|
Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken
en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
|
van dinsdag 21 april 2009 Namiddag ______ |
du mardi 21 avril 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de overplaatsing van mevrouw Els Cleemput" (nr. 11986)
01 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "la mutation de Mme Els Cleemput" (n° 11986)
01.01 Ben Weyts (N-VA): Mijn vraag ging oorspronkelijk over mevrouw Cleemput. Zij nam onbetaald verlof om te functioneren als uw woordvoerster, op uw kabinet. Statutair blijft zij echter afhankelijk van de heer Koekelberg. Naar verluidt is zij intussen voor de tweede keer, en tegen haar zin, naar een andere dienst overgeplaatst. Telkenmale is zij, uit protest tegen die beslissing, naar de Raad van State gestapt.
In de commissie voor de Binnenlandse Zaken van 14 januari 2009 hadden wij het al over uw woordvoerster en haar precaire situatie, gelet op haar onenigheden met de heer Fernand Koekelberg. Toch fungeert zij nu als woordvoerster van de chef van haar chef, zijnde van de minister van Binnenlandse Zaken die hiërarchisch de meerdere is van haar statutaire chef, de heer Koekelberg.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er al een geruime tijd een strategie van confrontatie bestaat. U en uw kabinet verbinden zich tot een spel van actie en reactie tegen de heer Koekelberg en anderen. Ook de heer Brice De Ruyver, nochtans van Open VLD-signatuur, is die mening toegedaan. Niet alleen de aanwerving van mevrouw Cleemput is exemplarisch, maar ook uw communicatie over een anonieme brief een dag na de positieve evaluatie van de heer Koekelberg. Zo maakt u eigenlijk een intentieproces van de heer Koekelberg door publiekelijk vermoedens van chantage te insinueren.
Wij zijn nu een jaar met dit dossier en aanverwante bezig. De sfeer aan de top is volledig verzuurd. De vis begint te rotten aan de kop. De vrees bestaat dat ook in de rest van de politiehiërarchie de sfeer zeer slecht wordt.
Ten eerste, bevestigt u dat mevrouw Cleemput voor de tweede keer naar de Raad van State is gestapt? Welke conclusies trekt u, gelet op de juridische vaudeville waarin u en uw woordvoerster zijn verzeild, over het functioneren van mevrouw Cleemput in uw kabinet?
Zij is ook maar een mens. Zij moet namens u communiceren over het dossier Koekelberg, een man met wie ze zelf grote problemen heeft.
Vreest u niet dat het dispuut tussen mevrouw Cleemput en de heer Koekelberg invloed zal hebben op uw relatie met het hoofd van de federale politie, met de hele politietop en bij uitbreiding met de hele politie?
Welke stappen zal u ondernemen om te voorkomen dat het dispuut escaleert?
Ten vierde, wat zal u doen om uw eigen relatie met de heer Koekelberg te corrigeren? Wat zal u doen met de heer Koekelberg na zijn vermeende en gedeeltelijke schorsing?
01.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Weyts, ik merk op dat uw vraag niet meer dezelfde is dan de vraag die u een tijd terug stelde.
Wat de relatie met mevrouw Cleemput betreft, moet ik u geruststellen: tussen mij en haar zijn er momenteel nog geen problemen. Ik wens dat ook zo te houden, reden waarom ik mij hoegenaamd niet meng in haar professionele of ex-professionele wereld, noch in haar verhoudingen tot haar vroegere baas of werkgever en nog huidige baas en werkgever. Ik laat mij daar niet mee in.
Wat voor mij telt, is dat de betrokkene in het kader van haar activiteiten voor mij goed moet functioneren. Zolang dat het geval is, heb ik geen redenen om bepaalde initiatieven te nemen. Overigens treedt mevrouw Cleemput nooit naar buiten met welkdanige woordvoerdereigenschappen op het ogenblik dat er over de commissaris-generaal enige melding zou moeten gebeuren. Daar is er dus een totale afzijdigheid. Dat is één aspect.
Over het andere aspect denk ik dat het momenteel niet het moment is om daar heel uitvoerig over te communiceren, gelet op de lopende procedure gevoerd door de minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht, die wellicht over een aantal dagen haar beslag zal krijgen. Ik wil hier wel meegeven – ik denk dat het trouwens ook mijn plicht is tegenover het Parlement – dat ik blijf staan achter wat ik daarover vroeger heb gezegd en gesteld en gecommuniceerd.
Ik werd op een bepaald moment geconfronteerd met het aanbod van de commissaris-generaal om aan een anonieme klacht, die te mijnen aanzien een twee weken voordien in zijn bezit was geraakt, geen gevolg te geven, waarop ik aan de commissaris-generaal heb gezegd dat hij daaraan het gevolg moest geven dat hij aan elke gelijkaardige klacht voorbehoudt. Ik heb dan een week nadien mijn desbetreffende directieven herhaald aan de commissaris-generaal en gevraagd wat hij daar uiteindelijk mee heeft gedaan. Hij heeft me dan geantwoord dat hij de klacht zou doorgeven aan de anticorruptiedienst bij de federale politie.
Daarop heb ik hem de opdracht gegeven om de klacht tegen mij – ik herhaal nogmaals dat het geen klacht tegen iemand anders is, maar tegen mij – over te leggen aan het parket-generaal van Gent, omdat dat bevoegd is om te oordelen over zaken die te mijnen laste zouden kunnen worden geuit. Uiteindelijk is dat ook gebeurd.
Omdat ik niet goed wist hoe ik met die situatie moest omgaan en ik toch aanvoelde dat er bepaalde zaken waren misgelopen, heb ik veiligheidshalve gevraagd aan het Comité P om een evaluatie te maken van die gang van zaken. Het Comité P is tot het besluit gekomen dat een vijftal zaken is misgelopen; dat het gedrag van de commissaris-generaal niet alleen een beoordelingsfout inhield, maar ook een abnormaal gedrag was. Daarna hebben wij opgestart wat wij menen te moeten opstarten, nadat de minister van Justitie aan mij de opdracht had gegeven met toepassing van artikel 60 van het tuchtstatuut, namelijk een procedure tegen de commissaris-generaal. Dat waren de feiten die de aanleiding zijn geweest tot de huidige procedure geweest.
In de krant heb ik laten schrijven dat ik degenen – daartoe reken ik ook u – die mij kunnen aangeven op welke andere wijze ik zou moeten hebben gehandeld in dat dossier, trakteer op een Orval van twee jaar oud. Misschien hoeft dat niet in het verslag, maar tot nu toe heb ik dat aanbod van nog niemand gekregen. Ik denk dat ik een attitude heb aangenomen die zowel voor de commissaris-generaal als voor mezelf de enige mogelijke was.
Immers, als ik aan de commissaris-generaal had gezegd, op het ogenblik dat hij mij het aanbod deed, “bedankt voor het aanbod, maar doe er verder maar niets mee”, dan was ik voor de toekomst een verkocht man, omdat dat zwaard van Damocles mij altijd boven het hoofd zou hangen.
Als ik niets had ondernomen nadat ik hem had opgedragen er wel iets mee te doen, nadat ik had vastgesteld dat hij dat ook had gedaan, dan zou ik op een bepaald moment geconfronteerd geworden zijn met de vaststellingen van het parket.
Het parket zou mij hebben gezegd dat ik had kennisgenomen van het feit dat de hoogste man van de politie in ons land een schending heeft gepleegd van zijn beroepsgeheim, omdat het natuurlijk not done is dat men de feiten waarvoor iemand is aangeklaagd, ook aan hem kenbaar maakt en overhandigt. Men zou mij daarmee dus geconfronteerd hebben en uiteraard ook gevraagd hebben waarom ik dat dan niet heb gedaan.
Bij beide vaststellingen en bij de vaststelling dat het Parlement daarvan uiteraard ook kennis zou kunnen nemen, zou, zoals wij dat soms op zijn Oost-Vlaams zeggen, het kot te klein geweest zijn op het moment dat u hier dat zou hebben vastgesteld en mij daarop, terecht, zou hebben gewezen.
Dat is de huidige situatie. Voor de toekomst zullen wij zien wat het resultaat zal zijn van de procedure die is opgestart. Daarna zal ik zelf moeten nagaan hoe ik daarmee verder moet omgaan.
01.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw versie van het verhaal.
Ten eerste, in verband met het aspect over mevrouw Cleemput, ik heb eerder in januari die vraag gesteld. Toen hebt u daarop negatief geantwoord. Ik ben blij dat u nu zegt en akkoord gaat dat het best is dat zij niet communiceert over de heer Koekelberg en alle aanverwante dossiers. Dat was destijds mijn vraag en die wordt nu ingewilligd.
Ten tweede, het gaat over uw versie van het laatste verhaal van de heer Koekelberg. Ik ben geen specialist ter zake. Ik beroep mij echter op een toch wel boven elke verdenking verheven bron, namelijk Brice De Ruyver, met VLD-aanhorigheid. Hij zegt dat hij de indruk heeft dat uw demarche past in een logica die reeds ouder is dan voornoemde zaak.
Er werd hem gevraagd hoe hij dat kan staven. Hij zei: “Formeel heeft de heer De Padt het recht om de woordvoerder te kiezen die hij wil, maar hij heeft duidelijk de heer Koekelberg een pad in de korf willen zetten door de aanduiding van mevrouw Cleemput".
Het momentum van uw demarche versus de heer Koekelberg in de jongste procedure haalt ook de heer De Ruyver aan. Hij zegt dat er hier een conflict bezig is dat uitdeint, een conflict tussen u en de heer Koekelberg. Ik denk zelfs dat het ruimer is. Het is een conflict van actie en reactie.
Het is niet alleen een conflict tussen enerzijds u en de heer Dewael en anderzijds de heer Koekelberg, maar een conflict tussen de PS en de VLD. Aan de zijde van de VLD staat de minister. Aan de zijde van de PS staat de politietop. De chef van de politie, wie kan dat begrijpen, wordt dan nog eens gesteund door de echtgenoot van de vice-eerste minister, dus uw eigen collega.
Dat lijkt mij essentieel het conflict tussen de PS en de VLD binnen de regering. De regeringsleden werken wel inderdaad. Zij werken elkaar vooral tegen. De burgers en de politie zijn daarvan de dupe.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: L'interpellation n° 299 de M. Weyts est retirée. La question n° 12003 de M. Jambon est retirée.
02 Question de M. Philippe Henry au ministre de l'Intérieur sur "le suivi de la fuite accidentelle à l'IRE" (n° 12116)
02 Vraag van de heer Philippe Henry aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de follow-up van de verhoogde uitstoot als gevolg van het incident bij het IRE" (nr. 12116)
02.01 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ma question porte sur la fuite accidentelle d'iode à l'IRE le 23 août dernier, il y a déjà un certain temps. Fort heureusement, les dommages provoqués par cet incident sur la santé des travailleurs comme sur celle des habitants ont été très limités. Récemment, j'ai interrogé le ministre du Climat, puisque vous vous partagez les compétences en la matière, pour obtenir des réponses à certaines interpellations lancées dans ce Parlement relativement vite après l'incident de l'année dernière et dont certains points restaient sans réponse. Le ministre du Climat m'a donc donné des réponses mais pas toutes, loin s'en faut, me renvoyant notamment vers vous.
Nous avons demandé de manière pratiquement unanime que toute la lumière soit faite sur cet incident, le plus rapidement possible. Cependant, les mois ont passé et les informations ont tardé à venir. Certaines des questions que je voulais vous poser sont donc datées. En effet, depuis lors, la sous-commission "Nucléaire" a été mise en place dans ce Parlement et je sais que la question de l'IRE sera à l'ordre du jour d'une prochaine réunion. Nous avons d'ailleurs reçu une farde de documents reprenant des informations à ce sujet.
Néanmoins, je voulais vous poser quatre questions, la première au sujet de la prise systématique d'échantillons d'herbe aux alentours des installations. A-t-elle déjà eu lieu? Le sera-t-elle bientôt? Le ministre de l'Intérieur – à l'époque M. Dewael – veut-il bénéficier de données continues? Deuxièmement, où en est l'enquête de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire basée sur ses compétences de police à l'IRE? Pouvez-vous nous en communiquer les résultats? L'Agence a-t-elle pu identifier les responsables de l'incident? Dans l'affirmative, qu'ont fait le gouvernement et le conseil d'administration à la suite de ces conclusions? Des sanctions seront-elles prises comme votre prédécesseur l'avait demandé en commission?
Où en est le masterplan contenant l'ensemble des mesures à prendre à la suite de l'audit de 2007 et de la révision décennale de 2008? Peut-on en connaître le calendrier? Plus généralement, qu'en est-il de l'évaluation du plan d'urgence nucléaire et radiologique tel que décrit dans l'arrêté royal du 17 octobre 2003? A-t-elle été réalisée? Y aura-t-il des modifications de l'arrêté royal afin d'en améliorer l'application?
02.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Henry, c'est à juste titre que vous faites référence à la réunion commune de la commission de l'Intérieur et de la commission de la Santé publique et de l'Environnement du 3 septembre 2008, lors de laquelle fut abordé en détail l'incident survenu à l'IRE en réponse à 14 interpellations et questions orales adressées au ministre de l'Intérieur et de l'Énergie et du Climat en fonction à l'époque.
À la suite de cette réunion, le 16 octobre, la Chambre a adopté en séance plénière une motion de recommandation dont le texte était le suivant: "La Chambre recommande la mise sur pied, dès le début de la nouvelle année parlementaire, d'une sous-commission de la Sécurité nucléaire qui sera chargée d'assurer le suivi des recommandations formulées par le groupe de travail Sécurité nucléaire et adoptées en séance plénière du 26 avril 2007; d'examiner les études et audits commandés par le gouvernement et d'en assurer le suivi, et de formuler des recommandations au gouvernement en vue de l'amélioration de la sécurité nucléaire de toutes les installations nucléaires de notre pays et d'un suivi régulier de ces recommandations".
Je propose donc que vous adressiez à la sous-commission ces questions sur la fuite accidentelle à l'IRE et qu'ils y confrontent les personnalités invitées.
Depuis que la Chambre a exprimé son intention de traiter cette problématique dans le cadre d'une sous-commission, plusieurs questions orales ont été posées sur ce sujet. Dans ses réponses, mon prédécesseur a toujours fait référence aux activités prévues par cette sous-commission; aujourd'hui, je rejoins entièrement cette démarche.
02.03 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je reste évidemment sur ma faim. D'abord, il est vrai que trop de temps s'est passé avant la mise en place de cette sous-commission; il s'agit là de la responsabilité du Parlement et ce n'est pas faute de l'avoir réclamée. Heureusement, cette sous-commission existe à présent, dispose d'un agenda et est prête à travailler. Cependant, elle n'endosse pas la responsabilité de l'exécutif. Je suis donc surpris que vous ne répondiez à aucune question.
Comme ce sujet arrivera en sous-commission très prochainement, il est certain que nous poserons là nos questions, mais je pense que certaines questions vous seront adressées spécifiquement à vous ainsi qu'au ministre du Climat. Évidemment, la responsabilité de l'exécutif reste partagée entre vous deux et ne sera pas endossée par cette sous-commission, y compris pour ce qui concerne les sanctions et autres.
Deuxièmement, j'insisterai sur le besoin de transparence absolue dans ce secteur nucléaire. Pour le moment, nous nous trouvons dans une phase particulière, confrontés à des campagnes de publicité et au débat concernant la publication de l'inventaire de l'ONDRAF.
Il me semble essentiel que les pouvoirs publics garantissent la transparence. C'est un enjeu primordial.
Je n'ai pas grand-chose d'autre à ajouter car vous n'avez pas répondu à toutes mes questions. J'attendrai la réunion de la sous-commission, qui est prévue dans quelques semaines, et je n'exclus certainement pas le fait de revenir vers vous pour une autre question parlementaire.
Het incident is gesloten.
03 Interpellation et questions jointes de
- M. André Flahaut au ministre de l'Intérieur sur "la mise en oeuvre effective de l'unité de la protection civile pour les provinces de Namur et de Brabant wallon à Gembloux" (n° 307)
- M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "l'installation future des services de la protection civile à Gembloux" (n° 12326)
- M. Maxime Prévot au ministre de l'Intérieur sur "les infrastructures de la protection civile en province de Namur" (n° 12362)
03 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- de heer André Flahaut tot de minister van Binnenlandse Zaken over "de daadwerkelijke oprichting in Gembloers van een eenheid van de civiele bescherming voor de provincies Namen en Waals-Brabant" (nr. 307)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de geplande vestiging van een eenheid van de civiele bescherming in Gembloers" (nr. 12326)
- de heer Maxime Prévot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de infrastructuur van de civiele bescherming in de provincie Namen" (nr. 12362)
03.01 André Flahaut (PS): Monsieur le président, je vous rassure: je ne vais pas monopoliser la parole trop longtemps!
Cette interpellation fait suite à une autre interpellation que j'avais adressée au vice-premier ministre et ministre des Finances en charge de la Régie des Bâtiments qui m'a répondu très clairement.
Le dossier avait suscité un certain émoi. Rien n'est secret dans ce pays et je suis bien placé pour le savoir!
Il était ressorti d'une réunion intercabinets que la volonté d’implanter une unité de la protection civile à Gembloux pour l’axe central du sud du pays n’existait pas ou plus.
Je connais un peu ce dossier, puisque c’est en 1996, sous le gouvernement Dehaene, que la décision d’implanter une unité de la protection civile à Gembloux, afin de couvrir à la fois le nord de la province de Namur et tout le Brabant wallon, avait été prise. Cette dernière zone est en effet en développement; toutes sortes d’entreprises s’y installent, y compris des entreprises Seveso.
La structure présente aujourd’hui pour le sud du pays, à savoir Ghlin, Crisnée, Neufchâteau et Libramont, laisse effectivement un grand vide au centre du pays. Nous croyons, et nous croyions déjà à l’époque, qu’il fallait indubitablement, dans un souci de protection civile efficace de la population contre certains dangers, doter ces deux provinces – la province du Brabant wallon naissante et la province de Namur – d’une antenne de la protection civile.
À cette époque, en tant que ministre de la Régie, j’ai racheté à cet effet une caserne à mon collègue Poncelet. Celle-ci a été remise à la Régie des Bâtiments, dont j’avais la responsabilité, afin d’être adaptée. Ceci a été fait après des travaux considérables, puisque ceux-ci se chiffrent à 12 millions d’euros aujourd’hui. Ils ont été réalisés entre 1996 et 2009, ce qui signifie donc des dépenses à un rythme certes soutenable, mais un peu lent. Les travaux sont aujourd’hui pratiquement terminés. Les bâtiments sont adaptés pour la protection civile, à l‘aide d’investissements tout à fait spécifiques.
J’ai donc, très logiquement, interpellé le ministre Reynders. Etait-il exact que celui-ci n’envisageait pas de terminer ces travaux et de remettre le bien au ministre "client", en l’occurrence au ministre de l’Intérieur pour la protection civile?
La réponse de M. Reynders a été très claire. Ce dernier m’a dit être déterminé à terminer les travaux. Il ne reste plus grand-chose à faire: les abords et le mur d’enceinte restent à aménager, tandis que tout le reste est terminé. M. Reynders envisageait de remettre les bâtiments – peut-être pas avant le 7 juin, mais tant pis –, à son futur utilisateur.
Le bâtiment dépendrait alors du ministre de l’Intérieur. M. Reynders m’invitait donc plutôt à vous interpeller. Il ne l’a bien sûr pas formulé ainsi; cela ne se dit pas entre collègues. J’en ai cependant déduit que c’était ce que je devais faire.
Je vous pose donc une question aujourd’hui. Il m’a dit que le bâtiment serait prêt et remis, et a précisé que certains espaces du bâtiment pouvant convenir à des bureaux pourraient être utilisés pour abriter temporairement certains services des Finances, qui doivent faire place nette pour l’aménagement de logements au centre de la localité.
C’est tout à fait compatible. En revanche, il est impossible d’héberger des fonctionnaires dans des garages, des citernes ou des vestiaires tel que c’est prévu spécifiquement pour la protection civile.
La question que je vous pose, monsieur le ministre, est très simple. Une fois que vous aurez réceptionné le bâtiment qui sera en ordre, je le crois, qu’allez-vous faire? Je sais très bien que le personnel a été recruté: des personnes sont nommées pour Gembloux mais elles se trouvent pour l’instant dans les unités de Ghlin, de Crisnée et ailleurs.
