Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

 

van

 

dinsdag 10 maart 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 10 mars 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Bart Laeremans.

 

01 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de productnorm voor E85" (nr. 11383)

01 Question de Mme Nathalie Muylle au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la norme de produit pour l'E85" (n° 11383)

 

01.01  Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een paar weken geleden is er heel wat discussie geweest met bepaalde autoconstructeurs over de lamentabele houding die België inneemt op het vlak van de E85-benzine die al of niet, en vooral niet, kan worden getankt aan Belgische pompen.

 

Ik heb mij, wat logisch was, toen gericht tot minister Magnette om te weten waar men stond met de E85 en de uitwerking van het wettelijk kader daarrond. Hij heeft mij toen in de commissie voor de Energie gezegd dat zijn deel daarvan klaar is. Zijn deel gaat dan eigenlijk hoofdzakelijk over het aanpassen van de wetgeving inzake biobrandstoffen en dan vooral de controle die hij daarop moet uitvoeren en het nazien of men de toetsing aan de hand van de duurzaamheidscriteria heeft gevolgd. Hij heeft mij gezegd dat alles bij hem in orde was, maar dat het collega’s Van Quickenborne en Reynders waren die op het vlak van normering en detaxatie niet volgen.

 

Vandaar, mijnheer Van Quickenborne, had ik graag van u vernomen wat voor uw deel van de bevoegdheid de stand van zaken is rond het uitwerken van de productnorm.

 

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Muylle, vandaag bestaat er op Europees niveau geen enkele norm inzake benzine E85. Er is wel een voorstel van norm in voorbereiding, dat waarschijnlijk in september 2010 zal worden gepubliceerd.

 

Indien de noden van de markt een reactie op korte termijn vragen, is het aangewezen om ofwel een nationale norm uit te werken via het Belgisch normalisatiebureau NBN, ofwel een ontwerp van koninklijk besluit voor te bereiden. Dergelijke procedure is in overeenstemming met artikel 3, §2, van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen.

 

Ik heb daarom op 22 januari reeds meegedeeld dat ik een initiatief neem om de technische norm voor bio-ethanol vast te leggen. Op die manier wil ik een CO2-arme mobiliteit aanmoedigen en inzetten op technologische innovatie van wagens en brandstoffen.

 

Het ontwerp-KB is ondertussen voor advies bezorgd aan de Raad van State. Eenmaal we dat advies binnen hebben, zal het KB eventueel worden aangepast en gepubliceerd.

 

01.03  Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de minister, dat is positief, wat uw deel betreft.

 

Betekent dit, wanneer het KB inzake de normering weg is en daar er wordt gewacht op het advies van de Raad van State, dat er binnen de regering ook al een regeling uitgewerkt is wat de detaxatie betreft?

 

01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Voor de detaxatie ligt de hoofdbevoegdheid, zoals u weet, bij collega Reynders, maar in de schoot van de regering is er een werkgroep opgericht waar volgens mij ook de eerste minister aan deelneemt, om het probleem van de detaxatie op te lossen. Ik heb geen zicht op de exacte timing, maar in elk geval is de wil van de regering er om ook dat probleem op te lossen. Als die drie elementen dan worden gecombineerd, zouden we normaliter een markt moeten zien ontwikkelen voor bio-ethanol.

 

De discussie is wat bemoeilijkt geweest, de jongste maanden, op het ogenblik dat de prijzen voor grondstoffen sterk aan het stijgen waren en toen werd gezegd dat dit deels ook te maken had met een ontwikkeling. De voormalige eerste minister heeft daar toen ook nog een aantal uitspraken over gedaan, wat u zich ongetwijfeld ook nog herinnert.

 

Persoonlijk denk ik – dit is mijn mening – dat de evolutie van de jongste maanden wel degelijk aantoont dat het ene niet onmiddellijk te maken heeft met het andere. Daarom denk ik dat wij met dat dossier best voortgang maken en zorgen dat de markt in België aantrekkelijk is voor dat soort brandstoffen.

 

01.05  Nathalie Muylle (CD&V): Goed, dank u wel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de scheeftrekking in de concurrentie tussen Nederlandse en Belgische winkels in de grensstreek als gevolg van Nederlandse dumpingprijzen" (nr. 11430)

02 Question de M. Bert Schoofs au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la distorsion de concurrence entre magasins néerlandais et belges dans la région frontalière en raison des prix de dumping pratiqués aux Pays-Bas" (n° 11430)

 

02.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er doet zich een probleem voor in Limburg, maar misschien ook elders in Vlaanderen of België, met betrekking tot concurrentie in meestal de detailhandel en meestal de sector van de grenswinkels waar aan Nederlandse zijde dumpingprijzen worden gehanteerd terwijl men in Belgisch Limburg gewone prijzen hanteert.

 

Het gaat zelfs zo ver dat de winkeliers aan onze zijde van de grens gaan shoppen in Nederland. Ze kopen daar producten aan die ze hier verkopen, wat verboden is. Dat is bijna een natuurlijke gang van zaken omdat de verkoopprijzen in Nederland bijna of helemaal onder het niveau liggen van de aankoopprijzen die winkeliers in België moeten betalen. Dat zorgt voor een naar mijn oordeel ongezonde en moordende concurrentie. Als concurrentie als moordend wordt ervaren, zo wordt het ook in de pers genoemd, dat is natuurlijk een geladen term, is ze toch als ongezond te bestempelen.

 

Mijnheer de minister, wat is volgens u de oorzaak? Doet zich dat probleem alleen in Limburg voor of komt dat elders in de grensstreek met Nederland ook voor? Hebt u eventueel bepaalde oplossingen achter de hand, al was het maar via contacten met Nederland of op Europees niveau? We leven ten slotte in de eengemaakte Europese markt.

