Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw	Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture
van dinsdag 17 maart 2009 Namiddag ______	du mardi 17 mars 2009 Après-midi ______

De vergadering wordt geopend om 14.34 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

La séance est ouverte à 14.34 heures et présidée par M. Bart Laeremans.

01 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de berekening van de billijke vergoeding in geval van activiteiten buiten/in tenten" (nr. 11725)

01 Question de M. Jef Van den Bergh au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le calcul de la rémunération équitable en cas d'activités en plein air ou sous tente" (n° 11725)

01.01 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het is niet de eerste keer dat ik in deze commissie een vraag stel in verband met de billijke vergoeding. Er zijn daarover in het verleden reeds verschillende discussies, althans dialogen, geweest. U hebt bijvoorbeeld ooit de intentie geuit dat u de billijke vergoeding en SABAM, in elk geval naar aangifte, zou willen fusioneren. Die vraag blijft toch ergens hangen.

De vraag van vandaag is echter specifieker en betreft de berekening van de billijke vergoeding ingeval van buitenactiviteiten en/of activiteiten in tenten. Het is een vrij specifieke en complexe vraag. Daarom zal ik mij hoofdzakelijk aan te tekst houden.

De billijke vergoeding is een vergoeding die betaald moet worden voor het publiek gebruik van het muziekrepertoire van uitvoerende artiesten en muziekproducenten. De tarieven voor de billijke vergoeding worden berekend op basis van verschillende parameters zoals de aard van de ruimte, het aantal m², de aard van de activiteit, enzovoort.

De Vlaamse Jeugdraad heeft kritiek op de opsplitsing van activiteiten en stelt zich de vraag wanneer het om een buitenactiviteit gaat. Deze elementen hebben immers een weerslag op de kostprijs. Bij een buitenactiviteit bestaat de mogelijkheid om bij de aangifte een opsplitsing te maken tussen oppervlakte met dans, wat het duurste tarief is, en andere oppervlakten zonder dans of drank waardoor er minder betaald moet worden.

De beheersvennootschappen stellen dat ze een opsplitsing van de oppervlakten aanvaarden, maar alleen voor grote en complexe buitenactiviteiten en niet voor kleinere activiteiten en fuiven in tenten. Dan gaat het natuurlijk hoofdzakelijk over fuiven van de jeugdverenigingen en van het sociaalcultureel leven in ons land. De Vlaamse Jeugdraad meent dat hierdoor de grote organisatoren worden bevoordeeld ten opzichte van kleinere.

Daarnaast is het ook niet duidelijk of fuiven in tenten onder openluchtactiviteiten worden gerekend of niet. Uit de definitie zoals overeengekomen en vastgelegd in de brochure Sociaal Cultureel, met name dat activiteiten in ruimtes zonder vaste dakconstructie als activiteiten in openlucht moeten worden beschouwd, kan men afleiden dat activiteiten in tenten ook onder het tarief vallen met opsplitsing van de oppervlakten, dus als buitenactiviteiten.

Het voorbeeld van tenten staat bovendien specifiek in de brochure vermeld.

De beheersvennootschappen aanvaarden dit echter niet en zien een fuif in een tent niet als een openluchtactiviteit.

De Vlaamse Jeugdraad verwacht dan ook een oplossing voor voornoemd probleem. De raad heeft daartoe ook al, samen met de dienst Controle op de Beheersvennootschappen, een aantal gesprekken gehad en brieven gestuurd. Tot op heden hebben hun acties niet tot een oplossing geleid.

Mijnheer de minister, daarom wil ik de volgende vragen ook aan u voorleggen.

Bent u het eens met de kritiek van de Vlaamse Jeugdraad omtrent de onduidelijkheid en de discriminatie tussen grote en kleine buitenactiviteiten?

Ten tweede, wat is de procedure voor het opvolgen van een klacht, zoals ze door de Controlecommissie zal worden uitgewerkt? Wat zijn de mogelijkheden tot sanctionering?

Ten derde, zult u zelf stappen ondernemen om de beheersvennootschappen ertoe aan te zetten de juiste tarieven en opsplitsingsmogelijkheden voor de berekening van de oppervlakte te hanteren?

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, activiteiten in tenten worden volgens de definitie van activiteiten in openlucht, zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit, ondubbelzinnig beschouwd als activiteiten in openlucht.

Voornoemd punt wordt niet betwist door de Jeugdraad noch door de beheersvennootschappen.

Het tarief van de billijke vergoeding voor evenementen in openlucht kan evenwel worden opgesplitst naargelang de activiteit – met dans, met drank, zonder drank – die plaatsvindt op de onderscheiden oppervlaktes. Deze opsplitsing is mogelijk met verwijzing naar de beslissing van 5 november 2001 en in het bijzonder naar de interpretatieve nota die complementair is aan de beslissing en die onder het voorzitterschap van de toenmalige vertegenwoordiger van de minister van Justitie op aanvraag van de vertegenwoordigers van de sociaalculturele sector werd opgesteld.

In de beslissing van 5 november 2001 noch in de interpretatieve nota, wordt een onderscheid gemaakt tussen grote, complexe buitenevenementen en kleinere activiteiten of tussen activiteiten in tenten en andere activiteiten in openlucht.

De opsplitsing moet dus, zoals de jeugdraad terecht heeft opgemerkt, volgens voornoemde beslissing voor alle activiteiten in open lucht, waaronder activiteiten in tenten, mogelijk zijn.

De huidige procedure voor het opvolgen van een klacht door de controledienst is dat de dienst eerst probeert om op basis van de standpunten van de partijen een minnelijke oplossing te bereiken.

Indien dit niet mogelijk is, stelt de controledienst een advies op dat aan de betrokken partijen wordt meegedeeld. Een dergelijk advies is geen sanctie, maar kan door de partijen wel als argument gebruikt worden in het kader van een gerechtelijke procedure. Voorts beschikt de controledienst nu over de volgende echte sanctiemogelijkheden.

Ten eerste, het intrekken van de vergunning van de betrokken beheersvennootschap. Ik meen dat deze sanctie in dit dossier niet aan de orde is.

Ten tweede, de mogelijkheid om op basis van artikel 76 van de auteurswet op te treden in rechte om bij elke overtreding van de wet of de statuten een eigen sanctie te vorderen. De reactie van de beheersvennootschappen op het advies van de controledienst dient echter eerst afgewacht te worden alvorens van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.

Op korte termijn zal ik evenwel een nieuw wetsontwerp inzake het statuut en de controle van de beheersvennootschappen aan het Parlement bezorgen. Dit ontwerp zal in een ruimer sanctiearsenaal voor de controledienst voorzien dan vandaag mogelijk is. Het zal gaan over waarschuwingen, publicaties, vordering tot staking en zelfs tot strafsancties.

Tot slot kan ik u zeggen dat op 6 maart jongstleden een onderhoud werd georganiseerd tussen de beheersvennootschappen Simim en mijn beleidscel en controledienst. Tijdens het onderhoud werd het standpunt van de controledienst uitvoerig toegelicht en werd afgesproken dat een definitief advies ook schriftelijk zou worden bezorgd, zodat de beheersvennootschappen zich kunnen conformeren aan de wetgeving en aan de beslissingen en interpretaties daaromtrent.

Een kopie van dit definitieve standpunt zal worden meegedeeld aan Simim, Uradex en de Vlaamse Jeugdraad. Op basis van de reactie van de beheersvennootschappen op dit advies zal de controledienst nagaan of andere maatregelen nodig zijn.

Ik wil u danken voor uw vragen, want ze zijn zeer terecht. Ik onderschrijf volledig hetgeen de Vlaamse Jeugdraad hierover zegt. U ziet wat wij kunnen doen en wat wij niet kunnen doen. Op korte termijn proberen wij de beheersvennootschappen tot een beter inzicht te laten komen. Als dat niet lukt, dan zullen wij het doen op een strengere manier. Op middellange termijn moet er een nieuwe wetgeving komen. Hopelijk kunnen wij die binnenkort aan de regering voorleggen. Wij zijn volop bezig in IKW’s. Misschien kunnen wij nog voor de paasvakantie afronden. Wij zouden dan na de paasvakantie naar het Parlement komen. Misschien kunt u ook nog via amendementen aanvullingen voorstellen, zodat wij over meer instrumenten zouden beschikken om desgevallend op te treden, als het probleem zou blijven duren. Ik dank u voor uw suggestie.

01.03 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, uw engagement en uw duidelijke stellingname met betrekking tot de interpretatie van de regelgeving ter zake. Ik meen dat die stellingname belangrijk is en dat wij die ook zo moeten communiceren, zowel naar de verschillende diensten als naar de Vlaamse Jeugdraad.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

02 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la protection des consommateurs de l'e-commerce" (n° 11854)

02 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de bescherming van de consumenten die online aankopen doen" (nr. 11854)

02.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la situation économique et l'évolution des technologies militent pour accompagner au mieux le développement de l'e-commerce.

Inciter les cyber-acheteurs à consommer en toute confiance ne peut que favoriser la relance. De la même manière que pour préserver la pérennité des entreprises, des mesures ont été prises pour limiter au maximum les impayés.

De même faut-il assurer aux acquéreurs par internet que le bien acheté leur sera effectivement livré. Ainsi, en France, après les déboires de la CAMIF (mutuelle des fonctionnaires français), une modification des modes de règlement des produits achetés sur internet a été envisagée avec débit de la somme non plus à la commande, mais à l'expédition, avec une possibilité d'opposition au débit de la carte un mois après l'ouverture d'une procédure collective à l'encontre d'une société en difficulté. Le projet compterait aussi obliger les entreprises en difficulté à en faire état sur leur site.

Pour compléter cet arsenal, on pourrait également envisager de suspendre l'activité des entreprises présentant un risque manifeste de cessation d'activité.

Enfin, un fonds de garantie d'indemnisation des consommateurs lésés pourrait être mis en place.

Monsieur le ministre, envisagez-vous aussi de mettre en place un système de sécurisation des transactions commerciales sur internet afin d'en favoriser le développement dans l'intérêt bien compris des entreprises et des consommateurs? Dans l'affirmative, pourriez-vous nous exposer les modes d'application et fonctionnement. Quand ce système sera-t-il d'application?

02.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, en Belgique, la loi sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur prévoit un délai de renonciation de sept jours en faveur du consommateur.

Le point de départ de ce délai peut varier. Ainsi, si le contrat porte sur la fourniture d'un produit ou d'un bien, le délai ne commence à courir que le lendemain du jour de sa livraison. Dès lors, le consommateur a toujours la possibilité de renoncer au contrat avant que le produit ou le bien ne soit expédié.

En outre, la législation prévoit qu'aucun paiement ne peut, en principe, être exigé de la part du consommateur pendant ce délai de renonciation.

Dans le cadre de contrats conclus sur internet, il est vrai que certaines commandes ne sont enregistrées que moyennant paiement et que ce paiement a, dès lors, lieu avant que le délai de renonciation ne soit écoulé. Cette pratique des vendeurs a essentiellement pour objectif de protéger les consommateurs qui refuseraient de payer des produits livrés. Il n'en reste pas moins que cette attitude est contraire à la législation en vigueur.

Au sein du gouvernement, nous discutons d'une réforme de la loi sur les pratiques de commerce et dans laquelle figure votre problématique. Dès que cette discussion aura abouti, le projet sera soumis au Conseil des ministres.

Je me souviens que votre collègue M. Crucke a également posé des questions à ce sujet. Je pense qu’il faudra changer la loi afin de stimuler ce secteur important du commerce numérique ou e-commerce.

02.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, votre réponse me satisfait. Bien entendu, nous serons attentifs à l’évolution de la législation que vous mettrez en œuvre. Effectivement, je pense qu’il serait intéressant de connaître le nombre de cas relevés ces dernières années; cela pourrait faire l'objet d'une autre question.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'esprit d'entreprise" (n° 11701)

03 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "ondernemingsgeest" (nr. 11701)

03.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voulais vous questionner suite à une réflexion soulevée par Mme Inge Geerdens, fondatrice et directrice de l'ASBL CVWarehouse.com, qui relate une expérience vécue très récemment.