Certains de vos prédécesseurs ont acheté le matériel et celui-ci est dans les unités de Ghlin et de Crisnée et a peut-être déjà été utilisé. Vous comprendrez aisément qu’en tant qu’élu du Brabant wallon et de cette zone centrale, même si j’ai un intérêt global, je ne peux pas accepter que l’on me dise que l’on ne sait rien installer parce que l’on ne dispose plus de matériel ni de personnel.
Le personnel et le matériel sont là, le bâtiment également. Il importe d’installer l’unité de protection civile. Depuis 13 ans, la population et le nombre d’entreprises ont augmenté. Les risques sont toujours présents. Gembloux peut servir pour la zone Seveso de Sambreville mais aussi de Feluy.
Tous les exercices qui sont faits en termes de protection démontrent que la localisation trop éloignée que ce soit de Ghlin, Crisnée, Liedekerke, Libramont ou encore Aalter ne permet pas d’arriver dans des délais suffisants.
Je tiens simplement à rappeler que ce bâtiment de Gembloux était équilibré. J’ai à cette époque-là acheté Aalter chez M. De Crem. Le bâtiment d’Aalter protection civile est terminé, celui de Gembloux ne l'est pas encore. Je trouve que sur le plan communautaire, cela a un aspect désagréable.
Je ne veux pas exploiter cet aspect. Je ne pourrais pas accepter que le gouvernement tarde à honorer les promesses qui ont été faites et que j’ai faites personnellement il y a quelques années pour des raisons budgétaires. Il s’agit ici d’un choix politique. C’est une question de sécurité civile. Il faut donc honorer ses engagements et faire en sorte que la protection civile soit performante dans cette zone-là également.
03.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, connaissez-vous l'ex-journaliste Jean-Claude Defossé et son émission "Le journal des travaux inutiles"? À Gembloux, nous nous demandons si nous ne nous trouvons pas devant un nouveau cas extraordinaire. En 1996, l'État fédéral a fait le projet d'installer une unité de la protection civile à Gembloux, projet assez logique au point de vue de la couverture géographique par rapport aux provinces de Namur et Brabant wallon situées à proximité du site. Cela aurait permis de couvrir plus efficacement ces zones assez peuplées qu'au départ de Ghlin, Crisnée et Libramont.
Avec ses fonds personnels, le ministre Flahaut a acheté une caserne à Gembloux, un ancien dépôt militaire, sur lequel des travaux ont été réalisés depuis afin d'y accueillir la protection civile. En avril 2008, on annonçait la fin des travaux pour mi-2009 et l'installation de la protection civile sur le site courant 2010. Treize ans et 12.000.000 euros après le début de ce projet, on ne sait pas exactement où on en est, puisque, selon des bruits convergents, les moyens suffisants pour ce faire ne seraient pas disponibles.
Vous avez annoncé avant les congés de Pâques que vous demanderiez au gouvernement de vous accorder les budgets nécessaires. Je n'ai rien vu à ce propos dans le communiqué de presse du gouvernement du dernier vendredi avant les congés. C'est sans doute parce qu'on ne vous a pas accordé les moyens budgétaires.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire si votre intention est toujours d'installer une unité de la protection civile à Gembloux? Si oui, dans quels délais et avec quels moyens humains et matériels? Le gouvernement vous a-t-il accordé les budgets nécessaires?
Si telle n'est plus votre intention, pouvez-vous nous indiquer ce que vous envisagez afin de permettre une couverture optimale des provinces de Namur et du Brabant wallon par la protection civile? Où en sont les discussions du gouvernement à ce sujet?
03.03 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, la décision de création d'une petite unité opérationnelle de la protection civile à Gembloux date de 1996.
En ce qui concerne les frais de personnel, le budget annuel requis pour une telle unité est de 3.241.000 euros. En effet, une étude réalisée par mon administration a montré que pour fonctionner de manière efficace, cette unité devrait compter 116 agents. Actuellement, seules 26 personnes restent disponibles pour être affectées à l'unité de Gembloux, ce qui est insuffisant pour faire fonctionner ladite unité.
En ce qui concerne le matériel, seule une petite partie du matériel nécessaire a été achetée en 1999, 2000 et 2001, lorsque les travaux d'infrastructure ont débuté.
Ce matériel réparti et utilisé par les unités existantes est aujourd'hui devenu vétuste. Un budget de départ de 603.000 euros est nécessaire pour que l'unité soit opérationnelle. Par la suite, le budget annuel sera de 344.000 euros.
En ce qui concerne les coûts de fonctionnement, le budget de départ nécessaire s'élèverait à 991.000 euros et le budget annuel à 547.000 euros.
Actuellement, c'est la Régie des Bâtiments qui prend en charge les frais de maintenance.
Les crédits nécessaires pour l'implantation d'une unité opérationnelle à Gembloux ont été demandés en fonction de l'évolution des travaux, mais ils ont toujours été refusés.
En ce qui concerne l'aspect opérationnel, l'analyse des interventions révèle que les unités de Ghlin, Crisnée et Libramont ont pu, jusqu'à maintenant, couvrir efficacement les différentes interventions ayant lieu sur le territoire des provinces de Namur et du Brabant wallon.
Au vu de ces éléments, j'ai demandé à mes services de préparer un dossier à l'attention du Conseil des ministres. Ce dossier sera prochainement étudié en groupe de travail chargé de la coordination de la politique.
03.04 André Flahaut (PS): Monsieur le président, je tiens tout d'abord à rassurer M. Gilkinet en lui disant que si j'avais pu acheter personnellement la caserne pour y installer la protection civile, les travaux seraient terminés depuis longtemps et tout serait opérationnel. Mais à l'époque, c'est en tant que ministre de la Régie des Bâtiments que j'ai fait son acquisition.
Monsieur le ministre, 26 personnes restent effectivement disponibles.
Cela étant dit, je peux comprendre que les crédits aient été refusés dans les années antérieures dans la mesure où il était facile d'avancer l'argument selon lequel les travaux n'étant pas terminés, il n'était pas nécessaire de prévoir ou de pourvoir au personnel et aux équipements. Bien que prévoir, c'est gouverner, je ne vous jette pas la pierre puisque de toute façon, vous n'êtes en fonction que depuis quelques mois.
Toujours est-il que votre prédécesseur, M. Dewael, a déclaré, le 27 août 2008, que l'effectif prévu en personnel répondait aux besoins, que cela correspondait à 116 personnes et que des crédits supplémentaires avaient été demandés pour que l'ouverture puisse avoir lieu début 2010 avec un effectif complet.
Aujourd'hui, on se trouve face au mur de Grammont, si vous me permettez l'expression et il faut le franchir si l'on veut remporter l'étape et je pense que cela correspond à votre souhait. En effet, si un jour un accident devait se produire, ce n'est pas vers ceux qui ont traîné que l'on se retournera ou que l'on considèrera comme responsable.
J'ai donc interpellé le ministre des Finances, responsable de la Régie, qui m'a dit qu'il mettait le bien à disposition. Il partagera peut-être la location avec vous, ce qui ferait diminuer vos frais. Peut-être l'espace pourra-t-il être loué à des tiers, telle la ville de Gembloux qui a besoin de place, par exemple à proximité de la gare.
Vous me paraissez de bonne volonté, et c'est votre intérêt puisque vous êtes chargé de la sécurité civile. Vous me dites que, jusqu'à présent, les unités de Ghlin et de Crisnée étaient parvenues à régler le problème. Certes, mais parce qu'il ne s'est encore produit aucune catastrophe importante. Le choix de Gembloux a été exprimé après l'accident de Pécrot.
J'entends qu'un problème budgétaire se pose. Je vais poursuivre ma route et interpeller le secrétaire d'État en charge du Budget. M. Gilkinet et moi-même allons faire monter la pression pour que l'on n'oublie pas Gembloux et la protection civile dans les futures discussions budgétaires.
03.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, votre réponse est exactement la même que celle que vous avez apportée au Sénat, à deux différences près. Sur le plan opérationnel, les unités de Ghlin, Crisnée et Libramont ont couvert de façon satisfaisante cette zone. Nous espérons qu'aucune catastrophe n'aura lieu.
Avant le congé de Pâques, vous déclariez que la question serait discutée par le gouvernement vendredi; vous nous dites maintenant que ce serait le cas prochainement. Pour moi, cela ressemble à un enterrement de première classe! Comme sur d'autres dossiers, et celui-ci implique des montants importants, les membres du gouvernement ne parviennent pas à se mettre d'accord. Les cinq partis en sont collégialement responsables. Veulent-ils installer une nouvelle unité de la protection civile à Gembloux, après avoir déboursé 13 millions d'argent public? Selon moi, ce n'est pas clair. Et cela l'est encore moins aujourd'hui que ce ne l'était il y a trois semaines!
03.06 André Flahaut (PS): Monsieur le président, cette décision fut prise sous un gouvernement composé de sociaux-chrétiens et de socialistes. Elle a été confirmée par un gouvernement comprenant des écologistes, des libéraux et des socialistes. Elle l'est encore par un gouvernement formé de socialistes, de sociaux-chrétiens et de libéraux. Il ne faut donc pas politiser la question en termes d'opposition et de majorité. Ce problème doit être compris sous l'angle de l'utilité publique et de l'intérêt général.
03.07 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): L'utilité publique est évidente, mais je n'ai pas entendu le ministre s'engager clairement et avancer des délais.
Je me dois de le dénoncer. Pour la politisation, je rappelle que M. Flahaut a beau crier fort, sa formation n'en participe pas moins au gouvernement!
Le président: Ceci a été précisé pour ceux qui ont été distraits.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de zonale veiligheidsraad" (nr. 12194)
04 Question de Mme Els De Rammelaere au ministre de l'Intérieur sur "le conseil zonal de sécurité" (n° 12194)
04.01 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de zonale veiligheidsraad.
Zoals u weet is de zonale veiligheidsraad gecreëerd binnen elke politiezone. Er wordt overleg gepleegd met de burgemeesters, de procureur, de korpschef en de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie. Uiteraard is dat orgaan voornamelijk bezig met de veiligheid en ook zeer veel met de verkeersveiligheid.
Ik heb gehoord dat er in de praktijk nogal eens problemen ontstaan, omdat er op de meeste grondgebieden van de meeste steden nog heel wat gewestwegen lopen, waarbij de burgemeesters zelf weinig tot geen inspraak hebben over inrichting en infrastructuur van die wegen. Het wordt als een gemis ervaren dat in de zonale veiligheidsraad zelf geen vertegenwoordigers zitten van de administratie van Wegen en Verkeer.
Ik had graag uw mening daarover gehad.
Is het niet noodzakelijk of praktisch aangewezen dat er toch ook afgevaardigden van die administratie aanwezig zijn in deze raad?
04.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw de voorzitter, collega De Rammelaere, artikel 35 van de wet op de geïntegreerde politie voorziet in de oprichting van een zonale veiligheidsraad, die tot doel heeft een systematisch overleg op te zetten tussen de bestuurlijke en gerechtelijke overheden en de politiediensten. De zonale veiligheidsraad heeft als belangrijkste taak de uitvoering van het zonale veiligheidsplan te bespreken, voor te bereiden en te evalueren.
De deelnemers aan de veiligheidsraad kunnen worden ingedeeld in twee groepen. In de eerste plaats zijn er de vaste leden die een hoofdrol spelen inzake de basispolitiezorg. Ik spreek dan over de procureur des Konings, de burgemeester of burgemeesters, de korpschef van de lokale politie en de bestuurlijke coördinator van de federale politie of diens afgevaardigde. Daarnaast kunnen er ook nog andere personen worden toegevoegd aan de raad. Het is immers evident dat de vaste leden ondanks hun kennis niet op alle terreinen specialisten kunnen zijn en zich dus moeten laten bijstaan door deskundigen om deel te nemen aan de werkzaamheden. Dit kan gebeuren op systematische wijze of slechts in functie van de agendapunten van de vergadering.
Het is ongetwijfeld aangewezen om de gerechtelijke directeur-coördinator te betrekken. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld de preventie-ambtenaar, het diensthoofd provinciale verkeerseenheid of de arrondissementscommissaris als toegevoegd deelnemer worden gezien. Dezen noemen we dan externe deskundigen, omdat ze geen deel uitmaken van de dienst van een van de overlegpartners. Het is in dit licht dat een vertegenwoordiger van de gewestwegen kan deelnemen aan de zonale veiligheidsraad, waardoor een globale veiligheidsaanpak wordt gewaarborgd. Ik moet er wel op wijzen dat dit enkel kan mits alle andere deelnemers zich hiermee akkoord verklaren.
Tot slot zijn er nog de interne deskundigen die deel uitmaken van het lokale korps. Zij staan de korpschef bij in een of meerdere functionaliteiten en beschikken hierin over een zekere competentie. We denken hier bijvoorbeeld aan de verantwoordelijke officier van de verkeersdienst.
De man of de vrouw die u bedoelt kan dus perfect deel uitmaken van de zonale veiligheidsraad, maar dan moet daarover wel een akkoord bestaan tussen de andere deelnemers. Dat kan volgens mij geen enkel probleem vormen wanneer bepaalde aspecten van de verkeersveiligheid op die gewestwegen aan bod zouden komen.
04.03 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Daar wringt net het schoentje: niet alle deelnemers aan die zonale veiligheidsraad gaan akkoord, omdat bijvoorbeeld niet alle burgemeesters evenveel gewestwegen over hun grondgebied hebben lopen.
In mijn stad, in Tielt in West-Vlaanderen, wordt het centrum bijna volledig doorkruist door gewestwegen. Uit het veiligheidsplan blijkt ook dat net daar de meeste ongevallen gebeuren. Daar staat ons stadsbestuur eigenlijk niet machteloos, maar toch bijna machteloos, omdat niemand van AWV, de administratie van Wegen en Verkeer, aanwezig is op de zonale veiligheidsraad om daarmee overleg te plegen. Wij moeten ze bijna niet dingen gaan opleggen – dat kunnen wij niet – maar ze uitnodigen om nog eens apart te vergaderen. Ik denk dat het toch sterk is aangewezen dat er een wijziging van die aard zou zijn dat gewoon een permanente vertegenwoordiging van die mensen aanwezig is daar waar zeer veel gewestwegen nog door de gemeenten lopen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "les agressions physiques dont sont victimes les agents de police" (n° 12221)
05 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de fysieke agressie ten aanzien van politieagenten" (nr. 12221)
05.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je reviens sur une information qui avait été diffusée par vos soins à l'attention de la presse sur les agressions physiques dont sont victimes les agents de police dans notre pays – je ne parle même pas des agressions verbales
Les chiffres étaient alarmants. Vous aviez indiqué que, durant le premier semestre, le nombre d'agressions physiques à l'égard d'agents de police équivalait déjà à celui de toute l'année antérieure. Il semblerait donc qu'il y ait une recrudescence des faits d'agression physique, en particulier dans la province d'Anvers. Je précise que vous avez communiqué ces données à la fin du mois de mars à Gand.
Monsieur le ministre, qu'en est-il exactement de ces chiffres? Quelle est leur répartition géographique?
Par ailleurs, quelles sont les conséquences de ces attaques en termes de jours de congé de maladie, de séquelles, d'incapacités permanentes ou temporaires de travail ainsi que de suivi psychologique pour les agents victimes de ces agressions?
05.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, tout d'abord, je fais référence à la réponse donnée le 16 février dernier à la question écrite n° 81 de votre collègue Mme Linda Vissers.
J'ai remis un tableau qu'on est en train de diffuser et qui reprend les principales séquelles pour les années 2006 et 2007, sachant que les chiffres relatifs au nombre de jours d'incapacité de travail et les séquelles encourues pour l'ensemble de l'année 2008 ne sont pas encore connus.
Il s'agit bien entendu des séquelles connues au moment de la communication de l'incapacité. Les répercussions tardives ne sont pas nécessairement communiquées à la direction du service interne de prévention et de protection du travail de la police fédérale.
Je vous rappelle que les chiffres ne concernent que les membres du personnel de la police fédérale victimes d'une agression car il n'existe pas de données centralisées au niveau national concernant les 196 corps de police locale. Les demander constituerait une charge de travail incompatible avec un fonctionnement optimal de la police locale.
Je vous ai transmis les chiffres et la nature des séquelles dans la liste distribuée.
05.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Comme le ministre y a fait référence lors de son entretien avec la presse à la fin du mois de mars, je signale que différentes propositions de loi sont déposées au Parlement relatives à la répression pénale à l'encontre des personnes qui s'en prennent à des agents de police. Je plaide évidemment pour que notre Parlement puisse se pencher le plus rapidement possible sur cette question qui semble recevoir le soutien du ministre de l'Intérieur.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de cumul van de aanslagvergoeding met de financiële hulp uit het Slachtofferfonds" (nr. 12235)
06 Question de Mme Sofie Staelraeve au ministre de l'Intérieur sur "le cumul de l'indemnité attentat et de l'aide financière du Fonds d'aide aux victimes" (n° 12235)
06.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, uit een vraag die ik stelde aan uw collega, de minister van Justitie, blijkt dat een cumul mogelijk is tussen de aanslagvergoeding en de financiële hulp uit het Slachtofferfonds, waarop leden van politie- en hulpdiensten die het slachtoffer zijn van gewelddaden, kunnen rekenen. Meer bepaald is er een incongruentie in de wetgeving wat betreft de toekenning van het bedrag uit de beide fondsen.
Er is een cumul mogelijk, maar we stellen vast dat daar toch enige onduidelijkheid of enige onrechtvaardigheid in de wet is geslopen, omdat voor het bepalen van het bedrag van de vergoeding van het Slachtofferfonds, men soms rekening houdt met een eventueel eerder uitbetaalde vergoeding, terwijl er voor het bedrag of de aanslagvergoeding, die forfaitair is, geen rekening wordt gehouden met de eventuele andere uitkeringen. Daardoor kan het nogal verschillen naargelang het fonds of de basis die men eerst aanspreekt, wat de hoogte van het bedrag van de vergoeding is waarop men aanspraak kan maken als politieman of als lid van een hulpdienst.
Bent u van oordeel dat de huidige wetgeving een discriminatie inhoudt, afhankelijk van de volgorde, met andere woorden of u het met de vaststelling eens bent dat daar toch een incongruentie is?
Zou het niet rechtvaardiger zijn om de regelgeving ter zake op elkaar af te stemmen en ze min of meer gelijk te schakelen?
Plant u concrete stappen om hieraan eventueel iets te doen?
06.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Staelraeve, het antwoord van de collega van Justitie moet worden verfijnd, in zoverre dat bij toekenning van de aanslagvergoeding na hulp uit het Slachtofferfonds, er geen verrekening meer mogelijk is. Ik besef dat het hier om een delicate materie gaat, het gaat om een aanslagvergoeding, maar het lijkt mij toch aangewezen om samen met mijn collega van Justitie een initiatief te nemen om te komen tot een gelijke behandeling van de slachtoffers. Ik acht het moeilijk verdedigbaar dat naargelang de bron die men het eerst aanspreekt, de uiteindelijke schadeloosstelling zou verschillen, terwijl de schade op zichzelf dezelfde is. U hebt een punt op dat vlak. Ik zal daarover van gedachten wisselen met mijn collega van Justitie.
06.03 Sofie Staelraeve (Open Vld): Ik dank de minister hartelijk. Het is inderdaad een gevoelige materie, maar ik hoor dat beide collega’s hieraan zullen werken. Wij wachten af wat daaromtrent zal gebeuren.
Het incident is gesloten.
- Mme Josée Lejeune au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'augmentation de la fraude à la carte de crédit et à la carte de banque sur internet" (n° 12242)
- Mme Marie-Martine Schyns au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'explosion des fraudes sur internet" (n° 12283)
- mevrouw Josée Lejeune aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de toenemende fraude met krediet- en bankkaarten op internet" (nr. 12242)
- mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de explosieve toename van de fraude op internet" (nr. 12283)
Le président: La question n° 12283 de Mme Marie-Martine Schyns a été transformée en question écrite.