 

02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Schoofs, ik dank u voor uw interessante vraag. Inderdaad, het is een zeer relevante vraag want Vlaanderen is een kleine regio waar mensen zeer gevoelig zijn om desgevallend een verplaatsing te maken om producten en diensten aan te kopen, wat door Europa mogelijk werd gemaakt. In die zin heeft het ook voordelen. Voor onze handelaars is dat niet noodzakelijk een aangename vaststelling.

 

De directie Mededinging heeft al sinds 2007 gewezen op opvallende prijsverschillen tussen Nederlandse ketens en de detailhandel in België. Hierover vond ook overleg plaats met de Nederlandse mededingingsautoriteit.

 

Op basis van dat overleg heeft men een aantal vaststellingen gedaan die de prijsverschillen moeten helpen verklaren. Er zijn drie belangrijke vaststellingen.

 

Ten eerste, de aangeboden producten en gamma's zijn meestal niet identiek. Het koopgedrag van Nederlanders is dus anders dan dat van de Vlamingen.

 

Ten tweede, in Nederland heeft een serieuze prijzenoorlog gewoed, waarbij één keten marktaandeel trachtte terug te winnen op discounters. Daarbij kiest men voor sterke bodemprijzen.

 

Ten derde, de inkoopprijzen zijn, omwille van een grotere en anders georganiseerde markt, in Nederland lager. De markt bij ons telt tien miljoen consumenten. Rekening houdend met het taalverschil, is de markt nog kleiner. De Nederlandse markt telt vijftien à zestien miljoen consumenten. Dat is dus een veel grotere markt.

 

Op basis van het overleg is ook vastgesteld dat, hoewel zulks voortdurend in de gaten wordt gehouden, er geen aanwijzingen zijn dat er afspraken zouden worden gemaakt om de prijzen in België kunstmatig hoger te houden dan in Nederland of om de inkoop via Nederland te belemmeren. Dat is de vaststelling.

 

Wel zijn er een aantal objectieve redenen waarom prijzen bij ons hoger kunnen zijn dan in Nederland. De belangrijkste reden is te vinden in de wet op de handelspraktijken, die bepaalt dat het bij ons, in tegenstelling tot in Nederland, verboden is om met verlies te verkopen.

 

Dat is een belangrijke verklaring. België heeft de keuze voor het verbod op verkoop met verlies destijds gemaakt, mede om onze kleinhandelaars tegen mogelijke praktijken van grotere discounters te beschermen. Het voorgaande is een politieke keuze geweest, die er echter wel voor zorgt dat de consumenten eventueel wat meer zullen betalen. Voornoemde keuze heeft dus wel een zijeffect, zoals u hebt beschreven.

 

Ten tweede, in ons land bestaat er ook een aantal reglementeringen op het vlak van over-the-countergeneesmiddelen.

 

Herinner u het incident van enige tijd geleden, waarbij consumenten over de grens in Nederland nabij West-Vlaanderen, zoals in Sluis – niet in Nederlands Limburg –, bepaalde geneesmiddelen over the counter en dus voorschriftvrij kopen, omdat de betrokken geneesmiddelen in Nederland goedkoper zijn dan in België.

 

De reden daarvoor is heel eenvoudig. Onze wetgeving laat niet toe dat voorschriftvrije geneesmiddelen elders dan in de apotheek worden verkocht. Bij ons is de verkoop ervan in handen van de apotheken. De desbetreffende reglementering verklaart ook de genoemde prijsverschillen.

 

Mijnheer Schoofs, dat is niet altijd het geval. Bepaalde producten zijn bij ons goedkoper dan in Nederland, zoals bijvoorbeeld benzine en diesel. Ik weet niet wat precies de stand van zaken inzake de prijs van benzine en diesel is. De laatste informatie die ik heb, is dat heel wat Nederlanders af en toe bij ons komen tanken.

 

Een verklaring voor het prijsverschil heeft vaak met reglementering te maken en met keuzes die politici al dan niet maken.

 

Ten slotte wil ik er nog op wijzen dat de Dienst voor de Mededinging een aantal onderzoeken voert naar mogelijke afspraken die tussen supermarkten en leveranciers zijn gemaakt om bepaalde prijzen vast te leggen. Voornoemde onderzoeken moeten nog in 2009 tot resultaat kunnen leiden.

 

Dat waren enkele bedenkingen bij uw vraag.

 

02.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.

 

Ik ben erg benieuwd naar het resultaat van het onderzoek naar eventuele prijsafspraken die zouden zijn gemaakt. Prijsafspraken zijn immers elementen die de discussie voeden.

 

Ik hoop dat op alle bestuursechelons in ons land, zeker gezien de huidige, economische crisis, de keuze voor de kleinhandel en niet voor de grotere ketens wordt gemaakt. Van de economische crisis zullen de kleintjes immers het eerst te lijden hebben. Indien er politieke keuzes moeten worden gemaakt, hoop ik dus ook dat zij in het voordeel van de kleinhandel worden gemaakt.

 

Ik zie het, eerlijk gezegd, wel zitten om de kleinhandel een enigszins soepelere regeling te gunnen dan de regeling voor de grote winkels, die een veel grotere buffer hebben en uit zichzelf al van een veel grotere bescherming kunnen genieten, net doordat zij zo groot zijn.

 

Indien u maatregelen kunt treffen om de kleinhandel te beschermen en daardoor de verschillen met Nederland weg te vlakken, zullen een heleboel handelaars en detaillisten, zeker de kleintjes, u voor uw initiatief prijzen.

