Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en
de maatschappelijke Hernieuwing |
Commission
de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société |
van woensdag 1 april 2009 Voormiddag ______ |
du mercredi 1 avril 2009 Matin ______ |
La séance est ouverte à 10.09 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.
De vergadering wordt geopend om 10.09 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
01 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de staatstoelages voor OCMW's naar aanleiding van de toekenning van een leefloon of een tewerkstelling" (nr. 10056)
01 Question de Mme Sofie Staelraeve au secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "les subventions de l'État accordées aux CPAS à l'occasion de l'octroi d'emplois ou de revenus d'intégration" (n° 10056)
01.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de wet van 26 mei 2002 op het recht van maatschappelijke integratie voorziet in een staatstoelage voor OCMW’s naar aanleiding van de toekenning van een leefloon of tewerkstelling. Het percentage van die toelage wordt bepaald door de activering van de leefloners, dus de manier waarop de betrokkenen worden geactiveerd.
Er wordt een hogere toelage gegeven wanneer de activering of de begeleiding wordt gekoppeld aan een GPMI en wanneer er wordt voorzien in een opleiding of een werkervaring. Het was de uitdrukkelijke bedoeling van de wet van mei 2002 meer personen aan de slag te helpen. Mijnheer de staatssecretaris, recent hebt u cijfers vrijgegeven over de activering via artikel 60 van de OCMW-wet. Zij geven ons echter geen zicht op het succes van het gebruik van andere middelen. Wij hebben alleen cijfers over artikel 60’ers gekregen.
Bent u van mening dat de wet, die in 2002 werd doorgevoerd en in verhoogde toelagepercentages voorziet, haar doel heeft bereikt wanneer die toelages aan GPMI’s zijn gekoppeld?
Welke aspecten zijn volgens u minder succesvol?
Aan welke aspecten moet nog worden gewerkt? Wat plant u daarvoor? Welke concrete stappen hebt u al genomen?
Wordt de activering van leefloners via de GPMI’s op een degelijke manier opgevolgd?
Gaat u ermee akkoord dat het wenselijk zou zijn de controle op de resultaten van de wetgeving op te voeren?
01.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Vooreerst bedank ik mevrouw Staelraeve voor haar vraag, die belangrijk en interessant is.
Ten eerste, indien men de kloof met de beroepsbevolking wil dichten met een actief en sociaal beleid, dan mag de steunverlening niet tot het louter verlenen van een sociale uitkering worden beperkt, maar moet de deelname aan het maatschappelijke leven worden bevorderd en zelfs gegarandeerd. Die inspanning kan op vele wijzen gebeuren: de voorziening in een eerste beroepservaring, het stimuleren om een studie aan te vatten of te vervolledigen. De inspanning heeft enkel kans op slagen indien beide partijen echt betrokken zijn. Ik ben dan ook van mening dat het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, het GPMI, op dat vlak zeker zijn doel bereikt. Een GPMI is een contract tussen gelijkwaardige partners, de steunvrager en de steunverlener, dat duidelijke en onderhandelde afspraken en engagementen van beide partijen omvat.
Ten tweede, het succesvolste aspect van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie lijkt mij dan ook de garantie van een werkelijke betrokkenheid bij de realisering van een GPMI.
Ten derde, in het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie werd vastgelegd dat op regelmatige basis een evaluatie van de uitvoering van het GPMI-contract moet gebeuren. De inspectiedienst van de POD Maatschappelijke Integratie stelde tijdens controles vast dat de problemen inzake de gecontroleerde RMI-dossiers met een GPMI voornamelijk het ontbreken van een dergelijke trimestriële evaluatie betreffen, of toch op zijn minst het ontbreken van een geformaliseerde versie.
De inspectie bezorgt wel altijd haar vaststellingen aan het bevoegde OCMW, met de verwijzing naar de wetgeving ter zake en het verzoek om intern de nodige schikkingen te nemen, zodat dergelijke situaties bij een volgende controle niet meer worden vastgesteld. Het percentage van dergelijke vaststellingen is de voorbije twee jaar teruggevallen van 9,5% in 2005 tot 6,8% in 2007, hetgeen dus aantoont dat de controles hun vruchten beginnen af te werpen. Tegelijkertijd moet die voor OCMW’s wettelijke taak ook tijdens verdere controles nog zeker een aandachtspunt blijven.
Ten vierde, zoals vermeld, is er een controle op de wettelijke verplichtingen door de inspectiedienst van de POD Maatschappelijke Integratie en moeten de OCMW’s overeenkomstig artikel 18 van het voormelde koninklijk besluit van 11 juli 2002 minstens eenmaal per jaar een globale evaluatie van de resultaten van de GPMI-contracten opmaken. Bovendien kan ik u meedelen dat er momenteel op verzoek van mijn collega, de minister van Maatschappelijke Integratie, een studie loopt inzake duurzame activering in de Belgische OCMW’s.
De resultaten van deze studie worden tegen september van dit jaar verwacht.
Ten vijfde, het resultaat van de hierboven vermelde studie inzake de duurzame activering zal ongetwijfeld een belangrijk instrument zijn om de huidige praktijk waar nodig en waar mogelijk bij te sturen. Een betere monitoring of het uitvoeren van controles kan daarvan mogelijk deel uitmaken.
01.03 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik krijg wel een beetje de indruk dat u nogal de nadruk legt op de controle en de opvolging van de controle van de OCMW’s. Mijn vraag was echter ook deels als een beleidsmatige vraag bedoeld.
Ik heb u ook al schriftelijk gevraagd of wij gegevens hebben over het succes van de begeleiding. Wat levert de begeleiding op? Toen bleek dat de federale overheid daarover geen gegevens heeft. Er werd ook verwezen naar de studie waarvan de resultaten in september beschikbaar zullen zijn. Het is mij echter niet duidelijk of die studie wel resultaten of cijfers zal brengen. Tot nu toe hebben wij eigenlijk geen zicht op de situatie in België. GPMI’s worden gezien als een waardevol element uit de wet op de maatschappelijke integratie. U hebt dat zelf ook gezegd. Zij bereiken hun doel. Daaruit blijkt dat beide partijen wel degelijk op een gestructureerde manier aan begeleiding doen. Wij hebben er echter geen idee van of er daardoor effectief meer mensen aan de slag zijn en of er minder mensen een beroep moeten doen op het leefloon, steun of andere vormen van begeleiding en, met andere woorden, of zij opnieuw zelfstandiger worden en op eigen benen kunnen staan, na de begeleiding.
Zal de studie die in september voorgesteld wordt daarin voorzien? Werkt u ook aan andere voorstellen? Ik verwijs onder meer naar de armoedebarometer, die u twee maanden geleden hebt voorgesteld. Daarbij wordt opnieuw vertrokken van de huidige probleemsituatie, maar als federale overheid hebben wij opnieuw geen zicht op de resultaten. Levert ons werk iets op? Helpt het effectief mensen? Ik blijf daar toch een beetje op mijn honger. Kunt u daarover nog iets meer vertellen?
01.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Staelraeve, in de armoedebestrijding blijven wij altijd op onze honger. Ik heb uw vijf vragen gevolgd en heb gepoogd er een antwoord op te geven.
U zegt dat er wel resultaten zijn door bijvoorbeeld artikel 60, maar niet van andere maatregelen of andere manieren van werken, zoals opleidingen die tot een beroep leiden. Wij zullen bekijken of de overheid u ter zake rechtstreeks andere cijfers of gegevens kan verstrekken.
Ik was echter vertrokken van uw vijfde vraag.
01.05 Sofie Staelraeve (Open Vld): Ik heb waardevolle zaken gehoord die zeker interessant zijn.
01.06 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Wij kunnen nog dieper op de materie ingaan, indien u bijkomende vragen stelt.
01.07 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mag ik nog één praktische zaak vragen? U zegt dat u een bijkomend antwoord zal geven. Kan ik bijvoorbeeld over de voornoemde studie iets meer terugvinden?
01.08 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Wij zullen nagaan of wij over andere gegevens beschikken. Indien dat het geval is, zullen wij u de informatie rechtstreeks toesturen.
La présidente: J'ai proposé au secrétaire d'État qu'à la rentrée parlementaire, nous puissions travailler à partir des résultats de cette étude.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Mme Kitir n'est pas encore arrivée; si elle n'est pas là d'ici une demi-heure, sa question n° 11099 sera retirée.
La question n° 11623 de Mme Maggie De Block est reportée.
02 Question de M. Jean-Luc Crucke au secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "l'application du tarif social par la société VOO" (n° 12379)
02 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de toepassing van het sociaal tarief door de maatschappij VOO" (nr. 12379)
02.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le secrétaire d'État, j'aimerais évoquer une pratique que j'ai découverte à travers ce que nous appelons les permanences sociales, puis au contact de différents secrétaires de CPAS – que vous avez aussi rencontrés, si je ne m'abuse.
Cette question concerne au départ la Région wallonne, mais elle relève aussi d'une compétence qui vous incombe, à savoir la lutte contre la pauvreté. Certains consommateurs sont passés par le biais de la restructuration de l'opérateur IGEHO à VOO. Ils bénéficiaient auparavant des tarifs sociaux liés à leur statut et à leurs difficultés sociales. Entre parenthèses, ce public a souvent du mal à réagir à la réception d'une facture au montant largement supérieur. Et, précisément, le tarif social n'a pas été appliqué par la société VOO.