07.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, internet est un outil de plus en plus utilisé. Le nombre de paiements effectué via ce canal augmente de manière corrélative à l’utilisation de celui-ci. L'escroquerie à la carte de crédit sur internet augmente quant à elle de manière plus que proportionnelle à son utilisation. En trois ans, elle a doublé et, selon la Federal Computer Crime Unit (FCCU), des milliers d'affaires concernent ce type de fraude.
Quant à la fraude à la carte de banque sur internet, les chiffres ne sont pas plus rassurants. Dans ce secteur, la hausse est sensible également et le nombre de cas varie de quelques centaines à un millier par an. Le "skimming", qui est la copie illégale de cartes bancaires, a même augmenté de 300% en cinq ans. Dans la plupart des cas, les montants dérobés sont très peu élevés. En effet, les faussaires ou les escrocs agissent de la sorte car les risques de se faire prendre sont moindres.
Monsieur le ministre, qu'en est-il de l'action de votre département en ce domaine? Quelles sont les politiques menées pour diminuer ce type de fraude sur internet?
Ce type d'escroquerie concerne de nombreux pays européens. Quelles sont les avancées législatives au niveau européen? Quelles sont les mesures prises pour poursuivre les fraudeurs qui opèrent souvent de pays voisins? Ces mesures sont-elles suffisantes?
07.02 Guido De Padt, ministre: En effet, madame Lejeune, la fraude à la carte de crédit a augmenté au cours des années précédentes, mais elle s’est maintenant stabilisée.
Cette fraude est à attribuer à deux phénomènes. La première cause est appelée "shoulders surfing". Elle a pour source la distraction de l’utilisateur du terminal bancaire; une personne se trouvant aux alentours essaye de copier le code PIN tapé. Ensuite la carte est volée et est immédiatement utilisée de manière abusive dans un terminal bancaire.
La deuxième cause est, comme vous l’avez mentionné, la copie illégale d’informations sur la bande magnétique de la carte de paiement, le dénommé "skimming", avec son cortège d’abus perpétrés à l’étranger.
Un glissement s’opère des achats frauduleux dans les magasins vers l’utilisation frauduleuse de numéros de cartes de crédit sur internet. La diminution des achats frauduleux dans les magasins est due à l’introduction du chip et du code PIN, tandis que l’augmentation des cas de fraude sur internet est due à l’augmentation mondiale du nombre de cas de hacking.
En effet, une forme récente de fraude est apparue; celle-ci était relativement restreinte en 2005, mais est clairement présente depuis 2007. L’information issue du secteur privé indique que, pour 2007, 45 cas de hacking de données de cartes sont connus. Ceux-ci ont été couplés à 7.500 cartes. Pour 2008, 2.200 cas sont connus, qui ont été couplés à 45.000 cartes.
La majorité de ces cartes étaient cependant bloquées préventivement dès que le hacking fut connu.
À côté des nombreux efforts de l'industrie en ce qui concerne la sécurisation des systèmes de paiement, la police et la justice sont aussi actives dans ce domaine. Pour améliorer la création d'une image, une analyse sur le "skimming" dans le cadre plus large de la fraude aux cartes de paiement a été réalisée par la police fédérale en 2008. La cellule "Electronic Payment Systems Fraud" au sein de la Federal Computer Crime Unit (FCCU), est le point de contact national et international pour ce phénomène.
Dans les différents arrondissements, la police locale ou les services spécialisés de la police judiciaire fédérale travaillent activement sur les bandes actives au niveau de la fraude aux cartes de paiement de sorte que, chaque année, plusieurs auteurs sont arrêtés. La FCCU et le parquet fédéral collaborent pour combattre les sites de "phishing" et, dans la mesure du possible, pour les désactiver.
La recherche complémentaire des CCU au niveau des arrondissements en matière de "hacking" est importante. Au niveau de la police, il existe une structure de coopération européenne en ce qui concerne ce phénomène où les données sont réunies et débattues, notamment au sein d'un "Analytical Workfile" et au sein du groupe de travail "Terminal" d'Europol. Il y a également des contacts étroits avec le secteur privé dont une concertation trimestrielle entre la police fédérale et les émetteurs de cartes belges.
Conformément à la loi du 17 juillet 2002, toute transaction discutable qui a eu lieu sans que la carte ne soit présentée physiquement est remboursée au détenteur de la carte par la banque émettrice.
En outre, une sécurisation pour les achats sur internet avec des cartes de paiement est actuellement introduite. Au niveau mondial, des campagnes sont organisées pour la protection des données sensibles (numéro de carte, données du porteur de carte) qui ne seront plus sauvegardées. Le secteur privé est depuis longtemps actif dans ce domaine. Sur leur site web se trouvent plusieurs conseils de prévention. Chaque année, à l'approche de la période des vacances, une campagne de prévention est lancée.
La FCCU prend aussi des initiatives: elle diffuse des prospectus reprenant des explications au sujet de la fraude à la carte de paiement et des conseils préventifs.
Un autre partenariat récent est la coopération avec la Direction générale Sécurité et Prévention du SPF Intérieur. La FCCU coopère entre autres à leurs initiatives pour la lutte contre le "skimming" et le "shoulder surfing" sous la forme d'une présentation avec des fonctionnaires de prévention.
En outre, chaque client peut directement prendre contact avec sa propre institution financière qui dispose de toutes les informations utiles.
Votre dernière question relève de la compétence de mon collègue de la Justice.
07.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse qui me réjouit.
Si je comprends bien, la situation se stabilise. Vous avez souligné les efforts consentis par le secteur privé de même que les mesures prises au niveau européen en termes d'échanges de données. Il semble donc que toutes les mesures mises en place par votre département soient largement suffisantes.
Cela dit, je resterai attentive à la question et serai peut-être appelée à vous interroger à nouveau l'année prochaine.
Het incident is gesloten.
- M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "le financement des task force au sein des zones de secours" (n° 12268)
- Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "le financement des task forces dans le cadre de la réforme de la sécurité civile" (n° 12730)
- de heer Éric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de task forces in de hulpverleningszones" (nr. 12268)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de task forces in het kader van de hervorming van de civiele veiligheid" (nr. 12730)
08.01 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, l'arrêté royal du 2 février 2009 fixe les nouvelles zones de secours et par la même occasion règle l'appartenance des communes à l'une de ces zones. Cependant, la réforme n'est toujours pas effective et l'organisation actuelle est toujours d'application tant que les arrêtés royaux relatifs aux financements, au statut des agents et aux normes minimales n'auront pas été adoptés ainsi que ceux concernant le financement approuvé par le Parlement.
Toutefois, vous vous êtes engagé à financer, au sein de chaque zone de secours, des task forces chargées de préparer l'intégration des services régionaux d'incendie et l'organisation de la future zone de secours. Il y a peu de temps, vous avez adopté une circulaire concernant la mise en place de ces task forces zonales. Six millions d'euros sont prévus pour leur financement. Cette somme servira à rembourser les communes des personnes détachées auprès de ces task forces. En ce qui concerne la répartition de cette somme entre les différentes zones, vous avez retenu deux critères: le nombre de pompiers, sans distinction entre volontaires et professionnels, et le nombre de postes de secours, sans distinction entre services C, Z, Y ou Z.
Je constate avec grand étonnement dans les annexes de cette circulaire que la zone de Hainaut-Est – zone de Charleroi, corps X comprenant plus de 360 pompiers professionnels et qui réalise 23.000 interventions annuelles – ne disposera que des moyens minimums pour la mise en œuvre de la réforme!
Le mercredi 25 mars dernier, le gouverneur du Hainaut avait réuni les bourgmestres du Hainaut pour leur présenter votre circulaire. J'étais dans l'assemblée, étant moi-même bourgmestre, comme ma collègue Jacqueline Galant. Beaucoup de questions ont été posées sur le timing jugé trop serré par beaucoup ou concernant certaines imprécisions de la procédure, par exemple celle-ci: le plan d'action préparé par la task force sera-t-il in fine approuvé par les bourgmestres de la zone de secours?
Le financement des task forces a été longuement débattu. À cet égard, monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes. Comment avez-vous déterminé les critères de répartition de ce financement? Pouvez-vous nous les détailler avec précision? Je m'interroge sur la pertinence de ces critères compte tenu de la quantité et la qualité de travail que devront assurer les task forces au vu de la réalité du territoire de leur future zone de secours et des réalités actuelles.
L'attribution de ces moyens financiers n'est-elle pas trop uniforme en ce qu'elle engendre des situations anormales comme dans le Hainaut-Est ou d'autres endroits, même en Flandre? Ne pensez-vous pas qu'il y aurait lieu de tenir des réalités de terrain et de corriger ces anomalies? Il en va de la bonne préparation de la réforme des services de secours que nous souhaitons tous dans l'intérêt des citoyens et dans le respect du travail des pompiers.
En outre, monsieur le ministre, j'ose espérer que ces critères ne préjugent en rien les prochains critères qui seront employés pour répartir les futures dotations fédérales entre les différentes zones de secours du pays. En tant que mandataires communaux, nous sommes, vous, moi et d'autres, soucieux des finances locales et de la viabilité financière de cette réforme.
08.02 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne vais pas répéter ce que mon collègue vient de dire: nous étions à la même réunion du gouverneur qui rassemblait tous les bourgmestres de la province du Hainaut. Nous nous sommes engagés, M. Thiébaut, moi-même et normalement aussi le cdH à interpeller le ministre au sujet de ces fameuses task forces. Il y a eu de nombreuses questions et une opposition virulente, notamment du président de l'Union des villes et communes de Wallonie qui voulait carrément saboter cette réunion et voter contre la mise en place des task forces. Je me suis insurgée contre cette position qui mettait à mal la réforme. La task force n'est là que pour dresser un inventaire de la situation. J'espère que vous allez répondre aux questions de M. Thiébaut que tous les critères avancés pour définir la task force ne serviront pas à définir les futurs moyens des différentes zones.
Je ne voulais pas délivrer un faux message aux hommes de terrain. Cette réforme est attendue depuis de nombreuses années par les volontaires, les professionnels et les bourgmestres qui n'ont rien à dire pour l'instant quand ils dépendent d'un poste de secours.
Monsieur le ministre, je souscris aux questions posées par mon collègue. Quels sont les critères qui ont servi à déterminer les montants alloués aux différentes zones pour élaborer leur task force? Selon votre département, en tout cas selon sa représentante à cette réunion, ces paramètres sont parfaitement objectifs mais nous n'en avons pas eu connaissance. Monsieur le ministre, comme mon collègue, j'espère que vous pourrez rassurer et éclairer les mandataires locaux.
Le président: La question no 12365 de Mme Leen Dierick portant sur le même sujet ayant été transformée en question écrite, cela me permet de donner la parole au ministre.
08.03 Guido De Padt, ministre: Chers collègues, la circulaire ministérielle du 11 mars 2009 relative aux task forces met en place dans chaque zone une task force, structure de coordination préalable à l'entrée en vigueur de la zone de secours. Le travail des task forces consiste, pour la plus grande partie, à collecter des informations sur le terrain pour établir un état des lieux précis de la situation et à les analyser par la suite afin de déterminer les améliorations à leur apporter. Ce travail consiste notamment à inventorier le matériel (meubles et immeubles) et à préciser pour chaque élément l'état dans lequel il se trouve (qualité, ancienneté, entretien, etc.), à dresser l'inventaire des moyens disponibles en personnel et à préciser pour chaque membre la fonction et l'âge, à prévoir des rencontres avec les partenaires extérieurs, à inventorier les différentes manières de traiter les dossiers d'intervention dans les postes de la zone, etc.
Ce travail étant fortement lié au nombre de postes et d'agents opérationnels présents sur le territoire de la zone, ces deux critères ont été retenus pour fixer le montant maximal de l'aide financière octroyée.
Le nombre d'interventions, la proportion de pompiers volontaires et professionnels, la population et la superficie de la zone n'ont, quant à eux, que peu ou pas d'influence sur la charge de travail qui incombe à la task force.
Le SPF Intérieur octroie aux communes et aux gouverneurs une aide financière destinée à couvrir trois types de frais de fonctionnement des task forces: les frais de détachement du personnel, les frais de fonctionnement stricto sensu et les frais de déplacement. Cette subdivision a permis que mes services puissent évaluer avec autant de réalisme que possible les besoins financiers des task forces. Ils ont ainsi tenu compte des frais auxquels les communes devront faire face pour mettre en place les task forces et pour leur permettre de remplir leurs missions. Toutefois, cette subdivision n'est qu'une hypothèse de travail. Quant aux limites fixées, elles ne doivent pas être respectées, étant donné leur simple valeur indicative.
Les montants maximaux de l'aide financière accordée par zone de secours par le SPF et tels que les a fixés la circulaire en son annexe I sont des plafonds. Ces aides seront, par ailleurs, uniquement accordées sur justification après approbation par le gouverneur et le SPF. Ces montants n'impliquent donc pas une uniformité des aides financières. En aucun cas, il ne s'agit d'une dotation. L'aide ne préjuge donc en rien des futures dotations aux zones de secours, lesquelles seront déterminées, en vertu de l'article 69 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, en fonction des critères suivants: la population résidentielle et active, la superficie, le revenu cadastral, le revenu imposable et les risques présents sur le territoire de la zone.
Afin de permettre un maximum de souplesse et de correspondre le mieux possible aux particularités du terrain, une très grande liberté est laissée aux pré-conseils de zone quant aux modalités de fonctionnement et à la composition des task forces. Par ailleurs, le plan d'action conçu par la task force et approuvé par le pré-conseil doit être exécuté selon les particularités de chaque zone.
08.04 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je suis satisfait de vous avoir entendu affirmer que le mode de calcul des futures dotations pour ces zones ne serait pas calqué sur celui que vous aviez utilisé pour le financement de ces task forces, auquel cas cela aurait été assez catastrophique.
Vous avez parlé de leur rôle, mais aussi de la nécessité d'inventorier – ce terme est revenu au moins quatre fois.
J'espère quand même que le rôle des task forces ne se limitera pas à un simple inventaire, mais qu'elles émettront aussi des propositions concrètes et qu'elles travailleront en étroite collaboration avec les bourgmestres de chaque zone.
08.05 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Nous sommes rassurés quant aux aides futures sous forme de dotations attribuées dans les futures zones de secours. Ce qui m'inquiète, ce sont les critères que vous avez cités: population, superficie, revenu cadastral et risques inhérents à la zone. On s'approche là très fortement de la norme KUL actuellement active pour les zones de police, alors qu'elle ne fonctionne pas partout. J'espère donc qu'une réévaluation sera organisée avant toute décision.
Sur les task forces et les collectes d'infos, il me semble important de rassurer tous les bourgmestres et de leur indiquer qu'il s'agit bien d'un travail d'inventaire. Je me demande cependant s'il n'y a pas redondance: pour dessiner les futures zones, un inventaire avait déjà été mis en œuvre afin de connaître le matériel et les effectifs présents sur le terrain. Pourvu qu'on n'organise pas deux fois la même chose; sinon, on regrettera de n'avoir pas gagné une étape et accéléré la mise en place de la réforme.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "la réaction du syndicat de police SYPOL à l'organisation d'une journée internationale contre les 'brutalités policières' et les chiffres officiels y afférents" (n° 12248)
09 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de reactie van politievakbond Sypol op de organisatie van een internationale dag tegen 'politiebrutaliteit' en de desbetreffende officiële cijfers" (nr. 12248)
09.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je souhaiterais vous interroger sur une Journée internationale contre la brutalité policière qui a été organisée à la mi-mars. Dans un flash d'"INFO Nouvelles", la direction générale DGS de la police fédérale faisait référence à l'organisation de cette journée internationale, qui a été mise sur pied par un collectif canadien de type plutôt anarchiste qui compare la police de Montréal à une bande d'assassins, ni plus ni moins.
En faisant allusion à cette journée, la DGS mentionne certes le rapport du Comité P, selon lequel la majorité des plaintes déposées contre des policiers sont classées aujourd'hui sans suite. Néanmoins, cette DGS tient à rappeler les conditions de l'usage de la contrainte et de la force par la police. Cela a suscité la réaction d'un syndicat policier, SYPOL, qui s'étonnait dans un communiqué de presse de ce que les autorités de la police fédérale relayaient cette journée, amenant à considérer un policier comme un délinquant ou quelqu'un qui peut potentiellement déraper à tout instant.
J'aurais donc voulu vous interroger sur la réaction de SYPOL et sur les raisons pour lesquelles la police fédérale a fait la promotion de cette journée internationale.
Pouvez-vous me communiquer les chiffres officiels de ce qu'on place sous le vocable "brutalités policières ayant donné lieu à des sanctions disciplinaires"?
Trouvez-vous normal et était-ce le rôle de la DGS de relayer ou de faire écho à cette journée internationale?
Comprenez-vous la réaction du syndicat policier à cet égard?
09.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, contrairement au flash de SYPOL, l'article de "INFO Nouvelles" mentionne uniquement l'existence d'une Journée internationale contre la brutalité policière, sans aucune précision sur l'organisation: par qui, pourquoi et comment.
De même l'article a, entre autres, pour but de montrer que la police belge n'a pas la réputation d'être une police violente et que, par ailleurs, lorsqu'on parle de brutalité, il ne peut être perdu de vue que les policiers eux-mêmes sont aussi victimes de violences.
Enfin, le flash de SYPOL fait état de ce que la campagne Intégrité est stigmatisante pour eux. À cet égard, le plan national de sécurité de la police fédérale 2008-2011 accorde à juste titre une grande importance à l'intégrité et recommande que des actions de communication, entre autres, soient menées en la matière.
L'article de "INFO Nouvelles" relatif à l'usage de la contrainte s'est inscrit dans cette perspective.
Hormis les faits de coups et blessures en dehors du service, on retrouve pour 2007, 3 sanctions graves, c’est-à-dire 2 suspensions et 1 retenue de salaire. Pour 2008, il n’y a eu aucune sanction. Pour 2009, il n’y a pas encore de punitions pour un dossier en cours dont le membre du personnel est temporairement suspendu.
09.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse. Je comprends quand même la réaction de SYPOL. Ils en ont assez que l’on dise que les policiers qui commettent des brutalités policières ne sont pas sanctionnés.
.
Nous savons que dans notre pays, il existe des sanctions potentielles à l’égard des policiers qui dérapent.
Si la direction générale a fait référence à cette journée sans en donner les coordonnées, la date, l’objectif, on ne comprend pas très bien pourquoi ils en ont parlé. C’était peut-être inutile.
Ou alors il fallait dire où cela se déroulait, comment et dans quels buts. Si c’est pour ne donner aucune information, autant éviter d’en faire écho et de provoquer la réaction des policiers.
Je pense comme vous, monsieur le ministre, que notre police est tout à fait digne de ce nom et ne se singularise pas par des actes de brutalité policière particulière. Cela me rassure. C’est votre message.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "la menace terroriste en Europe" (n° 12249)
10 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de terreurdreiging in Europa" (nr. 12249)
10.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question concerne la problématique de la menace terroriste en Europe et, en particulier, dans notre pays. Nous avons d'ailleurs déjà eu l'occasion d'aborder cette question en commission.
Depuis plusieurs semaines, tant le président américain que des hauts responsables du service de renseignement américain, notamment Reid Sawyer, le directeur du centre anti-terroriste de l'armée américaine à West Point, déclarent que l'Europe serait aujourd'hui plus menacée par le terrorisme que ne le sont les États-Unis ou d'autres pays dans le monde. Ces propos ont d'ailleurs été à nouveau confirmés par le président américain lors de ses visites en Europe. Ces informations circulent également sur internet, entre autres sur des sites en lien avec les organisations d'Osama Bin Laden. À chaque fois, ces sites indiquent que l'Europe devrait être ciblée et que les organisations de terroristes devraient s'intéresser à l'Europe, en visant plus particulièrement la Grande-Bretagne et la France.
Ceci étant dit, notre pays abrite le siège des institutions européennes de même que celui de l'OTAN. Les dix-neuf communes de la Région de Bruxelles-Capitale abritent donc des sièges d'institutions internationales, ce qui présente certainement une menace particulière.
Monsieur le ministre, le niveau d'alerte terroriste a-t-il été modifié au cours des dernières semaines à la suite de ces différentes informations, que ce soit au niveau européen ou au niveau belge? Y a-t-il un échange d'informations entre pays européens sur la menace terroriste en augmentation?