 

Ik hoop dat de regering echt onderzoekt of er ter zake maatregelen mogelijk zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het onderzoek naar de kostprijs van kredietkaarten" (nr. 11526)

03 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'enquête sur le coût des cartes de crédit" (n° 11526)

 

03.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, eind januari 2009 stelde ik u al eens een vraag betreffende de Paycard, de nieuwe kredietkaart. Ik had het dan onder andere over de mogelijke kostprijs van de kredietkaart en vooral over het feit dat een klant die een Paycard wou, ook nog een supplement zou moeten betalen voor de nieuwe dienst. U had daar uw bedenkingen bij. Ondertussen verneem ik in de pers dat u nogal wat andere bedenkingen betreffende die kredietkaarten heeft en dat u de dienst voor de Mededinging opdracht hebt gegeven de Belgische markt van kredietkaartbetalingen te onderzoeken op mogelijke concurrentievervalsing.

 

Na uw onderzoek zouden de nationale betalingen een stuk goedkoper moeten kunnen en onderhandelingen met de banken zouden in eerste instantie op niets zijn uitgedraaid.

 

Ik heb de volgende vragen voor u, mijnheer de minister. Kunt u ons meedelen binnen welke termijn u hoopt de resultaten van het onderzoek van de dienst voor de Mededinging naar de commissie te brengen?

 

Stel dat de opdracht voor de dienst erop uitloopt dat inderdaad blijkt dat de bankkosten voor het gebruik van die kredietkaarten buitensporig hoog liggen in verhouding met onze naburige landen. Welke stappen zult u dan doen om hieraan gevolg te geven?

 

Ten derde, volgens Unizo en Fedis zou de afschaffing van de interchange fees voor nationale betalingen een besparing opleveren van maar liefst 32 miljoen euro. Ik viel bijna van mijn stoel toen ik dat las. Bestaan er bij de regering berekeningen hierover of hebt u zelf bedenkingen daarover? Het bedrag lijkt me toch wel zeer hoog.

 

Ten vierde, nog volgens Unizo en Fedis zou de afschaffing van de interchange fees vooral de handelaars ten goede komen. Naar mijn bescheiden mening is het nochtans de particuliere klant, die de uiteindelijke kosten voor de interchange fees doorgerekend krijgt in de kostprijs van de koopwaren. Zal hij het zijn die uiteindelijk gebaat is bij de afschaffing van de interchange fees?

 

Tenzij u het anders ziet, denk ik dat mijn mening de juiste is en dat Unizo en Fedis het verkeerd zien, maar ik ben graag bereid om even naar u te luisteren.

 

03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega Logghe, het is goed u te horen pleiten om een en ander door te rekenen aan de consument. Daarnet heb ik van uw collega gehoord dat ik alles moest doen voor de zelfstandigen, de kleinhandelaars, die lid zijn van Unizo. U moet begrijpen dat de belangen niet altijd gelijksporen en ook in dit dossier blijkt dat het geval te zijn.

 

Er lopen op dit ogenblik inzake kredietkaarten en betaalsystemen tal van onderzoeken op Europees niveau en ook bij ons. Ons auditoraat heeft een formeel onderzoek geopend inzake kredietkaartbetalingen, en dat voor binnenlandse betalingen via kredietkaarten. Het gaat dus niet over betaalkaarten en evenmin over interlandelijke betalingen.

 

Een formeel mededingingsonderzoek vergt tijd. In een eerste fase van het onderzoek worden door het auditoraat vragen gesteld aan de betrokken bedrijven, die een maand tijd krijgen om te antwoorden. Die antwoorden worden op hun beurt geanalyseerd door het auditoraat en geven in de meeste gevallen aanleiding tot enkele nieuwe vragen. Die fase van vraag en antwoord kan snel een half jaar duren.

 

Na het beëindigen van het onderzoek wordt door het auditoraat een rapport opgesteld, dat aan de Raad voor de Mededinging wordt bezorgd. Het is dan aan de Raad en de rechtbank om zich uit te spreken binnen een termijn van 6 maanden. Men moet dus rekening houden met een termijn van een jaar.

 

Ik heb al meermaals gezegd tegen mijn diensten dat een jaar veel te lang is en ik heb gevraagd of het niet sneller kan gaan. Zij hebben gezegd dat wij met de termijnen waar België nu blijk van geeft, met de nieuwe Mededingingswet en met de dienst Mededinging, het nu al een stuk sneller doen dan Europa. U moet weten dat in ons land alle mededingingsautoriteiten samen beschikken over 60 of 70 mensen, terwijl Nederland een mededingingsdienst heeft van meer dan 200 mensen. Toch doen wij het sneller dan de Nederlanders.

 

Ik begrijp dat een vergelijking met andere landen, zelfs in Europa, te weinig soelaas brengt voor de vragen die gesteld worden door de parlementsleden – en ook door mijzelf –, want als men efficiënt wil optreden en een signaal wil geven aan de markt, moet men sneller kunnen optreden.

 

Ik heb gesuggereerd aan mijn diensten dat wij het jaarverslag, dat binnenkort klaar is, mijnheer de voorzitter, als u het toelaat, zouden toelichten in de commissie en dat zij zouden uitleggen hoe zij te werk gaan. Wij hebben die diensten trouwens het jongste jaar door interne herschikkingen van ons personeelsbestand – want ik heb geen personeelsleden toegevoegd, u kent mijn pleidooi voor minder ambtenaren – substantieel versterkt. Er zijn nu meer onderzoekers. Wij kunnen u dan ook uitleggen welke zaken er lopen, uiteraard met respect voor het geheim van het onderzoek, en misschien een aantal suggesties met u uitwisselen over hoe wij de zaken nog kunnen versnellen.

