Commissie
voor de Sociale Zaken |
Commission des Affaires sociales |
van dinsdag 5 mei 2009 Namiddag ______ |
du mardi 5 mai 2009 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door de heer Stefaan Vercamer.
La séance est ouverte à 14.22 heures et présidée par M. Stefaan Vercamer.
De voorzitter: Vraag nr. 11669 van mevrouw Van Daele is omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 12018 van de heer De Vriendt is eveneens omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 12683 van de heer Prévot is uitgesteld.
De heer Brotcorne is nog niet aanwezig om zijn vraag nr. 12768 te stellen.
Dat brengt ons aldus tot punt 5 van de agenda, te weten mijn vraag nr. 12781.
01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de pensioenrechten van brandweercommandanten in het kader van de task forces inzake de brandweerhervorming" (nr. 12781)
01 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "les droits des commandants des pompiers en matière de pension dans le cadre des task forces relatives à la réforme des services d'incendie" (n° 12781)
01.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag betreft de hervorming van de brandweer en de daarmee gepaard gaande pensioenrechten van de commissarissen in het kader van de task forces voor de brandweerhervorming.
In het kader van voornoemde brandweerhervorming heeft de minister van Binnenlandse Zaken onlangs een omzendbrief tot oprichting van de genoemde task forces aan de lokale besturen rondgestuurd. Zij moeten de inplaatsstelling van de hulpverleningszones voorbereiden.
De minister raadt in de omzendbrief onder meer ook aan de hulp in te roepen van gepensioneerde brandweercommandanten die hun operationele expertise ter beschikking van de task forces kunnen stellen In dat verband zouden dienstencontracten moeten worden gesloten om de vergoedingen als werkingskosten in te brengen.
Het voorgaande bracht mij tot een aantal vragen.
Ten eerste, bent u, naar ik hoop, op de hoogte van voormelde voorstellen van de minister van Binnenlandse Zaken?
Ten tweede, wat moet er gebeuren met de pensioenrechten van de gepensioneerde brandweercommandanten waarop een beroep zou worden gedaan?
Ten derde, welke maatregelen dienen concreet te worden getroffen, zodat de pensioenrechten van de betrokken gepensioneerden niet in het gedrang zouden komen?
01.02 Minister Marie Arena: Mijnheer de voorzitter, mijn beleidscel heeft wel deelgenomen aan een werkgroep die werd opgericht op initiatief van de minister van Binnenlandse Zaken. Daar werd alleen gesproken over een hervorming van het statuut en niet van het pensioenstelsel.
Wat de rol van expert betreft die bepaalde gepensioneerde brandweercommandanten zouden kunnen spelen, herinner ik eraan dat volgens de wetgeving die van kracht is, de uitvoering van een professionele activiteit door gepensioneerden wettelijk beperkt is en dat het pensioen wordt verminderd of geschorst wanneer de inkomsten van deze activiteit de wettelijk toegestane bedragen overschrijden. Daar de regelgeving gelijkaardig is in de drie pensioenstelsels zou een eventuele aanpassing van de wetgeving op dat gebied moeten worden besproken tussen de stelsels. Bovendien moet dan ook worden nagegaan hoe men een beroep kan doen op gepensioneerde experts in een algemene context zonder zich te beperken tot voormalige brandweercommandanten.
De gevolgen op de arbeidsmarkt moeten in acht worden genomen en er moet worden overwogen of er een beroep kan worden gedaan op personen die nog niet gepensioneerd zijn. Ik verduidelijk dat de activiteiten die worden uitgeoefend na de pensionering in principe niets veranderen aan de pensioenrechten van de betrokkene.
Wat uw tweede en derde vraag betreft, verduidelijk ik dat de pensioenrechten zijn vastgelegd bij wet. Een wijziging van de nieuwe gemeentewet die op dit ogenblik de pensioensituatie regelt voor de leden van het gemeentelijk brandweerkorps, zou noodzakelijk zijn om een nieuw pensioenstelsel op te richten voor de leden van de veiligheidsdiensten. In dat opzicht verduidelijk ik dat ik voor een solidair systeem ben, naar het model van het pensioenfonds van de geïntegreerde politie.
We moeten echter rekening houden met de lessen die we uit vorige ervaringen kunnen trekken, vooral met betrekking tot de pensioenen die voor de hervorming zijn ingegaan.
01.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, dit staat voor de deur en men kan geen jaar meer wachten met de uitvoering. Begrijp ik het goed dat men dit echter niet kan binnen de huidige regelgeving?
01.04 Minister Marie Arena: Om iets te kunnen doen, moeten we de wet aanpassen.
01.05 Stefaan Vercamer (CD&V): En bent u dat van plan?
01.06 Minister Marie Arena: We moeten onderhandelen. De discussie die momenteel wordt gevoerd, gaat evenwel niet over de pensioensystemen, maar over het statuut. Als de minister van Binnenlandse Zaken een idee heeft, dan moeten we discussiëren. Voor het ogenblik is er echter geen discussie over het pensioensysteem, wel over het statuut.
01.07 Stefaan Vercamer (CD&V): Betekent dat dan concreet dat de rondzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken in dit geval niet toepasbaar is? Zo begrijp ik het althans.
01.08 Minister Marie Arena: Inderdaad.
01.09 Stefaan Vercamer (CD&V): Die omzendbrief kan dus eigenlijk niet worden uitgevoerd door de lokale besturen.
Tegen het einde van het jaar zou de taak van die task forces af moeten zijn en die mensen moeten dus nu worden ingeschakeld. Dat wil dus zeggen dat men hen niet kan inschakelen, aangezien men geen wettelijke basis heeft.
01.10 Minister Marie Arena: Inderdaad, voor het ogenblik is er geen wettelijke basis.
01.11 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de optelling van de fictieve renten uit levensverzekeringen bij het pensioen in het kader van fiscale en parafiscale heffingen" (nr. 12921)
02 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "l'ajout des rentes fictives d'assurances vie à la pension dans le cadre des prélèvements fiscaux et para-fiscaux" (n° 12921)
02.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over de combinatie van fictieve rentes uit aanvullende pensioenen bij het pensioen en de daarmee gepaard gaande fiscale en parafiscale heffingen.
Ik geef een fictief voorbeeld om een en ander duidelijk te maken. Iemand die in 2001 op 65-jarige leeftijd op pensioen is gegaan, krijgt op dat moment een beperkt bedrag aan kapitaal, bijvoorbeeld 2.500 euro uit een aanvullend pensioen, uitbetaald. Die beperking kan meerdere oorzaken hebben, maar daar ga ik nu niet op in. Dan blijkt dat die persoon sedert april 2009 50,8 euro per maand of 609,6 euro per jaar minder aan pensioen ontvangt, omdat het kapitaal uit het aanvullend pensioen dat hij heeft ontvangen op zijn 65ste verjaardag, door de pensioendienst werd omgezet in maandelijkse bedragen en opgeteld bij het pensioen. Hij betaalt hierdoor meer aan ziekte- en invaliditeitsbijdragen en bedrijfsvoorheffing. De fictieve persoon is nu 73 jaar. Als hij nog 16 jaar leeft, zal hij netto cumulatief 9.753,6 euro minder aan pensioen hebben ontvangen. Dat ligt hoger dan het totale bedrag dat hij kreeg uitbetaald via zijn aanvullende verzekering.
Mevrouw de minister, ik heb hierover de volgende vragen. Ten eerste, klopt het bericht dat bepaalde gepensioneerden sedert kort minder nettopensioen ontvangen, omdat het kapitaal uit de aanvullende pensioenverzekering, omgezet in maandelijkse bedragen, wordt opgeteld bij het pensioen, waardoor men in een hogere inkomensschijf terechtkomt? Indien ja, wat was dan de motivatie om de regels te wijzigen, ook voor de bestaande gevallen?
Ten tweede, bent u het met mij eens dat vooral mensen met een beperkt levensverzekeringskapitaal door de nieuwe regeling worden getroffen? Is het niet sociaal onrechtvaardig dat iemand meer aan nettopensioen kan verliezen dan hij ontvangen heeft aan kapitaal uit zijn aanvullende pensioenverzekering? Zo voel ik het toch aan. Welke maatregelen zult u nemen om die onrechtvaardigheid de wereld uit te helpen? Wanneer mogen we hieromtrent een voorstel verwachten?
Ten derde, bent u bereid om initiatieven te nemen waardoor bijvoorbeeld de aanrekening van levensverzekeringskapitaal in de tijd uitdovend wordt? Bent u van plan om hierover contact te nemen met uw collega's van Sociale Zaken en Financiën?
