Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

woensdag 25 maart 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 25 mars 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Michel Doomst.

La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Michel Doomst.

 

01 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de basiswet Gevangeniswezen" (nr. 11820)

01 Question de Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "la loi de principes concernant l'administration pénitentiaire" (n° 11820)

 

01.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, betreffende de belangrijke basiswet Gevangeniswezen en interne rechtspositie van de gedetineerden werden mij vanuit het veld een aantal problemen gesignaleerd. Het is een belangrijke wet, waarvan niet alles al in uitvoering is. Ik verwijs ook naar de bepalingen in verband met morele en levensbeschouwelijke bijstand, als een recht van de persoon, ook voor onze gedetineerden en geïnterneerden.

 

Hier en daar wordt een verbod om een gesprek te hebben met een aalmoezenier of een moreel consulent, of zelfs voor het bijwonen van bepaalde erediensten in de gevangenis, opgelegd als een tuchtmaatregel. Die tuchtmaatregel kan worden toegepast omdat er bijvoorbeeld veiligheidsrisico’s zijn, maar er zijn toch ook een aantal basisrechten, die hoe dan ook verzekerd moeten kunnen blijven. Wat is uw visie daarop? Strookt dit wel met de basiswet Gevangeniswezen?

 

Ik heb nog een andere vaststelling gedaan, na mijn gesprek met de gevangenisaalmoezeniers. Het behoefteonderzoek van een aantal jaren geleden, waarop een verdeling werd uitgevoerd, past eigenlijk niet meer bij de huidige realiteit. Wij werken naar een uitbreiding van de gevangeniscapaciteit. Wij moeten minstens naar 10.000 eenheden gaan. De werklast ligt erg hoog, zeker in vergelijking met onze buurlanden. In Nederland, bijvoorbeeld, zijn er negentig cliënten per consulent of aalmoezenier, terwijl er bij ons op dit ogenblik honderdenelf aanvragen per aalmoezenier zijn. Vermits het justitiebeleid uitgaat van een verhoging van de capaciteit, van het aantal gedetineerden, zouden zij graag uitgaan van een nieuw behoefteonderzoek voor de morele of levensbeschouwelijke bijstand.

 

Zijn in de hervormingsplannen de strafuitvoeringsplannen mee inbegrepen of hebt u het voornemen om ter zake een nieuw behoefteonderzoek uit te voeren?

 

01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega, de beoefening van de erediensten door gedetineerden wordt inderdaad in de filosofie van de basiswet als een wezenlijke activiteit beschouwd, wat ook terecht is. Artikel 71, §2, van bedoelde wet bepaalt dat de gedetineerde het recht heeft zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel en in gemeenschap met anderen te beleven en te belijden, mits inachtneming van de rechten van anderen.

 

De enige beperking op voornoemd grondrecht zijn dus de rechten en vrijheden van de anderen, waartoe volgens de memorie van toelichting bij de wet het recht op een geordende en veilige samenleving binnen de inrichting behoort.

 

Krachtens het voornoemde, internationaal erkende en in de Belgische Grondwet en basiswet verankerde grondrecht op vrijheid van eredienst en het recht om zijn godsdienst of levensbeschouwing te belijden, kan een gedetineerde nooit van het voorgaande worden uitgesloten.

 

Het recht op deelname aan de gemeenschappelijke activiteiten in dat verband kan in overeenstemming met artikel 71, §2, van de basiswet wel worden ontzegd, wanneer zulks noodzakelijk is om de orde of de veiligheid in de gevangenis te vrijwaren.

 

Titel VI van voornoemde basiswet betreffende de orde, de veiligheid en het gebruik van dwang, dat op 15 januari 2007 in werking is getreden, voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om bijzondere veiligheidsmaatregelen te treffen of om gedetineerden in een individueel, bijzonder veiligheidsregime te plaatsen.

 

In het kader van voorgaande maatregelen kunnen zij met het oog op de handhaving van de orde en/of de veiligheid onder andere van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten worden uitgesloten of kunnen zij worden verplicht in de hen toegewezen verblijfsruimte of in een beveiligde cel te verblijven. Wel dient de directeur er zorg voor te dragen dat de gedetineerde steeds zijn godsdienst of levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden.

 

Wat de mogelijke tuchtsancties voor gedetineerden betreft, is de basiswet nog niet in werking getreden. Op dit ogenblik worden nog steeds bepalingen van het KB van 1965 houdende het algemeen reglement van de strafinrichtingen en de desbetreffende rondzendbrief toegepast. Wanneer een gedetineerde op strafcel wordt geplaatst of wanneer hem als sanctie een individueel regime wordt opgelegd, blijft de gedetineerde uiteraard het recht behouden om zijn godsdienst of eredienst individueel te belijden.

 

Het verbod op het belijden van de eredienst kan dus niet als sanctie worden opgelegd, tenzij het om veiligheidsreden in sommige gevallen kan worden beperkt in die zin dat men het alleen individueel kan beleven.

 

Op dit ogenblik zijn er geen concrete plannen om een nieuw behoefteonderzoek op te starten en het KB van 25 oktober 2005 aan te passen.

 

Binnen een tweetal weken ontmoet ik de vertegenwoordigers van de diverse aalmoezeniersdiensten en morele consulenten in het kader van een ontwerp van nieuw statuut voor deze groep. In functie van het resultaat van de besprekingen die daarop zullen volgen, zullen de nodige aanpassingen aan het KB van 2005 worden aangebracht. Ik kijk uit naar de ontmoeting binnenkort van alle vertegenwoordigers van de diverse erediensten.

 

01.03  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb het goed begrepen, veiligheidsmaatregelen kunnen altijd worden genomen, maar dat betekent niet dat de individuele beleving van een godsdienst of een levensbeschouwing totaal kan worden verhinderd. Eigenlijk betekent dit dat zelfs bij isolement de aalmoezenier of de consulent de gedetineerde kan bezoeken en dat hij niet totaal wordt afgesloten.

 

Het collectief bijwonen van de eredienst kan vallen, niet onder een tuchtmaatregel, maar wel onder een veiligheidsmaatregel. Zo heb ik het begrepen.

 

Ik heb mij bij de inleiding van mijn vraag versproken. Als wij vergelijken met de Nederlandse situatie, wij gaan binnenkort naar Nederland, zijn er in Nederland op 10.000 gedetineerden 111 aalmoezeniers of consulenten aanwezig tegenover 46 geestelijke verzorgers in België.

 

De verdeling tussen de aalmoezeniers, tussen die 46 mandaten, zorgt dus voor een zeer ongelijke werklast. Sommige godsdiensten hebben heel veel aanvragen en anderen hebben slechts een paar cliënten per week. Er is dus een scheeftrekking van de werklast. Daarom een vraag, vertrekkend vanuit een nieuw behoefteonderzoek, naar een nieuwe objectivering. Die vraag blijft zeker bestaan. Ik hoop dat ze aan bod zal komen. U zult een gesprek hebben over het statuut, maar dit gaat algemeen misschien ook over het breder kader.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "gewelddadige videogames" (nr. 11857)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "gewelddadige videospelletjes" (nr. 11894)

02 Questions jointes de

- Mme Mia De Schamphelaere au ministre de la Justice sur "les jeux vidéo violents" (n° 11857)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les jeux vidéo violents" (n° 11894)

 

02.01  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb in de vorige legislatuur een wetsvoorstel over dit thema ingediend, maar de belangstelling en de bekommernis in de samenleving groeien, ook in de buurlanden.

 

Na het drama met de jonge massamoordenaar in een Duitse school heeft men zich daar ook gebogen over de mogelijke invloed van geweldgames en geweldvideo’s op de psyche, en uiteindelijk op het gedrag, van timide, teruggetrokken en geïsoleerde jongeren. Zelfs de Duitse president heeft opgeroepen om gewelddadige games aan banden te leggen, door een verbod tot de verkoop aan bepaalde categorieën, of een algemeen verbod.

 

Wij moeten inderdaad een onderscheid maken tussen verboden inhoud op het internet, in video’s en games en schadelijke inhoud voor bepaalde categorieën, vooral leeftijdscategorieën. Verboden inhoud is bijvoorbeeld kinderporno. Dat is hoe dan ook verboden. Het bezit of het kijken ernaar zijn een misdrijf. Ook sommige extreem racistische oproepen en oproepen tot haat en geweld zijn gewoon verboden. Dergelijke zaken kunnen dus niet in de handel voorkomen. Ze kunnen niet worden verkocht en mogen ook niet op het internet voorkomen. De internetpolitie moet in die gevallen ingrijpen en de zaak naar het parket te sturen.

 

De moeilijke categorie is de schadelijke inhoud voor bepaalde leeftijdscategorieën. De producenten van videogames zijn zich daarvan zeer goed bewust. Zij hebben al zeer lang een Europees samenwerkingsverband. Ze hebben zelf een systeem met labels uitgewerkt, met icoontjes die verwijzen naar geweld, seks, schuttingtaal enzovoort. De PEGI-aanduiding is door de producenten algemeen aangenomen. De producenten hebben ook belang daarbij, want zij willen graag kind- en gezinsvriendelijk overkomen. Zij willen graag een grote markt bereiken. Hun imago op dat vlak is dus belangrijk.

 

Het Europees Parlement roept op tot een verbod op de verkoop van geweldgames aan kinderen, op basis van die PEGI-rating, een pan-Europees systeem, dat door de producenten zelf werd uitgewerkt. Ik vind dat een goede zaak, omdat het een element van zelfregulering is. Het is niet de overheid die intervenieert, waardoor men geen risico op mogelijke censuur loopt. De producenten van videogames plaatsen er zelf icoontjes op, na een panelraadpleging van psychologen en pedagogen.

 

In België is er eigenlijk nog geen reglementering. Er kunnen dus ook games op de markt komen zonder de PEGI-rating. Ze kunnen ook zonder controle worden verkocht. Als er bijvoorbeeld +16 op de verpakking staat, dan kan iemand van 14 of 13 dat product kopen, zonder controle en zonder een verplichting voor de handelaar.

 

Die leeftijdscategorie moet dus niet verplicht worden nageleefd door de handelaar, terwijl het voor sigaretten wel zo is en het voor alcohol zal worden ingevoerd. Dat vraagt natuurlijk medewerking van de handelaars. De volgende stap – een eenvoudige maatregel, denk ik – is het verbod van de verkoop van games, videogames of internetapplicaties zonder die PEGI-rating.

 

Men kan dus twee mogelijke stappen zetten. De eerste is minder verregaand en past in het kader van het Europees plan voor de bescherming van kinderen en jongeren ten opzichte van schadelijke inhoud op het internet, en dus niet de bescherming tegenover het internet – integendeel, zou ik zeggen. Het gaat om het aanbieden van een kindvriendelijke omgeving op het internet in verband met games. Het is een oproep van het Europees Parlement in het beleidsplan. Aan welke maatregelen denkt u? Er is de verplichting van de PEGI-rating en er is de medewerking van de handelaars.

 

Ik heb nog een andere specifieke vraag over iets dat een aantal weken in de media was. Het gaat over een bijzonder seksistische gameopstelling die volgens mij zou moeten worden verboden. Het komt uit Japan en het is een spel waarbij het erop aankomt zoveel mogelijk vrouwen met hun jonge dochters te verkrachten. Dat is heel choquerend. Het is zo choquerend dat niemand heeft aangedurfd het op de Belgische markt te brengen. Kan zoiets onmiddellijk worden verboden? Misschien moet er dan een link worden gelegd, bijvoorbeeld naar kinderporno. In bepaalde omstandigheden moet virtuele kinderporno immers ook strafbaar zijn. Wat zijn de wettelijke mogelijkheden om zulke spelen te verbieden?

 

02.02  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, collega Deschamphelaere heeft het uitvoerig toegelicht en ik kan daar weinig aan toevoegen. Ik wil de minister wel bedanken dat hij vorige week de uitvoerige informatie ter beschikking heeft gesteld met enerzijds het document van de Vlaamse Jeugdraad en anderzijds het document in verband met het PEGI-systeem. PEGI is in elk geval geen verplichting, heb ik begrepen.

 

Ik weet ook niet juist wie dat nu monitort. Is dat de Europese Gemeenschap zelf? Dat is een eerste vraag die ik op basis van de documentatie die u mij ter hand hebt gesteld, kan stellen. Door wie wordt dat gemonitord, eventueel ook vanuit België?

 

Is de regering bereid om punt 31 van dat ontwerp van resolutie uit te voeren, namelijk de verkoop van moorddadige en wreedaardige computerspelletjes aan banden te leggen?

 

Dan wil ik nog even signaleren dat ik in het verleden een schriftelijke vraag heb gesteld aan uw voorganger over de zeer gewelddadige videospelletjes die mensen als Hans Van Themsche in de gevangenis kunnen spelen, waar zij hun misdaden nog eens kunnen simuleren. Ik weet dat ten tijde van Dutroux die ook videobanden had waar hij al zijn gruweldaden mee kon uitvoeren en op basis daarvan zijn fantasieën kon botvieren.

 

Ik denk dat er stilaan een maatschappelijke grens is bereikt, mijnheer de minister. De vraag is in hoeverre de federale regering er mee wil op toezien dat die grens niet langer wordt overschreden door middel van dergelijke spelletjes, video’s, dvd’s.

 

02.03 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega’s, dit is een boeiende vraag omdat het eigenlijk een brede maatschappelijke problematiek is. Wij hebben gisteren en eergisteren studiedagen of een colloquium gehad rond jongeren en delinquentie en de problematiek hoe je daarmee omgaat. Uiteraard wordt ook daar, in die middens, de vraag gesteld wat de oorzaak is van delinquentie. Dan kom je uiteraard ook op geweld, geweld in media, geweld in spelletjes enzovoort. Ik denk dat we zeker die problematiek moeten onderkennen.

 

Ik heb u vorige week meteen de documenten meegegeven die ook nogal genuanceerd met de hele problematiek omgaan. Dat is inderdaad enerzijds het Europese Parlement met hun verslag precies over die problematiek, de bescherming van de consument, met name minderjarigen met betrekking tot het gebruik van videospellen, dus volop de hier besproken materie. Ik vind het ook wel interessant het advies van de jongeren van de Vlaamse Jeugdraad even te lezen, omdat ook zij daarover van gedachten hebben gewisseld.

 

Twee keer zie je toch een beetje dezelfde redenering: dit is een boeiende wereld, dit is een positieve wereld, je kan dat niet zo maar tegenhouden. Gaming en videospellen zijn in volle ontwikkeling, zijn ook creatieve economie, zijn ontwikkelend voor jongeren enzovoort. Maar dan kom je op een bepaald ogenblik bij de limieten ervan en de vraag is: hoe moet je daarmee omgaan?

 

In beide nota’s wordt gezegd dat de eerste methodiek de zelfregulering is. Die sector is daarmee ook op een of andere manier bezig. Er is de argumentatie, de redenering die wordt ontwikkeld met het PEGI-systeem. Dat maakt een classificatie mogelijk, waardoor de transparantie voor de consumenten vollediger is, vooral voor de ouders. Bij de aankoop van spellen kan men dus kijken of het een weloverwogen keuze is. of het spel geschikt is voor kinderen. Het is dus een systeem van zelfregulering, organisatie en informatie.

 

Men is echter niet zo duidelijk, zeker ook niet vanuit het Europees Parlement, om te zeggen dat een en ander nu moet verboden zijn. De meest verregaande tussenkomst is punt 31: “…dringt erop aan dat de lidstaten hun ad hoc wetgeving van civielrechtelijke en strafrechtelijke aard uitwerken met betrekking tot de detailhandel in gewelddadige console-, video- en computerspellen en meent dat onlinespellen die in de eerste plaats op kinderen en jongeren zijn gericht om winst te maken bijzondere aandacht moeten krijgen.”

 

Men speelt de bal dus een beetje terug naar de lidstaten. Er is geen model in het Europees recht om de lijn te bepalen. Er bestaat in België geen strikte wetgeving die duidelijk daarop toepasbaar is.

 

Tussen haakjes, omdat dit ook reeds verschillende keren hier is behandeld geweest, het gaat niet over hetzelfde, maar het gaat wel over die sites en websites; de kinderpornosite is er wel afgehaald. Soms kan men wel efficiënt zijn. Dit is van internet gehaald.

 

Hier gaat het natuurlijk om spellen die in de handel zijn, die circuleren. Men kan dus niet op dezelfde manier interveniëren eenmaal het in circulatie is. Men moet dus op het niveau van de kleinhandel, van de distributie, tussenkomen om dat te organiseren. Dat is in elk geval de visie.

 

Bij ons is er dus geen regeling. De privacywetgeving, die mogelijkheden biedt, bestaat maar is hier niet van toepassing. Er is geen andere fundamentele kapstok om dat nu te regelen. Toch denk ik dat het, los van die zelfregulering die fundamenteel moet worden aangemoedigd, mogelijk moet zijn, mogelijk is, op basis van algemene principes, om te interveniëren. Ik denk in dat verband aan het voorbeeld van de zeer agressieve en seksueel ingevulde video waarover men sprak – ik heb hem niet gezien en kan hem dus niet beoordelen – waar het spel louter is gebaseerd op verkrachting. Welnu, dit soort spelen kan niet zomaar in circulatie worden gebracht, tenzij in een beschermde omgeving. Wij moeten daarin verder gaan.

 

Het is een breed veld. Gisteren was ik in Rijsel op een groot internationaal congres over cybercriminaliteit. De aandacht voor het geheel van dat soort fenomenen groeit natuurlijk. Ik heb het gevoel dat wij ook bijkomende initiatieven moeten nemen.

 

Ik laat dat verder onderzoeken – dit is een materie voor het College van procureurs-generaal – om na te gaan welk instrument adequaat zal zijn. Ik zal daar echter zeker niet op een agressieve, blinde, simpele manier opvliegen met het risico dat achteraf de hele sector zich afvraagt wat er gebeurt. Wij moeten die zelfregulering prioritair steunen, maar wanneer manifest verstorende activiteiten worden ontwikkeld die tegen de openbare orde ingaan, moeten wij wel over een instrument beschikken om in te grijpen. Dat laat ik nu verder onderzoeken.

 

02.04  Mia De Schamphelaere (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de hele videogamingsector is inderdaad ook een tool voor onze creatieve economie, zoals u al opmerkte. Vlaanderen is naar het schijnt trouwens sterk in het ontwerpen en uittekenen van videospelletjes.

 

Het is zeker niet de bedoeling om de sector als geheel aan banden te leggen.

 

Er is ook geen risico voor jongeren die een aantal jaar in het spelen van de bewuste spelletjes opgaan en ermee bezig zijn, maar die, wanneer zij volwassen worden, voor andere zaken belangstelling krijgen.

 

Echter, de risicojongeren zijn de jongeren die erg teruggetrokken zijn, weinig sociaal contact hebben en uren en uren aan hun computer doorbrengen. Zij spelen de spelletjes niet in een sociaal verband. Het komt er immers vaak op aan zich met vrienden te binden om vervolgens een nieuwe slag te slaan.

 

Ik weet dat de vraag van de producenten en van de creatieve economie aan de overheid is om de rating die de sector zelf op punt heeft gesteld en uitgewerkt en die aan een heel aantal kwaliteitseisen voldoet, voor alle producten die op de Belgische markt komen, verplicht te maken.

 

Dat is een heel eenvoudige maatregel. Er mogen zonder een bepaalde kwalificatie van leeftijd en schadelijke inhoud geen games meer worden verkocht. Een en ander moet in de wetgeving kunnen worden opgenomen.

 

02.05  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik blijf mij verbazen over de vaststelling dat men zo voorzichtig is in de bescherming van onze waarden. Het afmaken van mensen in videospelletjes en op dvd’s mag al bijna niet meer abnormaal worden genoemd. Het is echter abnormaal.

 

Wij moeten veel sterker ingrijpen. De parketten moeten ook duidelijke regels krijgen.

 

Er wordt over zelfregulering gesproken. Dat is heel zwak. De een of andere gek moet maar een dergelijk spelletje maken. Ik vraag mij altijd af wie zich in godsnaam aan de computer zet om met dergelijke spelletjes bezig te zijn en alle bits en bytes zodanig te ordenen dat vrouwen moeten worden verkracht en kinderen moeten worden afgemaakt of doodgereden. Ik kan daar met mijn verstand niet bij.