 

Maar het is uitgesloten, mijnheer Logghe, dat als u een suggestie doet inzake interchange of kredietkaartbetalingen wij die zaak binnen de drie maanden kunnen oplossen. De raad moet zich uitspreken. In een raad hoort men uiteraard altijd woord en wederwoord en er is ook altijd de mogelijkheid dat de mensen in beroep gaan.

 

Ik wil er trouwens op wijzen, mijnheer de voorzitter, dat beroepen tegen de Raad voor de Mededinging ingediend worden bij en behandeld worden door de 18e kamer, die intussen alom in het nieuws is. Men zegt dat alles uiteindelijk aan alles raakt.

 

Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op de resultaten van het onderzoek, maar, indien die betalingen niet gegrond of overdreven hoog zijn, dan kan de raad optreden. Wij hebben dat trouwens gedaan met de raad in de zaak-Unizo/Banksys. Daar zijn er aanpassingen opgelegd. Het is bij de zaak-Banksys ook zo geweest dat het voordeel uiteindelijk moest doorgerekend worden aan de consument. Ik sta erop dat dat inderdaad ook gebeurt. Het is de consument die uiteindelijk het prijsvoordeel moet kunnen genieten, niet de mensen die daar tussen staan.

 

In verband met de exacte cijfers moet u weten dat wij sinds de zomer van 2008 in het kader van een soort van informeel onderzoek, een onderhandeling tussen de financiële instellingen en andere instellingen en de dienst Mededinging, een oplossing trachten te vinden voor het probleem. Wij hebben echter onvoldoende cijfers gekregen van de verschillende diensten van die instellingen. Vandaar dat ik dan besloten heb om een formeel onderzoek op te starten, wat ik u net heb beschreven. Dat zal ons dan toelaten om effectief de gegevens te verkrijgen. Die zullen dan ook worden bekendgemaakt. Het is pas bij een formeel onderzoek dat wij de wettelijke middelen hebben om die gegevens ook te verzamelen.

 

03.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

Die eerste opmerking over het feit dat mijn collega en ik zelf andere belangen verdedigen, is wat de werkelijkheid voorbij, mijnheer de minister. Het ging in het ene geval over handelaars en de prijzen tussen handelaars in de grensstreek. Hier gaat het over klanten en handelaars.

 

Ik noteer met enige genoegdoening dat u ook vindt dat een jaar vrij lang is om tot de resultaten van een studie te komen. Dan spreek ik nog niet over de resultaten van de maatregelen die moeten worden genomen. Maar goed, de goede wil om er iets aan te doen, bestaat in elk geval. We volgen die zaak verder op.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de jaarrekeningen van kleine ondernemingen" (nr. 11528)

04 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les comptes annuels des petites entreprises" (n° 11528)

 

04.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de Europese Commissie heeft een voorstel gedaan om de jaarrekeningen voor kleine ondernemingen te schrappen. Dat moet u, als minister van Vereenvoudigen, ongetwijfeld als muziek in de oren hebben geklonken. Nochtans bestaat in ons land toch wel wat verzet tegen het afschaffen van die overigens reeds flink vereenvoudigde jaarrekening, omdat deze veel informatie bevat voor bijvoorbeeld leveranciers, bankiers en allerlei instellingen die statistieken moeten bijhouden. De vraag is dan ook wat de Belgische overheid zal doen, als het voorstel van de Europese Commissie wordt goedgekeurd.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, hoe staat u tegenover het mogelijk schrappen van de verplichting voor kleine ondernemingen om een jaarrekening in te dienen?

 

Ten tweede, werd en wordt hierover overleg gepleegd met de sector? Is er in overleg voorzien met bijvoorbeeld boekhouders en accountantskantoren?

 

Ten derde, wat denkt u over de opmerking van Unizo dat met het afschaffen van het indienen van de vereenvoudigde jaarrekeningen voor kleine ondernemingen een schat aan informatie verloren gaat?

 

Ten vierde, wat denkt u over het voorstel van Unizo om het indienen van de jaarrekening voor kleine ondernemingen te behouden – dat zou dan wel een concurrentienadeel zijn ten opzichte van het buitenland omdat het indienen ervan geld kost – maar de kosten die samengaan met het indienen van de jaarrekening te schrappen. Zo heeft men twee voordelen in een klap. De jaarrekening, en dus het verzamelen van informatie, wordt behouden en het concurrentienadeel voor ons land wordt geschrapt omdat wij de kosten laten vallen. Wat zijn uw inzichten hierover?

 

04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, de Europese Commissie heeft op 25 februari van dit jaar een formeel voorstel ingediend om de vierde richtlijn te wijzigen. Het gaat om een nieuwe groep van zeer kleine bedrijven, met niet meer dan 10 werknemers, een omzet van maximaal 1 miljoen euro en een balanstotaal van maximaal 500.000 euro.

 

De lidstaten zouden ervoor kunnen opteren – het eerste voorstel, waartegen wij verzet hebben aangetekend, was een voorstel tot verplichte schrapping, terwijl het nu een mogelijkheid zou zijn – om de rapporteringsplicht voor de micro-entiteiten te schrappen. De Commissie heeft de intentie om de nieuwe richtlijn in de eerste helft van 2010 te laten goedkeuren. In het huidige voorstel lijkt het zeker dat het een optie is, en geen verplichting meer, door het verzet van België, daarin gesteund door een aantal andere landen. Ik heb dat verzet uitdrukkelijk bekendgemaakt. Onze diplomaten hebben daaraan hard meegewerkt.