C'est d'autant moins acceptable que l'entreprise s'était engagée, dans le cadre des négociations, à ce que les consommateurs ne perdent aucun avantage. Or ce qu'ils perdent ici, c'est plus qu'un avantage: c'est une reconnaissance sociale de leur situation difficile.
Même si je peux comprendre que, sur le plan exécutif, ce problème concerne la Région wallonne, je m'adresse ici au secrétaire d'État en charge de la Lutte contre la pauvreté.
Avez-vous pris connaissance de ce problème? En avez-vous été averti par certains services sociaux? Des démarches ont-elles été prises afin de ramener VOO à de meilleurs sentiments? Une concertation est-elle envisageable en la matière pour que VOO puisse changer de comportement, de sorte que ces personnes puissent bénéficier des tarifs antérieurs et qu'elles puissent ainsi nouer les deux bouts à la fin du mois?
02.02 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: Monsieur le président, je remercie M. Crucke pour sa question. Je peux lui confirmer que j’ai été mis au courant du problème dès le début de mon entrée en fonction, il y a un peu moins d’un an. Par ailleurs, j'avais déjà été interrogé à propos de l’intercommunale IGEHO par M. Van Grootenbrulle.
Dans un premier temps, certains clients de la télédistribution ont confondu l’exemption de la taxe radio-télé redevance et l’exemption de la taxe de télédistribution. Cela est dû à des modifications successives dans la facturation de la télédistribution. En effet, l’ouverture du marché de l’électricité a eu pour conséquence que ce n’était plus via la facture d’électricité que certains GRD réclamaient le paiement de la télédistribution. Depuis 2007, les télédistributeurs ont pris du retard dans leur facturation et dans certaines régularisations. Nous avons assisté ensuite au passage à la société VOO. Il y a donc eu une confusion avec des exemptions accordées aux personnes souffrant d’un certain handicap et la perception de la taxe sur la télédistribution.
Suite à l’interpellation de M. Van Grootenbrulle, je me suis renseigné sur les pratiques des télédistributeurs avant le passage à la société VOO en Région wallonne. Force a été de constater que la plupart des télédistributeurs n’octroyaient pas ce tarif social. Seule la société IGEHO et peut-être une autre société le faisait. La pratique n’était pas courante en Région wallonne.
Je voudrais vous faire part d’un extrait de ma réponse à M. Van Grootenbrulle et je vous en donnerai ensuite copie: "Après avoir pris renseignements auprès de la société mentionnée (VOO), je suis en mesure de vous rapporter que celle-ci a repris les contrats passés avec plusieurs intercommunales wallonnes de télédistribution, dont IGEHO et qu’elle en assume les droits et obligations. L’intercommunale VOO me confirme qu’elle continue d’appliquer le tarif social aux clients qui en bénéficiaient lorsqu’ils étaient encore sous contrat avec l’intercommunale IGEHO. En cas de défaillance, vous devrez vous adresser à l’intercommunale VOO ou à la Région wallonne, compétente en matière d’engagements commerciaux et de régulation des tarifs. Par contre, la société VOO me répond que pour ses nouveaux abonnés, elle ne pratique plus de tarif social pour la télédistribution, ce qui crée une certaine inégalité de traitement entre consommateurs. Á situation économique, sociale ou statutaire égale, le consommateur "protégé", bénéficiaire d’un tarif social ne profite plus des mêmes avantages".
Voilà ce que je répondais à l'époque à M. Van Grootenbrulle.
Interrogeant à nouveau la direction de l'opérateur récemment, je m'entends confirmer que les anciens contrats ont été repris et sont honorés. En cas de contestation de la part de personnes qui bénéficiaient précédemment d'un tarif social et qui se le sont vu retirer, elles sont invitées à le faire savoir soit à moi-même, soit à l'intercommunale, soit à la Région wallonne, mais aussi au médiateur télécoms: le cas échéant, il peut être garant du droit pour les anciens contrats.
Cependant, il est exact que ce tarif social n'est plus appliqué pour les nouveaux clients. En effet, la réglementation en matière de tarif social pour les opérateurs de télédistribution ne prévoit pas d'application automatique de tarif social, chaque opérateur restant libre de l'octroyer ou non.
Ainsi Telenet octroie ce tarif social aux personnes handicapées à 80%, uniformément, ce qui n'est pas d'application au sein de la société VOO. Ces différenciations engendrent bien un problème d'égalité de traitement pour cette catégorie de population, c'est-à-dire les personnes à handicap relativement élevé.
C'est pourquoi un débat pourrait être mené à ce sujet, mais je n'en ai pas la compétence, d'une part, avec la Région wallonne et, d'autre part, au fédéral avec le ministre de l'Économie et le ministre de la Protection du consommateur. Il s'agirait d'arriver à une réponse plus structurée sur le rétablissement d'un tarif social pour l'ensemble des citoyens en situation équivalente. Mais je sors de mes compétences fonctionnelles.
Voilà, monsieur Crucke, l'état de ma connaissance sur cette question.
02.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la qualité de votre réponse et les précisions apportées.
Je confirme bien que les personnes qui m'ont interpellé avaient un contrat avec IGEHO et bénéficiaient du tarif social, alors qu'à présent, elles en sont privées. Je considère donc que VOO continue à adopter un comportement nettement moins transparent que la société ne vous le décrit. Mais ce n'est pas à vous que j'en fais le reproche.
Moi-même, j'avais envoyé ces personnes chez le médiateur. Seulement, après la quatrième demande, je me suis abstenu d'ennuyer encore le médiateur avec cette question qui ressortit à une obligation légale vu que, de droit, les plaignants pourraient bénéficier de ce tarif.
C'est pourquoi votre réponse devrait permettre à la fois d'aider tant le médiateur que ces personnes et de rappeler à VOO ses obligations. Je me ferai donc un plaisir de revenir auprès du ministre Van Quickenborne pour le débat sur le fond, que vous avez largement alimenté.
02.04 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: Monsieur le président, M. Crucke a tout à fait raison. S'il s'avère que des personnes qui bénéficiaient antérieurement de ce tarif n'en bénéficient plus, la société est en contradiction avec ce qu'elle affirme; il convient donc de les interpeller directement ou indirectement via leur tutelle.
Ensuite, il reste la question de fond de l'existence de cette inégalité de traitement, non seulement dans la zone ex-IGEHO mais, plus généralement, sur l'ensemble du pays.
02.05 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, la situation est telle que certaines personnes que j'ai envoyées chez le médiateur sont revenues me disant que le médiateur leur reprochait de ne pas encore avoir interpellé la société VOO. Pourtant, elles l'avaient fait, mais par simple courrier. À des gens qui sont dans les difficultés, on exige d'envoyer leur demande par recommandé; peut-être que VOO leur répondra, positivement ou non, puis, au besoin, ils devront retourner voir le médiateur. Pendant tout ce délai, les factures continuent à arriver et les gens se retrouvent le dos au mur.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Comme Mme Kitir est absente et ne nous a pas prévenus, sa question n° 11099 passe à la trappe.
- M. Olivier Destrebecq à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la nocivité des ampoules économiques" (n° 11670)
- Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les dangers liés aux lampes économiques" (n° 11964)
- Mme Rita De Bont à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les rayonnements électromagnétiques et les ultraviolets émis par les ampoules économiques" (n° 11985)
- Mme Rita De Bont à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le rayonnement électromagnétique et UV émis par les lampes économiques" (n° 12405)
- de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de schadelijkheid van spaarlampen" (nr. 11670)
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de gevaren verbonden aan spaarlampen" (nr. 11964)
- mevrouw Rita De Bont aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de elektromagnetische stralen en UV-stralen afgegeven door spaarlampen" (nr. 11985)
- mevrouw Rita De Bont aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de elektromagnetische stralen en UV-stralen afgegeven door spaarlampen" (nr. 12405)
La présidente: Seule Mme De Bont est présente.
03.01 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u reeds eerder ondervraagd over de spaarlampen, dus u hoeft voor mij niet heel dat antwoord te herhalen. U had mij echter niet helemaal gerustgesteld in verband met het gezondheidsaspect, vandaar dat ik nog eens een vraag ingediend heb voor minister Onkelinx, die u vandaag ook zou beantwoorden.
U hebt gezegd dat de bezorgdheid omtrent de elektromagnetische emissie van spaarlampen gebaseerd was op een verkeerde analyse van het CRlIREM. Ook in het rapport van het Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks wordt gezegd dat er geen betrouwbaar bewijs is dat eventuele flikker- of UV-blauwlichten de symptomen van sommige aandoeningen zouden kunnen weergeven. Het VITO, de Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek, concludeert wel dat bepaalde soorten spaarlampen de Europese blootstellingnormen voor frequenties van 30 tot 60 Hz binnen een afstand van vijf centimeter kunnen overschrijden en bevestigt de bevinding van het CRIIREM dat de elektromagnetische straling tot op een meter afstand nog heel hoog kan zijn, wat, evenzeer als bij veelvuldig gsm-gebruik, aanleiding zou kunnen geven tot het ontstaan van tumoren.