 

Iemand moet al een gewetenloze schurk zijn om dergelijke spelletjes te willen verkopen.

 

Dat mag echter blijkbaar niet worden gezegd. De verkoop van videospelletjes zit in een sfeer van zelfregulering.

 

Ik ben heel verbaasd over het standpunt van de Vlaamse Jeugdraad, die zelf zegt in de kracht en de competentie van kinderen en jongeren te geloven. Ik geloof daar ook in. Jongeren zijn echter geen minivolwassenen en hoeven niet tegen zichzelf te worden beschermd. Daarom zou, indien het dan toch zijn bedoeling is de Vlaamse jeugd te beschermen, de Vlaamse Jeugdraad misschien beter zelf wat meer inspraak eisen, ook ten aanzien van de producenten in kwestie, teneinde de jongeren te beschermen.

 

Ik wil u maar één voorbeeld geven. Zeven keer werd de wet gewijzigd en één keer de Grondwet om het racismemisdrijf aan te pakken. Gelooft u mij: in mijn partij kan men erover meepraten. Ik wil en ik eis dat men op dat vlak met dergelijke echt schurkachtige zaken hetzelfde doet en dat er eindelijk eens een lijn wordt getrokken, of opnieuw een lijn wordt getrokken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Mia De Schamphelaere.

Présidente: Mia De Schamphelaere.

 

De voorzitter: Mijnheer Doomst, de heer Crucke heeft om 15.00 uur een afspraak bij de voorzitter. Staat u toe dat hij eerst zijn vraag stelt?

 

02.06  Michel Doomst (CD&V): (…) Ik zal aan de heer Crucke voorrang verlenen, in de hoop dat hij dat niet zal vergeten.

 

02.07  Jean-Luc Crucke (MR): Mijnheer Doomst, hartelijk bedankt. Ik vergeet dat nooit. Een afspraak met de voorzitter van de Kamer mag ik echter ook niet vergeten.

 

03 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "l'arriéré au tribunal de première instance de Charleroi" (n° 11912)

03 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de achterstand bij de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi" (nr. 11912)

 

03.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question concerne la problématique de l'arriéré du tribunal de première instance de Charleroi qui, à un moment donné, avait réussi à le résorber. Les rôles étaient moins encombrés. La cadence était celle que le justiciable peut attendre, c'est-à-dire le traitement au fond d'un dossier qui peut prendre un certain temps et puis le jugement.

 

Pour l'instant, ces rôles sont en train de déraper dans la durée. Au pénal, on considère un délai de six à huit mois une fois que l'affaire est en état. Au civil, les premières audiences blanches sont fixées en 2010.

 

Vous connaissez la problématique de ces audiences qui sont encombrées par des délais de plaidoiries fixées à l’avance. Malheureusement, elles ne sont pas retenues car entre-temps l’affaire a trouvé une solution ou parce que les plaideurs décident de ne pas plaider.

 

Le président du tribunal de première instance a fait une déclaration à cet égard et constate qu’il est passé de 48,5 magistrats en 2005 à 44 en 2009. Les affaires politico-financières avaient, à l’époque, remplacé les affaires criminelles. Ces affaires vont trouver des suites du moins pour un certain nombre d’entre elles à la fois à la cour d’assises de Mons qui va nécessiter des juges suppléants ainsi qu’à Tournai pour le procès de la catastrophe de Ghislenghien.

 

Avez-vous été avisé de ce dysfonctionnement du tribunal de première instance de Charleroi et de cette insuffisance de magistrats? J’ai envie de dire qu’à l’impossible nul n’est tenu! On peut difficilement fonctionner avec 44 magistrats. Comment faire face à cet appel au secours lancé par le tribunal et par son président? Quelles mesures pourrait-on envisager à court et à moyen terme pour résorber cet arriéré et permettre à la justice d’être rendue dans des délais raisonnables?

 

03.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur le député, alors que vous aviez raison de vous plaindre de l'état des bâtiments à Tournai, vous abordez aujourd'hui un problème de manière erronée. Je ne suis pas allé sur place pour vérifier ces informations. D'autres visites devront être organisées.

 

En tout cas, ni mon attention ni celle du SPF Justice n'ont été attirées par des problèmes particuliers relatifs au cadre de Charleroi, qui est complet, à savoir, un président, sept vice-présidents, trente-deux juges, soit un total de quarante magistrats. Aucun magistrat n'est malade pour une longue durée. mais un juge fiscal nommé simultanément dans les différents tribunaux dépendant du ressort de la cour d'appel de Mons est délégué à 100% du 1er mars 2009 au 31 décembre 2009 au tribunal de première instance de Tournai. Il faut aussi ajouter douze juges suppléants sur un cadre prévu de treize. La place vacante doit être republiée, la première publication en mars 2008 n'ayant attiré aucune candidature.

 

En outre, pour assurer une charge de travail équivalente entre les tribunaux de son ressort, le premier président de la cour d'appel de Mons a réparti des juges de complément et estimé nécessaire d'affecter au tribunal de première instance de Charleroi cinq juges de complément pour y travailler à temps plein.

 

Le parquet général de Mons me signale qu'en 2006 et 2007, vingt-deux audiences correctionnelles se déroulaient chaque semaine. Au 26 novembre 2008, ce nombre est passé à dix-sept audiences, alors que le taux de poursuites du parquet a augmenté, passant de 15,13 pour les années 2006 et 2007 à 22,20 pour 2008. Les délais entre la fixation et le prononcé connaissent dès lors une augmentation depuis le début de l'année 2008.

 

Neuf dossiers politico-financiers sont fixés ou le seront en 2009. Leur traitement devrait nécessiter une soixantaine d'audiences. Au 5 mars 2009, 441 dossiers, dont 36 cartons, étaient en attente de fixation.

 

Nous estimons que cette situation doit pouvoir être normalement gérée par les chefs de corps. Nous n'avons pas d'indication à propos d'un problème majeur.

 

03.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Je prends acte du fait que mes informations étaient incorrectes. Je me suis référé à ce qui a été publié dans "Le Soir" de la semaine passée. J'ai cité le président du tribunal lui-même lorsqu'il dit que là où nous avions 48,5 juges en 2005, nous n'en avons plus que 44 cette année.

 

Suite à votre réponse, je prends note que le cadre est complet. Il ne m'appartient pas de susciter la polémique. L'important est que ce tribunal puisse fonctionner.

 

Je dois à l'objectivité de dire également qu'il visait un problème très spécifique qui concerne l'ensemble des tribunaux et pas uniquement le tribunal de Charleroi. Il s'agit de ce que l'on appelle la loi Onkelinx, avec ses temps d'audiences préfixés, parfois inutilement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "de nieuwe golf van ondernemingsoplichterij" (nr. 11830)

04 Question de M. Michel Doomst au ministre de la Justice sur "la nouvelle vague d'escroqueries au détriment des entreprises" (n° 11830)

 

04.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb ook uw collega Van Quickenborne al ondervraagd over de nieuwe golven van ondernemingsoplichterij. In 2009 wordt er ten opzichte van 2008 toch een stijging van het aantal meldingen gesignaleerd. De laatste tijd gaat het vooral om nieuwe reclameronselaars waarbij men probeert waardevolle advertenties aan de man of de vrouw te brengen.

 

De FOD Economie heeft sinds 2007 meer dan duizend klachten ontvangen. Vooral betreffende het misbruik van domeinnamen is het aantal klachten dit jaar al met 60 procent toegenomen. Unizo zegt dat dit een serieuze schade betekent voor bedrijven en raamt dat ook op een aantal tientallen miljoenen euro. Ze zegt dat er dringend iets aan moet worden gedaan.

 

Uw collega Van Quickenborne verwijst ook naar betere samenwerking met het gerecht omdat men vanuit de sector echt pogingen doet om bedrijven preventief op de hoogte te brengen en te waarschuwen. Men tracht tijdig te signaleren wanneer er wanpraktijken op komst zijn.

 

Hebt u daarover al overleg gehad met de betrokken actoren? Op welke manier denkt u dit groeiend probleem aan te pakken? Hebt u al concrete maatregelen in het hoofd om de samenwerking tussen het juridisch optreden, de sensibilisatie en het optreden in de sector zo sterk mogelijk te maken?

 

04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, de problematiek is mij bekend. In antwoord op het eerste deel van uw vraag kan ik meedelen dat ik een aantal weken geleden met de vertegenwoordigers van Unizo contact heb gehad om onder meer de problematiek van de reclameronselaars te bespreken.

 

Bij deze bespreking heeft Unizo mij een rapport overhandigd waarin onder meer een overzicht wordt gegeven van de verschillende werkwijzen van reclameronselaars, het aantal klachten omtrent de reclameronselaars en de moeilijkheden die men ondervindt om deze reclameronselaars op basis van de beschikbare gerechtelijke mogelijkheden aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van strafklacht enzovoort. In dit rapport formuleert Unizo eveneens een aantal aanbevelingen met betrekking tot de in het rapport vastgestelde knelpunten. Op die vergadering heb ik mijn steun toegezegd om dit probleem aan te pakken.

 

Met betrekking tot het tweede deel van de vraag kan ik bevestigen dat er momenteel geen maatregelen zijn genomen die specifiek gericht zijn tegen reclameronselaars. Tegen een aantal reclameronselaars werd op vordering van Unizo een strafprocedure opgestart. In de zaken waarin reeds een uitspraak werd gedaan, werden de betrokken reclameronselaars onder meer veroordeeld op basis van oplichting, poging tot oplichting en inbreuken op de wetgeving inzake handelspraktijken.

 

Ik kan u bevestigen dat de problematiek op basis van het rapport van Unizo inderdaad moet aangepakt worden. Dat was ook meteen mijn engagement. Ik heb het meegenomen naar het overleg met het College van procureurs-generaal op 6 maart 2009 waar op basis van de inhoud van Unizo-rapport werd bekeken wat de strategie kon zijn. Ik heb hen ten eerste gevraagd om het rapport te analyseren maar ook om stappen te zetten en de vertaling te maken naar de hele problematiek van het Veiligheidsplan, ook de doorstroming naar de zonale veiligheidsplan.

 

Lokale politie en lokale signalen moeten serieus worden genomen op het niveau van de politiezones en de parketten. De instructie moet dan ook worden gegeven om onmiddellijk over te gaan tot vervolging. Het is een fenomeen dat niet altijd zo gemakkelijk van boven af kan worden gedetecteerd en vervolgd. Het is zeer belangrijk dat van onder uit, aan de basis, de gevoeligheid en de vertrouwdheid met het fenomeen onmiddellijk worden omgezet in concrete acties van politie en parket. Ik heb gevraagd dat men dit nu zou voorbereiden zodat dit in een volgende versie van het veiligheidsplan expliciet zou worden opgenomen.

 

04.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. U wijst er terecht op dat dit vooral lokaal en regionaal op zijn praktijkmogelijkheden moet worden getoetst. Het is goed dat u op dat vlak met de procureurs-generaal hebt afgesproken om het rapport te analyseren. Betekent dit dat er ongeveer tegen het midden van het jaar instructies moeten volgen en signalen moeten komen naar het terrein?

 

04.04 Minister Stefaan De Clerck: Dit zou de ambitie moeten zijn, dat op het moment waarop de nationale kapstok bestaat lokaal het signaal moet worden gegeven. Kop ontmoet staart of staart ontmoet kop, zoals u wil en naargelang tot welke reeks u zich rekent. U behoort uiteraard tot de twee.

 

04.05  Michel Doomst (CD&V): We wachten dan tot we touche hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde interpellatie en vraag van

- de heer Filip De Man tot de minister van Justitie over "de rubriek "opsporingen" op de webstek van Fedpol" (nr. 296)

- de heer Filip De Man aan de minister van Justitie over "het opsporingsbericht na de overval in Tielt waarbij een man in brand werd gestoken" (nr. 11867)

05 Interpellation et question jointes de

- M. Filip De Man au ministre de la Justice sur "la rubrique "avis de recherche" du site de la police fédérale" (n° 296)

- M. Filip De Man au ministre de la Justice sur "l'avis de recherche lancé après qu'un homme a été agressé et immolé par le feu à Tielt" (n° 11867)

 

05.01  Filip De Man (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u begin dit jaar een vraag gesteld over de webstek overvallersgezocht.nl en over de mogelijkheid om in België een dergelijke webstek te voorzien.

 

U hebt mij toen geantwoord, en ik citeer: “dat de internetsite van de federale politie een eenvoudig te raadplegen rubriek Opsporingen omvat”.

 

Dit antwoord voldoet mij echter niet helemaal. Ik vrees dat nauwelijks iemand van het bestaan van deze webstek afweet en dat het momenteel eerder de gezochte verdachten zijn die naar die webstek surfen dan degenen waarvoor hij bedoeld zou moeten zijn, met name de eerbare burgers.

 

Wanneer men trouwens het overzicht waarnaar u verwijst in de voormelde rubriek van polfed-fedpol.be aanklikt, krijgt men welgeteld een verdachte te zien. Ik was wat verbouwereerd. Als men dan wat verder zoekt, komt men bij een ietwat weggemoffelde onderverdeling, met name Gezochte personen.

 

Toen ik mijn vraag opstelde op 12 maart, stonden daarop de tronies van niet meer dan 17 criminelen. Ik was wat verbaasd. Waarom worden zo weinig gezochte personen getoond op die webstek? Is het werkelijk zo dat op 12 maart 2009 in heel het Koninkrijk slechts 17 personen werden gezocht?

 

Is de minister bereid om de webstek te laten aanpassen naar het voorbeeld van de heel overzichtelijke webstek overvallersgezocht.nl? Waarom worden op onze webstek geen filmpjes vertoond, die bijvoorbeeld werden gemaakt door bewakingscamera’s geplaatst in banken die jammer genoeg werden overvallen, in warenhuizen of in openbare ruimtes zoals metrostations, enzovoort?

 

Bent u bereid om meer ruchtbaarheid te geven aan wat toch een informatievraag is van de parketten en de politiediensten? Is het immers niet zo dat men best zoveel mogelijk beroep doet op de medewerking van de eerbare burger?

 

Indien ja, welke middelen zult u aanwenden om het brede publiek meer te betrekken bij deze vraag naar informatie over gezochte en meestal heel gevaarlijke misdadigers? Zal immers de ophelderingsgraad niet verhogen voor een aantal bij wijlen afschuwelijke misdaden zoals verkrachting en roofmoord?

 

Zult u bijvoorbeeld aan de openbare omroepen vragen om toch minstens een keer het bestaan van deze webstek te vermelden? Kunnen wij niet het voorbeeld volgen van Nederland waar de NOS en vele dagbladen deze informatie brengen?

 

Ten slotte, waarom worden niet meer kanalen gebruikt om meer mensen aan te sporen zich in te schrijven op de mailinglist? Als men op de webstek polfed-fedpol.be rondsnuistert, ziet men dat men zich kan inschrijven en een soort abonnement kan krijgen om voortdurend – ik zou bijna zeggen dag na dag – berichten te krijgen over vermiste minderjarigen, gezochte personen, overvallen waar geen signalementen zijn, maar alleen van de auto, enzovoort.

 

Het lijkt mij heel interessant om daarvan werk te maken.

 

05.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, ik deel uw mening dat wij de media moeten gebruiken om efficiënt te zijn in de opsporing. Niet alleen in de opsporing trouwens, want ik meen dat het ook gebeurt bij verdwijningen, bij Child Focus, dus bij de verschillende onderdelen.

 

De vraag handelt echter over de opsporingsberichten die uiteraard alleen maar mogelijk zijn in opdracht van een magistraat. Eenvoudige diefstallen zoals in de metro van Brussel en waarvan vaak inderdaad goede beelden bestaan, worden niet als zwaarwichtig genoeg beschouwd om hun verspreiding in de media te rechtvaardigen. Er is daar een afweging.

 

Wat de site van de politie aangaat, moet ik de opgegeven cijfers enigszins corrigeren. Op 13 maart bevonden zich op de site van de politie onder de rubriek “gezocht” en dus gekende daders, opsporingsberichten voor 18 personen. Onder de rubriek “getuigen gezocht”, dus onbekende daders, zoekt men bijkomende informatie in 214 zaken. Voor moord en verdacht overlijden worden 55 zaken voorgesteld; voor gewapende overvallen een vijftigtal, voor zedenfeiten 4, voor verkeersongevallen met vluchtmisdrijf 31 en voor andere feiten 74.

 

Over de indeling in rubrieken kan men uiteraard discussiëren, maar als men na twee keer klikken op de site van de politie een lijst krijgt met alle openstaande opsporingsberichten, opgedeeld in rubrieken, denk ik niet dat dit “wegmoffelen” is. Als de daders geïdentificeerd zijn, halen we ze uiteraard van de site. We plakken er geen etiket “opgelost” op, zoals in Nederland. Bij elk opsporingsbericht dat op tv verschijnt, wordt er verwezen naar de site van de politie. Een aparte site maken met een eigen naam in plaats van onze berichten te plaatsen op de algemene site van de politie, lijkt ons geen goed idee. Het lijkt ons aangewezen voort te werken met dezelfde en dat te repeteren.

 

Wie een opsporingsbericht zoekt, komt intuïtief op de juiste plek terecht. Men gaat naar www.politie.be; vervolgens klikt men op “opsporingen” en dan kan men doorklikken naar “getuigen gezocht”. Ik denk dat dit een logische opbouw is. Ik ben van oordeel dat het dan ook niet zo noodzakelijk is om het Nederlandse voorbeeld te imiteren.

 

U had ook een vraag omtrent de feiten van 10 maart 2009, waarbij een man werd beroofd.

 

05.03  Filip De Man (Vlaams Belang): Die vraag stel ik nu, mijnheer de minister.

 

Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 10 maart kregen wij het bericht dat een man werd beroofd en in brand gestoken. Dat is een verschrikkelijk feit. Er is sprake van dat drie Noord-Afrikanen de vlucht zouden hebben genomen met een donkergrijze BMW met wellicht een Frans kenteken, in ieder geval een buitenlandse nummerplaat. Dat is natuurlijk bijzonder ernstig.

 

Nu had ik net mijn interpellatie ingediend over het toch – wat mij betreft – wel een beetje haperen van de opsporingsberichten in dit land. Daarom meende ik dat voor zoiets afschuwelijks toch wel heel snel zou worden gevraagd naar getuigen om zich te melden. Eerlijk gezegd, we hebben moeten wachten – bij mijn weten, ik heb natuurlijk niet continu, 24 op 24 uur, de media in het oog gehouden, maar ik heb die indruk – tot op vrijdag 13 maart een oproep tot getuigen is geplaatst in de rubriek opsporingen van precies de website van fedpol. Ik vraag me af hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat er 90 uur wordt gewacht vooraleer via die webstek getuigen worden gezocht voor een dergelijk afschuwelijk misdrijf.

 

Mijnheer de minister, ik wil dus van u graag vernemen welke oproepen er in dat verband zijn gedaan om getuigen te vinden, op welke tijdstippen en via welke kanalen.

 

05.04 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer De Man, de feiten zijn van 10 maart, omstreeks 9.30 uur. In de namiddag van 12 maart heeft het parket van Brugge – niettegenstaande een gebrek aan specifieke beelden, over welk punt ook werd gedebatteerd, of zonder nauwkeurige beschrijving van de daders – toch beslist om verspreiding via de pers te doen. Er werd dan gewerkt met foto’s van de straat waar de feiten zich hebben afgespeeld. Dat werd meegegeven.

 

In samenspraak met de speurders werd dan beslist om die zaak op 13 maart in het middagnieuws te tonen met herhaling ’s avonds. Het bericht werd ook correct verspreid door VRT, Belga, en WTV en Focus, de regionale televisiezenders. Ook via internet en intranet werd het bericht verspreid. Dat gebeurde in opdracht van de magistraat; het is zijn beoordeling geweest.

 

De verspreiding van het bericht gebeurde dus inderdaad met een vertraging. Eigenlijk voelt u aan dat de reden daartoe de vraag is wat er moet worden getoond om direct effect te hebben. De straat tonen? Uiteraard is de straat het voorwerp geweest van rapportering, foto’s en verslag in de klassieke media. Als opsporingsbericht werd dus, inderdaad met vertraging, toch geprobeerd, op bevel van de magistraat.