 

De bedoeling van de Commissie om de kosten voor de kleine ondernemingen te drukken en de administratieve rompslomp te verlichten, vooral vanuit Duitsland en een aantal andere landen heeft men zich daar heel sterk op gefixeerd. Men heeft dat becijferd. Als men dat doet, kunnen de administratieve lasten sterk verminderen. U weet dat Europa een doelstelling heeft opgesteld van min 25% lastenverlichting. Dat percentage moet vertaald worden in euro’s. Daarom heeft onder meer Duitsland gezegd eens te zullen nagaan waar de grote brokken van de wetgeving zitten, zeker in boekhoudingverplichting. Men heeft dat berekend op zoveel bedrijven, en zo komt men tot een substantiële som. Als wij dat zouden doen, dan zou zowat 72% of 226.111 van de Belgische ondernemingen – dat is exact berekend – geen jaarrekeningen meer moeten indienen. Het blijkt, na berekening, dus een heel grote som geld.

 

Uiteraard, er is verzet van de financiële beroepen, die vrezen voor werkverlies. Als dat het enige argument zou zijn, dan zou ik niet akkoord gaan.

 

De realiteit is echter dat het voor leveranciers, kredietverstrekkers, aandeelhouders en werknemers veel moeilijker wordt om een correct beeld te krijgen van de financiële toestand van de ondernemingen. De gecentraliseerde informatie en gepubliceerde jaarrekening is voor de aandeelhouders en leveranciers, maar ook voor de kandidaat-overnemers, op een uniforme manier toegankelijk. Schaffen wij de publicatieplicht af, dreigen de ondernemingen verschillende rapporten te moeten opstellen, met een kostprijs, waarvan de inhoud zal variëren naargelang degene die erom vraagt. Mijn stelling luidt dus dat het wel klopt dat die afschaffing kostenbesparend zou zijn, maar die plicht is niet zomaar een plicht om iets te doen, het is een plicht die zou moeten worden vervangen door andere stukken, die opnieuw op zich geld zouden kosten. Het grote voordeel dat we nu hebben, namelijk de uniformiteit, zou dan wegvallen; uniformiteit op basis waarvan er nochtans heel veel knowhow en kennis is opgebouwd.

 

De vermindering van de transparantie lijkt dan ook, in volle crisistijd, waarin bedrijven het al moeilijk genoeg hebben om kredieten te krijgen bij de banken, niet onmiddellijk een verstandige zet. Het kostenbesparend effect zal dus, zoals ik al zei, worden tenietgedaan.

 

Ingeval een lidstaat voor de vrijstelling kiest, zal hij zelf de boekhoudrechtelijke leemten moet invullen. Dit zou betekenen dat een gedegen boekhoudrecht wegvalt en dat er enkel nog summiere verplichtingen worden afgekondigd om de aangifte in de vennootschapsbelasting te kunnen invullen.

 

U moet ook weten dat de boekhouding bij ons volledig in lijn ligt met de fiscaliteit en dat in de fiscaliteit, dus om de aangiften te doen, de jaarrekening een noodzakelijk onderliggend stuk is. Als we de jaarrekeningen laten vallen, dan zal de fiscus vragen om een ander document op te maken, en dan zal er een hele discussie ontstaan over welk stuk dat moet zijn. Er moet dan opnieuw kennis worden opgebouwd. Bedrijven zullen dan opnieuw investeringen moeten doen, et cetera.

 

Vindt er overleg plaats? Ja, er is overleg met de subcommissie boekhoudregeling binnen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, ook gelet op het belang dat ook de sociale partners aan de thematiek hechten. We moeten verschillende stakeholders raadplegen.

 

In België is de publicatie van de jaarrekening de prijs die de ondernemers betalen voor het verkrijgen van transparantie. Als men die transparantie geeft, dan weet iedere stakeholder hoe het gesteld is. Ook de vertegenwoordigers van de kmo’s denken er bij ons zo over. Denk onder meer aan de reactie van de gedelegeerd bestuurder van Unizo. Hij is het ermee eens dat de afschaffing het voor bedrijven niet goedkoper zal maken. Idem dito voor de overkoepelende Europese vertegenwoordiger van de kmo’s: hij is dezelfde mening toegedaan.

 

Ik moet erop wijzen dat het betrokken voorstel van de Europese Commissie zijn beslag nog moet krijgen in de Raad van ministers, evenals in het Europees Parlement.

 

Verwijzend naar uw opmerking dat er een soort asymmetrische informatie dreigt te ontstaan wanneer een aantal landen het zouden afschaffen en een aantal andere niet, kan ik u melden dat ons land verder gaat met zijn verzet, ook tegen de afgezwakte vorm van het voorstel van de Europese Commissie.

 

We proberen andere landen ervan te overtuigen dat zelfs de facultatieve afschaffing geen goede zaak zou zijn. We wachten af wat dat de komende maanden geeft, aangezien de Raad voor ministers en het Europees Parlement zich daarover nog moeten buigen.

 

Ik denk dus niet dat dit verhaal ten einde is. Wij zijn in elk geval, samen met een aantal Europese landen, van mening dat een vereenvoudiging, een echte vereenvoudiging moet inhouden, en geen gecalculeerde zoals ze door een aantal lidstaten wordt voorgesteld.

 

04.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ook nu was het antwoord volledig.

