Commissie
voor de Justitie |
Commission de la Justice |
van woensdag 1 april 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 1 avril 2009 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.31 uur en voorgezeten door mevrouw Carina Van Cauter.
La séance est ouverte à 14.31 heures et présidée par Mme Carina Van Cauter.
01 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "le subventionnement sollicité par l'ASBL '10 de conduite'" (n° 12058)
01 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de subsidiëring die door de vzw '10 de conduite' wordt gevraagd" (nr. 12058)
01.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'asbl "10 de conduite" remplit un certain nombre de prestations, que l'on appelle des formations, dans le cadre de mesures probatoires aux infractions de roulage et entre autres alternatives à la perception immédiate. Eu égard à l'arrêté royal du 17 décembre 2003, elle a introduit une demande de subvention déjà en mai 2008 auprès de l'administration.
Je désirerais savoir où en est ce dossier aujourd'hui. Selon les renseignements que j'ai pu obtenir, il y a un certain intérêt à ce que cette asbl puisse être reconnue et faire son travail, dans la mesure où, pour l'instant, les formations sont organisées par l'IBSR. Mais, lorsqu'on a affaire à un récidiviste, celui-ci ne peut bénéficier deux fois de la même formation. Je voulais donc faire le point sur ce dossier.
01.02 Stefaan De Clerck, ministre: Cher collègue, le projet pédagogique proposé nous semble en partie pertinent par l'utilisation d'une nouvelle approche de savoir-faire et de savoir être, couplée à l'utilisation d'un système vidéo. Par contre, il nous semble peu pertinent, au regard de l'offre déjà existante, notamment celle de l'IBSR, déjà subventionnée comme projet national, via l'arrêté royal du 17 décembre 2003 et le Fonds de sécurité routière.
Je regrette de devoir vous informer que j'ai pris une décision négative sur la base de l'avis négatif de l'administration. Les raisons qui motivent cette décision sont les suivantes:
1. l'intérêt des autorités judiciaires non démontré;
2. le manque de clarté du projet;
3. la difficulté à garantir un décloisonnement des activités;
4. le manque de clarté quant aux références;
5. l'absence de projet équivalent du côté néerlandophone. En effet, ce dossier est isolé et n'est pas intégré dans un contexte plus global. Je précise toutefois que ce cinquième élément n'a pas été déterminant.
Bref, j'ai pris une décision négative et ai fait savoir par lettre que j'avais suivi les recommandations de l'administration à ce sujet.
01.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
J'avais connaissance de la réponse qui a été adressée à l'ASBL "10 de conduite" le 25 mars 2009.
Je vous invite à rencontrer les membres de cette ASBL ou à demander à votre cabinet de le faire. En effet, selon moi, certaines observations qui ont été formulées ne sont pas judicieuses ou ne sont plus adaptées car les choses ont peut-être évolué depuis le moment où l'administration y fait référence.
Je pense par exemple à l'intérêt des autorités judiciaires qui n'est pas démontré. Vous devez savoir que plusieurs parquets utilisent les services de l'ASBL "10 de conduite"; on devrait donc actualiser les données.
Autre exemple, le manque de clarté induisant la difficulté de différencier les activités commerciales et judiciaires. Entre-temps, les choses ont évolué. Il s'agit d'une ASBL qui se consacre uniquement à cela alors qu'auparavant elle faisait partie d'une plus grande ASBL, celle des "Responsible Young Drivers", qui a scindé ses activités pour faire la part des choses entre le commercial et le judiciaire.
Enfin, vous avez raison, il n'y a pas de pendant du côté néerlandophone mais vous avez précisé que ce n'était pas la raison principale.
Selon moi, en revoyant ce dossier, je crois qu'il y a moyen d'arriver à une solution plus optimiste. Si vous le permettez, je les inviterai donc à prendre contact avec votre cabinet.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de koninklijke besluiten die dienen getroffen te worden in uitvoering van de nieuwe wapenwet" (nr. 12129)
02 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les arrêtés royaux à prendre en vue de l'exécution de la nouvelle loi sur les armes" (n° 12129)
02.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, graag kreeg ik van u een stand van zaken over de nieuwe wapenwet. Destijds was er veel te doen om de uitvoering van de verschillende artikelen zoals die in het koninklijk besluit waren vastgelegd.
Hoe wil u die groeperen? Welk tijdspad wil u volgen bij de uitvoering van de wet? Graag kreeg ik het tijdspad voor elk van die koninklijke besluiten. De sector wacht erop.
02.02 Minister Stefaan De Clerck: Het aantal uitvoeringsbesluiten na de invoering van de nieuwe wapenwet is kleiner dan uit de wet kan worden afgeleid. Vele wetsartikelen verwijzen inderdaad naar een uitvoeringsbesluit, maar zoals artikel 48, eerste lid, van de wapenwet stipuleert, zijn de reeds bestaande uitvoeringsbesluiten van de oude wet bij wijze van spreken geadopteerd door de nieuwe wet. Voor veel onderwerpen volstaat die oude regelgeving en diende die enkel terminologische aanpassingen te ondergaan. Zulks is ondertussen voor bijna alle teksten gebeurd. Het is mijns inziens ook een bijzondere wettelijke adoptie. Maar goed, ook dat moet kunnen.
Het overgrote deel van de aanpassingen is terug te vinden in het koninklijk besluit van 29 december 2006, tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 8 juni 2006, houdende de regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, en in het koninklijk besluit van 16 oktober 2008, tot wijziging van diverse uitvoeringsbesluiten van de wapenwet. De beide besluiten bevatten ook een aantal autonome bepalingen, zoals de minimumvoorwaarden om als verzamelaar te worden erkend en de manier waarop de noodzakelijk wettige reden om een wapenvergunning te krijgen, moet worden bewezen.
Echt nieuwe uitvoeringsbesluiten waren nodig voor de zaken die in de oude wetgeving nog geen wettelijke basis hadden. Op dit vlak zijn de meeste nodige teksten van kracht. Ik som ze op en geef u een lijst waarin de correcte referenties staan vermeld.
Ten eerste is er het ministerieel besluit van 15 maart 2007 tot bepaling van de lijst van vuurwapens ontworpen voor het sportschieten waarvoor houders van een sportschutterslicentie van de vergunningsplicht zijn vrijgesteld.
Ten tweede is er het koninklijk besluit van 16 oktober 2008, tot de regeling van het statuut van de wapenhandelaar dat het examen beroepsbekwaamheid en de deontologische code heeft geregeld.
Ten derde is er het ministerieel besluit van 16 oktober 2008, houdende erkenning van de artsen bevoegd voor het afgeven van een attest, bedoeld in artikel 14 van de wapenwet.
Ten vierde is er het koninklijk besluit van 16 oktober 2008 tot aanpassing van de wapenwet van 8 juni 2006 van de modellen van verschillende formulieren en documenten.
Over enkele weken zal ook het koninklijk besluit, tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 april 1997, tot bepaling van de veiligheidsvoorwaarden waaraan het opslaan, het in bewaring geven en het verzamelen van vuurwapens en munitie zijn onderworpen, een feit zijn.
Zo zijn alle essentiële uitvoeringsbesluiten genomen. Er resten nog enkele formele aanpassingen van oude besluiten, maar die zullen geen inhoudelijke vernieuwingen met zich meebrengen.
Een laatste tekst, die ter discussie ligt, zal betrekking hebben op antieke jachtwapens met verzamelwaarde. De tekst ter zake is evenwel niet noodzakelijk voor een correcte uitvoering van de wet. Het is nog niet duidelijk wanneer die zal klaar zijn.
De wapenwetgeving en alle deelnemers aan de debatten dienen nu vooral tot rust te komen, zodat alle betrokkenen kunnen wennen aan de vernieuwingen en de wettelijke en reglementaire bepalingen op het terrein goed kunnen worden uitgevoerd.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Éric Thiébaut au ministre de la Justice sur "le site internet 'Stop Kinderporno'" (n° 12085)
03 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de minister van Justitie over "de website 'Stop Kinderporno'" (nr. 12085)
03.01 Eric Thiébaut (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous ai interrogé en séance plénière il y a quelques semaines sur l'existence de ce site internet très néfaste, selon moi, aux citoyens.
Je reviens vers vous car je constate que le site est toujours en ligne.
Je sais que des actions ont été entamées, que vous avez contesté l'arrivée en Belgique des versions belge et luxembourgeoise de ce site.
Il faut combattre à tout prix ce genre de pratiques. On a en effet pu constater dans l'actualité de cette semaine en France qu'il y avait eu un lynchage à Montreuil en Seine-Saint-Denis où un violeur était recherché. La population diffusait elle-même un portrait-robot. Une personne a failli se faire lyncher car elle ressemblait au portrait alors qu'elle n'avait rien à voir avec le suspect.
La justice privée, les milices privées qui sous-tendent ce type d'initiatives doivent être combattues.
Je voudrais donc savoir s'il y a des évolutions dans la lutte contre le site "Stop Kinderporno".
Je crois qu'une plainte avait été déposée par la Commission de Protection de la vie privée et une enquête ouverte au niveau du parquet général.
03.02 Stefaan De Clerck, ministre: Vous connaissez le dossier.
Le parquet fédéral a effectivement ouvert un dossier en date du 10 mars 2009 à la suite d'un courrier de dénonciation émanant de la Commission de Protection de la vie privée. La plainte a trait à des infractions aux articles 4, 6, 7, 8 et 18 de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard du traitement des données à caractère personnel commises en Belgique par les propriétaires du site internet "Stop Kinderporno" (www.kinderporno.be).
Le parquet fédéral s'est également saisi d'un dossier ouvert sur l'initiative du parquet de Tournai pour les mêmes faits.
Le parquet fédéral a rendu le site litigieux inaccessible par réquisitoire du 18 mars 2009 fondé sur l'article 39 bis de la législation existante. Le parquet fédéral est au courant que des sites poursuivant le même objectif délictueux ont été ouverts sur les adresses www.stopkinderporno.com et www.stopkinderporno.eu. Le parquet fédéral examine les moyens d'action pour mettre fin à ces nouvelles infractions.
En fonction du résultat des enquêtes, des poursuites seront, le cas échéant, intentées devant le tribunal correctionnel contre les auteurs des faits.
Je propose que nous laissions la justice faire son travail dans cette affaire en toute sérénité et indépendance. Il serait impossible de commenter chaque démarche dans cette procédure lors des questions parlementaires hebdomadaires. Les instances judiciaires compétentes en la matière suivent l'affaire de très près. J'espère que vous avez compris la nuance.
03.03 Eric Thiébaut (PS): Ce qu'on a pu faire avec le '.be', on pourrait également le faire avec le '.eu' et le '.com'.
On peut donc, je l'espère, être optimiste. Je vous remercie.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het uitstel van een moordzaak voor het hof van assisen in Tongeren" (nr. 12138)
04 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le report du renvoi d'une affaire de meurtre devant la cour d'assises de Tongres" (n° 12138)
04.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, recent werd door een beschuldigde in een moordzaak op het laatste nippertje cassatieberoep aangetekend. Blijkbaar was dat alleen met de bedoeling uitstel te verkrijgen, want het is zeker dat de zaak voor het hof van assisen zal verschijnen. Zulke zaken hebben een sterke impact op de slachtoffers in negatieve zin. Natuurlijk is het heel delicaat dit te zeggen, maar in vergelijking met andere assisenzaken is het een veeleer eenvoudige zaak. Uiteindelijk zal het echter meer dan twee jaar duren voor de zaak door het hof van assisen zal worden behandeld.
Ik moet het ook politiek spelen, want in Limburg is er bovendien nog een gelijkaardige zaak. Nog een verdachte in een moordzaak loopt er vrij rond. Dat is ook zeer delicaat, maar het is weer niet de moeilijkste assisenzaak die er zal moeten worden gepleit. Ook dat dossier blijft aanslepen. Niet alleen in het gerechtelijk arrondissement Tongeren, maar in de hele provincie Limburg begint er een wantrouwen tegen het gerecht te groeien. Is het nu zo moeilijk misdadigers voor het hof van assisen te laten berechten? Ik schets het kader waarin ik die vraag wil stellen.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de concrete procedure in het betreffende dossier?
Overweegt u ingrepen in het Wetboek voor strafvordering om dergelijke procedurestappen te voorkomen? Het is immers op het tergende en roekeloze af.
04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, de vraag heeft betrekking op twee criminele zaken. In de ene zaak werd de beschuldigde aangehouden en door de KI op 16 februari 2009 verwezen naar het hof van assisen te Limburg. De behandeling voor het hof van assisen was gepland op 19 juni 2009. Ten gevolge van een opvolging van raadsman werd door de beschuldigde cassatieberoep ingesteld op 2 maart 2009. Het Hof van Cassatie zal, met voorrang op alle zaken, de zaak toetsen op 21 april 2009. Gelet op de dagvaardingstermijn van twee maanden, wordt door het parket-generaal te Antwerpen thans 16 oktober 2009 als datum aangehouden.
Wat de andere zaak betreft, is er bezwaarlijk sprake van enige abnormale aansleep, zoals door u wordt gesteld, doch veeleer van het maximaal uitputten van alle mogelijke procedures in het kader van een gerechtelijk onderzoek. De zaak werd opgeroepen voor de raadkamer te Tongeren voor regeling van rechtspleging in september 2008, namelijk het overleggen van de stukken aan de procureur-generaal, met het oog op de verwijzing naar het hof van assisen.
De verdediging wenste bijkomend onderzoek, wat deels werd ingewilligd door de onderzoeksrechter en deels werd afgewezen, waartegen men in beroep ging bij de kamer van inbeschuldigingstelling, die het hoger beroep ongegrond verklaarde. Na uitvoering van de toegestane onderzoekshandelingen staat het dossier vastgelegd voor regeling van de procedure voor de raadkamer op 27 maart 2009 en het zal derhalve in het najaar van 2009 voor het hof van assisen van de provincie Limburg kunnen worden behandeld.