Elle se trouvait dans une université et questionnait les étudiants présents pour savoir qui parmi eux rêvait de monter sa propre entreprise. Elle raconte qu'elle s'est retrouvée face à un manque total de réaction et au silence absolu de son auditoire.

Je sais que monter son entreprise demande de prendre des risques et de consacrer du temps à une préparation. Il n'empêche qu'on aurait pu s'attendre à ce que, dans le milieu rencontré, au moins l'un ou l'autre se lève pour signaler son envie de prendre le risque de promouvoir une entreprise. Son constat final est donc: nada, rien, personne, le vide absolu.

Devant un tel constat, monsieur le ministre, quels sont les efforts réalisés par votre ministère et votre administration pour encourager l'esprit d'entreprise au sein de la population?

En dehors du package existant, quels sont les résultats? A-t-on pu vérifier l'adéquation entre l'idée de promotionner une campagne et ses résultats? Ainsi que les éventuelles corrections de la campagne? En fait, quelle est l'efficacité des campagnes existantes?

Ensuite, comment faire pour réellement modifier cet état d'esprit en profondeur? En effet, devant de telles réactions, on se dit que le travail restant à réaliser, en dehors des efforts déjà faits, est abyssal. J'ai tendance à penser qu'en partant de très bas, on peut remonter bien haut.

Enfin, comme les compétences sont partagées avec les Régions, ne pensez-vous pas qu'en la matière, plus que jamais, il serait temps avec les Communautés de mener un plan, qui reparte non seulement d'une théorie, mais de la base, à savoir qu'on ose de moins en moins prendre un risque et que ce risque doit être payant? S'il n'est pas payant, il ne convient pas de dire qu'il faut assurer le risque, mais de montrer toute la richesse individuelle qu'il comporte.

03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, stimuler l'esprit d'entreprise en Belgique est effectivement une mission importante qui comprend trois composantes que j'appellerai "argent", "facilité" et "envie". Des efforts considérables ont été faits ces cinq dernières années pour chacune de ces trois composantes.

Tout d'abord, en ce qui concerne l'"argent", vous n'êtes pas sans savoir que, depuis la réforme de l'État, la politique d'aide économique est une compétence des Régions, à l'exception du Fonds de participation fédéral qui met un certain nombre d'instruments à la disposition des PME. Je pense notamment aux prêts Starteo pour les nouveaux entrepreneurs et aux nouveaux produits Initio et Casheo de ma collègue Sabine Laruelle.

Au niveau des Régions, différents instruments de financement se sont ajoutés ces dernières années, notamment les divers prêts garantis et la structure ARKIV de la Société flamande de participation. Davantage d'argent est donc disponible pour les entrepreneurs qui débutent, mais il convient de rester vigilant, surtout en ces temps de crise économique et financière. De là la décision prise, la semaine dernière, par la commission des Finances de la Chambre visant à interpeller les chefs d'entreprise des différentes banques. Assurer un meilleur monitoring est une bonne mesure puisque le financement envers des starters et ceux qui veulent entreprendre doit être assuré.

En ce qui concerne l'aspect "facilité", nous avons accompli des démarches importantes ces cinq dernières années. Je pense, notamment, à la création des guichets d'entreprise et de la Banque-Carrefour des entreprises et à la centralisation, simplification et suppression de certaines formalités administratives relatives à la création d'une nouvelle entreprise. Une étape importante de la simplification administrative était l'informatisation de l'acte constitutif notarial qui est déjà une réalité depuis deux ans.

Grâce à cette réforme, la durée moyenne nécessaire pour accomplir les formalités administratives relatives au lancement d'une entreprise est passée de 56 jours en 2003 à 4 jours à l'heure actuelle. La Belgique se place ainsi en tête du peloton européen comme nous le montrent les chiffres de la Banque mondiale. Par ailleurs, le nombre de starters a augmenté de plus de 20.000 unités ces cinq dernières années puisque nous sommes passés de 49.693 starters en 2003 à 71.790 en 2008.

Enfin, il est indéniable que le troisième l'élément, l'"esprit d'entreprise", est moins développé chez nous que dans d'autres pays de l'Union européenne ou aux États-Unis par exemple. Lorsque nous rencontrons des étudiants, comme je l'ai fait moi-même il y a quelques semaines, et que nous les interrogeons, nous constatons que seule une minorité des jeunes ont envie de créer une entreprise. Il est vrai que c'est décevant. Cette différence s'explique en partie sur le plan culturel – et, en ces temps de crise financière et économique, le goût du risque va certainement encore diminuer – et, en partie, du fait du système de sécurité sociale.

Nous pouvons nous féliciter de bénéficier d'un système de sécurité sociale qui comporte beaucoup d'avantages et de sécurité pour les employés et les fonctionnaires. Pour les indépendants, c'est un statut plus précaire, mais qui a été amélioré ces dernières années en termes de pension, d'allocations familiales et de soutien aux indépendants. La différence entre la pension minimale d'un indépendant et celle d'un employé est de 40 ou 50 euros par mois. Il y a dix ans, on parlait de 300 euros nets par mois.

Chez les jeunes circule toujours l'idée que, quand on commence à travailler dans une entreprise, on reçoit une voiture, un téléphone, tout est réglé, tandis que c'est plus difficile quand on commence comme entrepreneur. Je peux en témoigner, parce que j'ai deux frères qui étaient des employés pendant des années. Ils ont démarré une entreprise il y a deux ans. Avec la crise économique, c'est encore plus difficile pour eux de survivre.

Des actions ont été entreprises pour les deux niveaux. L'entreprenariat fait partie des objectifs finaux de l'enseignement, avec le concours des différentes Communautés. Les jeunes sont ainsi confrontés à la possibilité de lancer une entreprise. Le statut des indépendants est également amélioré grâce aux efforts énormes de Sabine Laruelle qui est l'une des meilleures ministres des Indépendants. C'est Unizo qui l'a dit. S'ils le disent, cela doit être correct!

Le gouvernement fédéral et les gouvernements régionaux ont entrepris bon nombre d'actions et un certain nombre de mesures supplémentaires sont reprises dans le plan d'action fédéral PME. Je pense notamment, monsieur Crucke, à l'introduction d'une nouvelle forme de société, la "SPRL Starter". On l'a vu en France, en Allemagne: c'est en diminuant le capital initial qu'on peut inciter des jeunes ou d'autres personnes à lancer une entreprise.

Quand on regarde l'index GEM (general entrepreneurial index), on voit que le niveau de la Belgique reste toujours largement inférieur à celui des autres pays. Votre idée de concertation avec les Communautés (pour la formation) et les Régions (pour le financement) peut être envisagée. Comme c'est actuellement la période des élections régionales, je vous suggère de l'organiser lors de la rentrée parlementaire.

Je pense que vous avez raison. Mettre sur pied plus d'actions serait positif, mais de tels changements ne se font pas en une seule législature. Nous avons facilité le lancement d’une entreprise. Nous avons vu les effets dans les chiffres, ce qui est bien, mais il nous faudra faire plus. Voilà pourquoi je vous ai présenté quelques idées.

03.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je veux sincèrement remercier le ministre pour sa réponse qui va bien au-delà des réponses stéréotypées.

Monsieur le ministre, je prends acte des renseignements que vous avez donnés par rapport aux efforts effectués et aux résultats. Mais vous avez aussi la modestie et l’intelligence d’être conscient du travail restant à faire. Je l’ai dit dans la question et vous l'avez répété dans votre réponse: il y a une compétence pour partie extrêmement régionale. S’il y a une chose sur laquelle nous sommes sur la même longueur d’onde, quel que soit le régime linguistique auquel on appartient, c’est l’importance de l’enseignement. J’ai toujours cru que l’enseignement, hormis tout ce qu’il peut apporter sur le plan individuel en matière de connaissances, avait ceci d'important: créer l’esprit de liberté, d’autonomie et d’indépendance, c'est-à-dire pouvoir se situer au-delà d’une voie dans laquelle on se trouve et de laquelle on n’ose pas dévier. C’est pourquoi je vous dis: "Mettez votre casquette de ministre de l’Économie, allez voir les Régions et lancez ce "PLAN ", dont les lettres pourraient correspondre au "Projet de LANcer l’activité".

Pour terminer, sincèrement, je pense qu'il y a en plus ce que les anglophones nomment "the second chance". La culture de la seconde chance est de se dire qu'un échec n'est pas un drame. On sait ce que sont les hauts et les bas en politique! Du bas, la meilleure façon d'arriver en haut est de vouloir remonter; mais en haut, la crainte est de redescendre. Il reste donc beaucoup de choses à faire: vous pouvez prendre la main!

03.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, il est intéressant de lire dans "Het Laatste Nieuws" d'aujourd'hui toutes les fautes que j'ai commises durant mes dix années d'activités politiques. Dix fautes ont été citées, mais je pense qu'il y en a plus! J'attends encore que les journalistes écrivent un article sur leurs propres erreurs, à moins qu'ils ne soient infaillibles…

Ce matin, j'ai eu l'opportunité de présenter neuf jeunes qui ont participé au programme de "NAFTY Belgium". Il s'agit d'une organisation issue des États-Unis, soutenue par des entrepreneurs pour essayer de convaincre des jeunes de 14 ou 15 ans qui n'ont plus l'envie d'étudier: ils peuvent alors apprendre l'esprit d'entreprise. Dans une telle situation, il importe de retenir que l'entreprise est une question de passion et de croire en soi-même. Même en cas de fautes ou de problèmes, il est nécessaire de recommencer, de se réorienter: c'est un comportement qu'il convient d'apprendre.

C'est pourquoi je suis parfaitement d'accord avec ce que vous avez dit.

03.05 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, puisque le ministre y a fait allusion, j'ai lu, comme lui, dans "Het Laatste Nieuws" de ce jour, "De floppen van Van Quickenborne", maar ik heb geen moeite om voor "Het Laatste Nieuws" te schrijven over "De toppen van Van Quickenborne"!

De voorzitter: Parlementsleden hebben natuurlijk het vrije woord, hoewel ze vooral bedoeld zijn om de controle uit te oefenen en niet zozeer om het wierookvat boven te halen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

04 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de nieuwe golf van ondernemingsoplichterij" (nr. 11829)

04 Question de M. Michel Doomst au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la nouvelle vague d'escroqueries au détriment des entreprises" (n° 11829)

04.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Unizo waarschuwt voor een nieuwe golf van ondernemingsoplichterij, omdat zij voor dit jaar, ten opzichte van 2008, al aanzienlijk meer meldingen heeft geregistreerd. De jongste weken zouden, bijvoorbeeld, nieuwe reclameronselaars en andere oplichters met waardeloze advertenties pogen ondernemers te bestoken. Op de FOD Economie zijn sinds 2007 meer dan duizend klachten binnengekomen. Ook met betrekking tot domeinnamen zou het aantal klachten dit jaar al met 60 procent zijn toegenomen. Men raamt de schade voor de ondernemingen toch op tientallen miljoenen euro en men ziet dat die kanker blijft voortwoekeren. Uzelf hebt gezegd dat een betere samenwerking met het gerecht noodzakelijk is.

Ik wou u vragen in hoeverre u daarover met de betrokken actoren overleg hebt gepleegd. Op welke manier wordt het probleem momenteel aangepakt? Voorziet u in bijkomende maatregelen? Meent u ook dat het probleem op internationaal niveau moet worden benaderd? Voorziet u ook in ondersteuning bij het verder uitbouwen van een meldpunt en het verlenen van advies aan diegenen die er het slachtoffer van zijn of kunnen zijn?

04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, in de maanden januari en februari heeft mijn administratie een speciaal overleg georganiseerd met de betrokken actoren, zijnde de verschillende beroepsverenigingen, de inspecteurs van de Economische Inspectie en Justitie. Op dat overleg werd een overzicht gegeven van de wijze waarop een klacht over die wanpraktijken bij de Economische Inspectie kan worden ingediend en van de manier waarop de Inspectie gevolg geeft aan de klachten.