02.02 Minister Marie Arena: Vooreerst wil ik u erop wijzen dat de solidariteitsbijdrage werd ingevoerd op 1 januari 1995 en dat de berekeningswijze ervan recentelijk niet werd gewijzigd. Enkel de berekeningsschaal werd herzien, ten gunste van de laagste pensioenen.
Er is een solidariteitsbijdrage verschuldigd vanaf het ogenblik waarop de totaliteit van de pensioenen, met inbegrip van de fictieve rente, hetzij groter is dan 2.053,06 euro, hetzij groter dan 2.373,59 euro. Dat eerste barema is zonder gezinslast en het tweede barema is met gezinslast. Dat totaal is bepalend voor het percentage dat moet worden ingehouden. Voor een persoon die op 65-jarige leeftijd een kapitaal van 2.500 euro heeft ontvangen, zal een fictieve rente van 16,80 euro bij het pensioenbedrag worden geteld. De inhouding gebeurt echter uitsluitend op de pensioenen, niet op de fictieve rente.
De inhouding ten voordele van de ziekte- en invaliditeitsverzekering – met dezelfde berekening – werd ingevoerd vanaf 1 oktober 1980 en werd evenmin recentelijk gewijzigd. De berekening van de ZIV-bijdrage gebeurt volgens dezelfde grondregels. Er is een ZIV-bijdrage van 3,55 procent verschuldigd vanaf het ogenblik dat de totaliteit van de pensioenen, met inbegrip van de fictieve rente, hetzij groter is dan 1.235,42 euro voor het barema zonder gezinslast, hetzij groter dan 1.487,85 euro voor het barema met gezinslast. Dat totaal is bepalend voor het percentage dat moet worden ingehouden. Voor een persoon die op 65-jarige leeftijd een kapitaal van 2.500 euro heeft ontvangen, zal een fictieve rente van 10,41 euro bij het pensioenbedrag worden geteld. Ook hier gebeurt de inhouding uitsluitend op de pensioenen en niet op de fictieve rente.
Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing, ten slotte, wordt helemaal geen rekening gehouden met de fictieve rente. Het is niet correct te stellen dat de regels nadelig zijn voor personen die een klein kapitaal hebben ontvangen– hoe kleiner het kapitaal, hoe kleiner de fictieve rente en hoe kleiner de kans dat het kapitaal een impact heeft op het nettopensioenbedrag –, en dat een kapitaal van 2.500 euro tot een nettovermindering van 50,80 euro leidt.
Tot slot wil ik er u nog op wijzen dat, indien de gepensioneerde op het moment van uitbetaling van zijn groepsverzekering heeft geopteerd voor de uitbetaling in de vorm van een maandelijkse rente en niet in de vorm van een kapitaal, de maandelijkse rente ook in aanmerking zou zijn genomen voor de berekening van de inhoudingen.
Als u twijfels hebt bij de berekening van individuele gevallen, zal ik ze graag voor verder onderzoek en uitleg naar mijn administratie doorsturen. Dat is op dit ogenblik misschien het geval voor de verschillende voorbeelden.
02.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, als ik het goed heb begrepen, moet er dus een fout zijn gebeurd bij de omzetting naar de fictieve rente. Blijkbaar is het bedrag dat ik concreet heb gezien, niet, zoals u zegt, 10,41 of het andere bedrag. Blijkbaar moet er een fout zijn gemaakt. Ik zal die dossiers eens bekijken. Mocht er nog een fout zijn, dan geef ik dat door aan de administratie. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Christian Brotcorne à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "le blocage du dossier du statut des employés des conservateurs des hypothèques au sein du ministère des Pensions" (n° 12768)
03 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "het bij het ministerie van Pensioenen geblokkeerde dossier van het statuut van de bedienden van de hypotheekbewaarders" (nr. 12768)
03.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, ma question est particulière: elle a trait aux personnes engagées au service des conservateurs des hypothèques de l'État. Leur situation était vraiment spéciale au sein de la Fonction publique et le personnel engagé suivait la même. En décembre 2006, il a été décidé d'attribuer un statut à ces agents.
Le dossier de fonctionnarisation en cours serait assez long et difficile. Des sources proches du dossier m'indiquent qu'il se trouve actuellement auprès de votre administration qui a pour charge de régler, en matière de pensions, l'admissibilité, pour les agents qui seront "fonctionnarisés", de certains services accomplis auprès d'un conservateur des hypothèques comme s'ils avaient été nommés agents à titre définitif depuis leur entrée en fonction.
On me signale que ce dossier n'avancerait plus puisque l'inspecteur des Finances auprès des Pensions serait en congé de maladie de longue durée.
Madame la ministre, cette situation se confirme-t-elle? Quel impact cela produit-il sur l'avancement de ce dossier?
Peut-on espérer une issue rapide de la situation?
03.02 Marie Arena, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la loi du 11 décembre 2006, à laquelle vous faites référence, relative au statut des employés conservateurs des hypothèques a créé le cadre légal en vue d'intégrer ces employés au sein du SPF Finances comme agents de l'État. Néanmoins, une autre disposition légale s'avérait nécessaire afin de constituer un fonds budgétaire pour le paiement des coûts en personnel des employés des conservateurs des hypothèques après leur intégration au SPF Finances (titre 1er) et de permettre l'admissibilité en matière de pensions pour les agents qui sont fonctionnarisés de certains services accomplis auprès d'un conservateur des hypothèques comme s'ils avaient été rendus par un agent nanti d'une nomination à titre définitif (titre 2). Le titre 2 du projet de loi qui a trait à la problématique des pensions a été transmis à l'Inspection des Finances. Nous attendons une réponse de sa part.
Par ailleurs, ce projet sera piloté par mon collègue des Finances avec, bien entendu, mon aide pour ce qui relève du volet des pensions et de l'intégralité de l'approche de ce dernier.
Je ne sais pas si les inspecteurs des Finances sont malades; je ne connais pas leur état de santé. Mais je répète que le dossier a été envoyé et que nous attendons une réponse de leur part. Si le ministre de la Santé pouvait veiller à ce que nos inspecteurs des Finances soient en bonne santé, cela nous permettrait de voir avancer le dossier!
03.03 Christian Brotcorne (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Plutôt que d'attendre que Mme Onkelinx se penche sur la santé des inspecteurs des Finances, il serait peut-être plus simple d'envoyer un rappel à l'Inspection des Finances. En effet, suivant les informations dont je dispose, les gens en attente prétendent que le dossier n'avance pas à cause d'un problème de maladie de longue durée. Ne serait-il pas possible de trouver une solution afin de permettre l'avancement de ce dossier? En tout cas, il me semble qu'un petit rappel de votre part serait le bienvenu.
03.04 Marie Arena, ministre: Sachez, monsieur, que tout rappel aux inspecteurs des Finances n'est jamais le bienvenu!
03.05 Christian Brotcorne (cdH): Peut-être! Mais si vous n'intervenez pas, nous risquons de ne pas avoir de réponse.
03.06 Marie Arena, ministre: Le ministre de tutelle de l'Inspection des Finances peut effectivement envoyer un rappel.
03.07 Christian Brotcorne (cdH): Je vais donc m'adresser au ministre des Finances afin de lui demander de procéder à une vérification.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de invoering van een gedwongen aanvullend pensioen" (nr. 12978)
04 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "l'instauration d'une pension complémentaire obligatoire" (n° 12978)
04.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, eerst wil ik zeggen dat onze partij volkomen voorstander blijft van een sterke eerste pijler. De werknemers en werkgevers betalen bijdragen. Het is vanzelfsprekend dat zij recht blijven hebben op die eerste pijler en dat dat de basispijler moet zijn.
Maar, dat de eerste pensioenpijler al lang niet meer zal volstaan om aan de normale levensbehoeften van de gepensioneerden te voldoen, is ondertussen, denk ik, tot iedereen doorgedrongen. Vanmorgen, in de commissie voor het Bedrijfsleven, bleek nog eens dat daarvan sprake is.
Toch aarzelen nog veel werknemers en werkgevers om in de tweede pensioenpijler in te stappen. Maximaal 60% van de werknemers zou zich ondertussen hebben verzekerd. Niet slecht, maar tezelfdertijd toch veel te weinig.
Mevrouw de minister, daarover heb ik de volgende concrete vragen.
Ten eerste, van verschillende kanten wordt ervoor gepleit om het vrij aanvullend pensioen voor loontrekkenden gewoonweg verplicht te maken. Heeft de regering daarover een standpunt, en zo ja, welk?