Ik dien dus vast te stellen dat in die zaak de wettelijke procedures – eigenlijk gaat het over de kleine Franchimont en de juridische mogelijkheden in verband met onderzoeksdaden – zoals goedgekeurd in het Parlement en door mij destijds verdedigd, werden toegepast.
Wijzigingen dienen het voorwerp uit te maken van een grondig debat, dat past in de globale hervorming van het Wetboek van strafvordering en eventueel van de grote Franchimont. Het enige wat ik nu kan zeggen, is dat in het kader van de hervorming van het hof van assisen, waaraan de Senaat nu werkt, de dagvaardingstermijn van twee maanden tot een kortere termijn zou kunnen worden teruggebracht. Het rapport van de Commissie tot hervorming van het hof van assisen, dat als basis diende voor het hangende wetsvoorstel, voorziet daar ook in. Dat zou dus een inkorting betekenen. In plaats van na twee maanden zou het op kortere termijn kunnen.
De rest heeft betrekking op de discussie over Franchimont en over de mogelijkheden om tussentijds in beroep te gaan, om bijkomend onderzoek te vragen enzovoort.
04.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de beginselen van de rechtsstaat verhinderen uiteraard, ook in de ergste zaken, dat de beschuldigde wezenlijke elementen van verdediging wordt ontzegd. Het feit dat men proceduremaatregelen neemt, mag er niet toe leiden dat men later een zwaardere straf zou krijgen, maar het kan uiteraard ook niet dat daders die daardoor vrij rondlopen of wat langer op hun proces moeten wachten, daaruit voordeel zouden halen voor het hof van assisen.
In de eerste zaak is dat minder het geval. In de tweede zaak, die al enige tijd aansleept, zou het kunnen dat uiteindelijk de advocaat-generaal begint te pleiten dat de zaak zolang heeft aangesleept, dat het zolang heeft geduurd voordat de zaak voor het hof van assisen kwam, dat die man zich al gedeeltelijk heeft gere-integreerd in de samenleving en dat daardoor de straf minder zwaar zou zijn. Dat zou de schade aan de samenleving en aan de nabestaanden in het bijzonder alleen groter maken.
Ik ben erom bekommerd dat we ook in assisenzaken een degelijke, soepele en snelle rechtsgang zouden kunnen hebben. Ik word er dikwijls op aangesproken, en u wellicht ook, dat het in Nederland zo vlot kan gaan, zelfs in heel ingewikkelde assisenzaken. Op dat vlak hebben wij duidelijk een achterstand. Natuurlijk haalt men vaak alleen de goede voorbeelden uit Nederland aan. Dat weet ik ook wel. We moeten daarover intellectueel eerlijk blijven, maar bij ons schort er toch nogal wat aan de procedure.
Ik hoop dat de eventuele inkorting van de termijn, waarnaar u zonet hebt verwezen, een redelijk soelaas kan brengen. Voorts denk ik dat nog wel een en ander zal moeten gebeuren om de assisenprocedure scherp te stellen.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "les mesures contre la détention d'armes blanches" (n° 12140)
- Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "une série d'agressions à l'arme blanche" (n° 12205)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "maatregelen tegen het bezit van blanke wapens" (nr. 12140)
- mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "een aantal steekpartijen" (nr. 12205)
05.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, nous avions déjà évoqué la problématique des armes blanches au mois de janvier à la suite d'un incident sur la place de Tournai. L'auteur des faits, depuis lors identifié en France, a été présenté devant le juge d'instruction tournaisien.
Certes, il existe déjà un certain nombre de mesures ou de législations par rapport à l'interdiction d'utilisation des armes blanches, mais les policiers affichent un certain défaitisme, car ils constatent que les PV rédigés ont tendance à être classés sans suite au niveau du parquet.
Vous vous étiez engagé à l'époque à sensibiliser les parquets par une circulaire relative au phénomène, de manière que la détention des armes blanches soit considérée comme un risque - et forcément, un danger potentiel - et une infraction à la législation.
Vous aviez à peine répondu à ma question que la situation se reproduisait à Liège dans des circonstances totalement non prévisibles: un jeune se lève de table et poignarde quatre personnes! Une fois de plus, c'est le cas d'une détention d'arme blanche.
Aujourd'hui, je désire faire le point à propos de ce dossier. Où en est cette circulaire? A-t-elle pu être rédigée? Est-elle en cours de rédaction? Les parquets ont-ils été sensibilisés à la matière? Étant donné les conséquences d'un coup de couteau sur une tierce personne, sans être pessimiste ou défaitiste, j'affirme que les choses ne pourront changer qu'en prouvant aux délinquants, même s'ils ne semblent pas l'être, que le respect de la loi existe.
05.02 Els De Rammelaere (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik stel mijn vraag naar aanleiding van een publicatie van de heer Tom Peeters van de cel Wapens van het Antwerpse provinciebestuur, die aan de alarmbel trekt inzake de steekpartijen. Hij zegt dat er begin 2009 al veertig doden en zwaargewonden gevallen zijn ten gevolge van agressieve steekpartijen.
Het probleem is dat messen ofwel legaal ofwel illegaal zijn, en vergunningen voor wapendracht daaromtrent bestaan er niet, met alle gevolgen van dien.
Die toename van steekpartijen is uiteraard verontrustend. Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat er zo’n toename is van geweld met messen? Welke initiatieven zult u nemen om die problematiek aan te pakken?
05.03 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chers collègues, d'abord, à la question de M. Crucke, la loi sur les armes reconnaît deux types d'armes blanches: les prohibées – comme les couteaux papillons, les couteaux à lame jaillissante et les couteaux à lancer – dont la détention, le port, le transport et l'utilisation sont totalement interdits; et les armes blanches en vente libre, c'est-à-dire toutes les autres dont la détention est libre, mais dont le port, le transport et l'utilisation sont soumis à un motif légitime.
La plupart des armes blanches ne peuvent pas être classées parmi les armes prohibées parce qu'elles sont souvent utiles, voire indispensables pour la pratique de certains sports et loisirs, ou pour des gestes quotidiens, tels les couteaux de chasse, les couteaux de cuisine, etc. Celui qui les porte, les transporte ou les utilise sans motif légitime est punissable.
Je dois toutefois démentir que, lors de la commission du 27 janvier 2009, j'aurais annoncé que je donnerais l'ordre à mon administration de rédiger une circulaire. Je vous invite à relire le compte rendu de cette réunion tout comme les notes de cette séance. J'avais toutefois assuré que je discuterais avec les parquets au sujet de leur politique de poursuites relative à des infractions sur la loi des armes. Lors de la prochaine concertation avec le Collège des procureurs généraux, j'aborderai ce point. Je sais que le Collège des PG finalise actuellement une circulaire concernant les armes et les infractions à la loi sur les armes. Je ne sais cependant pas si cette circulaire vise également le port illégal et l'usage inadéquat d'une arme blanche.
Je souhaite toutefois souligner que des lois ou des circulaires ne pourront jamais empêcher que certaines armes soient utilisées à des fins inappropriées. Je ne vois pas non plus comment nous pouvons, de manière préventive, éviter l'usage abusif d'un couteau, par exemple. Nous ne pourrions que difficilement introduire des permis de port d'arme pour cette catégorie. D'ailleurs, rien n'exclut que même des armes à feu soumises à autorisation ne soient pas mal utilisées par une personne. Si nous voulons vraiment être conséquents, nous devrions interdire toute possession d'armes, même pour les chasseurs, ce qui n'est pas réaliste.
C'est pourquoi j'ai entièrement confiance que les parquets, tenant compte des circonstances dans lesquelles une infraction pénale a été commise, décident en âme et conscience si quelqu'un doit ou non être poursuivi, s'il a le droit à un accord à l'amiable ou si le dossier doit être classé sans suite. Comme déjà dit, j'en discuterai encore avec le Collège des PG.
Collega De Rammelaere, voor uw vraag kan ik naadloos aansluiten bij de elementen die ik reeds heb aangebracht. Het aantal geweldplegingen waarbij een mes wordt gebruikt, wordt niet apart geregistreerd in de databanken van het parket-generaal. Ik kan niet bevestigen of er sprake is van een toename van het aantal steekpartijen of bedreigingen met een mes. Ik heb die indruk maar ik kan het u vandaag niet formeel bevestigen of bewijzen. We mogen ons bovendien ook niet laten leiden door de betreurenswaardige dramatische incidenten van de voorbije weken die uitvoerig in de media werden belicht, om te besluiten dat er thans zomaar sprake is van een toename van het aantal geweldplegingen en ook van het aantal steekpartijen. Dit kan ik vandaag niet formeel bevestigen. Iedereen heeft waarschijnlijk die indruk, maar ik heb geen formeel bewijs ervan.
Zoals ik vorige week donderdag ook al in de Senaat heb meegedeeld zal het verstrengen van de wapenwet geen soelaas brengen in deze problematiek. De wet is er en volgens mij kan deze wet niet anders worden geformuleerd. We kunnen moeilijk het bezit van messen zonder meer verbieden. Elk bezit van messen aan banden leggen is niet mogelijk. Elk mes vergunningsplichtig maken is administratief en organisatorisch niet mogelijk. Trouwens, ik heb het al gezegd, de meeste messen worden om sportieve of professionele redenen gebruikt, bijvoorbeeld door vissers. Iedereen heeft wel een mes nodig en het is moeilijk om daaraan een administratieve structuur te geven.
Ik weet niet of er iemand met een mes in deze
zaal zit? (Iemand toont een mes)
Ziedaar, het bewijs is geleverd. Waarom moet men zo’n mes bij zich hebben? Voor de sport? Om de boterhammen te smeren, 's middags?
Zoals u weet worden in artikel 3 van de wapenwet al een aantal messen absoluut verboden, messen die door hun aard en ontwerp als zeer gevaarlijke tuigen worden beschouwd en die ernstige verwondingen kunnen toebrengen. Voor deze tuigen die niet zijn gemaakt voor normaal gebruik maar ontworpen zijn om moedwillig ernstige slagen en verwondingen toe te brengen is er dus een wettelijke regeling.
Volgens mij moet de klemtoon bij de aanpak van gewelddaden dan ook veel meer worden gelegd op preventie en controle door de politiediensten waarbij men controleert op de legitieme dracht en het legitiem bezit van een mes of op het bezit en de dracht van verboden wapens. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen waarom iemand in het bezit moet zijn van een mes in een uitgaansbuurt of een café. Het zijn gerichte interventies.
Dit waren mijn elementen. Te gepasten tijde zal daarover wel moeten worden gesproken met mijn collega, de minister van Binnenlandse Zaken. In het kader van het nationaal veiligheidsplan en de zonale veiligheidsplannen kan er aandacht worden gevraagd voor politionele reactie en reactie van het parket op die wapens. In de toekomst kan dit tot op het laagste niveau een initiatief zijn dat ik met mijn collega van Binnenlandse Zaken kan bespreken.
05.04 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, j'irai revoir la question du mois de janvier. Je n’ai pas inventé cette circulaire.
05.05 Stefaan De Clerck, ministre: Il y a une circulaire qui est en préparation.
05.06 Jean-Luc Crucke (MR): Je pense que nous partons d’une base identique, celle de la législation existante. Il n’y a pas à la modifier, je suis d’accord.
Mais le constat sur le terrain crée des difficultés avec l’autorité de la police qui se dit que si elle va faire ce travail de manière pointilleuse, dans 29 cas sur 30, on va lui dire qu’il y a un motif légitime, mais, évidemment, dans le trentième, il n’y aura pas de motif légitime et c’est celui-là qui est dangereux. Ce sont toutes ces difficultés entre un policier qui dit ne plus faire ce travail et le parquet qui poursuit ou pas.
Je serai très attentif à cette circulaire en préparation au sein du Collège des PG car l’expérience doit permettre d’en avoir une dans le détail où on peut faire la différence entre ce qui est motif légitime et ce qui ne l’est pas. Toute la difficulté est là: pouvoir apprécier ce motif légitime.
Je souhaite vous demander, monsieur le ministre, dans quel délai nous pouvons attendre cette circulaire. Y a-t-il un délai précis?
05.07 Stefaan De Clerck, ministre: Lors du prochain collège.
05.08 Jean-Luc Crucke (MR): Quand? Avril, mai, juin?
05.09 Stefaan De Clerck, ministre: Dans deux semaines, tot de suite après Pâques, pendant les vacances de Pâques.
05.10 Jean-Luc Crucke (MR): Donc on pourra en avoir connaissance au mois de mai?
05.11 Stefaan De Clerck, ministre: S'il y a accord.
05.12 Jean-Luc Crucke (MR): Évidemment!
05.13 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik had ook gevraagd wanneer we de rondzendbrief kunnen verwachten en heb er ondertussen antwoord op gekregen.
05.14 Minister Stefaan De Clerck: (zonder micro) Wij hebben die materie kort even besproken. Ik weet niet of na het onderzoek er nog aanpassingen moeten gebeuren. Daar kan ik niet op anticiperen. Het is in volle beweging en ik ken de precieze datums nog niet, want die zijn afhankelijk van een interne studie. (…)
05.15 Els De Rammelaere (N-VA): Ik heb nog een tweede vraagje. U pleit onder andere voor meer controle in de uitgaansbuurten. Men kan zich inderdaad afvragen of men daar aanwezig moet zijn met een mes. Wat kunnen de mensen nu concreet doen wanneer dit wordt vastgesteld en als blijkt dat het wapen legaal blijkt te zijn? Kan dat wapen dan worden afgenomen?