Binnen mijn Inspectie is een werkgroep opgericht om de klachten te behandelen. Zij onderzoeken elke klacht en stellen bij de vastgestelde overtredingen pro justitia’s op, die aan het parket worden overgezonden. Op het overleg werd afgesproken dat de verschillende beroepsverenigingen een mededeling van de FOD Economie zouden publiceren via hun verschillende communicatiekanalen, zoals een magazine of een website, zodat de mensen op de hoogte zijn van de meest recente praktijken en gevaren. Dat heeft Unizo ook gedaan bij monde van een persconferentie vorige week, waarover u uitvoerig hebt kunnen lezen in de kranten. Gelukkig maar, want op zich is dat ook een welgekomen waarschuwing.

Op de website van de FOD Economie komt ook nog een speciale pagina die geheel aan deze problematiek wordt gewijd. Met deze sensibilisering wordt beoogd de handelaars waakzamer te maken voor deze praktijken.

De internationale samenwerking tussen de verschillende inspectiediensten verloopt vlot. Zo heeft onze inspectiedienst reeds een samenwerking opgezet met onder meer de Zwitserse, de Duitse en de Britse autoriteiten. Deze samenwerkingen hebben ook in het buitenland geleid tot processen-verbaal, maar net zoals in ons land wordt daar niet steeds gevolg aan gegeven door de gerechtelijke autoriteiten. Ik zal dan ook voor ons land bij mijn collega van Justitie aandringen op een prioritaire behandeling door het parket.

Verder zal ik het probleem aankaarten op een van de eerstkomende Europese raden van de ministers van Economie, gezien het vaak over een landoverschrijdend probleem gaat en het ook vaak om organisaties gaat die actief zijn in de verschillende landen.

Met betrekking tot uw voorstel voor een meldpunt kan ik u meegeven dat op de website van de FOD Economie reeds een meldpunt is waar particulieren, ondernemers en zelfstandigen alle klachten kunnen indienen. Dat is ook gekend en functioneert goed.

Daarnaast organiseren bepaalde beroepsverenigingen zoals Unizo hun eigen meldpunt voor hun leden, zodat het mijn inziens niet nuttig lijkt om nog afzonderlijke meldpunten in deze op te richten.

04.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. U kunt dus bevestigen dat het aantal geregistreerde klachten toeneemt en ook te maken heeft met het feit dat men ook beter registreert. In navolging van deze vraag zal ik ook bij uw collega van Justitie aandringen om nauwgezetter gevolg te geven aan de klachten van de sector die in de behandelingsfase zullen komen.

04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Doomst, ik kan u de cijfers van de laatste jaren bezorgen. Tussen 2007 en 2008 hebben wij een lichte daling gezien. De cijfers van de eerste maanden van 2009, tot 15 maart, geven echter aan dat er wel degelijk opnieuw een stijging is.

Een van de grote problemen waarmee wij nu meer en meer te kampen hebben, is het onterecht aanbieden van wat men de domeinnaam noemt. Enerzijds is er de problematiek van de bedrijfsgidsen, waar men wordt gevraagd om een document met gecorrigeerde gegevens te ondertekenen. Mensen beseffen niet dat ze dan eigenlijk een contract hebben getekend. Anderzijds is er een andere vorm van oplichterij, waarbij domeinnamen aan mensen worden aangeboden aan woekerprijzen. Men zegt dan dat als men niet intekent op die domeinnaam men die kwijt is, bijvoorbeeld Doomst.bis of Doomst.net.

Wij zien een serieuze stijging van de klachten van dergelijke fenomenen in de eerste maanden van dit jaar. Ik zal u de exacte cijfers schriftelijk bezorgen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'aide aux constructeurs automobiles en fonction des nouvelles conceptions de l'usage de la voiture" (n° 11779)

05 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de steun aan de autobouwers in het licht van de nieuwe opvattingen over het wagengebruik" (nr. 11779)

05.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'évolution actuelle de la société amène les usagers de l'automobile à repenser complètement leur utilisation de la voiture.

Les difficultés économiques, le renchérissement du coût de l'énergie, la prise de conscience des effets néfastes de son usage excessif – c'est également le cas du tabac – font évoluer la perception de la voiture par les gens.

Aujourd'hui, la consommation et le respect de l'environnement, le coût de l'usage priment sur la notion de "voiture plaisir" et sur l'expression du statut social de celui qui la possède comme c'est encore le cas aux États-Unis actuellement. On assiste donc à un glissement de la propriété vers l'usage en termes de priorités. Les nouveaux modèles sont donc beaucoup plus écologiques en termes de consommation d'énergie, d'émission de CO₂ et de NOx avec des prix tirés vers le bas en soumettant les sous-traitants à des politiques de prix extrêmement dures. Cependant, cette réponse des constructeurs a ses limites.

Deux tendances se dessinent. D'une part, le recours à des voitures d'occasion moins onéreuses à l'achat, mais hélas, plus polluantes que les nouveaux modèles et, d'autre part, une nouvelle manière d'utiliser les véhicules, soit le covoiturage, soit l'autopartage. Ce dernier phénomène est, bien évidemment, beaucoup plus facile à mettre en place en milieu urbain avec l'alternative des transports en commun.

Face à la crise qui secoue l'industrie automobile – selon les chiffres de 2008, il est question de -7% de production –, que la crise financière accentue encore, les constructeurs commencent à évoluer vers la notion de l'autopartage. Cependant, ce nouveau mode de vivre la voiture en fonction de ses besoins nécessite, pour vraiment se développer, l'aide des pouvoirs publics afin de pouvoir concilier agents environnementaux et sociétaux.

Monsieur le ministre, l'aide aux constructeurs ne devrait-elle pas s'orienter vers cette nouvelle lecture? Avez-vous déjà été contacté par des constructeurs automobiles pour réfléchir à la mise en œuvre de cette nouvelle politique de l'industrie automobile avec l'appui des pouvoirs publics? Si oui, pouvez-vous nous indiquer à quel stade en est votre réflexion à ce sujet? Quelle piste semble-t-elle vouloir se dessiner? Comment l'État belge compte-t-il agir pour contribuer au développement de cet autopartage? Si non, pouvez-vous nous indiquer si vos services se sont déjà penchés sur les perspectives d'avenir et où en sont leurs travaux à ce sujet?

05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, j'insiste tout d'abord sur le fait que je partage vos inquiétudes et que je comprends la nécessité d'avoir une économie plus verte.

Le gouvernement fédéral a déjà réalisé un certain nombre d'efforts pour stimuler l'achat de voitures moins polluantes.

Ainsi, une réduction sur facture pour voitures "propres" de 15 ou de 3%, selon les émissions de CO₂, est appliquée depuis le mois de juillet dernier. Trente mille véhicules ont profité de cette réduction en 2008.

Une réduction sur facture est également prévue pour les filtres à particules. Une prime de 210 euros est accordée pour les voitures dont les émissions de CO₂ sont inférieures à 130 gr/km.

Par ailleurs, une déduction progressive des frais professionnels liés aux voitures de société a été introduite en avril 2007. Le pourcentage déductible est tributaire du type de combustible et de l'émission de CO₂ de la voiture. Je me souviens avoir lu dans la presse écrite que deux tiers des chefs d'entreprise disaient qu'ils étaient en train de remplacer leur parc de voitures par des voitures plus vertes grâce à cette mesure.

Toutes ces mesures montrent que le gouvernement fédéral s'inscrit dans la politique européenne en la matière qui veut que l'émission de CO₂ moyenne des nouvelles voitures doit être diminuée progressivement, entre 2012 et 2015, pour atteindre 130 gr/km. Une limitation à 120 gr/km devrait être atteinte grâce à l'utilisation de pneus qui respectent l'environnement, une climatisation plus économe et des combustibles alternatifs.

Nous démontrons ainsi que mobilité et renouvellement du parc automobile peuvent aller de pair avec une économie plus verte.

Pour ce qui concerne les 'Green/clean vehicles', nous devons donner un maximum d'opportunités au bioéthanol et aux autres biocombustibles. En outre, je suis également partisan des voitures électriques.

La politique industrielle est une compétence régionale. Des projets importants existent dans ce domaine. Je renvoie au pool de compétences 'Flanders' Drive' soutenu par le gouvernement flamand. 'Flanders' Drive' élabore actuellement un projet avec Agoria et le secteur en vue d'arriver à un secteur 'green' et 'clean'. Cette stratégie est basée sur une approche globale dans laquelle le développement de nouveaux produits, la production, l'assemblage et la création du marché vont de pair.

Les possibilités en matière de développement d'un système intégré de production d'un véhicule hybride de propulsion électrique sur des plates-formes existantes sont examinées. Le projet est entre autres soutenu par la Banque européenne d'investissement.

Quant au car-sharing ou carpooling, j'estime qu'il s'agit d'un thème que nous devons en grande partie laisser au secteur privé. Il convient cependant de viser à une interaction maximale avec les transports en commun. Je me réfère à une initiative qui a été prise par notre chaîne publique de radio il y a deux semaines. Il s'agissait d'une journée de carpooling qui a été un grand succès. Plusieurs ministres y ont participé, dont moi.

La question de l'infrastructure relève plutôt de compétences régionales ou communales, pour prévoir près des autoroutes des parkings de carpool afin que les gens puissent s'organiser. Avec la crise de l'automobile, il faut examiner les opportunités et non se laisser mener par une vieille politique industrielle qui voudrait sauver ce qu'on a. Il faut changer la méthode avec laquelle on produit et assemble les voitures. Il faut aussi changer les attitudes des gens. Je crois à l'automobile, mais il faut que l'automobile s'adapte aux exigences environnementales, qui sont nécessaires.

05.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Je remercie le ministre d'avoir fait le bilan de l'évolution de la situation. Il y a encore une corde à l'arc qui n'est pas utilisée en Belgique, c'est la prime à la casse. Je sais que le PS wallon y était opposé, mais il semble qu'il est en train de changer d'avis. Je ne peux que m'en réjouir.

Pour l'auto-partage, vous soulignez qu'il s'agit aussi d'une compétence des Régions. Vous pourriez cependant prendre l'initiative de convoquer une Conférence interministérielle sur ce thème. Toute manette actionnée ne peut qu'être positive. D'autres pistes existent également, mais je m'en voudrais de tarir les initiatives de mes collègues, dont M. Crucke, à ce sujet.

05.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Pour la prime à la casse, je me réfère à la réponse que j'ai donnée au président de cette commission.

De voorzitter: Die vraag is inderdaad twee weken geleden gesteld.

05.05 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik verwijs ook naar een interessant artikel dat, gisteren, meen ik, verschenen is in The Wall Street Journal. Ik kan het u bezorgen. Daar publiceerde men de cijfers van de autoverkoop van de jongste maanden. Er was een serieuze daling voor heel Europa. Met name Spanje bleek het meest getroffen. België noteerde –17%, maar Duitsland +22% in februari. Zeer eigenaardig.

De voorzitter: Dat is heel goed om te weten. U bezorgt ons dat artikel, eventueel per mail. Dat is heel interessant.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de btw-verlaging in de Horeca" (nr. 11868)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het elektronisch betalen in restaurants" (nr. 11914)

06 Questions jointes de

- M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la réduction de la TVA dans le secteur Horeca" (n° 11868)

- M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le paiement par cartes dans les restaurants" (n° 11914)

06.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn vraag is natuurlijk ietwat achterhaald sinds de meest recente gebeurtenissen. Een aantal vragen kan ik u nog wel stellen.

Didier Reynders, de minister van Financiën, had al gezegd dat de btw-verlaging alleen kon voor restaurants. U hebt daarop gerepliceerd, op 13 maart, met de melding dat de btw-verlaging in de horeca beperkt zou blijven tot de consumpties die elektronisch betaald werden. U werd echter teruggefloten, of niet. Er kwam in elk geval een repliek van Bart Somers.

Mijn vragen zijn de volgende. Ten eerste, was uw uitspraak een individueel standpunt of sprak u na overleg met de regering? Welke argumenten hebt u, mijnheer de minister, om de btw-verlaging te beperken op die manier?

Ten tweede, vreest u niet dat een te grote beperking van de btw-verlaging de beoogde positieve effecten in de horeca en de gehele economie zal herleiden tot de traditionele druppel op een hete plaat?

