  Eric Thiébaut (PS): D’accord, donc il y a une volonté d’avancer rapidement?

 

32.06  Guido De Padt, ministre: Absolument.

 

Le président: C'est beau, la volonté!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

33 Question de M. Fouad Lahssaini au ministre de la Justice et au ministre de l'Intérieur sur "le droit de vote des détenus" (n° 13048)

33 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het stemrecht van gedetineerden" (nr. 13048)

 

33.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, à la veille des élections régionales et européennes, quels sont dans les prisons belges les détenus qui gardent leurs droits politiques et donc le droit de participer à ces élections? Qu'avez-vous mis en place pour que ces citoyens puissent le faire? Comment sont-ils informés des différents programmes des partis? Comment les bureaux de vote seront-ils organisés au regard de la loi sur les élections – assesseurs, président, etc.?

 

Le président: Pour les affiches, on peut demander à M. Doomst: c'est sa spécialité!

 

33.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Lahssaini, la loi du 14 avril 2009 vient de modifier les dispositions légales relatives à l'exclusion et à la suspension du droit de vote suite à une condamnation pénale. Actuellement, deux systèmes cohabitent. Ainsi, pour les personnes qui ont été condamnées par une décision judiciaire avant le 15 avril 2009, date de publication que je viens d'évoquer, ce sont les règles de l'exclusion ou de la suspension automatique du droit de vote qui trouvent à s'appliquer. Les personnes condamnées à une peine criminelle sont privées de leur droit de vote à titre définitif. Les personnes condamnées à une peine d'emprisonnement d'une durée de quatre mois à trois ans voient leur droit de vote suspendu pendant une période de six ans. Les personnes condamnées à une peine d'emprisonnement d'au moins trois ans voient leur droit de vote suspendu pendant une période de douze ans. Voilà la situation antérieure.

 

À partir du 15 avril 2009, le caractère automatique de l'exclusion ou de la suspension du droit de vote disparaît. Il appartient au juge, lorsqu'il prononce la condamnation, d'apprécier si la personne condamnée doit également être privée de son droit de vote à titre de peine accessoire. Dans l'affirmative, le juge fixera lui-même la durée de cette incapacité. Ce nouveau régime a été instauré pour répondre à un arrêt de la Cour constitutionnelle du 14 décembre 2005 qui a jugé que le caractère automatique de l'exclusion ou de la suspension du droit de vote était contraire aux articles 10 et 11 de la Constitution.

 

Le Code électoral prévoit explicitement que les personnes détenues dans un établissement pénitentiaire peuvent voter par procuration si elles remplissent les conditions d'électorat. L'électeur mandaté à cet effet devra se munir du formulaire de procuration dûment complété ainsi que d'un certificat émanant de la direction de l'établissement dans lequel l'intéressé est détenu et qui atteste que ce dernier est dans une situation de privation de liberté.

 

Je précise qu'il n'incombe pas au ministre de l'Intérieur de diffuser la propagande électorale des partis concourant aux élections.

 

Quant aux bureaux de vote, ils sont organisés conformément aux prescrits de la loi électorale. Ils comprennent chacun un président, quatre assesseurs effectifs, quatre assesseurs suppléants et un secrétaire désigné parmi les électeurs de la circonscription électorale. Pour le surplus, je vous renvoie à la réponse qui sera fournie par le ministre de la Justice.

 

33.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Qu'en est-il de la distinction entre Belges et Européens, car d'autres personnes que celles de nationalité belge participeront aux prochaines élections? Des élections ont également lieu au niveau européen. Une distinction est-elle opérée entre les deux? La loi du 14 avril les concerne-t-elle aussi? En ce qui concerne le vote par procuration, les détenus sont-ils informés à ce sujet? S'il ne vous incombe pas de diffuser l'information relative aux élections, outre les programmes des partis, j'aurais aimé entendre une réponse à mes questions. Peut-être le ministre de la Justice pourra-t-il me répondre?

 

Le président: En ce qui concerne les Belges et les Européens, la question ne figure pas dans le document que vous avez déposé! Je viens d'y jeter un coup d'œil!

 

33.04  Guido De Padt, ministre: Je vous répondrai néanmoins par écrit, monsieur Lahssaini, car la question n'était pas mentionnée. Je suppose que les directeurs des prisons fourniront les informations nécessaires aux détenus. Cette question relève en fait de la compétence du ministre de la Justice.

 

33.05  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Donc, la diffusion de l'information, ne fût-ce qu'en ce qui concerne la date des élections, dépendra du ministre de la Justice?

 

33.06  Guido De Padt, ministre: Oui, mais les détenus regardent quand même la télévision!

 

Le président: TV et radio!

 

33.07  Guido De Padt, ministre: Oui, mais c'est le ministre de la Justice qui est compétent!

 

33.08  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Mais pour le reste, au cas où ils ne regarderaient pas la télévision?