05.16 Minister Stefaan De Clerck: Ja. Het beleid van parket en politiediensten bestaat er precies in na te gaan of er in toepassing van die wetgeving voldoende motief is om dat te dragen op dat moment. Dat kan een bepaalde interpretatie zijn vanwege het parket en de politiediensten. Dan kan men de instructie krijgen dat het niet normaal is dat op het einde van het trimester, een klassiek groot uitgaansmoment, op straat messen zouden worden gedragen. Daar kan men zeggen: “hier hoort dit niet”. De politiediensten moeten de instructie kunnen krijgen toezicht te houden op het dragen van messen.
Kunnen die messen op dat moment dan worden afgenomen? Ja, want men kan ervan uitgaan dat messen daar niet thuishoren. Dergelijke sensibilisering kan zeker mogelijk zijn op het lokale niveau.
Daarom ben ik de mening toegedaan dat met het nationaal en het zonaal veiligheidsplan aandacht kan worden gevraagd om sensibiliserende acties te ondernemen, bijvoorbeeld op voetbalwedstrijden en bij uitgaansmomenten. Trouwens, om naar het voetbal te gaan, heb je toch geen mes nodig.
05.17 Els De Rammelaere (N-VA): Normaal toch niet. Dank u.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de link tussen delinquentie en ADHD" (nr. 12190)
06 Question de Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "le lien entre la délinquance et le syndrome TDAH" (n° 12190)
06.01 Els De Rammelaere (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een tijdje terug had ik een gesprek met de mensen van de vzw Zit Stil die zich bezighoudt met de problematiek van ADHD en dan voornamelijk bij kinderen. Zij waren van oordeel dat er bij heel wat gedetineerden in onze gevangenissen gedragsstoornissen werden vastgesteld, onder meer ADHD. Zij beklaagden zich dat er tot op vandaag geen gepaste begeleiding is terwijl dit nochtans aangeraden zou zijn omdat dit de kans op recidive zou uitsluiten.
Ik heb enkele wetenschappelijke studies bekeken en gelezen, en daaruit bleek inderdaad dat er een link is tussen ADHD en delinquent gedrag. Het is niet zo dat iedereen met ADHD automatisch delinquent gedrag vertoont, maar het is wel zo dat er duidelijk een verband is door delinquenten met gedragsstoornissen.
Ik heb ter zake dan ook een aantal vragen. Bent u van oordeel dat er een verband bestaat tussen delinquentie en ADHD? Heeft u een idee van het aantal gedetineerden in de Belgische gevangenissen dat gekend is met een diagnose van gedragsstoornis? Overweegt u om dienaangaande in speciale hulp te voorzien om deze mensen te helpen?
06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ADHD is vooral een onderkend en zeer ruim bestudeerd probleem bij kinderen en adolescenten. Men mag er niet automatisch vanuit gaan dat bij vaststelling van ADHD in de kindertijd de problematiek ook nog in een of andere vorm bij volwassenen aanwezig is. Ik beschik niet over empirisch materiaal om een eenduidig verband aan te tonen tussen ADHD en vormen van delinquent gedrag. Ik zoek daar naar en ben ook zeer aandachtig voor heel de problematiek van ADHD, geestelijke gezondheid, vormen van fysische en medische aspecten bij jongeren, en de repercussie ervan op delinquent gedrag.
Gedurende twee dagen vond er een colloquium plaats en de problematiek van jongeren en delinquentie werd daar ook verschillende keren besproken. Ik ben zeer voorzichtig om enige conclusie te formuleren. Ik ben zeer geïnteresseerd in mogelijke conclusies en ik hoop dat dit uit de wetenschappelijke wereld zo vlug mogelijk kan worden aangebracht of dat ter zake verduidelijkingen mogelijk zijn. Ik zet dan even een stap verder en heb het niet enkel over ADHD maar over psychiatrie in het algemeen en delinquent gedrag. Dit is een zeer hot item en ik meen dat wij daarmee bezig moeten zijn.
De penitentiaire administratie houdt ook geen cijfers bij over het aantal gedetineerden met de diagnose van ADHD of enige vorm van gedragsstoornis. Wanneer een ADHD-gerelateerde problematiek wordt vastgesteld tijdens de detentie zullen de geneesheer-generalist en de psychiater hiervoor uiteraard een passende behandeling voorschrijven. In een gevangenis met een psychiatrische annex is een zorgequipe aanwezig die zich individueel ontfermt over de betrokken gedetineerden.
Er is dus wel degelijk in psychosociale hulp voor die personen voorzien binnen de gevangenissen. Wanneer tijdens het psychosociaal onderzoek wordt vastgesteld dat ADHD een factor van criminogenese is, wordt dit eveneens in rekening gebracht bij het uitwerken van de postpenitentiaire begeleiding.
Uw kernvraag naar de causaliteit durf en kan ik niet beantwoorden. Ik ben net als u geïnteresseerd in alle wetenschappelijke criminologische studies die daarover meer duidelijkheid en inzicht kunnen verschaffen.
06.03 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor uw interesse in de materie. Ik meen dat het van belang is dat er wordt samengewerkt tussen Justitie en Volksgezondheid. Het is toch belangrijk dat de juiste diagnose wordt gesteld en dat ook de juiste aanpak inzake medicatie, begeleiding en opvang wordt uitgewerkt.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Els De Rammelaere aan de minister van Justitie over "de werkgroep om websites te onderzoeken" (nr. 12191)
07 Question de Mme Els De Rammelaere au ministre de la Justice sur "le groupe de travail chargé d'examiner les sites web" (n° 12191)
07.01 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag is eigenlijk een verlengde van een aantal vragen die ik al aan uw voorganger, de heer Vandeurzen, heb gesteld betreffende allerlei informatie die via het internet op iedereen afkomt. Dat was zo voor de handleiding voor het maken van explosieven. In december stelde ik een vraag naar aanleiding van het gevaar van de sociale sites zoals Facebook, waar iedereen eigenlijk onder valse identiteit op kan en zich kan uitgeven voor iemand anders. We hebben ook de pedofielenwebsite waaromtrent heel wat te doen is.
In een van de antwoorden deelde de heer Vandeurzen mee dat er een werkgroep zou worden opgericht. Deze zou onderzoeken welke technische en wettelijke mogelijkheden er zijn voor het blokkeren van websites met illegale inhoud. Het probleem is doorgaans dat deze niet zo maar kunnen worden geblokkeerd, omdat de servers zich in het buitenland bevinden.
Ik had graag van u vernomen wat de stand van zaken is vandaag. Is er al een rapport ter beschikking? Wanneer kunnen de conclusies worden verwacht?
07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, op 7 november 2008 werd overleg gepleegd over de mogelijkheden om websites te blokkeren indien deze een onwettige inhoud publiceren. Op de vergadering waren vertegenwoordigers van de beleidscel van de minister van Justitie, de beleidscel van de minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, de beleidscel van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid, het college van PG’s, het federaal parket, de federale politie en ISPA Belgium, zijnde Verizon, Belgacom, Telenet en Scarlet. Beslist werd om meerdere subwerkgroepen op te richten, namelijk enerzijds een subgroep die zich buigt over de wettelijke mogelijkheden, de gerechtelijke procedures en de informatieflux, en anderzijds een die zich bezighoudt met de technische implementatie van de uitgewerkte oplossing.
De subgroep met betrekking tot het wettelijk kader besliste haar werkzaamheden te verrichten in het kader van de reeds bestaande werkgroep internetrecherche. Die werkgroep kwam reeds verscheidene keren samen en benaderde de problematiek voornamelijk vanuit de invalshoek van het aanbieden van kinderpornografie via het internet. Als besluit werd gesteld dat zodra een internetsite gegevens aanbiedt op het Belgisch grondgebied, die het voorwerp van een misdrijf vormen of eruit voortgekomen zijn en strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden, er wel degelijk een bevoegdheidsgrond is voor het openbaar ministerie om maatregelen te nemen, ongeacht of de servers zich fysiek in België of in het buitenland bevinden. Dus juridisch: go. De wettelijke basis om dergelijke internetsites ontoegankelijk te maken is artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering of een gerechtelijk vonnis.
Op de vergadering van het college van PG’s van 15 januari 2009 werd deze visie ondersteund. Binnen dit wettelijk kader dient voor elke illegale website een apart dossier geopend te worden waarbinnen de beslissing tot blokkering zal worden genomen door de bevoegde magistraat. De werkingsafspraken en procedures tussen de politiediensten en het federaal parket daaromtrent, werden verder uitgewerkt. Alle Belgische internettoegangsleveranciers zullen telkens een vordering ontvangen. De internetgebruikers die de geblokkeerde domeinnamen wensen te bezoeken, zullen worden afgeleid naar een stoppagina van de overheid, die melding zal maken van de beslissing van de magistraat.
Bovendien zal een contactnummer worden weergegeven waarop men terechtkan indien men meent dat de blokkering onterecht is.
Die werkgroep is al het verst gevorderd in zijn werkzaamheden. Uiteraard zijn de besluiten slechts van toepassing indien een strafrechtelijke inbreuk kan worden vastgesteld. De besproken werkwijze houdt ook enkel verband met het ontoegankelijk maken van een volledige website voor Belgische gebruikers, doch niet op het verwijderen van de gegevens, noch op het blokkeren van bepaalde gegevens op het wereldwijde internet.
Ook de verschillende technische subwerkgroepen zijn intussen opgestart. Zij zullen de komende maanden de technische oplossingen voor het ontoegankelijk maken van websites voort onderzoeken en uitwerken. De betrokken partijen daarbij zijn: de federale gerechtelijke politie via de FCCU, FEDICT en de ISP’s. In de komende maanden wordt in een testfase voorzien. Tijdens die fase zal de gegevensuitwisseling tussen de politie en de operatoren worden getest en zal de impact van de voorgestelde technische oplossing worden nagegaan.
Daar de federale gerechtelijke politie de referentielijst van de te blokkeren domeinnamen en de bijhorende gerechtelijke beslissingen zal beheren en opvolgen moeten de databanken en –toepassingen bij de Federal Computer Crime Unit of FCCU worden aangepast. Naar schatting zal het volledige systeem klaar zijn tegen het einde van dit jaar.
In de verschillende subgroepen zijn werkdocumenten opgesteld voor de verschillende betrokken partijen. Het doel van de subgroepen is niet zodanig de publicatie van een rapport, maar de uitbouw van een werkend systeem dat de blokkering van domeinnamen kan realiseren. Daaraan wordt prioriteit gegeven. Kortom, ik meen dat men stevig bezig is.
07.03 Els De Rammelaere (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij dat dat u na aan het hart ligt en dat u er prioriteit aan geeft. Ik heb hier nog een artikel van maandag over de website “Stopkinderporno,” waarvan wordt gezegd dat die opereert vanuit Zuid-Amerika om te omzeilen dat de site hier kan worden geblokkeerd. Ik meen dat u er goed aan doet er een prioriteit van te maken dat te verhinderen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "la cogestion des prisons par le privé" (n° 12187)
08 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "het medebeheer van de gevangenissen door de privé" (nr. 12187)
08.01 Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous avons déjà eu l'occasion de débattre dans cette commission du masterplan pour les prisons ayant trait à la construction de nouvelles prisons et à la rénovation des prisons existantes.
Ce plan a fait l'objet de réactions du secteur privé, notamment du groupe G4S qui, dans la presse mais aussi peut-être dans le cadre de contacts plus officiels avec votre administration, a fait savoir qu'il était prêt à apporter l'aide et la connaissance du privé au secteur pénitentiaire pour la gestion d'un certain nombre de tâches spécifiques.
La question de l'immixtion du privé dans la gestion des prisons constitue un vieux débat. Cela permet, en tout cas, de se pencher sur cette question et de voir si, dans certains domaines, on pourrait confier des missions au secteur privé en vue de soulager le budget de l'État et les machines administratives liées à la gestion d'un certain nombre de dossiers.
Fort de son expérience dans d'autres pays européens, – je pense au Royaume-Uni et aux Pays-Bas où une délégation de notre Parlement a d'ailleurs été envoyée en mission –, ce géant de la sécurité du privé estime qu'un recours partiel de l'État aux services du privé permettrait d'accélérer la réforme et provoquerait "une saine émulation parmi les administrations concernées".
Monsieur le ministre, avez vous pris connaissance de cette offre de services du privé? Des analyses ont-elles déjà été effectuées? Envisagez-vous d'ouvrir un débat à ce sujet ou êtes vous tout à fait opposé à l'idée d'un partenariat avec le privé pour gérer certains pans de la l'administration pénitentiaire?
Je tiens à préciser que, comme vous, j'estime que les missions régaliennes, dont les missions de surveillance, doivent rester de la compétence de l'État. Néanmoins, je pense que l'on pourrait utilement réfléchir à l'éventuel transfert de certaines missions au secteur privé, bien entendu, sous contrôle de l'État.
08.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, j’ai pris acte de cette candidature.
Lors de la délibération du "Masterplan pour une infrastructure carcérale plus humaine", le Conseil des ministres a décidé de retenir le principe du PPES comme formule de collaboration avec des partenaires du secteur privé pour la construction de nouvelles prisons. Nous envisageons d’utiliser la formule DBFM (design, build, finance and maintenance), c’est-à-dire que le secteur privé prend intégralement en charge l’architecture, la construction, le financement et le maintien du projet avec le souci de faire en sorte que la construction soit durable et qu'aucun frais ne soit mis à charge de l'État.
L’exploitation des prisons classiques doit rester une mission de l’autorité publique, à savoir du SPF Justice.
Par contre, en ce qui concerne l’exploitation des Centres pour internés à Gand et Anvers, nous envisageons de faire appel à des partenaires du secteur privé. Ceux-ci devront avoir une expérience particulière dans le domaine des soins puisqu’il s’agit de personnes internées. Nous sommes en train de rédiger le cahier des charges relatif à l’appel à candidature pour l’exploitation et la gestion de ces établissements.
Vous constaterez que des formules de cogestion seront donc possibles. Je n’exclus pas de faire appel au privé pour certains services spécifiques mais, je le répète, la gestion des prisons classiques doit rester sous la responsabilité du secteur public.