Anderzijds werd er de jongste weken een nieuw aspect gemeld. In de praktijk blijkt dat mensen met huidaandoeningen zoals chronische acné, dermatitis en solar urticaria, en mensen met een lichtgevoelige huid en met allergieën, soms ernstige klachten ondervinden als gevolg van spaarlampen. Daarbij komt dat volgens de Astma- en Allergiekoepel een Belg op vier lijdt aan een of andere vorm van allergie, en over tien jaar zal dat een op drie zijn. Vandaar de bezorgdheid.
Daarom stelde ik de volgende vragen aan minister Onkelinx.
Ten eerste, spaarlampen zijn misschien gezond voor het milieu, maar zijn ze ook gezond voor de mens?
Ten tweede, is het protest van de Britse artsen en de groep "Right To Light" terecht en moet er niet meer onderzoek verricht worden naar mogelijke bijwerkingen van spaarlampen voor men verplicht om tegen 2012 alle gloeilampen uit de winkelrekken te halen?
Ten derde, is de minister – de minister van Gezondheid, bedoel ik dan – zinnens om bijkomende studies in verband met de door spaarlampen afgegeven straling te volgen of te ondernemen?
03.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Bont, spaarlampen die het op termijn mogelijk maken om tot 80% energie te besparen, verspreiden verschillende types elektromagnetische straling. Deze maken deel uit van de ELF, de extremely low frequencies, en de VLF, de very low frequencies, van ultraviolet licht en zichtbaar natuurlijk licht. Spaarlampen verspreiden dus geen radiostralen.
De conclusies van de VITO bevestigen de alarmerende uitspraken van CRIIREM niet, maar ontkrachten ze juist. De nauwkeurige frequentieanalyse van VITO toont aan dat CRIIREM een blootstellingslimiet hanteerde voor een frequentiebereik dat niet in het elektrisch veld van een spaarlamp aanwezig is.
Om dezelfde reden zou ik geen vergelijking met de gsm maken. De elektromagnetische velden van de frequentie 30 tot 60 kHz zijn niet in staat om hetzelfde effect te veroorzaken als mobiele telefoons. Het is ook niet bewezen dat veelvuldig gebruik van gsm's leidt tot tumors.
De statistieken die u aanhaalt, een Belg op vier heeft allergische aandoeningen met astma inbegrepen, zijn mijn inziens niet relevant in deze context. Spaarlampen tasten de luchtkwaliteit niet aan. Volgens het verslag van het SCENIHR is het UV-licht van de spaarlampen de enige bewezen risicofactor bij mensen met een bijzondere lichtgevoeligheid van de huid, 0,5% van de bevolking.
De ELF-stralen van lampen zijn niet schadelijk voor de gezondheid. De VLF- en UV-stralen kunnen de grensnormen overschrijden, maar alleen in bepaalde omstandigheden, namelijk op een afstand van minder dan 5 cm.
Het gebruik van deze lampen heeft echter interessante, onrechtstreekse effecten. Door de hoge energiebesparingen verminderen ook de kwikemissies bij de elektriciteitsproductie uit steenkool en hebben de spaarlampen bijgevolg een positieve impact op de kwikemissies gedurende de hele levenscyclus van lampen. Dit vertaalt zich in verlaagde kwikconcentraties in de atmosfeer, die verantwoordelijk zijn voor een chronische blootstelling.
Om de verkoop van lampen met een lagere kwaliteit te vermijden, beschikken wij over instrumenten met een Europese grondslag, de beveiliging in het licht van het Europees beleid voor productveiligheid en de nieuwe wetgeving over het ecologisch ontwerp dat in minimumeisen voorziet in verband met de functionaliteit van spaarlampen, onder andere inzake UVA- en UVB-straling en UVC-straling. Deze eisen zijn streng, maar ze lossen het probleem niet volledig op.
03.03 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dank u wel. Ik onthoud uit uw antwoord dat de spaarlampen ook voor personen met een licht gevoelige huid en allergische types niet zo gevaarlijk zijn als men de laatste tijd in de media hoort. Daar bestaat nogal wat paniek rond in sommige middens. Wij worden dan ook met die vragen geconfronteerd. Daarom wou ik toch nog eens duidelijkheid en kan ik dit antwoord overbrengen als ik de vraag nog eens krijg.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'impact environnemental des 'sauts de puce'" (n° 11698)
04 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Klimaat en Energie over "de gevolgen voor het milieu van korte vluchten" (nr. 11698)
04.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, permettez-moi, tout d'abord, de souhaiter un bon anniversaire à notre collègue Tinne Van der Straeten.
Monsieur le ministre, j'ai suivi un intéressant débat entre le ministre Antoine et son homologue néerlandophone, Mme Crevits, au sujet des vols d'avions qualifiés de "sauts de puce".
Vous connaissez le ministre régional wallon et ses manières matamoresques, qui décide un jour d'interdire les "sauts de puce" pour revenir sur sa décision quelques semaines plus tard. C'est évidemment ce qui arrive quand on ne réfléchit pas assez vite ou qu'on ne prend pas connaissance de tous les éléments d'un dossier. Ainsi, aujourd'hui, les "sauts de puce" ne sont plus interdits en Wallonie; mais ce dossier a généré une belle polémique sur l'impact environnemental réel de ces vols.
Monsieur le ministre, je ne vous demande pas d'interdire ces "sauts de puce", bien que je les trouve stupides. Vous n'êtes d'ailleurs pas compétent en la matière. Mais je souhaiterais que vous me donniez des informations d'ordre scientifique quant au réel impact de ces "sauts de puce". Votre administration a-t-elle examiné la question? Disposez-vous de renseignements qui permettraient de nous éclairer? Si des expertises ont été faites, ces dernières ont-elles été communiquées aux ministres régionaux afin de les aider à prendre de bonnes décisions?
Monsieur le ministre, malgré la complexité de ce pays, peut-on envisager que le ministre de l'Environnement organise une sorte de table ronde à laquelle participeraient les ministres régionaux en vue de débattre de cette question?
04.02 Paul Magnette, ministre: Madame la présidente, cher collègue, on le sait, les activités de transport sont responsables d'environ 20% des émissions de gaz à effet de serre dans les pays industrialisés. Si la part du transport aérien est relativement limitée, elle est en croissance extrêmement rapide (+ de 6% annuellement entre 1991 et 2005). Il s'agit donc d'une activité qui nécessite une certaine vigilance, ce d'autant que l'on sait que les émissions de polluants durant les différentes phases de vol ne sont pas identiques. C'est essentiellement lors des phases de décollage et d'atterrissage – phases composant principalement les vols à courte distance, voire exclusivement ce genre de vol dans le cadre de vols intrabelges – que l'essentiel du carburant est consommé et qu'est donc produit l'essentiel de la pollution.
Dans le cas précis évoqué par le ministre
Antoine, à savoir les vols Liège-Charleroi à destination du Maroc, les
émissions générées par ces "sauts de puce" équivalaient à 33 tonnes
de CO2 dans l'atmosphère par semaine, soit
l'équivalent d'un parcours automobile de plus de 200.000 kilomètres.
Une étude a été commandée par la Politique scientifique
belge portant sur l'aviation et la politique climatique belge. Le comité d'accompagnement
est ouvert aux Régions. Cette étude analyse de manière très précise les impacts
des différentes phases de vol, ce qui permet d'apprécier l'impact majeur de ces
vols à très courte distance et d'en tirer les conclusions qui s'imposent.
Je voudrais revenir brièvement sur le déroulement de
évènements car cela me semble important pour comprendre la situation dans
laquelle nous nous trouvons aujourd'hui.
En 2006, le ministre Antoine avait en effet interdit les
vols entre Charleroi et Liège ayant pour destination finale Casablanca au
Maroc. Le tribunal de première instance de Namur avait débouté la compagnie
aérienne de son recours à l'encontre de cette interdiction, considérant qu'elle
était justifiée par la disproportion du coût environnemental de ces vols à
courte distance.
Le ministre Antoine avait demandé au gouvernement fédéral de généraliser l’interdiction de ces sauts de puce. Le ministre de la Mobilité de l’époque avait lancé un projet d’arrêté royal interdisant les vols d’avion de plus de 5.700 kg. Il s’agit d’un standard international pour définir l’aviation commerciale entre deux sites distants de moins de 150 km. De son côté, le ministre Antoine faisait suivre le dossier au plan européen. La Commission avait rapidement validé cette décision régionale, reconnaissant que, je cite: "les intérêts environnementaux étaient gravement mis en péril".
Le 19 mars dernier, cette même Commission européenne, s’inspirant de l’initiative wallonne du ministre Antoine, proposait l’insertion d’un nouvel article dans la révision du troisième paquet aérien portant sur la généralisation de l’interdiction des vols sauts de puce dans tous les États membres.
Au plan belge, le 25 avril 2007, le comité de concertation réunissant la totalité des entités fédérées marquait son désaccord avec le projet d’arrêté royal, la Région flamande préférant ne pas mettre la barre à 5,7 tonnes mais bien à 30 tonnes. Avaliser ce projet équivaudrait à interdire annuellement plus de 400 vols aériens sauts de puce dans le ciel flamand. Ceci posait une difficulté au gouvernement flamand.