 

Ik vraag me af, in aansluiting van mijn vierde vraag, of België ook een B-scenario of een rampscenario op zak heeft, gesteld dat de andere landen besluiten door te gaan met hun afgezwakt voorstel, het voorstel erdoor komt en de lidstaten mogen of kunnen een optie nemen om hun kleine ondernemingen toe te laten geen jaarrekeningen meer te publiceren.

 

Daar zitten we met een weliswaar klein concurrentienadeel. Ik vroeg me af of er een financiële tegemoetkoming is gepland, of dat zulks kan worden besproken?

 

04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Wij wenden onze energie nu aan om van scenario A naar scenario B te gaan en van scenario B naar scenario C. Scenario A was de verplichte afschaffing. Nu zitten we in de fase van de facultatieve afschaffing. Ik hoop dat we uitkomen bij scenario C waarbij niets wordt afgeschaft. Daarop wil ik mij eerst richten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le taux d'épargne des Belges" (n° 11603)

05 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de spaarquote van de Belgische gezinnen" (nr. 11603)

 

05.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je reviens sur une communication chiffrée du SPF Économie annonçant que l’épargne en Belgique a diminué et qu’elle n’a jamais été aussi basse. Auparavant, nous étions considérés en Europe comme étant des fourmis, aujourd’hui nous ne sommes plus dans le peloton de tête des épargnants.

 

J’ai plusieurs questions à ce sujet.

 

- Comment peut-on expliquer cette contradiction? En effet, lorsque les temps sont durs, on a tendance à penser que les gens épargnent plus, surtout cette année.

- Faut-il s’en inquiéter ou s’en réjouir? S’en inquiéter si c’est un signe d’appauvrissement du citoyen dépensant plus que ce qu'il avait prévu; s’en réjouir car il participe peut-être plus judicieusement à de nouveaux investissements.

- Comment lier le critère de l’épargne à celui de la relance économique?

 

05.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, les chiffres les plus récents de la Banque nationale de Belgique et du Bureau fédéral du plan notent une diminution du taux d’épargne des ménages en 2008. Celui-ci est passé de 13,7% en 2007 à environ 13% en 2008.

 

Le taux d’épargne des ménages ou la part du revenu disponible épargné remplit une sorte de fonction tampon. Lorsqu’ils se voient confrontés à une fluctuation temporaire du revenu disponible, les ménages semblent avoir tendance à aplanir leur consommation.

 

L’augmentation ou la diminution des dépenses de consommation est habituellement moins élevée que l’augmentation ou la diminution des revenus disponibles. Cette différence est comblée via le comportement d’épargne. En d’autres termes, les ménages ont tendance à épargner une plus petite partie de leurs revenus en cas de basse croissance du revenu disponible. Par contre, ils augmentent leur taux d’épargne lorsque le revenu disponible croît à nouveau.

 

La diminution du taux d’épargne en 2008 est attribuable à la basse croissance du revenu disponible des ménages dont la réaction a été d’épargner moins.

 

Le Bureau fédéral du plan prévoit néanmoins une augmentation jusqu’à 15,8% du taux d’épargne en 2009. La crise économique et financière a touché considérablement les avoirs financiers des ménages belges, surtout à cause de la diminution du cours des actions et cela continue. La confiance du consommateur a fortement baissé à cause du pessimisme croissant relatif aux prévisions de l’emploi et du chômage.

 

Ces facteurs poussent les ménages à épargner davantage. La fonction tampon du taux d'épargne joue également un rôle important en 2009.

 

La baisse de l'inflation combinée avec l'indexation des salaires, qui réagit avec retard à la haute inflation de 2008, devrait causer une forte croissance – 2,8% - du revenu disponible des ménages. Cette crise n'est pas une crise du pouvoir d'achat. Cette forte croissance donnerait également lieu à une augmentation du taux d'épargne dans un contexte économique favorable.

 

05.03  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. Ni lui ni moi ne pouvons jouer aux "apprentis sorciers" de l'avenir. On peut effectivement craindre cette évolution, car une augmentation de l'épargne signifie que l'argent ne part pas dans l'économie. Mais on peut aussi comprendre le réflexe des gens dans une période aussi difficile. C'est peut-être là le défi du gouvernement: redonner rapidement de la confiance. Si l'épargne existe, elle doit aussi pouvoir à un moment se libérer dans des investissements.

 

05.04  Vincent Van Quickenborne, ministre: L'épargne est aussi influencée par d'autres facteurs: le manque de confiance et le niveau d'endettement de l'État qui va augmenter. Il y a une corrélation entre le taux d'épargne et le niveau de la dette de l'État. Cela aura une influence.

 

Les plans de relance du secteur de la construction et d'autres secteurs ont aussi pour mission de donner des signes de confiance aux citoyens et consommateurs pour qu'ils n'hésitent pas à consommer. Dans plusieurs secteurs, notamment celui de l'automobile, on remarque un manque de confiance, une crainte. Il faut trouver un équilibre sain entre la consommation et l'épargne.

 

05.05  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour cette dernière observation. Je voudrais attirer son attention sur un autre élément. Je partage votre point de vue, mais je crains que d'autres familles que la nôtre, en voyant l'épargne augmenter, ne pensent à combler la dette par l'augmentation de la fiscalité. Ce ne serait évidemment pas le meilleur des signes. Mais je crains que certains y pensent.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'e-commerce" (n° 11632)

06 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "e-commerce" (nr. 11632)

 

06.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'e-commerce n'a pas de frontière, étant donné qu'il suffit d'avoir assimilé les bases de l'informatique pour se retrouver virtuellement un peu partout dans le monde, en Europe et forcément aussi dans les pays les plus limitrophes.