 

In algemene termen wil ik rond heel die problematiek nog het volgende zeggen. Zo veel jaren geleden zijn wij begonnen met het gebruik van televisie voor opsporingsprogramma’s. Dat loopt nog altijd. Maar goed, wij zijn ook wel met een zekere actualisatie bezig om na te gaan hoe zulke dossiers ook via zo’n programma nog meer naar buiten kunnen worden gebracht.

 

Via VTM, maar wij zijn ook aan het kijken of wij RTL meer kunnen betrekken. Vroeger heeft men dat gedaan. Die programma's zijn niet altijd even succesvol geweest. Dat werd dan afgevoerd. Men moet ervoor strijden om ervoor te zorgen dat dit regelmatig wordt gebracht en dat het goede televisie is en dat men kijkt. Men kan een programma financieren, maar als niemand kijkt heeft dat geen effect. Men moet daarin dus het midden zoeken.

 

Dit wordt verder geëvolueerd. Er zijn werkgroepen bezig om na te gaan hoe dit optimaal kan worden voortgezet.

 

05.05  Filip De Man (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in een aantal zaken kan ik u volgen. U hebt gelijk dat er zoiets bestaat als Child Focus, dat de magistraat daarover beslist en dat alleen zware gevallen in aanmerking komen. Kortrijk was een zeer zwaar geval. Bij gebrek aan veel elementen, daarin hebt u misschien een punt, heeft het weinig zin om een opsporingsbericht te lanceren, als men nauwelijks informatie kan meegeven.

 

U zegt dat een aparte site geen goed idee zou zijn. Dat vind ik volkomen fout. Ik zie echt niet in waarom men geen eigen naam kunt geven aan die rubriek op de webstek van de federale politie. Dat is zo gemakkelijk tegenwoordig. Dat kost bijna niets. Dat zal ook niet belemmeren dat men er via Fedpol opkomt. Men kan dat daar ook laten staan.

 

Dat ontbreekt in uw antwoord. U kunt zorgen dat meer ruchtbaarheid wordt gegeven aan een zeer specifieke webstek die, als ik mij goed heb laten informeren, in Nederland toch aardig wat successen heeft opgeleverd. Een derde van de opsporingsberichten levert ook resultaten op.

 

Van al die zware zaken die in Nederland worden geafficheerd, overvallen, mensen die worden mishandeld, wordt een derde opgelost, mede dankzij – ik zeg niet uitsluitend – een specifieke webstek. Dat moet toch wel kunnen.

 

Ik vind het jammer dat u en de mensen van de federale politie vinden dat dit niet nodig is en dat de webstek van de federale politie volstaat. Ik vind dat wij daar echt een aparte webstek in het leven moeten roepen en ook veel meer bij de mensen kenbaar moeten maken. Dat gebeurt veel te weinig. U zegt wel dat bij elk opsporingsbericht onderaan www.fedpol.be staat, maar dat is minder wervend dan opsporingverzocht.nl zoals in Nederland.

 

Ik ga toch een motie indienen om aan te dringen op meer ruchtbaarheid voor een dergelijke webstek.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Filip De Man en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Filip De Man

en het antwoord van de minister van Justitie,

dringt er op aan dat meer ruchtbaarheid wordt gegeven aan de rubriek “opsporingen” op de webstek van Fedpol."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Filip De Man et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de M. Filip De Man

et la réponse du ministre de la Justice,

demande instamment de donner plus de publicité à la rubrique “avis de recherche“ du site internet de la police fédérale.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Michel Doomst en Raf Terwingen.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Michel Doomst et Raf Terwingen.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de masterplan gevangenissen" (nr. 11951)

- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de toestand in de Belgische gevangenissen" (nr. 11965)

06 Questions jointes de

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le masterplan pour les prisons" (n° 11951)

- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la situation dans les prisons belges" (n° 11965)

 

De voorzitter: De heer Landuyt is niet aanwezig.

 

06.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de federaal secretaris van de ACOD, de heer Vandecasteele, trekt aan de alarmbel over de toestand in de Belgische gevangenissen. Hij geeft daarover een zeer pessimistisch beeld. Hij waarschuwt voor rellen in de gevangenissen ten gevolge van overbevolking.

 

Hij beweert ook dat het bouwen van nieuwe gevangenissen, zoals opgenomen in uw masterplan, geen soelaas zal bieden. De heer Vandecasteele wijst erop dat vooral het groot aantal mensen dat in voorarrest zit voor problemen zorgt en doet een aantal concrete suggesties, bijvoorbeeld over het beter gebruik van de enkelband en het verplaatsen van gevangenen die naar het einde van hun straf naar kleinere instellingen gaan.

 

Mijnheer de minister, graag had ik u hierover een aantal vragen gesteld.

 

Wat is uw reactie op de uitlatingen van de heer Vandecasteele als zou het bijbouwen van gevangenissen, zoals voorzien in uw masterplan, geen oplossing bieden?

 

Welke concrete maatregelen voorziet u voor die acute overbevolking?

 

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de bouw van de gevangenissen in Dendermonde, Puurs en Sambreville?

 

Volgens de heer Vandecasteele worden momenteel 1500 veroordeelden die een straf van 1 tot 3 jaar opliepen niet opgenomen in de statistieken omdat er voor hen geen plaats is. Kunt u dit bevestigen?

 

Ten slotte, de heer Vandecasteele duidt in de eerste plaats het grote aantal personen in voorarrest en de grote gerechtelijke achterstand aan als oorzaken van het probleem. Beaamt uw deze twee oorzaken? Wat is uw standpunt met betrekking tot de concrete voorstellen van de heer Vandecasteele?

 

06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, wij blijven bij de planning die wij hebben vooropgesteld, tegen 2016 extra capaciteit halen. Dit is een ambitie die wij blijven behouden. Wij werken heel hard om dat te realiseren, zelfs wanneer het niet gemakkelijk is en zelfs wanneer wij weten dat inderdaad de overbevolking zeer acuut is en blijft en wij voortdurend op de limieten zitten. Het is een heikel dossier, problematisch en niet gemakkelijk vanuit diverse oogpunten. Kijk ook maar naar wat er gebeurt in Namen. Dat zijn allemaal geen gemakkelijke dossiers.

 

Er zijn nog geen vertragingen gekend. Wij zijn dus nog geen dossier begonnen waarvan wij zeggen dat het een probleem is. Er zijn overal problemen, maar ze zijn overal normaal aan te pakken. Wij hebben nog geen vaste vertragingen.

 

Er is wekelijks overleg tussen onze diensten en de Regie der Gebouwen. Ik heb ook kennisgenomen van de verklaringen van de ACOD in de pers. Dat is echter voor hun rekening. De ACOD stelt dat het aantal extra plaatsen niet voldoende zal zijn. Zij spreken over een extra capaciteit van 1765 plaatsen. Zoals wij reeds hebben aangekondigd, zal de extra capaciteit hoger liggen, net opdat wij die groei de baas zouden kunnen. Wij zullen dus meer doen. Tegen 2016 zal er een reële capaciteitsuitbreiding zijn van 2501 cellen. Wij hebben hier dus wel degelijk rekening gehouden met een bepaalde groei die te voorzien is.

 

Het masterplan, dat voor ons nog steeds integraal een topprioriteit is, staat natuurlijk niet alleen. Het zal worden medeondersteund door een strafuitvoeringsbeleid. De twee moeten samen tot een humanere situatie en ook tot een betere situatie voor het personeel leiden.

 

De voorstellen van het ACOD waarvan sprake heb ik niet concreet ontvangen. Ik heb ze niet gezien. Wij hebben vorige week wel een overleg met alle vakbonden en met de bevoegde personen van de administratie en van mijn beleidscel georganiseerd om het masterplan in zijn geheel te bespreken. Wij hebben bij voornoemde gelegenheid enige toelichting gegeven. Het was een algemene informatiesessie, die door een groot deel van de aanwezigen als heel positief werd onthaald.

 

Het ACOD heeft zijn inbreng ter zake veeleer beperkt, maar stelde wel dat het zich niet tegen het masterplan an sich kant. Het wil echter ook aandacht voor andere aspecten van de strafuitvoering.

 

Wij delen voornoemde visie. Er wordt ook aan gewerkt. Het is meer dan een loutere kwestie van capaciteit. Het gaat ook om een manier van werken.

 

Om de huidige problemen op te lossen, zijn er momenteel in een aantal gevangenissen werken aan de gang, die er de capaciteit moeten opkrikken. Zo zijn er momenteel in Vorst en in Turnhout reeds een aantal cellen gerenoveerd. De capaciteit zal in mei en juni 2009 nog stijgen met 204 eenheden, die over vier verschillende instellingen zijn verdeeld, met name Sint-Gillis, Tournai of Doornik, Hoogstraten en Merksplas.

 

Er was ook een specifieke vraag naar de toestand in Dendermonde, Puurs en Sambreville. De planning die ter zake werd vooropgesteld, blijft behouden.

 

Voor de problemen in Dendermonde – u weet dat een procedure voor de Raad van State tegen het dossier van Dendermonde tot een schorsing heeft geleid – wordt aan een oplossing gewerkt. Wij hebben meegegeven dat wij de problemen op korte termijn opgelost wensen te zien, Bij gebreke aan een oplossing zullen wij andere beslissingen nemen. Wij kunnen immers niet blijven wachten. Er is een schorsing. Er is ook een poging om tot een regeling met de betrokkenen te komen. Wij kijken echter naar een spoedige en dringende reactie uit. In het andere geval moeten wij tot alternatieve oplossingen overgaan. Ik wil mij immers niet op een dergelijke manier laten blokkeren.

 

Voor Puurs en Sambreville zijn de plannen aan het aankoopcomité ter schatting doorgegeven. Er wordt ook aan een grondonderzoek gewerkt. De vaststelling is immers ook dat, wanneer er een site voor het bouwen van een gevangenis wordt gevonden, er meestal ook een probleem is. Op de site mankeert er meestal iets aan de grondkwaliteit. In Puurs gaat het om kalkgrond, waaraan moet worden gewerkt. Dikwijls zijn er ook milieuproblemen en bodemsaneringproblemen. Zij horen er nu eenmaal bij. Wij pakken ze ook aan. Zij verhinderen ook niet dat wij met het dossier doorgaan.

 

Inzake de aspecten van de strafuitvoering werd eind 2008 aan het NICC de opdracht gegeven om een onderzoeksopdracht over de toepassingsmogelijkheden van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis uit te werken. Voornoemd onderzoek is ondertussen opgestart. Er zal een inschatting van het mogelijke toepassingsbereik worden gemaakt in het kader van het gerechtelijk onderzoek. Tevens zal worden onderzocht onder welke voorwaarden het elektronisch toezicht tot mensen in voorlopige hechtenis kan worden uitgebreid.

 

Op basis van de resultaten van het onderzoek zullen wij een beslissing nemen.

 

Wanneer u het heeft over 1.500 veroordeelden hebt u het over 1.500 strafonderbrekers, vermoed ik. Misschien kwam die vraag van collega Landuyt?

 

Inderdaad, strafonderbrekers worden niet opgenomen in de statistieken van de dagelijkse gevangenispopulatie. Enkel de veroordeelden die effectief elektronisch toezicht ondergaan zijn opgenomen in de dagpopulatie van uitvoering van straf. De reden waarom de strafonderbrekers niet zijn opgenomen in de dagpopulatie is niet dat er geen plaats is in de gevangenis. De straf van strafonderbrekers is tijdelijk geschorst zodat kan worden nagegaan of die personen hun straf kunnen uitzitten onder elektronisch toezicht of niet. Dat gebeurt aan de hand van een maatschappelijke enquête. Aansluitend volgt een beslissing van de opdrachtgever, dus de gevangenis, en wordt de straf onder elektronisch toezicht of in de gevangenis uitgezeten, afhankelijk van de analyse.

 

Tot slot kan ik meedelen dat er op 10 maart 3.578 personen in voorhechtenis zaten, op een goede 10.000 gevangenen. Die verhouding, 35 procent, blijft ongeveer dezelfde. Dat is een zeer hoog cijfer.

 

Het blijft natuurlijk de autonome beslissing van de onderzoeksrechter of van de raadkamer om te oordelen of een verdachte in voorhechtenis blijft of wordt vrijgelaten onder voorwaarden. Het NICC onderzoekt de alternatieven van detentie in het raam van het gerechtelijk onderzoek.

 

Kortom, elektronisch toezicht maar ook andere elementen van onderzoek dienen om, eens te meer, te kijken hoe de wet op de voorlopige hechtenis kan worden toegepast zonder dat dit tot zulke grote aantallen van voorlopige hechtenis leidt. Dat is eens te meer de opdracht. Het NICC bereidt daarover een onderzoek voor. Dit maakt deel uit van een breder debat over onder meer de rol van de advocaat, over de periode van de aanhouding: 24 uur of 48 uur, enzovoort. Eigenlijk is het een breder debat met verschillende elementen waardoor men misschien later tot een conclusie komt die de druk op de voorlopige hechtenis iets kan verlichten. Dat debat is nu nog niet gestart, maar men treft voorbereidingen om beslissingen te nemen.

 

06.03  Sarah Smeyers (N-VA): Het is een goede zaak dat u doorgaat met het voorziene masterplan. In tegenstelling tot wat de heer Vandecasteele beweert, ben ik ervan overtuigd dat er sowieso een grotere capaciteit moet zijn.

 

35 procent van de mensen zitten in voorhechtenis. Het debat moet worden gevoerd. De rol van de advocaat is zeer gevoelig. Hun veiligheid is ook belangrijk.

 

Er moet snel werk worden gemaakt van de bouw van extra gevangenissen en extra cellen. Het probleem van de gerechtelijke achterstand kan ervoor zorgen dat er een grotere doorstroming is.

 

Het viel me vorige week op dat ze in Oostenrijk, naar aanleiding van het proces Fritzl, toch tot een snellere afhandeling van procedures komen dan bij ons.

 

06.04 Minister Stefaan De Clerck: In de Senaat, en nadien ook bij ons, wordt er een debat over de modernisering van de assisenprocedures gevoerd. Dat zou een zeer belangrijke bijdrage kunnen zijn aan de drastische inperking van de duur van een assisenproces. Daarin moeten we een keuze maken. Het hangt ook af van de mentaliteit. Het is een traditie om systematisch vijftig getuigen à charge en vijftig getuigen à decharge op te roepen, zonder enige beperking. Mocht daarin meer discipline bestaan, dan zouden we sneller kunnen werken.

 

06.05  Sarah Smeyers (N-VA): Deze problematiek vereist een dringend debat, gelet op de gerechtelijke achterstand en de overbevolking in onze gevangenissen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "le système de garantie locative mis en place en 2007" (n° 11926)

07 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de huurwaarborgregeling die in 2007 werd ingesteld" (nr. 11926)

 

07.01  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, le 4 mars dernier, j'interrogeais le ministre des Finances concernant les pratiques du secteur bancaire quant au système de garantie locative mis en place par la loi de 2007. Cependant, celui-ci m'a renvoyé vers vous. Je me permets de citer ses mots: "Pour rappel, chaque particulier s'estimant lésé par l'attitude d'une banque peut, après s'être adressé au service clientèle de celle-ci, saisir l'ombudsman des banques pour lui exposer ses griefs. Pour le surplus, il appartient à mon collègue en charge de la Justice de préciser quelle est l'administration compétente pour surveiller le respect des dispositions précitées de la loi de 2007 et de répondre aux questions que vous posez."

 

Ce renvoi vers vous m'a un peu étonnée. En effet, lorsque certaines sociétés violent la loi sur la protection des consommateurs, j'interroge le ministre en charge de la Protection des consommateurs. Mais, enfin, voilà pourquoi je m'adresse à vous aujourd'hui.

 

Pour rappel, la loi de 2007 permet à chaque citoyen, indépendamment de sa situation financière, de s'adresser à la banque où sont versés ses revenus pour la constitution de sa garantie locative. Deux possibilités existent: soit il la verse en une fois sur un compte individualisé à son nom, auquel cas la garantie locative ne peut excéder deux mois de loyer, soit il opte pour une garantie bancaire qu'il s'engage à constituer progressivement. Le montant maximum de la garantie locative est alors fixé à trois mois de loyer.

 

Les banques ont introduit un recours contre cette législation auprès de la Cour constitutionnelle qui a balayé toutes leurs objections dans un arrêt du 1er septembre 2008, rendant de la sorte ces dispositions pleinement effectives. Une évaluation réalisée par des acteurs de terrain des trois Régions a débouché sur un rapport en octobre 2008 démontrant que, nonobstant cette décision judiciaire, la majorité des banques refusaient d'appliquer le système. Les réponses négatives qui sont données aux demandeurs sont les suivantes: soit l'institution n'offre pas ce type de service, soit ce type de service n'est offert qu'à des conditions - non prévues par la loi - d'âge ou de statut socioprofessionnel.

 

À cet égard, vous conviendrez avec moi, je l'espère, que dans un État de droit, il ne suffit pas qu'une loi ne vous convienne pas pour ne pas l'appliquer. Quelles mesures comptez-vous prendre à l'égard du secteur bancaire qui refuse manifestement d'appliquer la loi?

 

En outre, l'évaluation mentionnée ci-dessus a indiqué que certaines banques demandaient des frais de dossier. La loi est, il est vrai, silencieuse à ce propos et on peut d'ailleurs déplorer qu'en 2007, aucun accord n'ait pu être trouvé pour introduire cette précision. Néanmoins, ces frais ont de toute évidence un effet refouloir sur les personnes qui précisément demandent à pouvoir constituer leur garantie locative progressivement parce qu'elles n'ont pas les moyens financiers de la payer en une fois.

 

Quel est votre avis sur la question de ces frais non négligeables - certains témoignages font état de 250 euros -, lorsqu'on sait qu'en cas de constitution progressive de la garantie - qui peut durer 3 ans -, les banques ne versent aucun intérêt au détenteur du compte tant que la somme n'est pas entièrement constituée? Cela n'assure-t-il pas, selon vous, une rémunération et une limitation des risques suffisants? Ces frais qu'appliquent les banques dans ces situations ne sont-ils pas démesurés?

 

07.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chers collègues, je sais qu'il y a des problèmes, je sais que la loi prévoit une évaluation. En vue de celle-ci, j'ai eu une réunion avec mon collègue le secrétaire d'État Delizée. Nous avons établi la liste des personnes qui doivent être interrogées et nous préciserons les questions à leur poser de sorte d'obtenir une bonne idée de l'application. Bien sûr, tout cela devra nous permettre de formuler une réponse et, le cas échéant, d'opérer une modification de la loi, voire des précisions ou des interventions.

 

C'est donc en accord avec Jean-Marc Delizée que je travaille sur ce dossier, car il est intéressé à trouver une solution dans le cadre de la lutte contre la pauvreté. Ainsi un contact est établi avec le ministre compétent en la matière. Nous agirons donc ensemble.

 

07.03  Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie. En ce qui concerne les frais, il est vrai que la loi reste imprécise; nous devrons donc évaluer la situation et éventuellement modifier la loi.

 

En ce qui concerne le refus des banques de l'appliquer, la loi est claire ou alors il faudra inscrire clairement dans la loi que l'octroi de la garantie locative progressive n'est soumise à aucune condition ni d'âge ni de statut socioprofessionnel. Si la loi ne le stipule pas, il conviendrait sans doute de clarifier ce point.

 

Cependant, indépendamment de la loi, relativement claire au point de vue de la garantie locative, peut-être moins sur les frais, on constate une mauvaise volonté du secteur bancaire. Je trouve que c'est très malvenu en ces temps difficiles pour le citoyen alors que nous avons largement renfloué les banques.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de achterstallige facturen bij de FOD Justitie" (nr. 11935)

08 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "les factures en souffrance au SPF Justice" (n° 11935)

 

08.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, vorig jaar ondervroeg ik uw voorganger al over die problematiek, die toen zeer actueel was geworden naar aanleiding van een krantenberichtje over een stom accident in Brugge, waar er geen toiletpapier meer was in de rechtbanken omdat de leverancier al maanden niet meer was betaald.

 

Ik heb toen een aantal vragen gesteld over de achterstand in de betaling van facturen, heel in het algemeen. De cijfers van toen waren hallucinant. De minister heeft toen aangekondigd dat er werk zou worden gemaakt van een verbetering, een opvolging en een veel stiptere betaling.