08.03 Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, la réponse du ministre me satisfait. Je suis d'accord avec lui à propos des missions régaliennes de surveillance relatives à la détention. Cela doit effectivement rester dans la sphère publique.
Je note avec satisfaction qu'il y a une ouverture en ce qui concerne la problématique des internés. Des propositions sur le plan de la surveillance électronique sont également sur la table. Ce secteur nécessite une approche pragmatique, en maintenant la responsabilité de l'État là où elle doit être et en allégeant, si possible, le financement ou les tâches de l'État, lorsque cela ne met pas en péril ses missions régaliennes.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de wettelijke mogelijkheid om zogenaamde warmtebeelden van woningen en gebouwen te gebruiken in de strijd tegen drugs" (nr. 12246)
09 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la possibilité légale d'utiliser les images infrarouges d'habitations et de bâtiments dans la lutte contre la drogue" (n° 12246)
09.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, er was een interessant initiatief in de politiezone Genk-As-Opglabbeek-Zutendaal waar men naar het voorbeeld van de politie van Nederland door middel van warmteopnames de woningen en gebouwen wil onderzoeken op de kweek van cannabis. Blijkbaar gebeurt dit in samenspraak tussen het parket en de politie. De vraag is of dit alleen gebeurt binnen het gerechtelijk arrondissement Tongeren waar er nu al 1.200 opnames zijn gemaakt die tegen eind augustus verwerkt kunnen worden. De tweede vraag is of er een wettelijk kader bestaat waarover parket en politie in overleg zijn. Kunnen er eventueel nog andere initiatieven in andere arrondissementen worden genomen. Kan dit worden uitgebreid? Hoe positioneert het College van procureurs-generaal zich in deze, als zij tenminste op de hoogte zijn, wat ik in feite niet echt betwijfel?
09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega’s, de feitelijke elementen en hetgeen wordt aangebracht als vraag is het gevolg van een initiatief van de politie van de zone GAOZ. Het werd niet bevestigd door het parket van Tongeren. Er bestaat wel een project van de stad Genk waarbij thermologische camera’s worden gebruikt in het raam van de evaluatie van de thermische isolatie van gebouwen met het oog op een beter beheer van energie. Dit initiatief heeft geen banden met de politie en voorziet geenszins dat beelden aldus verzameld voor politionele doeleinden zouden worden aangewend ook al schijnt de korpschef in een interview in Het Belang van Limburg verklaard te hebben dat met deze techniek ook de aanwezigheid van cannabisplantages aan het licht kan worden gebracht.
Op wettelijk vlak is het gebruik van dergelijke beelden die aldus worden afgewend van hun eigenlijk finaliteit problematisch. Immers, deze techniek – zelfs als alleen beoogd wordt de warmte aan de buitenkant van een pand te meten – dient aanzien te worden als een technische observatie, een observatie met een technische hulpmiddel, wat valt onder de bijzondere opsporingstechnieken en is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van een procureur des Konings of onderzoeksrechter in het raam van respectievelijk een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek met respect voor de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien de techniek wordt aangewend om een observatie uit te voeren van de inhoud van een pand, wordt het beschouwd als een inkijkoperatie. Principieel kunnen deze technieken worden aangewend maar onder heel strakke voorwaarden.
Het systematisch screenen van een stad of een bepaalde regio met warmtecamera’s, buiten een informatieonderzoek of een gerechtelijk onderzoek geopend op basis van voorafgaande aanwijzingen of vermoedens, stelt niet alleen wettelijke problemen, maar ook problemen inzake de interpretatie van de gegevens, wat het gebruik op het eerste gezicht weinig efficiënt maakt.
De doeltreffendheid van de methode moet dus zeker niet worden overdreven. Bovendien gebruiken steeds meer telers betere en professionelere technieken, zoals kweektorens. Zij nemen ook andere maatregelen om deze opsporingstechnieken te omzeilen, zoals het gebruik van antidetectiefolie of het plaatsen van plantages in ondergrondse of extra geïsoleerde ruimtes.
Theoretisch kan het, maar praktisch en juridisch is het moeilijk. Het is alleen maar mogelijk vanuit een gerichte startpositie, niet zomaar breeduit. Men kan niet zomaar overal overvliegen, kijken waar er een warm dak is en daar dan binnenvallen. Zo zal het niet mogelijk zijn.
09.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat zeer veel duidelijkheid en klaarheid schept. Ik heb wel een beetje spijt dat ik de vraag heb gesteld, want als het de bedoeling was van de politie om een afschrikkingseffect te creëren, dan zal de publicatie hiervan uiteraard alles teniet doen. Ik begin mij de vraag te stellen of dit een ontijdige kwakkel of een vroege aprilgrap is geweest, omdat er tussen droom en daad blijkbaar toch heel veel wetten en praktische bezwaren in de weg staan.
09.04 Minister Stefaan De Clerck: Als de politie het heel gericht toepast, dan is dit een mogelijkheid. Als men aanwijzingen heeft en men weet niet goed hoe men het moet aanpakken, dan kan die techniek dienstig zijn.
09.05 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Het kan eventueel een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek instigeren.
09.06 Minister Stefaan De Clerck: Dat is dus niet uitgesloten, maar men kan niet gewoon breeduit in de hele stad warme daken zoeken en dan veronderstellen dat daaronder cannabis wordt gekweekt. Zo zal het niet functioneren.
09.07 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Er zal altijd wel een huiszoekingsbevel nodig zijn. Het zal in elk geval moeten worden geïncorporeerd in de methoden en technieken van de politie, alvorens men hiermee op grote schaal succes kan boeken. Op dat punt was het bericht misschien wel een beetje misleidend, waarmee ik niemand bij de politie in Genk met de vinger wil wijzen.
09.08 Minister Stefaan De Clerck: Dat is creatieve politiebusiness.
09.09 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Misschien is men iets te straf te werk gegaan in de voorstelling aan de pers. Ik pik het idee in elk geval op als een waardevol idee. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de verkoop van verbeurdverklaarde installaties van weed- en cannabisplantages" (nr. 12280)
10 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la vente de matériel confisqué provenant de plantations de marihuana et de cannabis" (n° 12280)
10.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, naar aanleiding van het drugssymposium dat wij enkele weken geleden in Limburg met CD&V hebben georganiseerd, vernam ik dat, toen door bepaalde politiediensten een cannabisplantage werd aangetroffen, bij de inbeslagname van de materialen van de cannabisplantage bleek dat sommige van die materialen nog waren voorzien van een plakkertje van een openbare verkoop en dus al eerder in beslag waren genomen.
Het gaat over de problematiek van de verbeurdverklaarde installaties van weed- en cannabisplantages. Nadat er in een bepaald dossier een uitspraak komt en die plantage en installaties verbeurd worden verklaard, worden die publiek verkocht, zoals gebruikelijk bij in beslag genomen goederen. Dat zijn natuurlijk zeer specifieke installaties, die enkel interessant zijn voor potentieel kandidaat-weed- en cannabisplanters.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van het feit dat dat soort installaties van plantages blijkbaar opnieuw wordt verkocht en weer een weg vindt naar dezelfde dealers, die dan aan een spotprijsje goedkope installaties op de kop kunnen tikken om de plantages te herbeginnen?
10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, de problematiek is bekend en uiteraard delen we uw bezorgdheid.
Ik kan u melden dat het expertisenetwerk drugs van het College van procureurs-generaal deze problematiek uitdrukkelijk heeft opgenomen in het kader van haar actieplan ter uitvoering van het nationaal veiligheidsplan. Het expertisenetwerk is begonnen met het verzamelen van informatie en good practices met het oog op het vinden van een oplossing voor het delicate probleem van de ontmanteling van cannabisplantages.
Wettelijk gezien worden de in beslag genomen goederen doorgegeven aan de administratie van de registraties en de domeinen van het ministerie van Financiën. De logica die deze administratie daarbij hanteert is de financiële waardering van wat kan worden verkocht en de vernietiging van de goederen waar geen waarde kan aan worden toegekend. Daarbij komt nog dat de aard en het volume van het gebruikte materiaal bij cannabisplantages hun neerlegging ter griffie niet toelaten en de bewaring op een of andere plaats in afwachting van de uitspraak vaak ook moeilijk is.
(storing van de geluidsopname)
Het is uw computer die interfereert, denk ik.
Enkele parketten hebben al dappere initiatieven genomen om een pragmatische oplossing te bieden voor dit probleem door bijvoorbeeld een onderscheid te maken tussen materiaal dat enkel en alleen kan worden gebruikt voor een cannabisplantage, bijvoorbeeld sodiumlampen, en niet specifiek materiaal, bijvoorbeeld elektrisch materiaal. Daarbij wordt enkel niet specifiek materiaal teruggegeven, terwijl het specifieke materiaal wordt vernietigd.
Gezien de korte tijdsspanne waarop deze vraag werd gesteld, is het momenteel onmogelijk om een inventaris op te maken van de lokale gebruiken. Het expertisenetwerk heeft op dit ogenblik trouwens haar werkzaamheden hieromtrent opgestart. Deze pragmatische oplossingen, ontstaan vanuit de realiteit, zouden van een wettelijke omkadering moeten worden voorzien en zouden moeten toelaten al het materiaal te vernietigen dat voor de cannabisteelt werd gebruikt. Het expertisenetwerk drugs is van plan om, krachtens haar analyse, een meer uniforme en radicale oplossing voor dit probleem voor te stellen aan het College van procureurs-generaal. Indien vereist zullen eventueel initiatieven, ook wetgevende, worden opgestart.
Men kan een eventueel wettelijke hervorming ook op een bredere manier opvatten, in de zin dat er zich gelijkaardige problemen kunnen voordoen voor andere in beslag genomen voorwerpen met betrekking tot andere inbreuken die geen uitstaans hebben met drugs. Ik wacht dus op de bevindingen en de voorstellen van het College van de procureurs-generaal.
Het is duidelijk dat het systematisch vernietigen van bepaalde in beslag genomen voorwerpen soms gemakkelijker uitkomt. We moeten de afweging maken. Het vernietigen van waardevolle voorwerpen zou ook op kritiek kunnen stuiten.
10.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, ik ga daar volledig mee akkoord. Een aantal parketten is blijkbaar voorstander van die praktische oplossing. Deze richtlijn moet worden toegepast zodra het duidelijk is dat gedeeltes van plantages enkel opnieuw kunnen dienen voor de plantages op zich. Het kan de wettelijke basis zijn voor een wetgeving zoals de wapenwetgeving.
Ik ben blij dat u openstaat voor de suggesties ter zake en dat er een oplossing in de maak is.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de omvang van de borgsommen bij burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter" (nr. 12281)
11 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "le montant de la caution en cas de constitution de partie civile devant le juge d'instruction" (n° 12281)
11.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, een slachtoffer van een misdrijf kan bij de onderzoeksrechter altijd een strafklacht indienen met burgerlijke partijstelling. Het voordeel van dat systeem is dat men meteen betrokken partij is in het gerechtelijk onderzoek en dat de onderzoeksrechter zijn ambt moet verlenen om verder het onderzoek te dienen. Gelijktijdig met dit systeem moet de onderzoeksrechter een borgsom vragen om te voorkomen dat men al te vlot van het systeem gebruik of misbruik zou maken. Mensen kunnen elkaar immers pesten door dit soort van strafklacht met burgerlijke partijstelling.
Wat blijkt nu? De bewuste borgsommen die een onderzoeksrechter kan vragen vooraleer hij de strafklacht ontvangt, zou over de grenzen van de arrondissementen heen variëren. De onderzoeksrechter kan zulks, in een dossier waarin hij wordt gevat door een strafklacht met burgerlijke partijstelling, min of meer soeverein bepalen. Daar is blijkbaar geen echte lijn in te trekken. Als dat inderdaad zo is, dan is de toegang tot het gerecht op sommige plaatsen dus duurder dan op andere plaatsen.
Heeft u weet van aanzienlijke verschillen in de omvang van de borgsom?
Bent u het met mij eens dat op die manier niet billijk kan worden gewerkt, aangezien de toegankelijkheid van het gerecht wordt belemmerd naargelang het arrondissement waarin men zich burgerlijke partij stelt bij de onderzoeksrechter?
Welke maatregelen kunnen er eventueel worden genomen?
11.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de consignatie van een borgsom kan van de burgerlijke partij worden gevraagd wanneer de strafvordering door de burgerlijke partij aanhangig wordt gemaakt, hetzij door een burgerlijke partijstelling in handen van een onderzoeksrechter, hetzij door een rechtstreekse dagvaarding. De consignatie van een borgsom is niet nodig indien het openbaar ministerie de strafvordering op gang heeft gebracht en de burgerlijke partij haar vordering hieraan toevoegt. Dat is u wellicht bekend.
Overeenkomstig het artikel 112 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 is een consignatie van een borgsom ook niet nodig wanneer de burgerlijke partij gratis rechtsbijstand geniet.
Zoals u aangeeft is het inderdaad zo dat de omvang van de borgsom die door de onderzoeksrechter wordt gevraagd, kan verschillen van zaak tot zaak en dus ook van arrondissement tot arrondissement.
Zoals ook bepaald door artikel 108 van het KB van 28 december 1950 houdende het algemeen reglement inzake de gerechtskosten in strafzaken wordt de omvang ervan geschat of begroot in functie van de som die vermoedelijk nodig zal zijn voor de kosten van de rechtspleging. Een bijpassing is zelfs mogelijk indien zou worden vastgesteld dat de initieel vastgestelde som niet zou volstaan.
Hoewel de vaststelling van de omvang van de som behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de onderzoeksrechter, is het niet zo dat deze schatting in het luchtledige plaatsvindt daar deze schatting moet gebeuren in functie van de vermoedelijke kosten die zullen worden gemaakt tijdens de rechtspleging.