10.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, en ce qui concerne votre première question, je dois vous dire qu'il n'y a pas de niveau européen de la menace. Chaque pays estime son propre niveau de menace. Il est évident que celui de la Grande-Bretagne est différent de celui du Grand-Duché de Luxembourg.
La Belgique se trouve actuellement en niveau 2 (moyen) sur une échelle allant de 1 (faible) à 4 (très grave). Ce niveau 2 signifie que la menace est peu vraisemblable. L'Organe de coordination pour l'analyse de la menace (l'OCAM) ne dispose actuellement d'aucune information concrète et précise indiquant qu'une action terroriste va se produire sur notre sol.
Quant à votre deuxième question, pour ce qui est des services de police, des échanges d'informations au niveau européen se font par divers canaux (via Europol, le Police Working Group on Terrorism, les officiers de liaison belges à l'étranger et les officiers de liaison étrangers en Belgique). Dans le cadre de dossiers spécifiques, des échanges peuvent se faire via l'entraide judiciaire classique.
En ce qui concerne l'OCAM, il y a un échange continu d'informations pertinentes qui permet à ce service d'établir son évaluation en permanence et ce avec les services homologues étrangers et internationaux concernés par l'analyse de la menace, ainsi qu'avec les services européens de police et de renseignement, via les services d'appui belges. Je pense à la police fédérale, à la Sûreté de l'État et au Service général de renseignement.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de evaluatie van commissaris-generaal Koekelberg" (nr. 12256)
11 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'évaluation du commissaire général Koekelberg" (n° 12256)
11.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, deze vraag, daterend van midden maart 2009, ging over het functioneren van commissaris-generaal Koekelberg aan het hoofd van de federale politie. Na een evaluatie is er intussen ook een evaluatierapport opgemaakt. De resultaten van deze commissie werden midden maart 2009 verwacht. Intussen is daarover al een en ander in de openbaarheid geraakt.
Wat zijn de resultaten van die evaluatiecommissie?
Welke consequenties hebben de evaluatieresultaten op het verder functioneren van de heer Koekelberg? In dit feuilleton zouden we, net als bij Flikken, stilaan tot een slotaflevering moeten komen.
11.02 Minister Guido De Padt: De commissaris-generaal verkreeg de eindvermelding ‘goed met opmerkingen’. Dat is de middelste score. Ik maak abstractie van het recente incident en de lopende procedure bij mijn collega van Buitenlandse Zaken.
In principe wordt hij na een bepaalde periode opnieuw geëvalueerd. Concreet onderzoekt de evaluatiecommissie na een jaar hoe de commissaris-generaal is omgesprongen met de geformuleerde opmerkingen en of hieraan voldoende werd verholpen. Globaal is zijn evaluatie wel positief, laat dat duidelijk zijn. Er zijn ook verbeterpunten: de organisatie van zijn commissariaat-generaal en meer in het bijzonder van zijn directe omgeving moet verbeteren, ook de roluitklaring in bepaalde van zijn directies en diensten is voor verbetering vatbaar.
De evaluatie geschiedde door een commissie van drie experts. Hun besluit ‘goed met opmerkingen’ sluit deze evaluatieprocedure formeel af. Hoe het verder moet zal afhangen van de procedure die momenteel op de FOD Buitenlandse Zaken loopt met het oog op een eventuele ordemaatregel.
11.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, we zijn inderdaad in een volgende fase aanbeland. Ik neem aan dat ook u naar duidelijkheid zal streven. We staan voor een evaluatie van de totale politiehervorming. Als het hoofd pijn doet, volgt het lichaam niet. We moeten daar de komende weken en maanden duidelijkheid in verwerven.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische identiteitskaart" (nr. 12257)
12 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la carte d'identité électronique" (n° 12257)
12.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, al meer dan 40.000 Belgen hebben de voorbije vier jaar een nieuwe identiteitskaart moeten aanvragen omdat de chip op hun pas was losgekomen. Het is altijd gevaarlijk als er delen loskomen bij mensen en instellingen. Het probleem is dat de elektronische kaart zonder chip blijkbaar ook ongeldig is. Op zich worden de gemaakte kosten, tot de gemaakte vervoerskosten toe, terugbetaald op voorwaarde dat men kan bewijzen dat de chip niet is losgekomen door onzorgvuldig gebruik. Iedereen zit al eens in moeilijke papieren of in gewrongen toestanden.
Vorig jaar heb ik uw voorganger ook al over dit onderwerp ondervraagd. Hij heeft mij gezegd dat de kaarten geproduceerd vanaf 2006 het probleem nog amper zouden vertonen. De gemeentelijke administraties staan nu volop voor de introductie van de kids-ID’s, ook kinderidentiteitskaarten genoemd. Het gaat om een elektronische kaart voor kinderen onder de 12 jaar. Die kaarten zijn verplicht voor kinderen die naar het buitenland reizen maar in verschillende landen reeds niet geldig. Bovendien moeten de kinderen herkenbaar zijn met foto, wat voor bepaalde leeftijdscategorieën een probleem kan zijn vermits dit blijkbaar soms snel verandert. De kaart zou dus moeten worden vernieuwd terwijl ze normaal veel langer geldig is, wat ook de administratieve belasting wat zal verhogen.
Hebt u een idee hoeveel personen er echt vergoed werden voor dat euvel? Is er een procedure om de eventuele terugbetaling daarvan te herzien? Hebt u de zekerheid dat de kids-ID’s die los-chippigheid niet hebben? Erkent u dat de aangehaalde problematiek omtrent de kids-ID’s inderdaad een realiteit is?
12.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, misschien eerst dit: het hoeft niet altijd tot grote paniek te leiden wanneer bepaalde lichaamsdelen loskomen voor zover ze er niet afvallen.
Mijnheer Doomst, ik kan u melden dat er sedert 2004 8.881.423 kaarten zijn geproduceerd. Er zijn tot nu toe twee keer problemen vastgesteld met de kwaliteit van die identiteitskaarten. De oorzaak lag volledig bij de productie van de kaarten. In 2005 is bij een lot kaarten slechte lijm gebruikt om de chip vast te kleven. In 2006 is bij een ander lot de uitholling voor de chip foutief uitgevoerd waarbij wordt gesteld dat Binnenlandse Zaken niet verantwoordelijk is voor deze productiefouten. De producent van de kaarten heeft zich dan ook bereid verklaard de foutief gemaakte kaarten te vergoeden.
Er zijn tot nu toe 40.378 kaarten opnieuw ingediend bij de helpdesk van het rijksregister ten gevolge van losgekomen chips. Dit vertegenwoordigt 0,45 procent van het totaal aantal geproduceerde kaarten.
De technische productiefouten worden, zoals contractueel bepaald, terugbetaald door de kaartproducent. Wat men beschouwt als productiefout is overigens voor heel het eID-project geëvalueerd. Enkele maanden geleden werd hiervoor de procedure “gevolgschade” opgemaakt. Dat houdt in dat de burger kan worden vergoed voor de geleden schade ten gevolge van een productiefout bij de eID, mits voorlegging van de originele bewijsstukken. Wanneer de producent van de kaarten en de FOD Binnenlandse Zaken het niet eens geraken over het feit of het al dan niet om een productiefout gaat, neemt de FOD Binnenlandse Zaken de betaling voor haar rekening. Dat was tot nu toe het geval bij 1.200 van de 40.378 eerder vermelde kaarten.
Met betrekking tot de eID in het algemeen en de kids-ID in het bijzonder, streeft de FOD Binnenlandse Zaken een voortdurende verbetering van de kwaliteit na. Met de invoering van de kwaliteitsbarometer worden de problemen die zich eventueel voordoen nauwgezet geregistreerd en opgevolgd. Zo laat de kwaliteitsbarometer toe een verband te leggen tussen de gevallen van losgekomen chips en een bepaalde periode van het jaar, om dan in samenwerking met de leverancier van de kaarten eventuele oorzaken van het loskomen te duiden en te verbeteren. Ik kan dan ook verzekeren dat alle nodige acties worden ondernomen om de kwaliteit van de kaarten die aan de burgers worden afgeleverd, te verzekeren en desgevallend te verbeteren.
Ten aanzien van de problematiek van de herkenbaarheid van kinderen op foto’s dient vooreerst te worden opgemerkt dat elk ontwerp van een identiteitsdocument dat voor kinderen is bedoeld – niet alleen de kids-ID, maar evenzeer een paspoort of een kartonnen identiteitsbewijs – met hetzelfde onvermijdelijke probleem te maken krijgt zodra een foto vereist is. Ook een papieren identiteitsbewijs moest worden vervangen wanneer een foto niet meer met de werkelijkheid overeenstemde. In dat opzicht is de administratieve last dus niet gewijzigd.
Bovendien biedt de kids-ID ontegensprekelijke voordelen, die het papieren bewijs niet heeft, tegen nagenoeg dezelfde prijs, met name dankzij de financiële tussenkomst van de federale overheid en de medewerking van vele gemeenten om geen bijkomende taksen te heffen of het zelfs gratis aan te bieden. Ik weet niet hoe de situatie in Lennik is. De kids-ID is een beter beveiligd document en biedt een grotere veiligheid voor de kinderen, onder andere door de functie “hallo ouders”.
12.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u vereenzelvigt mij met Lennik. Het had natuurlijk erger kunnen zijn, door mij met Geraardsbergen te vereenzelvigen, maar ik kan u zeggen dat wij in Gooik inderdaad geen heffing zullen toepassen.
Blijkbaar wordt de kwaliteitscontrole op de voet opgevolgd. Dat is goed. Ik hoop dat wij er in het steeds groter wordend verkeer van dergelijke elektronische identiteitskaarten ten behoeve van de burgers voor kunnen zorgen dat de kaarten chipsbestendig zijn. We zullen ook op het terrein de kwaliteit van de geproduceerde documenten blijven opvolgen.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het optreden van Dieudonné te Sint-Joost-ten-Node" (nr. 12282)
13 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "le spectacle de Dieudonné à Saint-Josse-ten-Node" (n° 12282)
13.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over een optreden van een komiek in zaal Marignan in Sint-Joost-ten-Noode, op 25 maart 2009.
Gezien de aard van zijn humor en zijn politieke affiliatie, en alle problemen die daarrond werden gemaakt, lokken die optredens de nodige controverses en ook tegenbetogingen uit. In Sint-Joost-ten-Noode was dit ook het geval. Dat heeft geleid tot een nogal indrukwekkende machtsontplooiing van tachtig agenten, een waterkanon en nog eens tien agenten in de zaal, voor een optreden voor een driehonderdtal mensen.
De agenten moesten blijkbaar trouwens in de zaal de inbreuken tegen de racismewet vaststellen. Nu blijkt, volgens de burgemeester van Sint-Joost-ten-Noode, dat de heer Dieudonné en het Marignan Center zelf zouden moeten instaan voor de kosten verbonden aan het politieoptreden, die zouden worden geschat op een bedrag van 25.000 euro. Die communicatie verraste mij nogal.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, kunt u deze informatie bevestigen?
Ten tweede, op basis van welke regelgeving kan men de kosten van een ongevraagd politioneel optreden op de organisatoren, en zelfs op de artiest zelf, verhalen bij dergelijke manifestaties? In welke mate is dat verenigbaar met het recht op vereniging en vergadering?
Ten derde, hebben de organisatoren en/of de artiest zelf überhaupt om het politionele optreden verzocht?
Ten slotte, hebben de agenten in de zaal de nodige vaststellingen gedaan? Zo ja, welke? Welk gevolg zal daaraan worden gegeven?
13.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Weyts, de politie heeft ons inderdaad bevestigd dat de organisator van het evenement werd verzocht om de kosten voortvloeiend uit de organisatie van de ordedienst te betalen. Hij kreeg hiertoe overigens ook voorafgaandelijk alle nuttige informatie.
Ik verneem dat de politiezone zich baseerde op een door de lokale politieraad, op datum van 28 mei 2003, goedgekeurd taksreglement, dat ondertussen ook reeds werd goedgekeurd door de bevoegde voogdijoverheid. Dit reglement bepaalt dat de dienstprestaties van de politiezone verricht naar aanleiding van sportmanifestaties, concerten, avonden, optochten en andere stoeten die toegankelijk zijn voor het publiek en plaatsvinden op de openbare weg, of die een weerslag hebben op de openbare weg, aanleiding geven tot een taks ten laste van de organisator van het evenement en is gebaseerd op artikel 90 van de wet op de geïntegreerde politie.
Tot nu toe werd omtrent artikel 90 van de wet op de geïntegreerde politie evenwel nog geen uitvoeringsbesluit gepubliceerd. Recentelijk werd een ontwerp van KB goedgekeurd door de adviesraad van burgemeesters, dat nu de verdere legistieke weg aflegt. Ik zal de politiezone aanschrijven om hen te wijzen op het anticiperen op het bedoelde uitvoeringsbesluit.
De ordedienst werd georganiseerd mede op vraag van de procureur des Konings, met als doel eventuele inbreuken op de wetgeving inzake racisme, xenofobie en negationisme vast te stellen. Tijdens de voorstelling heeft de artiest enkele rechtstreekse bemerkingen geuit aan het adres van de voorzitter van het MRAX, le Mouvement contre le Racisme, l’Antisémitisme et la Xénophobie, vermoedelijk ingevolge diens commentaar voor het optreden zelf.
Dit gebeurde vermoedelijk ten gevolge van diens commentaar vóór het optreden zelf. Hij heeft op deze wijze de grenzen van het wettelijke afgetast. Volgens de informatie waarover wij beschikken werden deze grenzen niet echt overschreden. De magistraat van dienst werd regelmatig op de hoogte gehouden en beval dan ook geen verdere maatregelen.
13.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
Wat mij toch ook verrast, is dat men blijkbaar lokaal kan beslissen om een taks in te voeren ten laste van de organisatoren. In deze is het nochtans duidelijk dat de organisatoren die overlast niet zelf hebben gecreëerd en zelf niet hebben verzocht om een politioneel optreden. Waar gaan wij naar toe? Als een vereniging een vreedzaam evenement organiseert en er wordt een tegenbetoging gehouden dan loopt die vereniging het risico te worden veroordeeld om de kosten te betalen die verbonden zijn aan het politieoptreden tegen de tegenbetoging. Waar gaat dit dan heen?
Ik maak mij ook zorgen over de manier waarop met deze zaak is omgegaan. Er werd een hele politiemacht ontplooid en er werd ook heel wat heisa veroorzaakt met agenten die zelfs in de zaal moesten gaan noteren wat die humorist zei tijdens zijn optreden.
Daartegenover staat heel de heisa tegen de fatwa's die werden uitgesproken tegen Deense cartoonisten. Ik denk dat wij zelf ervoor moeten zorgen de kerk in het midden te houden. Gelet op de grondwettelijke rechten en vrijheden – zeker het recht op vrije meningsuiting – vind ik het totaal onbegrijpelijk dat er zo overdreven werd gereageerd tegen een dergelijke man. Wat stelt dit uiteindelijk allemaal voor? Ik denk dat in deze de remedie ergens was dan de kwaal.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Marc Nollet au ministre de l'Intérieur sur "le démantèlement de la Direction générale de la Sécurité civile" (n° 12299)
- M. Jean-Marc Nollet au ministre de l'Intérieur sur "la situation au SPF Intérieur" (n° 12300)
- de heer Jean-Marc Nollet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ontmanteling van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid" (nr. 12299)
- de heer Jean-Marc Nollet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toestand bij de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 12300)
14.01 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je préfère poser mes questions séparément, mais cela dépendra de la réponse.
Le président: Si la réponse est groupée, cela me semble logique, puisqu’elles étaient jointes.
14.02 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Je commencerai donc par la première. Monsieur le ministre, les services d’incendie francophones et germanophones sont de plus en plus inquiets de ce qui se passe dans votre département. Le journal "Vers l'Avenir", cher à mon collègue Gilkinet ici présent, a récemment consacré différents articles à ce sujet, notamment en son édition du 23 février. Lors de leur assemblée générale, ils ont, en votre présence, dénoncé ce qu'ils estiment être le démantèlement de leur interlocuteur naturel, à savoir la direction générale de la Sécurité civile.
Ils se sont notamment interrogés sur les véritables motifs qui justifiaient la décision prise par la présidente du comité de direction du SPF Intérieur. Jusqu'à présent, ils n'ont pas obtenu de réponse à leurs questions. Je précise tout de suite que ma question a été envoyée avant les vacances de Pâques; il se peut que, depuis lors, ils aient reçu une réponse. Cependant, au moment où j’ai écrit ma question, ils n’avaient pas reçu de réponse.
Par conséquent, pouvez-vous répondre aux questions suivantes.
1. Avec quels partenaires de la sécurité civile cette réorganisation fondamentale a-t-elle été discutée?
2. Avez-vous marqué votre accord préalable sur cette réorganisation?
3. Quelle est la justification fonctionnelle de cette réorganisation? Pensez-vous que la dispersion des compétences soit de nature à améliorer le service rendu aux services d'incendie et aux citoyens? Si oui, de quelle manière concrète, et quels sont les avantages de la dispersion?
4. Il semblerait que, par contre, l'Inspection des Finances et votre collègue du Budget aient donné tous deux un avis tout à fait négatif sur cette réorganisation, précisément en raison de la dispersion des compétences. Confirmez-vous cette information? Et si tel est le cas, pourquoi n'en avez-vous pas tenu compte?
5. Comment conciliez-vous la nouvelle organisation de la sécurité civile avec l'arrêté royal du 14 janvier 2002 portant création du SPF Intérieur?
Le président: Veuillez poser votre deuxième question, monsieur Nollet.
14.03 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me revient que la mise à l'écart de la mandataire qui était à la tête de la sécurité civile depuis 18 ans et la réorganisation de la direction générale seraient liées à la volonté de la présidente du comité de direction de placer à la tête de la direction générale de la Sécurité civile un conseiller général qui jouirait de faveurs particulières.
Il se dit par ailleurs qu'un des conseillers de votre prédécesseur, responsable du budget à son cabinet, après avoir été contraint de démissionner suite à une des récentes affaires au sein de la police, serait ensuite très rapidement devenu le conseiller spécial en matière budgétaire de la présidente du comité de direction.
Pouvez-vous confirmer cette information? Si oui, la considérez-vous personnellement comme déontologiquement acceptable?
Certaines rumeurs vont jusqu'à faire état d'aussi graves dérives que celles évoquées récemment au sein de la police. Ainsi, il se dit également que l'actuelle conseillère spéciale de la présidente en matière de sécurité civile a eu l'occasion de lire, corriger et faire réécrire son propre arrêté de nomination au grade de conseiller général.
Ma question est on ne peut plus simple: ces fait sont-ils exacts ou pouvez-vous, sans ambiguïté aucune, démentir ces rumeurs?
14.04 Guido De Padt, ministre: Monsieur Nollet, le fait d'affirmer que la réorganisation de la direction générale de la Sécurité civile est une opération de démantèlement et qu'à cette occasion, il n'est pas tenu compte de l'avis de l'Inspection des Finances, est faire une entorse à la vérité. C'est précisément à la lumière de l'avis de l'Inspection des Finances et après concertation avec le département du Budget, qui a également été consulté, que dès le 3 mars, j'ai décidé et communiqué à la présidente du comité de direction que la direction générale ne serait désormais plus scindée. En d'autres termes, seule une direction générale subsisterait et les questions que vous posez aujourd'hui sont dès lors sans objet.
Néanmoins, d'un point de vue managérial, la décision de ne maintenir qu'une direction générale n'empêche pas qu'on revoie de plus près ses missions. Les défis concernant les services d'incendie, la protection civile et le développement du Centre fédéral de connaissance et de soutien pour la sécurité civile sont trop importants et sont en cours.
Pendant la durée du mandat, plusieurs moments d'évaluation ont été prévus. Le dernier cycle se conclut par une évaluation finale qui doit examiner si les objectifs définis dans le plan de management et le plan opérationnel ont été atteints et de quelle manière.
L'évaluation porte également sur la contribution personnelle du titulaire de la fonction de management à la réalisation de ces objectifs et sur les efforts consentis en termes de développement de ses compétences.