 

We zijn nu een jaar later, en ik wilde even polsen hoe ver wij nu staan, te meer daar er recent twee elementen bijgekomen zijn.

 

Ten eerste, VOKA heeft gezegd dat veel bedrijven en particulieren niet tijdig betalen, maar de overheid eveneens. Volgens de informatie van VOKA zou maar 54 procent van de facturen van de overheden globaal op tijd worden betaald, een opmerkelijk cijfer.

 

Ten tweede, we hebben recent ook gezien dat de federale regering een dienst heeft opgericht onder de bevoegdheid van minister Laruelle in het raam van de Participatiemaatschappij, als ik mij niet vergis, om aan bedrijven die lang moeten wachten op betaling van facturen, toch een tegemoetkoming te geven.

 

Die twee elementen duiden er toch op dat er nog altijd een probleem is met de betaling van facturen door de overheid.

 

Mijnheer de minister, vandaar heb ik vijf heel concrete vragen.

 

Ten eerste, hoeveel bedraagt de totale som van de openstaande facturen bij de FOD Justitie op dit ogenblik?

 

Ten tweede, hoe lang moet een leverancier, een deskundige. of wie dan ook die werkt voor de FOD Justitie. gemiddeld wachten opdat de facturen worden betaald?

 

Ten derde, wat zijn de meerkosten ten laste van de overheid als gevolg van de laattijdige betaling van facturen? Het kan gaan over boetebedingen, intresten en dergelijke.

 

Ten vierde, zijn er eventueel al leveranciers overgegaan tot dagvaarding van de Belgische Staat wegens niet-betaling van niet-betwiste facturen? Zo ja, voor welk bedragen? Zijn er al vonnissen geveld, en dergelijke?

 

Tot slot, hoe evalueert u de maatregelen die uw voorganger heeft genomen? Bent u van oordeel dat die volstaan, of zullen er nog bijkomende maatregelen moeten worden genomen om die betalingsachterstand weg te werken?

 

08.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Hecke, op uw vierde vraag antwoord ik bijna dat de leveranciers wachten op een betalingsbevel, maar dat staat er niet.

 

In antwoord op de vraag naar de opvolging van de betalingen bij Justitie kan de door de heer Van Hecke verwachte positieve evolutie worden bevestigd. Er is veel veranderd. Achterstallige facturen blijven een pijnpunt, maar het afgelopen jaar is de basis van een duurzame verbetering gelegd. Dat is recent ook bevestigd in de Ministerraad. Er werd gesproken over een systematische aanpak op alle departementen. Justitie werd als de betere leerling aangeduid. De methodiek bij Justitie werd als een goed werkend model vermeld.

 

In tegenstelling tot het verleden worden de betalingen meer centraal opgevolgd. Het gaat om een opvolging van de facturatie van alle werkingskosten. Op jaarbasis ontvangt Justitie voor een totale som van 342 miljoen euro facturen. Dat is bijna 1 miljoen euro per dag.

 

In februari is voor een totaal van 16.401 facturen tussen de registratie van de binnenkomende facturen en de uiteindelijke betaling een gemiddelde termijn van 47 dagen vastgesteld.

 

Dankzij het monitoringsysteem is het mogelijk per budgetlijn de betalingstermijn op te volgen. Naast dit monitoringsysteem is er ook de opvolging die transversaal gebeurt, in uitvoering van de regeringsbeslissing van 23 januari 2009.

 

Dit tweede systeem is zeer recent en is gebaseerd op basis van steekproeven. Het maakt een onderscheid tussen betalingen op grond van ordonnanties, centrale betalingsbevelingen, en deze op basis van voorschotten, betalingen door rekenplichtigen met voorschotten. Op die manier is het de bedoeling ook een benchmarking op te zetten tussen de verschillende FOD's.

 

Deze middelen laten toe een objectiever beeld te krijgen van de vertragingen en ook de oorzaken ervan te kennen. Zoals ook reeds vorig jaar is aangegeven, is het aantal geschillen eerder beperkt. Het is moeilijk om concrete cijfers te geven.

 

Het is zeer uitzonderlijk dat leveranciers alleen dagvaarden wegens laattijdige betalingen. Als er dagvaardingen zijn, is het dikwijls omdat er nog betwistingen zijn over het een of ander.

Dit verklaart ook waarom het niet evident is te antwoorden op de vraag inzake invordering van niet-betwiste facturen. Betwist of niet, facturen kunnen slechts wegens verstrekte en aanvaarde diensten. Ze kunnen alleen in betaling worden gesteld na uitdrukkelijke machtiging. Dit alles kan geen excuus zijn voor een departement als Justitie om niet alles in het werk te stellen om paal en perk te stellen aan de achterstallen.

 

Om aan de tekortkomingen tegemoet te komen zijn bepaalde maatregelen genomen. Wat de bestellingen betreft, zijn aan de gerechtelijke diensten en de justitiehuizen de richtlijnen herinnerd waaraan de verantwoordelijken zich moeten houden. Intussen is er een veralgemeend gebruik van een internetapplicatie door de stafdienst ICT. Verder is er ook een procedure opgezet voor het correct en tijdig registreren van binnenkomende facturen.

 

Het begint natuurlijk allemaal bij het noteren als de factuur binnenkomt zodat de hele cyclus kan worden gevolgd, ook in de verschillende diensten. Dat is ook een probleem, dat niet alles op één adres binnenkomt, maar bij de justitiehuizen en de gevangenissen enzovoort. Er zijn dus zeer veel verspreide eenheden waar facturen aankomen. Die moeten allemaal in een centraal systeem worden ingebracht. De registratie is dus een belangrijk punt.

 

Recent nog is binnen de rechterlijke orde het CGP-systeem verder uitgerold. Op 4 maart is binnen het directiecomité een actieplan goedgekeurd met de vaststelling van de te halen normen, de rapportage en de diverse concrete maatregelen in functie van de vastgestelde tekorten. Justitie wenst sneller in te stappen in het Fedcom-project en reeds deel uit te maken van de eerstvolgende groep departementen die tot Fedcom toetreden. Aanvankelijk was het de bedoeling om Justitie pas te doen aansluiten bij de laatste trein.

 

Ten slotte neemt Justitie actief deel aan het project dat de regering heeft uitgetekend om in het raam van het relanceplan bijzondere aandacht te geven aan de tijdige betaling van schuldeisers. In dat raam kan worden verwezen naar het verslag van de administratie van Begroting. Uit dat verslag van 23 januari 2009 aan de Ministerraad voorgelegd blijkt dat Justitie in 2008 meer dan 45,7 miljoen euro versneld heeft uitbetaald. De betaling op overdrachten van voorgaande jaren is namelijk met een zelfde bedrag verminderd.

 

De achterstallen blijven een teer punt doch het is en blijft een complex verhaal. Belangrijk is dat de knipperlichten zijn geïnstalleerd en dat daadwerkelijk aanbevelingen worden uitgevoerd. Ik kan u met de hand op het hart bevestigen dat binnen het departement Justitie met zeer veel aandacht aan die problematiek wordt gewerkt, ik zou zeggen terecht.

 

08.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, aan de ene kant stelt u mij voor een deel gerust. U zegt dat u een stuk bent opgeschoven, dat er een positieve evolutie is. Anderzijds heb ik geen concrete antwoorden gekregen over de cijfers. Vorig jaar kregen wij die wel.

 

Vorig jaar was de achterstand nog 73 miljoen euro. Dat is een gigantisch bedrag. Blijkbaar kan u echter vandaag dat concrete bedrag niet geven, alleen de betalingstermijn van 47 dagen. Dat is inderdaad beter. Vorig jaar was dat immers 80 dagen. Op dat vlak is er dus zeker reeds een heel positieve evolutie te zien.

 

Mijnheer de minister, u begon met het betalingsbevel. Het zou heel raar zijn als de overheid zou pleiten voor de snelle invoering van een betalingsbevel zodat leveranciers dat snel kunnen gebruiken tegen de overheid. Dat zou een beetje contradictoir zijn. Dat is absoluut niet nodig. De overheid moet, wanneer ze bezorgd is om de situatie van de KMO’s, zelf het nodige doen om zo snel mogelijk tot betaling over te gaan.

 

Wij zien een positieve evolutie bij de FOD Justitie. Ik hoop dat dit ook het geval zal zijn bij de andere departementen. Die vragen zullen worden gesteld aan uw collega’s.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Justice sur "l'indemnisation des victimes de la catastrophe de Ghislenghien" (n° 11960)

09 Vraag van mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van Justitie over "de uitkering van een schadevergoeding aan de slachtoffers van de ramp te Gellingen" (nr. 11960)

 

09.01  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, jeudi dernier, je vous avais dit que j'avais l'intention de vous interroger sur l'évolution de ce dossier. Comme vous le savez, des victimes attendent encore une indemnisation. J'en ai encore eu la preuve lundi et mardi. Alors que j'allais plaider, j'ai rencontré l'un ou l'autre confrère consulté par des victimes. Ceux-ci m'ont rapporté que, jusqu'à présent, il n'y avait eu aucune indemnisation concrète, même sur le plan de quittances provisionnelles habituellement versées dans le cadre d'accidents de roulage, d'accidents entraînant la responsabilité d'un auteur et l'intervention de sa compagnie d'assurances ou autres. Or, le gouvernement précédent, le ministre précédent et vous-même avez émis le désir que les compagnies d'assurances se mettent d'accord sur une indemnisation jurisprudentielle, c'est-à-dire volontaire, des victimes qui soit significative. Une méthode de calcul existe et prévoit même un petit "bonus" supplémentaire.

 

De cette manière, l'indemnisation interviendrait avant l'issue d'un procès qui s'avérera de toute façon relativement long. Même si l'action au fond débute en mai prochain devant le tribunal correctionnel de Tournai, vous savez pertinemment que ce dossier ira en appel, éventuellement en cassation, second appel, etc. Ce type de dossier dure en général une dizaine d'années. Intellectuellement, nous ne pouvons pas l'admettre.

 

Monsieur le ministre, je ne sais pas si vous avez eu l'occasion de regarder l'émission de la chaîne RTL. Une des victimes, qui s'est exprimée dans cette émission et dont je ne citerai pas le nom, a sollicité l'intervention de l'assureur accidents du travail. Les indemnités qui lui sont proposées à l'amiable sont largement sous-estimées par rapport à ce qu'elle pourrait obtenir dans le cadre d'un procès et de la jurisprudence actuelle en cette matière.

 

D'un autre côté, il y a l'état d'avancement d'une législation ou d'un projet venant du gouvernement au sujet de l'évolution future de ce droit des assurances et de l'intervention obligatoire des assureurs de par la loi, à chaque fois qu'un accident technologique, c'est-à-dire dû à l'industrie de l'homme, se produit et crée un dommage d'une certaine ampleur. Aujourd'hui, les assureurs y sont obligés moralement mais, demain, grâce à la loi, ils devront intervenir avant l'issue d'un procès, de manière à créer une forme de responsabilité objective en ces matières.

 

Il y a donc, d'une part, l'aspect du passé avec la catastrophe de Ghislenghien et ce que l'on pourrait faire pour avancer et indemniser les victimes. D'autre part, il y a l'aspect législatif pour toute catastrophe future. Monsieur le ministre, où en sont vos projets en la matière?

 

Assuralia a préparé un projet qui parle des dommages de masse. Les conditions de recevabilité précisent qu'il doit s'agir d'un dommage d'une certaine ampleur et qu'il faut nécessairement avoir été hospitalisé, ce qui me paraît problématique. En outre, la durée de cette hospitalisation doit être de minimum trente jours. Quid des hospitalisations inférieures? C'est une des pistes qui a été lancée. La suivez-vous ou bien travaillez-vous sur votre propre projet, à moins que ce ne soit le gouvernement qui en discute? En effet, en l'occurrence, trois ministres sont concernés: vous-même, le ministre des Finances et le ministre de l'Économie.

 

09.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chère collègue, comme je l'ai déjà dit à M. Crucke, j'ai effectivement eu l'occasion de prendre connaissance du dossier à plusieurs reprises. C'est un dossier que j'essaie de suivre chaque jour. Cependant, je vous ferai remarquer que je ne possède pas ce dossier. Il ne dépend pas de moi. Il s'agit des compagnies d'assurances, d'Assuralia, qui doivent conclure des accords entre elles.

 

Aussi, je ne puis accepter les propos que vous tenez dans d'autres commissions et en mon absence, selon lesquels je ne fais rien dans ce dossier.

 

09.03  Marie-Christine Marghem (MR): Ne confondez pas l'indemnisation avec la loi!

 

09.04  Stefaan De Clerck, ministre: Je suis ce dossier de façon quotidienne. J'ai également évoqué le fait que les assureurs sont maîtres de ce dossier. Ils sont disposés à soumettre leurs propositions à leurs victimes. À cet effet, un accord est intervenu entre toutes les compagnies d'assurances et toutes les instances fédérales.

 

Néanmoins, à la demande des assureurs, un accord était également sollicité auprès des autorités communautaires et régionales. J'ai donc dû adresser une nouvelle lettre aux ministres-présidents de la Flandre et de la Wallonie pour obtenir leur accord. Les Conseils des ministres régionaux avaliseraient cet accord cette semaine encore.

 

Je suis en contact permanent avec eux. Selon la dernière information reçue du côté wallon, la décision interviendra lors du prochain Conseil. Pour la Flandre, l'affaire suit son cours. J'espère qu'il s'agit de la dernière étape mais je n'ose le confirmer à 100%, car chaque fois que l'on pense avoir obtenu un accord global, un petit problème surgit. La dernière étape pourrait donc être atteinte maintenant.

 

En ce qui concerne le projet de loi, je travaille sur cette matière. Il faut absolument travailler sur ce projet. La demande existe de toutes parts. Assuralia et les compagnies d'assurances ont communiqué leurs propres projets. Dès que l'accord interviendra, nous déposerons ces documents sur la table et les améliorerons, le cas échéant, car d'autres intervenants s'occupent du dossier pour trouver un règlement adéquat.

 

Personnellement, je désire œuvrer très rapidement en la matière, car il s'agit d'un phénomène récurrent. L'affaire de Ghislenghien est l'occasion pour concrétiser les intentions.

 

09.05  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Que cela soit clair, j’attends un projet pour le futur! C’est dans cette optique que je disais que le gouvernement n’avait pas encore de projet en main, et j’y vois plusieurs raisons.

 

Comme je vous l'ai dit en séance plénière récemment, je me rends bien compte, monsieur le ministre, que vous venez de prendre votre charge. De plus, il s'agit de matières très complexes. Les assurances vont essayer de proposer un projet allant dans leur sens et ne les gênant pas outre mesure pour l’avenir. En effet, des sommes très importantes sont en jeu. Dans un ensemble, quel que soit le type de catastrophe, si plusieurs assureurs sont concernés, tous les contrats d’assurance ne sont pas nécessairement configurés avec la même couverture. Certains assureurs doivent intervenir plus que d’autres et parfois craindre de ne pas récupérer ce qu’ils auraient donné en trop alors que le jugement prononcé plus tard arbitrera dans leur chef une responsabilité moindre.

 

En conclusion, je suis heureuse de voir que nous aurons un projet à discuter très rapidement, car vous avez l’intention d’aller vite. Par ailleurs, j’avais déposé une proposition actuellement à l’étude dans le cadre de la commission de l'Économie. À ce propos, à la demande de tous les commissaires, un courrier vous a été adressé ainsi qu’aux deux autres ministres concernés afin de vous demander précisément où vous en étiez et ce, pour associer votre projet à la discussion en commission.

 

Pour le volet indemnisations, je veux vous poser une question supplémentaire. Lorsque vous me dites attendre l’accord des entités fédérées, pouvez-vous me dire en quoi ces dernières doivent intervenir pour donner leur accord en vue de l’indemnisation concrète des victimes de Ghislenghien?

 

09.06  Stefaan De Clerck, ministre: Ces instances sont responsables au niveau de l'assurance des victimes. Par exemple, pour la Flandre, un enseignant est payé par la Communauté flamande. Il faut donc un accord de l'assureur et de la Communauté flamande. Le gouvernement flamand doit encore décider. Ils sont concernés indirectement par le biais des victimes et de l'assurance-loi.

 

09.07  Marie-Christine Marghem (MR): Cela veut dire que quelques victimes sont concernées par des assureurs qui assurent leur employeur institutionnel qui doit donner son accord dans le cadre des propositions d'indemnisation qui seraient formulées.

 

Ces propositions d'indemnisation vont-elles dans le sens que j'ai déjà évoqué, à savoir qu'elles sont susceptibles de faire en sorte que les victimes cessent de demander une indemnisation en justice et ne se préoccupent plus que de l'aspect purement pénal des choses? Vous savez qu'il y a des tables d'indemnisation pour tel ou tel type de dommages, il y a des grilles de dédommagements. Souvent, on propose un peu plus pour inciter la personne à abandonner son recours civil en justice, souvent accroché à une action pénale, afin de ne plus avoir qu'à discuter du problème purement pénal.

 

Connaissez-vous déjà le montant des indemnisations proposées?

 

09.08  Stefaan De Clerck, ministre: Non. Je n'ai pas tout le dossier avec moi. J'essaie de vous répondre en me limitant aux questions que vous avez posées.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Justice sur "l'arriéré judiciaire auprès des juridictions du travail" (n° 11961)

10 Vraag van mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke achterstand bij de arbeidsrechtbanken en -hoven" (nr. 11961)

 

10.01  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre, je vous avais interrogé concernant l'arriéré dû au règlement collectif de dettes.

 

Entre-temps, j'ai vu le président du tribunal du travail lors de votre visite à Tournai vendredi dernier. Il s'était également manifesté en ce sens et vous avait interrogé. J'ai eu la réponse à la question que je lui avais posée, à savoir que l'arriéré se manifestait un peu partout.

 

Avez-vous pu rencontrer, comme vous me l'aviez indiqué, l'ensemble des magistrats qui sont confrontés à cette problématique et dégager avec eux des solutions en termes de ressources humaines et de logistique?

 

10.02  Stefaan De Clerck, ministre: Chère collègue, j'ai donné des réponses le 4 mars. Je donne sans cesse des réponses à la Chambre, au Sénat, en séance plénière, en commission, aux questions sur l'arriéré judiciaire auprès des juridictions du travail. Je vais donc continuer à donner des réponses!

 

Le 17 mars, il y a eu un groupe de travail interne. Je crois que fin de la semaine, il y aura un contact entre le groupe interne et mon cabinet pour en finir et essayer de rédiger un compte rendu des conclusions et des actions à mener.

 

Comme je l'ai déjà communiqué, cette réunion de concertation aura donc lieu ce jour-là à la demande du premier président de la cour du travail à Liège, M. Joël Hubin. Je sais dans quel sens on avance mais j'attends que les conclusions soient formulées par tous les participants, de sorte qu'on puisse agir en concertation et en accord total avec tous les acteurs.

 

Je crois que c'est une question de jours. Peut-être la semaine prochaine ou dans deux semaine, pourrais-je répondre ou donner des informations complémentaires. Je pourrai peut-être spontanément venir dire ce qui se passe pour anticiper les questions qui se suivent!

 

10.03  Marie-Christine Marghem (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse réjouissante.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de mogelijk zeer drastische strafinkortingen in de zaak-Munten" (nr. 12103)

11 Question de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "les réductions de peine qui pourraient être très importantes dans l'affaire Munten" (n° 12103)

 

11.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, over individuele zaken worden niet zo gemakkelijk mondelinge vragen gesteld, tenzij er persaandacht of belangstelling voor is. Hier gaat het toch om een zaak waarover destijds heel veel commotie heeft bestaan.

 

Het gaat hier om de zaak-Marc Munten, een politieman die op een gegeven moment is neergeschoten tijdens zijn ambt, op een zeer agressieve wijze. Uit de pers van 20 maart is gebleken dat de moordenaar, degene die heeft geschoten, reeds sinds begin vorig jaar in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Nochtans was hij in mei 2005 veroordeeld tot twintig jaar cel, met ingang van mei 2001, en had hij voordien correctionele veroordelingen opgelopen van samen tot tien jaar cel. Als men dat optelt, komt men aan dertig jaar en zou men kunnen denken dat hij hoe dan ook de eerste tien jaar niet zou kunnen vrijkomen. Dan zijn we nog mild, want de facto gaat het hier toch om recidive en zou hij dus pas na het uitzitten van twee derde van de straf, na twintig jaar, kunnen vrijkomen.

