Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van woensdag 11 maart 2009 Namiddag ______ |
du mercredi 11 mars 2009 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 14.24 heures et présidée par M. André Frédéric.
De vergadering wordt geopend om 14.24 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.
Le président: Les questions n°s 10894 et 11356 de M. Landuyt sont reportées à sa demande. Mme Galant reporte ses questions n°s 10920 et 11249. La question n° 11277 de Mme De Bue est reportée.
01 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de subsidiëring van de technopreventieadviseurs" (nr. 11395)
01 Question de Mme Katrien Partyka au ministre de l'Intérieur sur "le subventionnement des conseillers en techno-prévention" (n° 11395)
01.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de subsidiëring van technopreventieadviseurs. Zoals u weet, wordt in de rondzendbrief van 2006 met het oog op het verlichten van de administratieve taken van de politie aan de gemeenten de opdracht gegeven om de taken van de technopreventie niet te laten uitvoeren door het politiepersoneel zelf, maar door administratieve krachten. De subsidiëring waarin is voorzien, zou alleen voor politiepersoneel gelden. Dat brengt met zich mee dat gemeenten die de rondzendbrief nauwgezet proberen uit te voeren, worden benadeeld.
Klopt het bericht dat de subsidiëring er alleen zou zijn voor de opleiding van technopreventieadviseur? Is dat niet in strijd met de rondzendbrief met betrekking tot de CALog-isering? Bent u bereid om ook te voorzien in de subsidiëring van de opleiding van administratief personeel tot technopreventieadviseur?
01.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, beste collega, de erkende politiescholen verwerven subsidies van de directie van de opleiding van de federale politie voor de organisatie van de opleiding technopreventieadviseur, zowel voor CALog als operationeel politiepersoneel, wat trouwens is geregeld in het KB van 28 februari 2002.
Mijn diensten nemen het standpunt in dat zowel burgerpersoneel van administratieve overheden als politiepersoneel, dit wil zeggen CALog en operationeel personeel, de functie van technopreventieadviseur kan vervullen. In het kader van het commissie-De Ruyver werd bepaald dat technopreventie een essentiële missie vormt voor de lokale politie, doch niet kan worden vastgesteld wie, het CALog of operationeel personeel, die functie dient te vervullen.
Het uiteindelijke resultaat is dat de lokale politie over de volledige autonomie beschikt om de praktische organisatie van hun diensten inzake technopreventie te regelen.
Momenteel wordt via politiebudgetten niet in subsidies voorzien voor de opleiding van burgerpersoneel van administratieve overheden. In sommige gevallen wordt de opleiding van burgerpersoneel wel via andere kanalen gesubsidieerd, door de erkende politiescholen. Dat is echter afhankelijk van het gevoerde beleid in de diverse erkende politiescholen, alsook van de eventuele financiële tussenkomst van de provincies.
De kosten van de opleiding voor burgerpersoneel kunnen voor steden en gemeenten met een strategisch veiligheids- en preventieplan ook worden geïntegreerd in de kosten van die plannen in de mate dat aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan. Ten eerste, de inbraak dient als een van de prioritaire fenomenen in het plan te worden opgenomen.
Ten tweede, er dient een verband te bestaan tussen de realisatie van technopreventiediagnostieken of sensibiliseringscampagnes en de doelstelling van het plan.
01.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 11511 de M. Baeselen est reportée à sa demande.
02 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het verhalen van opdrachten uitgevoerd door de hulpdiensten" (nr. 11618)
02 Question de M. Mark Verhaegen au ministre de l'Intérieur sur "la récupération de frais découlant de missions effectuées par les services de secours" (n° 11618)
02.01 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het KB van 25 april 2007, waarin opdrachten van de hulpdiensten worden opgesomd, en dus ook punctueel opgelijst, waarvoor de gemeente, die instaat voor het beheer van de brandweerdiensten, de kosten kan verhalen op de gebruiker. Sommige gemeenten nemen het niet zo nauw en verhalen die kosten zonder de noodzakelijke lijst met opdrachten te hebben opgesteld.
Ik vraag mij dan ook af of de retributie in die gevallen wel geldig is. Met andere woorden, moet de gebruiker in die gevallen wel betalen? Is er ook een beroepsmogelijkheid tegen zulke vorm van retributie? Welke procedure moet worden gevolgd door de gemeente die de retributies rechtsgeldig wensen te innen? Misschien is het goed even de procedure aan te halen. Is er ook een lijst met referentiebedragen die door de gemeenten kunnen worden aangewend om het tarief te bepalen?
Aansluitend heb ik nog een aandachtspunt, waarover ik wel geen vraag had gesteld. De nieuwe indeling van de brandweerzones en de operationalisering daarvan zullen wellicht niet lang op zich laten wachten. Dan komt er een nieuwe structuur. De gemeenten zullen als het ware met zijn allen over een soort openbare brandweerdienst beschikken. Wat zal er dan gebeuren? Zal de retributie dientengevolge ook toekomen aan alle gemeenten van de zone? Of moet dat via een soort reglementering gebeuren, via de toekomstige brandweerraden? Ik weet niet of daarover al werd nagedacht, maar ik probeer de vraag te stellen terwijl ik nadacht over de andere vragen.
02.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Verhaegen, ik denk dat u goed hebt nagedacht.
In principe kunnen de kosten van interventies van de brandweer niet worden verhaald als er geen retributiereglement is vastgesteld. Uitzonderingen hierop zijn de kosten van sommige interventies die kunnen worden verhaald op een andere wettelijke basis dan zulk reglement. Dat is het geval voor de kosten van niet-wettelijke opdrachten en voor de kosten naar aanleiding van een vervuiling. De gemeente is verplicht die kosten te verhalen op basis van de wet van 1963 betreffende de civiele bescherming. Ik verwijs naar artikel 2bis, punten 1 en 2, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming voor de juiste coördinaten.
Ook het verhalen van de kosten van de ambulance is via een andere wettelijke basis geregeld, met name het koninklijk besluit van 7 april 1995, waarin de minister van Volksgezondheid het tarief vastlegt.
De gebruiker is bij het ontbreken van een retributiereglement niet verplicht te betalen, met uitzondering van hetgeen ik heb gesitueerd op het vlak van ambulance en civiele bescherming.
De betrokkene kan aan de gemeente meedelen dat hij niet akkoord gaat met een retributie op grond van het feit dat er geen reglement is. Wanneer de gemeente van oordeel is dat de retributie is verschuldigd, moet ze zelf naar de rechtbank stappen of naar een rechtbank van eerste aanleg afhankelijk van het bedrag dat wordt gevorderd. Het is immers niet de rechtsonderhorige of degene die gebruik heeft gemaakt van een bepaalde dienst, die naar een rechtbank moet stappen om te zeggen dat hij het niet verschuldigd is. De gemeente is eisende partij en moet het geding dus opstarten.
Zonder in detail te gaan, licht ik hierbij de procedure voor de minnelijke inning van retributies nog eens toe. Uiteraard moet de gemeente eerst een retributiereglement vaststellen dat aangeeft voor welke interventie een retributie verschuldigd is, wat het bedrag ervan is en hoe het wordt berekend.
In het algemeen worden retributies contant geïnd. Een voorbeeld hiervan kunnen de retributies zijn voor het bezoek aan het containerpark of voor het vernemen van bepaalde informatie uit het bevolkingsregister.
Zoals u wellicht kunt vermoeden, is die theorie niet zo vanzelfsprekend in de context van de brandweerinterventie. Bijvoorbeeld, een interventie voor milieuvervuiling is niet altijd bekend aan de vervuiler. Op basis van het interventieverslag van de brandweer wordt een factuur opgesteld en opgestuurd naar de bestemmeling. De minnelijke schikking wordt dan afgesloten na het toezenden van een aangetekende aanmaning. Bij gebrek aan een minnelijke betaling wordt tot een gedwongen invordering overgegaan. In Vlaanderen ligt de grondslag hiervoor in het gemeentelijk decreet. De financieel beheerder kan voor een onbetwiste niet-fiscale schuldvordering een dwangbevel uitvaardigen, dat op zijn beurt door een gerechtsdeurwaarder kan worden betekend. De betrokkene kan het dwangbevel aanhangig maken bij de rechtbank. Er moet een verschil worden gemaakt tussen de situatie waarbij een burger wordt aangespoord om vrijwillig een bepaalde som te betalen waarna hij, volgens mij, protest kan aantekenen, en de situatie waarbij hij een dwangbevel krijgt. In dat laatste geval zal de burger de gegrondheid van dat dwangbevel moeten aanvechten bij een rechtbank. Zolang men buiten het vrijwillige gaat, moet de burger geen enkel initiatief nemen.
Het koninklijk besluit van 25 april 2005 bevat geen referentietarieven. De gemeente stelt die tarieven zelf vast.
De brandweerzones zullen in de toekomst rechtspersoonlijkheid krijgen. Ik acht het niet uitgesloten dat zij zelf retributiereglementen zullen kunnen opstellen met betrekking tot het volledige grondgebied van die zone. Ik ben daar niet absoluut zeker van, het is onder alle voorbehoud te nemen. Het lijkt mij toch wel logisch dat zij dat zou kunnen doen, alhoewel ik nog niet echt goed weet in welke mate de politieraden nu al bevoegd zouden zijn om bepaalde reglementen op te stellen waarbij zij bepaalde kosten die zijn uitgevoerd door die politie, kunnen terugvorderen. Ik ben daar niet zeker van. Ik zal het onderzoeken en ik zal u dat schriftelijk laten weten, zoals trouwens ook voor andere vragen.
02.03 Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw uitvoerig antwoord. Er rijst natuurlijk de vraag of, met die nieuwe identiteiten, de brandweerzones, de gemeenteraadsbeslissingen nog rechtsgeldig blijven in de nieuwe structuur. Ik denk dat het best is dat u dat inderdaad even nakijkt en ons op papier zet.
Overigens is het goed van u te horen dat er duidelijke spelregels moeten zijn voor gemeenten die retributies willen toepassen. Er zijn gemeenten die het niet zo nauw nemen. Ik dank u in alle geval voor uw antwoord.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid van huisartsen" (nr. 11547)
03 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la sécurité des médecins généralistes" (n° 11547)
03.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, onder het motto “Uw veiligheid, onze bezorgdheid” is tijdens het voorbije jaar onder de huisartsen een enquête gehouden. Op basis van de aldus verkregen informatie zouden Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid ter zake samen een handleiding met preventiemaatregelen en strategieën opstellen. De verspreiding van voornoemde handleiding zou ruim worden aangekondigd en voor het voorjaar van 2009 zijn gepland.
Ik heb gisteren ook mevrouw Onkelinx over de kwestie ondervraagd. Zij verwees onmiddellijk heel spontaan en heel gemoedelijk naar u.
Zij heeft ondertussen ook twee pilootprojecten in Brugge en Henegouwen in het vooruitzicht gesteld. Zij heeft bovendien één project al operationeel gemaakt.
Nu blijkt echter dat het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen aan de alarmbel trekt. Het vraagt om beveiliging voor zijn leden.
Ik zou de minister het volgende willen vragen.
Hoe ver staan wij nu met de verspreiding van de voornoemde handleiding?
Welke concrete veiligheidsmaatregelen zijn er momenteel gepland of liggen er ter studie?
Welke termijn stelt u in het vooruitzicht om de desbetreffende maatregelen effectief gestalte te geven?
Kunt u al meer informatie over de pilootprojecten en de voorlopige ervaringen ter zake geven?
Hoe evolueert het overleg met Volksgezondheid over de projecten?
03.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, de start van de verspreiding van de brochure met veiligheidsmaatregelen voor huisartsen is voor de tweede helft van april 2009 gepland.
De genoemde brochure is, zoals ook mevrouw Onkelinx u wel zal hebben verteld, in nauw overleg met de FOD Volksgezondheid opgemaakt. In de brochure worden veiligheidsmaatregelen voorgesteld, die onder meer op elektronische en technopreventieve maatregelen betrekking hebben. Ook worden organisatorische maatregelen vermeld, die kosteloos door elke huisarts kunnen worden toegepast.
Zoals u weet, bestaat er al een heel ruim gamma fiscaal aftrekbare veiligheidsmaatregelen. Zij zijn echter nog onvoldoende bekend bij de doelgroep. In eerste instantie zullen wij er ons dus op richten om meer en beter te communiceren, teneinde de bestaande maatregelen beter bekend te maken. Behalve voornoemde, gerichte campagne wordt enkele keren per jaar een elektronische nieuwsbrief opgesteld en naar specifieke beroepsgroepen, waarvan ook de huisartsen deel uitmaken, doorgestuurd. De bedoelde nieuwsbrieven bevatten nuttige informatie over onder meer de plaatsing van bewakingscamera’s, over alarmsystemen, pictogrammen en andere thema’s die voor de beveiliging van de huisartsen interessant kunnen zijn.
Maatregelen die interessant zijn voor de huisartsen of belangrijke feiten die een specifieke aanpak qua veiligheidsmaatregelen vereisen worden per nieuwsflash verstuurd.
Daarnaast spreekt het voor zich dat het belangrijk blijft dat huisartsen – daar mangelt het soms wat aan – spontaan aangifte doen wanneer ze het slachtoffer zijn van criminaliteit. Dat is heel belangrijk om onze politiediensten in staat te stellen om zich een beeld te vormen van de belangrijkheid van het fenomeen, waar het zich afspeelt, in welke buurten en dergelijke meer. Wanneer die aangifte niet gebeurt, is het natuurlijk veel moeilijker. Op die manier kunnen mijn diensten de maatregelen afstemmen op de feiten en de fenomenen die zich voordoen.
Wat de pilootprojecten in Brugge en Henegouwen betreft, hebt u al verwezen naar het antwoord dat u van de collega van Volksgezondheid hebt gekregen. Mijn diensten zullen natuurlijk op regelmatige tijdstippen contact hebben en overleg plegen met de FOD Volksgezondheid.
03.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, betekent dit dat er ook afspraken zijn gemaakt met het Syndicaat van de Vlaamse Huisartsen om de sensibilisering en de informatie over de mogelijkheden beter door te spelen? Ik denk dat de belangengroep dan ook de verantwoordelijkheid moet dragen om deels ook de responsabilisering en de attente opvolging van mogelijke criminele feiten op te volgen.
03.04 Minister Guido De Padt: Ik denk inderdaad dat dit moet gebeuren. Men kan overigens de vraag stellen of er in de toekomst ook geen systeem van – buurtinformatienetwerken is misschien een groot woord – netwerken moet komen waarbij gerichte, gestuurde en verzamelde informatie kan gegeven worden via een bepaalde beroepsgroep. Het kan misschien overwogen worden om dat te initiëren.
Het is ook zo dat ik het aanbod heb gekregen van de Artsenkrant om van hun publicatie gebruik te maken om invulling te geven aan wat we hier allemaal gezamenlijk nastreven, namelijk meer veiligheid voor de huisartsen, naast andere beroepsgroepen die gezondheidswerkers zijn in het algemeen en die onderhevig kunnen zijn aan bepaalde vormen van agressie, die wij beter kunnen vermijden.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Early Warning System" (nr. 11548)
04 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le Early Warning System" (n° 11548)
04.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik had in een volgende vraag naar de stand van zaken willen vragen in verband met het early warning system. Ik heb daarnet ook met de minister van Justitie daarover woord en wederwoord gehad. Het bestaat al een vijftal jaar, weliswaar tot op heden op informele basis en blijkbaar ook voor acties die relatief onschuldig zijn.
Blijkbaar hebt u nu samen met uw collega van Justitie en ook het VBO een protocolakkoord ondertekend om in de toekomst snel, eenvoudig en efficiënt informatie door te spelen. Kunt u bij het protocolakkoord specifiek vanuit Binnenlandse Zaken enige toelichting geven? Hoe ziet u de concrete werking? Welke actoren ziet u bij dat systeem betrokken?
04.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, samen met mijn collega van Justitie – u weet dat, want u hebt hem erover ondervraagd – heb ik inderdaad op 6 maart jongstleden een protocolakkoord gesloten inzake een early warning system met het Verbond van Belgische Ondernemingen. Het mechanisme is feitelijk opgevat als een tweeluik en het dient ook een dubbel doel.
Ten eerste, naast de normale contacten met de lokale politie, die voor elk bedrijf het eerste aanspreekpunt is, blijft en moet blijven, moeten de bevoegde federale diensten zo snel mogelijk in kennis gesteld worden van verdachte handelingen, bommeldingen of andere incidenten die kunnen wijzen op extremistische activiteiten en bepaalde trends in dat verband via een filière naar de lokale politie, een andere filière naar de lokale diensten.
Het tweede doel is natuurlijk om de betrokken bedrijfssectoren te informeren over dreigingen die in voorkomend geval op hun sector zouden rusten, met het oog op de meest adequate beschermingsmaatregelen. Wanneer men zeer vroeg dankzij het early warning system verbanden kan leggen tussen veiligheidsincidenten, die op het eerste gezicht geïsoleerd lijken, kan men vervolgens preventief beschermingsmaatregelen nemen om groter onheil te voorkomen. Via het early warning system kan een bedrijf een verdachte handeling, een bommelding of een ander incident melden aan de overheid.
Ik geef graag enkele concrete voorbeelden. Een persoon die foto’s neemt van een bedrijf nadat de vorige nacht beschadigingen aan de omheiningen zijn vastgesteld, kan als een verdachte gedraging worden bestempeld.
Ik geef enkele voorbeelden: een grootwarenhuis dat een bericht ontvangt dat het voedsel vergiftigd zal worden; bedrijfsleiders die poederbrieven of dreigbrieven ontvangen; een reeks valse bommeldingen bij verschillende bedrijven uit dezelfde sector.
In dergelijke gevallen wordt door het bedrijf in de eerste plaats de lokale politie ingelicht. Daarnaast, en dat is nieuw, meldt de veiligheidsverantwoordelijke van de firma die informatie voortaan ook aan het centraal contactpunt van de privésector. De interne uitwisseling van gegevens verloopt via dat centraal contactpunt, dat het doorstuurt naar de betrokken overheidspartners op federaal niveau, te weten: het Crisiscentrum, het Coördinatiecentrum voor de Dreigingsanalyse (OCAD) en de federale politie en de dienst Veiligheid van de Staat.
In de andere richting kan het Crisiscentrum hetzelfde systeem gebruiken om aan een of meer bedrijfssectoren bepaalde waarschuwingen of aanbevelingen te geven wanneer bijvoorbeeld via de politiediensten of via de dienst Veiligheid van de Staat informatie binnenkomt dat een terroristische organisatie dreigingen heeft geuit aan bijvoorbeeld de petrochemische sector in België. Dan kunnen, via de procedure van dit early warning system, heel snel alle petrochemische bedrijven in ons land gewaarschuwd worden.
Als minister van Binnenlandse Zaken wil ik samen met mijn collega van Justitie alle mogelijke kanalen benutten die kunnen bijdragen tot het verzekeren van ons aller veiligheid.
De voorbije jaren werden daartoe door de overheid al vele inspanningen geleverd, door de antiterreurdiensten te versterken en door de coördinatie tussen de verschillende diensten te verbeteren. Vandaag zijn wij klaar om de samenwerking met de externe partners te continueren en te versterken. Het protocol met het VBO is op dat vlak een belangrijke realisatie, menen wij.
04.03 Michel Doomst (CD&V): Ik heb nog een kort vraagje, want hier werkt een early “warmingsysteem,” heb ik de indruk.
Mijnheer de minister, het VBO is een mooie ingangspoort. Ik neem aan dat het VBO de verschillende sectoren zal sensibiliseren en dat dit de poort is?
04.04 Minister Guido De Padt: Ja.
04.05 Michel Doomst (CD&V): Dank u wel.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opvolging van de stressenquête bij de geïntegreerde politie" (nr. 11549)
05 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le suivi de l'enquête sur le stress au sein de la police intégrée" (n° 11549)
05.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik stel deze vraag in opvolging van een vraag die ik aan uw voorganger heb gesteld. Het gaat over stress bij de politie. Ook tijdens analyses de voorbije dagen is nog gebleken dat de job zelf steeds moeilijker wordt in een steeds agressiever wordende maatschappij. Op basis van de aanbevelingen van werkgroepen werden nota’s opgesteld die onder de verschillende diensten van de lokale en federale politie werden verdeeld. Men zou ook bekijken of er nog bijkomende acties nodig waren. Ik heb daarover de volgende vragen.
In welke mate wordt de sensibilisering van en door de verantwoordelijken binnen de politie opgevolgd? In welke mate worden de aanbevelingen nagevolgd? Zijn er nog bijkomende acties nodig na de analyse?
05.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, de aanbevelingen van de werkgroep met betrekking tot de preventie van zelfdoding binnen de geïntegreerde politie werden in juli 2008 bezorgd aan de verantwoordelijken van de lokale en federale politie. Ondertussen werden in het kader van de opvolging hiervan reeds een aantal initiatieven genomen. Het inschrijven van de problematiek van zelfdoding in het globaal preventieplan van de federale politie, de integratie van het thema “stress en zelfdoding” in verschillende opleidingen en de creatie van de rubriek preventie van zelfdoding op de website van de algemene directie van de ondersteuning en het beheer zijn enkele reeds gezette stappen om de aanbevelingen concreet te implementeren.