Met andere woorden de aard van het onderzoek en de vermoedelijke kosten van de expertises worden daarbij in aanmerking genomen en het zijn juist deze die sterk van zaak tot zaak kunnen verschillen, bijvoorbeeld in functie van verwachte DNA-onderzoeken, het afluisteren van telefoongesprekken en zo meer.
De mogelijke verschillende behandeling van burgerlijke partijen zou dus te verklaren kunnen zijn vanuit de parameters die de onderzoeksrechters kunnen hanteren om de omvang van de som te bepalen en de onderzoeksdaden die zij vermoeden te zullen moeten stellen. Een onderscheiden behandeling van burgerlijke partijen in functie van individualiteiten en noodwendigheden in elke zaak is dus te rechtvaardigen op basis van deze parameters. Vermits het behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de onderzoeksrechter kan de minister in functie van het bestaande KB, hieromtrent geen richtlijnen geven, tenzij wij dat KB zouden wijzigen.
Er is overigens een begin van heraanpak van het geheel van de gerechtskosten om dat het ogenblik is gekomen om daar wat beter op in te grijpen, maar dat is een algemene problematiek.
11.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb zelf aan den lijve ondervonden wat er gebeurt als men een klacht met burgerlijke partijstelling doet bij een onderzoeksrechter. Bijvoorbeeld over stalking want dat is een misdrijf dat door de parketten wat stiefmoederlijk wordt behandeld. Ik heb daar alle respect voor maar iemand die wordt gestalkt moet toch zijn ding kunnen doen indien het echt ergerlijk en erg wordt.
Dan zien we dat daar in twee arrondissementen van de provincie Limburg totaal andere bedragen worden opgeplakt. De kosten voor het onderzoek naar stalking per telefoon zouden nochtans overal hetzelfde moeten zijn, dat zal automatisch telefoontaps met zich meebrengen.
U zult het met mij eens zijn dat het echt onmogelijk is om daar een goede begroting op te krijgen. Men weet nooit op voorhand hoelang en hoeveel men zal moeten tappen of eender wat. Het lijkt mij aangewezen daar wat meer rechtszekerheid te creëren, ook naar de rechtzoekenden en de advocaten toe die worden geconfronteerd met een persoon die hen vraagt hoeveel dat zal kosten. Men weet dat eigenlijk niet.
Er zouden toch wat richtlijnen moeten zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een KB, om daar toch wat limieten op te zetten. Mits het bijvragen van bijkomende kosten, want dat kan, tijdens de lopende procedure als er bijkomende onderzoeksdaden moeten gebeuren die men niet kan voorzien. Ik denk dat het goed zou zijn om wat meer voorspelbaarheid te krijgen in die borgsommen van dat soort systemen van burgerlijke partijstelling.
Ik denk trouwens dat het goede systemen zijn, bijvoorbeeld bij stalking lijkt mij een burgerlijke partijstelling bij een onderzoeksrechter een heel goed systeem omdat men dan als advocaat ook de cliënten een beetje kan "trieëren" en kan stellen, hier is het echt wel een probeem en daar niet. Mensen die echt het slachtoffer zijn, zullen sneller geneigd zijn die borgsom te betalen.
Het lijkt mij goed dat daar ergens een richtlijn in komt, misschien door aanpak van het KB zodat er bepaalde maxima en minima komen, zodat er enige voorspelbaarheid komt ter zake.
11.04 Minister Stefaan De Clerck: Akkoord, dat pakken we mee.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Karine Lalieux au ministre de la Justice sur "le masterplan pour les prisons" (n° 12295)
12 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Justitie over "het masterplan voor de gevangenissen" (nr. 12295)
12.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, votre prédécesseur avait élaboré un plan de rénovation et de construction des prisons. Il est indispensable d'améliorer les conditions des détenus, tout comme il est nécessaire de ne pas se limiter à l'aspect matériel de la question. En effet, en tant que membre de l'exécutif, vous ne maîtriserez jamais l'input et l'output des prisons. Nous vous interrogeons, les médias vous mettent à la une, mais nous savons très bien que vous ne détenez plus aucun pouvoir de ce point de vue.
Nous savons tous que les prisons sont surpeuplées pour trois raisons principales, comme le montrent toutes les études. La première raison est la détention préventive: entre 35 et 40% des personnes sont des prévenus et non des condamnés. Ce doit être l'un des plus hauts taux en Europe.
Par ailleurs, beaucoup de personnes sont atteintes de maladies mentales et restent encore en prison, malgré les mesures prises par l'ancienne ministre de la Justice.
En outre, il est notoire que ce n'est pas tant le nombre de condamnés qui augmente que les peines qui s'allongent. Tout se passe comme si les juges anticipaient une possible libération conditionnelle.
Pour pallier ces problèmes, le législateur et l'exécutif n'ont pas été inactifs. En effet, nous n'arrêtons pas de modifier la loi sur la détention préventive. Pourtant, en dépit de ces changements, cette mesure continue d'être autant appliquée, alors qu'elle devrait constituer une exception dans le cadre d'une instruction. Une évaluation a-t-elle été mise en œuvre pour vérifier un meilleur usage de la détention préventive, voire une diminution de celle-ci?
Nous nous sommes montrés très actifs sous la précédente législature, puisque nous avons voté l'instauration d'un tribunal d'application des peines, mais je pense aussi aux peines alternatives. Le législateur a ainsi manifesté sa volonté de placer de moins en moins les personnes en prison, de sorte que la détention devienne la peine ultime. Les prisons doivent exister, mais ne devraient pas représenter la sanction la plus commune en matière pénale.
Des chiffres sont-ils publiés quant au fonctionnement des tribunaux d'application des peines et à la libération conditionnelle? Il est en effet connu que des blocages existent de ce côté-là.
Il s'agit de faire en sorte que l'input et l'output soient allégés afin d'aboutir à une diminution de la population carcérale et du nombre des prisons. Cela coûterait moins cher à l'État, car vous savez bien, monsieur le ministre, qu'un condamné ou une personne en détention préventive coûte très cher.
12.02 Stefaan De Clerck, ministre: La réponse a déjà été donnée dans une large mesure. Je ne peux aucunement influer sur l'input et l'output comme tels. Ceci dit, le nombre de personnes en détention préventive a augmenté de 2.554 au 1er mars 1999 à 3.597 au 24 février 2009. Il s'agit donc d'une hausse d'environ 1.000 unités, soit 41%. Depuis 2004, on note une stagnation, voire une légère diminution. En 2007, au total, 11.916 personnes avaient été placées en détention préventive.
La loi du 20 juillet 1990 sur la détention préventive a seulement entraîné une baisse éphémère du nombre de détentions préventives en 1991. Les modifications ultérieures de la loi n'ont pas influé sur le nombre de personnes détenues préventivement.
En ce moment, il n'existe pas encore d'évaluation sur la façon dont cette loi est appliquée, mais une analyse est cependant en cours relativement à l'application éventuelle de la surveillance électronique dans le cadre de la détention préventive.
En raison des arrêts de la Cour européenne des droits de l'homme sur la présence de l'avocat, un débat a démarré pour savoir comment organiser le début de l'enquête. C'est une discussion qui doit porter sur les vingt-quatre heures de garde à vue, la chambre du conseil, etc. Il faut réfléchir à donner plus de possibilités au ministère public, au juge et à la police de mener des enquêtes préalables. Ainsi, nous arriverions peut-être à diminuer le nombre de détentions. J'ai demandé à tous les acteurs de me donner leur avis en la matière. La présence de l'avocat est liée intimement à l'organisation du travail judiciaire dès le premier acte. Cette réforme pourrait exercer son influence sur la question de la détention préventive.
Pour les tribunaux d'application des peines et l'attribution de la libération conditionnelle, une enquête de l'INCC (Institut national de Criminalistique et de Criminologie) est en cours sur la production et l'exploitation des données relatives à l'application de la loi instaurant des tribunaux d'application des peines et de la loi relative au statut juridique externe des détenus.
12.03 Karine Lalieux (PS): (…)
12.04 Stefaan De Clerck, ministre: C'était prévu avant les vacances. Dès que possible, nous allons essayer de faire démarrer un nouvel appel d'offres en termes de surveillance électronique. Il s'agirait d'étendre cette technologie à la détention préventive.
Je pense que le rapport et les conclusions seront livrés avant les vacances d'été.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Linda Musin au ministre de la Justice sur "les difficultés de fonctionnement que rencontrent les commissions de surveillance au sein des établissements pénitentiaires" (n° 12296)
- Mme Karine Lalieux au ministre de la Justice sur "le droit de plainte des détenus" (n° 12297)
- Mme Linda Musin au ministre de la Justice sur "la mise en place des commissions des plaintes au sein des établissements pénitentiaires" (n° 12298)
- mevrouw Linda Musin aan de minister van Justitie over "de werkingsmoeilijkheden waarmee de commissies van toezicht van strafinrichtingen te kampen hebben" (nr. 12296)
- mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Justitie over "het klachtenrecht van gevangenen" (nr. 12297)
- mevrouw Linda Musin aan de minister van Justitie over "de oprichting van klachtencommissies in de strafinrichtingen" (nr. 12298)
13.01 Linda Musin (PS): Madame la présidente, depuis 2003, la mission de surveillance des prisons est confiée, entre autres, aux diverses commissions de surveillance instituées auprès de chaque prison.
Les missions principales de ces commissions sont d’exercer un contrôle sur le traitement réservé aux détenus et le respect des règles en la matière dans la prison auprès de laquelle elles sont instituées. Il s’agit notamment de la vérification des conditions d’application des mesures de sécurité particulières, de la visite de la commission autorisée en cas de transfèrement dans une cellule de sécurité, de la visite en cas de placement en cellule de punition et de la mise à disposition d’un registre où devront être consignés tous les cas dans lesquels des mesures de coercition ont été utilisées à l’encontre des détenus.
Ces commissions sont donc les principaux garants de la légalité de tout ce qui peut se passer à l’intérieur des murs d’une prison. Ce rôle, pourtant essentiel, semble être quelque peu délaissé. En effet, dans de très nombreux établissements, ces commissions semblent connaître de graves problèmes de fonctionnement – notamment l’absence de possibilité de paiement des membres par le biais de jetons de présence et des retards au niveau du remboursement des frais de déplacement – qui tendent à démotiver les représentants de la société civile appelés à siéger au sein desdites commissions.
Plus grave encore, alors que les personnes motivées font déjà défaut, des postulants de plusieurs commissions présentant le profil adéquat attendent, depuis plusieurs mois, une nomination officielle qui tarde à venir. Des membres siègent donc effectivement au sein des commissions sans être nommés, ce qui pose des problèmes évidents de légalité pour ces structures vouées à faire appliquer le droit.
Cette précarité de la situation des commissions de surveillance et des membres qui les composent place lesdites commissions dans une position instable vis-à-vis de l’établissement pénitentiaire et de son personnel, ce qui ne leur permet pas d’exercer correctement leur rôle.
Ne pensez-vous pas qu’il est urgent de régler la situation de ces commissions de surveillance?
Envisagez-vous de déployer une politique de nomination cohérente et de débloquer des budgets permettant aux membres de ces commissions d’exercer leur mission dans de bonnes conditions?
13.02 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, je tenais à me joindre à la question de Mme Musin relative à la problématique des plaintes.
Je sais que le ministre connaît très bien le dossier puisque nous avons travaillé pendant de longues années, au Parlement, à l’élaboration de la loi de principes sur le statut juridique interne des détenus. Il est vrai que c’était une loi de principes et que sa mise en application revenait à l’exécutif. Une application très difficile puisque cela demande énormément de moyens; nous sommes tout à fait d’accord à ce sujet.
Il y a également des applications plus fondamentales comme le droit de plainte qui demande des arrêtés royaux et qui sont sans doute moins coûteuses. Je ne reviendrai pas sur tous les points. Je rejoins toutes les questions posées par ma collègue sur les commissions de surveillance.
Quand des arrêtés royaux concernant notamment la problématique de ce droit de plainte interviendront-ils, afin qu'il ne soit plus fait référence à la circulaire prise par M. Verwilghen sur la base du règlement des prisons? Il en va de même pour l'ensemble des comités de surveillance.
Reste la problématique de la formation du personnel. Les rapports relatifs aux problèmes rencontrés en cas de plaintes à l'encontre tant des surveillants que des détenus sont parfois incompréhensibles ou illisibles. Cela démontre la problématique de la formation de nos surveillants de prisons.
13.03 Linda Musin (PS): Monsieur le ministre, je ne vais pas répéter ce que vient de dire ma collègue mais j'ajouterai quelques éléments.
L'instance chargée du traitement des plaintes est une commission des plaintes, qui doit être instituée par et au sein de la commission de surveillance. Or, celle-ci ne fonctionne pas correctement
(Coupure du micro)
13.04 Stefaan De Clerck, ministre: Chères collègues, je connais bien cette loi. J'ai démarré, il y a des années, avec la note d'orientation et la mission que j'avais dévolue au professeur Dupont de préparer une loi qui a été votée. Cette loi très importante est en même temps très difficile à exécuter. La matière n'est pas facile en soi. Elle nécessite beaucoup d'argent et techniquement, le travail fourni est considérable. En effet, si les principes sont aisés à énoncer, la mise en pratique l'est moins.
À l'automne dernier, mon prédécesseur a demandé au directorat général des établissements pénitentiaires de créer un aperçu des articles de la loi du 12 janvier 2005, intitulé "La loi de principes", qui doivent encore entrer en vigueur.
Dans l'aperçu du directorat général des établissements pénitentiaires, des arrêtés d'exécution ont été classés selon le délai prévu pour l'exécution des différentes dispositions. Ainsi, une liste reprend des dispositions qui peuvent être mises en oeuvre à court, moyen ou long terme.