Néanmoins, j’ai décidé de remettre ce dossier sur la table du gouvernement fédéral dans le cadre du projet de contribution fédérale à la lutte contre la pollution atmosphérique.
Je relancerai le dialogue, aujourd’hui à l’arrêt, entre les entités fédérées dès la constitution des nouveaux exécutifs régionaux.
04.03 Jean-Luc Crucke (MR): Je vous remercie pour votre réponse, surtout sur le plan scientifique. Vos propos ne sont pas discutables et ne le seront plus!
Je pense que vous avez raison de relancer le dialogue entre les Régions après les élections.
Mais il est temps de devenir adulte dans ce pays! La frontière linguistique existe mais si la logique environnementale incontestable sur le plan scientifique s’estompe dès que l’on passe celle-ci, il n’y plus beaucoup de logique en la matière.
Le ministre Antoine n’en est pas à sa première décision illogique.
04.04 Paul Magnette, ministre: Je vais rester au Parlement jusqu’au dernier jour!
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de emissierechten toegekend aan ArcelorMittal" (nr. 11847)
05 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les droits d'émission attribués à ArcelorMittal" (n° 11847)
05.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, het is een soap die blijft duren.
Op 1 februari 2008 is er in het Overlegcomité een akkoord gesloten over het Belgisch Nationaal Toewijzingsplan 2008/2012. Daar moest toen een oplossing worden gevonden voor de geschiedenis: ten eerste, een opgelegde reductie door de Europese Commissie van 4,8 miljoen ton en ten tweede een antwoord op de vraag van ArcelorMittal om te kunnen beschikken over meer rechten voor een aantal van haar vestigingen in Wallonië.
Wij hebben hier in deze commissie al uitvoerig gediscussieerd over wat eraan voorafging en nadien over de uitvoering van dit akkoord. Ik wil toch nog eens wijzen op de brief die is gestuurd door de voorzitter van het Overlegcomité. Ik denk dat dit toen nog de heer Verhofstadt was. In een antwoord op mijn schriftelijke vraag heeft u daarover gesteld dat de randvoorwaarde van het akkoord was dat ArcelorMittal de sites tot 2012 en later in België niet mocht sluiten, tenzij de staalsector een daling zou kennen die van die aard was dat het een significante impact zou hebben op de uitvoerbaarheid van zijn activiteiten in België.
Onlangs hebben wij daarover gesproken naar aanleiding
van de aankondiging dat HF6 werd stilgelegd. Eind maart is er echter
aangekondigd dat
ArcelorMittal in haar vestigingen in Luik 1.700 mensen zal ontslaan. Met andere
woorden, men heeft van de Belgische regering gratis rechten gekregen, maar geen
jobs. Ik vraag mij echt af of het akkoord dat in het Overlegcomité werd bereikt
op dit moment wordt gerespecteerd en welke stappen de federale overheid zal
nemen ten aanzien van ArcelorMittal.
Ten eerste, bent u
van oordeel dat voldaan is aan de randvoorwaarde van het akkoord, met name de
garantie van werkgelegenheid in de vestigingen in Wallonië en, al dan niet,
Vlaanderen? Ik wil het niet communautair spelen maar het stond zo in die brief.
Ik heb het hier wel degelijk over de 1.700 jobs in Wallonië.
Ten tweede, welke
gevolgen moeten hieruit worden getrokken? Vervalt de afgesproken constructie?
Op welke wijze zal de regering de randvoorwaarde laten naleven? Zal de minister
deze zaak laten agenderen op het Overlegcomité? Als het gaat over
emissierechten gaat het uiteraard over een bevoegdheid die voor een groot stuk
bij de Gewesten ligt. Is er misschien al overleg geweest?
Ten slotte, op
18 november hebt u in de commissie verklaard dat de federale overheid op
dat moment nog geen opdracht had gekregen van de bevoegde Waalse autoriteit om
bijkomende emissierechten toe te wijzen aan de installatie Hoogoven 6 in
Seraing op naam van ArcelorMittal omdat die hoogoven wordt beschouwd als een
nieuwkomer. Ik wil dan ook nog graag weten of de federale overheid die opdracht
ondertussen wel heeft gekregen. Zo ja, werden die rechten toegewezen? Zo neen,
wat zal de houding zijn van België indien een dergelijke vraag toch zou worden
gesteld?
05.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, ik wens u een gelukkige verjaardag.
Het akkoord met Arcelor draaide hoofdzakelijk om het heropenen van de hoogoven HF6 in Seraing. Met de voorlopige stopzetting van voornoemde hoogoven lijkt het mij inderdaad dat Arcelor niet aan de randvoorwaarden van het in het Overlegcomité van 1 februari 2008 gesloten akkoord voldoet. Het akkoord bepaalde dat tot minstens 2012 met de productie zou worden doorgegaan.
De aangekondigde ontslagen kunnen voorgaand vermoeden enkel maar bevestigen. De uitzondering in geval van een negatieve evolutie op de staalmarkt gold enkel voor de periode na 2012.
Er is dus geenszins, zeker niet in de actuele marktomstandigheden, sprake van dat eender welke regering een staalproducent zou kunnen verplichten een bepaald productieniveau aan te houden.
Wat het federale aandeel in de afspraak betreft, lijkt het mij echter inderdaad niet opportuun dat de overheid emissierechten zou aankopen ter compensatie van een CO2-uitstoot die de facto niet zal plaatsvinden. De genoemde aankoop moet trouwens met de eind 2012 nog beschikbare rechten binnen het Waals Gewest worden verrekend. Gezien de evoluties op de markt is het nog lang niet zeker dat er dan niet genoeg rechten meer beschikbaar zouden zijn.
Aangezien het akkoord er vooral op vraag van het Waals Gewest kwam, lijkt het mij dat het initiatief tot overleg of agendering op het Overlegcomité bij mijn collega’s van het Waals Gewest ligt.
In antwoord op uw bijkomende vragen, wijs ik erop dat de administrateur van het Belgisch Nationaal Register van Broeikasgassen inderdaad een vraag ontving van het Waals Gewest tot toewijzing aan ArcelorMittal voor hoogoven HF6 in Seraing voor het jaar 2008. In uitvoering van artikel 8 van het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2008 stuurde de registeradministrateur voornoemde aanvraag naar de Europese Commissie door.
Het al dan niet goedkeuren van een dergelijke aanvraag door een bevoegde autoriteit ligt niet in handen van de federale overheid. Het is de Europese Commissie die moet nagaan of de aanvraag in overeenstemming is met het Belgische Toewijzingsplan, in casu het Waalse gedeelte voor ArcelorMittal HF6. De Europese Commissie heeft haar beslissing ter zake op dit moment nog niet gepubliceerd.
05.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord.
Het is de eerste keer dat ik hier hoor dat de uitzondering voor de periode na 2012 geldt. Ik ben er blij om, want ik heb mij dat altijd afgevraagd.
Ik ben ook blij dat u verklaart dat de voorwaarde van het akkoord niet is nageleefd en dat u dus moet bekijken wat de federale overheid nog extra moet doen. Dat is ook heel duidelijk.
Ik heb wel vernomen dat er nog duchtig wordt onderhandeld over een aantal aspecten, met name over de vraag of er rechten voor desnoods één jaar en niet voor de hele periode kunnen worden toegewezen. Er wordt dus geprobeerd nog het maximum uit de zaak te halen.
Ik zou willen vragen om tegenover ArcelorMittal op onze strepen te staan. U kan het bedrijf misschien een brief schrijven waarin hun wordt gevraagd om de Belgische overheid te compenseren. Ik denk in dat verband vooral aan de mensen die nu aan de dop staan en hun job kwijt zijn, terwijl wij het vermijden van ontslagen eerst hadden afgekocht door aan Arcelor gratis rechten toe te kennen.
Ik hoef het u niet te vertellen. Onze collega, Bernard Wesphael, heeft in het Waals Parlement medegedeeld dat de verkoop van gratis rechten ArcelorMittal 400 miljoen euro heeft opgeleverd. Het is bijzonder schrijnend dat de arbeiders daar het slachtoffer van zijn.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de minister van Klimaat en Energie over "de voorstellen in verband met de rol van de Nationale Klimaatcommissie" (nr. 11893)
06 Question de Mme Rita De Bont au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les propositions liées au rôle de la Commission nationale Climat" (n° 11893)
06.01 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het innemen van een Belgisch standpunt in een Europese ministerraad ligt niet altijd zo voor de hand, zeker niet wanneer het over gemengde bevoegdheden gaat zoals de milieubevoegdheid.
Enkele weken geleden hebben wij het in onze commissie nog daarover gehad, naar aanleiding van het incident met minister Lutgen op de Europese Milieuraad van 2 maart. De Belgische constructie kan tot inefficiëntie en tot besluiteloosheid leiden, maar ook tot ontevredenheid bij een van de deelentiteiten, zeker indien men zich niet aan de vooraf gemaakte afspraken houdt.
Ik heb u al schriftelijk ondervraagd over uw uitspraak dat u gehinderd wordt om een efficiënt beleid te kunnen voeren in de moeilijke Belgische constructie. U antwoordde toen: "Mijn gedragslijn is duidelijk. Wij moeten de Nationale Klimaatcommissie een centrale rol laten spelen. Ik zal duidelijke voorstellen doen om deze rol te versterken."