 

Le président: Monsieur Lahssaini, vous ajoutez 36 questions, comme "bénéficient-ils de la télédistribution?" Cette matière ne relève pas directement des compétences du ministre de l'Intérieur!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

34 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ordemaatregel tegen commissaris-generaal Koekelberg" (nr. 13053)

- de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over "de herschikking van de bevoegdheden van de commissaris-generaal van de federale politie en de gevolgen daarvan evenals de hem voorgestelde betrekking van verbindingsofficier voor België bij Europol" (nr. 13076)

34 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la mesure d'ordre prise contre le commissaire général, M. Koekelberg" (n° 13053)

- M. André Frédéric au ministre de l'Intérieur et au ministre de la Justice sur "le réajustement des compétences du commissaire général de la police fédérale et ses conséquences ainsi que la proposition concernant le poste d'officier de liaison de la Belgique à Europol qui lui a été faite" (n° 13076)

 

34.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 30 april laatstleden is de ordemaatregel tegen commissaris-generaal Koekelberg bekendgemaakt. De commissaris-generaal zou gedurende twee maanden zijn bevoegdheden grotendeels verliezen. Ik heb daar toch wel wat vragen bij.

 

Wat zijn nu de concrete instructies inzake de taakverdeling? Hoe zal dit inzake personen en diensten worden ingevuld? In hoeverre is dit nu een hanteerbare constructie die voldoende garant staat voor continuïteit aan de top van de federale politie? Wat zal de impact zijn op de geplande evaluatie van de politiehervorming?

 

34.02  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je ne m'étendrai pas sur les faits; ils ont suffisamment été relatés (lettre anonyme non transmise, erreurs d'appréciation mises en évidences par le Comité P, etc.). Cependant, je voudrais revenir sur les conséquences de cette situation.

 

Cela dit, vous savez que, malheureusement, il arrive que notre seule source d'information soit la presse. C'est le cas ici. Ainsi, selon la presse, M. Koekelberg aurait reçu une proposition de réarrangement de ses compétences du ministre De Gucht, compétent pour cette procédure disciplinaire. Selon cette proposition, il n'aurait quasi plus de compétences. Selon le quotidien "De Morgen", il perdrait ses compétences en matière de police judiciaire, de police de la route, des chemins de fer, de la navigation ainsi qu'en matière de contrôle de la police locale. Dès lors, il ne resterait plus au commissaire général que son uniforme!

 

Vendredi, nous apprenions, via un communiqué de presse du ministre De Gucht, que cette sanction aurait été revue et corrigée à la baisse. Dès lors, M. Koekelberg ne serait plus privé que de certaines compétences comme la coordination de l'ensemble des directions, l'audit et les relations publiques de la police fédérale pour une période de deux mois.

 

Par ailleurs, dans "La Libre Belgique", il est fait mention du fait que le ministre des Affaires étrangères aurait proposé au commissaire général le siège d'agent de liaison de la Belgique au sein d'Europol basé à La Haye, offre qui ressemble fortement à une porte de sortie pour M. Koekelberg qui aurait d'ailleurs refusé ladite offre.

 

Monsieur le ministre, si l'information parue dans "De Morgen" s'avérait vraie, elle serait fort inquiétante car elle aurait pour conséquence, au-delà du cas personnel de M. Koekelberg, de vider véritablement la police fédérale de sa substance et d'en faire une coquille vide, comme l'ont fait remarquer les organisations syndicales. Encore une fois, si ces informations étaient confirmées, on marcherait véritablement à reculons et on irait à l'encontre de l'esprit de la réforme des polices initiée voilà dix ans, à savoir une police intégrée à deux niveaux.

 

Pouvez-vous nous dire quelles informations sont vraies et quelles compétences seront véritablement retirées au commissaire général?

 

Confirmez-vous la proposition faite par le ministre De Gucht au commissaire général concernant le poste d'agent de liaison à l'Europol? La procédure a-t-elle été bien respectée dans ce dossier par le ministre des Affaires étrangères? À votre avis, le ministre De Gucht ne va-t-il pas plus loin que la mission disciplinaire initialement prévue? Ne devait-il pas se limiter à prendre une éventuelle mesure d'ordre car, si ces informations se confirmaient, on assisterait, dans un premier temps, à une forme de réforme déguisée de la police fédérale et, dans un deuxième temps, à l'évincement du commissaire général en mutant ce dernier au poste d'agent de liaison à La Haye?

 

Selon vous, qui pourrait reprendre en lieu et place du commissaire général les compétences de coordination et d'intégration des différents services et corps de police à deux niveaux? Qui, selon vous, devrait alors assumer la responsabilité en cas de dysfonctionnement?

 

34.03  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, mijnheer Doomst, disons tout d'abord qu'il ne s'agit pas d'une sanction mais d’une mesure d’ordre visant l’intérêt et le bon fonctionnement du service. Dans ce cadre, quatre compétences ont été retirées temporairement, pour deux mois, au commissaire général, à savoir:

 

1. coordonner les activités de directions et services qui dépendent directement du commissaire général;

2. coordonner l’ensemble des directions et services et activités des directions générales;

3. assurer les relations publiques de la police fédérale;

4. procéder aux audits nécessaires relatifs au fonctionnement et à l’efficacité de la police fédérale.

 

M'étant récusé et n’ayant pas dirigé la procédure, vous comprendrez que je ne sais pas répondre aux questions relatives à la procédure même.