Ten derde, zonder bankrekening kan men niet elektronisch betalen. Zijn het niet vooral de zwakkeren in onze maatschappij die geen bankrekeningnummer hebben? Vreest u niet dat vooral die burgers de dupe worden van de beperking die u voorstelt?

Ten vierde, is uw idee om de btw te beperken, ingegeven door de enorme budgettaire moeilijkheden waarmee het federale beleidsniveau in België te kampen heeft?

Ten vijfde, waarom wordt Vlaanderen niet fiscaal autonoom wat de inning en tarifering van de btw betreft, gelet op het feit dat Vlaanderen budgettair een stuk sterker staat dan het federale niveau en wel bij machte zou zijn de belofte van een algemene btw-verlaging naar 6% na te komen. Ik dank u alvast voor uw antwoord.

06.02 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'en reviens aux "flop" et aux "top" de tout à l'heure.

Mais quelle mouche vous a piqué? J'ai lu votre déclaration: supprimer la possibilité de payer sa note dans le secteur horeca en liquide et imposer le paiement électronique! C'est en quelque sorte une douche froide après une douche chaude, celle qui annonçait la diminution du taux de TVA à 6% dans la restauration, comme le souhaitaient la plupart des partis politiques.

Il est évident que le travail au noir est important dans ce secteur - on pourrait en analyser les raisons - et rien ne le justifie, loin s'en faut. Mais avant de juger, je préfère poser la question et essayer de comprendre: quel est l'objectif poursuivi dans ce projet? Quelle est la problématique que vous entendez résoudre? En effet, peut-être un problème dramatique se cache-t-il derrière cela, qu'il s'agit de résoudre via cette solution? Je tiens à comprendre la totalité du raisonnement et de la réflexion.

Dispose-t-on de statistiques suffisamment fiables pour prouver le problème de base?

Au vu des réactions abondantes sur internet à ce sujet, on n'y retrouve pas sa logique. On remarque que certains clients de restaurant n'ont jamais reçu de souche de TVA tandis que d'autres les ont toujours reçues. Dispose-t-on de statistiques non contestées et suffisamment crédibles pour constituer un élément de réflexion?

Ensuite, une concertation a-t-elle été organisée avant l'annonce? Je parle de concertation avec le secteur. Un accord ou un désaccord en a-t-il été déduit? En cas d'accord, sur quoi porte-t-il? En cas de désaccord, quels sont les éléments de friction?

Enfin, monsieur le ministre, comment concilier ce qui, mathématiquement, apparaît comme une logique? Sur tout paiement électronique, le fournisseur, ici le restaurateur, se voit déduire un paiement de son prix facturé.

Donc le paiement n'est pas gratuit. Comment concilier la marge bénéficiaire du restaurateur et la charge liée à ce type de paiement?

06.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega’s, bedankt voor de vragen. Ze zijn misschien wat gedateerd, maar het blijft een interessant debat dat volgens mij niet is afgelopen.

Inderdaad, de horecasector ijvert al jaren voor verlaging van de btw van 21% naar 6%. Ik denk dat intussen zowat iedereen in het Parlement ervan overtuigd is dat dit een goede maatregel is. Ik hoor ook van de oppositie dat ze daar voorstander van is. Ik denk inderdaad dat door de economische crisis de sector zuurstof kan gebruiken.

Zoals u uit de pers heeft vernomen, pleit ik er inderdaad voor dat er zoveel mogelijk elektronisch zou worden betaald. Verplicht? Dat is de discussie. De redenen waarom ik dit heb gelanceerd, zijn de volgende.

Je vais citer deux chiffres. L'institut pour les comptes nationaux étudie les déclarations de tous les secteurs pour calculer notre PIB. Il y ajoute un pourcentage correspondant à ce qu'il pense avoir été produit en noir. Pour l'horeca, l'institut a calculé, en 2003, que pour un total de 10 milliards d'euros, la part de noir était de 14%, soit 1,4 milliard d'euros.

Ensuite, il y a les déclarations du secrétaire d’État pour la Lutte contre le Fraude fiscale disant que lors du contrôle fiscal et social dans le secteur de l’horeca, presque un établissement sur deux a des problèmes.

Enfin, je relève les déclarations du secteur lui-même selon lesquelles avec une TVA de 21%, il est "normal" qu'il y ait du travail au noir. Ces faits démontrent l'existence d'un problème.

Faut-il généraliser? Non, mais regardons les pratiques que vous venez de citer. Je pense que les parlementaires et les journalistes stimulent le secteur de l’horeca. Que constatez-vous avec les souches TVA?

Als men op restaurant gaat, valt het op dat wanneer men met een kaart betaalt, men altijd een btw-bonnetje krijgt, wat niet altijd het geval is wanneer men cash betaalt. Dat is de realiteit.

Er is dus een probleem. De vraag is hoe we dat kunnen oplossen. Wat zijn de meest sluitende systemen om dat probleem op te lossen? Ik heb een voorstel geformuleerd, maar ik besef heel goed aan de reacties te horen, niet alleen van mijn partij, maar zelfs nog eerder van sp.a die heeft gezegd dat het no pasarán was, dat het geen goed voorstel is.

Uiteraard zijn er praktische bezwaren tegen. Ik besef dat maar al te goed. Elektronisch geld is veel gemakkelijker te traceren dan papieren geld. Ik ben heel bezorgd om de fiscale fraude. Ik zal dus aan de horecasector vragen welke instrumenten zij op tafel zullen leggen om het probleem op te lossen.

Het is goed om te stellen dat er iets moet worden gedaan aan het belastingparadijs en dat er maatregelen moeten worden genomen, maar op het moment dat maatregelen worden voorgesteld...

Als het niet goed is, moet men maar met een ander voorstel komen. Ik denk niet dat een oplossing erin bestaat een controleur aan elk restaurant te zetten. Ik denk niet dat dit een goede zaak zou zijn.

Ik vraag mij af of het bestaande systeem van btw-bonnetjes voldoende sluitend is. Men moet maar een fiscaal controleur zijn in ons land. Hij moet al die briefjes inventariseren en vergelijken. U lacht, maar u zou dat eens moeten doen. Is dat de meest efficiënte methode om fiscale aangiftes te controleren?

Ik geloof meer in elektronica. Ik denk dat datamining ook op dat vlak een veel interessanter initiatief zou zijn. Ik denk dat het stimuleren van elektronisch betalen zeker een goede oplossing zou kunnen zijn.

Restaurants waar men helemaal niet kan betalen met bankkaarten, zijn volgens mij ook niet evident. Mensen melden mij vaak dat wanneer zij in een bepaald restaurant gaan eten en cash betalen, zij een korting van 10% krijgen. Ik zal u niet zeggen welk restaurant het is, want dan zou ik te veel reclame maken.

Er zijn daarop veel reacties gekomen, die echter ook verdeeld waren. Bemora, de vertegenwoordiger van de grotere restaurantketens, is voorstander. Unizo is op termijn voorstander. Horeca Vlaanderen was veel negatiever.

Willen we die 6% toekennen, en ik ben daarvan voorstander, dan moeten wij samen met de regering een sluitend horecaconvenant maken. Er zijn in het verleden reeds voorbereidende werkzaamheden gedaan door mijn voorgangers, maar men is niet tot een afspraak gekomen omtrent die 6%.

Ik ben bereid om een gesprek aan te gaan. Ik hoop dat van beide kanten de bereidheid bestaat om een gesprek te voeren en om met concrete oplossingen te komen.

Monsieur Crucke, dire qu’automatiquement le travail au noir et l’argent noir disparaîtront si on diminue la TVA de 21% à 6%, c’est un peu exagéré!

Mijnheer Bonte, u insinueert dingen, wij zullen straks horen wat de heer Crucke zegt.

Ik vind wel dat die 6% er moet komen. Dat zou goed zijn. Het zal echter moeten gebeuren aan de hand van een convenant, een afspraak met de sector. Uiteraard, zwartwerk en zwartgeld, gelijk waar het zich situeert, wie is de dupe van als dat zwartgeld en zwartwerk? Iedereen. Heel onze economie. Als men dat circuit zou kunnen laten verdwijnen, heeft men ruimte, creëert men echte ruimte voor belastingverlagingen die iedereen ten goede zouden komen. Dat moet de ambitie zijn van ons allemaal.

Voor bepaalde instrumenten zijn de geesten misschien nog niet rijp. Dat geef ik eerlijk toe. Er moeten echter in elk geval concrete instrumenten komen om het beoogde effect te hebben.

06.04 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een feit dat ondertussen reeds gepasseerd is of toch min of meer gepasseerd is of verdronken is.

06.05 Minister Vincent Van Quickenborne: U had gesproken over budgettaire ruimte voor Vlaanderen. U vroeg of men niet eventueel Vlaanderen wat meer fiscale autonomie kan geven. Ik ben over het algemeen voor meer fiscale verantwoordelijkheid voor de regio’s. Ik weet niet of dat op het vlak van btw een goed idee zou zijn.

Mijnheer Logghe, de vraag is natuurlijk of, als Vlaanderen die bevoegdheid zou hebben, het dat automatisch zou doen. Ik denk bijvoorbeeld aan het debat over de schrootpremie. Vlaanderen heeft wel degelijk budgettaire ruimte om dat te doen, maar het heeft geweigerd om het te doen, het heeft gezegd dat het federale niveau het maar moet doen. Het is dus niet altijd een kwestie van budgettaire ruimte, het is ook een kwestie van het te willen beslissen. In die zin gaat het dus niet eenzijdig over bevoegdheden. Maar goed, ik ben voor meer fiscale autonomie, dus daar deel ik zeker uw bekommernis.

Dat wilde ik nog toevoegen aan het antwoord.

06.06 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn reactie zal nog korter zijn dan ik had voorbereid. Ik neem er nota van dat u inderdaad toegeeft dat dit voorstel, uw voorstel nog niet gedragen wordt door een meerderheid en dat de geesten nog niet rijp zijn, zoals u het zei.

Ik noteer ook dat u bezorgd bent om de fiscale fraude. Ik stel vast dat niet iedereen in de regering die bezorgdheid deelt. Ik neem er in elk geval nota van. Wij zullen deze en andere zaken natuurlijk blijven opvolgen.

06.07 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, comme le faisais remarquer Mme Partyka, je connais effectivement un peu moins le sujet car, en Wallonie, on enregistre beaucoup moins de travail au noir dans la restauration. Mais je vous promets de me rendre plus souvent en Flandre pour aller voir ce qui s'y passe!

De voorzitter: Het is een nieuwsfeit, mijnheer Crucke. Dat wisten wij niet!

06.08 Jean-Luc Crucke (MR): Het is een werkelijkheid, mijnheer de voorzitter! Ik heb dat nooit gezien!

Cela dit, monsieur le président, le ministre a soulevé deux points importants. D'abord, le sujet ne doit pas seulement être connu, il doit être approfondi. En effet, on a évoqué la somme de 10 milliards en la comparant à un montant de 1,4 ou 1,5 milliard au noir. On peut discuter sur le montant, mais il faut arriver à se mettre d'accord sur le chiffre au risque de donner l'impression que le chiffre en tant que tel peut être "gonflé". Ceux qui y voient un côté positif, le verront, et ceux qui y voient un côté négatif l'accentueront. Je me prononce donc en faveur de l'organisation d'un débat sur le sujet et je vous demande d'ores et déjà d'investiguer en la matière et de veiller à ce qu'une expertise de l'État puisse avoir lieu.

Monsieur le ministre, je veux que vous sachiez que je suis heureux de vous avoir interrogé sur le sujet car cela vous a permis de vous expliquer. Et l'explication que vous nous avez donnée est beaucoup plus approfondie que ce que l'on a pu lire dans les articles de presse, dans le communiqué de l'Agence Belga ou ce que l'on a pu entendre brièvement à la radio. Vous visez deux objectifs: l'efficacité et une forme de correction. Vous ne les atteindrez pas sans l'aide du secteur!