Overwegend dat de werkgever verantwoordelijk is voor het uitwerken van een globaal preventiebeleid in het raam van het welzijn op het werk, is het momenteel niet mogelijk om concrete cijfers te geven voor de 196 werkgevers van het lokale niveau. Zij kunnen zich bij het opmaken van hun eigen preventieplan wel inspireren op het globale preventieplan van de federale politie.
Binnen de federale politie werd een opvolgingscommissie samengesteld, waarin trouwens ook de vaste commissie van de lokale politie vertegenwoordigd is. De termijn tussen het verspreiden van de aanbevelingen en uw vraag is evenwel te kort om al over een volledig overzicht van de uitgewerkte acties inzake deze problematiek te beschikken. Ik stel voor dat u die vraag eventueel schriftelijk herhaalt zodat wij dan een bevraging van de 196 zones kunnen doen. Daarvoor was er nu te weinig tijd.
De opvolgingscommissie waakt over de verdere uitwerking van de aanbevelingen met betrekking tot de preventie van zelfdoding. Het ontwikkelen van een sensibiliserings- en informatiecampagne rond zelfdoding, het opstellen van een informatiebrochure over de problematiek van zelfdoding, het creëren van een forum casuïstiek inzake de praktische concrete aanpak van de problematiek en het organiseren van gespecialiseerde opleidingen voor verantwoordelijken zijn maar een greep uit de aanbevelingen die thans nog verder worden uitgewerkt.
05.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, wat is volgens u een redelijke termijn waarbinnen wij de resultaten kunnen verwachten? Ik wil namelijk, door een nieuwe vraag, de stress bij u niet verhogen.
05.04 Minister Guido De Padt: Ik denk dat een nieuwe vraag mijn stressgehalte niet verder omhoog zal tillen, collega Doomst. Wij zeggen altijd zo vlug mogelijk, maar ik denk dat het over enkele maanden gaat.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbouw van een regionaal crisiscentrum in Brussel" (nr. 11550)
06 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la mise en place d'un centre de crise régional à Bruxelles" (n° 11550)
06.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, tijdens de overlegmomenten die zijn gevolgd op de rellen in Anderlecht, werd het idee gelanceerd om een soort van crisisnetwerk van preventiewerkers over de gemeentegrenzen heen op te starten. Ik denk dat dat een goede piste is, omdat het duidelijk is dat die haard van onlust te maken heeft met een gedrag dat wij ook preventief, vanuit een bredere zorg, zullen moeten bijsturen. De afstemming tussen en de samenwerking met de omliggende gemeenten was daar de ontbrekende schakel.
Dat moest ook uitgaan van de lokale overheid. Op het federale niveau was men bereid om de nodige ondersteuning te geven.
Mijnheer de minister, hoever staat het met de uitbouw van het regionaal crisiscentrum in Brussel? Hoe verloopt de samenwerking met de FOD Binnenlandse Zaken? In welke ondersteuning is tot nu toe voorzien?
06.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, in de eerste plaats moet het duidelijk zijn dat het hier niet gaat om een echt crisiscentrum. Terwijl een echt crisiscentrum als taak heeft om crisissen en noodsituaties te beheren, beoogt het voorliggend project veeleer gestandaardiseerde procedures voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de preventiewerkers uit te bouwen.
Hoewel de FOD Binnenlandse Zaken de Brusselse gemeentelijke overheden ondersteunt bij het uitwerken van die samenwerking, is de FOD hierin geenszins de leidinggevende instantie. Er bestaan immers al verschillende samenwerkingsstructuren inzake preventie tussen de 19 Brusselse gemeenten.
De FOD Binnenlandse Zaken heeft zijn hulp aangeboden als bevoorrechte partner, deskundige in preventiematerie, maar zonder te raken aan de bevoegdheden van de gemeentelijke overheid. Daarom zal de FOD Binnenlandse Zaken de Brusselse gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van een standaardprocedure voor informatieoverdracht naar de verschillende betrokken overheden voor alle veiligheids- en preventiegerelateerde elementen. Wij willen dus als een go-between een soort van coördinerende rol spelen op dat vlak.
In 2008 vonden er meerdere contacten plaats tussen mijn administratie en de vertegenwoordigers van de Brusselse preventiediensten van de zone Zuid. Op basis van dat overleg en de uitwisseling van goede praktijken analyseert en onderzoekt mijn administratie de mogelijkheden om te komen tot de uitwerking van een instrument die de informatieflux tussen de preventiediensten en hun bestuurlijke overheden kunnen vergemakkelijken.
Er is momenteel in geen enkel bijkomend budget voorzien voor de oprichting en standaardisering van de samenwerkingsprocedure tussen de Brusselse preventiediensten.
06.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, het blijft onze zorg vanuit de Vlaamse rand. Ik heb straks ook een vraag over de verklaringen ter zake van de heer Audenaert.
Ik blijf het een goede zaak vinden dat u als go-between optreedt, maar eigenlijk zou u ook "push forward" kunnen zijn om die zes korpsen nog meer grensoverschrijdend te laten werken. Dat is essentieel om de problemen van Brussel, die heel typisch zijn, zo sterk mogelijk te bestrijden en te voorkomen. Ik hoop dat er blijvend contact is en dat men vanuit de FOD Binnenlandse Zaken die groeiende samenwerking en meer regionale aanpak zal stimuleren.
L'incident est clos.
Le président: Mme Dierick étant à New York, je suppose qu’elle reporte sa question n° 11554.
07 Vraag van mevrouw Ulla Werbrouck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandweerhervorming" (nr. 11558)
07 Question de Mme Ulla Werbrouck au ministre de l'Intérieur sur "la réforme des services d'incendie" (n° 11558)
07.01 Ulla Werbrouck (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, midden 2008 werd door uw voorganger een theoretisch model opgesteld waaruit zou blijken dat het tachtigtal brandweerkazernes in West-Vlaanderen gereduceerd zou worden tot dertig. Dit geeft aanleiding tot grote ongerustheid inzake een efficiënte maar doelgerichte inzet van brandweerkorpsen wanneer zich in de toekomst branden, rampen en incidenten zullen voordoen.
In dit verband heb ik de volgende vragen aan de minister.
Mijnheer de minister, kunt u mij de stand van zaken geven over de plannen voor de brandweerhervorming?
Wat is de wijziging per provincie voor het aantal brandweerkazernes?
Wat zijn de directe en indirecte gevolgen voor de bevolking bij het drastisch verminderen van het aantal brandweerkazernes?
Welke garanties kunnen er aan de bevolking gegeven worden dat bijvoorbeeld bij een brand de brandweer even snel ter plaatse zal zijn als voordien?
07.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Werbrouck, in het kader van de uitvoering van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, werd er binnen mijn administratie een stuurcomité opgericht waarbinnen acht thematische werkgroepen werkzaam zijn. Binnen die werkgroepen werken de afgevaardigden van de brandweerfederaties en van de Vereniging Van Steden en Gemeenten samen met mijn administratie aan teksten die zouden moeten resulteren in uitvoeringsbesluiten van de hervormingswet.
Het huidig aantal kazernes is geëvalueerd in een risicoanalyse die opgesteld werd tijdens de werkzaamheden van de commissie-Paulus. Een consortium van universiteiten zorgde voor een wetenschappelijke benadering daarvan, en in de werkhypothese werd uitgegaan van een verplaatsingstijd van 8 minuten, wat zich op het terrein kon verhalen in een interventietijd van 12 tot 15 minuten. Het is echter nooit de bedoeling geweest om die werkhypothese op te leggen als een inspanningsverbintenis van de brandweerkorpsen.
Een van de acht werkgroepen, de werkgroep technische aspecten, is onder andere belast met de bepaling van de minimale normen op het vlak van materiaal, uitrusting en personeel, die nodig zullen zijn bij de invoering van de hulpverleningzones. In het kader van de werkzaamheden van die structuur werden inderdaad simulaties gerealiseerd door middel van Experian, een risicoanalyse-software. Het gaat daarbij maar om werkhypothesen die nog geanalyseerd en met het terrein geconfronteerd moeten worden.
Het rapport van het consortium van universiteiten die deze risicoanalyse heeft opgesteld, stelt daaromtrent en ik citeer: “Bij deze rationele benadering moet men evenwel een beroep doen op de grote ervaring die de verantwoordelijken van de brandweerdiensten verwierven. Het is duidelijk dat bepaalde voorgestelde oplossingen op het terrein betwistbaar zijn vanuit een operationeel standpunt. De resultaten van een scenario moeten dus voorzichtig geïnterpreteerd worden, en men moet in gedachten houden dat er verschillende alternatieve oplossingen zijn die kwalitatief even goed zijn.”
De resultaten van al deze hypothesen zullen vertaald worden in een koninklijk besluit Minimale Normen. Het spreekt echter voor zich dat deze normen ook financiële invloeden zullen hebben op de zones en op de federale overheid. Om deze reden zal dit dan ook samen bekeken worden met het financiële luik en het engagement van de federale overheid dat de hervorming geen meerkosten mag impliceren voor de zones.
Een van de basisprincipes van de hervorming was een gemiddeld gelijke bescherming voor een gemiddeld gelijke kostprijs. Het is dan ook de bedoeling van de hervorming om de hulpverlening aan de bevolking te optimaliseren en de veiligheid van de burgers en het personeel op het terrein te gaan vergroten. De weerslag van de beslissingen die genomen worden in het kader van de technische normen, moeten garant staan voor een gelijke bescherming van de bevolking. Daarentegen is het de bedoeling dat er door de hervorming, nog meer dan voordien, een kwaliteitsvolle en efficiënte dienstverlening aan de bevolking wordt aangeboden.
De concrete situatie in West-Vlaanderen heeft als gevolg dat de huidige toestand al een hogere dekkingsgraad en bescherming garandeert. Het feit dat er kazernes dienen te verdwijnen of vrijwilligers afgedankt dienen te worden, zal na de inwerkingtreding van de hervorming, geëvalueerd worden binnen de zone zelf. De wet bepaalt immers dat alle zones een risicoanalyse van hun gebied dienen uit te voeren en in deze analyse dient de zoneoverheid rekening te houden met alle uitvoeringsbesluiten, alsook met de noden om een goede bescherming te geven.
Misschien kort samengevat: ik kan in feite nu nog niet echt concreet cijfers geven over de vraagstelling die u bij mij hebt ingediend, maar het zal afhankelijk zijn van wat de uitvoeringsbesluiten allemaal zullen geven. Ik moet er nog een achttiental uitvaardigen, onder andere het materieel en de technieken die zullen worden toegepast. Ik wil natuurlijk ook een grote verantwoordelijkheid en autonomie geven aan de zones zelf, in functie van datgene wat als algemeen kader gespecificeerd via koninklijk besluit is ingevoerd, om zich daar op te enten om afhankelijk van de lokale noden en opportuniteiten zelf een grote besluitvormingskracht te hebben, die overigens voor het grootste deel zal worden aangestuurd door de gouverneurs van de provincies.
07.03 Ulla Werbrouck (LDD): Mijnheer de minister, ik zal dat item zeker blijven opvolgen, maar ik vind een interventietijd van 15 minuten toch wel heel lang. In 15 minuten, als uw huis in brand staat, is dit voor een groot stuk weg. Het is zo dat het geen meerkosten mag inhouden voor de zones, daar ben ik mij van bewust, maar ik zou dan toch willen verzoeken te overwegen alles nog eens grondig door te nemen vooraleer een beslissing te treffen, want het gaat toch over de noden van de bevolking.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "les missions confiées au service d'intervention de la Direction des unités spéciales de la police fédérale" (n° 11577)
08 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opdrachten van de interventiedienst van de Directie speciale eenheden van de federale politie" (nr. 11577)
08.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Direction des unités spéciales de la police fédérale, comme toutes les unités de police de ce type créées après les tragiques événements de 1972 aux Jeux olympiques de Munich, est composée de plusieurs unités distinctes - trois, pour être plus exact -: un service Intervention, un service Observation et un service technique. Chacune d'entre elles possède des particularités propres, que ce soit au niveau du matériel qu'elle utilise ou des procédures qu'elle suit au niveau de la sélection de son personnel, de sa formation ou encore de son entraînement.
Si la plupart des missions confiées à la Direction des unités spéciales de la police fédérale sont exécutées, de façon conjointe et coordonnée, par plusieurs de ses composantes, il faut toutefois constater que la composante Intervention est, sous sa forme actuelle, la seule à pouvoir remplir certaines missions spécifiques, que ce soit par le matériel dont elle dispose ou de par la formation et l'entraînement particulier de son personnel.
Monsieur le ministre, quelles sont les missions, tant en Belgique qu'à l'étranger, dont l'autorité confie, en priorité, l'exécution au service Intervention de la Direction des unités spéciales de la police fédérale?
Comment l'autorité peut-elle s'assurer et s'assure-t-elle aujourd'hui de la capacité de la composante Intervention de la Direction des unités spéciales de la police fédérale de pouvoir exécuter réellement toutes ces missions?
08.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la Direction des unités spéciales de la police fédérale (CGSU) est chargée de l'exécution des missions d'appui opérationnel au profit de l'ensemble des composantes de la police intégrée ainsi que des autorités compétentes. Afin d'être à même de pouvoir mener à bien ces missions et d'optimaliser les moyens en personnel et matériel spécialisé, la CGSU s'est dotée de services très spécialisés qui agissent de manière intégrée au sein d'une structure unique.
La composante Intervention est ainsi destinée aux missions d'arrestation de criminels ou de terroristes dangereux ou est encore utilisée lors de perquisitions renforcées ou d'opérations de filature. Environ une centaine d'opérations de ce type sont menées chaque année par ce service.
Plus spécifiquement, cette composante est chargée de la phase "action", de la résolution de situations de prise d'otages ou de réduction de forcenés dangereux. Il s'agit environ d'une trentaine de missions par an.
Une autre tâche de cette composante consiste à se préparer à affronter des situations critiques identiques, mais plus complexes et/ou de grande envergure et à caractère terroriste.
Il peut s’agir de prises d’otages de masse dans des aéronefs, trains ou ferries ou dans des environnements pouvant se révéler très dangereux comme la prise d’otages au théâtre de Moscou ou à l’école de Besslam en Russie.
La résolution de ces situations, heureusement très rares, occupe une part importante des activités et des moyens disponibles de la Direction des unités spéciales de la police fédérale. À cette fin, des exercices périodiques sont organisés.
En outre, des groupes de travail au sein du groupe d’intervention anti-terroriste européen, nommé ATLAS, développent et testent des tactiques et techniques indispensables à la résolution de ces situations, lors d’exercices internationaux. En effet, très peu de pays européens sont capables d’entretenir une capacité suffisante en personnel et en moyens spécialisés pour la résolution optimale de ces situations de crise rarissimes. À cet égard, la coopération européenne s’avère indispensable.
Enfin, des exercices d’ampleur impliquant le Centre gouvernemental de coordination et de crise ainsi que le parquet fédéral sont en cours de préparation. Ils doivent permettre, comme par le passé, d’évaluer la capacité des services belges à faire face à des situations de crise.
Cependant, c’est toujours a posteriori que l’on peut évaluer si les investissements en moyens humains, matériels et les exercices ont été suffisants. Ceci dit, la préparation aux missions de la CGSU se fait très sérieusement.
08.03 Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète. Je me réjouis de savoir que cette unité effectue des exercices internationaux. Simplement, je souhaite connaître leur fréquence annuelle?
08.04 Guido De Padt, ministre: Au moins une fois par an.
08.05 Josy Arens (cdH): C’est très important
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre de l'Intérieur sur "les perspectives de l'avant-projet de la loi réparatrice 'Vésale 3' pour les anciens membres de la police judiciaire" (n° 11601)
09 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vooruitzichten voor het voorontwerp van herstelwet 'Vesalius 3' voor voormalige leden van de gerechtelijke politie" (nr. 11601)
09.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, vos réponses sont souvent très détaillées et par rapport à certaines orientations, on pourrait espérer des changements, sait-on jamais?
Ma question porte sur la discrimination à l'égard d'anciens membres de la police judiciaire, vaste sujet. Alors que la réforme des polices entamée en 2001 sera évaluée, cette année, j'entends régulièrement dire que, pour différentes raisons, notamment budgétaires, la police n'arrive plus à recruter suffisamment de personnel de qualité. Il en est notamment ainsi pour la police judiciaire fédérale qui ne recrute plus ou quasiment plus d'enquêteurs titulaires d'un diplôme supérieur. La police fédérale dispose pourtant d'un potentiel de connaissances qui pourrait être mieux utilisé et valorisé.
Ainsi, un peu plus de 270 inspecteurs de niveau A, 2A et 2B de l'ex-PJ auprès des parquets embauchés depuis 1991 sont universitaires pour 57% d'entre eux et gradués pour 43%. Ce sont des fonctionnaires hautement qualifiés, expérimentés en matière de politique scientifique, de criminalité informatique ou de lutte contre la criminalité grave et organisée. Ces policiers diplômés 2A ou 2B travaillent quotidiennement pour le bien-être des citoyens en élucidant les infractions les plus graves. Certains d'entre eux exercent des fonctions d'encadrement, parfois dans des matières telles que le terrorisme; mais la police judiciaire fédérale leur refuse un commissionnement au grade supérieur alors même qu'ils en bénéficieraient s'ils étaient membres d'une autre catégorie – ceci est très important.
Du niveau 2+, les anciens inspecteurs 2A et 2B ont été insérés dans un grade inférieur au niveau 2 lors de la réforme. Or, tandis qu'on dévalorisait ceux-là, d'autres catégories de personnel bénéficiaient depuis la réforme d'un commissionnement, voire d'une nomination à un grade supérieur par les mécanismes de tapis doré, tapis rouge, tapis orange ou autre tapis vert. Cette discrimination a d'ailleurs été reconnue par la Cour constitutionnelle. Cette dernière a annulé par son arrêt 94/08 les articles 2 et 3 de la loi du 2 juin 2006 Vésale bis relative au mécanisme du tapis orange. Suite à cet arrêt, l'ex-ministre de l'Intérieur a travaillé sur un avant-projet de loi réparatrice Vésale 3 qui, d'après mes informations, semble créer plus d'inégalités statutaires qu'il n'en supprimerait. Le risque est qu'il s'ensuive de nouvelles procédures devant la Cour constitutionnelle.
Ces diplômés méconnus devraient être valorisés par un grade conforme à leur diplôme et à leurs connaissances afin que la police ne perde pas d'importantes capacités. La situation actuelle est hautement démotivante et engendrera à terme un départ de ce personnel hautement qualifié.
Ceci serait regrettable, non seulement pour la police, mais aussi pour l'ensemble de la population. Monsieur le ministre, pouvez-me dire où en est l'avant-projet de la loi réparatrice Vésale 3. Ce texte ne créera-t-il pas de nouvelles dispositions statutaires?
09.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Jadin, je partage tout à fait votre souci: il faut éviter de créer de nouvelles discriminations. II faut mettre un point final aux droits transitoires liés à la réforme policière.
Dans son arrêt du 26 juin 2008, la Cour constitutionnelle a estimé que la nomination des membres de la BSR (Brigade spéciale de Recherche) peut être considérée comme légitime en soi. En tant qu'ancien dépositaire de la proposition de loi ad hoc, je m'en réjouis.
Il n'empêche que la cour a également estimé que la différence de traitement avec les autres commissionnés, les non-BSR, est devenue trop grande. Cette correction fera l'objet d'un projet de loi qui sera bientôt déposé à la Chambre et qui réglera le sort de tous les commissionnés, y compris ceux de la police locale.
Ledit projet a été soigneusement conçu et préparé. Quant aux 2A et B auxquels vous faites allusion, ils ont tous été finalement insérés dans le cadre 2+ d'inspecteur principal de police avec spécialité particulière. Ils bénéficient d'échelles de traitement réservées aux seuls 2+. Ces échelles sont de 9% supérieures aux autres échelles du cadre moyen. La cour a dit que cette solution tenait la route en droit. Essayons, de grâce, de maintenir ce qui a été juridiquement consolidé entre-temps.
Ceci dit, s'il faut tourner la page du droit transitoire une fois pour toutes, il y a lieu de s'interroger constamment sur d'éventuelles améliorations des régimes au niveau des ressources humaines. Outre la catégorie de personnel que vous évoquez, il existe certainement au sein de la police intégrée des membres du personnel possédant des qualifications similaires.
Une approche générale et approfondie s'impose donc. Je suis prêt à m'investir dans une telle réflexion mais il faut d'abord régler l'autre aspect.
09.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je suis malgré tout un peu inquiète. Je vois bien que l'on essaye d'améliorer une situation qui a été mise à mal par la Cour constitutionnelle et qui doit être réglée.
Il faut s'interroger sur les perspectives offertes aux anciens membres de la PJ de niveau 2A et 2B et sur la volonté ou non de les cadenasser. Leurs collègues issus d'un autre régime d'avant la réforme des polices ont, eux, la possibilité d'être commissionnés ou nommés dans une catégorie supérieure.
On leur enlève une perspective et une motivation. Je peux comprendre ceux qui se sentent enfermés dans un statut et un grade sans jamais pouvoir évoluer vers le haut, alors que d'autres, qui ont peut-être des grades ou qualifications inférieurs au départ, ont cette possibilité. C'est injuste et cela va à l'encontre du principe de motivation des fonctionnaires.