 

De vervanging van de commissaris-generaal is automatisch geregeld door artikel 120 van de wet op de geïntegreerde politie. Dat gebeurt door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie, de heer Pol Van Thielen.

 

Ik denk dat een en ander op de evaluatie van de politiehervorming geen invloed zal hebben, want het eindrapport van de federale politie zal mij eerstdaags worden bezorgd. Alle elementen die vroeger zijn aangebracht door de commissaris-generaal, zullen daar uiteraard nog in vervat zijn.

 

34.04  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp dat het moeilijk is om alle effecten van een dergelijke ordemaatregel helemaal in te schatten. Ik heb wel het gevoel dat wij hier in een ambigue situatie terechtkomen, die tot problemen zou kunnen leiden. Zoals de keizer zonder kleren zou men met een commissaris zonder kepie kunnen zitten.

 

Ik heb het moeilijk met het feit dat hier iemand zit die niet meer de volheid van bevoegdheden zal kunnen uitoefenen. Ik vind dat er heel snel duidelijkheid in het tuchtdossier moet komen. Ik neem aan dat degene die hem zal vervangen, dat slechts voor bepaalde taken zal doen. Ik vraag mij echt af of een tijdelijke vervanger met de volheid van bevoegdheden niet beter is. Ik vrees dat wij hiermee met betrekking tot de werking en de evaluatie in een ambigue situatie terechtkomen.

 

34.05  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Je comprends que vous ne vous prononciez pas sur la procédure car vous n'en êtes pas le responsable.

 

En lisant la presse, je suis effrayé par ce qui s'est passé au départ et de voir la situation dans laquelle on arrive, d'un point de vue médiatique et d'un point de vue interne à l'organisation de la police. Les gens réagissent, à juste titre.

 

Je ne me prononce pas sur la sanction mais pour une erreur d'appréciation, on en arrive à retirer l'uniforme et le képi du numéro un de la police, qui est censé en assurer la coordination et la gestion. La police est quand même un outil important dans notre système démocratique et je trouve cela un peu particulier.

 

J'entends bien que vous ne répondiez pas quant à la procédure mais vous n'en demeurez pas moins ministre de l'Intérieur avec la police et la sécurité de nos concitoyens comme principale responsabilité. Je souhaite vraiment attirer votre attention là-dessus.

 

Nous resterons extrêmement vigilants sur cette affaire. Il faut que cela ne devienne pas un agenda caché, avec des formes de régionalisation ou d'autres objectifs. Au niveau de la procédure, il faut respecter les gens. Cette affaire ne peut empêcher un organe important de fonctionner et ne peut jeter le discrédit sur l'ensemble du système.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 13068 de M. Stevenheydens est reportée à sa demande.

 

35 Question de M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "les relations entre l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et les organismes agréés en contrôle de sécurité nucléaire" (n° 13091)

35 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de relaties tussen het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en de erkende instellingen voor nucleaire veiligheidscontrole" (nr. 13091)

 

35.01  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 23 avril 2007, la Chambre a adopté une résolution visant à améliorer le fonctionnement de l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire (AFCN). La recommandation n° 12 de cette résolution demande explicitement qu'il soit procédé à une filialisation des organismes agréés, sous la forme d'une société de droit public placée sous le contrôle de l'Agence.

 

En application de cette résolution, l'Agence a entamé des discussions avec les organismes agréés AVN, AVC et Techni-Test en vue de centraliser leurs missions de contrôle réglementaire au sein d'une structure juridique spécialement créée à cet effet. Ces négociations entre l'Agence et les organismes agréés ont été partiellement fructueuses avec la création de Bel-V, le 7 septembre 2007.

 

Le 11 avril 2008, AVN et Bel-V ont conclu un accord sur le transfert des activités de contrôle d'AVN (branche "AVN contrôle") vers Bel-V. Grâce à ce transfert, tous les contrôles réglementaires qu'effectuait AVN sont repris en main par Bel-V, ce qui implique que les 46 collaborateurs expérimentés d'AVN ont été également transférés vers Bel-V. Le transfert officiel est réalisé depuis le 14 avril 2008. Cette réforme permet, sans nul doute, une organisation du contrôle nucléaire de façon optimale, l'AFCN agissant en tant qu'autorité de sûreté et Bel-V apportant son expertise technique sur le terrain.

 

Cependant un grand nombre de problèmes demeurent dans la mise en œuvre de la résolution de la Chambre. En effet, les discussions avec les deux autres organismes agréés, AVC et Techni-Test, n'ont à ce jour pas débouché sur un accord similaire.

 

Un document de l'AFCN, mis à jour en avril 2009, sur la mise en oeuvre par l'Agence de la résolution de la Chambre nous apprend que la période transitoire qui permet aux organismes agréés de poursuivre temporairement leurs missions de contrôle a expiré voici plus d'un an, le 31 mars 2008. Ils poursuivent actuellement leurs activités sur la base du simple principe selon lequel la continuité du service public doit toujours être assurée.