Ce qui m'a dérangé en vous écoutant, c'est que vous m'avez donné le sentiment que vous agissiez sans faire appel au secteur. En effet, il n'y a pas eu de concertation préalable. Je vous invite donc à rencontrer ledit secteur car c'est avec lui que vous pourrez arriver à changer les mauvaises habitudes, si elles existent vraiment. Quoi qu'il en soit, c'est en travaillant avec ceux qui veulent exercer convenablement leur métier et pour qui ce n'est pas seulement l'argent qui se retrouve dans leur caisse qui compte, que vous réussirez à changer les éventuelles mauvaises habitudes. Je vous invite dès lors à mener votre réflexion en concertation avec le secteur concerné.

06.09 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Crucke, permettez-moi de constater que le secteur est divisé; en effet, une partie de celui-ci se prononce en faveur de la mesure. Cela dit, nous allons tenter de trouver un accord.

Je voudrais vous donner un autre exemple. Ainsi, dans le secteur des ferrailleurs, qui est un secteur de moindre importance, on a obligé le paiement électronique à partir d'une certaine somme, ce à dater du 1^er mars de cette année. Cette mesure a été prise car certains commerçants de ce secteur qui travaillaient correctement ont souhaité que l'on intervienne pour lutter contre la concurrence déloyale de certains entrepreneurs travaillant au noir.

Il faut avoir ce que l’on nomme en anglais un 'level playing field'. Nous avons trouvé une solution: à partir d’une certaine somme, il faut payer électroniquement.

Il est vrai que ce secteur est plus petit; les agents sont différents du secteur de l’horeca; là, on travaille avec des consommateurs. Mais l’instrument sert notre objectif, à savoir essayer de diminuer la fraude et l’argent noir.

Comme vous, j’ai constaté de nombreux débats à ce sujet partout en Flandre et je suppose en Wallonie. Il s’agit d’une grande réflexion sur l’argent en noir. C’est un tabou tenace dans notre pays. C’est un problème qui est posé et que nous devrons combattre avec plus de concertation et plus d’idées.

06.10 Jean-Luc Crucke (MR): Je sens que le sujet passionne le ministre et c’est tant mieux.

En ce qui me concerne, je ne voudrais pas faire une comparaison entre les restaurateurs, là où je prends du plaisir et les ferrailleurs, où je n’ai pas envie de terminer!

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

07 Vraag van de heer Hans Bonte aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de aangekondigde strafzaken ten aanzien van Citibank en Deutsche Bank" (nr. 11884)

07 Question de M. Hans Bonte au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les actions judiciaires qui devraient être intentées contre Citibank et la Deutsche Bank" (n° 11884)

De voorzitter: Mijnheer Bonte, het is lang geleden dat wij u nog over Citibank hebben horen praten. Wij zijn benieuwd.

07.01 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, dat is ook zo. Het moet ongeveer vijf maanden of zes maanden geleden zijn.

Bij de vorige vraagstelling moest ik vaststellen dat de minister bevoegd voor Economie, een week nadat hij een voorstel lanceerde, zelf zei dat de vragen in dat verband gedateerd waren. Ik hoop dus dat er in het dossier van Citibank en Deutsche Bank wat meer langetermijngeheugen aanwezig is.

Mijnheer de minister, vorig weekend hebben wij nog een communicatie van het parket van Brussel gezien, waarbij werd aangekondigd dat zowel Citibank als Deutsche Bank het voorwerp zullen uitmaken van een strafrechtzaak. Het parket is van mening dat de wetgeving ter bescherming van de consument, waarvoor u politiek bevoegd bent, werd geschonden.

U zult eveneens begrijpen – dat was ook een element in de communicatie van het voorbije weekend – dat een belangrijke bijdrage tot het onderzoek door de Federale Overheidsdienst Economie is geleverd. Precies daarover hebben wij in het verleden nogal wat vragen gesteld.

Ik heb daaromtrent een aantal vragen. Mijnheer de minister, ik vond mijn inspiratie in het trachten maximaal informatie te verstrekken aan de consumenten die getroffen zijn door de vastgestelde inbreuken en die het slachtoffer werden van wat de inspectie en het parket “systematische inbreuken op de wet van de bescherming van de consument” noemen. Op het vlak van de informatieverstrekking loopt het immers mank.

Ten eerste, het parket raamt de schade op 120 tot 130 miljoen euro bij Citibank en op 75 miljoen euro bij Deutsche Bank. Het gegeven dat het voorbije weekend ook in de media kwam, was de vaststelling dat er 1.200 consumenten een klacht tegen Citibank hebben neergelegd. Er waren ook 400 tot 450 klachten tegen Deutsche Bank.

Mijnheer de minister, kunt u die gegevens bevestigen?

In welke mate is er een verklaring voor het verschil tussen de voornoemde gegevens van het parket het voorbije weekend en de vroegere gegevens die u zelf gedeeltelijk hebt bekendgemaakt?

Ten tweede, u sprak destijds van 4.000 gedupeerde consumenten bij Citibank. Er werd op dat moment ook een bedrag aan gelinkt. De bedragen liggen echter aanzienlijk hoger dan de bedragen die het parket het voorbije weekend bekendmaakte.

Mijnheer de minister, ik wil u ook herinneren aan een probleem dat u toen alvast onderkende, met name dat er veel meer consumenten gedupeerd kunnen worden dan dat er consumenten hun weg vinden naar de juridische verdediging van hun rechten. U sprak toen zelf van een wetgeving op groepsvordering naar Nederlands model, die er onder meer moet voor zorgen dat zwakkere consumenten, die de juridische weg niet vinden, toch verdedigd worden. Ik meen dat die groepsvordering ook verdedigd kan worden vanuit de sanering van overbodige rechtszaken en alle huidige administratieve rompslomp ten gevolge van de bestaande procedures. Hoe staat het daarmee? Na een aantal maanden moet er toch iets gebeurd zijn? Ik zou graag weten wat.

Mijnheer de minister, mijn laatste vraag is een zeer politieke en essentiële vraag. Dit land heeft, net als alle andere landen, nogal een storm doorstaan. Wij ondergaan trouwens nog altijd voor een stuk de storm van de bankencrisis, die massa’s miljoenen en zelfs miljarden zal kosten aan de huidige en toekomstige generaties Belgen. Via uw inspectiediensten hebben wij gemerkt dat het wantrouwen ten opzichte van de financiële sector ook te maken kan hebben met een aantal cowboys die op uw markt zitten, zoals Citibank.

Als het parket zover gaat als uw inspectiediensten en oordeelt dat het Citibank moet vervolgen wegens systematische inbreuken op de wetgeving, dan lijkt het mij logisch dat de overheid, die er miljarden inpompt, zich ook burgerlijke partij stelt in de aangekondigde strafzaak. Is er door de regering daaromtrent een standpunt ingenomen? Zal de Belgische Staat zich al dan niet burgerlijke partij stellen? Wat is de motivatie voor de positie die de Belgische overheid hieromtrent inneemt?

07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bonte, ik dank u voor uw follow-up van de zaak. U zult ook wel gemerkt hebben dat de personen van het parket in een verklaring erop wezen dat de zaak wel degelijk zeer ernstig wordt genomen, ook door mijn administratie, die al het voorbereidende werk heeft gedaan en trouwens ook het parket assisteert in hetgeen wordt gevraagd. De actie die wij eind september 2008 gestart hebben, wordt met andere woorden wel degelijk zeer ter harte genomen.

U hebt vier vragen. Ik zal mij tot die vragen beperken. De eerste vraag gaat over de cijfers. Ik kan u zeggen dat het verschil in aantal klachten wordt verklaard door het feit dat niet elke klacht via mijn dienst werd ingediend. Er werden ook klachten rechtstreeks bij het parket ingediend.

Vandaar het verschil tussen de cijfers.

Wanneer u mij vraagt of ik de cijfers van het parket kan bevestigen, dan moet ik u zeggen dat er naar ik meen op de verdieping hieronder een commissie bezig is over ministers die zich inlaten met dossiers van het parket. Ik zal mij daar dus niet aan blootstellen. Ik kan u alleen zeggen dat u zich voor die vraag best wendt tot de collega van Justitie. Aangezien het dossier werd overhandigd aan het parket van Brussel, dat nu het verdere verloop ervan bepaalt, is hij bevoegd voor die aangelegenheid. Ik kan mij daar verder niet over uitspreken. Ik zou het ook niet durven.

Ten tweede, er is overleg geweest tussen mijn administratie en het parket in verband met de informatieverstrekking. Alle consumenten die bij de economische inspectie klacht hebben ingediend, hebben een antwoord ontvangen om hen op de hoogte te brengen van het gevolg dat aan hun dossier wordt gegeven. Alle consumenten die zich bij het parket als benadeelde partij hebben gemeld, zullen over het verdere verloop van de procedure worden geïnformeerd door het parket. Daarnaast is er informatie verspreid via de website en verschillende kanalen, ook persberichten, naar aanleiding van het overleggen van de dossiers Citibank en Deutsche Bank bij het parket. Met andere woorden, binnen de bevoegdheid die ik heb, zorg ik voor maximale transparantie en de informatie voor de mensen.

Ten derde, wat betreft de groepsvordering kan ik u meedelen dat er met collega Vandeurzen een wetgevend initiatief werd voorbereid. Door de regeringswissel zijn de besprekingen tijdelijk onderbroken, maar ze zullen spoedig worden hervat aangezien er een nieuwe collega is aangesteld voor Justitie.

Ten slotte, uw vraag of wij ons al dan niet burgerlijke partij zullen stellen, wij zullen eerst de concrete inhoud van de tenlastelegging in de rechtszaak moeten afwachten. Dan zullen we analyseren of de Belgische Staat enige schade heeft geleden door de geleden feiten en of er een oorzakelijk verband bestaat met de tenlastelegging.

07.03 Hans Bonte (sp.a): Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Een aantal ervan is pertinent, terwijl een aantal andere ervan andere vragen oproept. Ik zal ongetwijfeld ongeveer dezelfde vragen stellen, zeker wat de juridische afhandeling betreft, aan uw collega van Justitie.

Ik voel in elk geval bijkomende vragen opborrelen wanneer u zegt dat wij alles gedaan hebben om de gedupeerden voldoende te informeren. Ik herinner u eraan dat u zelf via een persmededeling hier in de Kamer oordeelde dat 4.000 klanten van Citibank gedupeerd waren. Een reeks mensen heeft een klacht geformuleerd bij de inspectiediensten. Een grotere groep heeft dat bij het parket gedaan. Het blijft echter raden naar de manier waarop de overheid en Citibank zelf die 4.000 gedupeerden benaderd hebben. Wanneer u er effectief naar verwijst dat al degenen die zich als benadeelde gemeld hebben in een rechtszaak, zullen geïnformeerd worden, dan zou dat er nog maar aan mankeren. Ze zijn immers betrokken partij in een rechtszaak. Het zou er nog aan mankeren dat zij niet geïnformeerd zouden worden. Het gaat mij om degenen die om allerlei redenen niet tot bij het parket raken, waarvoor ik eigenlijk een veel actievere opstelling vanuit de overheid had willen zien. Ik had die opstelling ook van Citibank willen zien, maar ik denk dat we daar, jammer genoeg, niet te veel op hoeven te rekenen.

Mijnheer de minister, ofwel is het menens ofwel is het niet menens om iets aan de groepsvorderingen te doen. Ik begrijp niet dat na het voorbereidend werk door de minister van Economie, die aankondigt dat een en ander snel moet gebeuren – het incident toont de noodzaak daarvan nog eens aan – alles stilvalt, omdat men een aantal weken terug van minister is gewisseld. Ik kan alleen maar aandringen op spoed. Ik zal het dossier in elk geval van zeer nabij blijven volgen.

Ik begrijp niet dat de federale overheid nu nog niet heeft beslist dat ze nadeel ondervindt door de manier waarop bepaalde banken systematisch de wetgeving overtreden. Dat is vastgesteld door uw eigen diensten. U hoeft dus niet te wachten tot er een concrete inhoud is. Er ligt een dik rapport van uw eigen diensten op uw tafel en allicht ook op de tafel van het parket. Op basis daarvan kan men toch al een oordeel vellen.