 

Nu blijkt dat hij al na een zevental jaar in vrijheid zou mogen worden gesteld of in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dat is natuurlijk spectaculair, zeker gezien de omstandigheden. Ik herinner mij dat er in de periode van de veroordeling massale protestacties van politiemensen waren omdat de betrokkene toen al zo mild werd behandeld.

 

Ik heb het niet kunnen natrekken en mijn medewerker heeft er niets over gevonden, maar men vertelt mij dat in 2006 een of ander KB zou zijn uitgevaardigd waardoor de berekening zou zijn veranderd en men gemakkelijker de ene straf door andere kan laten opslorpen. Ik heb daarvan zelf geen materiële elementen gevonden.

 

Ik heb ondertussen ook vernomen dat de moordenaar nog recentelijk voor de correctionele rechtbank zou zijn gedaagd voor een andere gewelddadige overval in Wilsele, bij Leuven.

 

Het zou hoe dan ook stuitend zijn dat de betrokkene binnenkort zou vrijkomen, ondanks zijn palmares van dertig jaar cel.

 

Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de minister.

 

Kunt u een precies overzicht geven van de verschillende veroordelingen van de betrokkene en van de hangende procedures?

 

Kunt u uitleggen waarom de betrokkene reeds sedert vorig jaar in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidsstelling? Op grond waarvan vond een eventuele opslorping plaats? Kunt u dat systeem even uitleggen?

 

Ten derde, klopt het dat het systeem van elektronisch toezicht voorlopig werd geweigerd aan de betrokkene?

 

11.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega’s, er zijn inderdaad verschillende veroordelingen. Er zijn drie vonnissen geweest: hof van beroep van Brussel op 22 maart 2004 vier jaar, hof van beroep van Brussel op 10 september 2003 zes jaar en hof van assisen van Brussel op 10 oktober 2005 twintig jaar opsluiting voor diverse feiten.

 

Hij is recent verschenen voor de correctionele rechtbank van Leuven, maar er is nog geen definitieve uitspraak gekend.

 

U kent artikel 65 van het Strafwetboek. Moet ik het voorlezen? De vorige keer las ik immers een artikel voor en u zei mij toen dat u dat allemaal wel kende. Artikel 65 voorziet dat, wanneer de feiten worden voorgelegd, alleen de zwaarste straf wordt uitgesproken. Wanneer eenzelfde feit verschillende misdrijven oplevert en wanneer verschillende misdrijven, die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet, gelijktijdig worden voorgelegd aan eenzelfde feitenrechter, wordt alleen de zwaarste straf uitgesproken.

 

Wanneer de feitenrechter vaststelt dat misdrijven die reeds het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en van andere feiten die bij hem aanhangig zijn en die, in de veronderstelling dat ze bewezen zouden zijn, aan die beslissing zijn voorafgegaan en samen met de eerste misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet, houdt hij bij de straftoemeting rekening met de reeds uitgesproken straffen.

 

Indien deze hem een juiste bestraffing voor alle misdrijven voldoende lijkt, spreekt hij zich uit over de schuldvraag en verwijst hij in zijn beslissing naar de reeds uitgesproken straffen. Het geheel van de straffen uitgesproken met toepassing van dat artikel 65 mag het maximum van de zwaarste straf niet te boven gaan.

 

Op advies van de procureur-generaal werd bij ministerieel besluit van 2 januari 2007 de opslorping toegepast van de arresten van 22 maart 2002 en 10 september 2003 door het arrest van het hof van assisen van 10 oktober 2005. Hierdoor werd het geheel van zijn straffen gereduceerd tot twintig jaar opsluiting.

 

Het berekenen van de toelaatbaarheidsdatum voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling gebeurt volgens de criteria vastgelegd door de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden. In dit geval is dit op een derde van de totale strafduur. Uiteraard geniet de betrokkene niet van het regime van het elektronisch toezicht.

 

Het regime elektronisch toezicht voor veroordeelden met straffen waarvan de totale duur de drie jaar overschrijdt, behoort tot de beslissingsbevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank die daarover zal moeten oordelen.

 

Die twintig jaar en vandaag die zeven jaar waarvan sprake is dus een gevolg van die samenvoeging.

 

11.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik val bijna van mijn stoel als ik dit allemaal hoor.

 

Ik vind het werkelijk stuitend. Het is uw verantwoordelijkheid niet. Het is immers gebeurd onder uw voorganger. Ik heb begrepen dat het gaat om een ministerieel besluit dat begin januari 2007 werd uitgevaardigd. We zullen dit verder onderzoeken. Het was precies daarnaar dat we zochten. U geeft ons dus een belangrijke hint.

 

Ik ken de draagwijdte van artikel 65 niet uit het hoofd, maar als er opslorping had moeten plaatsvinden, had dat bij de uitspraak van die twintig jaar moeten gebeuren. Men heeft de slachtoffers toen verzekerd dat er geen opslorping zou zijn, dat de feiten losstaan van mekaar en dat men de veroordelingen moet optellen om te zien na hoeveel jaar men in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.

 

Als een minister nu precies het tegenovergestelde doet en extreme gunstmaatregelen neemt, bovenop de gunstmaatregel die het systeem van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is, dan meen ik dat zij heel zwaar in de fout is gegaan. Ik kan haar daarover niet meer interpelleren, aangezien zij geen minister van Justitie meer is.

 

U bent wel haar rechtsopvolger. Ik kan u enkel maar vragen om dat niet meer te doen wanneer u nog een gelijkaardige zaak krijgt. Het is werkelijk stuitend dat straffen die al heel licht zijn, nog maar eens worden ingekort en op de duur worden gereduceerd tot nauwelijks iets. Als iemand voor verschillende feiten achter mekaar is veroordeeld, is dit een vorm van recidive, maar zelfs dat wordt niet in aanmerking genomen omdat men te maken heeft met een assisenprocedure versus een gewone correctionele procedure.

 

Die persoon heeft al van alle mogelijke gunstmaatregelen kunnen genieten en nu krijgt hij van de minister nog eens een extra gunstmaatregel. Ik vind dit stuitend. Ik zal dit verder onderzoeken. Deze zaak is voor mij niet afgelopen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de verschillen in de gehanteerde tolerantiedrempels inzake de vervolging van snelheidsovertredingen tussen het parket van Hasselt en het parket van Tongeren" (nr. 11940)

12 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les différents seuils de tolérance appliqués à la répression des excès de vitesse par le Parquet de Hasselt et le Parquet de Tongres" (n° 11940)

 

12.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, er is blijkbaar een verschil in de vervolging van snelheidsovertredingen tussen de parketten van Hasselt en Tongeren. Er zou een algemene tolerantiedrempel bestaan van 6 km per uur boven de opgelegde norm bij overtredingen waarbij de snelheid niet al te hoog is en waarbij ook de maximumsnelheid niet al te hoog is.

 

Nu heeft de procureur des Konings van het parket te Tongeren verklaard op de regionale tv-zender TV Limburg dat het parket van Tongeren wegens de werklast een bijkomende limiet hanteert van 5 km per uur daarbovenop, een soort pretoriaanse limiet. Het is eigenaardig dat men op het grondgebied van eenzelfde provincie met twee parketten sneller tot vervolging overgaat bij het ene parket dan bij het andere en dat dat bovendien het gevolg is van weloverwogen maatregelen van de twee procureurs.

 

Mijnheer de minister, zijn er nog verschillen inzake de tolerantiedrempels tussen andere parketten in dit land? Mogen er uitzonderingen worden gemaakt, zoals de procureur te Tongeren dat doet? Die grens van 6 km per uur extra moet toch ergens zijn vastgelegd? Allicht gebeurde dat door het College van procureurs-generaal? Of misschien heeft dat daar toch zijn zeg in gehad?

 

Welke maatregelen wilt u nemen opdat de parketten daadwerkelijk dezelfde tolerantiedrempels hanteren en de discrepanties worden weggewerkt, ook de pretoriaanse drempels, die door alvast één procureur, namelijk die van Tongeren wordt gehanteerd?

 

Ik had ook nog de vraag opgesteld hoever het staat met de uitwerking van de plannen die de werklastmeting van het gerecht willen onderzoeken. Ik zal die evenwel even aanhouden, omdat collega’s daar straks op willen terugkomen. Het gaat dan alleen over de werklastmeting voor de parketten, uiteraard.

 

Alvast bedankt voor uw antwoord.

 

12.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik antwoord nog niet op dat laatste deel, begrijp ik.

 

Mevrouw de voorzitter, collega’s, de tolerantiedrempels die worden gehanteerd bij de vaststelling van snelheidsovertredingen werden vastgelegd in rondzendbrief 11/2006 van het College van procureurs-generaal.

 

Daarbij werden inderdaad technische marges vastgelegd: namelijk: 6 km per uur tot aan de maximumsnelheid van 100 km per uur, en 6 procent erboven. Concreet betekent het dat een gemeten snelheid van 57 km per uur wordt gecorrigeerd met een technische marge van 6 km tot 51 km per uur. Die correctiemarges worden in het hele land gehanteerd.

 

De richtlijn laat toe dat de procureur des Konings met de bestuurlijke en/of de politionele overheden overleg pleegt en afwijkt van de rondzendbrief, waarbij rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld de aard van de controles of het aantal controles. Het openbaar ministerie behoudt bovendien haar volledige beoordelingsvrijheid bij de beoordeling van een overtreding en kan van de richtlijn afwijken.

 

In die context week zowel het parket van Hasselt als het parket van Tongeren lichtjes af van de omzendbrief en hielden zij rekening met een bijkomende marge van 5 kilometer per uur alvorens tot vervolging over te gaan. Sinds 1 maart 2009 is het parket van Hasselt afgestapt van de bijkomende tolerantiemarge en hanteert het enkel nog de technische marges zoals vastgelegd in de omzendbrief. De politiediensten van het gerechtelijk arrondissement Hasselt kregen hiervoor de nodige instructies.

 

De procureur des Konings te Tongeren liet weten dat hij de bijkomende parketmarge voorlopig wenst te behouden, aangezien het openbaar ministerie prioriteit wil geven aan de opsporing en vervolging van andere relevante dossiers zoals de afhandeling van verkeersongevallen, dossiers inzake niet-verzekerd sturen en niet-gekeurde voertuigen. Hij benadrukt evenwel dat hij met de politiediensten heeft overlegd, opdat ze hun capaciteiten ten volle zouden inzetten op de plaatsen waar er gevaarlijke verkeerssituaties bestaan, om daar de nodige vaststellingen te doen en sensibiliserend op te treden. Daarbij wordt de opsporings- en vervolgingscapaciteit gericht op de zwaardere snelheidsovertredingen.

 

Er zijn mij tot op heden geen andere gerechtelijke arrondissementen bekend die van de voorschriften uit de richtlijn zouden afwijken.

 

In een volgende vergadering met het College van de procureurs-generaal zal ik de materie behandelen. Ik zal ook laten nagaan of er verschillen bestaan tussen parketten en, indien dat het geval is, of de verschillen verantwoord zijn. Die vrijheid hebben ze, er bestaat immers een marge.

 

Vroeger kwamen de verkeersmagistraten uit het hele land jaarlijks een of twee keer samen om overleg te plegen over het vervolgingsbeleid, ervaringen uit te wisselen en items uit de wetgeving of de reglementen te bespreken. Mogelijks moet dat overleg opnieuw worden opgestart, zodat een uniforme aanpak kan worden verzekerd. Op de werklast kom ik later nog terug.

 

12.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Bedankt voor het uitvoerig antwoord, mijnheer de minister.

 

Het parket van Tongeren is dus blijkbaar een buitenbeentje. Ik meen begrepen te hebben dat de tolerantie door de parketten wordt toegepast en niet mechanisch of technisch door de politie zelf. De politie meet de snelheid zoals ze moet worden gemeten, maar het is het parket dat uiteindelijk zegt: we trekken er 6 kilometer per uur af.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de werklastmeting en de kritiek daarop" (nr. 11973)

- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de werklastmeting" (nr. 12010)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de werklastmeting bij het gerecht" (nr. 12128)

13 Questions jointes de

- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la mesure de la charge de travail et les critiques y afférentes" (n° 11973)

- M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la mesure de la charge de travail" (n° 12010)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la mesure de la charge de travail auprès des instances judiciaires" (n° 12128)

 

13.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de methode om de werkdruk van de magistraten te evalueren, zorgt andermaal voor polemiek. Blijkbaar heeft het hof van beroep van Bergen een zeer kritische nota geschreven over deze methode. Deze methode zou onwetenschappelijk en zelfs onwillekeurig zijn, aldus het hof van beroep van Bergen.

 

Het hof van beroep van Bergen heeft sinds juni 2008 samen met het hof van beroep van Antwerpen een proefproject lopen om de werklastmeting uit te werken. Tot op heden is nog geen werkmethode gedefinieerd, hoewel de hoven van beroep garanties wilden zodat die meting betrouwbaar en objectief zou zijn.

 

Mijnheer de minister, hebt u kennis van de nota? Wat is de inhoud van de nota? Wat is uw reactie op de nota? Denkt u, na de kritiek gehoord te hebben, dat de werklastmeting er nog steeds komt en wanneer?

 

13.02  Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik stel vast dat mijn vraag volledig gelijklopend is met die van mevrouw Smeyers. Ik heb nog een bijkomende vraag. Wat is de houding van het hof van beroep van Antwerpen in deze problematiek?

 

13.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik voeg daar alleen nog de vraag aan toe hoe het is gesteld met de stand van zaken, los van eventuele kritische nota's die eventueel zouden zijn verschenen? Wat is de stand van zaken – dat was toch een punt in de beleidsnota, zij het zeer vaag – met de werklastmeting die door iedereen, zowel de politiek als het gerecht, als pregnant wordt ervaren?

 

13.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega's, ik denk dat dit een zeer belangrijke materie is. Ik zal daarover enige toelichting geven. Dit kwam inderdaad in de media naar aanleiding van een brief van het hof van beroep van Bergen, waarover ik ook iets kan zeggen.

 

Wat zijn de concrete plannen? Het principe van de werklastmeting werd ingeschreven in 2001 in artikel 352bis van het Gerechtelijk Wetboek. Het bepaalt dat de Koning na advies van de Hoge Raad voor de Justitie de wijze vaststelt waarop de werklast van de rechter en van het openbaar ministerie wordt geregistreerd, alsook de wijze waarop deze geregistreerde gegevens worden geëvalueerd. Het werd echter nog niet uitgevoerd. Dit betekent echter niet dat men is blijven stilzitten.

 

De werklastmeting bij het openbaar ministerie is sinds 2004 opgestart en reeds in volle uitvoering. Het gebeurt in drie fases. De eerste fase is de conceptualisering en de ontwikkeling van een werklastmeetinstrument. De tweede fase is de implementatie en de toepassing bij het OM, met de nadruk op de kwantitatieve uitbouw van de werklastmeting bij alle geledingen, startend van nulmetingen, gevolgd door jaarlijkse metingen. Fase drie is de optimalisering en het onderhoud van de werklastmeetsysteem met de focus op de kwalitatieve beoordeling en ontwikkeling.

 

Concreet werden in de periode 2004-2007 de parameters vastgesteld in een prototype van een werklastmeetinstrument en een webapplicatie ontwikkeld. Dit werd in 2007-2008 getest met de ontwikkeling van een lightversie van de webapplicatie voor de lokale gebruikers. In 2009 tot 2011 wil men vooral de gebruiksvriendelijkheid verhogen en een geïntegreerde applicatie voor de parketten van eerste aanleg ontwikkelen.

 

De werklastmeting bij de zetel is nog in volle opbouw. Mee op basis van een wetenschappelijke haalbaarheidsstudie verricht in 2007 door de KU Leuven en Luik heeft mijn voorganger hiertoe op 4 juni 2008 een protocol afgesloten met de uitgebreide Vaste Vergadering van de Korpschefs van de Zetel, CMRO, BIRO, FOD Justitie. Het heeft als doel de ontwikkeling en de implementatie van een werklastmeetinstrument voor alle rechtscolleges en voor alle functies binnen de zetel, magistraten, referendarissen, griffiers en administratief personeel. Het bepaalt concreet dat de zetel tegen eind 2009 een voorstel van generiek werklastmeetinstrument uitwerkt en reeds een werklastmeting in de hoven van beroep verricht. Zij doen dat dus zelf, zij zijn mede verantwoordelijk. Zij hebben dat opgenomen. De hoven van beroep van Bergen en Antwerpen zijn de pilootsites.

 

Voor het openbaar ministerie werd het model oorspronkelijk ontwikkeld door een privépartner, De Witte & Morel. De uitvoering en de verdere ontwikkeling zijn sedert 1 november 2006 in handen van het vast bureau werklastmeting dat is ingesteld binnen het Collega van procureurs-generaal. Er gebeurt regelmatig rapportering en validatie door een begeleidingscomité. De zetel staat om redenen van onafhankelijkheid zelf in voor de ontwikkeling van hun werklastmeetinstrument en het beheer van de gegevens. Dit gebeurt door het vast bureau voor statistiek en werklastmeting dat als operationeel orgaan is ingesteld door het protocol. Het wordt geleid door een magistraat-coördinator, mevrouw Boeykens, onder aansturen van de Vaste Vergadering van de Korpschefs van de Zetel. Het vast bureau wordt hierin ondersteund door de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de FOD Justitie. Deze laatste voorziet in de nodige materiële en personele omkadering, waaronder een eigen lokaal en 15 voltijds equivalenten, waaronder statistici, informatici en secretariaatspersoneel. Het is dus een hele equipe die hier permanent aan werkt. De ontwikkeling gebeurt in nauw overleg met de pilootsites en de expertengroep aangesteld voor elk type gerecht. Een begeleidingscomité bepaalt de strategie en valideert de resultaten.

 

Hoever staat het nu met de uitvoering? Voor het openbaar ministerie vond in 2006-2007 de centrale ingebruikname van het werklastmeetinstrument met een eerste nulmeting voor de politieparketten plaats. In 2008 werd dit gevolgd door een eerste nulmeting bij de parketten-generaal samen met een vervolgmeting bij de politieparketten. In 2009 plant men naast nieuwe vervolgmetingen voor de politieparketten en de parketten-generaal een eerste nulmeting voor de correctionele parketten. Deze metingen vereisen verdere analyses die zijn gespreid over een voldoende lange termijn alvorens hieruit conclusies te trekken.

 

Bij de zetel zit men nog in de beginfase maar de werkzaamheden zijn goed gevorderd. Het begeleidingscomité heeft al op 22 september 2008 een stappenplan goedgekeurd voor de uitvoering van het protocol. Een eerste fase betreft het informeren en sensibileren, een tweede fase de analyse en het onderzoek van het terrein, een derde fase de definiëring van de kernproducten, een vierde fase de invulling van de behandeltijd en een vijfde fase de consolidatie van het model.

 

Het onderzoek in en het overleg met de pilootsites van Antwerpen en Bergen, over stappen twee en drie van dit plan, is afgerond. Op 18 maart 2009 werden de eerste voorstellen rond terreinafbakening afgerond. Zij geven een antwoord op de vragen over functie, over de activiteiten die in het model worden weerhouden, over de indeling van een hof van beroep in entiteiten, over de onderdelen, over de metingen, over het opstellen van een lijst met kernproducten en de ondersteunende activiteiten en randactiviteiten voorgelegd aan een expertengroep van de hoven van beroep.

 

Op 23 april 2009 vindt opnieuw een begeleidingscomité plaats dat onder meer over de methodologie zal gaan. Alle informatie over het project werklastmeting, over de betrokken organen en instanties, en over de reeds verrichte activiteiten in het stappenplan zijn terug te vinden op de website van het Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting. Als u wil geef ik u de exacte naam van de website.

 

Het is belangrijk te benadrukken dat de invoering van de werklastmeting een essentieel onderdeel vormt in het streven naar een moderne, rechterlijke organisatie. De werklastmeting is in essentie bedoeld als methode om de globale werklast van een rechtscollege of parket per groep medewerkers te bepalen. Het moet ons ook een objectieve inschatting van de personeelsbehoeften verschaffen en dit per groep medewerkers verbonden aan een rechtscollege of parket.