 

L'Agence nous a également fait savoir que, à partir du 1er juin 2009, elle reprendra le contrôle des établissements de classe I et celui des établissements de classe II à plus haut risque dont le contrôle est toujours assuré par AVC ou Techni-Test.

 

Ces évolutions, bien que positives, ne peuvent selon moi, que constituer un premier pas vers un transfert total de toutes les missions de contrôle réglementaire des organismes agréés dans le giron de l'AFCN, et ce, conformément à la recommandation de la résolution.

 

Cependant, je constate qu'en ce qui concerne les établissements de classe III et de classe II à risque plus faible, l'Agence semble vouloir s'affranchir des recommandations de la Chambre.

 

En effet, lors des séances de la sous-commission de la sécurité nucléaire, nous avons eu l'occasion d'entendre le directeur général de l'Agence à ce sujet. Ce dernier estime, pour diverses raisons, préférable de limiter la reprise des activités aux classes I et lI A. Au regard de ces éléments et de votre fonction de ministre de tutelle de l'Agence, il me semble nécessaire de vous entendre sur cette question.

 

De plus, on peut considérer qu'il y a une certaine urgence à faire aboutir ce dossier. En effet, il ne me semble pas sain de laisser perdurer depuis plus d'un an une situation dans laquelle les organismes agréés agissent selon le principe de la continuité du service public et non dans un cadre juridique stable.

 

J'ajoute également que les contours de ce cadre juridique ont été clairement balisés par la résolution de la Chambre qui opte explicitement pour une filialisation de toutes les activités de contrôle réglementaire.

 

Au regard de ces éléments, monsieur le ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes.

 

Avez-vous l'intention de faire respecter le texte et l'esprit de la résolution de la Chambre du 23 avril 2007 en procédant à la filialisation de toutes les activités de contrôle réglementaire exercées par AVC et Techni-Test? Dans l'affirmative, pouvez-vous nous détailler les délais envisagés, les modalités juridiques et les moyens financiers nécessaires à la conduite de ces opérations? Dans le cas contraire, pouvez-vous, monsieur le ministre, nous exposer vos motivations?

 

35.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Thiébaut, l'exécution des recommandations adoptées par la Chambre des représentants en avril 2007, en vue d'améliorer le fonctionnement de l'AFCN est, comme vous le savez, évaluée par la sous-commission "Sûreté nucléaire" dont vous êtes l'un des membres effectifs. La création de cette nouvelle sous-commission résulte de la volonté de suivre l'exécution de ces recommandations et l'impact de l'incident survenu en août dernier à l'IRE. L'institution des organismes de contrôle agréés sous la forme d'une agence constituait l'une des principales recommandations de la résolution de la Chambre.

 

Lorsque la sous-commission a démarré ses activités, l'AFCN a dressé un état des lieux sur le degré d'avancement de l'exécution des différentes recommandations. Il s'agissait d'une mise à jour de l'information que mon prédécesseur a transmise en septembre dernier à cette commission. Je me réjouis que vous l'ayez bien reçue, puisque vous y faites régulièrement allusion dans votre question.

 

Comme vous avez pu le constater, l'Agence n'est pas restée les bras croisés, et le processus de filialisation a, depuis lors, bien avancé. Au cours de son audition, le 1er avril, le directeur général de l'Agence a exposé l'historique et les initiatives entreprises jusqu'à ce jour. La création de Bel-V à la fin 2007 et la reprise des activités de contrôle de l'ancienne AVN (Association Vinçotte nucléaire) par Bel-V en avril 2008 permettent d'affirmer que la filialisation a déjà été réalisée en grande partie pour le contrôle des établissements présentant le plus de risques. L'Agence doute de l'opportunité d'étendre la filialisation du contrôle de ces établissements.

 

Enfin, la sous-commission a entendu la position du directeur de Bel-V sur la question. Si vous aviez assisté à cette audition, cette question orale n'aurait peut-être pas été posée, dans la mesure où l'Agence a précisé son opinion sur l'opportunité d'une filialisation partielle ou intégrale dans une note complémentaire distribuée aux membres de la commission.

 

Je vous invite à prendre connaissance du contenu de cette note et à vous forger votre propre opinion sur les avantages et inconvénients des deux options avancées par le directeur général de l'Agence.

 

De même, monsieur Thiébaut, je vous invite à participer à la réflexion constructive menée actuellement par la sous-commission afin de pouvoir enfin régler, en toute connaissance de cause, la question du degré de filialisation. Je m'engage à continuer à prendre les initiatives légales nécessaires à la mise en place du cadre juridique nécessaire.

 

35.03  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, j'entends bien votre réponse. C'est justement parce j'ai pris connaissance des constatations et des analyses que je vous interroge car elles me semblent inquiétantes.

 

À partir du moment où l'on s'écarte des recommandations de la résolution, soit on dit clairement qu'on ne respecte pas cette résolution de la Chambre, soit on propose des modifications. On ne peut pas continuer, comme on le fait depuis des mois, à accepter que l'Agence s'écarte clairement et sciemment du point 12 de la résolution!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 13100 de M. Weyts est reportée à sa demande.