Lorsque la procédure d'évaluation n'aboutit pas à la mention "très bien", le titulaire d'un mandat ne voit pas celui-ci renouvelé de manière automatique et le mandat prend fin de plein droit à sa date d'expiration, ce qui était le cas ici. Il n'est donc nullement question de mise à l'écart. Je confirme que le conseiller budgétaire de mon prédécesseur est actuellement mis à la disposition de l'administration. Après les événements auxquels vous faites allusion et en raison de son expertise, il a été décidé d'un commun accord avec le directeur général compétent de la police fédérale de mettre l'intéressé temporairement à la disposition de l'administration où il œuvre en qualité d'expert budgétaire.
Enfin, à l'issue d'une interruption de carrière, le conseiller général dont vous faites état a réintégré l'administration, plus particulièrement sa direction générale d'origine où elle exerce à nouveau une fonction de ligne. Quant aux rumeurs de dérives éventuelles, j'ai chargé mon service d'audit et d'inspection d'en examiner la véracité.
14.05 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Au sujet de ce dernier point, de quand cela date-t-il? J'ai posé ma question il y a trois semaines. Avez-vous déjà une réponse à ce sujet?
14.06 Guido De Padt, ministre: À l'instant même où j'ai pris connaissance des faits, j'ai chargé l'inspection de cet audit. J'attends une réponse dans les plus brefs délais.
14.07 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): C'est-à-dire?
14.08 Guido De Padt, ministre: C'est-à-dire quand l'audit sera terminé. Je ne peux vous répondre autrement.
14.09 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Dans un an et demi?
14.10 Guido De Padt, ministre: Non, pas dans un an et demi. Le plus vite possible.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question no 12362 de M. Maxime Prévot a été transformée en question écrite à la demande de celui-ci.
15 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "la situation au sein de la zone de police de Jemeppe-sur-Sambre" (n° 12327)
15 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toestand in de politiezone Jemeppe-sur-Sambre" (nr. 12327)
15.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 4 février dernier, je vous avais interrogé sur la situation au sein de la zone de police de Jemeppe-sur-Sambre, en province de Namur.
En réponse, vous m'aviez informé du lancement d'un processus de dialogue au sein du Comité national de négociation mais également au plan local avec les organisations syndicales ainsi qu'au sein du conseil de police de la zone et du comité de concertation de base.
Il me semble utile de revenir sur ce dossier pour pouvoir obtenir des informations sur l'évolution de la situation, étant entendu qu'un article de l'excellent journal "Vers l'Avenir" de ce 13 mars faisait état d'un climat de travail toujours aussi lourd et du lancement d'une procédure d'audit psychosocial, demandée par les syndicats et finalement acceptée par l'autorité communale après bien des atermoiements.
Selon le journal "Vers l'Avenir" citant des sources syndicales, les choses ne s'améliorent par pour autant, l'absence de dialogue perdurant et le climat étant toujours aussi plombé. De même, deux policiers auraient porté plainte pour des faits de harcèlement moral. Enfin, des délégués syndicaux auraient fait l'objet de menaces à peine voilées, ce qui a amené un représentant du syndicat SNPS à rappeler la loi syndicale à la hiérarchie de l'hôtel de police.
Monsieur le ministre, êtes-vous informé de l'évolution de la situation dans cette zone de police? Quelles initiatives ont-elles été prises depuis le mois de février afin d'améliorer le dialogue et la gestion des ressources humaines dans cette zone de police? Estimez-vous que cela a porté ses premiers fruits?
Vu les indices persistants quant aux difficultés relationnelles dans cette zone de police, quelles sont les mesures complémentaires que vous envisagez ou que vous avez mises en oeuvre?
Épingler des cas particuliers est intéressant mais, d'une façon générale, quels sont les dispositifs de formation existant pour les chefs de corps et leurs adjoints afin d'assumer leur fonction en matière de gestion des ressources humaines, dans un souci du respect des droits des travailleurs et de leurs représentants mais aussi d'efficacité des services de police vis-à-vis des citoyens?
J'espère avoir l'occasion de vous poser une autre question du même ordre au cours de cette même séance sur d'autres zones de police.
15.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, le préavis de grève du syndicat national du personnel de police et de sécurité a été traité lors du Comité national de négociation du 28 janvier 2009. Il s'en est suivi un premier comité de concertation de base dans la zone de police même en date du 29 janvier 2009 et un second était prévu aujourd'hui.
Entre-temps, les 25 et 31 mars derniers, a eu lieu l'enquête psychosociale dont les résultats sont attendus pour les prochaines semaines. Des projets d'amélioration et d'adaptation de la communication interne sont en cours d'élaboration. Il sera tenu compte de l'analyse psychosociale.
Il me semble, sur la base de ces informations, que les autorités compétentes locales, tant politiques que hiérarchiques, font tout pour que la situation se régularise. Plusieurs cours en leadership et en gestion des ressources humaines sont organisés au sein de la police fédérale (formation continuée pour un public mixte). Le personnel de la police intégrée a également accès aux formations de l'Institut de formation de l'administration fédérale qui organise plusieurs cours en la matière.
En plus de cela, il existe un bon nombre de formations externes.
15.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, il me semblait normal et logique d’assurer le suivi de ma question précédente.
J’entends que des réunions de concertation sont en cours et qu’une enquête psychosociale a été diligentée. J’étais au courant. Je m’en réjouis tout en m’interrogeant sur la raison qui n’a pas permis de développer ces démarches plus tôt vu la gravité et la complexité de la situation.
Soyons positifs et espérons que les choses se mettent en place.
À force d’être en contact avec des fonctionnaires de police y compris avec la hiérarchie, je pense qu’il y a vraiment un effort à réaliser en termes de gestion des ressources humaines et de formation des cadres, tant par rapport à la qualité des relations de travail sur place que par la qualité des services rendus au citoyen.
Je vous invite réellement à y être attentif à Jemeppe-sur-Sambre ou ailleurs dans notre beau pays.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voetbalinterland België-Bosnië" (nr. 12348)
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van de voetbalinterland België-Bosnië" (nr. 12351)
- de heer Bert Schoofs
aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ordeverstoring door
Bosnische supporters van de voetbalinterland België-Bosnië van
28 maart jl." (nr. 12437)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la rencontre internationale de football Belgique-Bosnie" (n° 12348)
- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "les mesures de sécurité prévues pour la rencontre internationale de football Belgique-Bosnie" (n° 12351)
- M. Bert Schoofs au ministre de l'Intérieur sur "les troubles causés par les supporters bosniaques lors de la rencontre internationale de football Belgique-Bosnie du 28 mars dernier" (n° 12437)
16.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt in een vorig antwoord aan collega Weyts over de wedstrijd België-Bosnië al enige toelichting gegeven naar aanleiding van het chaotisch verloop van dat evenement.
U hebt toen ook gezegd dat de Voetbalbond verantwoordelijk is voor de ticketverkoop. Het is duidelijk dat daar in de toekomst moet worden ingegrepen, want het aantal Bosnische supporters in Belgische vakken was blijkbaar ongezien.
De ordehandhaving was niet min. Bijna 500 politieagenten waren aanwezig om de orde te handhaven. Er werd gezegd dat sommige supporters tot drie keer toe werden gefouilleerd voor de match, maar toch geraakte heel wat vuurwerk binnen. Ik weet niet waar ze dat hebben gestoken, maar normaal gezien moet het onderscheid tussen staven vuurwerk en andere lichaamsdelen, behalve misschien in een staat van geweldige opwarming, toch duidelijk zijn. Blijkbaar moeten het in dit geval toch wel flinke kerels geweest zijn aangezien het onderscheid niet duidelijk was.
Het vuurwerk dat door het stadion vloog, zou volgens sommigen niet groter zijn geweest dan een potloodje, terwijl anderen spreken van rookbommen. Die hebben voor onze Rode Duivels trouwens op een tactisch heel slecht moment voor rookontwikkeling gezorgd, wat misschien verantwoordelijk is voor onze uitschakeling op termijn voor dit WK.
Mijnheer de minister, kunt u wat meer verduidelijking geven over de genomen veiligheidsmaatregelen voor en tijdens die voetbalinterland en over die incidenten? Acht u het niet nodig, rekening houdend met hetgeen is gebeurd en de scènes die zich hebben afgespeeld, om inzake de ticketverkoop en de optimalisering ervan afspraken te maken met de Voetbalbond?
16.02 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, (…)
Mijnheer de voorzitter, functioneert de micro of niet?
De voorzitter: Ja.
16.03 Ben Weyts (N-VA): Het was namelijk voor de eerste keer in de geschiedenis dat de Belgische Voetbalbond rechtstreeks en in exclusiviteit kaarten verkocht aan de voetbalbond van de bezoekende ploeg.
Ik had ervoor gewaarschuwd dat dit kon betekenen dat Bosniërs die in België en in de ons omringende landen wonen, toch kaarten zouden kopen voor Belgische vakken, met alle veiligheidsrisico's van dien. We waren het ook eens over het feit dat de tegenmaatregelen die door de Voetbalbond waren uitgevaardigd totaal onvoldoende waren. Men moest een soort eed ondertekenen waarin men beloofde niet te supporteren voor de Bosnische ploeg en enkel voor de Belgische ploeg. Indien men dat wel zou doen, zou de politie ingrijpen en die personen verwijderen uit het stadion.
Het gevolg is gekend, met name totale chaos. Duizenden Bosnische supporters zaten in de Belgische vakken, er waren relletjes en vechtpartijen en bovendien was het hele stadion in rook gehuld.
Mijn concrete vragen zijn de volgende. Ten eerste, hoe zijn die Bosnische supporters erin geslaagd, ondanks de vermeende strenge controles, vuurwerk in het stadion te smokkelen? Kregen die supporters inderdaad, zoals door het hoofd van de Voetbalcel werd gesuggereerd, hulp van mensen van de Bosnische voetbalbond?
Ten tweede, de scheiding van de supporters was in Cristal Arena de facto zo goed als onbestaande. Zoals u in uw antwoord op mijn eerdere vraag al hebt aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid daarvoor in eerste instantie wel bij de Voetbalbond, maar ik meen dat het zeer duidelijk is dat de Voetbalbond niet in staat is om de veiligheid te organiseren en te garanderen, zeker niet bij tienduizenden aanwezigen in een voetbalstadion. Bent u het ermee eens, mijnheer de minister, dat de maatregelen van de Voetbalbond inzake de scheiding van supporters totaal onafdoende en zelfs contraproductief waren?
Ten derde, wat is de evaluatie van de Voetbalcel inzake het systeem van kaartenverkoop, dat ik al in mijn vorige vraag gehekeld had?
Ten vierde en tot slot, vindt u dat de veiligheid in het stadion nog altijd in eerste orde kan worden toevertrouwd aan de Voetbalbond bij de organisatie van interlandwedstrijden? Heeft de Voetbalbond hier eigenlijk geen bewijs van incompetentie afgeleverd?
16.04 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijnheer de minister, in feite zijn alle vragen al gesteld. Ik meen niet dat de Belgische ploeg uitgeschakeld is door de rellen die zich ter plaatse hebben voorgedaan. De oorzaak daarvoor ligt wel degelijk bij de Voetbalbond, maar dan niet op 28 maart jongstleden. Dat heeft een voorgeschiedenis, meen ik.
Het is een feit dat de Bosniërs in Genk eigenlijk een thuiswedstrijd speelden, voor eigen publiek, of zo werd het althans ervaren in de pers. Dat de Belgische spreekkoren volledig werden overstemd door Bosnische supporters en de uiteindelijke ernstige verstoring van de wedstrijd zelf, zijn toch spraakmakend. Daarvoor zal de Voetbalbond ook wel enige verantwoordelijkheid dragen.
De vraag blijft, mijnheer de minister, omdat het een zaak is van openbare orde en veiligheid, waarin u het laatste woord heeft, in welke maatregelen u in de toekomst kunt voorzien om dergelijke zaken te vermijden. Indien de Voetbalbond dergelijke zaken niet kan vermijden, dan kunt u misschien tussenbeide komen.
16.05 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de vraag om een overzicht te geven van alle veiligheidsmaatregelen is zo algemeen dat ik daarop niet meteen een gedetailleerd antwoord kan geven, anders zouden wij hier tot vanavond laat zitten.
De afspraken tussen de KBVB, de lokale overheden en de politie slaan op alle veiligheidsmaatregelen, zoals wettelijk en reglementair bepaald, en werden vastgelegd in een overeenkomst zoals bepaald in artikel 5 van de voetbalwet. Het gaat hier om de ticketverkoop, de inzet van stewards, de modaliteiten inzake alcohol, de samenwerking tussen de stewards en de politie, de camerabewaking, enzovoort. Degenen die af en toe eens naar een voetbalwedstrijd gaan, weten wel waarover dat gaat.
Wat de mobiliteitsproblemen betreft, waarnaar ook werd verwezen, deze hebben zich effectief voorgedaan. Voor de toekomst zal dit verder worden bekeken en beter worden aangestuurd. Dat is toch wel nodig.
Tegen de vermenging van de supporters bestaat er in België noch in het buitenland enig preventief wondermiddel. De vermenging van supporters wordt dan ook bij veel interlands en nationale competitiewedstrijden vastgesteld. Het is juridisch niet zomaar mogelijk om mensen met een Belgische identiteitskaart, of een andere nationaliteit, de toegang tot de Belgische vakken te verhinderen, als zij spontaan verklaren supporter te zijn van de Belgische nationale ploeg. Dat is ook de reden waarom de KBVB deze supporterskeuze op papier heeft laten bevestigen. Enkel bij de landen waar de nationale ploeg een vaste supportersfederatie heeft en die alle tickets aan de supporters, via een getrouwheidssysteem, bij voorrang kunnen toebedelen, zoals Nederland, Schotland of Engeland, kan men vermenging enigszins uitsluiten, maar ook dan blijkt dat er door de doorverkoop van tickets toch vermenging ontstaat.
In België is er jammer genoeg geen dermate interesse in de nationale ploeg om een dergelijk systeem toe te passen. In elk geval zal er voorafgaand aan de volgende interlands, zeker die tegen Turkije, zoals altijd met de KBVB worden overlegd.
Ik kan nog aangeven dat er bij de ticketverkoop door mijn diensten geen inbreuk werd vastgesteld op de Belgische regelgeving ter zake. Minder plaatsen toekennen aan de Bosnische supporters zou geen oplossing geboden hebben, aangezien zich dan een nog grotere vermenging zou hebben voorgedaan. Meer plaatsen vrijmaken voor de bezoekers was ook onmogelijk, aangezien men niet zomaar een heel stadion kan verbouwen voor één wedstrijd. Ik denk daarbij aan de bestaande toegangswegen, de evacuatiewegen, vakken en scheidingen.
Wat het vuurwerk betreft wijzen alle elementen erop dat de betrokken Bosnische supportersgroep, hoofdzakelijk afkomstig uit Zweden, bijzonder professioneel te werk is gegaan, dit zowel bij het binnenbrengen, het gebruik als het onmogelijk maken van de identificatie van de daders.
Gelet op de bijzonder grondige fouillering die heeft plaatsgevonden waarbij tal van verboden voorwerpen in beslag werden genomen, blijven er maar twee mogelijkheden open.
Ten tweede, het vuurwerk werd al dan niet gedemonteerd binnengebracht op een manier die via de wettelijk toegelaten fouillering niet kan worden gedetecteerd, bijvoorbeeld gekleefd aan al dan niet loskomende intieme lichaamsdelen. Het is onmogelijk om alle supporters te vragen zich uit te kleden voor de fouillering. Dat zou totaal onmogelijk zijn.
Ten tweede, het vuurwerk werd binnengebracht door personen die niet langs deze controles moeten passeren in hoofde van hun functie. Indien dit blijkt uit een dynamische risicoanalyse zullen mijn diensten aan de politiediensten en de organisatoren vragen om in de toekomst strengere controles uit te oefenen op die mensen.
Voor beide mogelijkheden zijn geen bewijzen voorhanden, doch andere opties lijken er niet te zijn.
Ik vind de vergelijking die werd gemaakt met het Heizeldrama allerminst proportioneel en ze doen ook niet ter zake. Ik kan u zeggen dat de veiligheidssituatie in België een van de beste is in Europa, wat trouwens expliciet werd bevestigd door de verantwoordelijke van de FIFA.
De situatie met de Bosnische supporters heeft zich ook voorgedaan bij verschillende andere wedstrijden waaraan Bosnië de andere jaren heeft deelgenomen. Ik denk dat de heer Weyts daarnaar enkele weken geleden heeft verwezen, hoewel ik dat niet meer zeker ben. Ik dacht dat u een zekere waarschuwing had geuit.
Het is aan de FIFA om de nodige maatregelen te nemen, conform hun disciplinaire code. Zij hebben in dat kader dan ook een onderzoek ingesteld.
Noch inzake het vuurwerk, noch inzake de supporterscheiding bestaat er een preventief wondermiddel dat elk risico uitsluit. Niet alleen in België maar ook in verschillende andere landen werden deze oplossingen zeker al toegepast.
Ik sta uiteraard open voor elke wettelijke, sluitende en werkbare oplossing die de vraagstellers mij in dat opzicht zouden kunnen aanreiken.
16.06 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik heb de indruk dat in het algemeen, als ik de matchen en de organisatie ervan volg, er vooruitgang is geboekt. Zowel de politie als de organisatoren halen een goed resultaat. Ik volg Anderlecht, nu een ploeg op kampioenenniveau. Daar hebben de tegenstrevers het ook altijd moeilijk, maar daar slaagt men er altijd in om dat op een ordentelijke manier te laten verlopen. Ik krijg de indruk dat dit toch iets is waaruit wij conclusies moeten trekken. Er is iets fout gelopen dat in het normale verloop van evenementen niet zo vaak voorkomt.
Ik meen dat u op het einde van het seizoen een evaluatie hebt met de clubs over de gang van zaken op een aantal vlakken. Ik neem aan dat de Voetbalbond daarbij betrokken is. Misschien is het goed dat het incident en de werkwijze bij interlands op uw eindejaarsevaluatie ter sprake zouden komen en dat met de Voetbalbond wordt overlegd of aan de incidenten die zich hebben voorgedaan, een aantal conclusies kan worden verbonden.
16.07 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, een van de oplossingen is alleszins dat men niet langer het spoor volgt van de exclusieve verkoop van tickets aan de voetbalbond van de bezoekende ploeg. Dat is in deze dé bron van alle agitatie geweest.
Ik heb zelf geprobeerd om als zogezegde Bosniër van hieruit tickets te kopen bij de Bosnische voetbalbond. Ik heb zelfs geen antwoord gekregen. Men kon enkel in Bosnië tickets kopen. Het gevolg daarvan was dat de Bosnische supporters van hier en van de rest van Europa zich wel moesten voordoen als Belgische supporters als ze de match wilden zien.
Ik hoop dat dat systeem niet zal worden gevolgd bij de match tegen, godbetert, Turkije, want dan zullen alle Belgische vakken worden gedomineerd door supporters van de bezoekende ploeg.
Nogmaals, ik denk dat de Voetbalbond fouten heeft begaan en zelfs niet bereid is om dat te erkennen. De reactie van de heer Philips na de match was dat de Voetbalbond felicitaties had gekregen van de FIFA. Hij vergat echter wel te vermelden dat de FIFA een boete heeft opgelegd van meer dan 10.000 euro.
Als men nog geen simpele interland in goede banen kan leiden, mag men ook niet de pretentie hebben om een WK te willen organiseren. Ik wil u vragen om ter zake nauw overleg te hebben met de mensen van de voetbalbond. Veiligheid belangt niet alleen de bond aan, maar ook u en ons allemaal. Ik pleit ervoor dat u optreedt en zich actiever mengt in de organisatie van de veiligheid bij interlands.
16.08 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, een eerste conclusie is dat de Koninklijke Belgische Voetbalbond hier eens te meer blijk heeft gegeven van amateurisme. Dat is in het verleden helaas al vaker gebeurd. Zolang dat op sportief vlak gebeurt, hebben wij daarover niets te zeggen. Wanneer echter de openbare veiligheid en de openbare orde in het gedrang komen, hebben wij dat wel.
Ten tweede, het is een klein voorbeeld van hoe loyaal veel mensen zijn die sinds de snel-Belgwet en haar voorgangers de Belgische nationaliteit hebben verkregen. Van loyaliteit is helemaal geen sprake. Ik kan u zelfs citaten geven, maar ik zal dat nu niet doen, omdat het tijdsbestek van een repliek te kort is.