 

De betrokken nota van de eerste voorzitter Franeau van het hof van beroep van Bergen was oorspronkelijk aan het Vast Bureau gericht, dat de werkzaamheden van de zetel regelt. De eerste voorzitter heeft een brief aan dat Vast Bureau gericht. Hij heeft die ook ter informatie naar de een en de ander doorgestuurd, zo is dat gaan circuleren.

 

Samen met de andere leden van het begeleidingscomité werd mijn Beleidscel per mail van 18 maart 2009 hiervan officieel in kennis gesteld door de magistraat-projectleider mevrouw Boeykens, samen met haar antwoord en bijkomend achtergrondinformatie.

 

Deze nota getiteld ‘Mémoire du groupe de travail de la cour d’appel de Mons de sujet de la mesure de la charge de travail’ stelt niet het principe van de werklastmeting zelf in vraag. Wel bevat de nota een kritische reactie op de presentatie die is gehouden op 19 februari 2009 in de werkgroep in het hof van beroep van Bergen met de eerste voorstellen inzake terreinafbakening, de indeling in entiteiten, de lijst van de kernproducten, de ondersteunende en randactiviteiten voor de betrokken pilootsites enzovoort. Deze bedenkingen hebben betrekking op de methodologie en de concrete invulling van dit alles. Een punt van discussie vormt onder meer de vooropgestelde principes inzake het gebruik van de tijdsmeting en de criteria om de aard van de zaken en de kwaliteit mee in rekening te brengen. Het is een klassiek thema: kwantitatieve versus kwalitatieve beoordeling.

 

Aansluitend wordt verwezen naar een consultatie door het hof van beroep van Bergen van andere academici van de universiteit van Bergen zelf, waarvan een verslag wordt verwacht tegen eind maart en waarbij men vraagt de werkzaamheden tot dan op te schorten.

 

De eerste voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen blijft volgens de informatie waarover ik beschik het project uitdrukkelijk steunen. Daar is geen probleem.

 

Tevens ontving ik vanwege het College van de eerste voorzitters van de hoven van beroep een brief van 20 maart – zeer recent – waarin de tien voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven hun uitdrukkelijke steun en hun uitdrukkelijke medewerking aan het project bevestigen.

 

Tevens geeft men aan dat de kritische bedenkingen van de pilootsites niet wijzen op interne verdeeldheid maar integendeel constructief bedoeld zijn, waarbij het aan het begeleidingscomité is om erop toe te zien dat deze verder worden geapprecieerd en meegenomen in de beoordeling en de verdere werkzaamheden.

 

Ik meen dat ik voorlopig niet veel hoef te reageren op de nota. Het protocol bepaalt immers dat de leiding van het project toekomt aan de zetel. Het is aan de zetel daar verder mee om te gaan. Uiteraard blijf ik er van dichtbij op toezien en ik hoop dat alles normaal loopt.

 

Ik ben ervan overtuigd dat het project voluit moet en kan worden voorgezet en dat het ons mogelijkheden zal bieden om de reorganisatie en de modernisering van Justitie verder te realiseren.

 

13.05  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord daarnet was zeer precies. Uw antwoord op deze vraag vond ik niet echt precies, maar op het einde werd het mij toch duidelijk. Ik meende dat u niets meer over de nota ging zeggen. Dat hebt u dan toch gedaan.

 

Inhoudelijk weten wij nog altijd niets meer. Alleen dat het om de methodologie ging. Ik hoop dat u in elk geval doorgaat met die werklastmetingen. Zoals u ter afsluiting hebt gezegd zijn die broodnodig om op langere termijn werk te kunnen maken van een reorganisatie van Justitie. Ik hoop dat er geen verdere vertragingsmanoeuvres meer komen.

 

13.06  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik wilde in mijn repliek nog iets scherper zijn dan mevrouw Smeyers, maar ik hoef dat niet te zijn omdat u duidelijk hebt gesteld dat het verhaal verder gaat.

 

Ik had de indruk na het lezen van het artikel in La Libre Belgique – waaruit ik mijn informatie heb gehaald – dat er een soort vertragingsmanoeuvre zou kunnen zijn, in de zin dat men heel goed beseft – ik besef dat ook heel goed – dat de werklastmeting als instrument zeer belangrijk is voor de verdere vernieuwing van Justitie. Zonder dat instrument zullen wij er niet geraken. Het moet een zo objectief mogelijk meetinstrument zijn om verder te kunnen vernieuwen. Ik weet dat dit ook uw bedoeling is.

 

Ik had het gevoel dat het hof van beroep te Bergen – waar opmerkingen werden gemaakt, u beaamt dat – angst had voor de confronterende inhoud van verdere werklastmetingen. Ik had het gevoel dat men daar wat moeilijk over ging doen. U hebt bevestigd dat dit niet de reden is en dat men gewoon inhoudelijke argumenten heeft op basis waarvan men tot een nog betere werklastmeting moet komen.

 

Ik meen dat de zaak wat dat betreft is uitgeklaard. Bedankt voor uw antwoord.

 

13.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik prijs de manier van schroomvalligheid waarmee de heer Terwingen het onderwerp benadert. Ik wou ook dezelfde teneur aanhouden, maar dan moet ik vanuit de oppositie toch een extra tandje bijsteken.

 

Het begint allemaal een beetje op een goednieuwsshow te lijken. Men is ermee gestart in 2004 en het gaat allemaal zo traag. Zeker in deze tijden moeten politici oppassen om ook maar iets te lossen over de rol van het gerecht, want dan komt men al gauw op het terrein van de scheiding der machten.

 

Ik denk dat wanneer men destijds de beslissing had willen nemen om een rechtbankmanager in te schakelen, men al veel verder zou hebben gestaan. Ik hoop dat de politieke wil nog steeds aanwezig is om dat te doen. Men heeft inmiddels immers gezien, bijvoorbeeld bij een orgaan als de Hoge Raad voor de Justitie, dat er een zekere dynamiek is ontstaan doordat mensen van buiten het werkveld in de hoge raad zijn komen zetelen. Zij benaderen het gerecht heel vaak op een spontane, actieve en dikwijls proactieve manier. Ik denk dat wanneer deze vorm, deze mentaliteit, deze structuur zou kunnen doordringen in de rechtbanken, er van werklastmeting niet al te veel sprake meer zou zijn.

 

Nu krijgt men overal de indruk, zeker bij de buitenstaanders, dat de werklastmeting van een dergelijke lange adem is dat – ik moet oppassen wat ik zeg, de collega's hebben zich daarover al beschroomd uitgedrukt – men “misschien soms ergens” niet verder vooruit wil in de gerechtelijke wereld.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Mme Colette Burgeon au ministre de la Justice sur "l'état d'insalubrité du Palais de Justice de Binche" (n° 12012)

14 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Justitie over "de ongezonde staat van het Justitiegebouw van Binche" (nr. 12012)

 

14.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, le Palais de Justice de Binche est dans un état déplorable. Cela avait déjà été signalé en 2002 par certains magistrats. Aucun travail de réaménagement n’a été effectué depuis. La situation s’est évidemment encore aggravée. Les conditions de travail du personnel du palais de justice sont inadmissibles. Cet état d’insalubrité est source de danger tant pour le personnel que pour les justiciables qui s’y rendent chaque jour. De gros problèmes de sécurité ont été constatés par le commandant des pompiers de Binche. Je prends comme exemples l'absence de protection contre les incendies, le défaut de conformité des sorties de secours, le réservoir de mazout non protégé situé près d’une cabine électrique à haute tension, la détérioration du plafond, des problèmes d’humidité, des fuites d’eau, des mérules, etc.

 

Après avoir dressé un rapport sur l’état des lieux, le commandant a déclaré qu’il allait en faire part aux autorités et demander la fermeture du bâtiment. Cela fait plusieurs années qu’il est question de transférer le palais de justice dans un nouveau bâtiment communal, digne de ce nom qui serait d’ailleurs déjà disponible.

 

Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance du rapport du commandant des pompiers de Binche? Que comptez-vous faire pour résoudre cette situation dans l’urgence? Avez-vous déjà pu vous entretenir à cet effet avec le ministre en charge de la Régie des Bâtiments?

 

14.02  Stefaan De Clerck, ministre: En effet, le rapport du commandant des pompiers de Binche, auquel vous faites référence, fait suite à une visite des lieux organisée en date du 17 mars. J’ai reçu une lettre du bourgmestre de Binche voici quelques jours contenant ce rapport. J’ai envoyé immédiatement celui-ci à mon administration pour analyse.

 

Les services préparent le déménagement de la justice de paix pour la durée des travaux, estimée à environ 24 mois, vers un immeuble situé 71 avenue Vanderpepen et pris en location par la Ville de Binche. Le déménagement est programmé pour les prochaines semaines.

 

Je n’ai pas eu connaissance de l’insalubrité à la justice de paix de Binche ce mardi 17 mars par le biais des médias. En effet, la recherche de solutions à ce problème faisait déjà l’objet, depuis plusieurs années, d’une collaboration entre le SPF Justice et les services de la Régie des Bâtiments, afin de finaliser un projet de rénovation lourde. Le début des travaux est prévu dans les prochaines semaines.

 

La seule entrave au projet qui subsiste à ce jour est de nature administrative et consiste en l’obtention du permis de bâtir, un élément essentiel pour commencer les travaux. Une fois le permis attendu obtenu, les travaux peuvent débuter immédiatement. Le délai qui nous sépare du début des travaux sera d’ailleurs mis à profit pour effectuer les quelques travaux d’aménagement nécessaires dans le bâtiment destiné à abriter provisoirement le service judiciaire binchois. Avec la Régie des Bâtiments, nous sommes conscients de la nécessité de commencer ces travaux. Je suivrai le dossier de très près.

 

14.03  Colette Burgeon (PS): Je trouve quelque peu dommage que le SPF Justice paye un loyer à la ville de Binche. Comme vous le dites, le problème dure depuis un certain temps. Il a fallu cet esclandre de la juge, qui en avait assez de ses conditions de travail – un quasi-effondrement du plafond sur les personnes qui fréquentaient le bâtiment - pour voir une réaction. Et ce n’est certainement pas le seul endroit posant problème.

 

Je vous demanderai donc, en partant d’une situation particulière, d’examiner l’existence éventuelle d’autres risques dans d’autres bâtiments. Ce travail est important: il y va non seulement de la sécurité des travailleurs, mais aussi de celle des usagers de la justice de paix. J’espère que ce déménagement pourra s’effectuer rapidement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "le stage des parents de jeunes délinquants" (n° 11976)

15 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de stage voor ouders van jonge delinquenten" (nr. 11976)

 

15.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, ma question ne pouvait mieux tomber puisque j'y évoque l'organisation d'une conférence que votre prédécesseur avait lancée sur le thème de la délinquance juvénile. Cette conférence vient d'avoir lieu. Je souhaiterais aborder un point particulier: la question du stage parental. La loi du 13 juin 2006 a introduit dans la loi de 1965 relative à la protection de la jeunesse la possibilité pour le tribunal de la jeunesse d'ordonner un stage parental à l'égard des parents du mineur délinquant qui se désintéressent manifestement du mineur et de son éducation. C'est une mesure complémentaire voulue pour des parents qui ne se préoccupent pas du devenir de leur enfant et qui par leur attitude amplifient sa tendance délinquante.

 

En réponse à une question posée en novembre 2008, votre prédécesseur a précisé que le stage parental tel qu'il était pratiqué depuis l'entrée en vigueur de la nouvelle loi n'était pas satisfaisant, n'apportait pas les résultats escomptés, qu'il faudrait sans doute revoir et adapter cette mesure. Je voulais vous interroger sur cette redéfinition. Partagez-vous cet avis sur la nécessité de redéfinir ce stage parental et de mieux le mettre en œuvre? Si oui, sous quelle forme? Avez-vous pu tirer des enseignements de cette conférence sur la délinquance juvénile? Ce point y a-t-il été abordé?

 

15.02  Stefaan De Clerck, ministre: Cher collègue, un colloque s'est tenu le 22 et le 23 mars et il a connu un franc succès de participation avec plus de 350 personnes réunies pour discuter de ce thème complexe, dont des collègues ministres et des parlementaires. Je remercie les membres de la commission présents lors des débats. Il y a eu beaucoup de magistrats, d'avocats et des intervenants du secteur psychosocial, des universitaires belges et étrangers. Ce furent deux journées de grande qualité dont la conclusion a été qu'il faut continuer avec cette concertation.

 

J'ai formulé quelques conclusions à la fin de ce colloque. Premièrement, il faut une évaluation quantitative car il y a eu beaucoup de chiffres exposés et beaucoup de débats sur les chiffres. Il faut essayer de préciser les statistiques. Il y a eu une analyse de l'INCC très intéressante qui demande à être prolongée. Deuxièmement, il faut poursuivre dans la formation. Troisièmement, il faut veiller à la cohérence entre les interventions et cela nécessite une plus grande concertation entre les différents acteurs, dont les Régions et les Communautés.

 

Et en effet, il faut évaluer certaines mesures mises en place par la loi de 2006. On a discuté de la médiation, de la concertation restauratrice et aussi du stage parental.

 

Nous avons entendu beaucoup de réserves quant à l'élaboration du stage parental. Nous nous demandons si les moyens prévus pour élaborer ce stage parental ne devraient pas être utilisés d'une manière différente. Une évaluation aura lieu sur ce point spécifique en avril. Tout le monde pense qu'il faut être critique quant au stage parental. Cela ne veut pas dire que nous laissons tomber. Mais les réactions sur le terrain sont très mitigées.

 

Dès fin avril, mes collaborateurs rencontreront des membres des cabinets des ministres communautaires et des représentants de la magistrature pour mettre en place l'évaluation de ces mesures et proposer les conclusions qui s'imposent. La médiation fonctionne bien, la concertation restauratrice est très utile, mais l'élément stage parental est plutôt perçu comme douteux quant à ses effets et son applicabilité.

 

J'ai aussi mentionné la voie de la psychiatrie, dans laquelle il faut essayer d'aller plus loin avec les jeunes. Il faut aussi évaluer les centres fédéraux fermés. Comme je l'ai souligné précédemment, ce type de prise en charge doit s'intégrer dans le processus global de réponse à la délinquance des mineurs. Mais c'est en concertation avec les Régions et les Communautés que nous avons décidé que nous allons continuer dans cette voie. La globalité de la chaîne des réactions envers les jeunes doit être prise en compte et non exclusivement la solution de l'enfermement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "les différentes causes d'absence au sein du personnel pénitentiaire" (n° 11977)

16 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de verschillende oorzaken voor afwezigheid bij het penitentiair personeel" (nr. 11977)

 

16.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, selon différentes informations de source pénitentiaire, d'importants problèmes d'absence dans cette administration se posent. Des agents s'absentent en raison d'un accident de travail ou pour cause de congé de maladie, tout en remplissant d'autres prestations dans le secteur privé!

 

Le statut des agents pénitentiaires permet-il de cumuler une fonction de gardien de prison et un emploi dans le secteur privé? Dans l'affirmative, quelles en sont les limites éventuelles?

 

Quelle est la réglementation applicable en matière d'accident du travail dans le secteur pénitentiaire? Les contrôles sont-ils en nombre suffisant? Votre collègue de l'Intérieur expliquait qu'il n'y avait pas assez de médecins-contrôleurs dans la police fédérale. Connaissez-vous le même type de difficultés?

 

Disposez-vous de chiffres sur le taux d'absentéisme du personnel pénitentiaire? Le taux reste-t-il constant?

 

Enfin, quelles mesures prenez-vous pour lutter contre les abus, étant entendu que vous devez disposer d'un nombre suffisant de médecins pour contrôler les absences des agents pénitentiaires?

 

16.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, j'ai demandé qu'une copie de ma réponse vous soit adressée, car elle est assez élaborée.

 

La réglementation sur le cumul est uniquement applicable aux membres du personnel statutaire des services extérieurs des établissements pénitentiaires. L'activité doit s'exercer en dehors des heures de service et doit rester accessoire par rapport aux fonctions exercées. Elle doit être remplie dans le respect des lois et règlements qui l'organisent et ne doit pas être susceptible de créer, même dans le futur, un conflit d'intérêts pour le membre du personnel.

 

Ensuite, la réglementation applicable en matière d'accidents du travail est constituée par la loi du 3 juillet 1967 sur la prévention et la réparation des dommages résultant des accidents de travail et l'arrêté royal du 24 janvier 1969. Les accidents de travail sont explicitement exclus du champ d'application de la réglementation relative à l'absentéisme. La circulaire relative aux modifications réglementaires dans le cadre des absences pour maladie stipule que l'on donne une définition des notions de maladie et d'accident (articles 61 à 64).

 

Le document reprend également un tableau récapitulatif des primes et allocations. Tous les éléments annexes, les chiffres des primes, des allocations, des prestations, etc. vous seront donc transmis. Vous aurez ainsi un aperçu de l'intégralité des primes que le personnel peut toucher (prime de chauffeur, prime annexe psychiatrie, prime aide hospitalière, etc.).

 

Le taux d'absentéisme est en moyenne de 6,56%, ce qui ne me semble pas excessif. Des mesures sont prises pour lutter contre l'absentéisme. L'application MEDEX permet de renseigner dès le premier jour l'absence et d'envoyer un médecin contrôle.

 

Pour ce qui est des déclarations d'accidents de travail, il y en a eu 510 du côté francophone et 449 du côté néerlandophone, ce qui fait un total de 959 déclarations d'accidents de travail en 2008. Le remplacement des agents pénitentiaires en accident de travail n'est pas assuré, étant donné qu'ils restent budgétairement à charge du département pendant toute la durée de leur incapacité de travail.

 

Il est difficile de déterminer le nombre d'agents en indisponibilité pour cause d'accident de travail, étant donné que la durée de l'absence varie. Un agent ne sera pas absent tandis qu'un autre pourra l'être pendant six mois ou plusieurs années. En 2007, 12,2% du personnel a été victime d'un accident de travail au niveau national, ce qui est relativement élevé.

 

Aujourd'hui, il ne nous est toujours pas possible de tirer des statistiques globales sur la durée d'absence moyenne à la suite d'un accident de travail.

 

Tous les éléments de réponse sont repris dans le document qui vous a été remis.

 

16.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très détaillée. Je partage votre point de vue sur l'absentéisme. D'après les chiffres d'absentéisme que j'ai obtenus pour la fonction publique et le secteur privé, nous sommes dans la moyenne.

 

Par contre, je suis davantage préoccupé par les déclarations d'accidents de travail. En 2008, il y a eu 1.000 dossiers. C'est beaucoup! Cela signifie forcément que cet univers de travail n'est pas facile. Vous en savez quelque chose, à partir du moment où les agents pénitentiaires considèrent qu'ils doivent choisir le type de détenus à accepter dans leur prison. Ce taux élevé d'accidents de travail, à savoir 12,2%, doit retenir notre attention.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Justice sur "l'application des peines" (n° 12017)

17 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Justitie over "de strafuitvoering" (nr. 12017)

 

17.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, il s'agit d'un problème particulier concernant l'application des peines à Bruxelles, un de ces surréalismes dont la Belgique a le secret: des détenus se voient octroyer la surveillance électronique alors qu'ils ne bénéficient pas de droit de séjour sur le territoire belge.

 

La problématique a déjà été évoquée dans une question d'actualité en plénière, à l'occasion d'autres dossiers. Certaines personnes se sont même vu signifier des ordres de quitter le territoire. Cela met les prisons en difficulté car, d'une part, elles doivent exécuter le jugement (appeler le centre de surveillance électronique pour mettre le bracelet, puis ouvrir les portes) mais, d'autre part, l'Office des étrangers leur demande de "maintenir l'intéressé en détention en vue de son rapatriement". La situation n'est pas facile à gérer pour les directeurs de prison.

 

En outre, l'octroi d'une surveillance électronique est une mesure intermédiaire qui doit aboutir à l'octroi d'une libération conditionnelle. En octroyant la surveillance électronique en dépit de l'absence de droit au séjour, le tribunal se pose en quelque sorte en chambre de recours "sauvage" de l'Office des étrangers dont il court-circuite les décisions.