 

36 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanhoudende aanvallen op bussen van De Lijn" (nr. 13101)

36 Question de M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "les attaques persistantes contre les bus de De Lijn" (n° 13101)

 

36.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vorige maandag, op 4 mei, brak een spontane staking uit bij de chauffeurs van De Lijn in het Pajottenland, bij de stelplaats van Dilbeek. Nadat enkele bussen van De Lijn 's nachts waren beschoten door meerderjarige allochtonen, met name een zekere Ali en een zekere Saber, is die staking uitgebroken.

 

De beschieting was voor de chauffeurs de druppel die de emmer deed overlopen. De terreur tegen buslijnen duurt al een hele tijd en is latent al een paar jaren gaande. De jongste tijd is de terreur echter nog erg toegenomen. Buschauffeurs zijn het doelwit van allerlei projectielen, zoals bloempotten die naar hen worden gesmeten. Recent nog werd met een hamer de voorruit van een rijdende bus bewerkt. Vorige nacht, zo werd gisteren in het nieuws gemeld, is er blijkbaar ook een bus beschoten. Het ging om een rijdende bus die kinderen naar huis bracht. Vijf minuten voor de beschieting waren er nog kinderen in de bus aanwezig. Het begint dus werkelijk alle spuigaten uit te lopen, het wordt werkelijk hallucinant.

 

Het parket bevordert dat nog als we zien welke aanpak er wordt gehanteerd. De daders van Dilbeek zijn beiden bekend, maar zij worden vrijgelaten, krijgen strafbemiddeling en zullen dus waarschijnlijk niet eens gestraft worden. Op die manier werkt het parket de escalatie gewoon in de hand. Dat is natuurlijk niet uw verantwoordelijkheid – dat weet ik ook –, maar u en uw politiediensten zijn er uiteraard het slachtoffer van. Ik zal daarover de minister van Justitie uiteraard ook ondervragen.

 

Mijnheer de minister, specifiek voor u heb ik toch ook heel wat vragen.

 

Kunt u meer uitleg geven over het toenemende geweld tegen de lijnbussen? Bestaan er lijsten of statistieken van?

 

Gaat het uitsluitend om bussen van De Lijn of ook om bussen van de MIVB? Als het alleen om bussen van De Lijn gaat, dan is het duidelijk geïnspireerd door een zeker anti-Vlaams racisme. Hoe zou ik dat anders kunnen noemen? Het doet zich namelijk vooral in Brussel voor.

 

Bestaan er cijfers over de voorbije drie jaar en over de voorbije maanden?

 

In welke mate is er een toename sinds de dodelijke aanrijding die aan de basis zou liggen van de jongste beschieting?

 

Ten slotte, kunt u het nieuwe akkoord toelichten? Op welke wijze zullen de lokale en federale politie voor een betere beveiliging zorgen?

 

Zijn er nieuwe afspraken met het parket gemaakt? Zijn er daarover onderhandelingen gevoerd met het parket, of juist niet? Die laatste vraag had ik u niet op voorhand bezorgd, maar misschien kunt u daar toch ook iets over zeggen.

 

36.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Laeremans, het schietincident in Dilbeek was in deze politiezone een alleenstaand geval van agressie tegen De Lijn. De omstandigheden van het voorval zijn ondertussen gekend.

 

Vier jongeren beschoten met een gasdrukpistool een bus van De Lijn, vier bushokjes van De Lijn en een bus van een privéfirma waarvan zij verkeerdelijk veronderstelden dat het een bus van De Lijn was, dit met als doel schade toe te brengen, naar eigen zeggen niet om personen te kwetsen maar wel als wraak omwille van het dodelijke verkeersongeval tussen een personenwagen en een lijnbus op 18 april 2009 in Dilbeek. Volgens de jongeren had de buschauffeur de voorrang van rechts niet gerespecteerd waardoor volgens hen de bestuurder van de personenwagen om het leven kwam.

 

Op het niveau van de federale politie Brussel, bij de bestuurlijk directeur-coördinator, vindt er maandelijks een arrondissementeel overlegplatform "Veiligheid openbaar vervoer" plaats. Volgende partners nemen deel aan dit platform: De Lijn, de MIVB, de TEC, de NMBS, de zes Brusselse politiezones, de spoorwegpolitie, de Dirco Brussel, de gouverneur en het parket. Het laatste overleg vond plaats op dinsdag 21 april 2009, net na het ongeval dus. Tijdens dit overleg heeft De Lijn een verhoging van het aantal feiten van vandalisme en intimidatie gesignaleerd. Er werden dan ook onmiddellijk veiligheidsmaatregelen getroffen. De politie Zuid - deze van Anderlecht, Vorst en Sint-Gillis – mobiliseert zijn patrouilles en verhoogt de waakzaamheid. Er werd onmiddellijk en met hoogdringendheid tussenbeide gekomen bij het activeren van een stil alarm vanuit een bus.

 

Specifiek naar aanleiding van de feiten van de afgelopen weekends en de spontane staking uitgebroken in het depot te Dilbeek, werden volgende maatregelen ingevoerd na een coördinatievergadering die op 4 mei 2009 plaatsvond tussen de operationele diensten van de politiezone Zuid en de verantwoordelijken van De Lijn.