Collega Weyts heeft er terecht op gewezen. We kunnen ermee lachen, maar wanneer dat zou gebeuren in een match tegen bijvoorbeeld Turkije, wanneer er dan iets zou mislopen en er zwaargewonden zouden vallen, zou het lachen ons allemaal vergaan.
Niet alleen de Belgische identiteitskaart, maar ook de verklaring op woord van eer is een vodje papier geworden, zoals we opnieuw hebben kunnen vaststellen.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "les cambriolages à Bruxelles" (n° 12345)
17 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inbraken in Brussel" (nr. 12345)
17.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je voulais vous interroger sur les cambriolages à Bruxelles. Je vois qu'entre-temps un tableau a été distribué. Serait-ce déjà une réponse à ma question sur le nombre de cambriolages enregistrés dans les dix-neuf communes au cours de l'année 2008? Je vois aussi qu'une comparaison avec 2006 et 2007 a été établie.
Ma question porte aussi sur la manière dont les corps de police interviennent à Bruxelles. D'après mes informations, dans certaines zones de police, des unités locales d'intervention auraient été créées. Mais dans d'autres zones, un temps précieux serait perdu puisqu'il serait fait appel à la police fédérale. Avant son arrivée, des preuves peuvent s'effacer, sans compter que cela cause un désagrément supplémentaire à la personne qui a été cambriolée, puisqu'il lui est demandé de ne toucher à rien jusqu'à l'intervention de la police fédérale, qui peut mettre plusieurs heures avant d'arriver.
Enfin, s'agissant de la police scientifique, quelles sont les communes qui recourent aux services d'un laboratoire de la police fédérale?
17.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, je vous ai remis un tableau qui reprend les chiffres demandés.
L'offre de service du laboratoire de la police judiciaire fédérale de Bruxelles prévoit l'intervention de la police technique et scientifique sur les lieux de cambriolage dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles. Le laboratoire de la PJF de Bruxelles est spécialisé en police technique et scientifique. Son personnel est formé à ce type de mission.
Dès réception d'une demande d'intervention de la police locale, le laboratoire arrive sur les lieux du cambriolage dans un délai de 24 heures maximum. Sur place, il remplit sa mission de police technique et effectue les différentes recherches d'indices en fonction de l'état des lieux. Il prélève les traces laissées par les auteurs et les conditionne en vue de leur exploitation ultérieure. Par traces, il faut entendre les empreintes digitales, palmaires, de semelles de chaussures, les traces d'effraction, ainsi que de l'ADN, sang et salive.
Chaque trace est ensuite exploitée au sein du laboratoire, mais aussi dans d'autres services de la police fédérale, tels que l'identité judiciaire pour les empreintes digitales ou par des partenaires externes comme l'Institut national de Criminologie et de Criminalistique.
Le laboratoire de la PJF de Bruxelles propose également un service "Guichet" aux services de police. Ce service est opérationnel pendant les heures normales de bureau et permet le dépôt au laboratoire de pièces à conviction découvertes et relevées par les premiers intervenants sur les lieux de faits délictueux, parmi lesquels des cambriolages.
Seule la zone de police locale de Bruxelles-Ixelles dispose également d'un laboratoire local pour le relevé des traces sur les lieux de cambriolages commis dans sa zone, et ce, pendant les jours ouvrables. Le week-end et les jours fériés, ces missions sont reprises par le laboratoire de la PJF.
En 2007, le labo de la PJF de Bruxelles a effectué 3.763 descentes sur les lieux de cambriolages, véhicules volés et retrouvés inclus, commis dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles; 2.074 dossiers supplémentaires également relatifs à des cambriolages ont été traités par le service "Guichet" du laboratoire, soit au total 5.837 dossiers. Dans 3.461 de ces dossiers, des traces ont été découvertes.
En 2008, le laboratoire de la police judiciaire de Bruxelles a effectué 3.946 descentes sur les lieux de cambriolages, véhicules volés et retrouvés inclus, commis dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles; 2.478 dossiers supplémentaires également relatifs à des cambriolages ont été traités par le service "Guichet" du laboratoire, soit au total 6.424 dossiers. Dans 3.992 de ces dossiers, des traces ont été découvertes.
En ce qui concerne le coût moyen de l'intervention, aucune information précise ne peut être apportée. Les laboratoires de police technique et scientifique sont équipés sur le budget de la Direction générale de la police judiciaire: il s'agit du charroi, du matériel de descente, du matériel de protection individuelle, des appareils photographiques, des PC, etc. Le personnel y travaillant fait partie de la police fédérale.
17.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète.
Pour indication, le tableau reprend le nombre de cambriolages répertoriés et enregistrés, avec des données complètes pour l'année 2008?
17.04 Guido De Padt, ministre: C'est uniquement pour le premier trimestre.
17.05 Xavier Baeselen (MR): En effet, les chiffres bruts donnent l'impression d'une diminution de 50%. Merci beaucoup.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Au point 20, la question n° 12349 de Mme Dierick est transformée en question écrite.
Au point 21, la question n° 12374 de M. Jeholet est également transformée en question écrite; M. Vandenhove et Mme Musin reportent leurs questions.
18 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la lutte transfrontalière contre la drogue" (n° 12384)
18 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de grensoverschrijdende drugsbestrijding" (nr. 12384)
18.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 11 mars dernier, je vous interrogeais en ce qui concerne le parallélisme rencontré par notre pays aux frontières du Limbourg et des Pays-Bas, ainsi que du Hainaut occidental et de la France en matière de lutte transfrontalière contre la drogue. Vous me précisiez avoir rencontré votre collègue hollandaise, Mme Ter Horst, le 19 mars dernier.
Quelles sont les conclusions de cette rencontre et quelles seront les initiatives prises à la suite de celles-ci? Quelques jours plus tard, l'ex-ministre de la Justice, Jo Vandeurzen, suggérait de renforcer les corps de police locale du Limbourg d'une trentaine de policiers spécialisés de la réserve générale de la police fédérale pour combattre la criminalité liée à la drogue.
Avez-vous souscrit à cette initiative? Une solution identique peut-elle être dégagée pour les zones de police du Hainaut occidental qui rencontrent la même problématique que celles du Limbourg? Je réitère mon invitation à rencontrer sur le terrain les autorités de police, le procureur du Roi, le parquet. Cela pourrait non seulement favoriser une bonne compréhension du phénomène mais aussi encourager ceux qui l'exécutent quotidiennement à le poursuivre. Comme vous le savez, ce travail est en effet extrêmement compliqué et dangereux.
18.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Crucke, la réunion avec mon homologue néerlandais s'est effectivement tenue le 19 mars dernier. Ce fut une rencontre très fructueuse dans le sens où différents sujets ont pu être abordés et ont connu des avancées importantes. Le sujet auquel fait allusion M. le député Crucke porte sur une meilleure coopération transfrontalière dans la lutte liée contre la criminalité liée à la drogue. Les diverses recommandations figurant dans les rapports Fijnaut-De Ruyver ont, plus particulièrement, été abordées lors de cette concertation en vue de parvenir à une réponse adéquate sur le plan de la politique à suivre en cette matière.
Nous avons convenu de faire procéder par nos autorités de police à une analyse commune et transfrontalière de ce phénomène. Jusqu'à présent, des lacunes existaient dans la vue d'ensemble de la région, outre les frontières. J'espère obtenir cette analyse d'ici juin prochain.
Une fois complète, l'analyse commune servira à identifier des priorités d'intervention. Dès que celles-ci seront fixées, les services de recherche belges et néerlandais pourront œuvrer conjointement et des actions uniformisées des services de police pourront être déployées de façon encore plus axées sur la criminalité transfrontalière.
Ce thème a également été mis à l'ordre du jour d'une conférence lors de laquelle la réforme des régions de sécurité aux Pays-Bas et celle des services d'incendie en Belgique seront abordées. De la sorte, nous répondons de manière très concrète aux divers souhaits exprimés par les autorités fédérales et locales dans les zones frontalières.
18.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je considère que le travail mené avec le ministre néerlandais a abouti à des conclusions positives. Le même pas peut-il être franchi avec le ministre français?
Dans ce pays, on assiste à des phénomènes semblables à toutes les frontières et ce qui est fait d'un côté peut être fait de l'autre. À ma connaissance, la coopération transfrontalière entre la France et la Belgique existe et fonctionne de manière pragmatique. On peut toujours espérer aller plus loin, et c'est mon cas.
18.04 Guido De Padt, ministre: Le 14 mai prochain, je me rendrai à Tournai. Nous pourrons parler de cette problématique.
Het incident is gesloten.
19 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "la communication aux communes concernant les recours des communes bruxelloises" (n° 12402)
19 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mededeling aan de gemeenten betreffende het beroep ingesteld door de Brusselse gemeenten" (nr. 12402)
19.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous ai interrogé à plusieurs reprises à propos des recours des communes bruxelloises dans le cadre des sommets européens pour les années 2004, 2005 et 2006. Vous m'aviez répondu, lors de ma dernière question parlementaire, que vous aviez révisé les décomptes 2004 et 2005 dans un sens plus large que l'interprétation restrictive qu'en avait donné l'administration de l'Intérieur et que vous attendiez l'avis de l'Inspection des Finances sur les montants révisés.
Pourriez-vous me confirmer que la communication en a été faite aux dix-neuf communes de la Région de Bruxelles-Capitale qui ont toutes introduit un recours? Les décomptes financiers 2004-2005 ont-ils été communiqués aux communes bruxelloises?
19.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Baeselen, la révision des dossiers 2004 est finalisée et le nouveau décompte 2004 a été communiqué aux communes par voie de courrier officiel à la date du 1er avril. La révision des dossiers 2005 est en cours de finalisation. Les nouveaux décomptes seront communiqués aux communes dans les meilleurs délais. La finalisation des décomptes provisoires 2006 est prévue quant à elle pour mai.
Les communes disposent alors d'un délai de 20 jours ouvrables pour émettre leurs remarques et apporter les informations et pièces complémentaires requises par l'administration. La clôture définitive des décomptes est prévue pour fin juin 2009. Pour information, les décomptes provisoires 2007 ont été communiqués aux communes le 9 mars dernier.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 12432 de M. Van Noppen est reportée. Les questions jointes n° 12443 et 12497 de Mme Douifi sont également reportées. La question n° 12483 de M. Doomst est reportée.
20 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "l'insécurité dans le centre d'Ath" (n° 12508)
20 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de onveiligheid in het centrum van Aat" (nr. 12508)
20.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, les riverains et les commerçants du centre-ville d'Ath sont exaspérés par un certain nombre de faits à répétition. Ils ont très récemment exprimé leur colère face à une recrudescence de la délinquance (bagarres, vols, ivresse, racolage, etc.) par le biais d'une pétition.
En réponse aux pétitionnaires, le commissaire en chef de la zone de police d'Ath a reconnu assez benoîtement - et je le cite pour éviter toute interprétation - qu'"il n'aimerait pas habiter lui-même sur la Grand Place d'Ath". Admettez que ce genre de réponse n'est pas faite pour rassurer les riverains et les commerçants du centre de cette ville. Par la suite, il a organisé une conférence avec le bourgmestre de la ville à l'occasion de laquelle il a tenté de prouver, en se basant sur des chiffres, que, dans les faits, il n'y avait pas de recrudescence des actes de délinquance.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire si oui ou non on enregistre une recrudescence importante des faits de violence et d'agressivité dans le centre-ville d'Ath? Le phénomène a-t-il été dénoncé auprès de la police fédérale? Une aide a-t-elle été sollicitée en termes de renfort? Le cadre en policiers de la ville d'Ath est-il complet? Sur combien de policiers effectifs la ville peut-elle compter? Quelle est la norme KUL? Quelle est la norme minimale et maximale que la zone a elle-même fixée lors du travail préparatoire?
20.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, l'analyse des données criminelles élaborées par la police fédérale nous permet de tirer les conclusions suivantes.
1. On a enregistré une amélioration au niveau des actes de vandalisme, au niveau des atteintes physiques et des agressions, des contrôles positifs de stupéfiants, des vols à main armée, des vols avec violence et des vols dans les voitures.
2. Le nombre des vols dans les habitations reste stationnaire.
3. Les vols de voitures sont quant à eux en légère augmentation.
La zone de police fait régulièrement appel à la police fédérale. Cela représente trois patrouilles de deux cavaliers par mois avec des patrouilles de 4 heures. Les missions de ces patrouilles concernent la délinquance dans les rues du centre-ville, la surveillance des espaces verts, des lotissements et des parkings périphériques. Des renforts ponctuels de 3 à 4 policiers du corps d'intervention sont mis à disposition lors d'opérations de sécurisation comme les contrôles des débits de boisson, les contrôles TEC, SNCB, les opérations FIPA (Full Integrated Police Actions), la surveillance générale des champs de foires durant les périodes de ducasses.
Il y a aussi des renforts ponctuels de deux maîtres-chiens drogue qui sont mis à disposition lors d'opérations de sécurisation telles que contrôle des débits de boissons, contrôles TEC et SNCB et opérations FIPA d'arrondissement. Le chef de corps nous a confirmé que ces renforts suffisent pour permettre de remplir ces missions.
La norme minimale est de 57 policiers, la norme KUL est fixée à 67 membres du cadre opérationnel, ce qui est également le total du cadre organique. L'occupation réelle au 1er janvier 2009 est de 69 équivalents temps-plein.
20.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'espère que les propos rassurants du ministre seront confirmés par le travail sur le terrain.
Vous m'avez donné la norme minimale, la norme KUL et l'effectif au 1er janvier 2009 mais avez-vous la norme maximale? Les normes minimale et maximale sont fixées pour toutes les zones de police.
20.04 Guido De Padt, ministre: Le cadre organique est de 67 membres.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 12519 de Mme Vautmans est reportée et la question n° 12552 de M. Doomst est transformée en question écrite.
- de heer Raf Terwingen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de federale steun aan de grenspolitiezones" (nr. 12539)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de steun vanwege de federale regering aan de politiezones van de Limburgse grensgemeenten" (nr. 12541)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de extra inzet van politie in de strijd tegen de grenscriminaliteit" (nr. 12552)
- M. Raf Terwingen au ministre de l'Intérieur sur "l'aide fédérale aux zones de police frontalières" (n° 12539)
- M. Bert Schoofs au ministre de l'Intérieur sur "l'aide du gouvernement fédéral aux zones de police des communes frontalières limbourgeoises" (n° 12541)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'engagement de policiers supplémentaires dans la lutte contre la criminalité frontalière" (n° 12552)
De heer Doomst heeft zijn vraag
nr. 12552 omgezet in een schriftelijke vraag. M. Terwingen ne nous fait pas l'honneur de sa
présence.
21.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens het paasreces of net voor het paasreces is er nog een oproep geweest van de burgemeester van Riemst in aansluiting op eerdere oproepen van zijn collega-burgemeesters van grensgemeenten in Limburg.
Hij stelde te willen of te kunnen mogen rekenen op extra steun vanwege de federale overheid om de overlast en de criminaliteit op het grondgebied van de grensgemeenten aan te pakken. Het gaat dan inzonderheid over het drugstoerisme.
In welke mate gaat de federale overheid op deze herhaalde vraag ingaan?
In het verleden heb ik hierover nog vragen gesteld, net als collega’s van mij. Blijkbaar blijkt de toestand echter toch even pregnant en even dringend voor die burgemeesters. Het gaat om kleine grensgemeenten. In sommige gevallen gaat het zelfs over eengemeentezones. Men kan dus niet het hoofd bieden aan de overlast die wordt veroorzaakt door drugstoeristen.
Ik zou dus graag willen weten wat uw inzichten zijn, mijnheer de minister. Ik geloof dat het de eerste keer is dat ik u deze vraag stel in uw hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken.
21.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, ik heb een algemeen antwoord op de drie vragen. Ik kan hier in mijn antwoord geen onderscheid maken. Ik ga dus het antwoord geven op de vragen van de drie collega’s.
Eind maart telden de achttien Limburgse politiezones in totaal, dat was een vraag van de heer Terwingen, 1508 personeelsleden van het operationeel kader, daar waar de minimale norm 1406 personeelsleden voorziet en de goedgekeurde personeelskaders van de Limburgse politiezones in totaal 1500 personeelsleden van het operationeel kader tellen. Alleen de politiezone Tongeren-Herstappe is deficitair in verband met het operationeel kader. Deze zone telt één personeelslid minder dan de minimale norm.
Het aantal personeelsleden van de federale politie die, tegen betaling weliswaar, werden gedetacheerd in de Limburgse politiezones bedraagt momenteel 21.
Verder bestaat er geen mechanisme om aan de zones financiële hulp te verlenen voor de aanwerving van personeel in bovental. Ik reken er trouwens op dat de Limburgse zones ook zelf de nodige initiatieven nemen om nauwer samen te werken in de strijd tegen die grensdrugscriminaliteit.
Een meer doorgedreven interzonale solidariteit en een meer intense samenwerking tussen de recherchediensten van de verschillende politiezones en de federale gerechtelijke politie binnen de provincie moet immers toelaten het fenomeen van de drugsrunners doeltreffender te bestrijden.
Wanneer de federale politie punctueel operationele steun of versterking levert voor acties van de lokale politie, wordt die ondersteuning niet doorverrekend.
Sinds het einde van het proces-Habran voor het hof van assisen te Luik is er een verhoogde capaciteit vrijgekomen bij de algemene reserve van de federale politie die kan worden aangewend voor het punctueel leveren van gespecialiseerde steun bij gecoördineerde acties tegen drugsrunners in de Euregio.
Daarnaast wordt momenteel binnen mijn departement een nieuwe circulaire voorbereid in verband met de organisatie en werking van het interventiekorps CIK van de federale politie.
Momenteel beschikt de provincie Limburg over 35 leden van het CIK: 24 bij DirCo Hasselt en 11 verspreid over de vier gastzones. De nieuwe omzendbrief houdt rekening met de noodzaak over een soepeler inzetbaar CIK te beschikken. Het zou onder meer bijstand kunnen verlenen bij de bestrijding van belangrijke regionale criminaliteitsfenomenen.
Ik overweeg om de verdeling van het CIK in de toekomst door het provinciaal veiligheidsoverleg onder leiding van de gouverneurs te laten aansturen. Ik verwacht veel van de nieuwe aansturing van het CIK en wil de eerste resultaten afwachten, alvorens rechtstreekse contacten met de burgemeesters te leggen.
Op 19 maart 2009 had ik een gesprek met mijn Nederlandse collega mevrouw Ter Horst. Ik kan u meedelen dat onze gerechtelijke diensten tegen juni een gemeenschappelijke analyse van het criminaliteitsbeleid zullen maken. Op basis daarvan zullen er gemeenschappelijke prioriteiten worden gedefinieerd. Zo zullen de Nederlandse en Belgische overheden gezamenlijk kunnen optreden tegen grensoverschrijdende en drugsgerelateerde criminaliteit en een concrete invulling geven aan de aanbevelingen van de professoren De Ruyver, Fijnaut en Spapens.
21.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Het is fijn om te horen dat u zelf opnieuw maatregelen neemt. Men blijft niet bij de pakken zitten. Ik heb in het verleden al voor een narcoticabrigade gepleit. De integrale veiligheidsnota voorziet daar niet in. Dat is jammer. Zulks moet eventueel met uw collega van Justitie worden besproken. Ik blijf daarvoor pleiten, zeker zolang men in Maastricht van kwade wil blijft. Uw voorganger had het vaak over die hardleerse burgemeester, trouwens een leuke woordspeling. Die man geeft zijn plan niet zonder slag of stoot op. Ik blijf pleiten voor een narcoticabrigade, ongeacht uw verdere maatregelen. Dat blijf ik als alternatief vanuit de oppositie voorstellen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Les questions jointes n° 12551 de M. Doomst, n° 12554 de Mme Dierick et n° 12610 de M. Vandenhove sont transformées en questions écrites.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de medische dienst van de federale politie" (nr. 12540)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de medische dienst van de federale politie" (nr. 12551)
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de medische dienst van de federale politie " (nr. 12610)
- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "le service médical de la police fédérale" (n° 12540)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le service médical de la police fédérale" (n° 12551)
- M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le service médical de la police fédérale" (n° 12610)
22.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat hier over mediaberichtgeving inzake de algemene inspectie die een onderzoek zou zijn gestart naar de medische dienst van de federale politie.