Voor mij was dat antwoord niet zo duidelijk. Ik zou van u graag vernemen aan welke voorstellen u denkt, of u uw voorstellen al besproken hebt met uw collega's van de gewestregeringen en wat hun reactie was. Ten slotte zou ik graag vernemen tot welk akkoord u samen met hen eventueel gekomen bent over de rol van de Nationale Klimaatcommissie.
06.02 Minister Paul Magnette: Op 14 november 2002, meer dan zes jaar geleden, hebben de federale overheid, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een akkoord gesloten met betrekking tot de uitwerking, de uitvoering en de opvolging van het nationaal klimaatplan, met als uiteindelijk doel de vermindering van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen. Het akkoord richtte de Nationale Klimaatcommissie op, die het federale niveau en de drie Gewesten verenigt. Dat overlegforum heeft een optimale samenwerking van de deelstaten mogelijk gemaakt.
België staat evenwel voor belangrijke termijnen inzake klimaat. De Belgische operationalisering van de beslissingen van het Europees pakket klimaat en energie, in december 2008, en de voorbereiding van de wereldtop in Kopenhagen, in december 2009, zullen versterkte contacten met de Gewesten met betrekking tot de verbintenissen van ons land met zich brengen. Daarom wil ik de Nationale Klimaatcommissie versterken. Ik zal dat aan mijn gewestcollega’s voorstellen, zodra de nieuwe uitvoerende ploegen in juli 2009 samengesteld zullen zijn.
06.03 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik weet daarmee nog niet veel meer dan wat u mij geantwoord hebt op de schriftelijke vraag. Wij zullen zien wat er na de verkiezingen gebeurt en dan zal ik u de vraag nog eens stellen.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la Semaine sans Pesticides et la communication dans le cadre du plan fédéral de réduction des pesticides" (n° 11936)
07 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Klimaat en Energie over "de campagne "la Semaine sans Pesticides" en de communicatie in het kader van het federale Programma voor de Reductie van Pesticiden" (nr. 11936)
07.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je voulais savoir si le fédéral avait participé à la "Semaine sans pesticides". Étant donné qu'elle est passée et que je n'ai vu aucune communication fédérale à ce sujet, je suppose que la réponse est non. Pourquoi n'a-t-on pas fait converger les efforts? Côté wallon, les efforts ont été conséquents. Nombre de manifestations locales ont eu lieu lors desquelles les messages ont été transmis tant aux particuliers qu'aux agriculteurs et aux entreprises. Il est regrettable de ne pas voir profité de cette occasion pour développer une communication grand public.
À ce propos, où en est le programme de communication du plan fédéral de réduction des pesticides? Depuis la publication d'une brochure il y a plus d'un an, je n'ai vu sur le site du Programme de réduction des pesticides et biocides (PRPB) aucune opération de sensibilisation du public ou des opérateurs économiques utilisateurs de biocides et pesticides. Les budgets prévus pour la communication ont-ils été dépensés en 2008? Pourrions-nous consulter un rapport sur leur utilisation?
07.02 Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, cela ne s'est peut-être pas beaucoup vu mais le fédéral a bien participé à la "Semaine sans pesticides" qui s'est déroulée en Wallonie du 20 au 30 mars 2009, notamment à travers les actions suivantes. Des contacts ont été établis par l'équipe du PRPB avec l'ASBL Adalia qui coordonnait les différentes manifestations liées à cet événement. Le PRPB était représenté dans chaque activité par la distribution de brochures, parmi lesquelles la fameuse brochure "Biocides et pesticides: pas sans risques" que Adalia a distribuée sur chaque lieu participant à cette Semaine. Ce sont plus de 7.500 brochures qui ont été distribuées.
Le coordinateur du programme a participé au débat organisé pour la soirée d'ouverture du 20 mars et qui a suivi la projection du film "Nos enfants nous accuseront". Les actions du programme ont également été présentées sur l'antenne de la RTBF le 22 mars dans une édition spéciale de l'émission "Jardins et Loisirs" consacrée aux pesticides.
Le Programme a mené différentes actions de communication en 2008 comme la réimpression de la brochure "Biocides et pesticides: pas sans risques" dans sa version française à 40.000 exemplaires, la présence du Programme dans sept manifestations publiques sur un stand commun avec la DG Environnement du SPF (à la Fête de l'Iris, à la Fête de l'Environnement, à la Journée sans voitures à Liège, à la Journée sans voitures à Anvers, à Bruxelles champêtre, au Salon Valériane et au Salon Planète attitude). Par ailleurs, le site internet est mis à jour régulièrement.
Les budgets prévus en 2008 pour la communication et leur utilisation vous seront communiqués comme vous le demandez sous forme de rapport. Ils couvrent le salaire d'une personne licenciée en communication à temps plein et les actions que je viens d'évoquer. D'autres actions de communication sont en cours et s'achèveront en 2009.
Une campagne de sensibilisation intitulée "Lisez l'étiquette" sera réalisée par le biais d'un dépliant, d'une affiche, d'un site internet et d'annonces. Cette campagne a pour but de sensibiliser les utilisateurs amateurs à une utilisation correcte des pesticides et biocides. Elle sera relayée par la Fedis dans les chaînes de magasins de bricolage dès 2009 et plus activement encore à partir de mars, avril 2010.
Le programme sera également présent lors de manifestations publiques, notamment la "Foire de jardin" à Enghien, la "Fête de l'environnement", "Bruxelles champêtre" ou la "Journée sans voitures" à Liège et Charleroi.
Le sponsoring de l'émission "Jardins et loisirs" de la RTBF continue. L'émission mettra en avant les alternatives et les bonnes pratiques d'utilisation des pesticides. L'émission du 22 mars a été la première manifestation de cette action mais elle perdurera.
Des actions de communication du programme s'adressent aux utilisateurs amateurs qui sont également interpellés en tant que consommateurs de denrées alimentaires ou d'autres biens ayant nécessité l'emploi de pesticides ou de biocides. Via leurs comportements d'achat, nous souhaitons les encourager à supporter des modes de protection durables.
07.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je me réjouis de ce que le niveau fédéral ait participé à cette Semaine. La Région wallonne avait monopolisé la communication et donnait l'impression que tout venait de la Région! C'est regrettable. Sur le terrain, je me suis rendue à plusieurs manifestations mais je n'avais pas remarqué la diffusion des outils que vous avez mentionnés.
En ce qui concerne l'utilisation du budget communication, je vous remercierai de me fournir, si possible par écrit, les affectations précises.
Quant au nouvel outil que vous prévoyez en 2009, le titre "Lisez les étiquettes" est, selon moi, sujet à caution dans la mesure où le message donné aux particuliers devrait être beaucoup plus clair, tel "Évitez les pesticides et les biocides dans votre maison". J'y vois terriblement la patte du secteur phyto qui a pour mot d'ordre, au sein du fonds des matières premières et dans la négociation de ce plan, non pas de réduire la quantité utilisée mais de réduire le risque lié à cette utilisation.
Vous savez pertinemment qu'on a falsifié l'objectif du plan en disant qu'on allait diminuer le risque et non pas l'usage. Selon moi, le message "Lisez les étiquettes" est beaucoup trop faible à destination des particuliers. Ceux-ci peuvent très bien se passer de tels produits. Cela aurait des effets positifs sur la santé des gens, l'environnement.
Quand on voit que les derniers chiffres relèvent que 30% des produits utilisés le sont par des particuliers, c'est énorme pour des activités qui ne sont pas indispensables à la survie économique d'un secteur. On peut parfaitement imaginer des alternatives à ces produits.
J'ai entendu une fois le mot "alternative" dans votre bouche. Allez-vous demander aux gens d'arrêter d'utiliser les produits chimiques pour leur en substituer d'autres qui soient crédibles? Il ne s'agit pas simplement de lire l'étiquette.
La présidente: Avec des partenaires tels que la Fedis, il est difficile de dire d'afficher dans leurs magasins des recommandations comme: "N'achetez pas ces produits, il y a des alternatives".
07.04 Paul Magnette, ministre: Cela fait l'objet d'une autre campagne.
La présidente: Il est vrai que les messages sont souvent ambigus.
L'incident est clos pour aujourd'hui, mais je sens qu'après ce ne sera plus le cas.
07.05 Paul Magnette, ministre: La question reviendra sûrement.
La présidente: Mais les dossiers évoluent parfois.
Het incident is gesloten.
- M. Xavier Baeselen au premier ministre et au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'octroi de quotas de CO2" (n° 11983)
- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la transposition de la directive 2009/101/CE" (n° 12011)
- M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'attribution de quotas d'émission de CO2 au secteur de l'aviation" (n° 12023)
- de heer Xavier Baeselen aan de eerste minister en aan de minister van Klimaat en Energie over "de toewijzing van CO2-quota" (nr. 11983)
- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de omzetting van richtlijn 2009/101/EG" (nr. 12011)
- de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "de toewijzing van CO2-emissiequota aan de luchtvaartsector" (nr. 12023)
08.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 4 februari 2009 hebben wij ook al gesproken over de omzetting van de richtlijn ETS en luchtvaart. Toen spraken we nog een beetje in tempore non suspecto, wat op dit moment al niet meer het geval is.