Ten tweede, het gedwongen systeem waarvoor een aantal mensen pleit, bestaat erin dat de overheid alle werkgevers verplicht een aanvullend pensioen doet opmaken voor hun werknemers, waarbij de overheid de minimumbijdragen van de werkgever bepaalt. Boven op die werkgeversbijdrage zouden werknemers vrij kunnen storten. Bestaan in de schoot van de regering principiële bezwaren tegen die denkpiste? Graag kreeg ik toch ook even uw idee daarover.
Ten derde, waarom werd de toepassing van de tweede pensioenpijler nog niet uitgebreid tot de contractuelen in overheidsdienst en tot de zelfstandigen? Binnen welke termijn zal dat concreet gebeuren? Welke initiatieven heeft de regering daartoe genomen? Graag een woordje toelichting.
04.02 Minister Marie Arena: Mijnheer Logghe, in antwoord op uw eerste vraag, zou ik willen benadrukken dat de problematiek van de pensioenen in een globaal perspectief moeten worden beschouwd en dat voorstellen zoals dat van u, voor mij pistes zijn die moeten worden bestudeerd in het raam van de nationale pensioenconferentie.
Voor uw tweede vraag heb ik het antwoord gegeven aan de verschillende leden van het Parlement. Voor de tweede pijler, voor de contractuelen in de publieke sector, zal ik gedurende het jaar 2009 een voorstel formuleren met de verschillende deelnemers van de tweede pijler in de overheidsector.
04.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uw antwoord is korter dan mijn vraag.
De Nationale Pensioenconferentie ging in november 2008 van start. Wij mogen nu toch al resultaten verwachten. Mijn vraag blijft overeind. Binnen welke termijn denkt u dat aanvullend pensioen eventueel verplicht te maken? Ik heb op die vraag geen antwoord gekregen.
Wanneer het verslag van de Nationale Pensioenconferentie is opgesteld, zal ik of een van mijn collega's u hierover opnieuw ondervragen. De pensioenopbouw in België is veel te belangrijk om er zich met een paar woorden vanaf te maken. Wij komen hierop zeker nog terug.
L'incident est clos.
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het functioneren van de website www.verzekeringvoorvrijwilligers.be" (nr. 11399)
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de vrijwilligersvergoeding" (nr. 12184)
- Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le fonctionnement du site internet www.assurancevolontariat.be" (n° 11399)
- Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'indemnité de volontariat" (n° 12184)
05.01 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, vraag nr. 11399 valt onder de bevoegdheid van minister Reynders.
05.02 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wilde u graag bevoegd maken voor alles wat vrijwilligers aangaat, omdat ik zulks veel eenvoudiger vind.
05.03 Minister Laurette Onkelinx: Dat zou een plezier zijn, maar de huidige realiteit is anders.
05.04 Sonja Becq (CD&V): Ik zal de vraag dus aan minister Reynders stellen.
Mevrouw de minister, de tweede vraag stel ik ter opvolging van initiatieven die hier vroeger al zijn genomen en ook van vragen die specifiek over de onkostenvergoeding voor vrijwilligers zijn gesteld. Op voornoemde vragen is al gedeeltelijk een antwoord gegeven via de regeling die in het wetsontwerp diverse bepalingen is opgenomen, met name het onderscheid tussen de reële onkostenvergoeding en de andere onkostenvergoedingen.
Bovendien is toen gesteld dat specifiek rond de problematiek van de vrijwilligers ook het advies aan de Nationale Arbeidsraad zou worden gevraagd, in het kader van de verschillende voorstellen die door de verschillende partijen over voornoemde problematiek zijn ingediend.
Ik word nog regelmatig aangesproken met vragen over oppashulp. Ik weet dat voornoemde hulp vooral aan Vlaamse kant bestaat. Ze beantwoordt wel aan een acute nood van hulpbehoevenden die bewaking nodig hebben, wat niet noodzakelijkerwijs professionele activiteit veronderstelt. Daarom gebeurt ze ook via vrijwilligers.
Ik heb een heel concrete vraag.
Is er al een advies van de Nationale Arbeidsraad?
Wat staat desgevallend in voornoemd advies? Wij hebben immers op de ene of andere manier nog geen toegang tot het advies gehad.
Als het advies van de Nationale Arbeidsraad er is, wat is dan uw visie op het toestaan van uitzonderingen volgens artikel 12? U weet dat u in uw hoedanigheid van gemachtigde van de Koning de mogelijkheid hebt om effectief uitzonderingen toe te staan. U weet dat ook de Gemeenschappen vragen om voor specifieke groepen uitzonderingen toe te staan.
Welke groepen of activiteiten kunnen volgens u onder de uitzonderingen vallen? Ik krijg niet alleen vragen vanwege oppashulp. Ik krijg nu ook vragen van het ziekenvervoer en van de sportwereld, met name van trainers, die allerhande oplossingen zoeken. Daarom ook is mijn vraag welke pistes u ter zake mogelijk ziet.
05.05 Minister Laurette Onkelinx: Zoals ik u bij de indiening van uw wetsvoorstel in de commissie heb gezegd, heb ik uw voorstel voor advies bezorgd aan de Nationale Arbeidsraad, de Hoge Raad voor Vrijwilligers en de FOD Sociale Zekerheid. Ik heb de betrokken instellingen gevraagd het wetsvoorstel juridisch te analyseren en in het bijzonder na te gaan of het geen interne concurrentie tussen de verschillende categorieën vrijwilligers zou kunnen veroorzaken. Tot op heden heb ik nog geen definitieve adviezen ontvangen.
De Hoge Raad voor Vrijwilligers heeft mij gemeld dat de verschillende vrijwilligersorganisaties eerst hun leden zouden willen consulteren alvorens een advies te kunnen geven. Tijdens de volgende vergadering van de Hoge Raad op 9 juni zou het voorstel dan ten gronde kunnen worden besproken en geëvalueerd. Ik kan u ook meedelen dat de besprekingen in de Nationale Arbeidsraad lopen en dat de FOD Sociale Zekerheid de gevraagde evaluatie aan het uitvoeren is.
Zolang ik de gevraagde adviezen niet heb ontvangen, wens ik ter zake geen standpunt in te nemen zodat de sociale partners en de betrokken organisaties in volledige onafhankelijkheid hun advies kunnen geven.
05.06 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb begrip voor het feit dat u nog geen standpunt inneemt maar ik vind het wel belangrijk dat wij dit dossier warm blijven houden. Waarom? Wij blijven immers zitten met de vragen op het terrein.
Heeft de NAR een timing opgegeven? U hebt gezegd dat de Hoge Raad op 9 juni zal vergaderen.
05.07 Minister Laurette Onkelinx: Inderdaad.
05.08 Sonja Becq (CD&V): Heeft de Nationale Arbeidsraad zichzelf een timing opgelegd?
05.09 Minister Laurette Onkelinx: Neen, dat weet ik niet. Zij zijn aan het werk.
05.10 Sonja Becq (CD&V): Anders wilde ik via deze weg nog eens aan de Nationale Arbeidsraad, waarvan ik veronderstel dat zij de parlementaire stukken lezen, vragen om hiervan werk te maken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Pierre-Yves Jeholet à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les pratiques salariales des Mutualités socialistes" (n° 12938)
06 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het loonbeleid bij de Socialistische Mutualiteiten" (nr. 12938)
06.01 Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, madame la ministre, à la lecture d'un article de presse paru le 25 avril dans le quotidien "Le Soir", j'ai été quelque peu interloqué par les salaires des dirigeants des Mutualités socialistes et surtout par la politique salariale qui semble pour le moins sujette à caution, tant du côté francophone que du côté néerlandophone.
Au-delà de jetons de présence exorbitants, qui augmentent chaque année, et d'octrois de salaires qui ne le sont pas moins, je m'interroge grandement sur le manque de contrôle et sur l'opacité d'un système mis en place et visiblement bien ficelé.
Il semblerait ainsi que certains dirigeants des Mutualités socialistes s'octroyaient des jetons de présence perçus au sein d'une entité parallèle, l'Association Francophone pour la Santé et la Solidarité (AFS), une ASBL financée en tout par l'Union Nationale des Mutualités Socialistes (UNMS) et par les cotisations des ses affiliés. Employés par l'UNMS, ces mêmes dirigeants se sont donc visiblement, après s'y être cooptés, auto-octroyé ces jetons de présence émanant de l'ASBL AFS en plus de leurs salaires, tout en optant pour le statut d'indépendant dans le cadre de ce bonus.