La loi de principes a été publiée au Moniteur belge il y a 4 ans déjà mais elle n'a jamais connu une véritable entrée en vigueur ces dernières années. Il est clair que cette précieuse loi doit entrer en vigueur aussi vite que possible. Entre-temps, j'ai préparé un projet de loi modifiant déjà en partie la loi de principe afin de corriger certaines erreurs matérielles permettant ainsi l'entrée en vigueur de la loi de principes, certes en plusieurs phases.
Une réunion intercabinets aura lieu demain, le 2 avril, spécifiquement sur la liste et sur la méthodologie afin de se mettre d'accord sur le court, le moyen et le long terme.
Le titre VIII de la loi de principes contenant les dispositions concernant le traitement des plaintes pourrait seulement entrer en vigueur à un plus long terme, entre autres parce que l'établissement pénitentiaire doit être capable d'exécuter cette procédure convenablement d'un point de vue administratif. Dès que l'administration pénitentiaire me confirme qu'elle dispose du matériel et du personnel suffisants pour exécuter la procédure de plainte telle que décrite dans la loi de principes, je peux faire entrer en vigueur cette disposition.
Bien que le titre VIII de la loi de principes consacré aux services de plaintes ne soit pas encore entré en vigueur, on peut difficilement dire que les détenus n'ont, de nos jours, aucun moyen de porter plainte.
Tout d'abord, il existe la possibilité pour le détenu de s'adresser à la commission de surveillance qui joue un rôle de médiateur entre le détenu et la direction de l'établissement pénitentiaire. En outre, la commission de surveillance a le droit et l'obligation de signaler d'éventuels dysfonctionnements au ministre de la Justice. Il existe également une possibilité de s'adresser au Collège des médiateurs fédéraux qui consacre une grande partie de ses activités au traitement des plaintes et des problèmes venant des détenus.
En ce qui concerne la procédure disciplinaire, le détenu peut introduire un recours devant le Conseil d'État contre la décision de sanction disciplinaire. À tout moment, les détenus peuvent s'adresser par écrit sous pli scellé au supérieur hiérarchique, au directorat de l'établissement pénitentiaire, aux autorités législatives, politiques et judiciaires du Royaume. Finalement, le détenu peut s'adresser au juge des référés lorsqu'il est d'avis que ses intérêts ont été lésés suite à une décision administrative portant sur sa situation de détention.
En ce qui concerne la prétendue illisibilité des rapports rédigés pour rapporter des infractions aux directeurs, la pratique dans les établissements pénitentiaires démontre que leur qualité globale suffit amplement pour pouvoir prendre des décisions disciplinaires. Des agents pénitentiaires sont également formés à cette fin et si nécessaire, un coach est prévu par la direction locale. Dans beaucoup d'établissements pénitentiaires, les rapports sont rédigés électroniquement par les surveillants pénitentiaires.
Finalement, un contrôle interne sur la qualité des rapports est assuré par les chefs de quartier et les assistants pénitentiaires. Ce contrôle garantit la lisibilité.
Les commissions de surveillance actuelles et le Conseil de surveillance central pour l’administration pénitentiaire ont été institués par l’arrêté royal du 4 avril 2003, en remplacement des commissions administratives et du Conseil supérieur de la Politique pénitentiaire. Ils ont été institués comme organes d’avis indépendants de l’administration pénitentiaire. Leur mission principale consiste à exercer un contrôle indépendant sur le traitement réservé aux détenus et sur le respect des règles les concernant dans les prisons. À moyen terme, le fonctionnement de ces organes sera réglementé par le titre II, chapitre IV de la loi de principes. Pour ce faire, je renvoie à la ligne de temps établie par le directorat général des établissements pénitentiaires.
Les frais de voyage et de déplacements des membres du Conseil central de surveillance et des commissions de surveillance sont réglementés par les articles 135bis et 138, paragraphe 3 de l’arrêté royal du 21 mai 1965 portant règlement général des établissements pénitentiaires. Le paiement se fait par l’administration pénitentiaire après calcul des états de frais. À l’avenir, l’indemnisation des frais et des travaux sera réglementée par un arrêté royal séparé en application du chapitre précité de la loi de principe.
En outre, les dispositions concernant la nomination, le remplacement et la démission des membres du Conseil central et des commissions de surveillance feront l’objet d’un autre arrêté royal.
La semaine prochaine, nous discuterons de la totalité de ces arrêtés royaux en groupe intercabinets. Tous ces arrêtés royaux doivent être soigneusement préparés et les moyens budgétaires nécessaires doivent être disponibles avant que le chapitre en question de la loi de principes puisse entrer en vigueur. Prochainement, des travaux préparatoires seront entamés à cette fin.
Le traitement des procédures de plainte sera une tâche importante à l’avenir. Étant donné l’ampleur de la charge de travail, on devra prévoir des fonctions rémunérées dans les commissions. À ce jour, à cette fin, les moyens financiers sont toujours insuffisants.
En conclusion, un travail énorme reste à réaliser. Mais la loi est là depuis 4 ans! J’arrive au département et je retrouve cette législation. Je vais essayer d’aller le plus vite possible et peut-être pourrais-je vous informer plus amplement sur le timing des différents arrêtés royaux après les travaux en groupe intercabinets.
13.05 Linda Musin (PS): Je remercie le ministre pour ses réponses sur les commissions de surveillance et sur les commissions de plaintes. En vous entendant citer toutes les possibilités qu'ont les détenus de se faire entendre, je me demandais si on avait vraiment envie qu'il y ait des commissions de plaintes. J'espère bien que oui et je souhaite qu'elles restent un élément important et qu'elles puissent se développer correctement. J'entends bien ce que vous dites au sujet des arrêtés royaux: en matière de commissions de surveillance, on pourrait remettre de l'ordre puisqu'il s'agit là-bas d'une mise en application de ce qui est déjà prévu. Ce serait dommage par conséquent de laisser végéter ces commissions par faute de moyens et de logistique. J'espère que les discussions prochaines permettront de mettre tout cela en place rapidement.
13.06 Karine Lalieux (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse. Ce qui est important maintenant, c'est de se doter d'un échéancier et de voir comment cette loi peut être appliquée. On a traîné tant d'années, y compris le pouvoir législatif, qu'il faut que l'exécutif prenne ses responsabilités: il pourra compter sur notre soutien.
13.07 Stefaan De Clerck, ministre: Merci d'avance.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de aanpassing van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 houdende regeling van sommige psychotrope stoffen" (nr. 12408)
14 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "l'adaptation de l'arrêté royal du 22 janvier 1998 réglementant certaines substances psychotropes" (n° 12408)
14.01 Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, blijkbaar experimenteren steeds meer jongeren met het product GBL of gamma butyrolacytone. Hoe experimenteren zij met voornoemd product? Met GBL kan blijkbaar GHB worden gemaakt. Dat weet u waarschijnlijk wel.
14.02 Minister Stefaan De Clerck: Op het einde krijgen zij ADHD.
14.03 Raf Terwingen (CD&V): Waarschijlijk is het de oorzaak van ADHD.
GHB staat voor gamma hydroxybutaanzuur. U kent ongetwijfeld ook het recept. U voegt aan GBL of gamma butyrolactone pH of zuurtegraad toe. Mijnheer de minister, uit uw vroegere scheikundelessen weet u dat GHB + pH als resultaat GHB of gamma hydroxybutaanzuur geeft. GHB is een drug.
De vraag is de volgende.
GBL, een van de grondstoffen waaraan de zuurtegraad moet worden toegevoegd, is een product dat volledig vrij op de markt verkrijgbaar is. Het is onder andere in verf en lijm terug te vinden. Verontrustend is echter dat voor voornoemde producten in België reclame wordt gemaakt, met het doel mensen te lokken die van GBL GHB willen maken. Bij de bewuste producten wordt uitdrukkelijk vermeld dat zij tot 99,9 procent GBL in zijn puurste vorm bevatten, om de producten aan toekomstige, experimentele drugsgebruikers te slijten.
Concreet is mijn vraag de volgende.
Bent u op de hoogte van het verhaal dat GBL via pH GHB kan worden?
Bent u eventueel zinnens om GBL, dat ook in verf zit, op de verboden lijst te plaatsen? Zoniet, bent u dan minstens zinnens om aan de reclame, die suggestief is over GBL, paal en perk te stellen, zodat dergelijke, dubbelzinnige reclame niet verder op het internet zou kunnen circuleren? Mijnheer de minister, er wordt immers reclame gemaakt om jongeren te lokken en hen aan te zetten de bewuste producten te kopen, zij het niet om ermee te gaan schilderen, maar wel om het naar GHB om te zetten.
14.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Terwingen, naar wat mij wordt gezegd, is GBL een product dat op legale wijze kan worden aangekocht en voor vele, legale toepassingen wordt aangewend. Zo kent het, behalve een farmaceutische toepassing als precursor van de stof GHB, tal van industriële aanwendingen op zowel klein- als grootschalig niveau, ook in de humane of menselijke voeding. Zo wordt de bewuste stof eveneens, zoals vele lactones, gebruikt als ingrediënt bij de aanmaak van bepaalde aromastoffen.
Gezien GBL geen psychotrope stof is, wordt de handel ervan niet gereglementeerd door de wet op drugs en psychotrope stoffen. Die zou kunnen worden gereglementeerd door middel van een wetgeving op de precursors. Deze wetgeving is op Europees niveau geharmoniseerd en het is dan ook bij de Europese instanties dat er een oplossing moet worden gezocht. Het Europees observatorium heeft in 2000 trouwens een risicoanalyse gevoerd voor het gebruik van EHB. Uit het rapport blijkt dat een controle van de meest voorkomende precursors van EHB, GBL is een van die precursors, moeilijk is gezien het veelvuldige gebruik van dit product in de farmaceutische en industriële sector. Het rapport raadde echter aan dat het product het voorwerp zou uitmaken van een opvolging op vrijwillige basis van de kant van de bedrijven die het product verhandelen.
Het GBL staat dus op de lijst van producten waarvan de handel wordt gecontroleerd bij gebrek aan verbod of reglementering. Die controle geschiedt in samenwerking met de commerciële operatoren, de zogenaamde Europese Special Surveillance List. Het gaat hier om een speciale toezichtlijst. Dit is een lijst van producten die kunnen worden misbruikt voor de illegale aanmaak van psychotrope stoffen en verdovende middelen, maar tevens veel legale toepassingen kennen en daardoor controles op de handelstromen in de praktijk dikwijls onhaalbaar maken. De bedrijven die deze stoffen verhandelen, worden wel uitgenodigd om verdachte orders en transacties mede te delen aan de competente autoriteiten, maar er bestaat ter zake geen verplichting.
De verkoop van GBL is volledig wettelijk. GBL is slechts een van de vele producten die over het algemeen worden verkocht door bedrijven die chemische producten verhandelen en al dan niet internet gebruiken voor de verkoop ervan. Gelet op het mondiale karakter van internet kunnen dubbelzinnige reclames rond GBL moeilijk worden vermeden.
14.05 Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "la location de prisons vides aux Pays-Bas" (n° 12377)
15 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de verhuur van lege gevangenissen in Nederland" (nr. 12377)
15.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le sujet a déjà été évoqué à plusieurs reprises en cette commission, notamment lors de la discussion sur le plan pour les prisons. Si j'y reviens, c'est que "La Dernière Heure" du 27 mars 2009 titrait: "Louer des cellules aux Pays-Bas". Sous le titre, le journaliste faisait référence à une information provenant de la CGSP. J'avoue n'avoir pas établi de lien direct entre le ministre et la CGSP. Donc l'information signalait que la possibilité de location de prisons vides aux Pays-Bas était remise à l'actualité, en citant même la ville de Maastricht.
Qu'en est-il? Une piste sérieuse est-elle à l'étude?
Nous croyons savoir que le directeur général des établissements pénitentiaires, M. Hans Meurisse, se serait rendu aux Pays-Bas très récemment pour négocier ce projet. Dans ce cas, quel est le résultat de ces négociations? Un calendrier précis est-il déjà établi?
15.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, il est exact que la population des détenus a augmenté ces dernières semaines; elle atteint son maximum. Nous sommes donc confrontés à une surpopulation importante. En 2009 et 2010, quelques extensions de petite taille donneront une réponse à ce problème, mais le masterplan qui prévoit la construction de plusieurs nouveaux établissements viendra seulement nous apporter une aide vers 2012. Entre-temps, nous aurons à chercher des solutions.
À la fin 2007, un contact a eu lieu entre les directions des établissements pénitentiaires des Pays-Bas et de la Belgique. C'est alors que les responsables des Pays-Bas nous ont avoué qu'il était impossible d'accueillir des détenus belges dans leurs prisons. Le dossier a été clôturé.
Récemment, les autorités néerlandaises nous ont demandé si nous étions intéressés par un réexamen de cette hypothèse. M. Meurisse, directeur général, s'est informé. En effet, nous voulions savoir ce qui avait changé par rapport à la situation antérieure et si eux étaient, oui ou non, intéressés. Afin de pouvoir négocier quelque chose, il convient de savoir de quoi il s'agit.
Comme nous sommes actuellement toujours dans cette phase, il me paraît prématuré de prendre position et d'indiquer des décisions qui ne sont pas encore prises. La position des Pays-Bas était négative: nous désirons savoir si cette position a été maintenue; selon la réponse, nous déciderons. Pour l'instant, nous ne disposons pas d'une information formelle permettant de conclure à un changement d'attitude.
15.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, peut-être ai-je mal compris. Sauf erreur de ma part, vous avez précisé que ce sont les Pays-Bas qui vous avaient contacté disant qu'ils étaient intéressés. S'ils vous contactent, pourquoi leur demander s'ils sont intéressés?
15.04 Stefaan De Clerck, ministre: Oui, les autorités néerlandaises nous ont posé la question. Dans le temps, un premier contact avait eu lieu du fait de la Belgique demandant s'il était possible de louer les prisons néerlandaises; les Pays-Bas ont refusé. À présent, les Pays-Bas nous ont demandé si nous étions encore intéressés. Avant de répondre, nous leur avons posé la question de savoir ce qui avait changé, quelles étaient leurs propositions et pourquoi ils avaient changé d'avis. J'attends ces informations.