Je serai très attentive à cet avant-projet de loi que vous comptez déposer prochainement ici. Nous devons trouver des solutions à ce problème. Des discussions ont été menées en préparation de cet avant-projet de loi. Les anciens membres de la PJ, incorporés au sein de la police fédérale, qui sont au nombre de 1.300, n'arrivent peut-être pas à faire entendre leur voix. Il est justifié qu'on les y aide.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Marie-Martine Schyns au ministre de l'Intérieur sur "les notions de 'bal' et de 'soirée privée'" (n° 10903)
10 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de begrippen 'bal' en 'privésoiree'" (nr. 10903)
10.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question va peut-être paraître technique puisqu'elle concerne une définition des notions de bal – souvent considéré comme public – ou de soirée privée.
Pour l'instant, de nombreuses zones de police, dont celle où j'habite, travaillent à homogénéiser leur ordonnance générale de police. Elles se trouvent ainsi confrontées à la difficulté de définir ces deux notions. En effet, peu importe la norme supérieure qu'on consulte – notre commissaire d'arrondissement en a consulté de nombreuses –, il y a différentes nuances et, visiblement, il n'y a pas d'accord.
Une ambiguïté peut être entretenue aussi bien par les organisateurs que parfois par les autorités puisque, de manière générale, les soirées privées sont moins contraignantes.
À titre d'exemple, la loi de 1960 sur la préservation de la jeunesse interdit à tout mineur non marié de moins de 16 ans d'entrer dans les salles de danse non accompagné. Il s'agit d'une très vieille règle mais il n'existe pas de nouvelle définition. Cette interdiction ne vaut pas pour les soirées privées, avec pour conséquence que certains bals changent d'intitulé pour s'appeler "soirée privée" pour permettre l'entrée aux moins de 16 ans. On est donc face à un flou artistique aussi bien pour les communes que pour les zones de police et les bourgmestres qui ont cette organisation sous leur responsabilité.
Au-delà des règlements de police, on sait que la SABAM est confrontée à la même source de confusion puisque le prélèvement des droits d'auteur diffère selon qu'il s'agit d'une soirée publique (un bal) ou d'une soirée privée.
Selon moi, il faut arriver à une distinction entre ces deux notions. Pour que chacun n'y aille pas de sa petite interprétation personnelle, ne serait-il pas possible que vous apportiez vos éclaircissements et une définition qui aideront tant les pouvoirs locaux que les organisateurs de soirée?
10.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chère collègue, s'il est vrai que la distinction n'est pas toujours aisée entre les soirées privées et publiques, la détermination du caractère privé ou public d'une soirée doit s'apprécier dans les faits sur la base des critères qui existent déjà.
Ainsi, pour qu'une réunion soit considérée comme privée et soit protégée par l'inviolabilité du domicile, elle doit se tenir dans un lieu clos et couvert et son accès doit être subordonné à une invitation personnelle et individuelle émanant de celui qui a le droit de disposer du local où la soirée se tient.
Une réunion perd son caractère privé dès lors que l'on y est admis en présentant une carte d'invitation que quiconque peut recevoir ou acheter. Il en est de même si l'entrée est uniquement subordonnée au paiement d'une somme quelconque ou d'une autre condition immédiatement et aisément réalisable.
En effectuant des contrôles, les services de police peuvent constater que des soirées privées sont en réalité des soirées publiques. Or des mesures préventives de police administrative peuvent être appliquées aux soirées qui auraient perdu leur caractère privé; je pense à des mesures en termes de sécurité et de salubrité (présence de la police, par exemple).
Il ne me semble toutefois pas qu'une définition dans une norme supérieure des termes "bal" et "soirée privée" constituerait un remède efficace au problème évoqué, dans la mesure où il existe déjà des critères de différenciation.
Enfin, je n'ai pas reçu de revendications à ce sujet de la part de l'Union des villes et communes ou d'autres organisations.
10.03 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Le fait que vous signaliez que cela doit s'apprécier dans les faits est bien le problème! En effet, on se retrouve à devoir juger au cas par cas. En termes de mesure préventive, il paraît difficile pour la police, l'administration et la commune, qui va voter une ordonnance de police, de préciser dans le règlement à partir de quel moment c'est privé ou public.
J'ai bien compris que votre réponse reposait sur des critères qui existent déjà. Avec la zone de police, nous allons nous pencher sur ces critères pour essayer de les réintroduire dans l'ordonnance.
Mais, de manière générale, je continue de m'interroger. Il est possible que je revienne sur cette question ou encore que j'interpelle l'Union des villes et communes, car ce problème est bien réel.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 11622 de Mme Van Cauter est reportée à sa demande.
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de interne controle en beheer van klachten bij de politiediensten" (nr. 11624)
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Comité P" (nr. 11625)
- de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de arrondissementele informatiekruispunten" (nr. 11626)
- M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le contrôle interne et la gestion des plaintes au sein des services de police" (n° 11624)
- M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité P" (n° 11625)
- M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "les carrefours d'information d'arrondissement" (n° 11626)
11.01 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn drie ingediende vragen gaan alle drie over het Comité P. Ik zal ze samen stellen.
11.02 Minister Guido De Padt: Goed, want ik heb ook een gezamenlijk antwoord.
11.03 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb inderdaad een aantal vragen over het jaarverslag van het Comité P. Ik heb eraan gehouden ze in de commissie te stellen en niet in de plenaire vergadering, zoals sommige collega’s vorige week, omdat ik denk dat het jaarverslag van het Comité P nog altijd een geëigende manier van werken is, met ook de bijzondere commissie die in het Parlement bestaat.
Mijn eerste vraag gaat over de interne controle en het beheer van klachten bij de politiediensten. Met de gebeurtenissen in Gent van de jongste dagen in gedachten, denk ik dat wij het er allemaal over eens zijn dat de interne controle bij de politiediensten een heel belangrijk gegeven is. Dat is natuurlijk ook gebleken uit heel de affaire bij de federale politie. In het jaarverslag van het Comité P wordt letterlijk gemeld dat het goed zou zijn dat er een nieuwe, actuele omzendbrief zou komen in verband met die interne controle en beheer van klachten, omdat de vorige dateert van 1994 en helemaal geen rekening houdt met de politiehervorming.
Mijnheer de minister, deelt u de visie van het Comité P? Bent u inderdaad van plan om aan een nieuwe omzendbrief te werken die de interne controle ongetwijfeld kan versterken en op die manier ook het vertrouwen van de burger in de politiediensten zou kunnen doen toenemen?
Mijnheer de voorzitter, mijn tweede deelvraag gaat over een punt waarover ik ook aan u een brief geschreven heb. Wanneer kunnen wij in deze commissie eindelijk eens van gedachten wisselen over de aan de gang zijnde evaluatie van de politiehervorming, over de rapporten die daarover bestaan en over het werk dat de federale politieraad daar doet?
Mijnheer de minister, ik vind persoonlijk dat in de jaarverslagen van het Comité P, trouwens niet alleen dit jaar, maar ook de vorige jaren, altijd heel wat aanbevelingen staan waarmee volgens mij het beleid veel te weinig rekening houdt. In welke mate bent u van plan om bij de aan gang zijnde evaluatie van de politiehervorming rekening te houden met de verschillende beleidsaanbevelingen die het Comité P in de diverse jaarverslagen gedaan heeft, maar zeker in het jaarverslag dat vorige week officieel werd bekendgemaakt?
Mijn derde vraag in dat verband is een letterlijke overname van wat het Comité P eigenlijk aanbeveelt. Het blijkt dat de werking van de verschillende AIK's, de arrondissementele informatiekruispunten, nogal verschilt van arrondissement tot arrondissement, en dat hangt natuurlijk sterk samen met het personeel, net zoals alles samenhangt met mensen en de kwaliteit van het personeel. Ik citeer letterlijk uit het jaarverslag van het Comité P: "Het Comité P is van oordeel dat een doorgedreven systeem van monitoring van kwaliteit en performantie van de AIK's dringend in de plaats dient gesteld."
Mijnheer de minister, in welke mate u van plan bent om daar rekening mee te houden en concrete stappen te zetten.
Dit waren mijn drie vragen, als één geheel behandeld.
11.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Vandenhove, ik zou mij kunnen beperken met te verwijzen naar de antwoorden die ik vorige week heb gegeven in de plenaire vergadering van de Kamer, maar ik zal dat uiteraard niet doen. Dat zou immers niet ernstig zijn. Ik heb overigens ook in de Senaat een antwoord verstrekt aan senator Claes, met betrekking tot het jaarverslag van het Comité P.
Wat de interne controle betreft, is het mijn aanvoelen dat de afbakening van bevoegdheden tussen het Comité P en de Algemene Inspectie, wat toch een equipe is van 80 tot 90 mensen, beter zou moeten gebeuren. Er zou een eenheid van controle op de interne werking moeten zijn, zonder een divergentie in die controleapparaten. In dat verband ben ik samen met onze diensten van de Algemene Inspectie, met de voorzitter van de vaste begeleidingscommissie van het Comité P en het Comité P zelf, nagegaan of we geen protocollen kunnen sluiten over wie wat doet, zonder dat de autonomie van de ene ten opzichte van de andere wordt doorbroken. Ik denk dat daarover best afspraken zouden worden gemaakt. Er is nu al een protocol uit 1995 of later, waarin afspraken werden gemaakt over het doorspelen van bepaalde, concrete cijfermatige gegevens, maar ik denk dat het niet ver genoeg reikt. Ik meen dat het goed is dat we daarover afspraken zouden maken.
We zijn die nieuwe basisrichtlijnen aan het voorbereiden. Ik heb trouwens aan de inspectie-generaal in het algemeen, en aan de heer Closet in het bijzonder, recent nog de opdracht gegeven om na te gaan op welke manier die interne controle in de 196 verschillende politiezones is gerealiseerd of niet gerealiseerd, en op welke manier het zou kunnen worden verbeterd. Hoewel men het allicht nooit zal kunnen uitsluiten, heeft het geval van Gent immers aangetoond dat er daar, toch minstens op het vlak van interne controle, wat zaken aan het mislopen waren. Ik herhaal dat wellicht geen enkele audit zal kunnen voorkomen dat iemand zich eens misdraagt en de regels overschrijdt.
We zullen uiteraard ook rekening houden met de aanbevelingen van het Comité P bij de lopende evaluatie van de politiehervorming.
Ik heb daar vandaag nogmaals op aangedrongen. Ik had in eerste instantie gehoopt die evaluatie eind januari of in tweede instantie eind februari te ontvangen. U weet dat de federale politieraad daarmee bezig is. 22 en 23 maart zijn de twee laatste overlegdagen, waar nog invulling zal worden gegeven aan het luik Justitie. Er moeten nog enkele zaken worden uitgeklaard en afgevlakt binnen dat luik Justitie zelf. Ik hoop tegen 15 april – maar ik durf die datum niet meer vast te prikken – die evaluatie van 10 jaar politiehervorming en geïntegreerde politie in mijn bezit te krijgen. Het is uiteraard de bedoeling die evaluatie alsdan zo vlug mogelijk in deze commissie te bespreken.
Wat ik wel een beetje betreur inzake het huidige verslag van het Comité P, is dat het in tegenstelling tot de andere verslagen niet eerst aan onze diensten en aan de federale politie voorgelegd werd om na te gaan – dat gebeurde met andere verslagen wel, meen ik mij te herinneren – wat er inmiddels werd gerealiseerd. Het verslag van het Comité P gaat over het jaar 2007 en over de eerste helft van 2008, maar men heeft de diensten niet in de gelegenheid gesteld te kijken wat er inmiddels eventueel al gerealiseerd is op basis van de aanbevelingen die wij gedaan hebben. Onze mensen zijn daarmee bezig. De federale overheid, samen met andere instanties, werkt aan het voorbereiden van de repliek. Die zal dat ter bespreking komen in de Vaste Begeleidingscommissie bij het Comité P. Als het nodig of nuttig zou zijn, mag dat overigens voor mij ook hier in de commissie voor de Binnenlandse Zaken aan bod komen.
Wat de monitoring van de arrondissementele informatiekruispunten betreft, kan ik u het volgende meedelen. Het concept voor het verwerken van de informatie van de AIK’s wordt geregeld door twee gemeenschappelijke richtlijnen van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken, de zogenaamde MFO 3 en MFO 6.
Het koninklijk besluit van 14 november 2006 inzake de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie bepaalt dat de directie van de operationele politionele informatie, het CGO, de ontwikkeling verzekert van het concept, gelinkt aan de procedures van de geïntegreerde verwerking van de politionele informatie ten bate van de geïntegreerde politie. Dat geldt in het bijzonder voor de standaardisatie van de procedures van verwerking van informatie en voor de implementatie van dit concept in het functioneren van de AIK’s via de arrondissementele gerechtelijke directeurs, de DirJuds, en de bestuurlijke directeuren-coördinatoren, de DirCo's.
De wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie bepaalt in artikel 105 bis dat het dagelijkse logistiek en administratief beheer van een AIK en het functioneel beheer van de bestuurlijke informatie gebeurt door de DirCo.
Het functioneel beheer van de gerechtelijke informatie wordt waargenomen door de DirJud. CGO, de dienst van de directie van de operationele politionele informatie, organiseert regelmatig vergaderingen met alle AIK’s en de directeurs-generaal van de bestuurlijke en de gerechtelijke politie, teneinde de nodige informatie inzake de door de AIK’s behandelde materie te delen en te verspreiden.
Het lijkt me niet abnormaal dat er inzake het verwerken van operationele informatie in functie van de specifieke toestand van de verschillende arrondissementen andere inhoudelijke accenten kunnen worden gelegd. Onder andere de diensten van de commissaris-generaal zullen dat jaarverslag van het Comité P analyseren.
Mijnheer de voorzitter, ik denk dat ik op de drie vragen vrij uitgebreid heb geantwoord. Ik ben natuurlijk beschikbaar voor aanvullende vragen of opmerkingen.
11.05 Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, nog een korte reactie.
Ten eerste, in verband met de interne controle ben ik blij te vernemen dat ook u de mening bent toegedaan dat de zaken meer gestroomlijnd kunnen worden en beter op elkaar moeten worden afgestemd, maar vooral dat er goed zou worden gecommuniceerd naar de politie zelf, maar ook naar de burger. Dit sluit niet uit dat de burger er nog met heel wat klachten zal terechtkomen die er niet moeten terechtkomen. Wat dat betreft ben ik blij dat u mijn mening deelt.
Ten tweede, ook al komt u mij daar voor een deel tegemoet, ik vind dat er in de jaarverslagen van het Comité P heel wat goede aanbevelingen staan. We moeten er daarom niet altijd mee akkoord gaan, dat is een andere zaak. Er kan wel over gediscussieerd worden.
Het zou niet slecht zijn om in het Parlement, met die informatie over de politiehervorming in de hand, een aantal afwegingen te maken: welke aanbevelingen heeft het Comité P de laatste jaren in zijn jaarverslagen gedaan, aan welke is er al dan niet een gevolg gegeven, wat zijn de nieuwe elementen waaraan na een discussie gevolg is gegeven?
Ik heb vaak de indruk dat we rapporten en studies bestellen en analyses laten maken, terwijl daar echt heel nuttige dingen instaan waaraan in het verleden, zowel door de politiek als door de betrokken diensten, te weinig gevolg is gegeven.
Ik begrijp uw reactie. Laten we daar zo snel mogelijk werk van maken. Ik begrijp dat het voor u onmogelijk is om u vast te pinnen op een datum omdat u inderdaad afhankelijk bent van een aantal adviesorganen. U zegt nu 15 april. Ik hoop het voor u, mijnheer de minister, en ook voor u, mijnheer de voorzitter, want ik weet dat u er in deze commissie zelf een vraag over hebt gesteld. Ik heb u toen een brief gestuurd met de vraag om dat zo snel mogelijk te doen. Er bestaat min of meer ongerustheid op het terrein en men kijkt uit naar de evaluatie en de conclusies.
L'incident est clos.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitspraken van Glenn Audenaert" (nr. 11668)
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitspraken van het hoofd van de Brusselse gerechtelijke politie inzake de splitsing van het gerechtelijk arrondissement" (nr. 11764)
- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "les déclarations de Glenn Audenaert" (n° 11668)
- M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "les déclarations du chef de la police judiciaire de Bruxelles à propos de la scission de l'arrondissement judiciaire" (n° 11764)
12.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal eerst het incident schetsen.
Op een VLD-debat vond het hoofd van de federale gerechtelijke politie, de heer Audenaert, het nodig om de toename van het aantal vrouwelijke magistraten te hekelen met zeer seksistische uitspraken. Op de vooravond van de internationale vrouwendag is het moment zeer slecht gekozen. Daarnaast vergastte hij de toehoorders ook nog eens op zijn eigenzinnige onzinnige visie op de splitsing van het gerechtelijk arrondissement BHV.
Met betrekking tot de vervrouwelijking heb ik begrepen – dat is ook mijn vraag aan u – dat hij zich heeft verontschuldigd. Heeft u formeel die excuses gekregen?
Twee. Inzake het gerechtelijk arrondissement BHV, bent u het eens met 95% van de Vlamingen en van de Vlaamse politieke partijen die zijn uitspraken ter zake zeer onverstandig vinden en die standpunten huldigen die daar lijnrecht tegen ingaan? Men hoeft geen genie te zijn om te beseffen dat er een ander criminaliteitsbeeld is in het stedelijke Brussel dan in het landelijke Halle-Vilvoorde en dat een eigen gerechtelijk arrondissement wel degelijk aangewezen is.
Dat brengt mij ook tot het probleem dat de heer Audenaert blijkbaar toch het publieke, politieke forum gebruikt om een eigen professionele agenda te gaan verdedigen, er namelijk van uitgaand dat een inperking van het gerechtelijke arrondissement BHV ook een inperking betekent van de persoonlijke macht van de heer Audenaert.
Wij hebben dit net besproken met de minister van Justitie, de heer De Clerck. Die heeft toch zeer duidelijk geantwoord dat de uitspraken van de heer Audenaert globaal onaanvaardbaar zijn en ongepast. Hij was iets barmhartiger met betrekking tot de uitspraken inzake BHV, maar was vernietigend en wenste de heer Audenaert publiek terecht te wijzen over zijn uitspraken inzake de vervrouwelijking van de magistratuur. Ik herhaal: hij heeft die uitspraken globaal onaanvaardbaar en ongepast genoemd.
De bal komt bij u te liggen, mijnheer de minister. Gelet op het standpunt van minister De Clerck dat, veronderstel ik, toch ook een regeringsstandpunt zal zijn, welke tuchtrechtelijke of andere maatregelen dienen zich dan aan? Wat vindt u zelf van de uitspraken, zowel de seksistische als de uitspraken inzake BHV van de heer Audenaert? Wat vindt u daar zelf van? Vindt u het trouwens kunnen dat zulke topambtenaar, het hoofd van de gerechtelijke politie, politieke publieke uitspraken doet die dan nog wel zijn eigen persoonlijke zaak dienen, en dat alles op een partijpolitiek evenement? Vindt u dat kunnen? Is er ter zake geen regelgeving die dat verhindert en/of beteugelt?
12.02 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, we hebben daarjuist een debat gehad waar ook collega Doomst bij betrokken was. De minister heeft toen op het vlak van het principe wel een duidelijk antwoord gegeven.
Mijnheer de minister, ik wil toch even lucht geven aan mijn verontwaardiging over wat er allemaal gezegd is, zeker in verband met vrouwen. Hij heeft zich daarvoor dan wel geëxcuseerd maar hij heeft zich ook uitgelaten over Brussel-Halle-Vilvoorde. Hij heeft daarover heel duidelijke partijpolitieke stellingen ingenomen, dit in een debat dat tot en met politiek geladen is. Als hooggeplaatste politieofficieren zoiets doen, dan halen zij het gezag van de politie onderuit. De politie moet immers neutraal blijven, in alle betekenissen van het woord. Zeker iemand als Audenaert, die bekend staat als iemand van de blauwe kant, moet vermijden om heel duidelijke blauwe uitspraken te gaan doen of MR-praat te verkopen. Daarmee brengt hij immers zichzelf en het hele korps in moeilijkheden.
Hij mag ook zeker de waarheid niet verdraaien. Als hij zegt dat het veiliger zou zijn als BHV gehandhaafd wordt dan wanneer er een eigen parket of een eigen veiligheidsbeleid komt in Halle-Vilvoorde, dan doet hij de waarheid duidelijk geweld aan. Op dit moment is het Brussels parket gekend omwille van zijn extreme laksheid. Een splitsing moet voor Halle-Vilvoorde tot een veiliger beleid kunnen leiden. Ten tweede zal het ook voordelen hebben voor Brussel zelf omdat het parket zich dan kan toespitsen op de grootstedelijke criminaliteit.
Het is bovendien een complete idiotie, mijnheer de minister, dat men durft zeggen dat een gesplitst gerechtelijk arrondissement zou leiden tot schending van de mensenrechten. Voor de rechtbank bestaat er zoiets als tolken, al decennia. Het is onbegrijpelijk dat men dit soort zaken zelfs maar durft te formuleren, zeker van iemand die dan toch de indruk wil wekken dat hij gestudeerd heeft.
Helemaal tergend vind ik dat hij FDF-praat verkoopt op het vlak van de taalkaders bij de magistraten. Dat is nergens voor nodig, hij moet daarover zo hard mogelijk zwijgen. Het is immers precies door de taalwetten verder onderuit te halen en af te bouwen dat we met steeds meer met eentalig Franstalige magistraten zitten, met alle gevolgen van dien voor de kwaliteit van parket en rechtbank.