Si la loi de 1978 sur les contrats de travail interdit qu'une personne fournisse un travail à titre salarié et un autre à titre indépendant pour le même employeur, le secrétaire général des Mutualités socialistes a déjà fait savoir que l'Union Nationale et l'AFS étaient deux structures juridiquement distinctes.
Je me suis renseigné et quand on lit les statuts de l'AFS, on constate clairement la proximité entre ces deux structures puisque les dirigeants sont les mêmes. L'une est totalement dépendante financièrement de l'autre, l'adresse de leur siège social est la même tandis que c'est le statut d'employé à l'UNMS qui conditionne l'octroi d'une fonction dirigeante à l'AFS, l'ASBL financière. Si ces entités sont distinctes, elles me semblent pourtant assez interdépendantes.
Je m'interroge également quant aux contrôles en vigueur. Des rapports sur ces agissements ont-ils été présentés au conseil d'administration de l'Union Nationale? D'après mes renseignements, aucun rapport n'a été fait au conseil d'administration de l'Union Nationale par rapport à ces jetons de présence. Or, madame la ministre, vous le savez, c'est une obligation inscrite dans la loi de 1990 sur les mutualités.
Un cabinet de réviseurs d'entreprise a-t-il approuvé ces pratiques en vigueur depuis 1996? Si oui, comment est-il possible qu'une organisation telle que l'AFS, financée par les cotisations des affiliés, puisse octroyer des jetons de présence aussi élevés?
L'objet social de cette organisation n'est-il pas violé?
Je me permets enfin de vous interroger sur les montants indiqués dans l'article de presse mentionné préalablement, puisque l'on y cite les chiffres de 4.800 euros bruts mensuels. Quelle est l'importance relative du montant de ces jetons par rapport aux autres dépenses de l'ASBL qui, je l'espère, sont bien en rapport avec l'objet social de l'AFS?
Madame la ministre, j'ai l'impression que des pratiques peu transparentes et pour le moins particulières ont eu lieu au sein des Mutualités socialistes et de l'AFS au cours de ces dernières années. Comptez-vous ordonner une enquête? À l'encontre de qui? On s'indigne souvent des rémunérations des hommes politiques et autres. Je ne vous cache pas ma surprise lorsque j'ai lu les différents montants prévus. En effet, indépendamment de la question de la légalité ou non que je vous pose, c'est aussi une question d'éthique car on sait que cette ASBL est financée par les cotisations des affiliés.
06.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, monsieur Jeholet, tout comme vous, j'ai pris connaissance de ce dossier à travers l'article du journal "Le Soir" du samedi 25 avril 2009. Le week-end même, j'ai immédiatement pris contact avec l'Office national de sécurité sociale pour lui demander un rapport circonstancié dans les plus brefs délais.
L'ONSS a dès lors demandé aux dirigeants de l'UNMS de lui fournir toutes les explications utiles. Un premier entretien a eu lieu dans les bureaux de l'ONSS dès le mardi 28 avril 2009 et un deuxième a eu lieu ce lundi 4 mai 2009. Des premières vérifications faites par l'Office et des explications fournies par les intéressés, il apparaît que, de 1996 au 1er janvier 2005, pour ce qui concerne l'aile néerlandophone, et jusqu'au 1er avril 2008, pour ce qui concerne l'aile francophone, le versement via une ASBL faîtière d'indemnités à certains cadres dirigeants a effectivement donné lieu à un assujettissement dans le régime des travailleurs indépendants au titre d'activité complémentaire.
La finalité du mécanisme, ainsi mis en place en 1996, était, selon les informations collectées, d'uniformiser et de centraliser l'ensemble des indemnités ou jetons de présence dont certains cadres de l'UNMS bénéficiaient auparavant pour leur activité en qualité d'administrateur dans diverses ASBL, associations ou structures partenaires (hôpitaux, pharmacies, coopératives, etc.) liées au mouvement. Ce mécanisme avait été, à l'époque, validé par des conseillers juridiques externes consultés par l'UNMS.
L'ONSS, sans prétendre à une quelconque intention frauduleuse dans le chef de l'UNMS, estime au contraire, au terme de l'analyse du dossier, que des arguments existent pour considérer que le mécanisme mis en place contrevient à l'esprit de l'article 5bis de la loi de 1978 sur les contrats de travail.
Suite à différents échanges, l'Union Nationale, tout en réaffirmant sa bonne foi, a accepté de régulariser rapidement son dossier et de verser les cotisations, majorations (10%) et intérêts de retard (7%) dus dans le respect des conditions légales. Les montants concernés sont en cours de vérification.
Quant à vos autres questions, je ne suis que peu en mesure d'y répondre. En effet, ni le ministre des Affaires sociales ni l'Office de contrôle des mutualités ne sont légalement compétents en ce qui concerne la politique salariale menée par des personnes juridiques de droit privé. Dans l'état actuel de la législation, l'Office de contrôle des mutualités ne dispose pas plus d'un droit de contrôle sur les ASBL.
Quant au rôle des réviseurs, la loi de 1990 prévoit qu'ils peuvent exiger d'être mis en possession d'informations relatives aux personnes juridiques de droit privé avec lesquelles une entité mutualiste aurait un accord de collaboration en vue de la promotion de la santé, mais uniquement lorsqu'ils estiment que ces informations sont nécessaires au contrôle de la situation financière de l'entité mutualiste pour ce qui concerne l'assurance obligatoire soins de santé et les assurances complémentaires.
Voilà les informations dont je dispose à l'heure actuelle.
06.03 Pierre-Yves Jeholet (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour ces éléments de réponse. Je comprends parfaitement que vous ne les déteniez pas tous. Évidemment, je prends note que vous n'avez pas tardé à réagir à ces informations. Le système mis en place semble, d'après vous, contrevenir à l'esprit de la législation. De plus, il convient d'opérer des vérifications en termes de légalité et d'étudier s'il y a eu ou non volonté d'éluder certaines cotisations à l'ONSS via un tel système.
Ensuite, il me semble contraire à la démocratie interne que la loi de 1990 a voulu renforcer au sein des mutualités. On constate un manque de transparence et une opacité par rapport à des personnes du comité de rémunération qui décident des appointements qui leur seront octroyés; et leurs jetons de présence sont loin d'être anecdotiques.
La même remarque vaut pour la transparence et les rapports faits au conseil d'administration de l'UNMS, dont aucun n'a été établi.
Ma troisième remarque concerne le cumul des mandats politiques et autres, dont on parle beaucoup. Ces personnes occupent aussi d'autres fonctions et remplissent d'autres mandats ailleurs. Les rémunérations octroyées par les dirigeants, lorsque l'on sait qu'ils cumulent encore d'autres mandats, posent un problème d'éthique qui m'interpelle.
Madame la ministre, je ne saurais que vous encourager à poursuivre l'enquête et la recherche d'informations à ce sujet. Il convient de faire toute la transparence sur ce qui s'est passé depuis 1996.
Je vous poserai la question, sauf si vous disposez de l'information: qui, en tant que cabinet de réviseurs en 1996, a cautionné un tel système? Ceci n'est pas correct sur le plan éthique. Ces sommes sont aussi payées par les cotisations des affiliés. Ce fait est interpellant, voire choquant.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de bepaling van de rangorde bij de toekenning van kinderbijslag" (nr. 12957)
07 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la détermination du rang dans le cadre de l'octroi des allocations familiales" (n° 12957)
07.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over kinderbijslag bij echtscheiding en de bepaling van de rangorde bij de toekenning van de kinderbijslag. Ik werd met zo’n dossier geconfronteerd. Nu blijkt dat dit geen alleenstaand geval is, maar dat dit in heel wat gevallen voorkomt.
Het gaat om het volgende. Bijvoorbeeld, na de echtscheiding blijven de drie kinderen gedomicilieerd bij de moeder. Sinds kort heeft echter één kind, dat net meerderjarig is geworden, ervoor gekozen om bij de vader te gaan wonen. Voortaan zijn er dus twee wettelijke bijslagtrekkenden, die op twee verschillende locaties zijn gedomicilieerd.
Het gevolg is dat de moeder voor de twee andere kinderen een lager bedrag aan kinderbijslag ontvangt, omdat zij niet langer als tweede en derde rangorde worden uitbetaald, maar als respectievelijke eerste en tweede rangorde. In dit specifieke geval loopt dit op tot 125 euro minder kinderbijslag per maand. Als alleenstaande ouder betekent dit dus een ernstige financiële aderlating.