Na de politiehervorming zou die dienst zijn verworden tot een spookdienst, aangezien de politieagenten in de praktijk hun eigen huisartsen raadplegen in plaats van de medische dienst. Ik heb begrepen dat zij vroeger enkel konden rekenen op een kosteloze dienstverlening via de medische dienst. Dat is echter veranderd en nu kan men ook worden terugbetaald als men een eigen arts raadpleegt.
De dokters van de medische dienst van de politie zouden werkloos thuis blijven, maar maandelijks wel 5.000 euro netto ontvangen, tot daar de berichtgeving.
Mijn vragen zijn de volgende. Ten eerste, mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat er inderdaad een klacht is ingediend wegens fraude bij het parket van Brussel naar aanleiding van die gang van zaken?
Ten tweede, hoeveel dokters en ander medisch personeel werden er in 2008 en 2009 tewerkgesteld op die medische dienst?
Ik heb ook een aantal vragen waarvoor ik genoegen neem met een schriftelijk antwoord. Welke prestaties hebben die personeelsleden in die periode verricht, hoeveel manuren per personeelslid? Welke vergoedingen stonden daartegenover? Is er ook een onderzoek gevoerd naar de werkelijke werklast van de personeelsleden op de medische dienst?
Tot slot, hoeveel ambulances heeft die medische dienst ter beschikking? Worden daarmee nog effectief prestaties verricht?
22.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Weyts, ik kan u inderdaad bevestigen dat er een gerechtelijk onderzoek is gestart betreffende bepaalde aspecten van de werking van de medische dienst.
De directeur-generaal van de algemene directie van de Ondersteuning en van het Beheer liet, na op de hoogte te zijn gebracht van mogelijke inbreuken op de regels aangaande de arbeidstijdorganisatie, proces-verbaal opstellen, waarna een onderzoeksrechter werd aangesteld. Gelet op het gerechtelijke onderzoek en in afwachting van de resultaten ervan kan ik niet ingaan op de vragen betreffende de werklast van de betrokken dienst, de resultaten van het onderzoek, de te nemen maatregelen en de eventuele sancties.
Was ik op de hoogte? Reeds enige tijd deden er geruchten de ronde dat de arbeidstijdregeling bij de medische dienst nogal ruim zou worden geïnterpreteerd. De commissaris-generaal heeft mede daarom in februari 2009 een interne algemene doelmatigheidsaudit gelast. Uit de regelmatige contacten die ik onderhoud met de syndicale organisaties, was mij die toestand eveneens aangemeld.
Op het onderhandelingscomité van 11 maart 2009 werd een stakingsaanzegging behandeld en werd gevraagd naar een externe audit van de medische dienst. Daarop heeft de directeur-generaal van de algemene directie van de Ondersteuning en van het Beheer de algemene inspectie gevraagd een veeleer punctuele audit op te starten. In afwachting van het resultaat van het gerechtelijke onderzoek werden de auditactiviteiten om evidente redenen opgeschort.
De algemene inspectie werd door de onderzoeksrechter met het gerechtelijk onderzoek belast.
Enkele cijfergegevens.
Momenteel zijn er in de medische dienst 22 geneesheren tewerkgesteld. Die geneesheren zijn ofwel statutair tewerkgesteld, ofwel tewerkgesteld op zelfstandige basis. Laatstgenoemden ontvangen voor hun prestaties een verloning per halfuur.
Daarnaast telt de dienst 49 paramedische geneesheren. Meer specifiek betreft het 1 apotheker, 2 tandartsen, 17 verpleegkundigen en 29 ambulanciers.
Naast die verpleegkundigen zijn er in de medische dienst ook nog veeartsen en administratief ondersteunende personeelsleden die zorgen voor de administratieve afhandeling van dossiers, voornamelijk terugbetalingen, voor ondersteuning van de medische geschiktheidcommissies, voor het beheer van het personeel en logistiek, de ICT en het onthaal.
Bovendien kunnen de personeelsleden van het operationeel kader en bepaalde personeelsleden van het administratief en logistiek kader in het raam van de kostenloze gezondheidszorgen een beroep doen op 3.062 erkende zelfstandige geneesheren in het hele land.
De medische dienst heeft 9 ambulances ter beschikking die 639 keer werden ingezet in 2008. Zij werden, naast dringend ziekenvervoer, ook ingezet bij operationele acties, zoals onder andere bij voetbalwedstrijden, bijvoorbeeld België-Bosnië, alcohol- en drugscontroles, schietoefeningen, betogingen, enzovoort.
Voor het lopende jaar zijn er nog geen cijfers beschikbaar.
De loonkosten, weddes dus, vakantiegeld, eindejaarspremie, en competentieontwikkelingstoelage van het volledige personeelsbestand van de medische dienst, die 147 personeelsleden telt, bedroegen 6.902.060 euro voor het refertejaar 2007. Daarbij werd niet alleen rekening gehouden met de statutaire en contractuele personeelsleden van de medische dienst, maar ook met de verloning die werd betaald aan de geneesheren die op zelfstandige basis worden tewerkgesteld.
In het refertejaar 2007 bedroegen de betalingen in het raam van de kostenloze medische zorgen 4.624.391 euro. Die kosten betreffen in hoofdzaak de aankoop van medicijnen en tegemoetkomingen in het raam van arbeidsongevallen.
Ik kan u verzekeren dat ik die problematiek van nabij zal volgen. Ook de audits interesseren mij, want mogelijks is er daar marge tot rationalisering.
22.03 Ben Weyts (N-VA): Enige ruimte tot rationalisering? Ik denk dat uit uw opsomming blijkt dat er heel wat ruimte is tot rationalisering. Ik zou dan ook niet langer het gerechtelijk onderzoek afwachten, want uiteindelijk staat dat er volledig los van. Ik hoop dat u snel die dienst kunt reorganiseren en dat u ervoor kunt zorgen dat we uiteindelijk meer politieagenten op straat hebben, of dat er meer middelen gaan naar de politie op de straat.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 12250 de M Doomst est reportée à sa demande. La question n° 12253 de M. Doomst est transformée en question écrite à sa demande. La question n° 12703 de Mme Van Cauter tombe puisqu’elle est absente.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "politiepatrouilles aan bouwwerven" (nr. 12553)
- mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Binnenlandse Zaken over "politiepatrouilles aan bouwwerven" (nr. 12565)
- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de diefstallen op bouwwerven" (nr. 12703)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les patrouilles de police aux chantiers de construction" (n° 12553)
- Mme Sofie Staelraeve au ministre de l'Intérieur sur "les patrouilles de police aux chantiers de construction" (n° 12565)
- Mme Carina Van Cauter au ministre de l'Intérieur sur "les vols sur les chantiers de construction" (n° 12703)
23.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, anderhalve week geleden hoorden wij de aankondiging van de Vaste Commissie van de Lokale Politie dat zij niet wil ingaan op het verzoek van de FOD Binnenlandse Zaken om systematisch te patrouilleren bij bouwwerven. Dit moet volgens haar worden overgelaten aan privéfirma’s en de kost ervan kan dan door aannemers worden doorgerekend aan de bouwheren.
De commissie stelde wel dat zij gerichte patrouilles kan organiseren wanneer er aanwijzingen zijn of al diefstallen zijn gepleegd in een bepaalde zone. Vorig jaar werden steeds meer diefstallen op bouwwerven vastgesteld en de waarde van die diefstallen is tot zomaar even 800 miljoen euro opgelopen.
U werkt aan een plan daaromtrent, vandaar mijn vragen aan u.
Wat is uw mening over de reactie en de argumenten van de Vaste Commissie voor Lokale Politie? Welke concrete plannen wenst u reeds toe te lichten uit uw actieplan? Tegen wanneer zou dit plan operationeel kunnen zijn? Worden aannemers en/of bouwheren door de politiediensten geïnformeerd over eventuele preventieve maatregelen die zij ter zake kunnen nemen?
23.02 Minister Guido De Padt: Collega Staelraeve, het ontgaat ons misschien soms maar u hebt er ook enigszins naar verwezen dat de eerste stap in het veiligheidsbeleid de preventie is. Het is en blijft belangrijk dat de burger preventieve maatregelen treft want het is altijd beter te voorkomen dan te genezen.
Er zijn zoveel geledingen in onze maatschappij die politiehulp vragen dat we prioriteiten moeten stellen, wat natuurlijk niet wegneemt dat als er signalen zijn van een diefstallenplaag in een politiezone er wel gerichte patrouilles kunnen en zullen georganiseerd worden.
Reeds in 2006 werd door mijn departement voor de aanpak van werfdiefstallen een werkgroep opgericht met zowel publieke als private partners. Een actieplan werd uitgewerkt met meerder initiatieven om de bouwsector te stimuleren en te sensibiliseren voor het nemen van maatregelen. De beveiliging van de bouwwerf start met het invoeren van een degelijke onderbouwd preventie- en veiligheidsbeleid. Hiervoor kunnen een aantal organisatorische, fysieke, elektronische en meldingsmaatregelen worden genomen door de aannemer.
Het aannemen van goede veiligheidsgewoonten vormt een eerste en essentiële stap van het beveiligingsplan. Deze maatregelen kunnen overigens door iedereen worden toegepast. Ze zijn goedkoop en zo eenvoudig dat ze vaak over het hoofd worden gezien.
Als tweede stap kunnen fysieke maatregelen worden genomen die gericht zijn op het hang- en sluitwerk op de bouwwerf en in de directe omgeving ervan.
Elektronische maatregelen moeten in combinatie gebeuren met voorafgaande organisatorische en technische maatregelen.
Het plan, dat reeds dateert van 2006, omvat volgende acties: een speciale stickeractie bedoeld als geheugensteun om het werfmaterieel veilig op te bergen, een uniform registratieformulier om te komen tot een betere registratie en dus inventarisatie van het aanwezige materiaal op bouwwerven, een brochure die de maatregelen inventariseert hoe men de werf het beste organiseert om vandalisme en diefstallen te voorkomen en de integratie van de uitgaven voor de beveiliging van het materiaal op de werf in de maatregel voor verhoogde fiscale investeringsaftrek.
Naast de hierboven reeds aangegeven acties werden ook diverse informatiesessies georganiseerd in samenwerking met technopreventieve adviseurs en de beroepsverenigingen van de bouwsector om de aannemers rechtstreeks te sensibiliseren. Ook hier ligt het accent op preventie.
De reactie van de Vaste Commissie van de Lokale Politie schrijft zich dus in in deze logica: preventie, inzet van bewakingsondernemingen en bij bepaalde criminaliteitsfenomenen op werven een gepaste politionele reactie.
23.03 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vanuit diverse organisaties van bouwheren en bouwaannemers verneem ik dat het materiaal dat op bouwwerven wordt gestolen steeds omvangrijker wordt. Het gaat zelfs om grote betonmolens en vrachtwagens. Daartegen volstaan preventieve maatregelen meestal niet.
Stellen dat de bouwheren maar moeten betalen voor de veiligheid op de werf, lijkt mij nogal verregaand. U hebt de nadruk gelegd op de preventieve maatregelen die al werden genomen, maar het lijkt mij behoorlijk verregaand om die verantwoordelijkheid door te schuiven naar de bouwheren.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Mme Boulet a fait savoir qu'elle ne serait sans doute pas présente pour poser sa question et a demandé au ministre s'il pouvait lui communiquer sa réponse par écrit. Est-ce possible?
23.04 Guido De Padt, ministre: Je peux vous donner la réponse écrite à la condition que Mme Boulet retire sa question.
A-t-elle demandé le retrait, monsieur le président.
Le président: Pas du tout, elle a simplement signalé qu'elle ne serait peut-être pas présente.
Donc, soit on reporte la question, soit elle retire sa question et vous lui faites parvenir la réponse. Cela ne figurera pas au rapport.
23.05 Guido De Padt, ministre: Le problème est que je n'ai pas le texte de la réponse avec moi.
23.06 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je crois que votre cabinet l’a appelée pour demander un délai pour répondre.
Le président: Nous pouvons considérer que nous reportons la question.
23.07 Guido De Padt, ministre: La question ne figure pas non plus à l’agenda.
Le président: Elle figure au point 33. Monsieur le ministre, je vous assure que je suis l’ordre scrupuleusement.
Les questions nos 12609 et 12612 de M. Vandenhove sont reportées.
La question n° 12633 de M. Van Hecke est reportée.
24 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "les tensions au sein de la zone de police Entre Sambre et Meuse" (n° 12685)
24 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de spanningen in de politiezone 'Entre Sambre et Meuse'" (nr. 12685)
24.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, la situation au sein de la zone de police couvrant les communes de Fosses, Floreffe, Profondeville et Mettet, en province de Namur, est particulièrement inquiétante, si l’on en croit notamment une lettre de 14 pages diffusée par six officiers de la zone; je vous en remettrai une copie, vu son caractère explicite, qui détaille différents griefs à l'égard du chef de zone. L’inquiétude augmente si l’on en croit également les échos parus dans la presse sur le sujet, et la décision du collège de police, intervenue ce mardi 31 mars, de suspendre provisoirement les six officiers concernés.
Sans prendre position en faveur des uns ou des autres dans le dossier, il apparaît, à la lecture de la note diffusée par lesdits officiers, et en connaissant la décision radicale du collège de police, que la sérénité ne règne pas dans cette zone de police; il y existe d'importants enjeux en matière de gestion du personnel et donc, de service aux citoyens. La menace de grève qui résulte de ce climat n'est pas non plus à prendre à la légère.
Monsieur le ministre, êtes-vous informé de l'évolution de la situation dans cette zone de police? Vos services centraux s'en sont-ils inquiétés? Quel est votre propre diagnostic de la situation? Quelles ont été les initiatives prises afin d'améliorer le dialogue et la gestion des ressources humaines dans cette zone de police? Estimez-vous que cela a porté ses premiers fruits? Connaissez-vous les raisons pour lesquelles le collège de police a décidé de suspendre ces six officiers? Comment interpréter cette décision? Est-ce une "mise à l'écart" de courte durée pour se donner le temps d'entendre les parties à la cause? Je crois que oui, vu qu’entre temps, ceux-ci ont été réhabilités.
Selon vos informations, l'attitude du chef de police est-elle réellement celle qui a été dénoncée dans ce courrier largement diffusé? Si oui, c’est assez grave. Pensez-vous que cette attitude soit adéquate et conforme à celle que l'on attend d'un homme qui occupe une telle fonction? D'une façon générale, quels sont les dispositifs de formation existant pour les chefs de corps et leurs adjoints afin de les aider à assumer leurs fonctions en matière de gestion des ressources humaines, dans un souci du respect des droits des travailleurs et de leurs représentants? Quels sont les processus d'évaluation et d'accompagnement prévus? N'y a-t-il pas lieu de renforcer ces dispositifs afin d'améliorer tout à la fois les relations au sein des zones de police et la qualité du service rendu au citoyen?
J’ai déjà posé ces deux dernières questions au sujet de la zone de police de Jemeppe. Je m’étonne et je m’inquiète de la multiplication de ce type de faits, qui pose d’importantes questions. Je suis curieux d’entendre votre point de vue sur le sujet.
24.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Gilkinet, je suis au courant des problèmes actuellement rencontrés par cette zone de police. En effet, suite au dépôt de préavis de grève, j’ai convié le président du collège de police et le chef de corps à une réunion de travail à mon cabinet. Cette réunion s’est tenue le lendemain du dépôt du préavis de grève, soit le 2 avril. Je leur ai fait part de ma préoccupation quant à la situation au sein de la zone de police. J’ai aussi indiqué que j’étudierais soigneusement le rapport de l’enquête de suivi réalisée par l’Inspection générale de la police fédérale et de la police locale, l’AIG.
Ce rapport dresse le bilan des actions entreprises suite aux recommandations formulées dans le cadre de l’audit réalisé par l’AIG. Cet audit avait été demandé par le chef de corps lui-même, en mars 2007, et avait été finalisé et porté à la connaissance des autorités locales en janvier 2008. À ma demande, l’AIG a accéléré la finalisation du rapport de suivi. Celui-ci sera disponible au début du mois de mai 2009.
Je compte demander aux autorités locales qui recevront aussi ce rapport quelles seront leurs réactions à son propos avant d'envisager une quelconque initiative à mon niveau. Je souhaite en effet respecter le principe fondamental de l'autonomie locale.
Enfin, je souhaite vous indiquer que le dépôt du préavis de grève a conduit l'autorité locale à organiser deux concertations de base avec les organisations syndicales. Une première aura lieu d'ici la fin du mois à propos de l'enquête "Stress", réalisée par le service externe de prévention Provikmo, et une deuxième également à très brève échéance à propos des conclusions du rapport de suivi de l'AIG pour lequel le texte de l'audit sera remis aux syndicats en préparation à la réunion de concertation.
J'espère qu'un dialogue soutenu et constructif sera la base d'une nouvelle sérénité qu'il faudra, de toutes façons, il est vrai, retrouver dans ladite zone.
24.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, par rapport au dossier précédent concernant la zone de police de Jemeppe-sur-Sambre, il me semble que vous avez agi de façon plus proactive, ce que je souligne positivement: le fait de recevoir et le président de la zone de police et le chef de la police en votre cabinet était une initiative à mon sens nécessaire vu la situation et le contenu de ce courrier qui m'a été remis. Il est clair qu'une procédure d'audit était en cours et il n'a pas été tenu assez rapidement compte des conclusions provisoires; elles ont été gardées sous le coude, ce qui a conduit au pourrissement de la situation.
J'espère que ce qui a été mis en œuvre permettra de ramener la sérénité, tant pour le climat de travail que pour le service rendu aux citoyens.
De façon plus générale, bien au-delà de ce cas particulier, je vous invite à rester vraiment attentif aux capacités de management et de gestion des ressources humaines. En effet, dans les deux dossiers, sans être le quotidien de ces zones de police, d'après ce que je lis et entends, des maladresses surviennent ou des incapacités à se parler et à gérer des hommes et des femmes dans des situations dominées parfois par le stress. Par une formation continue, comme en d'autres secteurs, il conviendrait peut-être de proposer de nouvelles techniques pour tenter d'améliorer les situations, quelle que soit la zone de police concernée. Je vous invite à y être attentif, car j'étais réellement abasourdi de ce que j'avais lu et entendu de la part des travailleurs sur place.
Het incident is gesloten.
25 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "l'enquête publique en vue d'autoriser la centrale nucléaire de Chooz de prélever de l'eau et de rejeter des effluents liquides et gazeux" (n° 12686)
25 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het openbaar onderzoek met betrekking tot de vergunning van de kerncentrale van Chooz voor watergebruik en het lozen van gas en water" (nr. 12686)
25.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, par avis daté du 27 février 2009 et publié dans les journaux du groupe "Vers l'Avenir" le 1er avril 2009, la préfecture des Ardennes françaises a lancé la mise à l'enquête publique de la demande présentée par EDF en vue d'obtenir le renouvellement des autorisations de prélèvement d'eau et de rejet d'effluents liquides et gazeux radioactifs et non radioactifs de la centrale nucléaire de Chooz. Cette enquête publique se tient du 30 mars au 30 avril 2009.
L'avis précise que les autorités belges ont été réglementairement informées de la tenue de cette enquête et qu'elles avaient jusqu'au 24 mars pour notifier si elles souhaitaient donner leur avis sur ce projet et organiser localement une consultation en Belgique.
Monsieur le ministre, quelle a été la décision des autorités belges quant à une remise d'avis et à l'organisation d'une consultation en Belgique. Si elle a été positive, quelle a été la nature de l'avis remis et quand sera organisée cette consultation? Si elle a été négative, pour quelle raison les autorités belges n'ont-elles pas répondu positivement à cette proposition?
25.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, le dossier de renouvellement des autorisations de rejet des centrales nucléaires de Chooz a été transmis à l'Agence fédérale de contrôle nucléaire par son homologue français, l'Autorité de sûreté nucléaire.
Le 9 janvier 2009, l'Agence a reçu le dossier. Lors des réunions du groupe de concertation franco-belge, l'Agence avait déjà été informée depuis décembre que le dossier était en préparation et qu'il lui serait transmis. Parallèlement, la préfecture des Ardennes françaises a transmis le même dossier à la Région wallonne, lui demandant de donner son avis quant à l'opportunité d'organiser une enquête publique sur le territoire belge. En effet, cette demande concerne également les rejets non nucléaires qui sont de la compétence des Régions.