Mijnheer de minister, ik kom dan aan mijn vragen, onder meer over het machogedrag van Glenn Audenaert maar ook over Brussel-Halle-Vilvoorde. Vindt u het oorbaar dat een politiechef zich zo enerzijds verregaand uitspreekt over een omstreden kwestie inzake vrouwen en anderzijds dergelijke duidelijke uitspraken doet in het partijpolitieke debat? Twee, is het een officieel standpunt van de politie of van Binnenlandse Zaken dat het gerechtelijk arrondissement Brussel beter niet gesplitst zou worden? Drie, werd hij op het matje geroepen of is die procedure lopende zodat herhaling van dit soort zaken voorkomen wordt?
Zeker hogere politieofficieren moeten weten waaraan zich te houden. Wanneer ze worden teruggefloten valt dat misschien wat meer op maar zij hebben een voorbeeldfunctie en het is nodig dat u hier klare wijn schenkt.
12.03 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, op 3 maart jongstleden vond in de Koninklijke Militaire School inderdaad een debatavond plaats, met als titel “een hoofdstedelijke visie op veiligheid”, die werd georganiseerd door Vlaams volksvertegenwoordiger voor Brussel Sven Gatz. Een van de sprekers op deze avond was de heer Glenn Audenaert, gerechtelijk directeur van de federale politie Brussel.
Ik heb achteraf inderdaad gehoord dat gerechtelijk directeur Glenn Audenaert uitspraken heeft gedaan over de nefaste gevolgen van de vervrouwelijking van de magistratuur, enerzijds, en de nadelen van de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, anderzijds. Ik wil er uw aandacht op vestigen dat de heer Audenaert die uitspraken heeft gedaan in persoonlijke naam, aangezien hij niet officieel gemandateerd was door de federale politie om deel te nemen aan deze debatavond. Hij vertolkte daar dus hoegenaamd niet het standpunt van een officiële instantie of een officiële overheid. De uitspraken die hij heeft gedaan, zijn volledig voor zijn eigen rekening.
De wet op de geïntegreerde politie voorziet in een discretieplicht voor alle politieambtenaren. Politieambtenaren dienen zich meer bepaald ervan te onthouden om in het openbaar uiting te geven aan hun politieke overtuiging. Zoals evenwel werd bevestigd door de heer Audenaert in de weekendkranten – daarin heeft hij ook nogal wat uitspraken gedaan – zou zijn uitspraak over Brussel-Halle-Vilvoorde niet ingegeven zijn door politieke, maar door pragmatische motieven, namelijk om te garanderen dat criminelen, of zij nu misdrijven plegen in de rand of in het centrum, een zelfde kwaliteitsvolle rechtspleging krijgen.
Wat de vervrouwelijking van de magistratuur betreft, betreur ik, al evenzeer als mijn collega van Justitie, de uitspraak van de heer Audenaert. Ik moet trouwens zeggen dat de procureur des Konings van Brussel inmiddels de bewering heeft ontkracht. Hij heeft gezegd dat er geen probleem was binnen zijn personeelsbestand op dat vlak.
Ik heb in elk geval, onmiddellijk na de uitspraken van de heer Audenaert, zijn hiërarchische oversten aangeschreven om meer uitleg te krijgen over de statements waarnaar u verwijst. Ik heb in hetzelfde schrijven aangedrongen op een meer gereserveerde en doordachte houding in de toekomst. Afhankelijk van het antwoord dat ik zal ontvangen op de vraag die ik heb gesteld, en zonder daarop te willen vooruitlopen, zal ik nadien bekijken welke initiatieven ik verder moet nemen.
12.04 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik stel vast dat twee ministers, de een al wat sterker dan de andere, de uitspraken veroordelen en de betrokkene terechtwijzen. Verder wordt er evenwel weinig gevolg aan gegeven, behalve de brief die u hebt gericht aan zijn hiërarchische overste, die de zaken dan op langere baan schuift in plaats van onmiddellijk in te grijpen.
Ik acht dat niet helemaal in overeenstemming met het oordeel van minister van Justitie De Clerck die nog duidelijker was. Hij had het over globaal onaanvaardbare en onaangepaste uitspraken en over een publieke terechtwijzing.
Men kan moeilijk het ene zeggen, tenzij het geen regeringsstandpunt is, en uiteindelijk de actie beperken tot het schrijven van een brief.
Daarnaast zegt u dat zijn standpunt inzake BHV werd ingegeven door pragmatisme. Volgens mij moet het dan wel een heel persoonlijk pragmatisme zijn dat zijn uitspraken heeft geïnspireerd.
Ik betreur uitermate dat hij het publieke politieke forum heeft gebruikt voor zijn zaak. Ik kan begrijpen dat hij zo denkt, maar niet dat hij dergelijke uitspraken doet.
Ik zal u na verloop van tijd daarover opnieuw een vraag stellen. Momenteel vind ik echter dat de houding en de veroordeling van de uitspraken niet in verhouding staat tot de actie die ter zake maar wordt ondernomen.
12.05 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind uw antwoord nogal teleurstellend en braaf. Ik had toch wel duidelijker taal verwacht.
Uiteraard nam hij geen officieel standpunt in. Hij heeft echter wel een heel hoge politiegraad en dus wordt zijn standpunt daarmee geassocieerd en lijkt het officieel.
U zegt dat zijn uitspraken over Brussel-Halle-Vilvoorde eerder pragmatisch zijn. Als men het dossier van nabij bekijkt, ziet men, zeker op pragmatisch vlak, een overvloed aan argumenten die voor de splitsing pleiten. Het is geen vrijgeleide om zomaar pure FDF-praat te verkondigen en te beweren dat er in verhouding te veel Vlamingen zijn bij de magistratuur en dat de taalkaders niet meer van deze tijd zijn. Dan kent men het dossier niet en zet men zich op de lijn van de meest rabiate Franstaligen.
Ik blijf dit onaanvaardbaar vinden. Men mag dat niet zomaar afzwakken tot een puur pragmatische uitspraak.
U zegt dat u informatie hebt ingewonnen. Het spreekt voor zich dat u dat hebt gedaan.
Ik zie echter weinig concrete gevolgen. Uw reactie is heel algemeen gericht en zeker niet op de betrokkene persoonlijk. Wij hebben daarnet vernomen dat hij op dit moment met vakantie is. Mijnheer de minister, ik hoop dat als hij terugkomt uit vakantie, hij wel degelijk op het matje wordt geroepen en dat hij duidelijk de levieten wordt gelezen, dat hem duidelijk gezegd wordt dat er een grens is overschreden.
Wij kennen de heer Audenaert allemaal een beetje. Hij is een zeer gladde macho, die zich zeer weinig aantrekt van kritiek en zich nogal verheven voelt boven de rest van het korps. Het wordt tijd dat zulke mensen ook eens weten dat er grenzen zijn en dat een klein beetje bescheidenheid mensen veel meer siert dan grootspraak en allerlei blufferige en pocherige uitspraken die het politiewezen alleen maar kunnen schaden.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politiezones in Brussel" (nr. 11652)
13 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les zones de police de Bruxelles" (n° 11652)
13.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, blijkbaar mangelt het de zes Brusselse politiezones aan voldoende geldelijke middelen om hun personeel te betalen. Dat wordt ook bevestigd door een antwoord van Brussels minister Picqué op een parlementaire vraag van de heer Walter Vandenbossche. In totaal zouden de Brusselse politiezones 1,4 miljoen euro te kort komen.
Blijkbaar is het de bedoeling dat de federale regering daarvan 800.000 euro zou betalen. Blijkbaar hebben ook de gemeenten zelf geen geld om de overige 600.000 euro op te brengen.
Mijnheer de minister, klopt het dat er een tekort is bij de Brusselse politiezones? Is in overleg voorzien om voor dat tekort een oplossing te vinden?
13.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, indien de cijfers aangehaald door minister-president Picqué, inderdaad betrekking hebben op de financiering van de lokale politie, verwijzen zij naar twee onderscheiden situaties die verkeerdelijk door elkaar zijn gehaald.
Het betreft hier 1,4 miljoen euro of 1.377.516,66 euro die de federale staat nog steeds zal betalen aan de Brusselse zones met uitvoering van de bijkomende federale toelage voor de indexering van de financiering van de lokale politie voor het jaar 2008. Dat is de jaarlijkse indexering van de federale basisdotatie ten opzichte van de gezondheidsindex, een correctie die volgt op het voorbije jaar 2008.
De uitbetaling van die 1,4 miljoen euro zal gebeuren zodra de wettelijk vastgelegde procedure, waarbij een aantal organen zijn advies geeft, is doorlopen.
Los van die indexering heeft de federale regering beslist om een specifieke en eenmalige bijkomende toelage toe te kennen aan de politiezones om de stijging van de loonlasten in 2008 op te vangen.
Het bedrag voor de Brusselse zones bedraagt 791.340,10 euro, hetzij de 800.000 euro waar de heer Picqué het over heeft. Dat bedrag werd al betaald in december 2008. Het weze duidelijk dat de vermelde bedragen volledig ten laste vallen van de federale overheid en zij mogen dus niet van mekaar worden afgetrokken. Er is dus op basis van de voornoemde cijfers geen sprake van een tekort voor de Brusselse politiezones, zodat het overleg ter zake in feite niet aan de orde is.
In het antwoord op de parlementaire vraag van de heer Walter Vandenbossche door mijn collega van het Brussels gewest werd veeleer de algemene Brusselse problematiek besproken. Ik misken de bijzondere status van Brussel in Europa niet en de problemen die hieruit voortvloeien. Om tot een correcte en objectieve financiële inschatting te kunnen komen van die situatie, is het wellicht wachten tot de definiëring van de nieuwe, nog te bepalen verdeelsleutel.
13.03 Michel Doomst (CD&V): Ik dank de minister voor de bijkomende uitleg. Ik denk dat het de cijfers inderdaad in een ander kader stelt. We moeten daar nog wel eens op terugkomen, want, zoals ik bij de vorige vraag ook al gesteld heb, blijf ik erbij dat wij toch in het voordeel van Brussel zouden moeten blijven pleiten, om daar tot een fusie te komen. Ik zeg dat echt niet om mensen voor het hoofd te stoten, maar gewoon in het algemeen veiligheidsbelang en voor een rationele en professionele benadering van die zaak, denk ik dat dat goed zou zijn.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 11654 de M. Vercamer sera posée à Mme la ministre Laruelle.
14 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van de voetbalinterland België-Bosnië" (nr. 11666)
14 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "les mesures de sécurité prévues pour la rencontre internationale de football Belgique-Bosnie" (n° 11666)
14.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de WK-kwalificatiematch tussen België en Bosnië, in Genk.
Voor de eerste keer in de geschiedenis heeft de Koninklijke Belgische Voetbalbond alle kaarten van het bezoekersvak, in casu het vak voor de Bosnische supporter, rechtstreeks aan de Bosnische voetbalbond verkocht. Dat betekent in concreto dat alle supporters van Bosnië die de wedstrijd willen bijwonen, hun ticket bij de Bosnische voetbalbond moeten kopen.
U moet dat eens proberen. Ik heb het geprobeerd. Ik wacht echter nog altijd op een antwoord van de Bosnische voetbalbond op mijn poging om een ticket te bemachtigen. Ik heb naar de betrokken bond gemaild, maar heb nooit een antwoord en zelfs geen bevestiging gekregen.
14.02 Minister Guido De Padt: Hebt u uw aanvraag misschien in het Nederlands geschreven?
14.03 Ben Weyts (N-VA): Nee, ik heb mijn aanvraag in het Engels gedaan. Trouwens, u weet dat ik misschien veeleer voor de Bosnische kant zou supporteren.
U weet dat de kans heel reëel en bijna een wetenschappelijk feit is, dat de Bosniërs die in België en in de omringende landen verblijven – ik lees in de pers immers over Bosniësupporters uit de Verenigde Staten –, vanzelfsprekend tickets voor de Belgische supportersvakken zullen moeten kopen, met natuurlijk immense veiligheidsrisico’s tot gevolg.
Een enigszins gekke maatregel van de Koninklijke Belgische Voetbalbond bepaalt dat alle supporters die een ticket voor de Belgische vakken kopen, een document moeten ondertekenen waarin zij op erewoord verklaren dat zij supporters van de thuisploeg en niet van de bezoekers zijn. Zij moeten een eed ondertekenen die bepaalt dat zij niet voor de bezoekende ploeg zullen supporteren. Doen zij dat toch, dan zal de politie ingrijpen en de betrokkenen uit het stadion verwijderen.
Ik kan mij best inbeelden tot welke situaties en tot welke chaos een dergelijke maatregel kan leiden, indien de Bosniërs een doelpunt zouden maken en die kans is zeer reëel, laten wij eerlijk zijn. In voorkomend geval zullen verschillende toeschouwers in de Belgische vakken opveren. Ik veronderstel dat de politie op dat moment alle, betrokken toeschouwers uit het stadion zal verwijderen. U kunt zich wel voorstellen dat een dergelijke actie tot grote problemen en tot rellen aanleiding zal geven.
Bovendien is er ook het ongemak voor de Belgische supporters. Zij moeten zich immers tijdens de kantooruren naar Brussel begeven.
In geschetst kader heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, naar verluidt vaardigde de Koninklijke Belgische Voetbalbond deze maatregelen uit op vraag en medeverantwoordelijkheid van de politie van Genk. Kunt u dat bevestigen?
Ten tweede, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de Koninklijke Belgische Voetbalbond en de politiediensten?
Ten derde, aangezien de Koninklijke Belgische Voetbalbond al incalculeerde dat er concentraties van Bosniërs in het stadion zouden kunnen ontstaan, wat op voorhand was geweten, mogen de supporters dus niet vrij kiezen waar zij plaatsnemen.
Waarom heeft men dan geen apart vak voorzien voor de Bosniësupporters in België, zodoende dat die mensen ook in België tickets zouden kunnen kopen? Dan was er geen enkel probleem geweest.
Ten vierde, wat is de interpretatie of definitie van supporteren voor de tegenpartij? In concreto, wanneer wordt men uit het stadion geplukt door de politie? Hoe zal de politie toezien op het verbod? Hoe zal men ingrijpen? Dat zijn allemaal vragen die opduiken.
14.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Weyts, de politie GAOZ, dat is Genk-As-Opglabbeek-Zutendaal, heeft aan de KBVB alleen gevraagd om de bepaling van het KB van 20 juli 2005 inzake ticketbeheer na te leven, in het bijzonder de scheiding van de supporters. Dat was dus een vraag van de lokale politie aan de voetbalbond.
Het initiatief om per persoon vier tickets te verkopen en dit alleen in Brussel te doen tijdens de kantooruren en de supporters het vermelde formulier te laten ondertekenen of ze een bepaalde plaats toe te wijzen in het stadion, komt dus van de voetbalbond en werd niet opgelegd door de politie.
Uw tweede vraag is zo algemeen gesteld dat ik hierop geen gedetailleerd antwoord kan geven. De afspraken tussen de voetbalbond en de politie betreffen alle veiligheidsmaatregelen zoals wettelijk voorzien en worden vastgelegd in een overeenkomst zoals voorzien in de voetbalwet. Het gaat hier om de ticketverkoop, de inzet van stewards, de modaliteiten inzake alcohol, de samenwerking tussen stewards en politie, de camerabewaking en dergelijke, terwijl andere veeleer een confidentieel karakter hebben. Ik wil erop wijzen dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in het stadion in eerste instantie bij de organisator ligt, in casu de KBVB, en niet bij de politie.
De afspraken over de ticketverkoop werden gemaakt tussen de KBVB en de Bosnische voetbalbond. De politie GAOZ heeft ervaring met gelijkaardige in Genk georganiseerde wedstrijden uit het verleden, zoals België-Turkije, waarvan ik kan aannemen dat u ook supporterde voor Turkije. Ze heeft een operationeel en tactisch plan opgesteld om zo goed als mogelijk aan elke supportersvermenging het hoofd te bieden.
Ik heb het reeds gezegd, ik kan voorafgaand aan de wedstrijd de details niet vrijgeven van dit plan, gezien dit kan leiden tot counterstrategieën van de supporters. Het bestaat erin om de supportersscheiding zoveel mogelijk te garanderen en ingeval van effectieve supportersvermenging ervoor te zorgen dat dit geen enkele aanleiding kan geven tot openbaarordeverstoringen in het stadion.
Een politioneel optreden wordt alleen overwogen indien dit operationeel opportuun lijkt en proportioneel is met de eventueel vastgestelde problemen of de mogelijk te verwachten problemen.
Op basis van de mij overgemaakte informatie, het probleemloos verloop van de wedstrijd België-Turkije en de expertise van de lokale politie inzake voetbalveiligheid, meen ik dat de lokale autoriteiten en politie deze wedstrijd bijzonder grondig hebben voorbereid. Op basis van de beschikbare en binnenkomende informatie wordt dit trouwens stelselmatig verfijnd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de negatieve reputatie, ik waarschuw u daarvoor, van een deel van de Bosnische supporters, zoals dit overigens werd bevestigd door de Bosnische voetbalbond zelf.
14.05 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U maakt de vergelijking met Turkije. In dat geval was er echter geen exclusieve verkoop door de Turkse voetbalbond. Dat is dus een andere situatie.
Veiligheid is in de eerste plaats een zaak van de bond, wat de verantwoordelijkheid betreft. Het is echter een zaak van ons allemaal. Die situatie had eenvoudigweg kunnen worden vermeden als de politie op basis van gezond verstand er bij de bond had op aangedrongen een vak te reserveren voor de Bosniësupporters uit België en de omliggende landen. Nu werd er een veiligheidsgevaar gecreëerd voor de wedstrijd, ongenoegen bij de Bosniësupporters, ongenoegen bij de Belgiësupporters en de vrees voor kleine of grote relletjes. Wij vragen op dat vlak in de toekomst betere afspraken tussen de politie en de bond.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de snelste adequate hulp" (nr. 11681)
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "problemen bij een brand in Beersel" (nr. 11765)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'aide adéquate la plus rapide" (n° 11681)
- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "des problèmes survenus lors d'un incendie à Beersel" (n° 11765)
15.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, de vraag heeft betrekking op de brand op een kampeerterrein in Beersel op donderdag 5 maart waarbij twee caravans uitbrandden.
Volgens de campinguitbater was de brandweer pas na een half uur ter plaatse, hoewel de kazerne in Ukkel slechts een paar kilometer verder ligt. Een van de speerpunten van de brandweerhervorming is het principe van de snelste adequate hulp, volgens de wet van 15 mei 2007, ondertussen bijna twee jaar oud. In geval van het dubbele uitrukken moet, volgens de omzendbrieven, een evaluatiefiche ingevuld worden, die vervolgens bezorgd wordt aan de provinciegouverneur.
Hieromtrent had ik van de minister graag een antwoord op volgende vragen: Kan de minister meer informatie geven over het incident? Wat was de reden waarom de brandweer zo lang op zich heeft laten wachten? Wat is de stand van zaken van de eerste evaluaties betreffende de snelste adequate hulp. Is de dubbele uitruk reeds geëvalueerd en welke zijn de bevindingen omtrent dit principe?
15.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, even vooraf. De heer Weyts heeft aangekondigd dat hij een ongeveer identieke vraag heeft ingediend, die mijn diensten hebben samengevoegd met de vraag van de heer Doomst. Als het overeenkomt met uw inzichten, mijnheer de voorzitter, heb ik geen enkel bezwaar om die vraag ook nu te laten stellen door de heer Weyts, om te vermijden dat ik volgende week hetzelfde antwoord zou moeten geven.
15.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw soepelheid ter zake.
Ik heb nog enkele elementen toe te voegen. Ik verwijs naar de omzendbrief van 14 oktober 1975 betreffende de watervoorraden voor het blussen van branden, waarbij de gemeenten moeten instaan voor de nodige onderhouds- en herstelwerken, minstens een jaarlijkse controle moeten doen op de watervoorraden en minstens om de twee jaar de goede werking van de infrastructuur moeten controleren. Ter zake heb ik ook het verslag van de technische brandweerinspectie kunnen bekijken van de brandweerzone Halle, het meest recente rapport uit 2007. Daarin wordt toch al gewezen op bepaalde problemen ter zake.
Mijnheer de minister, kunt u meer informatie geven over het incident? Wat was de reden dat de brandweer zo lang op zich heeft laten wachten en, in concreto, wat was het probleem met de watertoevoer met de brandkranen? Men moest namelijk drie brandkranen afgaan voor men effectief aan water geraakte.
Ten tweede, wat is de stand van zaken inzake de snelst adequate hulp?
Ten derde, werd het verslag van de inspectie van 2007 opgevolgd? Is er ter zake iemand in gebreke gebleven, namelijk de intercommunale TMVW, de brandweer of andere instellingen?
Tot slot, vermits de voorschriften van de rondzendbrief en het inspectieverslag wel in acht genomen zijn, hoe zijn de moeilijkheden dan te verklaren?
15.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, over het incident zelf kan ik u de volgende informatie verstrekken. De 100 Brussel werd opgebeld om 22.39 uur. Om 22.41 uur heeft de 100 Brussel de voorpost in Ukkel opgeroepen, die met de eerste pompwagen ter plaatse kwam om 22.50 uur. Tussen de ontvangst van de oproep door de brandweer en de aankomst van de brandweer ter plaatse, verliepen aldus slechts enkele minuten, niet zo veel dus.