Daarom riep dit toch wel wat vragen bij mij op. Ik hoop dat u het met mij eens bent dat bovenstaand voorbeeld, dat geen alleenstaand geval is, toch wel een onrechtvaardigheid is. Vanwege een domiciliewijziging van een van de kinderen ontvangt men minder kinderbijslag, terwijl er aan de feitelijke situatie noch aan de kosten verbonden aan de kinderen iets wijzigt.
Mevrouw de minister, hebt u er zicht op over hoeveel gevallen het gaat die in een dergelijke situatie terechtkomen?
Hoe staat u tegenover een mogelijke oplossing waarbij, in geval een kind naar een ander domicilie verhuist, de overige kinderen hun rangorde kunnen behouden zodat de betreffende ouder niet te maken krijgt met een financiële terugslag?
Kan er niet worden gegarandeerd dat de kinderen uit het oorspronkelijke gezin gegroepeerd blijven, ook wanneer ze bij twee bijslagtrekkenden gedomicilieerd zijn? Indien niet, wat zijn dan de bezwaren hiertegen of op welke andere manier kunt u deze onrechtvaardigheid dan oplossen? Ik vind dit immers een onrechtvaardigheid.
07.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, het geval dat u mij voorlegt stemt overeen met de huidige wetgeving. Inderdaad, overeenkomstig artikel 69, §1, derde lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt de kinderbijslag integraal betaald aan de moeder in de gevallen dat de ouders gescheiden zijn en het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek.
De kinderbijslag wordt daarentegen integraal betaald aan de vader vanaf zijn aanvraag indien het kind en hijzelf op deze datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben volgens het rijksregister voor natuurlijke personen
Daar geen enkele van de minderjarige kinderen gedomicilieerd was bij de vader werd de kinderbijslag betaald aan de moeder, met name de bijslagtrekkende in de zin van de wetgeving.
Overigens gebeurt voor de bepaling van de rang elke groepering van rechtgevende kinderen rond de bijslagtrekkende. Daar er slechts één bijslagtrekkende was, gebeurde de groepering alleen rond de moeder. Het bedrag van de kinderbijslag dat in dezen werd betaald, werd dus berekend op basis van een rang 1, een rang 2 en een rang 3.
Vanaf de meerderjarigheid houdt het ouderlijk gezag op te bestaan en bijgevolg wordt de effectieve verblijfplaats van het kind het criterium om de hoedanigheid van bijslagtrekkende toe te kennen, waarbij het domicilie van het kind de verblijfplaats doet vermoeden, bij toepassing van artikel 69, §1, tweede lid, van de voornoemde wet.
Zodoende wordt de vader bijslagtrekkende wanneer het meerderjarig kind bij hem is gedomicilieerd. Daar er twee bijslagtrekkenden zijn, namelijk de moeder voor twee kinderen en de vader voor het derde kind, en de bijslagtrekkenden niet dezelfde hoofdverblijfplaats hebben, worden de kinderen apart gegroepeerd. De rang 1 en rang 2 worden toegekend ten behoeve van de kinderen voor wie de moeder bijslagtrekkende is, terwijl de rang 1 wordt toegekend voor het derde kind, voor wie de vader bijslagtrekkende is.
Het lijkt mij inderdaad logisch, in de mate dat het aantal kinderen in een gezin vermindert en bijgevolg ook de last die door een van de ouders wordt gedragen, dat het bedrag van de kinderbijslag van de kinderen die in dat gezin blijven, worden aangepast aan de nieuwe realiteit.
Omwille van deze redenen lijkt het mij niet aangewezen om de rang van het kind fictief in zijn oorspronkelijk gezin te behouden wanneer hij deel uitmaakt van een ander gezin.
07.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik ben het helemaal niet met u eens want de slotsom van de bestaande regeling is dat men voor die drie zelfde kinderen voor wie men vroeger kinderbijslag ontving in rang 1, 2 en 3 in deze situatie – voor dezelfde drie kinderen dus – minder kinderbijslag ontvangt. Dat is toch niet logisch?
07.04 Minister Laurette Onkelinx: Dat is de huidige wetgeving.
07.05 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijn vraag is of u die onrechtvaardigheid uit de wereld wil helpen. Wij zeggen altijd dat de eenoudergezinnen met kinderen de grootste slachtoffers zijn en meestal als eersten in slechte financiële situaties terechtkomen. Dit is nu een voorbeeld van hoe eenoudergezinnen met kinderlast worden getroffen.
07.06 Minister Laurette Onkelinx: Ik zal dit geval bestuderen om eventueel een oplossing te vinden, maar dan wel binnen de huidige wetgeving.
07.07 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik meen mij te herinneren dat deze discussie of een aanverwante hier ook werd gevoerd in het kader van uw beleidsbrief of van een programmadiscussie. Of was het een andere discussie? Het ging echter ook om de problematiek van eenoudergezinnen. Ik meen dat het inderdaad de moeite loont om dat eens grondig te bekijken.
07.08 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik zal na een paar maanden informeren naar uw studeerwerk.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de uitkering van de inkomensvervangende tegemoetkoming en van de integratietegemoetkoming" (nr. 12102)
08 Question de M. Peter Logghe à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le versement de l'allocation de remplacement de revenus et de l'allocation d'intégration" (n° 12102)
08.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, een goed bestuur gaat ervan uit dat vooral de zwakkeren in onze maatschappij op een efficiënte en vlotte tussenkomst van allerlei staatsdiensten zouden moeten kunnen rekenen. Zij hebben het niet gemakkelijk in onze maatschappij.
Mevrouw de staatssecretaris, ik was onaangenaam verrast door de volgende situatie, waarin een gehandicapte dame is terechtgekomen. Ik wil mij absoluut niet op een bepaald dossier vastpinnen. Het gaat mij meer om het totale beeld en om het kader waarbinnen de situatie is opgetreden.
De dame in kwestie deed als gehandicapte een aanvraag voor een inkomensvervangende tegemoetkoming en voor een integratietegemoetkoming. De aanvraag werd in eerste instantie geweigerd. De zaak kwam vervolgens voor het arbeidshof. Het arbeidshof oordeelde in het voordeel van de klant.
De voorzitter: Mijnheer Logghe, er is blijkbaar een probleem met de vertaling. Kunnen wij dat eerst oplossen?
08.02 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, zal ik de vraag anders in het Frans stellen? Neen, ik zal dat niet doen.
De voorzitter: Het probleem is opgelost.
08.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik begin helemaal opnieuw, maar zal mijn betoog inkorten.
Het gaat over gehandicapten en over de manier waarop dossiers van gehandicapten worden afgewerkt.
Ik was onaangenaam verrast door de volgende situatie. Pin u echter vooral niet op een concreet dossier vast. Het gaat mij om het algemene kader en vooral ook over de termijnen waarbinnen dossiers worden afgewerkt.
Mevrouw de staatssecretaris, de dame in kwestie deed als gehandicapte een aanvraag voor een inkomensvervangende tegemoetkoming en voor een integratietegemoetkoming. De aanvraag werd in eerste instantie verworpen. De zaak kwam vervolgens voor het arbeidshof, dat in oktober 2008 in het voordeel van de klant oordeelde. De dienst Beroepen van de FOD stuurde op 24 oktober 2008 het dossier naar de dienst Berekeningen en Uitvoeringen.
Mevrouw de staatssecretaris, sindsdien wordt de dame met een kluitje in het riet gestuurd. Er zit geen schot in de zaak. De ene keer vinden zij het dossier niet; de andere keer wordt het arrest afgewacht, terwijl het arrest al lang is gepubliceerd en uitgesproken.
Ik heb een aantal concrete vragen voor u.
Ten eerste, hoelang gemiddeld na de uitspraak van een rechtbank wordt de uitkering berekend en uitbetaald? Hebt u cijfers ter zake voor de voorbije jaren?
Ten tweede, mevrouw de staatssecretaris, zijn er regels en termijnen waaraan de dienst Geschillen moet voldoen voor de berekening van de vergoeding?
Ten derde, zijn er regels en termijnen waarbinnen de berekening moet worden uitgevoerd, in casu uitbetaald aan de klant of burger?
Ten vierde, mevrouw de staatssecretaris, is het volgens u normaal dat er vijf maand na de uitspraak van de rechtbank in hoofde van de burger nog geen uitbetaling is gebeurd?
08.04 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, je vous signale que le dossier que vous avez évoqué a été réglé en février et que les allocations ont été payées à la personne concernée le 7 février dernier.