Par lettre du 19 mars 2009, l'Agence fédérale de contrôle nucléaire a demandé à la Région wallonne l'organisation d'une enquête publique dans les communes belges se situant dans un rayon de 5 kilomètres du site de Chooz, à savoir Beauraing et Doische. Ce rayon est celui considéré par la réglementation belge pour les autorisations relatives à ce même type d'installation. L'enquête publique est actuellement en cours dans ces communes. Elle se déroule du 30 mars au 30 avril 2009.
Parallèlement, le dossier est en cours d'instruction à l'Agence fédérale de contrôle nucléaire. Également par analogie avec la procédure belge, celle-ci consultera, avec le résultat des enquêtes publiques, son conseil scientifique sur ce dossier lors de sa séance du 20 mai 2009.
L'avis officiel de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire sera alors transmis à la préfecture des Ardennes françaises.
25.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions. Je craignais que l'option de l'État belge soit négative quant à cette remise d'avis. Je n'étais pas au courant de cette enquête publique qui va encore durer une semaine. Je trouve positif que nous soyons particulièrement attentifs à cette enquête et que nous faisions les choses sérieusement, étant entendu que sur la zone de dix kilomètres – vous avez parlé de cinq kilomètres –, 25.000 personnes sont concernées, dont 10.000 Belges. Cette centrale de Chooz est en France mais elle est littéralement enclavée en Belgique. Je vous interrogerai à nouveau pour connaître le résultat des informations transmises par l'AFCN aux autorités françaises.
Het incident is gesloten.
26 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "les différents scénarios d'évacuation en cas d'incident à la centrale nucléaire de Chooz" (n° 12687)
26 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verschillende evacuatiescenario's in geval van een incident in de kerncentrale van Chooz" (nr. 12687)
26.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, un nouveau plan d'intervention publique détaillant les scénarios en cas d'incidents importants à la centrale nucléaire de Chooz est consultable dans les mairies françaises concernées jusqu'au jeudi 7 mai.
Des réunions publiques sont également organisées à Givet et à Vireux-Wallerand. Des scénarios d'évacuation, qui auraient été préparés avec les autorités belges, prévoient plusieurs voies d'évacuation vers la Belgique, logique dès lors que Chooz est littéralement enclavé dans notre pays.
Cependant, s'il concerne 10.000 Belges sur les 25.000 habitants dans un rayon de 10 kilomètres autour de Chooz, ce plan ne vaut que pour la France et une telle démarche de consultation n'est actuellement organisée qu'en France.
Lors de la réunion de Vireux-Wallerand de ce jeudi 16 avril, à laquelle j'ai assisté, les officiels français présents ont regretté le peu de participation belge aux réunions de la commission locale d'information (CLI) des activités nucléaires de Chooz.
Monsieur le ministre, disposez-vous du projet de plan français? Un avis officiel le concernant a-t-il été remis aux autorités françaises? Ces documents peuvent-ils nous être remis? J'ai regretté lors de cette réunion publique que le projet ne soit pas distribué. C'est selon moi un manque d'information.
De quelle façon la Belgique a-t-elle été associée aux travaux visant à l'élaboration de ce nouveau plan? Les autorités communales belges concernées y ont-elles été associées de l'une ou l'autre façon? L'intention est-elle d'actualiser le plan belge sur la base des travaux français? Si oui, dans quel délai et sous quelle forme? Une consultation des citoyens belges concernés sera-t-elle organisée le cas échéant?
Quelles sont les informations prévues de la part des autorités belges aux habitants belges des zones concernées par rapport au projet de plan français? J'ai été étonné par l'absence de réunions en Belgique. Ne convient-il pas d'associer dès aujourd'hui citoyens et autorités locales belges à ces travaux?
Le ministère de l'Intérieur ou l'agence sont-ils associés aux travaux de la CLI de Chooz? Dans le cas contraire, ne devriez-vous pas solliciter une présence dans cette instance? Comptez-vous entreprendre une démarche auprès des mandataires des communes belges concernées afin de les enjoindre de participer plus activement aux réunions du CLI de Chooz?
26.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Gilkinet, mes services ont reçu de la part des autorités françaises le projet de plan particulier d'intervention du Centre nucléaire de production d'électricité de Chooz du département des Ardennes, avec la demande de leur communiquer notre avis.
Ce document est en cours d'analyse et un avis coordonné entre les autorités et services compétents tant au niveau national que local sera remis aux autorités françaises dans les meilleurs délais. Il appartient aux autorités françaises de statuer sur la diffusion ou non des documents concernés.
La Belgique a été associée aux travaux visant à l'élaboration du nouveau plan français lors de plusieurs réunions - le 5 septembre, le 21 novembre et le 2 décembre de l'année passée - entre les cabinets et services du gouverneur de la province de Namur et ceux du préfet du département des Ardennes. Le préfet des Ardennes a également reçu le gouverneur à ce propos à Charleville-Mézières le 24 septembre 2008. En outre, de multiples contacts téléphoniques et par e-mail ont eu lieu entre les services du gouverneur et la préfecture des Ardennes.
Les autorités communales belges concernées y ont également été associées dans le sens d'une participation de représentants des services d'incendie, de santé publique et de police à ces réunions. Les autorités fédérales ont été associées ponctuellement pour les points qui les concernent - gestion de l'alerte, échange d'informations, mesure de la radioactivité, etc. - lors de la réunion du 2 septembre 2008.
Dans le Plan national d'urgence nucléaire et radiologique pour le territoire belge, fixé par l'arrêté royal du 17 octobre 2003, les travaux du préfet des Ardennes sont pris en compte lorsque cela s'avère nécessaire dans les consultations franco-belges organisées plus largement pour tous les sites frontaliers. En effet, si du côté français le préfet a un rôle important dans la planification et la gestion de telles situations d'urgence, en Belgique, le Plan d'urgence nucléaire et radiologique pour le territoire belge est coordonné par le centre de crise fédéral.
L'opérationnalisation concrète des mesures de protection relatives à la centrale nucléaire de Chooz, notamment l'évacuation, est réglée dans le Plan particulier d'urgence et d'intervention (PPUI) du gouverneur de la province de Namur en application du Plan national. L'intention est bien d'actualiser le Plan particulier namurois en tenant compte des travaux français. Ce PPUI est soumis à mon approbation, ce qui permet de vérifier la cohérence avec le Plan national. La consultation des citoyens n'est pas prévue dans ce cadre, puisqu'il s'agit d'un plan décrivant les mesures pratiques d'application de l'arrêté royal précité.
Le projet de Plan particulier d'intervention est soumis à la consultation de la population tant française que belge.
En concertation avec les autorités belges, la préfecture des Ardennes a diffusé le 2 avril 2009 un communiqué de presse à destination des médias français et belges invitant les populations concernées à consulter le projet de plan et à participer à des séances d'information. Les habitants des communes belges concernées ont été invités à quatre séances d'information dont une le 7 avril à Chooz. Ils n'y étaient pas très nombreux. Les autorités belges y étaient représentées par un représentant du gouverneur de Namur. Par ailleurs, le projet de plan peut être consulté pendant un mois dans les mairies françaises dans un rayon de dix kilomètres autour de la centrale.
Enfin, dans le cadre de la prochaine campagne d'information nucléaire, un site web permettra aux populations habitant autour des différents sites nucléaires pour lesquels le plan nucléaire belge est d'application, y compris Chooz, d'obtenir une information spécifique sur le site qui les concerne et sur les consignes particulières à suivre. La commission locale d'information, comme son nom l'indique, est une structure de concertation locale. Par conséquent, la participation d'autorités nationales n'est pas requise. Elles sont cependant prêtes à y siéger ponctuellement si un point à l'ordre du jour concernait leurs missions. Par contre, y sont représentés le gouverneur de Namur et les bourgmestres des communes belges concernées.
26.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour une réponse précise à une question importante. Si c'est du ressort des autorités françaises, mon premier regret sera l'absence de diffusion du document qui doit être consulté dans les mairies et pas dans les maisons communales belges alors que nous sommes aussi concernés, comme vous l'avez rappelé; de ne pas disposer de document papier ou consultable sur internet. Je l'ai signalé au préfet qui m'a recommandé de m'adresser à mon ministre de l'Intérieur. On joue un peu au ping-pong.
Quand on s'engage dans une démarche de consultation, il faut le faire à fond. C'est pratiquement par hasard que je suis tombé sur cette information dans un média français: elle n'a pas été relayée par les médias belges. Tout le monde n'achète pas le journal et quand on se livre à une consultation d'une telle importance, on pourrait en informer les citoyens concernés par un toutes-boîtes ou par d'autres moyens pour qu'ils se rendent plus nombreux aux réunions. À celle de Vireux-Wallerand, jeudi dernier, j'ai pu constater qu'en dehors de deux ou trois personnes particulièrement intéressées comme moi, il n'y avait pas grand monde. Je ne sais pas où en sont les responsabilités mais je crains que cela soit imputable au manque d'information.
Pour dire quelque chose de positif, la coordination s'est améliorée. Ce n'est pas la première fois que j'interviens sur ce dossier et nous avons dû nous fâcher.
Le nouveau gouverneur de la province de Namur me semble prendre les choses à cœur. Il importe vraiment qu'existe une telle coordination. J'ai cependant regretté que les plans français et belge diffèrent, même si vous vous engagez, ce qui est assez logique, que celui-ci soit aussi proche que possible de celui-là.
Dès que le plan aura été adopté, un réel travail d'information devra être fourni au moyen de sites internet et de la diffusion de brochures auprès de tous les citoyens. Je ne parle pas de la question des pilules d'iode, car j'y reviendrai à l'occasion.
En conclusion, je regrette néanmoins que les communes belges concernées n'assument pas leurs responsabilités de participation au niveau du CLI de Chooz. Vous ne m'avez pas dit si vous alliez les gronder. Vous me répondrez sans doute que c'est en raison de l'autonomie communale. En tout cas, je les rappellerai à leurs devoirs.
Veuillez excuser la longueur de ma réplique, monsieur le président.
Het incident is gesloten.
27 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "le nombre d'électeurs européens inscrits sur les listes électorales" (n° 12694)
27 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal Europese kiezers dat op de kieslijsten is ingeschreven" (nr. 12694)
27.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai pu obtenir les chiffres pour la Région de Bruxelles-Capitale mais ma question concernait l'ensemble du pays. Quelle est le nombre et la répartition géographique des électeurs qui se sont effectivement inscrits sur les listes pour les élections européennes?
27.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur Baeselen, le nombre d'électeurs européens pour l'élection du Parlement européen sur les listes électorales belges à la date du 1er avril 2009 s'élève à 66.203. Ces chiffres sont disponibles sous forme de tableau sur le site web du registre national. Un tableau présente ces chiffres par commune, un autre par nationalité des électeurs européens inscrits.
La répartition du nombre d'inscriptions par Région est la suivante: Région de Bruxelles-Capitale, 12.953 personnes, Région flamande, 18.082 personnes, Région wallonne, 35.168 personnes.
27.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Vous avez fait référence à des tableaux par nationalité. Sont-ils disponibles quelque part?
27.04 Guido De Padt, ministre: Sur le site web du registre national.
L'incident est clos.
Le président: Les questions n° 12697 de M. Jean-Luc Crucke et n° 12713 de Mme Carina Van Cauter sont transformées en questions écrites. Le premier ministre répondra demain après-midi aux questions n° 12717 de M. Francis Van den Eynde et n°s 12732 et 12733 de M. Xavier Baeselen.
28 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bereikbaarheid van de hulpdiensten" (nr. 12725)
28 Question de M. Roel Deseyn au ministre de l'Intérieur sur "l'accessibilité des services de secours" (n° 12725)
28.01 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de bereikbaarheid van de nooddiensten. Ik wil vanmiddag in deze commissie een pleidooi houden voor het maximaal inschakelen van de sms-technologie voor het bereiken van de nooddiensten. Wanneer iemand bij een ongeval betrokken geraakt is het immers van groot belang snel de nooddiensten te kunnen verwittigen.
Natuurlijk zijn er daarvoor de klassieke manieren, maar dat gaat niet altijd voor iedereen. Ik denk bijvoorbeeld aan de 400.000 doven en slechthorenden en spraakgestoorden. Voor hen zou een noodoproep per sms redding bieden.
In België is de techniek van de sms natuurlijk goed ingeburgerd. Er werden bijna 5 miljard sms’en verstuurd in 2007. Een sms naar de nooddiensten is echter vandaag nog niet mogelijk. Wie spreekt met mensen die een crisissituatie hebben meegemaakt, weet dat ook andere mensen in zo'n situatie mogelijk niet tot een hoorbaar en begrijpbaar relaas komen. Vaak is er niet alleen een technisch bezwaar, er zijn ook omgevingsfactoren die specifiek zijn voor een ramp of een incident die een sms een geschikter middel maken voor het bereiken van de nooddiensten.
Sms is niet alleen meer een element van de jongerencultuur. Ik meen dat de nooddiensten mee moeten evolueren met iets wat zo goed is ingeburgerd.
Ik weet, mijnheer de minister, dat uw collega namens de regering in de Senaat heeft geantwoord dat de werkgroep Nooddiensten zich niet bezighoudt met de problematiek van noodoproepen per sms. Ik ben mij ervan bewust dat in noodsituaties een telefoongesprek beter en sneller is dan een sms. Zoals ik daarnet heb gezegd, is dat echter niet altijd de meest valabele optie. Voor minstens 400.000 Belgen is telefoneren zelfs geen alternatief, omdat zij met een fysieke handicap worden geconfronteerd.
Vandaar mijn concrete vragen. Wat zijn de redenen waarom een noodoproep per sms nog niet mogelijk is? Zijn er statistieken beschikbaar inzake de tijd die nodig is voor het afleveren van een sms of inzake het aantal berichten dat niet kan worden afgeleverd bij een bestaande bestemmeling? Dat is natuurlijk een cruciale factor. Misschien zegt u dat er een bepaalde foutenpercentage is van gestuurde sms’en die niet bij de bestemmeling geraken door een fout in het netwerk. Dat is dan natuurlijk een belangrijk element in de discussie.
Hoeveel stille noodoproepen zijn er per jaar per nooddienst? Ik wil daarmee zeggen dat men een nooddienst contacteert met de klassieke stemtechnologie, maar daarbij geen teken van leven geeft, om het zo te zeggen.
Wat zou de kostprijs zijn om communicatie naar nooddiensten via sms mogelijk te maken? Wat zou er, bijvoorbeeld, moeten gebeuren op het niveau van de centrales? Waarom zou dat niet worden onderzocht in de werkgroep?
Hoe dient een dove, een slechthorende of een spraakgestoorde in een crisissituatie de nooddiensten te contacteren? Wat is de procedure?
Ten slotte, wat zijn de voordelen van deze procedure ten opzichte van een communicatie per sms? Ik herhaal het nog eens, mijnheer de minister. Die mogelijkheid zou niet alleen deze doelgroep ten goede komen, maar kan ook een absolute meerwaarde betekenen in specifieke noodsituaties, om informatie vanuit de rampsite naar de nooddiensten door te zenden.
28.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Deseyn, het is natuurlijk geen gemakkelijke materie, omdat de mogelijkheid voor doven, slechthorenden en spraakgestoorden om een noodoproep via sms door te sturen naar een noodcentrale, moet gekoppeld zijn aan de mogelijkheid om de plaats te lokaliseren van waaruit de noodoproep is verstuurd. Zonder die mogelijkheid, is het quasi onmogelijk om de noodoproep doeltreffend te beantwoorden. Daardoor zou volgens onze diensten een vals gevoel van veiligheid ontstaan en zou de persoon in nood nog een groter risico kunnen lopen, wanneer de lokalisatie van de oproep niet zou kunnen gebeuren.
Het risico voor deze doelgroep wordt nog verhoogd door het gebrek aan waarborg dat het verzonden bericht ook in reële tijd wordt ontvangen of wel degelijk wordt ontvangen op de noodcentrale zelf. Mijn diensten onderzoeken ook dat probleem verder met de betrokken partners.
In samenwerking met de nv ASTRID en de sector van de Belgische operatoren hebben mijn diensten hiervoor een oplossing uitgewerkt. Het koninklijk besluit dat de gsm-operatoren tot in het najaar 2008 de tijd gaf om noodoproepen naar een noodcentrale te lokaliseren, werd gepubliceerd. In afwachting van de definitieve realisatie wordt er verder overlegd met de betrokken diensten, onder meer met betrekking tot de gewaarborgde overzending van berichten.
Ook het dossier van de financiering van de toepassing moet nog worden uitgewerkt, maar dat behoort tot de bevoegdheid van mijn collega voor telecommunicatie, Vincent Van Quickenborne.
De statistieken over de afleveringstijd van een sms kunnen enkel door de verschillende operatoren worden aangeleverd. Op dit ogenblik komen er geen sms-berichten op de noodcentrale toe zodat daarover ook geen statistieken bestaan. Het financieringsdossier van deze toepassing valt onder de verantwoordelijkheid van de minister bevoegd voor Telecommunicatie.
Voor uw vraag over de organisatie betreffende de werkgroepen, verwijs ik u naar mijn voormelde collega.
Enkel een dovenfax kan een bericht naar de noodcentrale sturen. Dit veronderstelt wel dat de persoon die beroep wenst te doen op de hulpdiensten zich in een plaats bevindt waar dergelijk faxtoestel voorhanden is. Deze mogelijkheid is bekend bij de doelgroep. Het is overduidelijk dat dergelijke mogelijkheid slechts een heel beperkte toepassing heeft en de communicatie via sms dus heel wat betere communicatiemogelijkheden biedt, mits aan de hiervoor geschetste beperkingen wordt tegemoetgekomen.
28.03 Roel Deseyn (CD&V): Ik begrijp dat de sms moet worden gepromoot als second best option. Het is wel degelijk een optie en sneller dan de klassieke mail. Het kan zeker ondersteunend werken. Het is een valabele optie maar voor sommige mensen zeker de beste. Dat moet worden onderzocht. En daar bent u mee bezig.
In deze discussie moet men drie zaken van elkaar onderscheiden: het algemeen recht op toegang tot de nooddiensten, de lokalisatie van de oproep en het mogelijk risico op frauduleuze oproepen waarrond al wetgevend werk is verricht.
Die sms-berichten, die unidirectioneel zijn maar waarop kan worden gereageerd, zijn dat ook. Niets weerhoudt de nooddiensten ervan om een automatische bevestiging te laten sturen dat het sms-bericht is aangekomen. Dat zal zeker een deeltje van de oplossing zijn, en ook iets dat vertrouwen in het systeem kan genereren. Mijn suggestie is dan ook om het op die manier uit te werken dat er een bevestiging van ontvangst is, dat er reeds een actie is en dat de nooddiensten eventueel telefonisch de zaak kunnen ondersteunen.
Het is waar dat er op piekmomenten soms vertragingen zijn in de aflevering van sms’jes. Dat geldt ook voor telefonische oproepen. Men kan de routering, zeker met de gedigitaliseerde centrales, echter wel aanpassen en absoluut voorrang geven aan noodnummers. Dat zou een serieuze versnelling van de behandelingstijd geven. Wanneer de operatoren zich ook in die logica wensen in te schrijven, of wanneer zij daartoe verplicht worden door een wetgevend initiatief of door een koninklijk besluit, dan is er volgens mij weer een obstakel uit de weg gewerkt.
Over de lokaliseerbaarheid zegt u dat het niet lokaliseerbaar is. Het is natuurlijk wel lokaliseerbaar, maar misschien niet op een vaste locatie zoals een vaste lijn die garantie biedt. Maar toch kan zeker de zone worden bepaald, want ieder gsm-toestel is lokaliseerbaar. Met de evolutie van de technologie, zullen we bijna op huisniveau aankomen. Ook dat obstakel is dus zeker relatief. De zender van een sms, als verzender, is even identificeerbaar als een mobiele beller, waar wel een aantal garanties voor zijn. In die zin denk ik dat een aantal obstakels zeker uit de weg kunnen worden geruimd, of dat zij zeer relatief zijn.
Het is dan ook uiterst waardevol dat die pistes worden onderzocht om tot een betere en efficiëntere werking van de nooddiensten te komen. Ik dank u alvast bij voorbaat.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.33 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.33 uur.