 

L'e-commerce n'a pas de frontière si ce n'est que la législation reste très nationale. Il y a donc bien là une frontière nationale, ce qui a amené la FEDIS - la Fédération de la distribution -, à pointer une difficulté du doigt. Elle se plaint d'être pénalisée en la matière, considérant que notre législation n'est pas assez avant-gardiste et qu'en tout cas, elle ne permet pas de libérer un maximum l'énergie et la compétence de nos commerçants qui se voient systématiquement freinés par la législation sur le commerce, la loi sur les pratiques commerciales. En Belgique, celle-ci serait extrêmement vétuste et ne serait pas aussi progressiste que dans d'autres pays.

 

Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance des propos de la Fedis? Qu'en pensez-vous? Pourrait-on imaginer que cette législation puisse être modifiée très rapidement? Je sais que vous y travaillez. Si cela n'est pas aussi rapide, cela signifie-il qu'il y a des blocages? Quels sont-ils? Enfin, plus dans le détail, il semble que notre législation recèle encore matière à pouvoir figurer dans le Guinness Book des records, puisque c'est la seule législation européenne qui interdirait le paiement, partiel ou non, durant cette fameuse période de réflexion. Est-ce le cas? D'un point de vue statistique, cela pourrait être intéressant.

 

06.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, l'interdiction pour le vendeur d'exiger un paiement avant la fin du délai de renonciation constitue bien une disposition propre à la réglementation belge.

 

J'ai bien entendu connaissance des critiques émises par les organisations professionnelles, entre autres la Fedis pour qui la problématique essentielle qui résulte de cette interdiction se pose pour la vente à distance de produits de relativement faible valeur. Les consommateurs abuseraient de leur faculté de paiement après le délai de renonciation en conservant le produit commandé sans le payer, spéculant que le vendeur n'engage quand même pas de procédure judiciaire vu le faible montant à récupérer.

 

À l'inverse, les plaintes des consommateurs font état de difficultés importantes, lorsqu'ils exercent leur droit de renonciation, pour obtenir le remboursement des sommes versées immédiatement dès l'achat du produit.

 

La question de la suppression de cette interdiction est en effet à l'ordre du jour dans le cadre des discussions au sujet de la réforme de la loi sur les pratiques du commerce. À la demande de mes deux collègues qui sont impliqués dans ce dossier, nous allons traiter le tout en une seule fois.

 

Mme Laruelle l'a également demandé. J'aurais préféré étudier séparément ces différents éléments, mais elle a proposé de tout rassembler.

 

Les discussions sont en cours et évoluent dans le bon sens, spécifiquement dans ce dossier. Il y a aussi d'autres dossiers qui sont concernés par cette réforme de la loi.

 

Pour ce qui concerne la vente conjointe, on doit attendre la décision de la Cour européenne qui interviendra au plus tôt le 10 avril. Nous préparons tous les autres éléments qui feront l'objet d'un consensus au sein du gouvernement. Dès que la décision de la Cour européenne sera prise, on pourra élaborer un avant-projet de loi qui sera voté par le Conseil des ministres et présenté au Parlement, je l'espère au mois de juin.

 

Cela nous freine dans le développement du e-commerce. Quand on compare les chiffres avec les autres pays européens, on remarque que la Belgique est en retard et doit devenir plus compétitive dans ce domaine.

 

06.03  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. Je souscris d'autant plus à son analyse que, rien que sur le plan géographique, on pourrait déceler un avantage qu'on multiplierait dans le domaine de l'e-commerce. Le fait de parler trois langues dans ce pays, qui sont celles de nos voisins, nous permettrait certainement de dynamiser cette pratique commerciale. Il est dommage que la législation y mette un frein. Je souhaite que nous puissions rapidement modifier cette législation au travers d'un accord de majorité.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het verbod op de verkoop van de R4DS kaart" (nr. 11647)

07 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'interdiction de la vente de la carte R4DS" (n° 11647)

 

07.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de R4DS of Revolution for DS is een klein toestel dat men online voor de luttele som van 15 euro kan aanschaffen en dat op een Nintendo DS-spelconsole kan worden gebruikt.

 

Er is iets aan de hand met dat toestel. Het wordt namelijk gebruikt om gekraakte spelletjes voor de Nintendo DS te kunnen afspelen. Een en ander is vergelijkbaar met de heisa die destijds is ontstaan rond de chip die in de playstations kon worden aangebracht om ook gekopieerde spelletjes te kunnen afspelen.

 

Zoals u ongetwijfeld weet, moet bij dergelijke toestellen de afweging worden gemaakt tussen het legale gebruik dat van die toestellen kan worden gemaakt, en of ze zijn ontwikkeld met het doel om een inbreuk te plegen op het auteursrecht dan wel of dat louter toevallig een bijkomende werking is.

 

Er is al een rechtszaak aangespannen in Japan, waar de producenten van Revolution for DS de duimen hebben moeten leggen en er wel degelijk een inbreuk op het internationale auteursrecht werd vastgesteld.

 

Mijnheer de minister, overweegt u een verbod op de verkoop van de R4DS? Meent u dat de oplossing voor dat probleem in een Europese context moet gebeuren?

 

07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, op Europees vlak bestaat er een wettelijk kader om op te treden tegen dergelijke toestellen die technische beschermingsmaatregelen zoals op videospelletjes verwijderen of omzeilen. Het wettelijk kader is artikel 7 van de richtlijn 91/250 van 14 mei 1991 en artikel 6 van de richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001. Beide richtlijnen zijn omgezet in nationaal recht, wat in België gebeurde door de softwarewet van 30 juni 1994 en respectievelijk de wet van 22 mei 2005.