 

Ten eerste, De Lijn vroeg aan de politie om twee bepaalde bustrajecten te beveiligen waar de chauffeurs regelmatig lastig worden gevallen. Het gaat om twee trajecten tussen het Zuidstation en het Westland Shopping Center in Anderlecht.

 

Ten tweede, het interventiekorps van de federale politie te Brussel levert dagelijks een versterking van 4 inspecteurs die op de bussen van De Lijn patrouilleren en een controle uitvoeren in de omgeving van de scholen samen met de hondenbrigade van de politiezone Zuid. Dit zal worden opgevolgd.

 

Wat uw vraag naar cijfers betreft, is het zo dat ik u een tabel kan overhandigen met het aantal feiten inzake geweld, vandalisme, brandstichting, vernieling, onbruikbaarmaking en beschadiging tegen een autobus of autocar. Het is op basis van de beschikbare variabelen niet mogelijk de bussen van De Lijn specifiek uit de politionele databank te lichten. Het zijn dus algemene cijfers die u zult krijgen.

 

36.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik kom even terug op de cijfers. Daar is sprake van dertig of zeventien per semester, in die orde van grootte. Dat lijkt mij nog vrij onvolledig. De klachten die ons bereiken zijn minstens zo talrijk als wat hier opstaat, dus misschien moet men eens beginnen met die cijfers op meer systematische wijze te verzamelen en alle stelplaatsen en diensten van Tec, De Lijn en MIVB te vragen de volledige cijfers te geven. Ik denk dat het om veel meer gaat dan de cijfers die u hier geeft.

 

Ten tweede, u zegt dat het in de zone Dilbeek maar een eenmalig incident was, maar het was in elk geval wel de druppel die de emmer deed overlopen in een hele reeks van feiten. Die bussen doorkruisen meer dan een politiezone, doorkruisen een groot stuk van Brussel en er is dus een logisch verband of samenhang tussen wat in Brussel gebeurt en daarbuiten. Ik neem er nota van dat er een aantal zaken is afgesproken, maar het blijft beperkt tot zone Zuid. Ik heb daarstraks het voorbeeld gegeven van Machelen waar zich ook een heel ernstig incident heeft voorgedaan. Ook in Molenbeek, in een andere politiezone dan zone Zuid, doen zich ernstige problemen voor.

 

Ik zou u willen vragen dat u bij de politiediensten aandringt de zaak uit te breiden naar alle Brusselse zones waar zich problemen voordoen en dat u tegelijkertijd – daar heb ik u geen antwoord op horen geven – zeer sterk aandringt bij uw collega van Justitie en bij het Brussels parket dat men die kerels aanpakt en straft. Als men blijft doorgaan met om haast willekeurige redenen bussen zodanig te beschadigen dat ze nog amper kunnen rijden – dat is het criterium op basis waarvan men zegt dat ze vrijuit mogen gaan – en men op die manier het signaal geeft van straffeloosheid, dan moedigt men daders aan.

 

Het is treffend dat de schoten in Dilbeek gebeurd zijn met een luchtdrukpistool, dat die gasten de dag nadien al werden vrijgelaten en dat daags nadien, amper een dag later, in Machelen opnieuw met een luchtdrukpistool door dit soort kereltjes wordt geschoten, deze maal op een bemande en rijdende bus. Er is een duidelijke link. Men geeft het signaal: doe maar op, we straffen u niet. Bijgevolg herhalen de feiten zich.

 

Ik dring er dus op aan, mijnheer de minister, dat u uw collega van Justitie vraagt dat er gevolg wordt gegeven aan de aanhoudingen, dat men niet alleen die kerels eventjes aanhoudt en dan weer vrijlaat, maar dat men hen via snelrecht daadwerkelijk bestraft en ervoor zorgt dat er voorbeelden gesteld worden. Ik hoop dat u ter zake mee aan de kar duwt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

37 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal politieagenten van de stad Gent" (nr. 13103)

37 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de l'Intérieur sur "le nombre d'agents de police de la ville de Gand" (n° 13103)

 

37.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking op een oud zeer in de Arteveldestad, namelijk de onderbemanning van de stedelijke politie.

 

Op basis van de zogenaamde KUL-norm krijgt Gent van de regering slechts voor 965 agenten subsidies. Het politieorganigram van de Arteveldestad voorziet normaal in 1.150 politiemensen. Het verschil kan niet door de stad Gent worden betaald. De regering had beloofd de norm aan te passen. Naar verluidt liet zij onlangs echter weten te hebben beslist de norm niet aan te passen.

 

Bijgevolg blijft Gent met het probleem van de onderbemanning kampen. Er gebeuren schrijnende zaken. Wanneer een telefonische noodoproep naar de politie wordt gestuurd, moet op basis van de weinige gegevens die via de telefoon binnenkomen, een officier beslissen of er al dan niet onmiddellijk een patrouille ter plaatse gaat. Dergelijke toestanden zijn niet echt veilig en houden heel serieuze risico’s in.

 

De stad Gent is dus erg ongerust over wat er in de toekomst zal gebeuren. Om de regering ertoe te brengen haar belofte alsnog na te komen, zou Gent naar de Raad van State stappen.