Ik heb echter begrepen dat u zult afwachten wat de rechtzaak ter zake brengt, om dan vast te stellen dat we te laat zijn om misschien een noodzakelijke recuperatie te doen, hoewel daar ook een pak belastingmiddelen naartoe zijn gegaan.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

08 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "een statuut voor de hypotheekbemiddelaars" (nr. 11745)

08 Question de Mme Katrien Partyka au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "un statut pour les intermédiaires du crédit hypothécaire" (n° 11745)

08.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 2002 reeds heeft de CBFA in een studie aangegeven dat het een goede zaak zou zijn om een statuut te organiseren voor bemiddelaars bij hypothecair krediet. Ook vanuit de kredietsector komt regelmatig die vraag. Uw voorganger, minister Verwilghen, heeft in 2007 het statuut aangekondigd, maar het is er nog steeds niet.

Plant u een initiatief ter zake?

In welke richting zou zo’n initiatief gaan?

08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, als men kijkt naar de cijfers omtrent de problematiek van betalingsachterstand voor kredieten van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, dan ziet men wel degelijk een stijging van de betalingsachterstand. Als wij dan een opsplitsing maken tussen consumentenkredieten en hypothecaire kredieten, zien wij dat, ook al vertegenwoordigen hypothecaire kredieten meer dan 80% in waarde van de geregistreerde contracten, deze slechts 30% van de achterstallen registreren.

Ik stel volgende methode van aanpak voor. Ik stel voor om de voorstellen die u gedaan hebt, samen met collega’s in Kamer en Senaat, en een aantal voorstellen die ik gedaan heb als minister, samen te leggen in een gemengde werkgroep en trachten een zo breed mogelijke consensus te vinden om de Europese richtlijn om te zetten en de voorstellen van u en uw collega’s in te voeren en om in het kader daarvan de problematiek van hypothecair krediet te bekijken.

Het statuut van hypothecaire tussenpersonen is iets dat volgens mij inderdaad best geregeld wordt. Ik wil daar wel een evenwicht vinden. Enerzijds moet er een klimaat zijn waarbij het ondernemerschap alle kansen krijgt en niet te veel bemoeilijkt wordt. Anderzijds is het ook nodig dat kandidaat-kredietnemers op het vlak van hypothecair krediet met de nodige professionaliteit worden behandeld.

Voor mij is het allerbelangrijkste dat de regels worden gerespecteerd. Of dat nu moet via een erkenning of een statuut, valt voor mij te bezien.

Op Europees vlak, in tegenstelling tot op het vlak van het consumentenkrediet, is er op dit ogenblik geen harmonisering over het hypothecaire. De Europese Commissie laat mij echter weten dat zij de situatie in de diverse lidstaten onderzoekt om na te gaan of er ter zake initiatieven moeten worden genomen.

In het kader van de discussie over het consumentenkrediet kunnen wij best die discussie beslechten. Ik ben gerust bereid om het debat daarover aan te gaan. Ik voel wel iets voor uw voorstel. Ik denk echter wel dat wij dat zo moeten doen dat wij ook het ondernemerschap vereenvoudigen en die elementen meenemen in de discussie.

08.03 Katrien Partyka (CD&V): U had dat ook reeds gezegd in de Senaat, heb ik begrepen. Hoe ziet u zo’n gemengde werkgroep concreet?

08.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik stel vast dat er zowel in Kamer als Senaat wetsvoorstellen zijn van verschillende partijen, ook van uw partijgenoot, Wouter Beke. Ik weet niet of u het hebt geschreven, of u het samen hebt geschreven, of hij het heeft geschreven. Om het Parlement in dezen ook in dat debat meer inspraak te geven, was het mijn idee om te werken met een zo breed mogelijk gedragen wetsvoorstel van Kamer en Senaat. Uiteraard moet dat eerst besproken worden en we doen dat best op een manier waarbij we de geïnteresseerde parlementsleden van Kamer en Senaat bijeenbrengen met vertegenwoordigers van mijn kabinet, waarna we daar een consensus trachten te vinden en dan samen een tekst op te stellen.

Ik denk dat we op die manier het Parlement ook respecteren. Ik zou perfect via de regering kunnen gaan, daar tot consensus komen en u dan meedelen wat wij hebben gemaakt, zonder ruimte voor discussie. Ik denk dat in dit debat waarin u en uw collega’s veel interesse hebben betoond en veel suggesties hebben gedaan, het niet slecht zou zijn dit samen te doen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

09 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het wetenschappelijk comité voor de prijsobservatie en –analyse" (nr. 11906)

09 Question de Mme Katrien Partyka au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le comité scientifique pour l'observation et l'analyse des prix" (n° 11906)

09.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, het ontwerp voor de oprichting van een prijsobservatorium is hier goedgekeurd en op 5 februari is het door de Senaat goedgekeurd. Ik veronderstel dat het snel gepubliceerd zal worden in het Staatsblad.

De inflatie daalt wel, maar daarom is de problematiek niet minder actueel. De studie van de prijsvorming is en blijft belangrijk, ook wanneer de economie herneemt, om te vermijden dat de inflatie in België erger zou zijn dan in de omliggende landen. Ook het jaarverslag van de Nationale Bank wijdt het hele hoofdstuk V aan de problematiek. De prijzen van energie vormen bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage, maar ook andere prijzen.

Mijn vraag is, wanneer zult u dat wetenschappelijk comité van start laten gaan? Wanneer kunt u het van start laten gaan? Welke opdrachten wil u prioritair aan het comité geven?

09.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de wet tot wijziging van de wet van 1994 om dat prijsobservatorium te installeren is hangende. Op dit ogenblik ligt de wet bij mijn collega van Justitie voor het aanbrengen van het zegel, waarna de publicatie volgt.

Het zegel moet nog worden aangebracht. Zo werkt ons land nog. Ook dat zullen wij misschien ooit eens vereenvoudigen, nu wij toch allemaal een elektronische identiteitskaart hebben. Op voorwaarde natuurlijk dat wij geloven in de informatisering der dingen.

De wet bepaalt dat de taken van het Instituut voor Nationale Rekeningen uitgebreid worden met de prijzenobservatie en -analyse. De Nationale Bank, het Federaal Planbureau en de FOD Economie zijn de drie met het instituut geassocieerde instellingen. Zij laten zich bijstaan door wetenschappelijke comités.

Het comité zal bestaan uit leden van die drie geassocieerde instellingen, uit leden de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en uit professoren van universiteiten en hogescholen. De leden worden benoemd via een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Ik heb reeds gevraagd aan de verschillende instellingen de namen van hun kandidaten door te geven. Zodra ik die ontvangen heb, zal ik een ontwerp van koninklijk besluit voorleggen aan de Ministerraad. Ik moet er natuurlijk eerst voor zorgen dat de wet gepubliceerd is. Anders zit ik met een probleem.

Wat zijn de opdrachten? Wel, het prijsobservatorium heeft niet gewacht op het verschijnen van de wet om de werkzaamheden op te starten. Dat is gedaan in samenspraak met de collega’s, onder meer mevrouw Laruelle, die aanwezig is in de zaal. Wij hebben afspraken gemaakt met de landbouwsector om bijvoorbeeld een studie over de melkprijzen te maken. Wij hebben intussen ook een studie afgerond over het tot stand komen van de prijs voor rundvlees. Die studies kunnen worden geraadpleegd op de website van de FOD Economie.

Er loopt ook nog een studie over de varkensvleesprijzen en er wordt verder gewerkt aan de analyse van de energieprijzen. Hoewel die analyses nog niet het label van het INR dragen en voorlopig nog onder de titel FOD Economie vallen, kunnen zij toch beschouwd worden als voorbeelden van punctuele analyses die in het raam van de nieuwe opdrachten van het INR zullen plaatsvinden. Daarnaast is bepaald dat het prijsobservatorium kwartaalverslagen zal maken over de prijsevolutie van belangrijke of gevoelige producten.

De FOD Economie zal tegen eind april een eerste kwartaalverslag opstellen. Centraal in dat verslag staat de analyse van de inflatie tijdens het eerste kwartaal van 2009. Het is niet omdat de inflatie momenteel laag is dat de prijsvorming niet moet worden opgevolgd. Daarnaast zal in het eerste verslag ook aandacht besteed worden aan de informatiebronnen waarop de toekomstige analyses zullen berusten. De resultaten van het eerste kwartaalverslag zullen ongetwijfeld ook bijkomende indicaties geven over meer punctuele analyses rond bepaalde producten of sectoren in de komende maanden.

09.03 Katrien Partyka (CD&V): Zijn die analyses ergens raadpleegbaar? Hebt u gezegd dat die op een website staan?

09.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ja, op de website van de FOD Economie, die een ongelofelijk moeilijke naam heeft. Ik heb die al proberen te wijzigen. Het adres is: economie.fogv.be. Ik zie liever gewoon economie.be, maar blijkbaar vindt men het belangrijk om overal “fgov” toe te voegen. Op die site vindt u de gegevens, zowel over de melkprijzen als over de rundvleesprijzen. De varkensvleesprijzen moeten nog volgen. Inzake energie proberen wij hetzelfde te doen, in samenwerking met de CREG. Ik ken de verbetenheid waarmee u het dossier bestudeert. Ik wil u dus graag de juiste informatie daarover geven.

09.05 Katrien Partyka (CD&V): Het verslag over de energieprijzen staat dus nog niet op de website?

09.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Daarmee zijn wij nog bezig. Mijn excuses daarvoor.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

10 Questions jointes de

- Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le plan en douze points visant à protéger le consommateur contre les pratiques abusives dans le domaine du crédit à la consommation" (n° 11907)

- M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la lutte contre les crédits démesurés" (n° 11913)

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het twaalfpuntenplan ter bescherming van de consumenten tegen wanpraktijken inzake consumentenkredieten" (nr. 11907)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de strijd tegen bovenmatige kredieten" (nr. 11913)

10.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, c'est avec stupéfaction que j'ai appris par la presse que vous avez subitement décidé de vous attaquer aux abus dans le domaine du crédit à la consommation. Il faut dire que vous n'avez jamais fait preuve de beaucoup d'empathie, c'est le moins que l'on puisse dire, envers les très nombreuses propositions de notre commission en la matière. Nous savons que vous les avez à chaque fois arrêtées.

Vous avez donc profité de la Journée des consommateurs pour présenter un plan en douze points visant à protéger le consommateur contre une série de pratiques incitant au recours au crédit.

Votre manière d'agir est plus qu'inélégante. Après avoir dénigré les très nombreuses propositions de lutte contre le crédit présentées dans cette commission et après avoir cautionné la création d'un groupe de travail en la matière, vous mettez justement sur pied un plan de lutte contre le crédit facile. Vous n'avez pas consulté votre collègue le secrétaire d'État à la Pauvreté qui avait aussi sorti un plan. Vous avez grillé la politesse aux députés.

Vous nous proposez un plan en douze mesures et quatre orientations: la lutte contre le surendettement, une meilleure protection du consommateur, la lutte contre les pratiques douteuses et, enfin, une meilleure transparence et une meilleure information. À en croire la presse – puisque, n'ayant pas reçu votre plan, je ne l'ai pas lu –, il nous semble furieusement que l'ensemble de vos propositions émane directement de l'UPC (Union professionnelle du crédit).

Si le surendettement n'était pas un sujet aussi grave et préoccupant, nous pourrions en sourire, monsieur le ministre, mais cela fait des mois que nous attendons de vraies propositions. Nous vous en avons proposé des dizaines dans cette commission, mais pas moyen d'y travailler en majorité.

Monsieur le ministre, pourriez-vous nous présenter brièvement votre plan? J'espère que vous allez le déposer à la commission, afin que nous puissions le voir. A-t-il été agréé par le gouvernement?

Qu'adviendra-t-il de ce groupe de travail que vous aviez sollicité vous-même? N'oubliez pas que l'on travaille sur les propositions directement en commission.

Qu'en est-il aussi du refinancement du Fonds de surendettement? Il y a des difficultés au gouvernement pour refinancer ce fonds via les professionnels du crédit. Nous attendons une décision depuis des mois.

10.02 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne paraphraserai pas ce que Mme Lalieux a si brillamment énoncé. Encore qu'on peut avoir un avis différent et poser la question me permettra d'apprécier ensuite la logique de votre raisonnement. D'autres ont déjà une logique prédestinée avant d'avoir la réponse.