Bij aankomst ter plaatse bleek evenwel dat verschillende hydranten op de camping niet functioneren. Daardoor was er een tekort aan bluswater, hetgeen de brandweer enigszins in haar werking heeft vertraagd. Een tankwagen diende ter versterking te worden opgeroepen en kwam aan om 23.07 uur. Dus, de eerste oproep was er om 22.39 uur, terwijl de tankwagen om 23.07 uur ter plaatse kwam.
Een evaluatierapport betreffende de toepassing van het principe van de snelste adequate hulp, sinds de inwerkingtreding, werd mij recentelijk bezorgd door mijn diensten. Momenteel wordt reeds gewerkt aan een verbetertraject van de actuele knelpunten op basis van de conclusies van dat rapport. Dat verbetertraject strekt er onder meer toe de interventietijden accurater te kunnen meten en uiteraard ook te verkorten. Niettemin wens ik daarbij te beklemtonen dat dit de evaluatie betreft tijdens de overgangsperiode. In een eerste fase werd er dan ook voor geopteerd om de evaluatie toe te spitsen op de gevallen waarbij een korps moet optreden op een plaats waar men territoriaal niet bevoegd is. Zodra de zones zijn gevormd, zal er binnen elke zone uiteraard een globale evaluatie moeten gebeuren. Op basis van die evaluatie kan het netwerk van posten zo worden gereorganiseerd dat voor het globale grondgebied een snelle en adequate hulpverlening kan worden gegarandeerd.
Op basis van de evaluatie van de verwerkingsfiches – waarnaar u verwees en die ingevuld werden wanneer de dienst die als snelste gedefinieerd werd niet de territoriaal bevoegde dienst was - blijkt dat in iets meer dan de helft van de gevallen de snelste dienst effectief niet het territoriaal bevoegde korps is. Dat wil zeggen dat in meer dan 50% van de gevallen een ander korps moet uitrukken dan datgene dat bevoegd is. Toen ik die cijfers vernam, meende ik dat dit stof tot nadenken biedt.
In ongeveer 15% van de gevallen zijn zij even snel – dat is samen al bijna 65% - als de andere dienst die ter plaatse zou kunnen komen. En in een derde van de gevallen komt de territoriaal bevoegde dienst als eerste aan.
Daaruit blijkt dat het aangewezen lijkt het principe van de dubbele uitruk in vele gevallen te behouden in afwachting van geobjectiveerde meetinstrumenten om de interventietijden van de verschillende brandweerdiensten te kunnen bepalen.
Niettemin blijft het principe van de dubbele uitruk zoals omschreven in de eerste ministeriële rondzendbrief een aanbeveling, waarvan de gemeenten op basis van hun gemeentelijke autonomie kunnen afwijken wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de snelste dienst effectief steeds als eerste ter plaatse is.
15.05 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Die punten van waterbevoorrading zijn blijkbaar nog een probleem. Een aantal gemeenten moet er blijkbaar op gewezen worden dat aan die brandkranen op tijd en stond onderhoud nodig is. Ik heb uit de ervaringen van enkele andere collega’s opgemaakt dat dit een constante bezorgdheid moet zijn.
Wanneer verwacht u de evaluatie? Het cijfer dat u noemt, lijkt mij relevant. Betekent dit dat u denkt aan een evaluatie van de fiches die u binnengekregen hebt tegen midden van dit jaar? Kunt u dan conclusies trekken?
15.06 Minister Guido De Padt: Ik meen dat er binnenkort een opdracht zal uitgaan naar de taskforces die binnenkort worden geïnstalleerd binnen de brandweerzones. De beleidsraad daar zal invulling moeten geven aan het uitwerken van een inventaris van de risico’s binnen de zone. Het zal een van de taken zijn te kijken welke problemen op dat vlak binnen de brandweerzones bestaan. Volgens mij kan het niet dat ook in de toekomst voor de snelste en meest adequate hulp in meer dan 50% van de gevallen andere korpsen moeten interveniëren.
Dat kan niet de bedoeling van de brandweerhervorming zijn.
Als men mij deze weliswaar voorlopige cijfers en ook nog in mondelinge vorm heeft meegedeeld, heb ik gezegd dat dit mij een heikel punt lijkt om in het oog te houden.
Dat zal nu volgen. U zult binnenkort trouwens door de gouverneurs worden uitgenodigd. Ik heb de brieven gisteren en vandaag getekend om die taskforces te installeren en daar ook bepaalde taken aan te verbinden.
15.07 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Gelukkig was het een brand met alleen materiële en geen lichamelijke schade. Anders zou het land in rep en roer staan.
Ik denk dat het behoud van het dubbel uitrukken een zeer goede richtlijn is. Ik denk dat daar ook gevolg aan wordt gegeven in de praktijk.
De werking van brandkranen blijft inderdaad een probleem, niettegenstaande inspectieverslagen die daarop wijzen. Ik zou u willen vragen om ter zake uw administratie te laten optreden en stappen te laten ondernemen.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanpak van woningbranden" (nr. 11680)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verbetering van de brandveiligheid" (nr. 11695)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la lutte contre les incendies domestiques" (n° 11680)
- M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "l'amélioration de la sécurité incendie" (n° 11695)
16.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, week na week hebben wij nog met woningbranden te maken hebben. Dat is een verrassend fenomeen. Ik denk dat u terecht zoekt naar concrete maatregelen om de brandbeveiliging in de woningen zonder al te veel betuttelende maatregelen te verbeteren.
U hebt op een juiste plaats, Batibouw, met specialisten contact gehad om te kijken wat er mogelijk is. Ik wou u vragen om wat meer toelichting te geven bij de plannen die u mogelijk hebt. Aan welke maatregelen denkt u concreet? Op welke termijn denkt u een en ander te kunnen implementeren? Welke rol ziet u voor de steden en gemeenten weggelegd?
16.02 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, ma question est identique. M. Dooms et moi avons manifestement les mêmes lectures!
16.03 Michel Doomst (CD&V): Souvent!
16.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, vous avez décidé d'améliorer et vous avez bien raison, la sécurité des habitations en termes d'incendie. Je vous demande le détail de ces mesures. L'information a été donnée mais pas les détails. Comment les concrétiser?
Des contacts sont-ils pris avec les ministres régionaux compétents pour mettre en place certaines mesures? Y intègre-t-on, et c'est un souci pour moi, les fuites de monoxyde de carbone, cet élément qui amène la mort sans qu'on puisse s'en apercevoir? Ces mesures devront-elles être légiférées?
16.05 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, u hebt het zeer goed getypeerd, namelijk dat er jaarlijks nog te veel slachtoffers vallen bij woningbranden. Ik schrok ook wat van de feiten. Hoewel wij daarover geen exacte cijfers hebben, raamt men het aantal woningbranden toch op ongeveer 10.000 in ons land per jaar, waarbij 100 doden zouden vallen en 900 gewonden. Dat is dus heel veel. Wij hebben soms aandacht voor andere problematieken, maar ik denk dat wij hier wat hoger en meer moeten inzetten. De strijd hiertegen is belangrijk. Dit richt niet alleen materiële maar ook fysieke en, degenen die reeds branden hebben meegemaakt, als burgemeester bijvoorbeeld, weten dit, ook heel grote psychologische schade aan bij veel gezinnen.
Het is dus een belangrijke prioriteit waarop wij verder moeten inzetten. Daarom heb ik naar aanleiding van Batibouw de burgers hierop attent willen maken en een aantal suggesties willen formuleren. Ik zal ze hier even kort expliciteren.
Ik wil eerst toch wel benadrukken dat dit vooral een gewestelijke materie is, een bevoegdheid van de Gewesten en de steden en gemeenten.
Ik heb echter toch willen aangeven of wij niet samen met de Gewesten en de steden en gemeenten zouden kunnen onderzoeken of wij de opmaak van een bouwvergunningdossier zouden kunnen vergezellen, eventueel op vrijwillige basis - er zijn reeds gemeenten die dat op verplichte basis doen - van een advies van een technopreventief adviseur inzake brandbestrijding. Dat moet kunnen onderzocht worden. Ik heb daarvoor ook reeds het overleg met de Gewesten opgestart.
Het Vlaamse Gewest, ik denk niet dat dit het geval is in het Waalse Gewest, heeft recent een energiecertificaat ingevoerd op grond waarvan men aan huurders en kopers van woningen een soort ranking aanbiedt over de manier waarop men de energie binnen die woningen op een goede manier wordt beheerst. De vraag is of dit eventueel ook niet op een vrijwillige manier kan met een brandcertificaat om huurders en kopers in te lichten over de brandveiligheid van een woning.
Het Waalse Gewest heeft wel op verplichte wijze rookmelders ingevoerd. Vlaanderen heeft dat niet gedaan. Men kan zich de vraag stellen of wij daar niet eens moeten gaan luisteren bij onze Waalse vrienden, ons oor te luisteren leggen, wat de resultaten zijn van die ingreep. Heeft dat veel branden kunnen verhinderen of niet? Op basis van die resultaten zouden wij kunnen nagaan wat er dan eventueel kan gedaan worden.
Dat zijn een aantal suggesties die ik heb geformuleerd. Ik ben ook met de Orde van Architecten gaan spreken om te vragen of brandpreventie niet meer een gestructureerd onderdeel kan uitmaken van de vorming van de architecten. Architecten hebben mij op Batibouw immers gezegd dat de brandveiligheid wel het laatste aspect is waaraan mensen financieel aandacht besteden op het ogenblik dat ze een woning bouwen. Men denkt eerder aan andere aspecten. Ik kan mij dat goed voorstellen.
Veiligheid is dus een gedeelde verantwoordelijkheid en vooral op preventief vlak is er een belangrijke rol weggelegd voor de burgers. De rol van de overheid hierin is de burgers te stimuleren en te sensibiliseren tot het nemen van preventieve maatregelen.
Sinds 2007, dit is ook te weinig geweten, kan elke burger genieten van een belastingvermindering voor uitgaven ter beveiliging van de woning tegen inbraak en ook tegen brand. Totnogtoe denkt men dat dit alleen van toepassing is op inbraak, maar het is ook tegen brand. Het zal er in eerste instantie op aankomen om deze bestaande maatregel beter bekend te maken bij de burgers.
J'ai également fait quelques suggestions pour améliorer la protection anti-incendie habitation. Celles-ci seront présentées pour avis en matière de faisabilité et d'opportunité au Conseil supérieur de la sécurité contre l'incendie et l'explosion. Les Régions et les Communautés y sont représentées. On examinera également d'autres aspects en matière de sécurité tels que la prévention d'une explosion de gaz ou d'une intoxication au monoxyde de carbone. Il est donc encore trop tôt pour anticiper les mesures à prendre et leurs détails d'exécution.
Het spreekt vanzelf – ik heb het al aangegeven – dat ook de steden en de gemeenten daarbij niet uit het oog zullen worden verloren. Ik heb deze week al een onderhoud met onder andere de voorzitter van de VVSE.
16.06 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik hoor de gewezen en wellicht ook toekomstige burgemeester van Geraardsbergen toch spreken in de manier waarop u dit dossier benadert. Ik heb u trouwens ook zien blussen met visjes in de wijn. U bent dus op dat terrein toch wel beslagen.
Ik denk dat u een paar punten hebt, vooral wat die branddetector betreft. Ik heb de indruk dat we het probleem minder bij de nieuwe woonsten moeten zoeken, maar wel bij het verouderd patrimonium, waarvan de bewoners vaak geen aandacht aan de problematiek besteden. Ze hebben geen preventieve kijk op de zaken. We moeten daar aandacht aan besteden.
Ik denk dat u gelijk hebt en dat we een en ander best doen in samenspraak met steden en gemeenten. Voor de rest vind ik het een heel goede suggestie om het ook eens te bekijken vanuit de regionale invalshoek. Ik denk dat Wallonië in dit soort zaken het goede voorbeeld geeft met de verplichting van de branddetector. We moeten mekaars aanpas van dichterbij bekijken en de brandweer dichter bij de regio’s brengen, om niet te zeggen dat ik zelfs samen met de heer Crucke voor de regionalisering van de brandweer zou kunnen pleiten.
16.07 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur Doomst, à titre personnel, je suis ouvert à la discussion sur le plan des générations, et peut-être même de celles dont vous venez de parler! Les portes ne sont pas fermées, contrairement à ce que d'aucuns disent!
Monsieur le ministre, pour revenir au thème qui nous intéresse, à savoir l’incendie, le phénomène est d’ampleur. Vous avez raison de vous en préoccuper. Il faut le faire avec les Régions car les compétences sont là. La techno-prévention pourrait intéresser le particulier, l’acheteur, celui qui construit ou également le locataire. Pour votre information, en Région wallonne, des mesures sont prises en matière d'énergie obligeant à effectuer les préventions nécessaires lors de la construction d’un bâtiment.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la lutte transfrontalière contre la drogue" (n° 11694)
17 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de grensoverschrijdende drugsbestrijding" (nr. 11694)
17.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, l'exemple vient parfois du Sud, comme c'était le cas dans la précédente question. Dans celle-ci, il vient peut-être du Nord!
Le président: C'est un bon exemple?
17.02 Jean-Luc Crucke (MR): En tout cas, je suis assez favorable à ce qui a été avancé par une vingtaine de bourgmestres du Limbourg, d'Anvers et de Flandre orientale qui s'étaient réunis à la mi-août dans une caserne militaire de Bilzen, de manière très pacifique, monsieur le président.
Ils avaient signalé à l'autorité fédérale l'insuffisance de moyens alloués à la lutte contre la drogue dont sont victimes de nombreuses communes frontalières des Pays-Bas. Dans le Hainaut occidental, nous connaissons strictement le même phénomène, si ce n'est que cela se passe à la frontière française.
Lors de la rencontre suscitée, le bourgmestre de Lanaken, M. Guido Willen, a émis l'idée de créer, par analogie avec le fonds des amendes de la circulation routière, un fonds des amendes liées au trafic de drogue. Ce Fonds serait mis à disposition des communes dans leur lutte contre ce fléau. Cette idée mérite qu'on s'y attarde.
Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance de cette réunion et de la proposition qui y a été formulée? Comme nous connaissons les mêmes problèmes de chaque côté de la frontière linguistique, ne serait-ce pas le moment d'organiser une table ronde des bourgmestres des zones frontalières de manière à développer une stratégie efficace en la matière?
17.03 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, il est dans mon intention de soulever cette question lors d'un entretien que j'aurai le 19 mars avec mon homologue néerlandaise, Mme ter Horst. La lutte contre la drogue représente un thème prioritaire aussi bien pour elle que pour moi-même.
Au cours de cette rencontre, nous parlerons également de la mise à exécution des conclusions de deux rapports scientifiques qui ont été établis en 2008 à ce propos. Le premier rapport est intitulé "Voor een gezamenlijke beheersing van de drugsgerelateerde criminaliteit in de EU-regio Maas-Rijn" et a été rédigé par les professeurs Fijnaut et De Ruyver. Le second rapport, intitulé "Transnationale criminaliteit en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse grensregio's", a été écrit par le professeur Spapens.
Ma collègue ter Horst et moi-même allons vérifier comment et quand une conférence peut être organisée pour mettre en pratique les conclusions de ces deux rapports scientifiques.
En ce qui concerne votre idée de créer un fonds des amendes liées au trafic de drogue, je dois vous demander de soumettre cette idée à mon collègue de la Justice. Cela dit, l'analogie avec le fonds de sécurité routière me semble être une évidence.
17.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.
Puisque le colloque concerne le Nord et les Pays-Bas, je pense qu'on peut ajouter les collègues français qui connaissent les mêmes problèmes.
Quant à la suggestion de saisir le ministre de la Justice, je m'empresserai de déposer une question.
Het incident is gesloten.
18 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "le record de SDF à Brussels Airport" (n° 11700)
18 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het record aantal daklozen op Brussels Airoport" (nr. 11700)
18.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne sais pas si nous allons figurer dans le Guiness Book mais il semble que l'aéroport de Zaventem connaisse un accroissement de sans-abri, où ils vivraient vingt-quatre heures sur vingt-quatre. Je ne veux pas blâmer ces gens car leur situation est inconfortable. Cela dit, cela perturbe l'activité.
Quelles mesures ont-elles été prises par les services de police pour limiter le phénomène et réorienter ces personnes vers des services spécifiques? Quels sont les résultats de ces mesures?
Pour autant que cela n'ait pas été fait, ne devrait-on pas avertir les administrations compétentes de sorte à juguler ce phénomène?
Êtes-vous au courant d'un risque d'aggravation du phénomène avec la fermeture prochaine du Centre d'action sociale d'urgence (CASU)? Des mesures préventives sont-elles prises?
18.02 Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, la police fédérale est au courant de la présence d'un certain nombre de sans-abri à l'aéroport. Elle intervient en cas de nuisances et/ou de faits judiciaires suivant les instructions des autorités compétentes.
Le plan d'approche est élaboré par l'exploitant de l'aéroport, Brussels Airport Company, en concertation avec d'autres partenaires concernés tels que le service médical et la sécurité de l'aéroport, en collaboration avec la police.
Une série de mesures ont été prises et sont principalement axées sur la dissuasion et la réduction d'éventuelles nuisances.
Toute réduction de la capacité d'accueil contribue sans doute à aggraver le problème des sans-abri. Le CASU est géré par la ville de Bruxelles. Je n'ai pas été informé de la fermeture prochaine de ce centre. Mes services verront si des mesures doivent être prises le cas échéant.
18.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je pense qu'il faut prendre au sérieux ce phénomène. On peut comprendre ceux qui essaient de se réfugier dans un endroit comme celui-là, même si la majorité d'entre eux préférerait être ailleurs. Mais il y a aussi une activité liée au trafic aérien qui doit pouvoir fonctionner dans des conditions optimales.
En ce qui concerne le CASU, l'information n'est pas confidentielle. Je vous demanderais donc d'y être attentif.
Het incident is gesloten.
19 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "le contrôle du personnel policier malade" (n° 11704)
19 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de controle van het zieke politiepersoneel" (nr. 11704)
19.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, j'ai failli tomber à la renverse quand mon chef de zone m'a annoncé, alors que nous parlions de statistiques en matière de maladie au sein de la police et de la zone, que dans le Hainaut, le service de contrôle médical de Jumet ne pouvait strictement plus rien faire pour contrôler les personnes en congé de maladie car il n'y avait plus le moindre médecin-contrôleur disponible.
Premièrement, cette information est-elle conforme à la réalité? Ce n'est pas que je mette en doute ce que dit le chef de zone, mais c'est tellement gros qu'on a du mal à y croire!
Deuxièmement, si on veut se détacher de statistiques purement locales et observer le phénomène sur un plan plus large, quels sont les chiffres pour 2007 et 2008 au sujet des congés de maladie, de l'absentéisme des policiers? Quel est le nombre de contrôles pratiqués et des éventuelles remises au travail après ces contrôles? Comment analyser l'absentéisme dans la police? Est-il selon vous anormalement élevé? Quelles sont les mesures prises pour tenter de juguler cet absentéisme?
19.02 Guido De Padt, ministre: Cher collègue, le contrôle s'exerce pour la police intégrée par des médecins-contrôleurs rémunérés par la police fédérale. Chaque zone de police peut malgré tout conclure un accord avec une firme de contrôle médical externe. Pour pallier les insuffisances en médecins-contrôleurs statutaires, le service médical de la police intégrée recourt aux services de médecins-contrôleurs agréés, payés à la prestation et selon l'importance du déplacement sur la base d'un forfait kilométrique.
Deux problèmes se posent cependant depuis un certain temps.
Premièrement, un certain nombre de médecins statutaires bénéficient de congés sans solde afin de répondre à des offres plus lucratives dans d'autres secteurs. Les remplacer n'est pas chose facile car très peu de médecins acceptent des contrats à durée indéterminée.
Deuxièmement, il y a un déficit permanent de candidats pour les fonctions de médecin-contrôleur statutaire et de médecin-contrôleur agréé contractuel. Ce déficit provient de la pénurie de médecins dans le secteur privé, associée à la revalorisation des actes médicaux en médecine générale. C'est ainsi que certaines régions comme le Hainaut ou les Ardennes ne disposent plus de médecins-contrôleurs agréés pour effectuer des contrôles à domicile, ces régions correspondant aux zones déficitaires en médecins généralistes.
Une zone de police, en qualité d'employeur, a toujours la possibilité de conclure un contrat avec une société privée de contrôle médical. Il faut savoir cependant que les coûts de tels contrats sont à leurs frais et parfois incompatibles avec les contraintes budgétaires de certaines zones de police locale.
Depuis la crise, plusieurs zones ont d'ailleurs abandonné de tels contrats pour revenir vers l'offre limitée de la police fédérale en matière de contrôle médical, comme je viens de l'expliquer.
De manière plus générale, les chiffres globaux d'absentéisme pour raison de santé dans la province du Hainaut indiquent que, pour l'année 2008, la zone de police des Collines présente le troisième taux d'absentéisme le plus important; les accidents et les grossesses n'y prennent qu'une faible part. Quelques collaborateurs au sein de cette zone ont un taux d'absentéisme particulièrement élevé, également appelé le facteur de Bradford.
Ce facteur est un paramètre qui permet de mieux chiffrer les désagréments causés par l'absentéisme pour cause de maladie, car il prend en compte la fréquence de l'absentéisme. Il est en effet plus difficile de remplacer un collaborateur qui s'absente à tout bout de champ qu'un collègue en indisponibilité de longue durée.