 

Ik stel u de volgende vraag, hoewel ik veronderstel dat u reeds van de kwestie op de hoogte bent.

 

Is de regering zinnens een en ander te ondernemen om de procedure voor de Raad van State te ontwijken, bijvoorbeeld door met betrekking tot voornoemd, onvolledig bemand organigram alsnog ernstige toegevingen aan het Gentse stadsbestuur te doen?

 

Mijnheer de minister, ik wil er ook aan herinneren dat in een stad als Gent bepaalde opdrachten moeten worden uitgeoefend. Zo is er bijvoorbeeld de zogenaamde paleiswacht, waarbij wordt verwacht dat veertig à vijftig stedelijke politieagenten de gevangenen van de gevangenis naar het justitiepaleis en omgekeerd brengen. Op dit ogenblik is hun aantal tot achtentwintig agenten beperkt. Federale politiemensen doen de rest van het werk. Er is echter ook sprake van dat Gent voornoemd korps van 28 agenten wil reduceren.

 

Kortom, er is in Gent nood aan manschappen. Daarom stel ik u de voorliggende, parlementaire vraag.

 

37.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Eynde, de vraag is mij niet onbekend, omdat ik recent een werkvergadering in Gent zelf heb bijgewoond.

 

De aanpassing van het huidige financieringsmechanisme van de lokale politie heeft slechts zin als men evolueert naar een beter mechanisme. Beter in de termen van het consortium van de universiteiten die het hebben bestudeerd, is een financiering die overeenkomt met de kosten van de realisatie van de minimale basispolitiezorg. Om die kosten te bepalen moet men het politie-effectief kennen dat operationeel nodig is om de basispolitiezorg te vervullen. Welnu, wij beschikken momenteel niet over dat objectief gegeven voor de zones.

 

Ook al hebben de genoemde onderzoekers van de universiteit op het terrein dikwijls een verschil vastgesteld tussen de personeelsnorm en het effectief, vragen zij zich ook af welk deel van het verschil wordt gerechtvaardigd door de operationele realiteit ervan die voortvloeien uit de eerder politieke keuzes van de lokale overheden.

 

Ik begrijp de politiezones, die vol ongeduld wachten op de nieuwe financiering, maar zij moeten ook begrijpen dat de federale overheid zelf ook met haar eigen moeilijkheden wordt geconfronteerd. Zij heeft op het einde van het jaar al een gebaar gedaan om de loonevolutie en het inkomstenverlies van het Verkeersveiligheidsfonds te compenseren.

 

Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de federale overheid om alle zones gelijk te behandelen.

 

37.03  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik onthoud dat u zegt dat de universitaire wetenschappers die de studie uitgevoerd hebben, van mening zijn dat een deel van het politiekorps in feite ingezet wordt op basis van politieke beslissingen van de lokale overheid. Dat is een interessant criterium en een interessant argument. Het zou dan wel interessant zijn te vernemen wat men precies beschouwt als een opdracht die veeleer politiek is dan een die – ik druk het misschien een beetje lapidair uit – noodzakelijk is. Daar blijf ik op mijn honger. Ik vrees dat u dat antwoord ook niet hebt. Ik durf het nog eens te vragen, maar ik vrees dat u het antwoord niet hebt, wat in feite wordt verweten aan het stadsbestuur van Gent in verband met de inzet van zijn politie, want daar komt het in feite op neer.

 

37.04 Minister Guido De Padt: …

 

37.05  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Goed, maar waarom spreekt men dan van ideologische en politieke keuzes in verband met de inzet van politiemensen?

 

37.06 Minister Guido De Padt: Omdat de KUL-norm, die overigens gebaseerd is op financiële parameters, een aantal aantallen vastlegt die voor financiering in aanmerking komen, terwijl de stad Gent – overigens met veel respect van onzentwege – bijkomende inspanningen levert om invulling te geven aan de zeven basisfunctionaliteiten en aan de basispolitiezorg, die noodzakelijk is, maar niet direct altijd gecompenseerd wordt door die KUL-norm, die de financiering inhoudt. Ik verwijt de stad Gent niets. Er zijn zones die onder de KUL-norm hun politiezorg uitvoeren, er zijn zones die daar gelijk aan blijven. De stad Gent heeft beslist om bijkomende inspanningen te leveren die afwijken van de KUL-norm. Dat is natuurlijk een politieke keuze die men heeft gemaakt. Het is geen fantaisistische keuze die men heeft gemaakt.

 

37.07  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Neen, maar als dat een goede keuze is, verdient ze toch ondersteund te worden door de federale overheid.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

38 Questions jointes de

- M. Georges Dallemagne au ministre de l'Intérieur sur "le respect des règles démocratiques relatives à l'affichage électoral" (n° 13107)

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "les affiches électorales" (n° 13112)

38 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de naleving van de democratische regels voor het aanplakken van verkiezingsaffiches" (nr. 13107)

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "verkiezingsaffiches" (nr. 13112)

 

Le président: La question n° 13112 de M. Ben Weyts est transformée en question écrite.