Permettez-moi de vous questionner benoîtement sur la base de ce que j'ai entendu à la VRT et que j'ai lu dans "Het Nieuwsblad of zondag", c'est-à-dire ce plan en douze points qui vise à protéger le consommateur contre des pratiques poussant à contracter des crédits.

Monsieur le ministre, d'abord, ces douze mesures ont-elles été à un quelconque moment débattues, négociées? Y a-t-il eu des réactions? Quel est le pour et quel est le contre? À travers ce débat, d'où vient la logique du ministre?

Ensuite, en termes de statistiques, peut-on systématiquement intégrer des paramètres afin d'orienter la décision?

Enfin, une fois un plan annoncé, il devrait passer par un débat parlementaire ou, au moins, à une solution sur le plan législatif. Quel est alors le timing pour arriver à ce débat? Bien sûr, il n'est pas question de venir toutes les semaines pour une mise au point, mais existe-t-il un timing déterminant le moment où les mesures annoncées seront en prise directe avec l'opinion des parlementaires?

10.03 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chers collègues, comme annoncé dans ma note de politique générale, discutée dans cette commission, je désire modifier la loi sur le crédit à la consommation et transposer la directive européenne plus rapidement que prévu.

J'ai constaté que des parlementaires de la Chambre et du Sénat ont déposé des propositions; j'en prends acte et je les en félicite. Je constate que le secrétaire d'État a déposé également un plan en dix points et j'en prends acte. Mais c'est aussi le fait d'un ministre responsable d'un dossier de déposer des idées; j'espère que vous comprenez!

Insinuer aujourd'hui que le ministre n'a même plus le pouvoir d'initier un plan me paraît invraisemblable, chers collègues. Ou bien je ne fais rien et vous me poserez la question de ce que je vais faire, ou bien je propose et vous me répondez que je ne peux pas proposer parce que vous l'avez fait. Essayons de nous montrer adultes et de tenir un débat sur le fond afin d'étudier les propositions en provenance du parlement et des collègues.

Je constate simplement une problématique de surendettement en croissance constante, à cause de la crise. C'est pourquoi j'estime qu'il est grand temps d'agir.

Le plan d'action – je vais en remettre une copie à la commission – comporte 12 mesures regroupées en 4 lignes de force, à savoir:

- moins de consommateurs dans le rouge avec l'introduction de publicités pour le regroupement de crédits, l'interdiction de verser en liquide des sommes empruntées, un temps de réflexion plus long après la conclusion d'un contrat de crédit, la simplification des délais de remboursement pour les crédits à la consommation;

- une meilleure protection du consommateur en besoin, la possibilité d'un arrangement à l'amiable entre le prêteur et le consommateur, pas de répercussion des frais sur le consommateur en cas de recouvrement à l'amiable de la dette;

- l'intervention sévère contre les pratiques malhonnêtes et agressives, plus de contrôle par la 'task force' publicité pour le crédit qui se trouve au sein de l'inspection économique et des amendes plus lourdes en cas de violations répétées de la loi;

- plus de transparence de l'information, des fiches d'information claires au lieu de prospectus illisibles, une information obligatoire sur les montants effectivement payés, un avertissement obligatoire pour toutes les publicités relatives aux crédits à la consommation et la publication sur le site web du SPF Économie de la liste des fournisseurs de crédits enregistrés.

Cela dit, mes collaborateurs ont eu l'occasion de discuter avec les différents acteurs, notamment avec des représentants de l'organisation Test-Achats qui ont dit être plein d'espoir après avoir lu mon plan.

Je souhaite réaliser ce plan avec les parlementaires et le gouvernement d'ici la fin de l'année dans le cadre de la transposition en droit national de la nouvelle directive Crédit à la consommation.

Il y a quelques temps, j'ai proposé à votre commission ainsi qu'à la commission des Finances et des Affaires économiques du Sénat de créer un groupe de travail mixte avec tous les parlementaires intéressés et les responsables du dossier afin de préparer ensemble la transposition de la directive, de faire concorder les initiatives parlementaires valables dans ce domaine avec mon plan d'action pour un octroi correct de crédits.

Voilà pour ce qui concerne mon plan.

En ce qui concerne le refinancement du fonds de l'endettement, je peux vous dire que M. Magnette et moi-même nous sommes mis d'accord sur le fait que mon collègue est le premier responsable de toute initiative en la matière. J'attends ses propositions sur ce point.

10.04 Karine Lalieux (PS): Évidemment, tout ministre a le droit d’initier des plans. Mais lorsque l’on sait la manière dont le parlement et cette commission ont été traités par votre cabinet et vous-même quand nous parlions du surendettement, on peut s'étonner. Je parle au nom de tous mes collègues dont vous avez bloqué des propositions sur le sujet. Par la suite, vous découvrez l'existence de problèmes de surendettement. C’est bien de les découvrir, mais c’est un peu fort et ce n’est pas très élégant pour un ministre!

J’entends aussi que vous n’êtes pas passé par le gouvernement ni par les autres ministres.

Test-Achats est une organisation représentant les consommateurs. Il y a la plate-forme sur le surendettement qui regroupe énormément d’acteurs. Il y a l’Observatoire du surendettement qui fait des analyses et qui est l’interlocuteur sur cette question. Peut-être auriez-vous dû les consulter avant de sortir un plan car ce sont des acteurs reconnus.

J’espère que vous présenterez des projets très concrets car, pour l’instant, il ne s’agit que d’un plan et de propositions. Sachez que de toute façon, nous mettrons nos propositions sur la table! Elles le sont déjà depuis longtemps d'ailleurs!

Si, demain, on ouvre le débat sur le surendettement dans cette commission, je vous garantis que vous aurez dix à quinze propositions de parlementaires. À ce moment-là, j'espère que nous pourrons entamer une discussion et qu'il ne s'agira pas seulement d'un projet du gouvernement à prendre ou à laisser, comme ce fut le cas par le passé pour certains dossiers!

10.05 Jean-Luc Crucke (MR): Pour une fois, je ne comprends pas la logique de Mme Lalieux. J'ai lu Marx, qu'elle doit mieux connaître que moi et qui avait foi dans le genre humain. En l'occurrence, Mme Lalieux continue à critiquer le ministre alors qu’il nous dit être en train de s’améliorer. Il doit s'agir d'une logique de circonstance. Si elle est fatiguée, je peux comprendre!

Ceci dit, le débat est sur la table et il va falloir l’amener au parlement. Monsieur le ministre, vous avez raison: on ne fait pas d'omelette sans casser des œufs, mais on n'entre pas dans un magasin de porcelaine comme un éléphant!

10.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Depuis lundi, il paraît qu'il y a des œufs qu'il ne faut pas casser pour faire des omelettes! Avez-vous vu le reportage télévisé?

10.07 Jean-Luc Crucke (MR): Non!

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

De voorzitter: Dan gaan wij nu over naar de langverwachte en lang wachtende minister Laruelle. Meestal zijn het de parlementsleden die lang moeten wachten, maar wij hebben hier vandaag het voorbeeld van een rustig wachtende minister gezien, die reeds ruim een uur zit te wachten tot zij twee vragen mag beantwoorden.

10.08 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je vous signale que la question n° 11587 de Mme Smeyers a été retirée. Je lui ai donné une réponse écrite et lui ai dit que dans ce cas la question était retirée. La prochaine fois qu'il n'y a que deux questions à l'ordre du jour, peut-être pourraient-elles être reportées?

11 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la filière lait" (n° 11337)

11 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de bedrijfskolom melk" (nr. 11337)

11.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Je suis désolée, cette question date en effet d'un mois, mais j'ai été malade une semaine.

11.02 Sabine Laruelle, ministre: Ce n'est pas à vous que j'en veux, madame; d'ailleurs je n'en veux à personne. C'est à cause de l'organisation.

11.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Je n'aurais pas aimé qu'elle soit reportée encore une fois.

Ceci dit, la question est toujours très actuelle, puisque nous sortons toutes deux d'une séance de l'Association wallonne de l'élevage où le sujet a été évoqué.

La crise du secteur laitier se poursuit et même s'accentue. Selon certaines prévisions, elle pourrait provoquer la disparition de 25 à 30% de nos élevages. Comme le litre de lait est à 13 centimes, même avec le paiement unique, les élevages de vaches à lait ne sont pas rentables.

Le rehaussement des quotas provoque une surproduction alors que la production n'atteint pas le niveau prévu par ces quotas. Il y a des contradictions d'après les chiffres que j'ai pu lire. Les prix au producteur restent sous le prix de revient et ce sont bien sûr surtout les petites exploitations qui sont les plus menacées.

On risque aussi d'aller vers la concentration de la production laitière dans certaines régions et d'avoir, à côté, des déserts laitiers. Cela poserait problème notamment au niveau de la gestion des effluents, de l'utilisation de la paille, etc.

Dans les solutions préconisées, on parle d'augmenter la productivité, en augmentant encore le nombre de litres de lait par vache. C'est une solution qui me laisse sceptique dans la mesure où cela peut être aux dépens du bien-être animal, que cela va à l'encontre de l'intérêt environnemental de l'élevage extensif, par ailleurs soutenu par des mesures européennes, et que le marché nous dit par ailleurs qu'en matière de lait non transformé, l'offre excède la demande.

Comme je viens de le dire, la spécialisation géographique entraîne des désavantages évidents. Bref, les conséquences sociales et environnementales de cette situation sont franchement négatives.

Au niveau européen, il semble que la commissaire, Mme Fischer Boel, souffle des vents contraires. Elle a effectivement demandé la hausse des quotas et, dans le même temps, elle a dû accorder de nouvelles restitutions à l'exportation. Pour moi, tout cela est un peu absurde.

Je voulais donc entendre votre position, madame la ministre. Comment voyez-vous la question des quotas? À quelles conditions le maintien des quotas peut-il vraiment protéger le producteur? Pensez-vous que des formules de marchés à terme ou de contractualisation entre producteurs et transformateurs puissent être développées et être une solution pour les producteurs belges? Vous avez parlé ce matin de préférences communautaires. Serait-il possible de créer des circuits plus courts, même avec le consommateur, qui permettraient que le lait circule moins et soit acheté sur le marché belge? Quels outils de régulation êtes-vous prête à défendre durant les prochains conseils agricoles?

11.04 Sabine Laruelle, ministre: Madame, comme vous le soulignez très justement, la crise dans le secteur du lait est d'une actualité assez criante. Il convient toutefois de préciser que les échos ne sont pas les mêmes au nord et au sud du pays. Nous devons donc en tenir compte.

La situation actuelle est due à des mouvements simultanés et, parfois, contradictoires. D'une part, la production mondiale a retrouvé un rythme de croissance conforme aux dix dernières années. C'est notamment le cas en Nouvelle-Zélande qui a connu des sécheresses et où la situation est redevenue normale. On a donc un rythme de croissance de l'offre.

Par ailleurs, on observe que la demande mondiale commence à s'étioler depuis 2007, notamment dans les pays industrialisés. Par ailleurs, la crise du lait contaminé en Chine a quelque peu "refroidi" les consommateurs, notamment dans certaines régions d'Asie où la consommation diminue. D'une part, l'offre a retrouvé une croissance d'antan et, d'autre part, la demande s'est dégradée. Il est alors évident que les prix s'écrasent. Les principaux pays exportateurs se retrouvent avec des stocks importants. En outre, le prix payé en Belgique est très dépendant du beurre et de la poudre de lait sur le marché mondial et là, malheureusement, les perspectives à court et moyen terme ne sont pas brillantes.

On peut faire plusieurs choses. Tout d'abord, nous avons un Conseil européen lundi prochain. Cette question constituera un point de débat politique et pas un point "divers" parce que la situation s'est dégradée dans plusieurs pays européens et j'ai presque envie de dire "heureusement" car cela va nous pousser à prendre des décisions un peu plus cohérentes. Vous avez en effet raison de souligner l'incohérence à augmenter les quotas et à augmenter les restitutions et le stockage privé, ce qui est totalement ridicule. Il fallait éviter tout d'abord d'augmenter les quotas, et c'est ce que j'ai prôné au nom de la Belgique. Malheureusement, il n'y a pas eu de consensus sur ce point. La première chose à obtenir c'est une diminution, en tout cas de ne pas se livrer à l'augmentation prévue.