Selon les informations transmises par la DG Personnes handicapées, en général, le délai d'exécution d'un jugement par cette dernière ne dépasse pas deux mois. Ce délai ne fait cependant pas l'objet d'un contrôle permanent. Il n'existe pas non plus de prescription réglementaire en la matière, mais il va de soi que les jugements et arrêts des cours et tribunaux doivent être exécutés sans délai par l'administration. Toutefois, il peut arriver que l'exécution d'un jugement réclame des démarches d'instruction complémentaire, ce qui peut allonger les délais au-delà de la moyenne des deux mois précités.
Cela dit, il apparaît que ce n'était pas le cas dans la situation évoquée dans votre question. Le dossier de la personne concernée a souffert d'une erreur administrative. Enfin, le contenu de la réponse téléphonique qui aurait été formulée par l'administration à l'intéressée, suite à sa réclamation, est effectivement pour le moins inadéquat.
C'est pour éviter, cher collègue, ce type de situation et veiller au mieux aux intérêts des citoyens que j'ai souhaité qu'un plan qualité soit mis sur pied au sein de la Direction générale.
08.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik verneem van u dat de uitbetaling in dit dossier zou zijn gebeurd in februari 2009. Ik ben niet zeker dat wij het over hetzelfde dossier hebben. Ik zal het in elk geval zelf nog eens nakijken bij de betrokken persoon.
Ik neem er in elk geval nota van dat er geen voorgeschreven regels en termijnen zijn voor de afhandeling van dergelijke dossiers. Misschien is het nuttig om te bekijken of dat toch niet nodig zou zijn.
Ik neem er verder nota van dat betalingen in dit soort van dossiers normaal gezien niet langer dan twee maanden op zich laten wachten. Ik vind dat een redelijke termijn, maar het kan natuurlijk altijd beter.
In het betrokken dossier zou het eigenlijk om een administratieve fout gaan. Ik neem daarvan nota en dank u voor de eerlijkheid om mij dat toe te geven. In elk geval blijf ik alert met betrekking tot dergelijke dossiers en ik hoop ook dat er een vorm van integrale kwaliteitszorg komt, zeker voor gehandicapten. Zij hebben het al heel moeilijk in onze maatschappij en zij staan al op allerlei wachtlijsten. Ik vind dat zij niet nog eens op een wachtlijst moeten komen voor een uitkering.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Ben Weyts aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het aantal commissies, adviesraden, comités en andere organen die onder haar bevoegdheid vallen" (nr. 12465)
09 Question de M. Ben Weyts à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le nombre de commissions, de conseils consultatifs, de comités et d'autres organes ressortissant à sa compétence" (n° 12465)
09.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, het betreft een zeer simpele vraag naar het aantal commissies, adviesraden, comités en andere organen die onder uw bevoegdheid ressorteren. Ik hoop dat u nu een antwoord heeft, want ik heb u die vraag al enkele keren gesteld. Al uw collega’s van de regering hebben al geantwoord.
Als u een antwoord hebt, volstaat het dat u mij dat schriftelijk overhandigt als het volledig is. Dan bespaar ik u de moeite om dat volledig voor te lezen.
09.02 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Je peux vous transmettre la réponse. Je peux aussi vous la lire; elle n'est pas très longue.
De voorzitter: Gaat u daarmee akkoord, mijnheer Weyts?
09.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dacht dat het een uitgebreid antwoord zou zijn, van enkele bladzijden lang. Het is een A4-tje. Ik hoop dat het volledig is, anders zal ik opnieuw een vraag stellen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Gerkens is er niet.
- mevrouw Hilâl Yalçin aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de maatregelen tegen fraude en misbruik van parkeerkaarten voor personen met een handicap" (nr. 12888)
- mevrouw Nathalie Muylle aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de parkeerkaarten die werden uitgereikt aan personen met een handicap" (nr. 12959)
- Mme Hilâl Yalçin à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les mesures contre la fraude et l'utilisation abusive des cartes de stationnement pour les personnes handicapées" (n° 12888)
- Mme Nathalie Muylle à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les cartes de stationnement délivrées aux personnes handicapées" (n° 12959)
10.01 Hilâl Yalçin (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, zoals wij een aantal weken geleden in de pers hebben mogen vernemen, zijn er heel wat wanpraktijken of misbruiken met parkeerkaarten voor personen met een handicap. Die zouden in feite enkel gebruikt kunnen worden wanneer de titularis wordt vervoerd in het voertuig of wanneer hij zelf dat voertuig bestuurt. Nochtans zien wij dat de kaart regelmatig wordt gebruikt zonder dat de rechthebbende meerijdt of de kaart wordt gewoon bijgehouden wanneer de betrokkene reeds is hersteld. Ook familieleden van personen met een handicap die reeds zijn overleden, blijven de kaart verder gebruiken.
Wij zijn oprecht bezorgd door het toenemend onrechtmatig gebruik, zo ook de Vereniging van Oorlogsinvaliden, die aan de alarmbel trekt. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat personen die er absoluut geen recht op hebben, de schaarse parkeerplaatsen van mensen die ze echt nodig hebben, bezetten. Het is aan de lokale politie om het misbruik aan te pakken. Wij zien jammer genoeg dat niet alle gemeenten hier evenveel werk van maken. Op bepaalde plaatsen worden de kaarten regelmatig gecontroleerd, terwijl men elders weinig oog heeft voor de problematiek.
Mevrouw de staatssecretaris, een aantal eenvoudige maatregelen zouden het misbruik nochtans effectief kunnen tegengaan. Parkeerkaarten voor personen met een handicap zouden om verschillende redenen erg fraudegevoelig zijn, leren we uit de praktijk. Zo zijn die bijvoorbeeld onbeperkt geldig. Na het overlijden van de rechthebbenden worden de kaarten niet altijd door de nabestaanden teruggestuurd en soms worden zij effectief verder gebruikt.
Een andere reden voor het misbruik is volgens de Vereniging van Oorlogsinvaliden dat de kaart gelinkt is aan de persoon en niet aan de wagen of de nummerplaat. De vereniging doet dan ook een aantal praktische voorstellen, waaronder het plaatsen van een code op de kaart. Na verval zou de code aan de lokale politie kunnen worden doorgespeeld. Er is ook het voorstel om een foto van de rechthebbende zichtbaar op de kaart te plaatsen.
Ik heb ter zake de volgende vragen. Bent u bereid de voorstellen te onderzoeken? Vindt u het wenselijk dat het correcte gebruik van de parkeerkaart voor gehandicapten strenger wordt gecontroleerd? Welke maatregelen zult u ter zake nemen?
Alvast bedankt voor uw antwoord.
10.02 Nathalie Muylle (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, naar aanleiding van een vraag van mijn collega heb ik vastgesteld dat u nog niet hebt geantwoord op een schriftelijke vraag die al een paar maanden geleden werd gesteld. Ik dacht er dan ook aan om die schriftelijke vraag om te zetten in een mondelinge vraag.
Collega Yalçin heeft de problematiek voortreffelijk geschetst. Ik was positief verwonderd toen ik de vorige weken uw reactie in de kranten las. U zei dat bepaalde gemeenten het goed doen. Dat klopt. Anderen doen het niet goed. U zou via een omzendbrief richtlijnen geven aan de gemeenten.
De sociale dienst van mijn stad is daarmee heel sterk bezig. Wij willen daaraan echt iets doen, in samenwerking met de politie. Vorig jaar hebben medewerkers van onze diensten en uw diensten personen met een handicap gecontacteerd.
De kaarten worden via de lokale overheid aangevraagd en door uw diensten uitgeschreven Wij hebben gevraagd om de lijsten van die kaarten te kunnen krijgen, omdat die voor ons en voor de politie een beter instrument zijn, bijvoorbeeld bij een overlijden. Mensen doen op het gemeentehuis vaak aangifte van administratie zaken. Wij zouden aan de familieleden kunnen zeggen dat er op de overleden persoon een kaart is uitgeschreven en hun vragen of zij die kaart kunnen binnenbrengen. Dat zou de lokale overheid met de politie toelaten om controles uit te voeren.
Uw diensten hebben toen geantwoord dat, in het kader van de privacywetgeving, die lijsten van vervallen kaarten niet konden worden gegeven. Wij vinden dat raar, aangezien de kaarten immers via de lokale overheid worden aangevraagd. Wij vragen uw diensten om een stand van zaken over welke kaarten werden uitgeschreven en wat de vervaldatum ervan is, maar blijven op onze honger, omdat wij ze niet kunnen krijgen.
Mevrouw de staatssecretaris, dat is misschien iets om mee te nemen en er iets aan te doen. De problematiek is terecht. Naar mijn aanvoelen zijn heel wat steden en gemeenten bereid om daarvan effectief werk te maken, samen met de lokale politie.