De richtlijn installeert het principe van de veiling van emissierechten, net zoals dat onder het energie- en klimaatpakket het geval zou zijn. De opbrengsten van die veiling worden geschat op 10 à 15 miljoen euro. Uit de berichtgeving in La Libre Belgique blijkt dat de Gewesten zich dit geld al toe-eigenen, met name het Vlaams Gewest.
Dat bevestigt vooral mijn vrees dat nog altijd niet duidelijk is wie nu juist bevoegd is voor de omzetting van die richtlijn.
U hebt op 4 februari vooral het gemengde karakter van dat dossier onderstreept, en gewezen op de oprichting van een werkgroep waarin ook de Gewesten vertegenwoordigd zijn. In de kranten lees ik dat u ervoor pleit om dat dossier integraal federaal te benaderen, dat het een integraal federale bevoegdheid zou zijn. Het lijkt mij inderdaad wenselijk, transparant en bovendien handig dat slechts één entiteit bevoegd is voor de veilingtransacties. Bovendien lijkt het mij niet aangewezen dat de opbrengsten al op voorhand verdeeld worden tussen de verschillende overheden zonder dat er een standpunt is inzake de earmarking van die opbrengsten.
Bovendien kan toch gezegd worden dat het register een federale bevoegdheid is.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.
Ten eerste, wat is de stand van zaken van het overleg met de Gewesten? Hoeveel keer kwam de werkgroep ondertussen samen? Wat zijn de grote krachtlijnen uit die discussies?
Ten tweede, wat zijn de respectievelijke standpunten van de Gewesten en de federale overheid op dit dossier?
Ten derde, denkt men nog steeds aan een samenwerkingsakkoord? Als dat het geval is, zal het dan alleen gaan over de richtlijn ETS en luchtvaart?
Ten vierde, waakt u over de integrale benadering van dit dossier, en ik bedoel dan samen met het energie- en het klimaatpakket? Dus, wie organiseert de veiling, het principe van de veiling, ook het principe van de earmarking van de opbrengsten?
Ten vijfde, zal er een akkoord kunnen bereikt worden voor een integrale earmarking en recyclage van de veilingopbrengsten voor klimaatbeleid, in de meest brede zin van de term? Is daarover gesproken op het overleg met de Gewesten? Wat zijn daar de verschillende standpunten?
Ten slotte, welke aspecten moeten al vroeger uitgeklaard zijn, en wanneer zal dit duidelijk zijn? Bijvoorbeeld, de indiening van een monitoringplan bij de bevoegde autoriteit, wanneer zal duidelijk zijn wie die bevoegde autoriteit is?
La présidente: MM. Henry et Baeselen ne seront pas présents aujourd'hui.
08.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, België dient richtlijn 2009/101 om te zetten. Volgens de beslissing van de Europese Commissie van 26 februari 2009 dienen de luchtoperatoren die onderworpen zullen worden aan het Europees systeem van CO2-quota’s, voor 31 augustus 2009 een opvolgings- en kennisgevingsprogramma inzake hun uitstoot in tonkilometer aan hun bevoegde overheid, die haar goedkeuring zal dienen te verlenen, te onderwerpen. Elk land dient zijn bevoegde overheid aan te duiden opdat die tegen 30 april 2009 de aanwijzingen aan de operatoren geeft, zodat zij hun verplichtingen zouden kunnen nakomen. Dat proces zal uitmonden in de opstelling door de Europese Commissie van de totale hoeveelheid uitstootquota’s die vanaf 28 februari 2012 aan de luchtvaartoperatoren toegekend dient te worden.
Dit zal het dan weer mogelijk maken vanaf 2012 veilingontvangsten te verkrijgen. Er is dus enige hoogdringendheid om de nationale overheid aan te duiden en duidelijke onderrichtingen aan de ongeveer 50 door de commissie aan België toegekende operatoren te geven.
Het punt stond op de agenda van het overlegcomité van 18 maart jongstleden. Gelet op de afwezigheid van enige consensus werd er beslist een werkgroep op te richten met de bevoegde federale ministers en de ministers die belast zijn met het leefmilieu en het luchthavenbeleid van de deelstaten.
Zoals ik die versta, vallen de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn uitsluitend onder de federale bevoegdheden. De richtlijn beoogt inderdaad de toestellen tijdens de vlucht en niet aan de grond. Het gaat er niet om de uitstoot van broeikasgassen te lokaliseren, maar het gaat om de vermindering van de luchtvervuiling tijdens de vlucht.
Richtlijn 2008/101 onderscheidt zich hierin van richtlijn 2003/87 die de gelokaliseerde en toegelaten uitstoot beoogt, in België via de milieuvergunning. Deze laatste richtlijn voorziet eveneens een plan voor de toekenning van de quota inzake BKG. Dit is niet het geval voor de ETS-richtlijn luchtvaart.
Alleen de bevoegdheid die betrekking heeft op de uitrusting en uitbating van luchthavens wordt aangehaald en aan de Gewesten toegekend. De federale overheid is bevoegd voor het reglementeren van het luchtruim. De ETS-luchtvaart maken integrerend deel uit van het Europees klimaat- en energiepakket. Zelfs als ze niet formeel verbonden waren op het niveau van de debatten van de Europese Unie, moeten ze dit wel zijn op het niveau van de Belgische implementatie van het pakket met het oog op het noodzakelijke evenwicht.
Men dient zich ervan te vergewissen dat de toekenning van de ontvangsten het intern en extern klimaatbeleid financiert. Tot op heden werkt de federale regering aan de bepaling van een gemeenschappelijke positie.
08.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wens u oprecht veel succes. Ik sta eigenlijk wel echt effectief achter de benadering. Het is goed dat er één autoriteit bevoegd zou zijn zodat het duidelijk is waar de bevoegdheid ligt. Het zal wel geen gemakkelijke onderhandeling zijn. Ik blijf echt wel bezorgd over de implicaties van de veilingopbrengsten.
Ik zou toch willen waarschuwen, alhoewel het nu door dit dossier hoogdringend is geworden, om daarin toch voorzichtig te zijn en om te proberen te vermijden dat er voorafnames gebeuren, zoals nu gebeurt met de veilingopbrengsten, om te vermijden dat er een voorafname is op de veilingopbrengsten van het energie- en klimaatpakket, die veel substantiëler zullen zijn dan de veilingopbrengsten uit de luchtvaart.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les subsides accordés aux actions d'information sur les changements climatiques" (n° 12031)
09 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de subsidie voor de informatiecampagnes betreffende de klimaatverandering" (nr. 12031)
09.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, vous avez souhaité modifier la loi sur les subsides versés aux associations qui œuvrent en matière d’information du public sur les changements climatiques. Vous ayant maintes fois interpellé en faveur d’un développement de l’information des citoyens en matière d’environnement et de défis climatiques, je ne peux que vous en féliciter.
Je souhaiterais cependant obtenir quelques informations complémentaires à ce sujet.
Pouvez-vous nous dire quels types d’événements sont subsidiés? S’agit-il uniquement d’informations sur l’évolution du climat? Ces actions subsidiées sont-elles également retenues pour des informations qu’elles transmettent en termes d’évolution des pratiques de vie des citoyens vers une vie plus respectueuse de l’environnement?
Qui apprécie les critères de choix des demandes de subsides? Les structures subsidiées sont-elles toutes à hauteur de 500 euros ou est-ce en fonction de la pertinence du projet et des moyens mis en œuvre?
09.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, l’arrêté royal prévoit une subvention pour l’organisation de séances d’information ou de formation destinées au public et relatives à la problématique des changements climatiques ou ayant des liens étroits avec celle-ci. Les conditions d’octroi sont les suivantes: premièrement, l'information diffusée doit être scientifiquement correcte et en accord avec les conclusions du GIEC et avec les informations fournies par les autorités fédérales ou régionales, par l’intermédiaire de sites web, de brochures ou d’autres supports informatifs.
En deuxième lieu, les orateurs doivent disposer d’une compétence suffisante en matière de changement climatique, soit par leurs activités professionnelles, soit grâce à un intérêt personnel développé pour cette problématique.
Troisièmement, l’information donnée ne doit pas rester purement théorique mais doit représenter une orientation essentiellement pragmatique, notamment en présentant des techniques, des mesures et des actions concrètes pouvant contribuer à contrer les changements climatiques et leurs effets. L’exposé ne peut pas se limiter à des informations sur l’évolution du climat.
L’événement ne peut pas constituer une simple information technique mais doit poursuivre l’objectif de convaincre en faveur de telles actions et doit, en principe, être destiné au grand public.
S’il est organisé dans le cadre d’un cercle restreint de personnes, comme un établissement d’enseignement ou une association, l’accès ne peut pas être limité aux seuls membres de ce cercle et l’événement doit être annoncé à un public suffisamment large.
Le traitement et l’évaluation des dossiers introduits se font au sein du service Changements climatiques de la DG Environnement, au SPF Santé publique, Sécurité de la chaîne alimentaire et Environnement. L’évaluation se fait toujours par écrit et les raisons d’un éventuel refus sont toujours décrites en détail.