 

Ne conviendrait-il donc pas d'adapter la loi et prévoir que l'absence de droit au séjour ou que la litispendance d'un recours devant les instances de recours en matière de droit des étrangers est une contre-indication à l'octroi d'une surveillance électronique, d'une détention limitée ou d'une libération conditionnelle?

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire combien de cas sont concernés par ce problème particulier à Bruxelles?

 

17.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, en effet ce sont des situations difficiles à expliquer et à comprendre.

 

En 2008, en ce qui concerne la jurisprudence des 3 chambres du tribunal d’application des peines de Bruxelles, il y a eu 10 mesures de surveillance électronique qui ont été appliquées à des condamnés étrangers qui ne bénéficiaient pas du droit de s’inscrire même à titre provisoire ou définitivement dans une commune du Royaume.

 

Lorsqu’un doute se pose quant à une telle possibilité d’inscription, l’Office des étrangers est interrogé, voire invité à comparaître à l’audience par le biais de l’un de ses membres pour analyser le statut du "condamné étranger" demandeur de la mesure au regard de la réglementation de l’Office des étrangers envisagé sous l’angle de cette possibilité d’inscription. Il n’y a donc pas de court-circuit des décisions de l’Office, l’action étant coordonnée.

 

Parfois, ces décisions sont prises car les condamnés ne demandent pas une mise en liberté provisoire en vue de l’éloignement du territoire. Pour les autres tribunaux d’application des peines, je n’ai pas encore obtenu de chiffres.

 

Je vais voir comment cette possibilité légale pourrait obtenir la surveillance électronique pour des gens sans statut.

 

Comment agir? En lisant votre question et ma réponse, j’estime qu’il faut étudier de plus près cette problématique. Cela m’interpelle.

 

Quant aux traitements plus larges dans ces cas-là, que fait-on avec le rapatriement obligatoire? Comment gère-t-on ces dossiers? Je vais m’informer plus largement. Ou vous reposez la question, ou je reviens plus tard sur ce problème. Je vais interpeller plus largement les services pour savoir comment traiter ce genre de dossier. Cela m’étonne un peu que cela se passe de cette manière.

 

17.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de l’attention que vous portez à cette problématique. Je pense qu’il est évident qu’il faut clarifier la situation. Je propose de vous ré-interroger après les vacances de Pâques.

 

17.04  Stefaan De Clerck, ministre: Après un accord sur la migration.

 

17.05  Xavier Baeselen (MR): Il paraît que c’est après juin.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Questions jointes de

- M. François Bellot au ministre de la Justice sur "l'application de la loi sur les armes" (n° 12056)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les arrêtés royaux à prendre en vue de l'exécution de la nouvelle loi sur les armes" (n° 12129)

18 Samengevoegde vragen van

- de heer François Bellot aan de minister van Justitie over "de toepassing van de wapenwet" (nr. 12056)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de koninklijke besluiten die dienen getroffen te worden in uitvoering van de nieuwe wapenwet" (nr. 12129)

 

18.01  François Bellot (MR): Monsieur le ministre, un certain nombre de détenteurs d'armes semi-automatiques couvertes par le modèle 4, légalement acquises, légalement détenues et légalement utilisées viennent d'être invités de prouver que leurs armes étaient semi-automatiques. Cette situation me parait surprenante à plusieurs égards. En effet, comme je viens de vous l'indiquer, ces armes ont été achetées légalement, leur détention est légale et les autorisations sont acquises.

 

Les services de la police fédérale contactent individuellement des propriétaires de telles armes semi-automatiques pour leur demander de prouver par attestation délivrée par le banc d'épreuves que l'arme est bien semi-automatique. Or une simple prise en main de l'arme par un policier un tant soit peu expérimenté permet de vérifier que l'arme est bien semi-automatique. À titre d'information, pour qu'une arme semi-automatique soit transformée ensuite en arme automatique elle doit faire l'objet d'une transformation technique non négligeable réalisée par un expert en la matière.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer si vous-même ou vos collaborateurs ou vos services ont donné instruction à la police fédérale afin qu'une attestation délivrée par le banc d'épreuves prouve le caractère semi-automatique des armes reprises dans le modèle 4? Vos services disposent-ils ou non d'éléments ayant entraîné cette décision d'obliger la délivrance d'attestation par le banc d'épreuves?

 

Considérez-vous cette procédure normale sachant que les détenteurs de ces armes doivent se rendre au banc d'épreuves, sans doute prendre une journée de congé et s'acquitter d'une redevance de 145 euros par arme pour prouver le caractère semi-automatique de l'arme?

 

Comment assurer qu'à l'avenir la police fédérale ou locale ne va pas exiger la production de telles attestations pour une part non négligeable des armes légalement détenues et autorisées?

 

Comptez-vous ajuster cette procédure de sorte à ce que cette vérification puisse être réalisée par les services de police locale ou fédérale sans devoir passer par la contrainte relativement lourde de passage devant le banc d'épreuves avec les conséquences financières et de disponibilité de temps que cela entraîne?

 

18.02  Stefaan De Clerck, ministre: Cher collègue, je crois qu'on a déjà posé cette question au Sénat. Quoi qu'il en soit, la police fédérale n'a pas reçu l'instruction de demander aux détenteurs d'une arme semi-automatique une attestation du banc d'épreuves confirmant qu'il s'agit bien d'une arme semi-automatique. Il arrive parfois, lorsque le gouverneur traite une demande d'autorisation d'une arme semi-automatique, qu'un doute quant à la nature de l'arme doive être levé. Certaines armes semi-automatiques sont en fait dérivées d'armes militaires et automatiques. Il s'agit alors de versions civiles d'armes automatiques. Il existe parfois un doute que cette version civile ne soit pas seulement l'originale dont le système permettant le tir automatique a été bloqué sans le faire disparaître. En d'autres mots, certaines armes automatiques ne sont pas transformées de manière irréversible en armes semi-automatiques.

 

Pour mettre fin au doute dans de tels cas, le gouverneur demande parfois de produire une attestation du banc d'épreuves qui a le monopole de la constatation du caractère irréversible d'une transformation. Il se peut que la police fédérale ait pris l'initiative de procéder à un contrôle a posteriori de toutes les armes semi-automatiques sachant que tous les abus n'ont pas été découverts par les gouverneurs. Je ne suis pas en position d'apprécier la mesure de la police sans savoir dans quels cas elle est réellement appliquée et je ne dispose d'aucune autre information me permettant d'en juger. Je la considère normale dans une optique préventive si elle se limite aux cas douteux.

 

Nous ne pouvons empêcher la police de faire son travail légal de contrôle en interdisant à l'avance des méthodes que nous ne connaissons pas encore mais il serait opportun d'en discuter avant que d'autres mesures à portée générale soient prises. Mes services vont se renseigner sur cette pratique et décideront alors de l'attitude à adopter dans le cas où ce genre d'intervention serait confirmée et qu'elle s'avérerait habituelle et non occasionnelle.

 

18.03  François Bellot (MR): Merci, monsieur le ministre. J'ai suivi l'évolution de ce dossier. Ce qui est surprenant, c'est qu'on demande une attestation pour une arme déjà présentée lors de la demande d'autorisation et que le détenteur affirme en toute bonne fois et sur l'honneur ne pas avoir fait transformer son arme. Ce n'est pas un cas isolé: apparemment, dans notre arrondissement, plusieurs détenteurs ont vécu la même chose. Comme je le disais dans la question, un policier un tant soit peu aguerri dans la manipulation des armes peut le voir directement et la police peut se rendre chez tout un chacun pour vérifier si une arme avec une autorisation a été transformée en semi-automatique ou en automatique. Pourquoi ne pas procéder de la sorte? Je n'en sais rien. Je me permettrai de remettre votre réponse à l'Union des détenteurs d'armes et s'il y a un souci, je leur demanderai de contacter les services du ministère de la Justice.

 

18.04  Stefaan De Clerck, ministre: D'accord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de raadpleging van de strafregisters door de politiediensten" (nr. 12060)

19 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la consultation des casiers judiciaires par les services de police" (n° 12060)

 

19.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, we hadden vorige week een hoorzitting met onder andere professor Vermeulen in verband met de aanpak van pedofilie. Diverse wetsvoorstellen werden daar op de rooster gelegd. De professor deed daar een opmerkelijke uitspraak, namelijk dat de politiediensten nog steeds niet echt bevoegd zijn om laat ons zeggen te allen tijde de strafregisters te raadplegen.

 

Wat zijn precies de bevoegdheden en de prerogatieven van de politiediensten met het oog op het raadplegen van strafregisters of het centraal strafregister? Indien er geen mogelijkheid is om die overal, altijd en volledig te raadplegen, hoe komt dat dan?

 

Streeft u ter zake naar een verbetering van de toestand? Misschien kan ik vragen welke maatregelen er op korte termijn zijn genomen in verband met de actualisering van het centraal strafregister die in de beleidsverklaring was vooropgesteld.

 

19.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, de problematiek van het strafregister is inderdaad niet perfect functionerend. Daar is nog een probleem mee.

 

De burgemeester is de verantwoordelijke voor het gemeentelijk strafregister als hoofd van de administratieve politie. In het verleden viel deze bevoegdheid in de praktijk onder de bevoegdheid van de politiecommissaris. Deze praktijk werd echter gewijzigd door omzendbrief van 7 april 1995 over de administratieve taken van de politie. Men heeft toen gezegd dat de politie dit niet meer moest doen maar de gemeente. Deze omzendbrief voorzag geen echte uniforme, verplichte regeling.

 

Er is dan in 1999 een omzendbrief gekomen die deze omzendbrief heeft opgeheven. Dat had een impliciete afschaffing van de delegatie aan de politiecommissaris tot gevolg gezien de delegatiebevoegdheid van de burgemeester werd beperkt tot de bij naam aangewezen en vast benoemde ambtenaren et cetera.

 

In de praktijk vallen bepaalde gemeentelijke strafregisters nog altijd onder de verantwoordelijkheid van de politiediensten maar eigenlijk is dat wat troebel. De praktijk hobbelt wat verder, het is een beetje de lokale situatie die beslissend is.

 

Anderzijds voorziet artikel 593 van het Wetboek van strafvordering dat onder andere de politiediensten steeds en uitsluitend in het kader van hun bij de wet bepaalde opdrachten waarvoor kennis is vereist van de gegevens uit het centraal register toegang moeten hebben tot de daarin opgenomen gegevens. Maar goed, dat is dan het centraal strafregister dat permanent toegankelijk moet zijn. Politiediensten zijn dus principieel, sedert de inwerkingtreding van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het centraal strafregister, gemachtigd om te allen tijde in het kader van een lopend onderzoek kennis te nemen van de gegevens opgenomen in dat register.

 

Momenteel bestaat er voor de politiediensten een soort gelijkaardig systeem als bij de parketten waarbij er een rechtstreekse verbinding zou moeten bestaan tussen de registers van de politie en het centraal strafregister. Hierdoor zou een volledig geautomatiseerde informatie-uitwisseling mogelijk moeten zijn. Deze verbinding werd indertijd getest en in gebruik genomen maar is eigenlijk niet echt operationeel. Er is dus een probleem inzake de daadwerkelijke verbinding Politie en het centraal strafregister.

 

De informatie met betrekking tot de strafrechtelijke veroordeling van een bepaalde persoon – natuurlijke persoon of rechtspersoon – wordt na de uitspraak via de diverse wegen verspreid. Ten eerste wordt op het niveau van de rechtbank een bestand bijgehouden. Ten tweede worden zowel de gemeentelijke registers als het centraal register via het zogenaamde bulletin geïnformeerd.

 

De informatie wordt aldus op verschillende niveaus beheerd en geregistreerd. Dat gebeurt niet op uniforme wijze. De registratie van de gegevens verschilt tussen het lokale en het federale, maar ook tussen de gemeenten onderling, hetgeen in bepaalde gevallen kan leiden tot onvolledige, onjuiste of zelfs contradictoire informatie.

 

De op middellange termijn geplande interconnectie van strafregisters, waarbij enkel het centraal strafregister nog zal fungeren als authentiek en volledig betrouwbare bron inzake het gerechtelijk verleden van een persoon, moet tegemoetkomen aan de huidige diversiteit. Het is de wet van 1997 die dat heeft vooropgesteld. Maar goed, dat is dus nog niet volledig afgewerkt. Ik neem bij deze de draad dus weer op van wat ik in 1997 als wetgeving heb georganiseerd, de wet van 8 augustus 1997 betreffende het centraal strafregister.

 

We hebben nu opnieuw het overleg opgestart tussen mijn kabinet en een aantal andere federale overheidsdiensten, teneinde de verwerking van de gegevens, opgenomen in het centraal strafregister, waartoe de overheidsdiensten krachtens de wettelijke of reglementaire bepaling toegang hebben, te automatiseren en te optimaliseren.

 

De ICT-diensten van Justitie hebben eind vorige week ook nog een nota bezorgd waarin onder meer wordt geschetst wat de hardware- en software-eisen zijn om het centraal strafregister verder te informatiseren en om de toegang tot het strafregister ook geautomatiseerd te laten verlopen. Ik zal dus nu die uitvoering, waarin al stappen zijn gezet maar die nog niet is afgewerkt, meenemen in het engagement dat ik heb genomen om het ICT-luik, dus de informatisering van Justitie, centraler aan te pakken.

 

Ik heb mij geëngageerd om voor de zomer daaromtrent uitspraken te doen en ik stel dus vast, dat naast verslagberichten, naast notariële en ook andere informatie, ook het centraal strafregister een punt zal moeten zijn van verhoogde aandacht, om te maken dat het eindelijk operationeel en betrouwbaar en toegankelijk is voor al de diensten die ermee moeten werken.

 

19.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dank u voor het uitvoerig antwoord. U zegt wat er moet gebeuren, en ik hoop dat u het dan ook zult doen gebeuren. Inderdaad, de informatisering van het gerecht is belangrijk, maar het centraal strafregister is, denk ik, des te belangrijker en des te meer prioritair, omdat het de openbare orde en de goede zeden aanbelangt. Op dat vlak moet de samenleving het eerst worden bediend.

 

Ten slotte denk ik, vooruitkijkend naar een volgende vraag waarvan ik niet weet of ze vandaag nog kan worden gesteld, dat wij op Europees vlak uiteindelijk een mal figuur zullen slaan wanneer er niet op vrij korte termijn beterschap komt. Ik vermoed immers dat wij op dat vlak toch een achterstand hebben tegenover andere Europese landen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de bekrachtiging van de verdragen in de strijd tegen zware misdrijven" (nr. 12061)

20 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la ratification des conventions conclues dans le cadre de la lutte contre la criminalité organisée" (n° 12061)

 

20.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, hoe is het gesteld met een aantal verdragen? Wij hebben weinig voeling met de Europese realiteit. Welke achterstand is er? Welke maatregelen neemt u om de achterstand te verhelpen? Wat is de uiterste termijn die u zichzelf vooropstelt om te voldoen aan de internationale verplichtingen?

 

20.02  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik zal snel de toestand van de ratificaties door België van de diverse conventies overlopen.

 

De Conventie over corruptiebestrijding op strafrechtelijk vlak is bekrachtigd op 23 maart 2004 en voor België in werking getreden op 1 juli van hetzelfde jaar. Ook het aanvullend protocol is recentelijk bekrachtigd, op 26 februari van dit jaar, met inwerkingtreding op 1 juni.

 

Het ratificatiedossier inzake de Conventie over mensenhandel is in mei 2006 overgezonden aan de FOD Buitenlandse Zaken. In het Federaal Parlement is de procedure voleindigd. De ratificatie moet nu nog wachten op de afronding op het gefedereerde niveau.

 

Het dossier voor de ratificatie van de Conventie van de Raad van Europa over witwaspraktijken en de inbeslagname van opbrengsten uit criminaliteit en financiering van terrorisme, is vorig jaar in september door mijn departement aan Buitenlandse Zaken overgezonden. We zullen moeten aandringen op de verdere afhandeling daarvan.

 

Wat terrorisme betreft, is op 16 augustus 2007 de ratificatie voleindigd van het Protocol ter amendering van de Europese Conventie voor de bestrijding van terrorisme. Daarbij dient aangestipt te worden dat het instrument pas in werking treedt wanneer alle lidstaten van de Raad van Europa het hebben bekrachtigd. Aan het ratificatiedossier voor de Conventie ter preventie van terrorisme van mei 2005 wordt momenteel op mijn departement de laatste hand gelegd.

 

Wat de seksuele exploitatie van kinderen betreft, is het bekrachtigingsdossier voor de Conventie van de Raad van Europa van 25 oktober 2007 inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, op mijn departement in voorbereiding. De nodige vertalingswerken zijn net achter de rug. Nu kunnen we de zaken verder laten circuleren.

 

20.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Dus ik mag verwachten dat alles nog dit jaar zal zijn afgerond?

 

20.04 Minister Stefaan De Clerck: (…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, wanneer moet u vertrekken?

 

20.05 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik zit met een probleem, omdat een delegatie met de burgemeester van Gent dringend gesprekken wil voeren over het penitentiair psychiatrisch centrum. Dat dossier moet immers vooruitgaan. De burgemeester van Gent komt om 17.00 uur. Ik laat hem niet graag te lang wachten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20.06  Maxime Prévot (cdH): (…) (Intervention hors micro)

 

Puisque ma question suivante sera reportée, j'imagine qu'elle viendra en séance plénière dans le cadre des questions d'actualité.

 

20.07  Stefaan De Clerck, ministre: S'il s'agit de votre question au sujet de la prison de Namur, je peux vous répondre.

 

20.08  Maxime Prévot (cdH): Il s'agissait en fait de questions jointes. Et comme j'ai prévenu mes collègues que le ministre devait nous quitter, ils sont en commission des Finances. Mais ce que je propose, c'est de commencer à poser ma question. Si le secrétariat de la commission pouvait les joindre, ils auront alors peut-être le temps de nous rejoindre.

 

20.09  Stefaan De Clerck, ministre: Vous êtes le seul présent, je répondrai donc seulement à votre question.

 

21 Questions jointes de

- M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "la grève à la prison de Namur" (n° 12094)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la grève à la prison de Namur" (n° 12107)

- Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "les perspectives d'évolutions de la situation à la prison de Namur" (n° 12136)

- M. Maxime Prévot au ministre de la Justice sur "la grève à la prison de Namur" (n° 12156)

21 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de staking in de gevangenis van Namen" (nr. 12094)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de staking in de gevangenis van Namen" (nr. 12107)

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de vooruitzichten met betrekking tot de toestand in de gevangenis van Namen" (nr. 12136)

- de heer Maxime Prévot aan de minister van Justitie over "de staking in de gevangenis van Namen" (nr. 12156)

 

21.01  Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, depuis deux semaines, une grève des agents pénitentiaires est en cours à la prison de Namur. Cette grève est justifiée par le transfert de celui qu'on a appelé "Farid le fou". On mesure mal la raison de ce transfert de la prison de Bruges, qui est une prison de haute sécurité, vers la prison de Namur qui ne propose pas le même degré de sécurité. Je ne serai pas cynique au point de rappeler l'évasion récente de deux détenus, mais le personnel pénitentiaire se sent démuni face à une personnalité telle que celle-là. Les agents ne sont pas spécialement formés pour travailler avec ce genre de personne.

 

On peut trouver sur le site internet du journal "Le Soir" un document reprenant les mesures à appliquer avec ce détenu, notamment que tout mouvement de l'intéressé entraîne l'arrêt des mouvements des autres détenus, un encadrement particulier est prévu, deux agents présents lors de l'ouverture de la cellule, un portable spécifique, numéro de contact de l'équipe d'intervention, le matériel d'intervention qui est prévu, cahier spécifique mis en place pour ce détenu.

 

Il ne peut faire aucune activité avec les autres détenus. On peut dès lors s'interroger sur l'évolution du processus de réinsertion que la Direction générale des établissements pénitentiaires avance afin de justifier son placement à Namur, venant de l'aile de haute sécurité de la prison de Bruges.

 

Aujourd'hui, les agents pénitentiaires ont décidé de poursuivre la grève et ont rejeté la proposition qui avait été faite par les autorités pénitentiaires. Depuis hier, la police locale qui assumait par défaut la sécurité des lieux a aussi mis un terme à sa mission. C'est désormais la police fédérale qui a pris le relais. Vous conviendrez que la situation est pour le moins kafkaïenne.