10.03 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Mesdames, je vous rejoins dans le fait que nombre d'associations représentant les personnes handicapées se plaignent du non-respect par les autres conducteurs des emplacements réservés, qu'il s'agisse d'emplacements en voie publique ou dans les lieux publics, voire de l'utilisation abusive de cartes de stationnement.
Toutefois, je tiens à vous rappeler que, dans le cadre du plan fédéral de sécurité routière, adopté en Conseil des ministres le 20 juillet 2000, le non-respect des emplacements réservés au stationnement des personnes handicapées a été retenu dans la liste des infractions prioritaires. De plus, selon la terminologie utilisée dans le Code de la route, il suffit que le véhicule soit utilisé par une personne titulaire de la carte pour que ce véhicule soit autorisé à stationner sur les emplacements réservés aux personnes handicapées.
J'ajouterai que la recommandation du Conseil de l'Union européenne du 4 juin 1998 préconise aux États membres d'établir la carte de stationnement pour les personnes handicapées selon un certain modèle et de manière à ce que le titulaire d'une telle carte puisse bénéficier des facilités de stationnement liées à cette carte.
Ainsi, le caractère personnel de la carte de stationnement découle donc d'une directive européenne, dont l'objectif premier est d'assurer la libre circulation des personnes à travers l'Union européenne et de garantir aux personnes handicapées les mêmes avantages sur tout le territoire européen sur la base de la même reconnaissance.
Je vous rejoins évidemment dans le fait que les abus sont intolérables et qu'il importe que cette mesure ayant des conséquences aussi importantes sur le plan de la mobilité des personnes handicapées soit convenablement et systématiquement contrôlée sur le terrain par des agents qualifiés, qui peuvent dresser un procès-verbal, voire déplacer un véhicule en infraction.
Enfin, vous n'ignorez pas mon intérêt pour la mobilité en toute autonomie des personnes en situation de handicap, dont la transversalité en matière de compétences n'est plus à démontrer. C'est d'ailleurs sous mon impulsion qu'un groupe de travail éponyme a été mis en place au sein de la Conférence interministérielle Handicap.
J'y porterai, au moment adéquat, la réflexion quant au développement d'une solution technique permettant d'identifier le décès des détenteurs d'une carte de stationnement et la mise en place d'un système administratif, non seulement de suivi de récupération des cartes des personnes décédées, mais aussi d'optimalisation de l'application stricte de cette réglementation.
Pour terminer, je me dois de vous préciser que c'est dans un but de simplification administrative que le choix d'accorder des cartes de stationnement pour une durée indéterminée a été décidé par le gouvernement. Cette décision ne faisait pas l'économie du respect du cadre réglementaire de tout un chacun. Mon travail pour une société plus solidaire telle que je la souhaite se base sur une attitude respectueuse de l'autre comme citoyen à part entière.
En ce qui concerne plus particulièrement la question de Mme Muylle, les dispositions légales relatives à la protection de la vie privée sont claires et interdisent aux organismes de sécurité sociale, dont fait partie la DG Personnes handicapées, de communiquer les données sociales à caractère personnel qu'ils détiennent sans une autorisation préalable du comité sectoriel de la sécurité sociale et de la santé.
Par sa délibération 96/65 du 10 septembre 1996, le comité sectoriel de la sécurité sociale et de la Santé a précisément autorisé les institutions de sécurité sociale, de manière générale, sans autorisation préalable et sous certaines conditions, à transmettre des données sociales à caractère personnel à certains services publics extérieurs au réseau de la sécurité sociale qui en ont besoin dans le cadre de leurs missions légales. Il s'agit notamment des huissiers de justice, des officiers de police, de la Cour des comptes et des médiateurs fédéraux.
Par conséquent, en l'absence d'une autorisation explicite dudit comité, il n'est pas possible de communiquer aux administrations communales la liste des personnes reconnues par la DG Personnes handicapées. Par contre, les organes de police sont autorisés à demander des listes leur permettant d'organiser des contrôles ciblés, notamment afin de récupérer les cartes de stationnement dont la date de validité a expiré ou de personnes décédées.
J'ajouterai, en complément de ma réponse, qu'une circulaire est en préparation avec mon collègue secrétaire d'État à la Mobilité pour rappeler la réglementation en vigueur sur les cartes de stationnement aux différents bourgmestres et chefs de zone de police.
10.04 Hilâl Yalçin (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik ben blij te horen dat we op dezelfde golflengte zitten. Het is inderdaad onaanvaardbaar dat dergelijk misbruik gebeurt met parkeerkaarten voor personen met een handicap. Ik had wel verwacht om een aantal concrete maatregelen te kunnen horen, aangezien in de plenaire vergadering het kader al werd geschetst.
Als ik uw antwoord goed heb begrepen, zou ik eigenlijk moeten wachten tot de afloop van die werkgroep op het interkabinettenniveau om die maatregelen te kunnen voorstellen. Ofwel moet ik ergens iets fout hebben begrepen. Het klopt dus dat ik moet wachten op het resultaat van die werkgroep om te horen welke concrete maatregelen zullen worden voorgesteld? Ik zal dit dan opvolgen en ik hoop dat ik misschien binnenkort in die rondzendbrief de concrete maatregelen zal kunnen terugvinden.
Ik heb niets gehoord over de maatregelen die deze vereniging had voorgesteld, bijvoorbeeld een code of foto op de parkeerkaart. Vindt u dat een goed idee of een slecht idee, of is dat een heel andere piste dan wat de werkgroep naar voor zal brengen.
10.05 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik kan mij voor een stuk aansluiten bij de vragen van de collega.
Uit uw antwoord komt duidelijk naar voor dat het voor de lokale administraties tot op vandaag niet mogelijk is, vermits zij geen wettelijke controlerende bevoegdheid hebben daarin. Ik denk dat de gemeenten daarin toch wel een belangrijke rol kunnen spelen: informeel kunnen zij wel controle uitoefenen. Ik heb begrepen dat die lijsten via de politie wel opvraagbaar zijn.
Ik zou het niet alleen controlerend willen zien. U spreekt zelf over een respectvolle houding die iedereen daarin moet aannemen. Sowieso weten we dat die problematiek vandaag bestaat. Als lokale overheden zouden wij instrumenten moeten krijgen om daar een rol in te spelen: dan gebeurt het niet alleen op een controlerende manier, maar ook proactief. Vaak komt men in die periode binnen bij de gemeentelijke administratie en daar zouden we een belangrijke rol kunnen spelen. Ik zou u toch willen vragen om eens te onderzoeken hoe men binnen het huidige wettelijke kader stappen zou kunnen zetten in de richting van de lokale besturen.
10.06 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Je suis bien consciente du rôle que les villes et les communes peuvent jouer en la matière. C'est la raison pour laquelle ce premier pas est important, tant au niveau de la sensibilisation que du rappel des règles. Nous enverrons cette circulaire aux communes, en collaboration avec le secrétaire d'État à la Mobilité.
Débattre de ce sujet au sein de la Conférence interministérielle permettra un échange des divers points de vue. Des associations représentent les personnes en situation de handicap. L'utilisation de la carte, et la personne à qui il faut la donner, peuvent différer.
Une partie du secteur demande notamment que les cartes soient aussi données aux institutions qui véhiculent parfois plusieurs personnes en situation de handicap. Une autre partie du secteur pense, au contraire, que les cartes doivent rester individuelles. Plusieurs visions s'affrontent.
Lors d'une première étape, nous sensibilisons les communes et leur demandons de sanctionner la fraude et l'utilisation abusive. Je partage votre point de vue: une réflexion est à mener sur l'utilisation des cartes, leur octroi et la gestion administrative de celles-ci. Soyez sûrs qu'il s'agit de l'une de mes préoccupations!
10.07 Hilâl Yalçin (CD&V): Ik ben het volledig daarmee eens, maar wanneer mogen wij die omzendbrief verwachten?
10.08 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Nous avons marqué notre accord sur le contenu et la circulaire sera soumise à la signature du secrétaire d'État à la Mobilité dans les prochains jours.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de Conventie ter bescherming van de rechten van mensen met een handicap" (nr. 13057)
11 Question de Mme Sonja Becq à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la Convention de sauvegarde des droits des personnes handicapées" (n° 13057)
11.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de Conventie ter bescherming van de rechten van mensen met een handicap dateert van 13 december 2006. Zij is toen goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het Verdrag zelf werd door ons land mee ondertekend in 2007. Ook het facultatieve protocol dat eraan toegevoegd is, en dat een aantal rechtstreekse rechten verleent aan personen met een handicap die er een beroep op wensen te doen, is door België ondertekend.