15.05 Jean-Luc Crucke (MR): Dans ce cas, qu'est allé faire M. Meurisse aux Pays-Bas?
15.06 Stefaan De Clerck, ministre: Il s'agissait d'une prise de contact, mais il faut encore savoir pourquoi et en quoi les positions des Pays-Bas ont changé et les propositions qu'ils nous présentent. Un exemple: ils ont installé un bateau-prison: est-il question de ce bateau? Nous n'avons pas encore suffisamment d'informations pour discuter convenablement.
15.07 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, vous n'avez pas envie de me fournir de réponse précise aujourd'hui?
15.08 Stefaan De Clerck, ministre: Je n'ai pas suffisamment d'informations. J'attends un supplément d'informations.
15.09
Jean-Luc Crucke (MR):
'Wait and see'.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "le recours aux indicateurs" (n° 12378)
16 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "het inschakelen van informanten" (nr. 12378)
16.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je reviens très rapidement sur ce dossier. Nous avons eu l'occasion de parler des indicateurs en évoquant les chiffres de 2006. Vous m'aviez alors précisé que vous attendiez ceux de 2007.
Selon un vent favorable, il me revient que ceux-ci sont arrivés à votre cabinet.
Mes questions sont très simples: quel est, pour 2007, le nombre de recours aux indicateurs et quels sont les résultats engrangés par ceux-ci?
16.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le 24 mars 2009, le rapport 2008 contenant les chiffres de 2007, conformément à l'article 90decies du Code d'instruction criminelle, a été transmis à la Chambre des représentants.
En cette qualité, vous avez vous-même accès aux informations que vous demandez.
Je vais cependant vous donner une copie de celles-ci. Elles concernent les "actieve informanten", les paiements qui ont été faits en leur faveur, un tableau reprenant "de verdeling van het aantal betalingen volgens het nationaal veiligheidsplan", etc.
Je vous conseille cependant vivement la lecture du rapport 2008.
16.03 Jean-Luc Crucke (MR): La difficulté réside dans le fait que nous ne sommes pas informés tout de suite du dépôt d'un tel rapport à la Chambre.
16.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw Deboutte kan misschien meedelen aan de leden van de commissie voor de Justitie dat zij desgevallend het verslag kunnen krijgen. Ik geef u de cijfers. Deze vraag kan heel precies worden beantwoord op basis van dit verslag.
16.05 Jean-Luc Crucke (MR): Merci, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "la libération sous conditions" (n° 12381)
17 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de voorwaardelijke invrijheidstelling" (nr. 12381)
17.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, il faut toujours tenter, quand c'est possible, de diminuer le nombre de détenus.
Je vous avais posé une question par écrit sur la libération sous conditions. La réponse était extrêmement intéressante. Il est dommage, et je ne vous vise pas particulièrement, que nous n'ayons pas de réponses plus rapides aux questions écrites car le contenu est intéressant et permet souvent d'aller un peu plus loin qu'on ne peut le faire oralement.
Dans cette réponse, on fait une comparaison de chaque arrondissement en fonction du nombre de libérations sous conditions. Il y a deux ou trois arrondissements dans le pays qui recourent à cette méthode et cela semble apporter un certain nombre de résultats, et pas seulement au niveau pécuniaire. Par contre, d'autres arrondissements ne recourent pas du tout à cette méthode.
Monsieur le ministre, lorsqu'un juge d'instruction libère un prisonnier sous condition, c'est une place qui se libère en prison. Au vu de la surpopulation carcérale et des résultats positifs de la libération sous condition qui sont repris dans votre réponse écrite, ne serait-il pas intéressant de solliciter une étude approfondie sur le sujet, sa pratique, ses avantages et sur l'éventuelle nécessité de l'améliorer?
Ne serait-il pas utile de rappeler à certains magistrats l'existence de cette procédure? Certains délits ne justifient pas toujours le maintien en détention.
Quelle est votre analyse des chiffres que vous m'avez communiqués?
17.02 Stefaan De Clerck, ministre: Plusieurs enquêtes ont déjà été menées par l'INCC concernant l'application de la détention préventive et la liberté sous conditions. Les suggestions qui ont été faites ont été analysées mais n'ont pas été implémentées pour différentes raisons. Comme je l'ai déjà dit plusieurs fois en réponse à des questions parlementaires et comme mentionné dans la note de politique 2009 de mon prédécesseur, nous sommes d'avis qu'afin de limiter le recours à la détention préventive, de nouveaux outils doivent être mis à la disposition de la magistrature.
Premièrement, une extension du délai de détention préventive de 24 heures à 48 heures. Une révision de la Constitution n'est en ce moment pas possible pour cet article.
Deuxièmement, l'utilisation de la surveillance électronique et l'application de techniques modernes telles que la surveillance GPS comme alternatives à la détention préventive.
Entre-temps, l'INCC a été chargé d'investiguer à ce sujet.
Cette étude comportera un volet scientifique mais également un volet qualitatif et quantitatif et certains arrondissements judiciaires, des juges d’instruction, la chambre du conseil et la chambre des mises en accusation seront consultés sur l’utilisation de la détention préventive et sur l’utilisation de moyens alternatifs.
Les contre-indications seront étudiées et une analyse des documents électroniques sera effectuée. Les résultats de cette étude sont attendus dans le courant de cette année.
Il me semble opportun de rappeler aux magistrats l’existence de cette procédure. Je fais confiance à la compétence discrétionnaire des juges d’instruction, de la chambre du conseil et de la chambre des mises en accusation pour évaluer les contre-indications dans chaque dossier individuel afin de procéder à une mise en liberté sous condition ou à une arrestation provisoire.
Jusqu’à présent, il n’entre pas dans mes compétences de confier ce genre de missions aux magistrats.
Cependant, suite aux recommandations de la commission Fortis, une nouvelle instance, le Collège du siège, sera créée. Dans ce cadre, j’ai eu hier des contacts avec tous les présidents des cours d’appel et des cours du travail afin d’organiser la réforme du paysage judiciaire et la question a été posée du contact éventuel entre le siège et le ministre de la Justice. Sera-t-il possible de communiquer des informations et d’intervenir à ce niveau? Est-ce qu'il y aura des interprétations différentes dans certains arrondissements? Ces informations pourraient transiter par le ministère public mais aussi par le ministre vers le siège. Le débat est ouvert. Les magistrats auront peut-être un organe pour les représenter mais il faudra déterminer ses compétences et organiser le contact entre le ministère public, le siège et le politique.
Je rappelle que, jusqu’à présent, en tant que ministre de la Justice, je ne dispose d’aucune compétence pour donner des instructions aux magistrats.
En réponse à une autre partie de votre question, tout comme vous, je constate la diminution depuis 2004 des revenus de la Caisse des Dépôts et Consignations; d'ailleurs, réponse a déjà été donnée suite à la question écrite 361 du 20 janvier sur ce sujet.
Je dois également vous communiquer que la caution dépend entièrement des moyens financiers de l'intéressé et le juge fixe le montant de manière discrétionnaire avec le souci de déconseiller au suspect d'échapper à la justice.
17.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
Monsieur le ministre, j'ai pris note du fait que l'étude était en cours.
En outre, il faut espérer que nos magistrats prennent connaissance de nos questions et surtout des réponses qui y sont données. En effet, sont présents dans cette salle un ministre et quatre parlementaires. Si l'on considère nos arrondissements respectifs, on peut constater que, rien que pour l'année 2008, à Courtrai, on atteint 150.000 euros, à Oudenaarde, 1.000 euros, à Mons, 10.000 euros et à Tournai 165.000 euros. C'est là la preuve que certains magistrats recourent de manière très judicieuse à cette pratique alors que d'autres n'y pensent pas suffisamment, dirais-je. Il ne s'agit pas ici simplement de diminuer l'inflation carcérale, mais d'utiliser les moyens mis à notre disposition et qui peuvent servir la justice.
17.04 Stefaan De Clerck, ministre: Je vais écrire au premier président de la cour d'appel en stipulant que mon courrier fait suite à une demande du Parlement.
17.05 Jean-Luc Crucke (MR): Si cela peut vous aider, monsieur le ministre, n'hésitez pas à utiliser mon nom.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
18 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "la création d'un fonds des amendes liées au trafic de drogues" (n° 12385)
18 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de oprichting van een 'drugsboetefonds'" (nr. 12385)
18.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, le bourgmestre de Lanaken, que vous devez connaître même s'il est libéral, Guido Willem, ainsi que d'autres bourgmestres du Limbourg se sont réunis il y a peu dans une caserne du Limbourg et après cette réunion, l'idée fut émise de créer un fonds des amendes liées au trafic de drogue, un peu à l'image de ce qui se fait avec le fonds des amendes de la circulation routière. Les communes sont actives dans la lutte contre la drogue tout comme dans celle contre les accidents de la circulation ou les infractions au Code de la route. Je voudrais connaître l'avis du ministre de la Justice sur cette idée: peut-on établir un parallèle? La situation du Limbourg à la frontière hollandaise est comparable à ce qu'on vit à Tournai ou à Courtrai avec la frontière française.
Deuxièmement, votre prédécesseur suggérait d'ajouter un magistrat belge au bureau de coopération eurorégional du Limbourg pour lutter de manière efficace contre la criminalité liée à la drogue. Une fois de plus, Limbourg et Hainaut occidental, même combat! On pourrait ajouter un magistrat de chaque côté, un néerlandophone et un francophone, et tout le monde serait content. Cette idée vous semble-t-elle opportune et répond-elle au problème?
18.02 Stefaan De Clerck, ministre: Vous me demandez s'il est envisageable de créer à l'instar du fonds des amendes routières un fonds des amendes liées au trafic de drogue afin d'aider les communes dans leur lutte contre ce fléau. Avant de me prononcer sur l'opportunité de cette initiative, il n'est pas sans intérêt de rappeler les principes énoncés aux articles 162 et 174 de la Constitution. D'une part, il faut tenir compte de la répartition des compétences dans le cadre de la décentralisation territoriale et de la régionalisation. D'autre part, il faut respecter le principe budgétaire d'universalité interdisant l'affectation de recettes. Cela dit, je reprendrai volontiers votre thèse et je la défendrai auprès du ministre des Finances pour qu'il organise une plus grande flexibilité dans le système. La justice aurait droit en effet à une organisation plus indépendante sur ce point.
Certes, la loi peut déroger à ces principes constitutionnels. Reste cependant la question de l'opportunité d'y déroger. La complexité voire les problèmes liés au fonds des amendes routières n'incite guère à reproduire ce mécanisme. Que faut-il prévoir pour d'autres fléaux comme celui du trafic de drogue? Ce n'est pas la première fois que cette proposition est avancée. Dans le passé, un projet semblable a été rejeté pour des questions de principe et de pratique.
À ce sujet, je renvoie à ma réponse du 4 février 2009 à une question parlementaire de Daniel Bacquelaine sur le même sujet.
Le rapport de Brice De Ruyver propose de renforcer le "Bureau voor euroregionale samenwerking" (BES) avec un magistrat belge. Le BES est situé à Maastricht et dirigé par le magistrat néerlandais avec la participation d'un juriste du parquet fédéral belge.
Plusieurs éléments y jouent un rôle: une description exacte du profil de la fonction et la nécessité ou non d'un magistrat, l'ampleur de la tâche, la nécessité ou non d'exercer la fonction à plein temps ou à mi-temps, le contexte dans lequel cette fonction doit être remplie (fédéral, Collège des procureurs généraux, parquet local, etc.) et la revendication légitime que cette personne doit également pouvoir être affectée à des tâches différentes dans d'autres pays voisins tels que la France. Des discussions et enquêtes sont en cours à ce sujet.
Cela est également en rapport avec la problématique de la mobilisation de magistrats afin de renforcer l'efficacité de la lutte contre la criminalité liée à la drogue. Ceci entre dans une logique de spécialisation des tâches qui devrait être envisageable dans les différentes initiatives à prendre dans le cadre des réformes de la Justice.
Tout comme vous, je suis personnellement convaincu de l'importance et de l'utilité d'une organisation transfrontalière tant avec les Pays-Bas qu'avec la France. Cela faciliterait le travail d'une manière tout à fait pratique. Je prends pour exemple la coopération franco-belge que j'ai vécue la semaine dernière entre les services de police et le parquet de Tournai. Ensemble, ils ont produit un document uniquement rédigé en français sur la cybercriminalité; c'est un outil pratique pour tous ceux qui luttent contre cette dernière. Cet exemple démontre que la collaboration transfrontalière sous la forme d'un "bottom-up model" est beaucoup plus efficace que celle sous la forme d'un "top-down model". Je soutiendrai donc ces projets tant à la frontière française que néerlandaise.
La présidente: Êtes-vous tout à fait d'accord, monsieur Crucke?
18.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je suis souvent d'accord!
Monsieur le ministre, en ce qui concerne le fonds des amendes liées à la drogue, sur la forme, vous me renvoyez pour plus de flexibilité au ministre Reynders. Si, cette fois, c'est ma démission que l'on demande, je suppose que vous me défendrez également! Je n'en ai aucun doute! Quant au fonds, j'entends que vous n'y êtes pas favorable. Personnellement, je me refuse souvent à déposer une proposition avant d'avoir pris le pouls du ministre. En effet, s'il n'y est pas favorable, on pourrait faire beaucoup de vent mais cela n'irait de toute façon pas très loin.
En ce qui concerne les magistrats de l'Eurodistrict et des Eurorégions, je pense qu'il s'agit d'une bonne proposition.