Pour l'ensemble de la police intégrée, la mesure du suivi a été automatisée depuis juillet 2008: il s'agit de l'application "MedWAN". Depuis le quatrième trimestre 2008 jusqu'à la mi-mars 2009, sur 36.396 certificats médicaux, 2.179 ont été repris sur les listes de travail des médecins-contrôleurs, 1.141 contrôles ont été effectués avec entérinement de l'absence pour motif de santé; dans 40 cas, l'absence a été écourtée et, dans 6 cas, il a été proposé de soumettre le dossier à la commission d'aptitude.
Enfin, je vous informe qu'après une minutieuse analyse de l'absentéisme au sein de la police intégrée et des mesures déjà prises pour le diminuer, un plan d'action Absentéisme a été mis en place dès 2004. La particularité de ce plan d'action réside dans le fait que son approche est globale et dynamique, qu'il comprend des mesures proactives et réactives, qu'il met l'accent sur la responsabilisation des chefs aux différents niveaux de l'organisation.
Qu'il me soit permis de renvoyer à bon nombre de questions parlementaires antérieures sur ce sujet.
19.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je voudrais remercier le ministre pour la réponse qu'il a transmise.
Il y a ceux qui sont en congé de maladie et ceux qui sont en congé sans solde; le résultat, c'est qu'ils sont peu nombreux à pouvoir effectuer les contrôles!
Je connaissais la possibilité pour les zones, monsieur le ministre, d'effectuer des contrôles pour autant qu'elles les assument financièrement. Comme on dit en wallon, "C'ês toudi les p'tîts k'on spotche". Je pense donc que les zones affecteront leurs fonds à d'autres matières que les vérifications, car les chiffres que vous annoncez sont exorbitants. Le nombre d'heures et de certificats médicaux rentrés au niveau de la police est interpellant!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 11722 de M. Robert Van de Velde est reportée.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Justitie over "het optreden van Israëlische agenten op de luchthaven van Zaventem" (nr. 11731)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het optreden van Israëlische agenten op de luchthaven van Zaventem" (nr. 11732)
- de heer Luk Van Biesen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een verhoorkamer van de Mossad op de nationale luchthaven" (nr. 11761)
- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid op de luchthaven van Zaventem" (nrs. 11768 en 11791)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Justice sur "l'intervention d'agents israéliens à l'aéroport de Zaventem" (n° 11731)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre de l'Intérieur sur "l'intervention d'agents israéliens à l'aéroport de Zaventem" (n° 11732)
- M. Luk Van Biesen au ministre de l'Intérieur sur "un local d'interrogatoire du Mossad à l'aéroport national" (n° 11761)
- M. Stefaan Van Hecke au ministre de l'Intérieur sur "la sécurité à l'aéroport de Zaventem" (n°s 11768 et 11791)
20.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, in het weekblad P-magazine van 10 maart 2009 staat de, wat mij betreft, onthutsende getuigenis te lezen van een Vlaamse zakenman die op de luchthaven van Zaventem als de eerste de beste terrorist werd behandeld. De man reist beroepshalve de hele wereld rond en gaat ook regelmatig naar Israël. Die dag wilde de man drie uur voor het vertrekuur inchecken aan de balie van El Al, toen drie, vermoedelijk gewapende, Israëlische mannen in uniform op hem afkwamen. Ze onderwierpen hem in het Engels aan een spervuur van vragen. Naast de balie van El Al stonden een paar zwaarbewapende Belgische agenten van de Belgische federale politie, die weinig anders deden dan observeren. De man moest paspoort, ticket en bagage afgeven en de mannen volgen.
Ik citeer uit zijn verhaal: “We stapten naar de lift die toegang geeft tot de lounges, maar we gingen niet naar omhoog maar naar beneden, ter hoogte van de tarmac. We stapten een vijftigtal meter door een gang. Daar hebben ze een soort kot, niet echt groot. Er waren geen ramen, alleen een deur. In dat kot lag mijn bagage. Ik was precies in Israël. Affiches in het Hebreeuws, opschriften in het Hebreeuws, ook onderling praatten ze Hebreeuws. In de publieke zone waren ze nog enigszins vriendelijk maar daar in dat kot was dat helemaal anders.” Einde citaat.
De man moest zich uitkleden en zijn bagage werd onderzocht. Over ieder aspect van zijn bagage diende hij een gedetailleerde verantwoording af te leggen. Zijn gsm werd in beslag genomen. Ze hebben de man tot het vertrekuur vastgehouden. Toen is een van de Israëli’s met hem naar het vliegtuig gegaan: de lift in naar boven en zo naar de poort van het vliegtuig waar hij zijn paspoort en instapkaart terugkreeg. Het vliegtuig had tien minuten op hem gewacht. Eenmaal in Tel Aviv aangekomen werd hij opnieuw aan een spervuur van vragen onderworpen. Ze kenden de hele reisgeschiedenis van de man tot in de puntjes. Dat is merkwaardig, omdat de man voor zijn reizen naar Israël een ander internationaal paspoort gebruikt dan wanneer hij naar, wat Israël betreft, foute landen reist.
De reden waarom de man twee paspoorten heeft, is net om die foute landen buiten het zicht van Israël te houden, maar blijkbaar is dat systeem niet veilig. De ondervraging in Tel Aviv heeft twee uur geduurd.
Mijnheer de minister, ik ben echt verbaasd over die praktijken. Ik weet dat er een akkoord bestaat met El Al, zeg maar Mossad, maar ik had geen idee dat ze in Zaventem een eigen verhoorkamer hadden en dat ze in de grote inkomhal van Zaventem blijkbaar ook autonome bevoegdheid hebben. Ik vraag me af waar de grens wordt getrokken.
Wat is de juridische grondslag van het optreden van de buitenlandse politieagenten? In mijn gesprekken met een aantal mensen is mij meegedeeld dat die juridische basis een akkoord is, daterend uit het midden van de jaren tachtig, naar men zegt toen Jean Gol minister van Justitie was.
Wat is de correcte datum van dat akkoord?
Wie heeft dat akkoord gesloten?
Wat was de aanleiding om zo een soort akkoord te sluiten en kunnen wij daarvan de tekst krijgen?
Ziet een of andere instantie toe op de naleving van dat akkoord? Door wie dan wel, en op welke wijze?
Ten vierde, laat het voornoemde akkoord het optreden van buitenlandse agenten in de incheckzone toe? Staat het akkoord toe mensen weg te leiden en in een eigen verhoorkamer en zonder enig toezicht van een Belgische autoriteit te verhoren? Wie stelt voornoemde verhoorkamer ter beschikking? Staat het akkoord toe dat mensen worden verplicht zich uit te kleden?
Ten vijfde, laat voornoemd akkoord wapendracht toe?
Ten zesde, laat het akkoord toe delen van de bagage, zoals elektronica, in beslag te nemen?
Ten zevende, is een dergelijk akkoord ook met andere inlichtingendiensten gesloten?
Ten achtste, is de minister bereid een onderzoek te bevelen naar de wijze waarop door Israëlische agenten op de luchthaven wordt opgetreden, zowel op de zogenaamde landzijde als op de luchtzijde?
Ten negende en ten slotte, het gebruik van twee verschillende internationale paspoorten is een door mensen die veel internationaal reizen, vaak toegepast gebruik, en dat niet alleen voor reizen naar Israël. Zij willen aldus vermijden dat bijvoorbeeld voor Amerikaanse reizen de bezoeken aan Cuba of andere, vroegere Sovjetstaten op het paspoort staan.
Wat mij verontrust, is het volgende. Toen de betrokkene in Tel Aviv aankwam, was de betrokken geheime dienst aan de hand van het nummer van zijn paspoort dat hij gebruikte om naar Israël te reizen, volledig op de hoogte van alle reisverplaatsingen van de betrokkene.
Zijn het de Belgische autoriteiten die de bewuste informatie, die in hun handen is – ze staat namelijk op zijn tweede internationaal paspoort –, aan Israël doorspelen of heeft Israël de informatie op een andere manier te pakken gekregen?
20.02 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uiteraard zijn een hele reeks vragen reeds door de vorige volksvertegenwoordiger gesteld.
Mijnheer de minister, ik viel van mijn stoel en vroeg mij af wat er in ons land gebeurt. Immers, een Belgische zakenman beweert dat hij door de Israëlische geheime dienst, de Mossad, op de luchthaven van Zaventem in een eigen verhoorkamer zonder ramen en met Hebreeuwse opschriften en affiches aan de muren is ondervraagd, zonder dat er ook maar één lid van de Belgische autoriteiten aanwezig was. Hij zou zich hebben moeten uitkleden en werd ondervraagd. Pas dan mocht hij zijn geplande vlucht nemen.
Mijn vraag is dus heel eenvoudig.
Hoe zit het met de voornoemde verhoorkamers voor geheime diensten?
Heeft enkel de Israëlische geheime dienst een verhoorkamer op onze nationale luchthaven?
Wat zijn de akkoorden die daaromtrent zijn gesloten?
Wie kan de bedoelde lokalen gebruiken?
Is er controle op de ondervragingen inzake de toepassing van de in België toegelaten verhoortechnieken of is de Israëlische geheime dienst volledig baas in het “kot” dat hij op de nationale luchthaven ter beschikking heeft? Hoe gebeurt desgevallend de controle? Op welke manier is er samenwerking of toezicht door de Belgische autoriteiten op ondervragingen die door buitenlandse geheime diensten op Belgisch grondgebied worden gedaan?
Le président: M. Van Hecke n’est pas présent. Sa question est retirée.
20.03 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, de gegevens waarover ik tot nu toe beschik, zijn verzameld tussen gisteren en vandaag. Dat is vrij kort. Wij hebben gisteren ook kennis genomen van het artikel in P-magazine en onmiddellijk informatie opgevraagd. Ik ben van oordeel dat dit nog een vervolg moet krijgen op het vlak van het inzamelen van informatie en op het vlak van het aftoetsen aan de juiste situatie in de luchthaven.
Het incident waarover jullie beiden hebben gesproken, dient gekaderd te worden in een geheel van maatregelen die worden genomen om de veiligheid van bepaalde luchtvaartmaatschappijen te verhogen. Het OCAD, het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, heeft bepaald dat een verhoogde waakzaamheid ten aanzien van de luchtvaartmaatschappij El Al en haar reizigers noodzakelijk is. Dat is een advies van het OCAD aan El Al om de veiligheid goed in het oog te houden, omdat daaraan bepaalde risico’s kunnen verbonden zijn.
Reizigers voor Israel die een ticket aankopen bij El Al, sluiten een vervoerscontract met deze luchtvaartmaatschappij en dienen vooraleer aan boord te gaan, een vragenlijst in te vullen. Wanneer de luchtvaartmaatschappij meent onvoldoende inlichtingen te hebben en bijkomende vragen heeft, kan de passagier gevraagd worden om apart genomen te worden in een lokaal dat zich op de airside bevindt, dus de luchtkant van de luchthaven.
Wanneer op die manier burgers meegenomen worden voor verdere ondervraging, gebeurt dit – ik herhaal, volgens de gegevens waarover wij nu beschikken – op vrijwillige basis en is er geen sprake van onwettige vrijheidsberoving. Het apart nemen van de betrokken persoon in een lokaal is ingegeven door de zorg om diens privacy te waarborgen. Het personeel van El Al dat deze veiligheidsverificaties uitvoert, maakt volgens onze gegevens, nogmaals, geen deel uit van de Mossad. Zij hebben geen politionele bevoegdheid en mogen wettelijk gezien geen burgers fouilleren. Ze beschikken wel over een wapendrachtvergunning die hen wordt afgeleverd in het kader van de persoonsbeveiliging.
Deze wapendrachtvergunningen worden aan officiële vertegenwoordigers van de Israëlische regering pas afgeleverd op basis van een evaluatie van de dreiging. Om veiligheidsredenen is het niet mogelijk de informatie te geven met betrekking tot het aantal wapendrachtvergunningen dat wordt afgeleverd. Er is evenwel geen discrepantie tussen het aantal vergunningen en het niveau van de dreiging. Dat is normaliter altijd in concordantie.
Vragen inzake de screening van de bagage en over het feit of de personeelsleden van El Al via een metaaldetector passeren, behoren tot de bevoegdheid van mijn collega, de minister van Mobiliteit. Ik neem aan dat u ook Etienne Schouppe hierover zult ondervragen of al ondervraagd hebt.
De feiten die vermeld werden in het artikel van P-Magazine zullen het voorwerp uitmaken van een verificatie door de verschillende betrokken diensten. Ik denk daarbij aan het directoraat-generaal Luchtvaart, de federale politie en Brussels Airport Company. Samen met mijn collega van Mobiliteit zal ik een analyse uitvoeren van het voorval dat beschreven is in het persartikel. Er moet immers objectief te worden nagegaan hoe dit incident zich werkelijk heeft voorgedaan. Indien u dat wenst, kunt u er later op terugkomen. Nogmaals, het was te kort dag om nu alle gedetailleerde gegevens te kunnen opvragen.
20.04 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister. Ik wil even checken of ik het goed gehoord heb. Hebt u gezegd dat die agenten niet mogen fouilleren?
20.05 Minister Guido De Padt: Inderdaad. Zij hebben geen politionele bevoegdheid. Zij mogen dus, wettelijk gezien, geen burgers fouilleren.
20.06 Dirk Van der Maelen (sp.a): In dit geval is dat gebeurd. Ik ken inmiddels minstens drie nieuwe gevallen waarbij men mij een soortgelijk verhaal vertelt. Volgens een van de verhalen was er in de verhoorkamer wel een politieagent aanwezig. Ik begrijp dat u nog niet alle antwoorden hebt, gelet op de korte tijd, maar ik vraag dat u nagaat of bij de voorwaarden die België verbonden heeft aan het optreden van buitenlandse agenten, de aanwezigheid van Belgische politieagenten niet verplicht is?
In het geval dat in P-Magazine verscheen, is de persoon in kwestie formeel, in die zin dat er geen Belgische agent aanwezig was.
Ik noteer dat er een verificatie komt en dat u samen met andere instanties een analyse gaat doen. Wij zouden uiteraard graag in het bezit gesteld worden van de uitkomst van dat onderzoek.
Ten slotte, wil ik even iets verifiëren. Ik heb hier het artikel van P-Magazine, mijnheer de minister. Daarin zegt uw woordvoerster, mevrouw Cleemput, dat die verhoorkamer niet bestaat. Ik heb op Radio 1 een verklaring gehoord van Peter Mertens van het Crisiscentrum. Die zegt dat er wel een aparte ruimte bestaat.
Volgens de ene instantie mag die verhoorkamer er niet zijn en volgens de andere instantie mag die er wel zijn. Mag de verhoorkamer er al dan niet zijn? Mag deze al dan niet worden gebruikt? Wilt u dat in uw onderzoek meenemen en mij daarop een antwoord geven?
20.07 Luk Van Biesen (Open Vld): Ik wacht uiteraard het uitvoerig onderzoek af, waarvan wij, zoals collega Van der Maelen, graag in kennis zouden worden gesteld.
De vraag is ook iets breder dan voornoemd incident. Het ging ook om het specifieke bestaan van dergelijke lokalen voor geheime diensten van vreemde mogendheden op onze nationale luchthaven. We zouden graag antwoord op de vraag of dergelijke lokalen ook elders dan op de nationale luchthaven bestaan. Hoe kunnen geheime diensten van vreemde mogendheden hier opereren op ons grondgebied? Daar zou ik in de toekomst toch een passender antwoord op willen krijgen. Het gaat niet alleen om de Mossad, maar ook om andere. Wie weet welke vreemde mogendheden op ons grondgebied over lokalen beschikken om verhoren af te nemen die niet vallen binnen de technieken die in ons land toegelaten zijn.
20.08 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, wat die verhoorkamer betreft – mijn woordvoerster is daarvoor bij mij geweest – meen ik dat dat een verkeerde interpretatie is. Men heeft haar waarschijnlijk de vraag gesteld of er verhoorkamers bestaan in het kader van politionele vaststellingen die door buitenlandse mogendheden zouden gebruikt zijn. Zij heeft gezegd dat zij dacht van niet en dat dat ook niet mag, omdat die praktijken uiteraard niet gedoogd worden.
Ik heb het al aangegeven, er bestaan wat men privékamertjes zou kunnen noemen waar, om de privacy van de mensen te beschermen, men mensen kan apart nemen als er vragen zijn met betrekking tot hun inlichtingenformulieren. Dat is ook in andere kamertjes het geval wanneer men de privacy wil beschermen.
L'incident est clos.
21 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de dienst Intern Toezicht van de politie" (nr. 11724)
21 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "le fonctionnement du service de contrôle interne de la police" (n° 11724)
21.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het raam van de deining die is ontstaan bij de Gentse politie en die heeft geleid tot de schorsing van de korpschef, Peter De Wolf, blijkt dat de dienst intern toezicht van de Gentse politie een bedenkelijke rol heeft gespeeld.
Ik zal het niet hebben over de kwestie, maar wil u ten gronde een paar vragen stellen. Mijnheer Speeckaert, het hoofd van de dienst intern toezicht, is intussen geschorst en de burgemeester van Gent vraagt aan het Comité P om de handelingen van intern toezicht in de afgelopen periode te onderzoeken.
Die dienst intern toezicht, en dit is niet alleen in Gent het geval, valt onder de rechtstreekse bevoegdheid van de korpschef en van de burgemeester en is belast met de kwaliteitsbewaking van het lokale politiebeleid.
Uit het Gents voorbeeld blijkt dat er potentieel gevaarlijke situaties ontstaan wanneer er een belangenverstrengeling is in hoofde van de top van de dienst intern toezicht en die samenspant met de korpschef.
Mijnheer de minister, ik wil u daarom de volgende vragen stellen. Ten eerste, acht u het noodzakelijk om wijzigingen aan te brengen in de structurele werking van de dienst intern toezicht, zoals die is vastgelegd in de omzendbrief POL48? Daarin anticipeert u op een mogelijke belangenverstrengeling tussen de dienst intern toezicht en de top van het korps van de lokale politie. Moet die dienst intern toezicht niet onafhankelijker worden van het korps, en zeker van de korpschef?
Ten tweede, acht u de controle van het Comité P op de dienst intern toezicht afdoende?
Ten derde, hoe zit het met de regeling inzake de klokkenluiders, de agenten die informatie aanbrengen en alarmerende berichten overmaken aan de bevoegde instanties wanneer zij vaststellen dat er iets misloopt? Nu stelt men vast dat talloze agenten komen aandraven met een getuigenis over al wat is foutgelopen. Nu stelt zich de vraag waarom zij dat niet eerder hebben gedaan. Ligt dat aan een niet-bestaande regeling voor klokkenluiders?
21.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Weyts, in de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de situatie waarnaar u verwijst, een op zijn minst uitzonderlijk karakter heeft, al was het maar door de functies die worden bekleed door de protagonisten van deze betreurenswaardige zaak, die overigens het politiekader overschrijdt. U hebt dat zelf ook al gedeeltelijk aangegeven.
Ik wens in ieder geval geen uitspraak te doen over die feiten zolang het onderzoek loopt. We zullen dan ook elke veralgemening vermijden, zowel met betrekking tot een eventuele veroordeling van het gedrag van de politieagenten als tot de lessen die uit de zaak moeten worden getrokken.
Thans kom ik terug op uw duidelijke vragen. Ten eerste, de aanpassing van omzendbrief POL48 wordt voorbereid. Nog dit jaar volgen er nieuwe algemene richtlijnen. Bepaalde werkpistes werden al onderzocht. Er wordt best prioriteit gegeven aan het uitdenken van maatregelen en procedures om de goede werking van het politiekorps te garanderen. Het is pas later dat de structurele maatregelen voor de interne controle binnen de politiekorpsen worden beoogd. Die maatregelen zullen rekening moeten houden met de ongelijkheden tussen de korpsen.
Ten tweede, de belangrijkste opdracht van het Vast Comité P bestaat in het controleren van de werking van de politiediensten. In dat raam werd in 2003 een thematisch onderzoek gevoerd over de interne controle, zonder daarom een systematische controle van die diensten teweeg te brengen.
Ik verwijs ook naar het antwoord dat ik heb gegeven aan collega Vandenhove. Ik denk dat u op dat moment niet hier was, mijnheer Weyts. De Algemene Inspectie is een orgaan waarin 80 tot 85 personen werken en dat rechtstreeks onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken valt. Zij houdt ook toezicht op politie, maar haar werking is nog te weinig gekend. Naar mijn aanvoelen moeten tussen het Comité P en de Algemene Inspectie afspraken worden gemaakt over de aard en de intensiteit van de controles die zij moeten uitvoeren. Overlappingen tussen die twee diensten moeten worden vermeden. Ik zal een aantal gesprekken opstarten om na te gaan of daar geen goede afleiding kan gebeuren in functie van een betere rentabiliteit van het werk dat zij zouden willen doen, zonder dat de autonomie van de twee diensten mag worden uitgehold.
Het zal u waarschijnlijk ook al zijn opgevallen dat, wanneer men klachten heeft over bijvoorbeeld de werking van een bepaalde politieman, politievrouw of politiedienst, men zich altijd automatisch wendt tot het Comité P. Dat komt omdat het Comité P zich tot vandaag beter heeft “verkocht” en zogezegd als de waakhond van de politie wordt beschouwd, terwijl er ook nog een Algemene Inspectie is.