Inmiddels is er een wetsontwerp ter zake ingediend in de Senaat, op 16 december 2008. Ik heb begrepen dat naar aanleiding daarvan het probleem rijst dat de ratificatie door de Gemeenschappen nodig is. Dat is ook mijn probleem inzake dat protocol. In ons gecompliceerde land, waar de bevoegdheden verdeeld zijn, ligt het zwaartepunt inzake de rechten van personen met een handicap bij de Gemeenschappen. Daarom is die ratificatie nodig.
Recent is er op initiatief van de Vereniging van Parlementsleden trouwens een congres daarover gehouden waar de stand van zaken werd opgemaakt, vandaar mijn vraag. Wat is de stand van zaken wat het hele proces van ratificatie betreft, waarvoor betrokkenheid van de Gemeenschappen nodig is? Op welke manier verloopt het proces? Verloopt het via interministeriële conferenties? Wij hebben daar niet altijd zicht op, want wij krijgen daarover geen verslagen.
Omdat in de Conventie zelf een aantal vragen wordt gesteld naar opvolging en naar een opvolgingsverslag, waarbij mogelijk een coördinatiepunt aan de orde moet komen, is mijn vraag hoe dat mee wordt voorbereid? Ik meen dat het belangrijk is dat men, op het moment dat men de ratificatie vraagt aan een Parlement, al weet op welke manier men dit verder zal opvolgen.
Ik heb nog een laatste vraag. Op welke manier zullen de organisaties voor personen met een handicap bij dit proces worden betrokken? Zij kunnen bij de opvolging en de uitvoering immers een belangrijke rol spelen.
11.02 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, le processus de ratification de la Convention des Nations unies sur le droit des personnes handicapées et du protocole facultatif suit son cours. Il est même sur le point d'aboutir.
Au niveau de l'État fédéral, la Chambre des représentants et le Sénat ont, comme vous l'avez dit, adopté le 19 février 2009, la loi portant assentiment aux actes internationaux suivants: la Convention relative aux droits des personnes handicapées et le protocole facultatif se rapportant à la Convention relative auxdits droits adoptée à New York le 13 décembre 2006.
Suite à la répartition des compétences en Belgique, la Convention doit être adoptée par les entités fédérées suivantes: la Région flamande, la Région wallonne, la Région de Bruxelles-Capitale, la Communauté française, la Communauté germanophone, la Commission communautaire française et la Commission communautaire commune.
La Conférence interministérielle Bien-être, Sport et Famille partie Personnes handicapées, examine la question. Lors de sa réunion plénière du 21 avril dernier, elle a accepté la proposition du groupe de travail "Relations internationales". Celui-ci propose pour le rapport, le suivi et l'implémentation de la Convention, la création d'une double structure composée d'un dispositif de coordination officiel qui serait chargé de l'élaboration du rapport final à l'ONU, qui suivrait le développement politique de la Convention, qui serait situé au sein de l'État fédéral, qui aurait en charge les tâches de rassembler et de structurer les informations et les statistiques en rapport avec toutes les problématiques du handicap et qui serait un soutien à la prise de décisions politiques dans différents secteurs et à différents niveaux. En outre, une structure représentative et indépendante serait mise sur pied. Cette structure aurait un rôle de sensibilisation, de promotion, de protection et de suivi de l'application de la présente Convention. Elle serait composée de membres de la société civile et disposerait des moyens de fonctionnement nécessaires. La Conférence interministérielle a également demandé au groupe de travail de poursuivre sa réflexion en vue de faire des propositions quant à la mise en œuvre de cette décision après l'entrée en fonction des nouveaux gouvernements régionaux et communautaires.
Les organisations de personnes handicapées seraient bien impliquées dans le processus de suivi via la structure indépendante et représentative dont je viens de vous parler.
Je vous remets un document comportant les dates des ratifications par les différents parlements.
11.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, het is inderdaad belangrijk dat die opvolging verder gebeurt. Ik ben blij te horen dat op 21 of 22 april, ik ben de juiste datum kwijt, die voorstellen om de concrete opvolging te onderzoeken en te ondersteunen zijn gelanceerd.
Ik vind het ook belangrijk dat die representatieve structuur er is waarin, hoewel ik u niet hoor spreken over de samenstelling, la société civile, dus de civiele gemeenschap ook in is vertegenwoordigd en dat u daarvoor ook in de nodige financiële ondersteuning zal voorzien.
Ik vermoed dat wij dat op een of andere manier nog terug in het Parlement zullen krijgen, bijvoorbeeld in de begrotingsbesprekingen. Ik zal het in elk geval verder opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Katia della Faille de Leverghem aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het toekennen van een parkeerkaart aan patiënten met de ziekte van Crohn" (nr. 13078)
12 Question de Mme Katia della Faille de Leverghem à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'octroi d'une carte de stationnement aux patients atteints de la maladie de Crohn" (n° 13078)
12.01 Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, begin januari heb ik u hierover reeds een vraag gesteld. Het probleem is bekend, mensen met de aandoening van Crohn en patiënten met de ziekte colitis ulcerosa, moeten soms dringend naar het toilet. Wanneer zij op dat moment aan het rijden zijn, dienen zij zeer snel een parkeerplaats te vinden. Het is dus wenselijk dat deze categorie van chronische patiënten even gebruik zou kunnen maken van de parkeerplaatsen voorzien voor mindervaliden.
In antwoord op mijn vraag hebt u hierop geantwoord dat het hebben van een chronische ziekte niet voldoende is voor het verkrijgen van een parkeerkaart. De gevolgen die de ziekte heeft op de mobiliteit van de patiënten zijn wel doorslaggevend voor het verkrijgen van die kaart. U hebt toen in de commissie verklaard dat u de mogelijkheid zou onderzoeken om het gebruik van de parkeerkaart voor gehandicapten uit te breiden tot deze patiëntengroep.
Ik heb volgende vragen. Is dit onderzoek reeds afgerond? Zo ja, wat is het resultaat? Zo neen, wanneer kan er uitsluitsel worden gegeven over het al dan niet toekennen van een parkeerplaats aan deze groep patiënten?
12.02 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame, suite à votre question, j'ai sollicité l'avis du centre d'expertise médicale de la DG Personnes handicapées sur la problématique concernée. Celui-ci attire mon attention sur le fait qu'à l'heure actuelle, l'évaluation du droit à la carte spéciale de stationnement est individuelle et tient compte des retentissements des affections sur les possibilités de se déplacer et d'effectuer les différentes tâches de la vie quotidienne et non de l'étiologie.
Les personnes atteintes de la maladie de Crohn ne sont donc pas exclues ou admises en tant que telles au bénéficie de la carte de stationnement; il convient qu'elles démontrent, sur base d'une évaluation individuelle, qu'elles éprouvent des difficultés importantes à se déplacer.
En conclusion, pour le centre d'expertise médicale, il semble assez malaisé de modifier de façon ciblée et expresse la réglementation concernant les affections spécifiques sans remettre en cause la philosophie du système.
J'ajoute que dans le cadre de la réflexion sur les cartes de stationnement, il faudrait penser à en faire bénéficier les personnes souffrant de la maladie de Crohn ou qui sont reprises dans le plan cancer et qui doivent subir des traitements ponctuels. Comme je le disais tout à l'heure, il faut intégrer ceci dans une réflexion globale. On ne peut cibler simplement un groupe de malades en particulier sans remettre en cause la philosophie du système.
Cette réflexion est en cours au sein du groupe interministériel Mobilité.
12.03 Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Uw antwoord is gedeeltelijk positief. Het gaat om een hele groep patiënten en ik meen dat het wel het moment is, nu er zoals u weet een horecacampagne gaande is, dat er ook een positief signaal komt voor de patiënten met de ziekte van Crohn vanuit de overheid. Ik wacht op de resultaten van de interministeriële conferentie. Hebt u er enig zicht op wanneer die zal worden afgerond? De mensen die lijden aan die ziekte moeten toch vroeg of laat weten of ze al dan niet recht zullen hebben op zo’n parkeerkaart.
12.04 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Les travaux de la conférence interministérielle sont suspendus pour le moment puisqu'ils regroupent les représentants des gouvernements des entités fédérées: en période préélectorale, nous sommes en attente de nouveaux gouvernements. Cela n'empêche nullement les groupes de travail, notamment au sein de l'administration ou de mon cabinet, de réfléchir afin de pouvoir présenter ensuite des propositions concrètes à débattre ultérieurement en conférence interministérielle.
En effet, pour le moment, les travaux sont entre parenthèses.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.48 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.48 uur.