18.04 Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Crucke, il faut avoir une vision plus large. Un magistrat prendrait exclusivement en charge les problèmes transfrontaliers liés à la drogue, les commissions rogatoires et le travail pratique au quotidien. Cela nécessite de prendre contact avec la bonne personne et avec une efficacité immédiate. Il est évident qu'il faut installer des magistrats de ce type aux frontières pour faciliter le travail des autres parquets qui, parfois, n'ont pas le bon contact, etc. Cette spécialité s'impose! Avec peu de personnel, il est possible de réaliser un travail utile en peu de temps.
18.05 Jean-Luc Crucke (MR): Ce serait une sorte de magistrat de liaison. Je suppose que nous aurons l'occasion d'en reparler dans l'Eurodistrict que vous présidez pour l'instant et où nous siégeons ensemble.
18.06 Stefaan De Clerck, ministre: C'est une bonne idée!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
19 Question de Mme Juliette Boulet au ministre de la Justice sur "le dossier des Mirages" (n° 12337)
19 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Justitie over "het dossier van de Mirage-vliegtuigen" (nr. 12337)
19.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous avais déjà interrogé, il y a un mois environ, au sujet de la reprise du dossier des Mirages au Chili et des suites à y donner en Belgique, notamment après l'arrestation de l'ex-général de l'armée chilienne.
Du côté chilien, les choses avancent puisque plusieurs commissions rogatoires ont été lancées à l'attention du Lichtenstein, de la Suisse et de la Belgique. Pour la Belgique, cela concerne, d'une part, le ministère de la Défense et, d'autre part, la direction de la SABCA. Vous m'aviez également informée qu'une commission rogatoire était toujours en cours entre la Suisse et la Belgique.
Monsieur le ministre, êtes-vous au fait de ces nouveaux éléments et pouvez-vous nous faire part de votre sentiment à l'égard de la reprise de ce dossier? Y a-t-il des éléments nouveaux amenant le Chili à reprendre ce dossier en mains? Ma conviction est que se cachent énormément de visées électoralistes derrière ce dossier. En effet, le Chili, qui est en période électorale, connaît des tensions très fortes. Il me semble donc qu'il s'agit là d'une stratégie menée à des fins électoralistes.
Cela étant, si la justice s'est saisie de ce dossier, c'est en raison de l'existence d'éléments nouveaux qui nécessitent l'envoi de ces commissions rogatoires.
Enfin, la semaine prochaine sera mise en place la commission d'enquête parlementaire – qui ne disposera pas des mêmes pouvoirs qu'en Belgique – sur le dossier des Mirages au Chili. Celle-ci aura 90 jours pour remettre ses conclusions sur le dossier.
Monsieur le ministre, pouvons-nous faire la clarté sur ce dossier en Belgique, sans attendre que les informations nous parviennent du Chili?
19.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chère collègue, l'instruction relative à la vente de Mirages au gouvernement chilien a été clôturée par une ordonnance de la chambre du conseil du 20 mars 2008, déclarant l'action publique éteinte par l'effet de la prescription.
En octobre 2007, une copie intégrale du dossier d'instruction a été transmise aux autorités chiliennes, en exécution d'une commission rogatoire du 24 novembre 2005 émanant de la Cour suprême du Chili.
Je ne dispose d'aucune information concernant le développement de l'enquête menée notamment sur cette base au Chili. En toutes hypothèses, les autorités de ce pays n'ont dénoncé à la Belgique aucun fait nouveau qui pourrait être de nature à justifier la réouverture de l'instruction. Je n'ai pas connaissance non plus des commissions rogatoires qui auraient été lancées par le Chili vers la Belgique, comme s'y réfère votre question.
Par ailleurs, le ministère public de la Confédération helvétique a, le 21 avril 2008, adressé aux autorités belges une commission rogatoire dont, d'après les éléments en ma possession, l'exécution est toujours en cours. À la demande des autorités helvétiques, un rappel a été adressé le 24 mars 2009 à M. le procureur du Roi à Bruxelles pour faire avancer le dossier.
19.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, tout ce que vous venez de me dire est une copie conforme de la réponse que vous m'avez donnée, il y a un mois. Vous m'avez en effet déjà communiqué l'ensemble de ces éléments.
19.04 Stefaan De Clerck, ministre: J'avais d'ailleurs pensé vous renvoyer à ma réponse antérieure. Par politesse, je vous ai redonné celle-ci.
19.05 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Merci donc pour votre politesse, monsieur le ministre! Il me semble en tout cas important de suivre ce qui se passe au Chili. C'est un dossier que vous connaissez bien car à cette époque, vous le suiviez déjà, alors que je ne m'y intéressais pas encore.
En parcourant la presse de la première évocation de ce dossier jusqu'à aujourd'hui, on constate que celui-ci refait surface à peu près tous les deux ans, notamment en 1998, 2001, 2002, 2004, 2006.
Cela veut bien dire que des choses n'ont pas été élucidées. Quand on reprend le contexte historique, on se rend compte que ce dossier était aussi un peu noyé dans celui de l'affaire Agusta-Dassault.
Ce qui se passe au Chili, au-delà du contexte électoraliste, peut être une opportunité pour la Belgique de faire la clarté sur ce dossier, si elle en a la volonté évidemment. Je trouve que c'est d'autant plus important de prendre l'initiative, sans attendre que le Chili le fasse à notre place! Il serait en effet désolant de constater qu'une affaire belge se règle au Chili.
19.06 Stefaan De Clerck, ministre: L'inverse s'est déjà vu dans le passé!
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de pro-Deovergoedingen in het kader van het systeem van juridische tweedelijnsbijstand" (nr. 12406)
20 Question de Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "les indemnités pro deo allouées dans le cadre du système d'aide juridique de deuxième ligne" (n° 12406)
20.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de pro-Deovergoedingen in het kader van de tweedelijnbijstand.
Men zegt mij dat steeds meer mensen binnen de inkomensgrenzen voor juridische tweedelijnbijstand vallen, waardoor de vergoeding per punt zou dalen. Aangezien het bedrag van de vergoeding constant blijft en aangezien er meer dossiers zijn, worden er meer punten toegekend. Daardoor zou de vergoeding per punt dalen.
Er wordt mij gezegd dat, wanneer de vergoeding te fel zou dalen, het systeem van tweedelijnsbijstand in gevaar zou kunnen komen, omdat de advocaten niet meer bereid zouden zijn om te werken tegen een vergoeding die niet aanvaardbaar is. Men zegt mij ook dat uw voorganger zou hebben beloofd om de vergoeding op te trekken tot 25 euro, in plaats van de huidige 23,25 euro, per ontvangen punt. Als de vergoeding effectief wordt opgetrokken tot 25 euro per punt, zou het geïndexeerd bedrag 26,10 euro per punt zijn. Er bestaat toch wel wat ongerustheid in het veld, omdat men niet weet hoe groot de vergoeding zal zijn, of de middelen toereikend zullen zijn en of hetgeen werd toegezegd, ook effectief kan worden uitgevoerd.
Ik heb de volgende vragen.
Is het correct dat er onvoldoende middelen zouden zijn om 25 euro per punt te betalen? Hebt u de intentie om hetgeen werd toegezegd, 25 euro per punt, effectief toe te kennen? Men zegt mij ook dat er een onderhoud was gepland op 31 maart. Dat onderhoud met de OVB en de OBFG, over de vergoeding per punt, zou dus inmiddels achter de rug moeten zijn. Misschien werd er daar al tot een vergelijk of een oplossing gekomen. Ik zou daarover graag wat meer gegevens en uitleg krijgen.
20.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, er worden inderdaad belangrijke budgettaire inspanningen gedaan om de rechtsbijstand op peil te houden en om het punt dat moet worden toegekend, zo hoog mogelijk te houden.
Het budget voor de juridische tweedelijnbijstand is enorm toegenomen. Voor de vergoedingen 1999-2000, om dat als referentie te gebruiken, ging het om 22.508.000 euro. Op dit ogenblik spreken we over een som van 54.220.000 euro voor de vergoedingen in 2007-2008. Dat is dus meer dan een verdubbeling in een periode van acht jaar.
Mijn voorganger verkreeg daarenboven in een moeilijke budgettaire context een verhoging van 5.371.000 euro om de vergoedingen van 2006-2007 te betalen en daarmee de waarde van het punt stabiel te houden. Het punt kon alzo worden gehandhaafd op het niveau van de voorbije jaren, namelijk op 24,28 euro. Er was zelfs een lichte stijging. Ondanks die aanpassing daalde de waarde van het punt voor 2007-2008 in vergelijking met 2006-2007. De doelstelling was de waarde van het punt op 24,28 euro te houden, maar dat is niet gelukt.
De vaststelling van een precies budget is niet eenvoudig. De budgettaire inschatting hangt namelijk af van het aantal punten, dat elk jaar varieert. Anderzijds is het totale aantal punten een onbekende factor, die een invloed heeft op de waarde van het punt. Vooreerst werden meer punten dan verwacht toegekend. Zoals u aanhaalt, mag men daarenboven niet vergeten dat in een vorige legislatuur de toegangsdrempel tot de juridische bijstand is verlaagd door een verhoging van de inkomensgrenzen. Meer aanstellingen betekenen uiteraard meer punten. Ook de categorieën van gelijkgestelde rechtzoekenden werden uitgebreid.
Gelet op de actuele budgettaire context en rekening houdend met de beslissing van de regering bij de begrotingscontrole van 2009 om geen bijkomende verhoging te vragen, kan ik evenwel niet eenvoudig nieuw te spenderen bedragen bijvragen. Gezien de budgettaire context, is een stijging in het kader van een begrotingswijziging niet mogelijk geweest.
Niettemin ben ik mij bewust van de nood aan valorisatie van de prestaties inzake juridische bijstand en de goede werking van het systeem. Ik zal hiervoor ook blijven pleiten. Inmiddels heb ik een werkgroep laten oprichten waarvan de OVB en de OBFG, naast mijn administratie en de commissies en bureaus voor juridische bijstand, deel uitmaken.
Zij heeft als taak juridische bijstand te evalueren en te moderniseren. Die denktank is niet toevallig van start gegaan met de pecuniaire problematiek. Ik verwacht van hen aanbevelingen rond alternatieve financieringsmechanismen voor de juridische bijstand. Er zijn structurele maatregelen nodig teneinde een patstelling zoals we die nu kennen, te vermijden.
Ik kan u ook bevestigen dat ik de balies mocht ontvangen. Zij zijn zich bewust van het feit dat de situatie onhoudbaar is. Zij stellen ook heel duidelijk dat zij verhoging willen. Daarop heb ik het volgende geantwoord.
Ten eerste, als gewezen advocaat heb ik alle begrip voor de situatie.
Ten tweede, beslissingen die zijn genomen, waardoor er bijvoorbeeld aanpassingen aan de inkomensgrenzen zijn gebeurd, hebben tot gevolg dat het aantal toegekende punten stijgt. Dat moet worden gehonoreerd. Ik begrijp die vraag.
Ten derde, ik heb gezegd dat ik absoluut een structurele oplossing wil. Het is immers niet normaal dat men iedere keer bij de minister moet komen vragen of bedelen om meer geld. Dat zou op een structurele manier mee moeten kunnen evolueren in de toekomst. Ik heb gezegd dat ik dat mee zou voorbereiden.
Ik heb gevraagd dat zij zeer vlug met hun conclusies naar voren zouden komen, want de balies maken deel uit van die opgerichte werkgroep. In principe zou men in de loop van april, eind april, met conclusies komen om na te gaan hoe we het systeem in de toekomst moeten organiseren.
Intussen zal ik, met de mensen van Begroting, bekijken of er al dan niet een aanpassing kan worden verkregen, een soort van compensatie binnen het bestaande budget. Dat moeten we dus bekijken binnen ons eigen budget of er iets mogelijk is. Wij zijn dat nu aan het onderzoeken. Er is geen verhoging van de begroting voor 2009. Ik zal dus moeten zoeken naar alternatieven om aan middelen te komen. Ik wacht echter ook op het resultaat. Ik onderken dus de spanning die in dat dossier bestaat.
Ik hoop dat er ook vanuit de advocatuur begrip zal bestaan voor de heel belangrijke inspanningen die de jongste tien jaar zijn gedaan, namelijk een meer dan verdubbeling van het bedrag, wat niet onaanzienlijk is, in een wet die in 1999 tot stand is gekomen, die ik zelf mee heb gemaakt en die ik graag voort zou uitvoeren.
Het aantal punten stijgt sneller dan het budget. Het budget stijgt, maar de stijging van het aantal punten gaat nog sneller. Daardoor daalt de waarde per punt. Dat is zo’n beetje de paradox van het verhaal.
20.03 Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, uw laatste suggestie, om eens te kijken binnen eigen kredieten of er toch nog iets meer mogelijk is, had ik zelf ook genoteerd. Ik zou daarvoor willen pleiten. Het lijkt mij onlogisch of onfair, wanneer men maatschappelijke problemen wil oplossen en iedereen gelijke toegang of mogelijke toegang tot Justitie wil geven en rechtsbijstand organiseert en er doet zich een knelpunt voor, dit wordt afgewenteld op één groep, namelijk de advocatuur.
Daarom zou ik nogmaals met aandrang willen vragen om eens na te gaan of er een mogelijkheid kan worden gevonden. Naar aanleiding van eerdere vraagstelling hebben wij bijvoorbeeld vernomen dat er bij het slachtofferfonds overschotten zijn. De bijdrage is daar hoger dan de uit te keren bedragen. Is er geen mogelijkheid om daar eens te kijken? Enfin, ik denk dat u creatief genoeg zult zijn om een oplossing te vinden voor het bestaande probleem.
Wanneer iemand prestaties levert in het vooruitzicht van een bepaalde vergoeding, moet men ook correct zijn en trachten om het engagement na te komen. Als men zich engageert tegen 25 euro per punt, dan wil ik er toch voor pleiten om al het mogelijke te doen om dat ook na te komen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.51 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.51 heures.