Ik kom tot uw laatste vraag. Overeenkomstig de deontologische code van de politie moet elk lid van een politiekorps dat getuige is van een ernstige schending van de deontologische regels, alle nodige maatregelen treffen om die schending te doen ophouden. De deontologische code bepaalt ook dat het personeelslid geen slachtoffer mag zijn van de reactie die een dergelijke schending uitlokt. Er is dus wel een bescherming van de klokkenluiders. De logica eist bovendien dat, wanneer er disfunctioneringen worden vastgesteld, de aldus verzamelde informatie nauwkeurig kan worden behandeld binnen het politiekorps volgens een formele procedure.
21.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, ik hoop dat u bij de herziening van de rondzendbrief POL 48 toch ook de idee meeneemt van een grotere onafhankelijkheid van de dienst intern toezicht, zeker ten aanzien van de korpschef, zodoende dat wij daar belangenvermenging vermijden. Uiteindelijk bleek het onder een hoedje spelen tussen de chef van de dienst intern toezicht en de geschorste korpschef, al een hele poos aan de gang te zijn. Daar is dus toch nog wel een beetje werk aan de winkel.
Hetzelfde geldt, vermoed ik, voor de klokkenluidersregeling en de interne diensten waar agenten terechtkunnen met hun klachten. Ook daaromtrent moet ongetwijfeld nog een beetje gecommuniceerd worden, niet naar buiten, maar in eerste instantie intern, denk ik, zodat de agenten zelf perfect op de hoogte zijn van de interne controle-instanties.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Les questions n° 9920 et n° 9923 de M. Bonte sont reportées pour des raisons de santé. Mme Salvi est absente. Sa question n° 10048 a déjà été reportée deux fois. Je décide donc de retirer définitivement cette question.
22 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de schrapping van enkele bepalingen in het koninklijk besluit over de gesloten centra" (nr. 10378)
22 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "la suppression de certaines dispositions de l'arrêté royal relatif aux centres fermés" (n° 10378)
22.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de Raad van State heeft blijkbaar enkele bepalingen in het koninklijk besluit over de gesloten centra geschrapt op vraag van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen, dat trouwens pleit voor de afschaffing van de gesloten centra.
Mevrouw de minister, wat is uw standpunt ter zake? Hebt u zicht op de mogelijke gevolgen van de schrappingen van enkele bepalingen in het KB over de gesloten centra door de Raad van State?
22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, in de eerste plaats wil ik voor alle duidelijkheid zeggen dat het annulatieberoep niet werd ingediend door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, maar door de vzw's Ligue des Droits de l'Homme et le Mouvement contre le Racisme, l'Antisémitisme et la Xenophobie. Hun vordering tot nietigverklaring betrof tientallen artikelen van het KB van 2 augustus 2002.
De Raad van State heeft de vordering van deze vzw's slechts in minieme mate gevolgd, in die zin dat 9 van de in totaal 136 artikelen van het KB op de gesloten centra werden vernietigd.
Uiteraard zal het arrest van de Raad van State onverkort worden uitgevoerd. Mijn diensten zijn volop bezig de teksten aan te passen, conform de opmerkingen van de Raad van State. Ondertussen wordt voor de gesloten centra in de mate van het mogelijke geprobeerd om aan de opmerkingen van de Raad van State tegemoet te komen.
In elk geval is de impact op de werking van de gesloten centra zeer miniem. Wij zijn volop bezig met de teksten. Ik hoop dat wij heel snel de nieuwe versie zullen hebben.
22.03 Michel Doomst (CD&V): Mogen wij zeggen dat ze marginaal zijn of minimaal?
22.04 Minister Annemie Turtelboom: Miniem. De impact is miniem. In afwachting van het nieuwe KB houden wij al maximaal rekening met de gemaakte opmerkingen.
Het incident is gesloten.
23 Question de Mme Brigitte Wiaux à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "la rénovation des bâtiments de l'ancienne gendarmerie de Beauvechain par l'Office des étrangers en logements destinés à l'accueil de familles avec enfants mineurs en séjour illégal" (n° 11260)
23 Vraag van mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de renovatie door de Dienst Vreemdelingenzaken van de oude rijkswachtgebouwen te Bevekom tot woningen voor illegale gezinnen met minderjarige kinderen" (nr. 11260)
23.01 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, ce lundi 17 février 2009, la presse s'est fait l'écho de votre présence à Tubize pour inaugurer la rénovation de l'ancienne gendarmerie de Tubize par l'Office des étrangers en appartements réservés à l'accueil de familles avec enfants mineurs se trouvant en séjour illégal en Belgique.
Ce lundi 17 février 2009, la télévision communautaire du Brabant wallon TVCom s'est également fait l'écho de cette inauguration et terminait la présentation de ce sujet en précisant que les locaux de l'ancienne gendarmerie de Beauvechain allaient également être rénovés afin d'y accueillir des familles avec enfants mineurs se trouvant en séjour illégal en Belgique.
Madame la ministre, les autorités locales de Beauvechain, dont je suis première échevine, ont été surprises d'apprendre qu'un projet similaire existerait sur la commune. À l'instigation du CPAS, des contacts avaient été pris fin 2006 avec la Régie des Bâtiments pour déterminer les éventuelles conditions d'occupation des locaux inoccupés de l'ex-gendarmerie par des personnes précarisées. Un refus avait été verbalement exprimé avec, comme raison, la vente prochaine de ces bâtiments.
Les autorités locales souscrivent pleinement à l'idée d'accueillir des réfugiés dans des conditions plus décentes. Pourriez-vous me préciser si cette information de rénovation des bâtiments de l'ex-gendarmerie est exacte? Si cette information devait s'avérer fondée, les autorités locales ne peuvent que regretter vivement de l'avoir appris par la presse. Cela nous conforte aussi dans le sentiment d'être de plus en plus considérés comme quantité négligeable ou portion congrue.
Je pense, ainsi que les autorités locales de Beauvechain, que pareil projet nécessite une information correcte et une adhésion de toutes les autorités concernées, et que l'encadrement des familles ne peut se faire, en particulier pour les enfants, qu'avec un suivi approprié. Pourriez-vous m'informer de vos intentions sur ce sujet et en informer les autorités locales de Beauvechain qui se tiennent, ainsi que moi-même, à votre disposition pour apporter leur contribution, fut-elle très limitée, à un projet humaniste?
23.02 Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, lors de la conférence de presse du 17 février 2009, le site de Beauvechain a effectivement été mentionné. Toutefois, j'ai aussi précisé que ce site n'avait pas été sélectionné. Avant de sélectionner les sites pour la mise en œuvre de ce projet, j'avais demandé à la Régie des Bâtiments de me fournir une liste des bâtiments qui pourraient éventuellement entrer dans les critères du projet d'alternative à la détention de familles avec mineurs qui se trouvent en séjour illégal. Le site de Beauvechain se trouvait sur cette liste mais il n'a pas été retenu pour le projet, tout comme d'autres sites.
Seuls les logements de l’ancienne gendarmerie de Zulte et de Tubize ont été retenus.
Après la première évaluation du projet, s'il s’avère que d’autres logements sont nécessaires, je donnerai à mes services l’instruction de demander à la Régie des Bâtiments une nouvelle liste des sites potentiels. Si certains d’entre eux peuvent entrer en ligne de compte, je ne manquerai pas d’en informer, en temps utile, les autorités locales afin de pouvoir mettre au point les accords nécessaires et organiser des séances d’information.
23.03 Brigitte Wiaux (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. J’attendrai également l’évaluation dont vous avez parlé. Je vous interrogerai également sur les différents critères ayant prévalu dans ce choix.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 11267 de M. Arens est transformée en question écrite.
24 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de vingerafdruk in paspoorten van kinderen" (nr. 11339)
24 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les empreintes digitales dans les passeports des enfants" (n° 11339)
24.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, paspoorten en andere reisdocumenten van kinderen jonger dan 12 jaar hoeven geen vingerafdrukken te bevatten. Zo is beslist door het Europees Parlement. De maatregel zou het goedkoper moeten maken voor gezinnen om internationale paspoorten voor kinderen te kunnen aanvragen.
U hebt zelf gezegd dat die beslissing toch wel te betwijfelen valt, eventueel nog zou moeten worden teruggedraaid. Ik wou gewoon vragen wat uw visie daarop is. Met welke maatregelen denkt u de visie van het Europees Parlement nog bij te sturen?
24.02 Minister Annemie Turtelboom: Als er een categorie van mensen is die zouden moeten kunnen genieten van de nieuwe technologieën, dan zijn het wel de kinderen. Kinderen zijn bijzonder kwetsbaar. In het belang van hun bescherming en van de strijd tegen de kinderhandel, moeten wij alle maatregelen nemen om hun veiligheid te verbeteren.
Oorspronkelijk stelde de Europese Commissie voor om de verplichte opname van vingerafdrukken niet toe te passen op kinderen jonger dan 6 jaar. Vanaf het begin van de bespreking van het voorstel heeft België dit samen met de meerderheid van lidstaten ondersteund. Het Europees Parlement heeft die leeftijdsdrempel tot 12 jaar opgetrokken, want het is van oordeel dat vingerafdrukken van kinderen tussen 6 en 12 jaar niet voldoende betrouwbaar zijn.
In het compromis dat nu op tafel ligt, is de bepaling ingelast dat de leeftijdsgrens van 12 jaar slechts voorlopig is. De Europese Commissie moet 3 jaar na de inwerkingtreding van de verordening een rapport voorstellen waarin de leeftijdsgrens door een onafhankelijk instituut geëvalueerd wordt en eventueel kan gewijzigd worden.
Volgens mij lijkt dit compromis dat nu op tafel ligt, in de goede richting te gaan, in de mate dat het Europees Parlement zijn openheid heeft gedemonstreerd voor de evoluties van de technologieën op het terrein. Ik heb dus het volste vertrouwen in de toekomst, zeker gezien de bepaling dat over 3 jaar een nieuwe afspraak is vooropgesteld.
24.03 Michel Doomst (CD&V): Dit biedt inderdaad perspectief. Technisch is het natuurlijk moeilijk in te schatten, maar ik kan mij toch niet indenken dat zelfs op die jonge leeftijd vingerafdrukken genoeg elementen moeten bevatten, om de veiligheid van de betrokkenen te garanderen. Ik denk ook aan onze bezorgdheid voor hen.
Wij moeten deze maatregel nauw opvolgen vooral in het licht van kinderbewegingen die in de toekomst nog groter zullen worden. Het is een belangrijk element van bescherming. Wij zullen dit blijven opvolgen.
L'incident est clos.
25 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het Europees migratiebureau" (nr. 11340)
25 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "le bureau européen des migrations" (n° 11340)
25.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, sinds 2004 zijn er plannen inzake de oprichting van een Europees ondersteuningsbureau dat tot taak heeft de uitwisseling te bevorderen tussen de lidstaten. Hierbij wordt vooral gedacht aan de uitwisseling van informatie, analyse en ervaringen, alsook aan een concrete samenwerking om asielaanvragen op een breder niveau te onderzoeken.
De bedoeling is dat de meest geteisterde EU-landen een Europese bijstand aangeboden krijgen, zodanig dat de stroom van asielzoekers en migranten op hun grondgebied kan worden ingedijkt. Door alle informatie over asiel en migratie vanuit de lidstaten te centraliseren, zouden de lidstaten beter worden geholpen. Nog te vormen Europese ondersteuningsteams zouden die bepaalde lidstaten ook kunnen bijstaan.
Ondertussen wordt er ook gedacht aan een Europese asiel- en migratiedienst, hoewel de concrete realisatie ervan nog ver weg is.
Wat is uw standpunt inzake de oprichting van zo een Europees ondersteuningsbureau, toch een interessant denkspoor?
Kunt u de plannen in verband met de oprichting toelichten?
Hebt u al zicht op de concrete realisatie?
Welke doelen worden vooropgesteld?
Welke rol kan ons land daarin spelen?
Wat is de stand van zaken voor een Europese asiel- en migratiedienst?
25.02 Minister Annemie Turtelboom: Op 18 februari 2009 maakte de Europese Commissie haar voorstel voor een verordening inzake de oprichting van een Europees asielondersteuningsbureau aan de Raad en het Parlement bekend.
Het voorstel komt voort uit de vaststelling dat er inderdaad, ondanks het aannemen van verschillende wetgevende instrumenten en ondanks de reeds bestaande samenwerking, belangrijke verschillen blijven bestaan in de asielbeslissingen en -procedures tussen de 27 lidstaten. Bovendien zijn er aspecten van de asielbeslissing die nu louter door de harmonisering van de wetgeving kunnen geregeld worden. Dat is onder meer het geval voor de praktijken en tradities inzake het interpreteren van informatie over de landen van herkomst en voor de vorming van de personen die de asielbeslissingen nemen.
Om tot een echt gemeenschappelijk asielsysteem te komen, is de versterking van de praktische samenwerking op asielgebied noodzakelijk. Het Commissievoorstel voor de oprichting van het EASO wil aan die nood tegemoetkomen.
Het Europees asielondersteuningsbureau heeft in de eerste plaats een ondersteunende functie. De Commissie stelt drie grote taken voor die het bureau kan vervullen.
Een eerste taak bestaat erin de praktische samenwerking op het vlak van asiel te ondersteunen. Dat omvat vooral het verzamelen, beheren en analyseren van informatie over de landen van herkomst en het opstellen van een gemeenschappelijke methodologie voor het gebruik ervan. Verder zal het bureau zorgen voor de coördinatie van informatie-uitwisseling over de intra-EU relocatie van vluchtelingen, voor ondersteuning op het vlak van training, voor het uitwerken van een gemeenschappelijk asielcurriculum en voor informatie-uitwisseling over de externe dimensie van het asielbeleid.
Een tweede taak is het ondersteunen van de lidstaten, wier asielsystemen onder grote druk staan. Het gaat dan in de eerste plaats over het definiëren van bijzondere asieldruk, het verzamelen van informatie en het analyseren van de noden en capaciteiten. Verder kan het bureau concrete ondersteuning bieden, zoals het coördineren van acties om de opvangcapaciteit van lidstaten onder druk te verhogen. Daarbij denk ik aan de lidstaten uit Zuid-Europa die een zeer grote druk ervaren.
Als derde grote taak zal het bureau bijdragen tot de implementatie van het gemeenschappelijk asielsysteem. Het zal hiervoor informatie verzamelen en analyseren over de implementatie van de gemeenschapsinstrumenten inzake asiel en hierover rapporteren.
Een apart hoofdstuk in het commissievoorstel is gewijd aan de coördinatie van de zogenaamde asielondersteuningsteams. Dat zijn teams samengesteld uit experts uit de lidstaten, die operationele steun kunnen bieden aan lidstaten onder grote asieldruk. Die teams zullen voor een bepaalde tijd worden uitgestuurd, op vraag van een lidstaat onder druk. Zij zullen hun expertise ter beschikking stellen van die lidstaat voor het interpreteren van informatie over de landen van herkomst en de behandeling van asieldossiers.
Wat de concrete realisatie betreft, plant het voorstel de oprichting van het bureau voor 2010.
België heeft in het verleden al meermaals gehamerd op het belang van praktische samenwerking. Dit initiatief is een belangrijke stap naar een meer operationele samenwerking en dat juich ik ook toe. Ook de bevoegde diensten reageren erg positief op het commissievoorstel. Ze kunnen zich in grote mate terugvinden in de taken die worden voorgesteld door het EASO. Er is nog wel meer verduidelijking nodig over de precieze inhoud van bepaalde taken en over de beheersstructuur.
Op de conferentie “Werken aan een Europees asielbeleid”, die in september in Parijs heeft plaatsgevonden, heb ik zelf heel concrete pistes gegeven omtrent de taak van dat asielondersteuningsbureau.
De rol die België zal spelen in het EASO is op dit ogenblik nog moeilijk te omschrijven. België zal in elk geval, net als de andere lidstaten, deel uitmaken van de raad van bestuur, maar als voorstander van meer praktische samenwerking vind ik ook dat een actieve bijdrage van ons land aan de werkzaamheden van het EASO mogelijk moet zijn.
Wat uw laatste vraag betreft, op dit ogenblik is er geen sprake van de oprichting van een Europese asiel- en migratiedienst. Er is wel enige verwarring ontstaan omdat in enkele kranten het EASO werd aangekondigd als een Europese asiel- en migratiedienst. In feite was dat foutief. Dat bureau heeft immers geen bevoegdheden op het vlak van migratie en heeft ook geen beslissingsbevoegdheid. Het is dus echt een praktisch, operationeel bureau.
25.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik denk dat u terecht de nadruk legt op het feit dat er vooral praktische en operationele samenwerking moet zijn. Betekent dat dat wij de volgende maanden mogen verwachten dat de eerste stappen worden gezet en dat de voorbereiding ook bij ons loopt om daar naartoe te werken?
25.04 Minister Annemie Turtelboom: Ja, onze diensten zijn daarbij betrokken en volgen het van nabij. Met betrekking tot informatie inzake asiel werkt ons land al heel nauw samen met de buurlanden. Het gaat over informatie over de landen van herkomst. De erkenningsgraden van bepaalde nationaliteiten zijn in bepaalde landen 0% en in andere landen 80%. Dat klopt niet. Als men een gemeenschappelijke asielwetgeving heeft, loopt de praktijk achter. Ons land volgt de oprichting van deze dienst van heel nabij.
L'incident est clos.
26 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het stijgend aantal niet-begeleide minderjarige asielzoekers" (nr. 11341)
26 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "l'augmentation du nombre de demandeurs d'asile mineurs non accompagnés" (n° 11341)
26.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, artikel 41 van de wet van 12 januari 2007 is van toepassing op niet-begeleide, minderjarige vreemdelingen die als dusdanig door de dienst Voogdij worden erkend.
Sinds maart 2008 is de administratie met een proefproject inzake de meldingsplicht van start gegaan. Voornoemd project was echter niet sluitend, waarop u de wens uitte het project aan te vullen, bijvoorbeeld met de coaches in de open centra.
Is voornoemd proefproject al geëvalueerd? Wat is desgevallend het resultaat van de evaluatie?
Hoeveel families dienden zich te melden? Hoeveel hebben dat daadwerkelijk gedaan?
Welke aanvullingen aan het project werden ondertussen verwezenlijkt?
26.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst en vooral benadrukken dat het proefproject inzake meldingsplicht niet over niet-begeleide, minderjarige vreemdelingen, maar wel over uitgeprocedeerde of illegale families met minderjarige kinderen gaat. Het ene – de meldingsplicht – kan dus niet met het andere – het stijgende aantal niet-begeleide, minderjarige vreemdelingen – in verband worden gebracht.
Het initiatief van de meldingsplicht, dat in maart 2008 startte, heeft tijdelijk stilgelegen. De reden daarvoor is dat de dienst Vreemdelingenzaken de voorbije maanden de prioriteit gaf aan het opstarten en in goede banen leiden van het andere, alternatieve systeem van de familie-units. Dat zijn de projecten in Tubize en Zulte. Door voornoemd systeem worden kinderen niet langer in gesloten centra opgesloten. Zij worden nu in nieuwe woonunits ondergebracht.
Nu het project van de woonunits operationeel is, wat toch enige tijd en energie heeft gevraagd, zal het project van de meldingsplicht worden hernomen. Beide projecten hebben immers een complementaire taak. Wie namelijk aan de meldingsplicht verzaakt, komt in aanmerking voor weerhouding en plaatsing in een woonunit.
In de loop van de komende weken en maanden worden beide, nieuwe projecten nader op elkaar afgestemd. Na de voornoemde periode is er een grondige evaluatie gepland.
U blijft het zeker met mij eens dat wij moeten blijven zoeken naar en durven te investeren in humane en efficiënte middelen om mensen die illegaal op ons grondgebied verblijven, tot een vertrek naar hun herkomstland of naar een derde land te bewegen.
26.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, is het experiment van de familie-units op dit ogenblik operationeel in de mate dat u dat wenste? Is het op kruissnelheid?
26.04 Minister Annemie Turtelboom: Wij hadden, op basis van de plaatsen die ter zake gemiddeld in gesloten centra door gezinnen met kinderen werden ingenomen, bepaald hoeveel wooneenheden nodig zouden zijn. Wij zijn op acht woonunits uitgekomen.
Indien wij op een bepaald moment merken dat acht units te weinig is – ik verwijs in dat verband naar de vragen over de andere locatie, die ik daarnet heb beantwoord –, zullen wij het aantal units uitbreiden.
Wij hebben een tijd voorrang aan het project van de familie-units gegeven, omdat het nieuw was. Wij moesten dus voor onze diensten zorgen dat het goed werkte. Nu worden beide projecten echter hernomen.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de uitspraken van de minister over economische migratie" (nr. 11359)
- mevrouw Dalila Douifi aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de uitvoering van het regeerakkoord" (nr. 11477)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het regularisatiebeleid" (nr. 11488)
- Mme Sarah Smeyers à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les déclarations de la ministre relatives à la migration économique" (n° 11359)
- Mme Dalila Douifi à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "l'exécution de l'accord de gouvernement" (n° 11477)
- Mme Sarah Smeyers à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "la politique de régularisation" (n° 11488)
De voorzitter: Vraag nr. 11477 van mevrouw Douifi wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
27.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal mijn twee vragen na elkaar stellen.