Il faut aussi savoir qu'après dix jours d'ouverture, la limite maximale des 30.000 tonnes prévue pour l'intervention à prix fixé pour le beurre a déjà été atteinte alors que la disposition était censée couvrir la période du 1^er mars au 31 août.

En dix jours, cela a été rempli. La Belgique participe beaucoup à ce système qui va être remplacé par un système d'intervention via des adjudications qui seront moins favorables aux firmes produisant du beurre.

Nous sommes donc bien conscients qu'il faut éviter une augmentation.

Cela dit, je crois que cela ne suffira pas si on veut permettre à certains agriculteurs en réelle difficulté de passer le cap. Il faudra donc aussi très certainement permettre de réintégrer la poudre de lait dans l'alimentation des veaux ainsi que les produits dérivés du beurre dans les pâtisseries. En effet, il s'agit de gros secteurs. Il serait donc opportun de prévoir à nouveau ces possibilités.

De nombreux producteurs laitiers nous ont également demandé de mettre fin à la limite des 70% minimum de production. En effet, aujourd'hui, si on ne produit pas 70% de son quota, on est pénalisé. On oblige donc les agriculteurs à produire.

Enfin, les agriculteurs sont confrontés à une grande difficulté. On parle beaucoup de chômage économique. Il faut savoir qu'une vache laitière ne se met pas en chômage économique. Il faut la traire deux fois par jour, même si, ce faisant, on perd de l'argent. On arrive aujourd'hui environ à 20 cents le litre. Quel est le chiffre qui pourrait assurer une certaine rentabilité? C'est très difficile à dire. En effet, il y a quasiment 10 cents d'écart entre les plus performants et les moins performants. Certains, à 40 cents, enregistreraient une réelle rentabilité alors que d'autres y arriveraient à peine. Si on pouvait avoisiner les 30 ou 35 cents, il me semble que cela serait déjà bien.

Évidemment, il faudra que les Régions, en fonction de leur situation respective, prennent des mesures. En Région wallonne, il y a notamment la question des crédits et la problématique de la fièvre catarrhale ovine. Il faudrait pouvoir éviter aux agriculteurs de devoir procéder à des remboursements. Je pense notamment aux agriculteurs laitiers. Il faudrait voir s'il est possible d'avancer une partie des paiements européens. Un plan doit donc être mis en place. Avec un député de la Région wallonne, j'ai déposé un plan relativement complet concernant cette problématique. Il n'existe pas de solution miracle. Des mesures doivent être prises à court terme afin d'éviter les augmentations de quotas, voire essayer de les réduire, en vue de rendre les outils plus efficaces, prendre des mesures régionales pour permettre aux agriculteurs les plus en difficulté de passer le cap. À moyen et à long terme, il faut revenir sur ces augmentations de quotas.

Cela rend encore plus pertinents tous les mécanismes de gestion de l'offre: ils peuvent être très souples et permettre d'augmenter la production en cas de marché porteur et de la réduire dans le cas contraire. Les producteurs de pétrole agissent de la même manière.

11.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, merci pour cette réponse qui complète mon information.

Vous tracez ainsi des pistes. On en vient à souhaiter que la situation soit à ce point mauvaise partout qu'au moins un consensus européen s'établisse autour de la réinstauration d'outils de gestion de l'offre. C'est en tout cas ce que le groupe des Verts défend au niveau européen. Nous défendons aussi la restitution aux autorités publiques européennes de la capacité de régulation et que les aides régionales puissent contribuer à retrouver une rentabilité dans les exploitations.

J'ajouterai un élément qui m'a frappée ce matin: en parallèle à une recherche sur la productivité et sur son amélioration, tout à fait légitime, il convient aussi d'initier une recherche sur la diminution des coûts de production, par exemple, via la diminution des importations de protéagineux. Je me demande d'ailleurs s'il ne serait pas bon de négocier au niveau supérieur, avec l'OMC, une révision des accords permettant l'importation des protéagineux sans barrière tarifaire en Europe.

Pour finir, ces importations, dont les coûts sont très variables et très fluctuants sur les marchés mondiaux, rendent les producteurs et les exploitations dépendants alors que nourrir les bêtes à l'herbe et obtenir davantage de soutien pour ce mode de production permettrait, tout en diminuant le coût, de stabiliser la situation et la rendre moins dépendante de la volatilité des prix au niveau mondial. De plus, j'estime qu'un travail doit être réalisé dans la recherche de la biodiversité pour les races laitières.

Bien sûr, je reconnais que tout cela ne relève malheureusement pas des compétences fédérales. Il demeure que, sur l'aspect européen et sur la nature des aides des premier et second piliers, il vous revient le plus souvent de négocier.

11.06 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, il y a tout le débat sur les protéines, mais rien n'empêche de produire de la protéine chez nous: le problème, c'est que la produire revient plus cher que l'importer. On parle de coût de production, mais une réflexion devrait être menée sur le sujet: aujourd'hui, nous sommes déficitaires vu que nos agriculteurs sont obligés d'importer des protéines, souvent OGM, tandis qu'en Europe, on détruit toutes nos protéines animales, qu'on ne peut plus réutiliser.

Je sais que, dans cette matière des protéines animales, interviennent le cannibalisme et autres questions d'éthique et de sécurité alimentaire, qui vaudraient un beau débat.

Augmenter la productivité, c’est aussi diminuer ses coûts. Lorsque l’on voit les moins et les plus efficaces, celui qui a le cheptel le plus professionnel et le plus productif a les moindres coûts. En effet, lorsqu’une vache produit 11 litres au lieu de 7, elle s’entretient de la même façon. Le coût de son entretien est le même, qu’importe le nombre de litres qu’elle produit.

11.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): À condition de ne pas fragiliser certaines…

Vous voyez jusqu’où cela peut aller, il y a certaines règles. On les pousse…

11.08 Sabine Laruelle, ministre: Il ne faut pas aller chercher le dernier litre de lait!

Enfin, les Régions ont la possibilité de développer ce type de mécanisme dans le cadre du deuxième pilier de la PAC.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

12 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het beheer van archiefbestanden van de gouverneurs en de arrondissementscommissariaten" (nr. 11654)

12 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de l'Intérieur sur "la gestion des archives des gouverneurs et des commissariats d'arrondissement" (n° 11654)

12.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het is een heel specifieke vraag. De provincies weten niet goed hoe zij met de archieven moeten omgaan.

Voor het beheer van de officiële archieven geldt vandaag nog altijd de archiefwet van 24 juni 1955. Voornoemde wet houdt uiteraard geen rekening met de verschillende staatshervormingen die sindsdien zijn doorgevoerd.

De Raad van State oordeelt tot op dit ogenblik dat voornoemde archiefwetgeving een gedeelde bevoegdheid is, aangezien geen enkele Grondwets- of bijzonderewetsbepaling de bevoegdheid voor het archiefbeheer als geheel uitdrukkelijk aan de federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten heeft toegewezen.

Aan Vlaamse zijde is er nog altijd geen echt archiefdecreet, waardoor de federale archiefwet nog altijd van toepassing is voor het archiefbeheer in de lokale besturen. Aan Vlaamse zijde is er wel al een erfgoeddecreet, dat het beheer van de archieven met een culturele waarde regelt.

De gouverneurs en de arrondissementscommissarissen zijn in de eerste plaats vertegenwoordigers van de Vlaamse regering. Zij hebben echter ook nog altijd federale bevoegdheden.

Daarom heb ik de volgende vragen.

Ten eerste, waar moeten de archieven van de gouverneurs en de arrondissementscommissarissen worden bewaard? Moeten zij worden overgedragen aan en bewaard bij het Rijksarchief?

Ten tweede, waar moeten de kabinetsarchieven – alle gouverneurs en de arrondissementscommissarissen werken immers met een kabinet – worden bewaard?

Ten derde, moet, om een oplossing aan het probleem te geven, de huidige archiefwetgeving van 24 juni 1955 niet dringend aan de bestaande staatsordening worden aangepast? Is het niet aangewezen in dat verband duidelijke afspraken met de regionale, provinciale en lokale overheden te maken?

Mijnheer de minister, mocht u het met mij eens zijn, zijn er daaromtrent dan eventuele initiatieven gepland? Welke initiatieven zult u nemen? Wanneer zult u ze nemen?

Mocht u mijn mening niet delen, waarom deelt u ze dan niet?

12.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de uitvoering van de archiefwet van 24 juni 1955 en het Rijksarchief, een van de tien federale, wetenschappelijke instellingen, behoren tot mijn bevoegdheid. Daarom antwoord ik en niet mijn collega.

Wat uw eerste vraag betreft, krachtens artikel 1, § 1 van de archiefwet van 24 juni 1955 zijn de archieven van de provincies bestemd om te worden overgedragen aan het Rijksarchief.

Onder archieven van provincies moeten worden verstaan de archieven van alle geledingen van het provinciebestuur, alsook van de arrondissementscommissariaten vermits de bevoegdheden van de arrondissementscommissaris geregeld waren door de provinciewet van 30 april 1836 en de arrondissementscommissarissen hun wettelijke opdracht uitoefenen onder het gezag van de provinciegouverneur.

De arrondissementscommissaris is thans een commissaris van de deelregering, onverminderd zijn functie als commissaris van de federale regering.

Ingevolge de bijzondere wet van 13 juli 2001 zijn de Gewesten sinds 1 januari 2002 bevoegd voor de organisatie van het bestuur van de gemeenten en van de provincies. In het Vlaams Gewest bijvoorbeeld is het provinciedecreet van 30 november 2005 en de jongste aanpassing van 22 december 2006 van toepassing, maar de gecoördineerde provinciewet van 1836 blijft gelden voor een beperkt aantal materies waarvoor de federale overheid bevoegd is.

Wat uw tweede vraag betreft, voor zover ik weet, is het statuut van de archieven van het kabinet van de provinciegouverneur niet geregeld, evenmin als het statuut van de archieven van de kabinetten van de leden van de uitvoerende machten in het algemeen, met uitzondering van het Waals Gewest.

Dit is inderdaad een lacune waarover zowel de federale wetgever als de assemblee van de deelgebieden zich in de nabije toekomst zullen moeten buigen. Uiteraard is het zo dat van de kabinetten van de gouverneurs en arrondissementscommissarissen verwacht wordt dat zij een strikt onderscheid maken tussen de documenten die de neerslag vormen van de publiekrechtelijke taken en de documenten die gezonden of ontvangen werden als privépersoon. In een publicatie van het Rijksarchief uit 1992 werd opgemerkt dat die scheiding niet steeds wordt doorgevoerd.

Ten derde en ten slotte, in verband met uw precieze vraag is het niet nodig de wet van 1955 te wijzigen. De Raad van State heeft er immers herhaaldelijk aan herinnerd dat de federale overheid de bevoegde autoriteit is onder meer op het vlak van de openbareordehandhaving, de pensioenen van mandatarissen, de aangelegenheden die vallen onder de wetgeving betreffende de taalvrede alsook voor alle andere uitzonderingen die in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zijn opgesomd of van deze laatste werden afgeleid.

Bovendien is er volgens de afdeling Wetgeving van de Raad van State grond om aan te nemen dat de algemene voorschriften in verband met de neerlegging en de bewaring van bescheiden en andere documenten alsook hun raadpleging, de bevoegdheid zijn gebleven van de federale overheid.

Voor het Rijksarchief is het aangewezen rekening te houden met het maatschappelijke belang opdat de archieven bedoeld in de wet van 24 juni 1955 deel blijven uitmaken van het nationaal domein en aan de bevoegdheid van de Gemeenschappen zijn onttrokken.

12.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar omstandig antwoord. Dat zal veel verduidelijken. Ik begrijp alleen dat over een aantal zaken nog concrete afspraken moeten worden gemaakt. We zullen de mensen informeren dat zij de contacten kunnen leggen om daaromtrent afspraken te maken.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.32 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.32 heures.