 

38.01  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous interroge aujourd'hui à propos d'initiatives totalement illégales qui sont prises en périphérie flamande à l'égard de candidats francophones. À une trentaine de jours des élections régionales et européennes, plusieurs communes de la périphérie flamande de Bruxelles ont pris des initiatives déplorables qui priveront les candidats francophones de leurs droits et de leurs libertés fondamentales en matière de participation démocratique et de communication électorale.

 

Plusieurs localités de Bruxelles-Hal-Vilvorde interdiront ou entraveront en effet l'affichage électoral en français et prendront une série d'initiatives pour interdire ou entraver toute communication électorale en français. Certaines communes ne mettront tout simplement aucun panneau à la disposition de l'affichage électoral, ce qui interdira par la même occasion aux candidats flamands de faire campagne normalement.

 

C'est le cas pour Opwijk, Merchtem, Beersel, Kapelle-op-den-Bos, Machelen, Ternat et Meise. Affligem a décidé de sur-coller les affiches francophones avec des affiches blanches. Et Hal compte réserver l'affichage électoral aux seuls partis flamands. D'autres communes ont choisi de distribuer des dépliants incitant au refus de tracts électoraux en français dans les boîtes aux lettres. J'entends aussi qu'on compte décourager La Poste – je me demande par quels moyens – de distribuer des tracts en français.

 

Monsieur le ministre, la Belgique a déjà été condamnée à plusieurs reprises par le Conseil de l'Europe et par certaines commissions de l'ONU en raison de l'attitude de certains responsables politiques locaux ou régionaux de la Région flamande à l'égard des droits et des libertés des francophones vivant sur leur territoire. Le Conseil d'État a quant à lui déclaré dans deux avis de février 2009 que l'interdiction de faire campagne dans une autre langue que celle de la Région était tout simplement inconstitutionnelle.

 

C'est assez intéressant de voir cet avis du Conseil d'État, puisqu'il a été rendu suite au dépôt d'une proposition de Laeremans et consorts, ce qui montre bien que même le Vlaams Belang semble considérer que l'attitude actuelle de certains responsables politiques locaux est illégale. Ils ont déposé une proposition de loi mais – pas de chance pour eux! – l'avis du Conseil d'État est extrêmement clair en la matière. Il se base d'ailleurs sur des avis précédents, répétés à maintes reprises, qui indiquent clairement que toute disposition qui serait prise soit par les Communautés, soit par l'État fédéral, violerait les articles 30 et 129 de la Constitution.

 

Monsieur le ministre, cette surenchère à nouveau parfaitement illégale met à mal notre démocratie, nos libertés, notre État de droit et notre Constitution. Dans quelle mesure prendrez-vous des dispositions pour que les droits de chacun puissent être respectés et pour que moi-même, par exemple, candidat à l'Europe, je puisse mener une campagne tranquillement en jouissant des droits et des libertés de tout un chacun? L'élection est, de fait, un processus extrêmement important dans toute démocratie.

 

Quelles dispositions comptez-vous prendre? Envisagez-vous de rencontrer votre homologue de la Région flamande? Prendrez-vous des initiatives à cet égard? Des sanctions seront-elles exercées à l'égard des responsables politiques qui se retrouveraient dans l'illégalité et qui enfreignent en réalité, dès à présent, nos droits et libertés?

 

38.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Dallemagne, effectivement, mon département a recommandé aux communes par voie de circulaire adressée aux gouverneurs de province de mettre en place des zones d’affichage réservées aux partis politiques à l’occasion des élections européennes et régionales du 7 juin. L’objectif de la circulaire est de préserver l’ordre public.

 

Comme je l’ai dit, j’ai demandé au gouverneur du Brabant flamand de prendre les mesures nécessaires pour que les élections du 7 juin soient organisées dans le respect des lois électorales. Le cas échéant, il appartient aux gouverneurs de prendre les mesures supplémentaires nécessaires.

 

En ce qui concerne le volet disciplinaire relatif à certaines interdictions d’affichage, il appartient exclusivement au pouvoir de tutelle compétent, à savoir le ministre flamand des Affaires intérieures, d’apprécier si des sanctions éventuelles devraient être prises à l’encontre de ces bourgmestres.

 

38.03  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir demandé que des zones d'affichage soient réservées à chaque parti, y compris aux partis francophones pour qu'ils puissent afficher sans subir de surcollage. Aujourd'hui, les bourgmestres concernés ont réitéré leur volonté de contrecarrer ce type de disposition.

 

Vous me dites que les sanctions disciplinaires sont du ressort exclusif de la Région flamande. J'attire votre attention sur le fait que de nouveaux dérapages dans l'observation des règles de la démocratie seront observés attentivement par des organisations internationales, par la commission des droits de l'homme de l'ONU, par le Conseil de l'Europe, par la Commission européenne. C'est vous qui serez interpellé, c'est le gouvernement fédéral; c'est toujours lui qui est interpellé. C'est ce qui s'est passé précédemment. Je trouve regrettable que l'image de la Belgique en pâtisse de nouveau et que le fédéral ne soit pas capable de faire respecter ces libertés.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 18.21 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.21 uur.