Les subventions ne peuvent dépasser 75% du coût total des postes budgétaires entrant en ligne de compte et sont plafonnées à 500 euros par événement, avec un maximum de trois événements par année civile, pour un même demandeur. Des plafonds éventuels, en termes de montants totaux octroyés sur l’année ou en termes de nombre d’événements subventionnés sur l’année peuvent être imposés par le service.
09.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Si je comprends bien, la subvention correspond à 75% des 500 euros. Est-ce bien cela?
09.04 Paul Magnette, ministre: La subvention ne peut dépasser 75% du coût total de l'événement et est plafonnée à 500 euros.
09.05 Jean-Jacques Flahaux (MR): Je vous remercie.
Au regard des critères et des compétences définis, j'imagine que l’on pourrait considérer que Écolo correspond à ce profil. C'est à la fois une boutade et un compliment de ma part.
Plus sérieusement, j’ai l’impression que cette possibilité n’est peut-être pas suffisamment connue. Vous disposez sans doute d'un crédit global limité? Est-il entièrement utilisé?
09.06 Paul Magnette, ministre: (…)
09.07 Jean-Jacques Flahaux (MR): Sur le fond je trouve cela très bien et je tiens à le préciser.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Président:
Jean-Jacques Flahaux.
Voorzitter: Jean-Jacques Flahaux.
10 Question de Mme Marie-Martine Schyns au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les conclusions du Forum mondial de l'eau" (n° 12126)
10 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Klimaat en Energie over "de conclusies van het Wereldforum voor water" (nr. 12126)
10.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, du 16 au 22 mars 2009 s'est tenu à Istanbul le cinquième Forum mondial de l'eau.
Cette année, une proposition a particulièrement retenu l'attention, celle d'apposer un label sur les produits de consommation qui certifierait l'origine de l'eau utilisée pour leur fabrication. Ce type de label existe déjà, notamment pour les produits à base de bois. Il atteste la bonne gestion de la forêt d'où provient le bois. Ces labels offrent aux consommateurs des arguments et une information importante pour les guider dans leurs choix.
Le logo appelé à représenter ce label serait actuellement en cours d'élaboration. Il certifierait le respect, pour la fabrication du produit, de plusieurs critères internationaux qui pourraient être complétés par des critères locaux. Avez-vous connaissance de cette initiative? Êtes-vous favorable à son adoption en Belgique? Celle-ci est-elle envisageable?
J'en arrive ainsi au deuxième volet de ma question. Monsieur le ministre, il me semble tout à fait regrettable que la déclaration finale ne comprenne pas la fameuse notion du "droit à l'accès à l'eau" réclamée par plusieurs participants. La France, l'Espagne, plusieurs pays d'Amérique latine et d'Afrique ont tenté de faire modifier le texte afin qu'il y soit stipulé que l'accès à l'eau potable et à l'assainissement est un droit humain fondamental et non pas seulement un besoin.
Monsieur le ministre, étiez-vous présent au Forum mondial de l'eau? La Belgique a-t-elle défendu l'inscription de l'accès à l'eau potable et à l'assainissement comme un droit humain fondamental?
Enfin, soutenez-vous la proposition de M. Borloo, relative au traitement de la thématique de l'accès à l'eau lors de la Conférence de Copenhague? En effet, le ministre français estime que le problème de l'eau doit être traité en même temps que les problèmes du climat et de l'énergie.
10.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je n'étais, hélas, pas présent au Forum de l'eau. En effet, il aurait été extrêmement agréable de passer quelques jours à Istanbul à l'aube du printemps. Mais il s'agissait d'une réunion privée et non d'une Conférence intergouvernementale au cours de laquelle les gouvernements peuvent prendre des engagements. En outre, cette matière relève essentiellement de la compétence régionale. J'ai donc estimé qu'en y participant, j'aurais fait un usage dispendieux des deniers publics.
Cela dit, je n'ai pas été informé du projet de logo attestant de l'origine de l'eau utilisée pour la fabrication des produits, ni d'ailleurs l'administration fédérale de l'Environnement.
De manière plus générale, l'administration fédérale est en train de développer un cadre belge visant un étiquetage global des performances environnementales des produits. Notre objectif n'est pas de développer un système belgo-belge, mais de s'inspirer des meilleures pratiques développées à l'étranger et de stimuler le développement d'un vrai cadre harmonisé au niveau européen, voire mondial, pour mettre en place un système pouvant être mis en œuvre dans le plus grand nombre de pays. Bien entendu, il s'agirait avant tout d'un système réaliste, crédible et reconnu par la communauté scientifique.
L'empreinte carbone est aujourd'hui au centre des débats, mais le prochain grand sujet sera l'empreinte due à l'eau.
Je tiens aussi à vous signaler que l'écolabel européen (la petite fleur) couvre 27 catégories de produits et est basé sur une approche cycle de vie qui pose notamment des exigences en termes de consommation d'eau, mais aussi en termes d'épuration des eaux rejetées.
L'étiquette énergétique européenne des machines à laver et lave-vaisselle donne, quant à elle, la consommation en eau de ces équipements, ce qui permet d'identifier les plus performants en la matière. En général, les consommations en eau et en énergie sont très étroitement liées puisque l'énergie sert principalement à chauffer l'eau.
Vous me demandez, par ailleurs, si la Belgique a défendu l'accès à l'eau potable comme étant un droit humain fondamental. Comme il ne s'agissait pas d'une réunion intergouvernementale, il n'y a pas de position belge qui ait été concertée par les différentes autorités du pays. Le ministre wallon de l'Environnement, M. Lutgen, qui préside actuellement la Conférence interministérielle de l'Environnement, n'a pas pu organiser sur place cette concertation. Je puis toutefois vous dire que les diverses autorités belges partagent la volonté de faire reconnaître l'accès à l'eau potable et l'assainissement comme un droit humain. De même, nous défendons une approche publique des politiques de l'eau et non pas une approche privée.
Enfin, vous m'interrogez sur la position belge à la Conférence de Copenhague au sujet du traitement spécifique de l'accès à l'eau. Pour la Belgique, il est évident que la problématique de l'accès à l'eau est exacerbée par la crise climatique. La perturbation des systèmes hydrologiques qui a des conséquences au niveau de la disponibilité en eau figure parmi les impacts les plus sévères identifiés par le GIEC dans son quatrième rapport d'évaluation qui prévoit, à moyen terme, une augmentation considérable du nombre de personnes exposées à la pénurie d'eau en Afrique et des perturbations sévères de l'accès aux ressources en eau en Asie, du fait notamment de la disparition des glaciers.
La proposition du ministre français de l'Environnement mérite d'être étudiée au sein de l'Union européenne. Je soutiens à cet égard l'approche européenne basée sur l'équilibre entre actions de prévention, notamment l'atténuation des changements climatiques, et mesures d'adaptation. Ces dernières doivent faire l'objet d'un cadre renforcé basé sur un support financier adéquat devant rencontrer les besoins spécifiques des pays en développement et doivent viser prioritairement les pays les plus vulnérables.
10.03 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très complète. C'est évidemment tout à votre honneur de ne pas avoir dépensé les deniers publics dans de mauvais objectifs, puisqu'en l'occurrence, il s'agissait d'une organisation en partie privée.
Je retiens deux choses. D'une part, il me semble important que les labels en préparation soient élaborés en conformité avec les différentes pratiques européennes, notamment. Une harmonisation à ce niveau est effectivement plus intéressante. D'autre part, je me réjouis que toute la problématique du droit à l'eau est une position défendue par la Belgique, peu importe dans quel organe, même s'il serait judicieux que cela se passe lors de la Conférence de Copenhague.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "spookvluchten in ons luchtruim" (nr. 12208)
11 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les vols fantômes dans l'espace aérien belge" (n° 12208)
11.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Ik geef toe dat de titel van mijn vraag bij het haar is getrokken.
Door een verminderde vraag worden er steeds meer zogenaamde spookvluchten in onze luchtruim georganiseerd. Steeds meer luchtvaartmaatschappijen worden geconfronteerd met halflege of onderbezette vliegtuigen en liever dan die aan de grond te houden, worden ze toch de lucht ingestuurd, al was het maar om de start- en landingsrechten niet te verliezen.
Hebt u enig idee van de gemiddelde bezettingsgraad van de in België landende en opstijgende vliegtuigen? Ik heb het dan wel over zeer recente bezettingsgraden. Is er een evolutie merkbaar? Merken we dat minder bezette vliegtuigen de lucht ingaan?
Zou het, alleen al om overduidelijke ecologische redenen, niet beter zijn dat die spookvluchten niet meer worden georganiseerd? Overlegt u op dat vlak met de sector? Wordt er met de bevoegde ministers op Europese overlegfora overleg gepleegd? Mogen wij een Europese oplossing verwachten om die start- en landingsrechten gedurende een bepaalde periode, bijvoorbeeld voor de duur van de economische crisis, te behouden, zelfs al vliegt men niet onmiddellijk wegens onderbezetting?
11.02 Minister Paul Magnette: Ik heb recent kennis genomen van die situatie en ik ben verontwaardigd over die vluchten, die we als nutteloos zouden kunnen omschrijven.
De wereldwijde economische en financiële crisis en energiecrisis treft ook de activiteit van de luchtvaartmaatschappijen. Het luchtverkeer nam door toedoen van de crisis sterk af tijdens het winterseizoen 2008-2009. Het zomerseizoen van 2009 zal eveneens de gevolgen van de huidige crisis ondervinden.