Mevrouw de minister, in een interview met De Tijd verklaarde u dat economische migratie geen topprioriteit meer is. Ik meende nochtans dat dit dossier een belangrijk twistpunt bleef bij de federale regering en dat dit een van de redenen was waarom het hele migratiedossier geblokkeerd bleef. Een compromis over het migratiebeleid zou een oplossing moeten bevatten voor onder andere economische migratie en ook voor de regularisaties.
Vooral Open Vld – uw partij – en uzelf, mevrouw de minister, hebben altijd een strijdpunt gemaakt van economische migratie. U lijkt nu gas terug te nemen. Dat is een belangrijke ontwikkeling, maar het interview biedt onvoldoende duidelijkheid over wat de gevolgen daarvan zijn. Vandaar mijn vragen.
Wordt op dit moment nog steeds gezocht naar een oplossing voor het totaal geblokkeerde migratiedossier, onder andere wat het regularisatiebeleid betreft? Zo ja, wat is de stand van zaken in die besprekingen?
Klopt het dat er geen breekpunt meer gemaakt wordt van economische migratie als onderdeel van een oplossing voor het hele migratiedossier?
Beschouwt u dit als een toegeving aan de partijen die zich tegen de economische migratie hebben gekant? Uw lichaamstaal geeft al deels een antwoord, maar het is gewoon een vraag of de partijen die tegen economische migratie gekant zijn, ook een toegeving zullen doen inzake hun standpunt over de regularisaties. Met andere woorden, komt een oplossing voor het geblokkeerde migratiedossier dichterbij?
Mijn volgende vraag gaat over de uitlatingen van de Vlaamse universiteiten. Het dossier van regularisaties kreeg een zoveelste wending nu ook de universiteiten de druk op de regering verhogen. Het lijkt niet mogelijk een doorbraak te forceren inzake dit probleem. De eerste minister heeft opnieuw bevestigd dat hij zelf het dossier in handen zal nemen en een compromis zal zoeken binnen deze regering. Hoe staat u ten opzichte van de actie van de Vlaamse universiteiten?
Dat de eerste minister een oplossing moet zoeken voor uw dossiers heeft hij al verklaard. Mijn vraag is welke rol u zelf daarin nog zult spelen? Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat de eerste minister een oplossing vindt.
Blijft u erbij dat alleen een beperkte regularisatie van duurzaam verankerde gezinnen mogelijk is? Wat is uw concrete bedoeling ter zake?
Tot slot blijft er onduidelijkheid over de bewuste rondzendbrief. Kunt u daar iets meer over zeggen? Komt die er of komt die er niet?
27.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smeyers, ik heb de voorbije maanden en dagen verscheidene contacten gehad met de universiteitsrectoren over de sans-papiers. Naar aanleiding van hun persbericht hebben zij tegenover mij benadrukt dat zij in eerste instantie een snelle beslissing en een humane oplossing wensen, zonder zich uit te spreken over de politieke invloeden van die beslissing.
Ik heb een gelijkaardige reactie gekregen van de vertegenwoordigers van de erkende erediensten en filosofische strekkingen na hun persbericht. Ook zij willen geen politieke voorkeur laten blijken, zeggen ze, maar dringen aan op een humane oplossing en een snelle beslissing.
Ik moet zeggen dat ik een aantal keren overleg heb gehad met de mensen van de Orde van de Advocaten de voorbije maanden. Ik dacht ook begrepen te hebben op een bepaald ogenblik dat zij eerder een brede regularisatie wilden. Ik heb echter ook van hen net een brief ontvangen, van een van de afgevaardigden om correct te zijn, waarin zij benadrukken absoluut geen politiek standpunt te willen innemen.
In verband met de economische migratie wil ik herhalen dat mijn ambitie op het vlak van economische migratie blijft wat ze is, om de eenvoudige reden dat wij die nodig hebben, vandaag voor de knelpuntberoepen, morgen voor de demografische ommekeer. Ik heb alleen willen benadrukken dat de economische crisis voor een stuk de urgentie van die plannen wegneemt. Op het moment dat het Planbureau zegt dat er 57.000 werklozen bijkomen en KBC een prognose geeft van 100.000 moet men ook de prioriteit der dingen weten te stellen.
U stelde ook veel vragen over het verloop en de inhoud van de onderhandelingen over het migratieakkoord. Die zijn bezig, maar er zijn daar nog geen conclusies van. Tot dan lijkt het mij niet verstandig hierop in detail in te gaan. Ik wil de onderhandelingen alle kansen geven.
Wel wil ik één ding preciseren. Bij de onderhandelingen van het hele pakket asiel en migratie zijn vier vakministers betrokken, vijf vice-eerste ministers en de eerste minister. In tegenstelling tot de indruk die men soms wilt creëren heb ik er absoluut geen probleem mee dat de eerste minister tracht te bemiddelen in een dossier dat toch de cohesie van de regering op proef stelt. Dat is zijn taak.
Ik heb er geen probleem mee dat eerste minister Van Rompuy dit doet, net zoals ik er geen probleem mee had toen eerste minister Leterme destijds bilaterale contacten had. Ik ervaar zelf voortdurend hoe moeilijk het is voorstellen aanvaard te krijgen. Ik stel vast dat het verhaal en ook de zetelende eerste minister aan zijn derde aanloop toe zijn om het probleem op te lossen.
Met andere woorden, ik zal blij zijn dat er een oplossing komt in deze moeilijke kwestie. Elke bijdrage daartoe, van wie ze ook komt, is welkom. Daarvoor zal ik mij blijven inspannen.
27.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in verband met mijn eerste vraag, ik ben volledig akkoord met uw visie dat in tijden van economische crisis de nood aan economische migratie minder hoog is. Dat is een duidelijk antwoord, een duidelijke verduidelijking van die uitlatingen daarover in De Tijd. Ik dank u daarvoor.
In verband met het tweede volg ik u ook volledig, dat het niet nodig is voorafnames te doen aan die onderhandelingen. U zult het echter toch met mij eens zijn en begrijpen dat ik die vraag blijf stellen aangezien reeds zolang op gewacht wordt om daar enige verduidelijking, enige oplossing in te zien. Het blijft vaag. Ik blijf gewoon aandringen op een snelle oplossing. Ik weet dat u daarvan evenzeer voorstander bent. Ik weet ook dat wij daarin grotendeels dezelfde standpunten hebben, of alleszins uw aanvankelijke standpunten. U gaat mij daarover niets horen zeggen. Ik kan niets anders doen dan het blijven opvolgen.
Het incident is gesloten.
- Mme Zoé Genot à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "l'expulsion d'une étudiante sans papiers en stage aux Pays-Bas" (n° 11493)
- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "l'expulsion d'une étudiante sans papiers en stage aux Pays-Bas" (n° 11494)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de uitwijzing van een studente zonder papieren die stage liep in Nederland" (nr. 11493)
- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de uitwijzing van een studente zonder papieren die stage liep in Nederland" (nr. 11494)
28.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, une étudiante de troisième baccalauréat en commerce extérieur dans la Haute Ecole HELMo Sainte-Marie de Liège a été retenue dans un centre fermé aux Pays-Bas. Cette étudiante est originaire du Kazakhstan. Elle vit et étudie en Belgique. Elle s'est mariée en Belgique et est enceinte de trois mois.
Sa demande de régularisation a été introduite voici plus de huit ans. Or elle se trouvait récemment aux Pays-Bas pour y effectuer un stage en immersion linguistique. Nous ne pouvons que nous féliciter que les gens qui vivent chez nous veuillent maîtriser la deuxième langue nationale. Malheureusement, les gens démunis de titre de séjour ne peuvent voyager.
Lors d'un contrôle d'identité à la gare, elle a été arrêtée et placée en détention aux Pays-Bas, qui la menaçaient de l'expulser vers le Kazakhstan. Heureusement, l'affaire s'est bien terminée.
J'aurais donc voulu savoir quelles étaient les possibilités, pour d'autres personnes dans la même situation et qui voudraient suivre l'ensemble du cursus scolaire, y compris une éventuelle immersion dans un pays étranger, de quitter le territoire et d'y revenir?
Que s'est-il passé pour que cette personne qui entretenait beaucoup de liens avec la Belgique, puisque son père y vit, ait mis autant de temps pour y revenir?
28.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, ma réponse sera très courte. Toutes vos questions sont relatives à un cas individuel et particulier. Dès mon entrée en fonction, j'ai choisi de suivre la même ligne de conduite que mes prédécesseurs en refusant de communiquer sur des dossiers individuels. Je n'ai donc pas l'intention de m'écarter de cette ligne.
28.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Ma question est pourtant très claire: quelles sont les possibilités de quitter le territoire et d'y revenir pour des personnes dont le dossier de régularisation est à l'examen? Je ne vois absolument pas en quoi cela concerne un cas particulier! Je suis partie d'un cas particulier pour aboutir à un problème d'ordre général. Et vous n'y répondez pas. Cela me pose un problème, car c'est absolument contraire au Règlement et aux pratiques de vos prédécesseurs!
28.04 Minister Annemie Turtelboom: Op die vraag kan ik het volgende antwoorden.
Daar zijn geen mogelijkheden voor. Iemand met een regularisatie in behandeling mag het land niet verlaten. Ik ga opnieuw niet in op het individuele geval. Ik heb hier wat informatie daarover, maar ik moet opletten dat ik u daarover geen informatie geef, vandaar dat ik even kijk. Er zijn geen mogelijkheden. Iemand met een regularisatie in behandeling mag het land niet verlaten.
28.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je pense qu'il serait intéressant que cette possibilité puisse être ouverte, pour un court laps de temps, pour les gens qui veulent maîtriser une deuxième, une troisième ou une quatrième langue, afin qu'ils puissent suivre l'ensemble de leur cursus comme les autres étudiants.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 11551 de M. Arens est transformée en question écrite à sa demande.
- M. Georges Gilkinet à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les critères de prolongation de droit de séjour liés au travail" (n° 11576)
- Mme Zoé Genot à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les critères de prolongation du droit de séjour liés au travail" (n° 11740)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de werkgerelateerde criteria voor de verlenging van het verblijfsrecht" (nr. 11576)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de werkgerelateerde criteria voor de verlenging van het verblijfsrecht" (nr. 11740)
M. Gilkinet étant en mission, sa question est transformée en question écrite.
29.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, il s'agit ici aussi d'un cas particulier qui illustre de nombreuses situations.
M. Hila Mondi est d'origine albanaise. Il vit en Belgique, à Namur, depuis 1999, donc depuis plus de dix ans, où il est parfaitement intégré, que ce soit sur le plan du logement, de la vie en couple ou sur le plan professionnel. Il a fait ses études en Belgique, décrochant entre autres un premier prix de violon au Conservatoire royal de Mons.
Il a reçu au mois de janvier un permis de travail d'un an, ce qui ne lui a pas permis de postuler en début d'année afin de pouvoir enseigner dans les conservatoires. Il n'a pu obtenir que de petits boulots.
L'Office des étrangers lui a communiqué un ordre de quitter le territoire d'ici le 13 mars prochain.
M. Mondi est pourtant très actif, il est notamment bénévole au Conservatoire de Namur. Il a travaillé et a effectué de nombreux remplacements dans divers conservatoires et écoles de musique. Il dispose d'un large soutien, notamment celui du Collège des bourgmestre et échevins de Namur.
À partir de ce cas particulier, je voudrais examiner avec vous les possibilités qui existent pour les gens qui ont un parcours professionnel atypique. On sait que les artistes ont rarement un contrat de travail à temps plein.
Quelles sont les conditions exactes pour obtenir une prolongation du droit de séjour lié au travail?
Quel est le temps de travail minimum requis? Un certain nombre de mois par an est-il nécessaire?
La spécificité de la qualification des travailleurs concernés et la disponibilité de l’emploi dans le secteur sont-il pris en compte? Ne faudrait-il pas prendre des dispositions particulières par rapport aux artistes? On sait que quelle que soit leur nationalité, leur insertion professionnelle est particulièrement difficile.
Ne devrait-on pas prendre en compte, dans ce processus d’octroi de l’autorisation de séjour, d’autres activités comme la participation à la vie associative ou artistique, la qualité de l’intégration, le nombre d’années de présence dans notre pays?
Au regard de ces critères, quelle est votre proposition quant à la possibilité de prolongation du droit de séjour d’un artiste, en recherche active d’activité professionnelle, mais limité dans la réussite de celle-ci par la spécificité de sa qualification et par l’obtention tardive d’un permis de travail?
Le président: Madame Genot, j’ai un souci avec votre question mais je n’ai pas de réponse dans le Règlement. Je le soumets à votre réflexion.
Je trouve que toute question mérite d’être posée. Ce qui me pose problème, est que vous abordez de façon nominative des cas particuliers. Que vous partiez d’un cas particulier ne me pose aucun problème. Je suis président de CPAS et très attaché à la protection de la vie privée. À partir du moment où les documents sont publics, n’importe qui peut prendre connaissance d’éléments de la vie privée de personnes individuelles. Je pense qu’il y aurait lieu de ne pas citer de noms mais il n’y a pas de Règlement en la matière, c’est moi que cela choque!
29.02 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Cette personne a été contactée et son cas a été largement médiatisé.
Le président: Elle vous a signé un document qui disait que vous pouviez citer son nom?
29.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, elle m'a demandé au téléphone d'intervenir régulièrement à ce sujet.
Le président: J'attire votre attention sur ce sujet car il est intéressant pour vous de le savoir.
29.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, c'est publié dans tous les journaux; donc c'est public!
Le président: Ce n'est pas parce que c'est publié dans les journaux que c'est vrai. Les journalistes font ce qu'ils veulent, ils prennent leurs responsabilités. Je ne conteste pas le fond de votre question. Le parlementaire, dans le cadre de son travail – et je soumets ceci à votre réflexion – doit-il citer une personne dans un document parlementaire qui retrace nos discussions. Il dira de quoi se mêle-t-on? S'il ne vous a pas signé de papier disant explicitement qu'il vous autorise à citer son nom publiquement, il peut vous attaquer en justice et gagner.
29.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je crois que vous connaissez mal ce que dit la Commission de la protection de la vie privée. À partir du moment où c'est publié dans un journal, cela devient un événement public.
Le président: Je ne trouve pas que c'est une bonne idée de le faire, mais vous faites ce que vous voulez. Je veux quand même soumettre aux services cette réflexion. Chacun parle de situations qu'il voit ou qu'il entend. Tout le monde ne cite pas automatiquement le nom, l'âge, l'adresse et la couleur des yeux de la personne dont on parle. C'est à titre amical et pas réglementaire que je vous le dis. Mais cela me choque. Je ne critique pas ce vous faites. Cela me paraît bizarre. C'est seulement mon avis.
Veuillez excuser, madame la ministre, mon intervention.
29.06 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, c'est la raison pour laquelle je ne divulgue pas d'information sur des cas individuels.
Chère collègue, je ne me prononcerai pas sur ce cas individuel, conformément à ma ligne de conduite depuis mon entrée en fonction, mais je puis toutefois énoncer les principes généraux en matière de prolongation d'un titre de séjour lié au travail.
La prolongation d'une autorisation de séjour pour les étrangers qui sont venus en Belgique pour y travailler sous le couvert d'un permis de travail B dépend de la prolongation de son permis de travail. C'est le permis qui dicte la prolongation ou non du titre de séjour. Le permis de travail B délivré aux nouveaux immigrants peut devenir illimité après quelques années. Cette question est réglée par l'arrêté royal du 9 juin 1999 portant exécution de la loi relative à l'occupation des travailleurs étrangers.
Si le renouvellement d'une autorisation de séjour délivrée dans le cadre de l'article 9 bis a été conditionné à l'exercice d'une activité lucrative, il sera effectivement vérifié si cette condition a été remplie par la personne lors de la prolongation de son séjour.
Chaque situation est différente. Il va de soi qu'aucune durée de travail minimum n'est fixée de manière absolue.
Tous les éléments du dossier sont examinés, notamment l'âge de la personne, sa situation familiale, d'éventuelles raisons médicales qui l'empêcheraient de travailler, la durée de séjour, la situation dans le pays d'origine. Il est évident que certaines personnes éprouvent plus que d'autres des difficultés pour trouver du travail tant en raison de leur âge que de leur état de santé que de leur absence de qualification. Mais la personne devra fournir la preuve de ses efforts pour trouver du travail.
En ce qui concerne les artistes, il est exact que quelle que soit leur origine, il leur est sans doute difficile de trouver un travail dans le domaine artistique. Ceci n'empêche nullement la personne de trouver du travail dans d'autres secteurs, afin de ne pas dépendre des pouvoirs publics belges. Il n'existe aucune raison de prendre des dispositions particulières par rapport aux artistes, ce qui serait discriminatoire vis-à-vis d'autres personnes, dont l'insertion professionnelle est également difficile.
Il n'est pas déraisonnable de demander aux personnes qui ont bénéficié d'une autorisation de séjour à titre humanitaire de démontrer, à l'instar d'autres personnes qui souhaitent venir ou émigrer en Belgique, leur indépendance par rapport aux pouvoirs publics et leur possibilité d'intégration sur le marché de l'emploi.
Les personnes qui obtiennent une autorisation de séjour temporaire peuvent obtenir un permis de travail C et disposent donc des autorisations requises pour le travail.
29.07 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je trouverais dommage de demander à des artistes de haut niveau de changer de voie. Je prends note de vos propos, à savoir que, lors de l'examen de la demande, on vérifie les preuves des efforts de recherche ainsi que le fait d'avoir occupé des emplois ponctuels. J'espère que l'examen de ce dossier se fera de manière globale et qu'on ne passera pas à côté de cette personne de haut niveau.
Het incident is gesloten.
Le président: Mme Almaci a retiré sa question n° 11593; Mme Pécriaux reporte sa question n° 11628.
30 Question de M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "le suivi donné à une plainte d'un membre du personnel du centre 127bis" (n° 11671)
30 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de voortgang van de behandeling van een klacht van een personeelslid van het centrum 127bis" (nr. 11671)
30.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, on me rapporte que, le 23 mai 2008, un gardien du Centre 127bis s'en serait pris violemment, sans aucune raison apparente, à un résident du centre. Suite à cet incident, un autre gardien aurait relaté les événements auprès de la direction, le 19 juin de la même année.
Comme ce dernier ne remarquait aucun suivi, le 30 juin 2008, il aurait introduit une plainte écrite auprès de cette même direction. Celle-ci l'aurait informé que sa plainte était transférée auprès du Commissariat général "Service des étrangers". En janvier 2009, la direction du Centre 127bis aurait informé le gardien que sa plainte aurait été jugée irrecevable en raison du caractère peu important des faits. Suite à cette décision, le gardien plaignant se sentirait menacé par le gardien agresseur.
Madame la ministre, avez-vous eu connaissance de cette plainte?
Sur la base de quel élément a-t-on estimé que cette plainte était ou non recevable?
Combien de faits similaires ont-ils été relevés durant ces deux dernières années?
Enfin, quelles sont les dispositions habituellement mises en place afin de garantir au personnel des conditions de travail exemptes de toutes pressions et/ou intimidations de la part de leurs collègues?
30.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Lahssaini, en ce qui concerne l'incident auquel vous faites allusion, mes services m'informent qu'aucune plainte officielle n'a été déposée auprès des organes prévus à cet effet. Le témoin a bien fait un rapport auprès du directeur du centre, trois semaines après lesdits faits.
Entre-temps, le résident ne séjournait plus dans le centre. Il n'a donc pas pu être entendu. Le directeur du centre a mené une enquête interne et a, ensuite, transmis le dossier aux services centraux pour une éventuelle procédure disciplinaire. Le directeur général a estimé que les faits n'étaient pas suffisamment établis pour justifier une procédure disciplinaire. En effet, seul un témoin a déclaré que l'acte était délibéré, alors qu'un autre témoin l'a infirmé.
En 2007 et 2008, pour l'ensemble des centres fermés du pays, huit et cinq plaintes ont respectivement été déposées à la Commission des plaintes pour les centres fermés pour traitement agressif des résidents des centres.
Il existe une procédure au sein du SPF Intérieur pour les membres du personnel qui souhaitent déposer une plainte contre le harcèlement moral ou sexuel au travail auprès d'une instance indépendante. Les résidents des centres fermés peuvent s'adresser à une commission des plaintes indépendante pour des infractions à la réglementation des centres fermés.
Les membres du personnel peuvent toujours s'adresser à la hiérarchie, au conseiller général, au directeur général ou à la présidente du comité de direction.
30.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, vous avez dit que le Commissariat général n'aurait reçu aucune plainte. Cela signifierait qu'il existe une différence entre les informations en possession du plaignant et ce que la direction du centre lui a dit. La personne se fie à la direction du centre, lui fait confiance lorsque celle-ci l'informe que sa plainte a été transmise; si cela n'a pas été fait, cela me semble grave!
L'addition de plusieurs plaintes prouve qu'il est important d'accorder une attention particulière envers la formation des personnes travaillant dans ce centre. J'ai eu l'occasion de m'y rendre à plusieurs reprises. J'y ai parfois été accueilli de manière très polie, sympathique et conviviale. J'ai obtenu tout ce que je voulais comme information. Mais à d'autres moments, j'ai été accueilli de manière beaucoup plus austère et brutale. Au sein du personnel, certains sont peu habiles au niveau de l'accueil des personnes qui s'adressent au centre.
Je retiens le fait que la direction n'a pas transmis la plainte; je poursuivrai donc les investigations pour en connaître les raisons.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.42 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.42 uur.