 

Je me joins aux propos des bourgmestres. Vous êtes vous-même bourgmestre empêché et mesurez bien la difficulté, lorsqu'on dispose sur son territoire d'un établissement pénitentiaire, de devoir mobiliser des agents de la police locale qui ne sont nullement formés pour cela et qui sont généralement des agents de quartier que la population regrette de ne pas voir plus fréquemment sur le terrain. Cela signifie aussi un coût important pour les communes en termes d'heures supplémentaires, de récupération, de gardes le week-end et autres.

 

C'est maintenant la police fédérale qui s'en occupe. On peut se demander pourquoi cela n'a pas été le cas dès le départ. Quelles sont les perspectives pour l'avenir? Nous sommes assez surpris par le silence des autorités à ce propos, de vous en particulier, monsieur le ministre. Vous n'avez pas encore eu l'occasion de vous exprimer sur ce point spécifique, sauf la semaine dernière en commission, mais la situation était moins exacerbée qu'elle ne l'est maintenant.

 

Avez-vous prévu un calendrier précis pour résoudre ce conflit? Lorsque nous avions discuté du masterplan dans la commission n° 6, je vous avais interrogé sur le devenir de la prison de Namur. Vous aviez évoqué que des investissements allaient devoir être consentis pour augmenter la sécurité des lieux, alors même que vous condamnez cette prison dans l'évolution du paysage pénitentiaire belge. Comment pouvoir dès lors, alors que vous reconnaissez que les conditions de sécurité ne sont pas optimales, transférer un détenu aussi dangereux dans cette prison?

 

Vous avez reçu un courrier du bourgmestre de Namur vous interpellant sur le sujet. J'aurais voulu savoir ce qu'il en était. Quels signaux pouvez-vous donner au personnel pénitentiaire pour faire en sorte que la situation retrouve une voie normale? Envisagez-vous de réorganiser l'arsenal juridique et législatif d'une autre manière à l'avenir? Certains disent qu'il est impératif d'avoir un service minimum au sein des institutions pénitentiaires, comme cela existe pour les pompiers, la police ou les hôpitaux. Pensez-vous que cela serait une solution pour le problème que nous rencontrons? Monsieur le ministre, faites entendre votre voix! Quelle est la solution à apporter pour répondre à ce problème vécu à Namur par ces agents pénitentiaires qui ne se sentent pas respectés dans leur travail?

 

Ceux-ci ne se sentent pas respectés dans leur travail. Ils sont confrontés à un personnage pour la gestion duquel ils ne sont pas formés étant donné le degré de sécurité qui est imposé. Cela m'intéressait de connaître vos explications à cet égard ainsi que votre réaction au courrier du bourgmestre.

 

21.02  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous ai interrogé la semaine dernière sur ce dossier délicat que j'ai approfondi. J'ai rencontré les travailleurs dont certains non-grévistes. Je dois dire que je suis assez fâché de la façon dont le dossier est géré par vos services! Ce matin, j'ai assisté à l'assemblée générale qui a décidé la poursuite de la grève.

 

Je ne veux pas leur donner raison à tous points de vue mais il faut reconnaître que la manière dont on dialogue avec eux et dont on prend en compte leur situation et leurs revendications prouve qu'ils ne sont pas écoutés. Pourtant, ces revendications me semblent légitimes en termes de sécurité sur leur lieu de travail (y compris pour les autres détenus). Je constate malheureusement une absence manifeste d'écoute alors que vous aviez vous-même admis, lors de la commission précédente, qu'il n'était pas particulièrement subtil de la part de l'administration pénitentiaire de réaliser ce transfèrement juste après une double évasion au cours de laquelle un des gardiens avait été fortement molesté.

 

Plusieurs événements ont eu lieu depuis la semaine dernière, notamment une intervention d'un escadron spécial de la police fédérale, le mercredi 18 mars, qui a dû ramener au calme les détenus. Cette prison se caractérise pourtant par un relatif consensus, un respect mutuel entre les travailleurs et les détenus pour autant que ce soit possible dans une prison. Cela a été démenti mais certaines sources ont parlé d'utilisation de pistolets électriques pour ramener le calme. Je voudrais que vous confirmiez ce démenti.

 

Le syndicat libre de la fonction publique secteur police a lui-même lancé un préavis de grève. De même, les dirigeants de la police de Namur ont décidé de quitter la prison. Il y a eu ensuite cette note publiée par différents médias sur la façon de considérer ce détenu dangereux.

 

Vous me dites qu'une prison doit accepter tout détenu, même s'il est dangereux, mais l'ensemble des mesures de sécurité et des dispositifs liés à la présence dans cet établissement de ce prévenu bouscule toutes les habitudes de vie et de travail, y compris le projet pénitentiaire de l'établissement. En effet, dès qu'il sort, il faut enfermer tout le monde. Il doit systématiquement être accompagné de trois personnes. Des mesures spécifiques de sécurité sont prises.

 

J'ai l'impression qu'on agit en dépit du bon sens. La dernière étape était cette proposition relayée par un seul syndicat de garder le détenu concerné jusqu'au 6 avril dans la prison. Je trouve qu'il aurait fallu à tout le moins prendre contact avec les trois.

 

Cette proposition a été rejetée pour différentes raisons.

 

Monsieur le ministre, il est temps que vous preniez ce dossier en mains, parce que, dans le cas contraire, votre responsabilité serait engagée et parce que des solutions doivent être trouvées.

 

Q'est-ce qui a justifié l'intervention de l'escadron spécial de la police fédérale ce mercredi 18 mars? Quel type d'armes a-t-il été utilisé? Confirmez-vous ou infirmez-vous l'utilisation de pistolets électriques? Qu'est-ce qui a été entrepris vis-à-vis des détenus et des travailleurs de la prison pour ramener le calme et la sérénité? N'y a-t-il pas lieu, pour le ministère de la Justice, de mettre sur la table des engagements fermes en termes de renforcement du personnel et d'investissements de sécurité dans ces prisons?

 

On me rapporte notamment que les téléphones, qui permettent aux gardiens de prévenir en cas de problème, ne fonctionnent pas!

 

Le transfèrement vers un autre établissement, ne serait-ce que transitoire, du détenu dangereux est-il envisagé comme réponse à sa situation problématique? Dans quel délai? Quels sont les contacts avec les autorités de police locale afin de trouver des solutions permettant le maintien de la sécurité sans surcharge excessive pour les services de police?

 

Cette prison est un chaudron, monsieur le ministre! Il est temps d'agir maintenant!

 

21.03  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous avons déjà eu l'occasion de débattre de ce point et de cette situation. Mes collègues l'ont largement évoqué. La semaine passée, vous faisiez état de discussions en cours entre le personnel, la direction de la prison et l'administration centrale. Force est de constater que cette discussion est véritablement dans une impasse.

 

La semaine dernière, vous constatiez également que la prison de Namur nécessitait une adaptation en termes de sécurité. Une fois de plus, force est de constater que si l'arrivée du détenu Farid Bamouhammad a été préparée – des négociations ont eu lieu à ce sujet – l'entièreté des modalités de l'accord n'a pas été respectée, puisqu'il apparaît, selon mes informations, qu'entre les départements de haute sécurité de Bruges et la prison de Namur, qui est une prison de type familial de classe 2, il devait y avoir une période intermédiaire pour stabiliser l'attitude et l'évolution du détenu, qui était manifestement positive.

 

Or, cette période transitoire n'a pas été respectée. Les gardiens et le personnel ont été mis devant le fait accompli lors de l'arrivée de ce détenu. C'était aussi un moment particulièrement délicat, vous l'avez reconnu, car on venait d'assister à une évasion avec violence, ce qui a bousculé le personnel de la prison.

 

Une des caractéristiques de la prison de Namur est de travailler au niveau de la réinsertion et de l'accompagnement des détenus. C'est sans doute pour cette raison que cette prison a été choisie pour accueillir Farid Bamouhammad. Je trouve dès lors que la proposition du personnel est légitime, à savoir une proposition transitoire de deux ou trois mois pendant laquelle le détenu quitterait la prison de Namur afin de pouvoir l'accueillir dans de meilleures conditions. Il s'agit en fait de préparer son arrivée au mieux. Quand on lit le rapport qui concerne les conditions de sécurité qui entourent ce prisonnier, on fait de l'aile A une aile de haute sécurité malgré tout.

 

Il y avait une proposition de transférer ce détenu le 6 avril et de le réintégrer après son passage devant le tribunal le 2 avril. Il est bien entendu que cette période est un peu courte.

 

Monsieur le ministre, je plaide, tout comme mes collègues parlementaires namurois, pour que vous pesiez de tout votre poids dans ce dossier délicat. Des solutions de compromis sont sur la table; je pense qu'elles sont raisonnables. Les agents ne disent pas qu'ils ne veulent pas de détenus dangereux à Namur, ils font montre d'une certaine conscience professionnelle. Je pense qu'il faut un peu laisser retomber le soufflé sinon la prison de Namur risque de devenir une poudrière.

 

Je souhaite que vous nous donniez un signal positif dans ce dossier. Les propositions qui sont sur la table sont équilibrées et respectent la spécificité de la prison de Namur.

 

21.04  Stefaan De Clerck, ministre: Je suis de près le dossier de Namur, mais il n'est pas si facile d'exaucer les demandes du personnel. Une partie du personnel de la prison de Namur est bien en grève, avec comme revendication principale l'éloignement du détenu Bamouhammad. Cependant, une partie importante du personnel ne suit pas ce mouvement. Soutenue par un nombre relativement restreint de policiers, leur présence permet d'assurer un régime minimal aux détenus. Ainsi, dix-neuf agents étaient présents ce lundi matin et étaient assistés de quatre policiers. De cette façon, les détenus ne restent pas confinés dans leur cellule, mais bénéficient d'une heure de préau par jour, de la douche et d'un accès au téléphone. De même, les visites peuvent avoir lieu. Les services administratifs et techniques, comme la cuisine, fonctionnent normalement.

 

Un incident s'est bien produit mercredi dernier: quatre détenus d'une même cellule ont commencé à tambouriner sur leur porte, car ils étaient mécontents de l'organisation des heures de préau et des visites. Devant la nécessité de les placer dans une cellule nue, une équipe d'intervention a été appelée, vu que le nombre d'agents présents ne permettait pas leur mise au cachot dans de bonnes conditions de sécurité. L'intervention s'est déroulée calmement et rapidement. Je confirme qu'aucune arme, de quelque sorte que ce soit, n'a été utilisée. Je précise également qu'un tel incident n'est pas inhabituel en milieu carcéral, mais il est généralement géré par le personnel pénitentiaire.

 

Il est donc inexact de prétendre que la prison de Namur se trouverait au bord de l'implosion. Les revendications des grévistes sont maintenues. Mais je tiens à signaler que le transfert du détenu est prévu depuis plusieurs semaines et a été minutieusement préparé avec tout le monde. Le comportement de l'intéressé a été stabilisé et normalisé au quartier de haute sécurité de la prison de Bruges où il a séjourné pendant six mois. Avec le transfert dans un autre établissement, la possibilité de continuer à voir son comportement progresser est le but à atteindre.

 

Comme je l'ai dit la semaine dernière, le transfèrement à Namur est une décision mûrement réfléchie, dont la responsabilité incombe à la direction. C'est un élément-clef dans le débat qu'il faut respecter les responsabilités de chacun.

 

La prison de Namur sera fermée d’ici quelques années et remplacée par une nouvelle. Cela signifie que nous sommes conscients des problèmes d’infrastructure à Namur. En attendant la création de la nouvelle prison, nous n’avons pas l’intention de ne plus faire d’adaptations à l’établissement actuel. Afin d’accueillir les détenus de façon humaine pendant les années à venir, différents travaux sont planifiés. Les dossiers en cours ont aussi bien trait à la sécurité qu’à la modernisation de la prison. Nous nous occuperons notamment du remplacement du chauffage. Ces dossiers sont établis en collaboration avec la Régie des Bâtiments.

 

Quant aux détenus avec comportement problématique, l’administration pénitentiaire fait en sorte qu’ils soient le plus possible répartis dans les différents établissements pénitentiaires fermés. Il faut essayer de trouver une solution et la prison est là pour enfermer des personnes qui ont en principe un niveau de dangerosité. Mais on essaie de les répartir, de trouver un équilibre avec les moyens à disposition.

 

De ce fait, la concentration de détenus à problèmes n’est pas trop grande dans l’un ou l’autre établissement pénitentiaire et la charge pour le personnel y est réduite au maximum. C’est ce que l’on essaie de faire!

 

En principe, un séjour dans un établissement pénitentiaire est toujours pour une durée limitée. Là est le point de la discussion et c’est peut-être aussi le point de la solution.

 

Quant au service minimal en cas de grève, la concertation avec les syndicats est en cours au niveau du comité A secteur public et pas au niveau du comité justice. J’ai invité le bourgmestre, qui m'a également interpellé, à dialoguer à ce sujet afin de trouver une solution et sortir de cette situation bloquée.

 

Je suivrai le dossier, mais il faut essayer de gérer le problème. C'est ce que j'ai demandé dans la lettre que j'ai adressée au bourgmestre. La pression subie par la police est réaliste et les prestations demandées ne me paraissent pas excessives. Une de ses missions est de nous aider dans le maintien de l'ordre public. C'est prévu!

 

En conclusion, je plaiderai de nouveau en faveur d'un dialogue, qui débouche sur une solution. Mais le personnel doit accepter que c'est à la direction qu'il appartient de prendre des décisions en matière d'entrées et de sorties. Ce n'est pas le personnel qui doit décider à ce sujet. Si tel était le cas, nous connaîtrions de nombreux problèmes! Par conséquent, il faut adopter une position de principe sur cet élément. J'espère donc que le dialogue nous permettra de trouver une solution.

 

21.05  Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, vous ne serez pas surpris si je me contente de prendre acte de votre réponse sans nécessairement partager votre analyse. Vous avez, à plusieurs reprises, évoqué la nécessité de rétablir le dialogue, mais paradoxalement, si vous adressez cette demande tant au bourgmestre (cf. la réponse que vous lui avez adressée), qu'aux organisations syndicales, qui souhaitent le maintien de ce dialogue, j'ai le sentiment qu'il n'y a pas nécessairement de volonté fédératrice au-delà de l'enceinte de la prison et donc, du côté des autorités dont vous êtes, de faire en sorte que ce dialogue soit renouvelé rapidement et efficacement.

 

Certes, il est de la responsabilité de la direction de pouvoir, à un moment donné, prendre les missions qui sont les siennes et, partant, les mesures ad hoc pour la venue et la surveillance des prisonniers. Mais ne nous trompons pas de débat, monsieur le ministre! La question n'est pas de permettre à des agents pénitentiaires de choisir à la carte la qualité des détenus.

 

Tel n'est pas le débat! Le débat est qu'il y a des agents pénitentiaires qui, conscients du travail qui est le leur, sont disposés à encadrer un personnage tel que Farid Bamouhammad. Il n'y a pas de difficulté mais il faut qu'on leur en donne les moyens. Non seulement, ce personnel n'a pas été formé spécifiquement pour l'encadrement dans des zones de haute sécurité mais, même s'il l'avait été, la prison de Namur est tout sauf un lieu de haute sécurité. Je vous entends dire que les prisons se ferment et qu'il faut trouver des solutions mais je suis sceptique quant au fait que la solution consiste en une répartition du danger sur l'ensemble des autres institutions pénitentiaires, qui ne sont a priori pas équipées pour pouvoir gérer ce danger.

 

Vous me dites que cela ne va pas si mal à l'intérieur mais il n'empêche que quand on parcourt la note de service du 13 mars rédigée par Mme Lebrun, on se rend compte que les conditions d'encadrement et les mesures préconisées sont tout sauf celles habituelles de tout prisonnier. Aujourd'hui, cette absence dans la préparation de l'accueil génère des troubles du côté du personnel – sans toutefois négliger qu'une part substantielle de celui-ci est mobilisée –, de la police locale, avec des coûts pour la commune, de la police fédérale et des autres détenus et de leurs familles. On n'en a pas encore parlé mais les détenus sont les victimes collatérales du chamboulement interne à la prison depuis deux semaines.

 

Monsieur le ministre, je plaide avec vigueur pour que la promesse que vous venez de faire de vous plonger avec intérêt et attention dans ce dossier ne soit pas vaine. Il faut qu'on puisse en mesurer les résultats à très brève échéance.

 

21.06  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je ferai plus que prendre acte comme mon collègue Prévot.

 

Votre réponse ne me donne pas l'impression que vous vous rendez compte de la gravité et de la difficulté de la situation.

 

Il y a une lueur d'espoir qui est cet engagement final de vous plonger dans le dossier et d'essayer de trouver une solution négociée mais dans tout ce que vous avez développé auparavant, je n'ai pas senti de porte s'ouvrir.

 

Je ne trouve pas que c'est adéquat de jouer le match des grévistes contre les non-grévistes. Pour avoir discuté avec eux, je pense que la plupart de ces derniers partagent le souci des grévistes. Néanmoins, vous savez que personne ne mène une grève avec plaisir. C'est impossible à tenir financièrement. On n'est pas payé grassement quand on est gardien de prison et quand on est seul, on ne peut pas se permettre autant de jours de grève.

 

Je peux être d'accord en théorie avec l'idée que tout détenu doit pouvoir être accueilli n'importe où mais les mesures reprises dans des documents publics ne peuvent s'appliquer au regard de la configuration de la prison de Namur qui est organisée en ailes et non avec des cellules individuelles. Quand je vois l'ensemble des mesures liées à la venue de ce détenu exceptionnel – et qu'on a rendu exceptionnel; on a fait une telle publicité autour de sa venue qu'il s'en fait peut-être une gloire d'ailleurs –, je dis qu'il y a eu un choix inconsidéré, en ce qui concerne le calendrier, d'une part, eu égard au contexte de l'évasion des deux détenus et, d'autre part, tenant compte de ce qu'est la prison de Namur aujourd'hui avec l'absence d'investissements publics depuis 10 ans.

 

Au-delà de la nécessité de trouver une solution à court terme, ce qui me chagrine le plus, ce sont les dégâts profonds sur un projet pénitentiaire qui était à taille humaine orienté vers la réinsertion des détenus. Aujourd'hui, tout le monde est mal dans sa peau, que ce soient les travailleurs ou les détenus

 

Je pense qu'il faut plus d'écoute de la part de l'administration centrale et de vous-même.

 

Je pense que vous devez admettre l'erreur qu'a été le transfert, à ce moment-là et dans ces conditions, de ce détenu. Il faut pouvoir l'accepter. Je crois que vous avez peur de créer un précédent, mais ce n'est pas de cela qu'il s'agit. La situation est exceptionnelle et vous mettez en danger tout un projet. Vous prenez des risques inconsidérés.

 

21.07  Valérie Déom (PS): Très rapidement, monsieur le ministre, je partage ce qui vient d'être dit par mes collègues. Je ne vais donc pas le répéter.

 

Je rappellerai deux choses.

 

Premièrement, le personnel de la prison ne refuse pas de manière absolue d'accueillir des détenus de type dangereux à la prison de Namur. Ils demandent simplement que ces transferts soient organisés le mieux possible en tenant compte de la philosophie de cette prison, de sa classification, de son organisation, ce qui manifestement n'a pas été le cas pour ce détenu.

 

Deuxièmement, je suis d'accord avec vous, ce n'est pas aux agents et aux gardiens de choisir qui ils peuvent accueillir dans leur prison mais on me dit – c'est peut-être faux – que c'est le détenu lui-même qui aurait sollicité de pouvoir être accueilli à la prison de Namur! Si les gardiens ne peuvent pas choisir, je pense que les détenus non plus!

 

J'ai bien entendu que vous alliez essayer de peser de tout votre poids pour trouver une solution et rétablir le dialogue.

 

Je vous remets par ailleurs un courrier allant dans le sens, rédigé par l'ensemble des mandataires parlementaires de la ville de Namur demandant au gouvernement de trouver une solution. Il y a donc un front commun politique en la matière!

 

(Mme Déom se lève et remet au ministre une lettre signée par tous les parlementaires namurois)

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.31 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.31 uur.