Nadat het luchtverkeer gedurende zes jaar met gemiddeld 3% toenam, heeft Eurocontrol zijn ramingen herzien. Het voorziet een daling van 4,9% in Europa in 2009, nadat de groei zich in 2008 niet heeft doorgezet en in december een terugval van 7% werd opgetekend.
Op internationaal vlak publiceert de International Air Transport Association cijfers die gewagen van een daling van 5,6% van het personenvervoer, en van 23,2% van het vrachtvervoer in januari 2009 in vergelijking met januari 2008.
Een slot is een tijdsbestek dat werd toegewezen en voorbehouden aan een bepaalde luchtvaartmaatschappij om op te stijgen en te landen op de overbelaste luchthavens.
Het principe "wie zijn slots niet gebruikt, raakt ze kwijt" of "use it or loose it", bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij het recht heeft die slots van jaar op jaar te behouden, op voorwaarde dat ze voor 18% werden gebruikt.
Om uw eerste vraag te beantwoorden, wij hebben geen nauwkeurig beeld van de bezettingsgraad, want die commerciële informatie is vertrouwelijk. Het probleem dat u aanhaalt, gaat nog een stap verder, want de maatschappijen voeren soms zelfs vluchten uit met lege vliegtuigen. Het overleg zal rechtstreeks op Europees niveau gebeuren om concurrentievervalsing in Europa te vermijden.
Tot slot is de Commissie van mening dat de huidige economische crisis in de doorgevoerde aanpassingen – schorsingen, verminderde frequenties – uitzonderlijke omstandigheden vormen die een negatieve impact hebben op de luchtvaartmaatschappijen. De Commissie wil dan ook de bepalingen uit richtlijn 9593 betreffende toewijzingen van slots aanpassen, zodat de luchtvaartmaatschappijen de garantie krijgen dat zij hun niet-gebruikte slots niet zullen verliezen.
De Commissie heeft voorgesteld die regel tijdelijk te bevriezen en een nieuw artikel op te nemen in het reglement dat bepaalt dat, in de context van de economische crisis, de luchtvaartmaatschappijen voor het zomerseizoen van 2010 recht hebben op dezelfde slots die hun waren toegewezen voor het zomerseizoen van 2009, of zij ervan gebruik hebben gemaakt of niet. De niet-gebruikte slots zullen ad hoc opnieuw kunnen worden toegewezen. Wij hopen dat de maatschappijen door die maatregel niet langer zullen teruggrijpen naar spookvluchten.
Ik wil er tot slot ook op wijzen dat ik tijdens de recente Europese onderhandelingen mijn uitdrukkelijke steun heb betuigd aan het voorstel dat de luchtvaartsector wil opnemen in het systeem van handel in emissierechten. Dat zal tot gevolg hebben dat emissies van vliegtuigvluchten verrekend zullen worden en dat er een specifiek systeem voor het verhandelen van emissierechten zal worden toegepast. Die maatregelen zullen de luchtvaartmaatschappijen ontmoedigen om dergelijke spookvluchten uit te voeren.
11.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zou de minister toch willen bedanken voor het volledige antwoord. Het was degelijk. Wij hebben alle informatie gekregen die wij moesten hebben.
Ik blijf met die lege vliegtuigen toch een beetje op mijn honger zitten. Er moet op een of andere manier toch overleg kunnen worden gepleegd met de sector. Vermoedelijk zal het bevriezen van de landings- en opstijgrechten, de slots, er in elk geval voor zorgen dat heel wat vliegtuigen die niet voldoende bezet zijn, niet langer de lucht in gaan. Ik denk dat het toch wel nuttig is om de controle scherp genoeg te houden, mijnheer de minister, wat die zaken zijn totaal van de pot gerukt.
Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "CDM-projecten in China" (nr. 12350)
12 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les projets CDM en Chine" (n° 12350)
12.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, op 19 maart werd in het Belgisch Staatsblad het KB gepubliceerd dat 10 miljoen euro vrijmaakt voor de financiering van het federaal beleid voor de reductie van emissie van broeikasgassen. Ik neem aan dat het gaat over een uitvoering van de beslissing van de Ministerraad van 21 november 2008 waar beslist werd over de partnerships met China. De bedoeling is volgens de beslissing van de Ministerraad om met een of meerdere provinciale regeringen in China partnershipovereenkomsten te sluiten. De concrete uitvoering is overgedragen aan de provinciale CDM-centra via aankoopovereenkomsten. Er zou een redelijk streng – denk en hoop ik – onderhandelingsmandaat toegekend zijn binnen bepaalde contouren, met name over de prijs, de leveringszekerheid, het bijdragen tot duurzame ontwikkeling en de eerbieding van de sociale arbeidsvoorwaarden.
Naar aanleiding van de publicatie van het KB had ik graag een aantal dingen geweten. Ten eerste, wat is de stand van zaken met betrekking tot de partnerships? Over hoeveel partnerships wordt er onderhandeld met welke provinciale regeringen? Hoeveel van die onderhandelingen hebben geresulteerd in een overeenkomst? Met wie? Ten tweede, zijn de ontwerpovereenkomsten voorgelegd aan het Technisch Comité? Wat waren de opmerkingen? Ten derde, over welk soort CDM-projecten gaat het? Ten vierde, welke zijn de randvoorwaarden op het vlak van duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld als het gaat over waterkrachtprojecten? Moeten zij voldoen aan de richtlijnen van de World Commission on Dams? Op welke manier zal dat dan worden gecontroleerd? Ten vijfde, hoeveel CER’s beoogt de regering door deze partnerships aan te kopen? Ten slotte, de regeringsbeslissing spreekt van een initieel budget van 10 miljoen euro. Impliceert dit dat er nog meer geld zal worden vrijgemaakt voor de Chinese partnerships? Hoeveel zal het totale budget bedragen?
12.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, in antwoord op uw vraag over de stand van zaken betreffende de partnerships, deel ik u mee dat van de Chinese DNA, de NDRC, de goedkeuring werd bekomen om de onderhandeling met de provinciale CDM-centra op te starten. Momenteel zijn twee provincies geïnteresseerd, Jiangsu en Shangxi, en wordt de onderhandeling met beide opgestart.
Het Technisch Comité komt vrijdag aanstaande bijeen, onder meer om de duurzaamheidscriteria die aan deze partnerships zullen worden opgelegd, te evalueren. De basis van de onderhandeling is dat alle CDM-projecttypes zijn toegelaten, behalve LULUCF, HFC en N20, tenzij zij het Gold Standard CDM Label zouden dragen, en grote waterkrachtcentrales.
Zoals eerder opgemerkt, dienen die randvoorwaarden nog met het Technisch Comité te worden besproken. In elk geval zijn die voorwaarden gebaseerd op de voorwaarden die totnogtoe in het aankoopprogramma werden gehanteerd. Grote waterkrachtprojecten worden niet toegelaten.
Het aantal CER’s dat binnen dit partnership zal kunnen worden aangekocht, hangt af van de capaciteit van de provinciale CDM-centra en van het type en de duurzaamheid van de projecten. Het zal dus tijdens de onderhandeling van de partnerships worden besproken.
Ook het budget van de partnerships hangt af van het potentieel van de onderhandelingen van de partnerships. Volgens een eerste inschatting volstaat 10 miljoen euro voor één partnership. Indien uit de onderhandeling blijkt dat met beide provinciale CDM-centra een goed partnership kan worden afgesloten, zou de Ministerraad om bijkomend budget kunnen worden gevraagd.
12.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind het een beetje raar dat er geen benadering kan gegeven worden van hoeveel CER’s men denkt uit die partnerships te halen. Het was toch net de bedoeling om met China iets te gaan doen vanwege het grote aantal rechten dat daar zou kunnen gekocht worden, het grote CDM-potentieel van China, zo stond het in uw beleidsnota.
Ten tweede, in verband met de grote waterkracht hebt u niet gezegd of de richtlijnen van de World Commission on Dams gevolgd worden. Het is oké dat grote waterkracht er niet in zit, maar als men kleine waterkracht doet op één rivier heeft men wel hetzelfde effect als met één grote waterkrachtcentrale. Ik blijf dus zeer sceptisch ten aanzien van waterkracht, ook als het gaat over kleine waterkracht. Ik zou daar dus ook willen pleiten te gaan voor projecten die een gold standard label hebben.
Ten derde en ten gronde, met de huidige prognoses die er zijn in verband met broeikasgasuitstoot denk ik dat wij het geld dat wij besteden aan de aankoop van CDM-projecten langs deuren en ramen buitengooien. Wij hebben die projecten eigenlijk niet nodig. Wij zouden dat geld beter aanwenden voor binnenlandse energiereductie. Ik weet dat wij gebonden zijn aan het lastenverdelingakkoord, maar ik zou u toch willen vragen te gelegener tijd en liefst zo snel mogelijk met de Gewesten te bekijken of die aankoopdoelstellingen in het licht van onze budgettaire situatie nog steeds verantwoord zijn en moeten opbrengen wat ze zouden moeten opbrengen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.39 uur.
La réunion publique de commission est levée à 11.39 heures.