 

Artikel 11 van de softwarewet stelt bijvoorbeeld strafbaar wie die middelen in het verkeer brengt of voor commerciële doeleinden bezit die uitsluitend bestemd zijn om de ongeoorloofde verwijdering of ontwijking van technische voorzieningen ter bescherming van een computerprogramma te vergemakkelijken. Artikel 79bis van de auteurswet, dat is ingevoegd door de wet van 22 mei 2005, stelt onder meer strafbaar “eenieder die inrichtingen, producten of onderdelen, vervaardigt, invoert, verdeelt, verkoopt, verhuurt, reclame voor verkoop of verhuur, vermaak of voor commerciële doeleinden bezit, of die diensten verricht die 1) gestimuleerd, aangeprezen of in de handel worden gebracht om de bescherming van een doeltreffende technische voorziening te omzeilen, 2) slechts een commercieel beperkt doel of nut hebben naast het omzeilen van de bescherming, 3) in het bijzonder ontworpen, vervaardigd of aangepast zijn met het doel om te omzeilen.

 

Gelet op het voorgaande lijkt het dan ook niet opportuun om op Europees vlak een nieuw wetgevend kader te bepleiten. Ik kan melden dat het niet aan de uitvoerende macht toekomt om te beoordelen of een bepaald product al dan niet inbreuk maakt op andermans auteursrechten of naburige rechten. Het komt aan de hoven en de rechtbanken toe om uitspraak te doen in concrete geschillen tussen rechthebbenden en producenten van dergelijke toestellen.

 

07.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Ik neem hiervan akte. Uiteraard ben ik vertrouwd met het rijke arsenaal van regels dat hier van kracht was. Desalniettemin dacht ik dat het nuttig was de vraag tot u te richten. Ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de prijsvorming door de nationale prijzencommissie van het levend pluimvee" (nr. 11650)

08 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la fixation du prix des volailles vivantes par la commission nationale des prix" (n° 11650)

 

08.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het gaat over de braadkippen en de slachtkuikens.

 

De voorzitter: Gebraden kippen leven niet meer.

 

08.02  Stefaan Vercamer (CD&V): Daarom is het ook levend pluimvee.

 

Mijnheer de minister, de voorbije weken is er nogal wat commotie in Deinze, met name rond de prijsbepaling van het levend pluimvee door de Nationale Prijzencommissie.

 

Iedereen is het erover eens dat een correcte prijsvorming zowel voor de producent als voor de consument belangrijk is.

 

In principe worden de prijzen bepaald door de wet van vraag en aanbod. Volgens sommigen uit de sector zijn er echter natuurlijk ook spelregels, zoals de regel dat er, juist om marktverstoring tegen te gaan, niet onder de kostprijs mag worden verkocht.

 

Volgens bepaalde producenten uit de sector van het levend pluimvee worden er vandaag slachtkuikens onder de productieprijs verkocht.

 

De prijzen voor het levend pluimvee komen tot stand in de Nationale Prijzencommissie in Deinze. De commissie bestaat uit dertien leden en vergadert onder het voorzitterschap van de stadsontvanger op het stadhuis van Deinze. Ook maken zes vertegenwoordigers van de producenten en zes van de slachterijen en de handel deel uit van voornoemde commissie.

 

Voor de publieke opinie en voor de sector heeft voormelde commissie dus een officieel karakter, aangezien ze onder het voorzitterschap van de stadsontvanger op het stadhuis vergadert. In de praktijk is het ook de genoemde commissie die de prijzen van het levend pluimvee bepaalt.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen aan u zijn de volgende.

 

In welke mate heeft de Nationale Prijzencommissie in Deinze een officieel karakter? Op basis van welke regelgeving heeft ze een officieel karakter?

 

Volgens welke spelregels vergadert de commissie en bepaalt zij de prijs?

 

Het kan ook zijn dat ze volgens u geen officieel karakter heeft. Mocht zulks het geval zijn, moeten er dan geen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat voornoemde commissie een officieel karakter wordt toegemeten? Welke maatregelen kunnen daartoe worden getroffen?

 

Tot slot, als de prijzen die de commissie bepaalt, quasi automatisch door de sector worden gevolgd, is er hier dan, zoals sommigen uit de sector beweren, geen sprake van kartelvorming? Zo ja, hoe verhoudt voornoemde kartelvorming zich met de Europese regelgeving ter zake? Daarmee zal rekening moeten worden gehouden. Moet er ter zake niet worden opgetreden?

 

Wat zult u doen om de sereniteit in de problematiek te herwinnen?

 

08.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vercamer, mijn familie komt oorspronkelijk uit Deinze. Nu weet ik waarom men mijn naam soms verbastert tot Van Kuikenborne, omdat blijkbaar de prijzen van kuikens daar worden bepaald. Nu ken ik dus de oorsprong van de naam. Dat is op zich reeds iets.

 

Op basis van de ontvangen informatie van de FOD Economie kan ik het volgende meedelen. De Nationale Prijzencommissie voor het Levend Pluimvee is opgericht op 14 juni 1961 op verzoek van de minister van Landbouw aan de sector.

 

In uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2003 tussen de federale overheid en de drie Gewesten met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw, gelden de marktprijzen die worden vastgesteld door de Prijzencommissie van Deinze als officiële Belgische marktprijs voor het levend pluimvee. Dit werd vastgelegd in een technisch protocol tussen de Gewesten en het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau tot vaststelling van de marktprijzen in de plantaardige en dierlijke sectoren.

 

Het doel van de commissie is het vaststellen van richtprijzen voor de markt van levend pluimvee en het op een objectieve manier inlichten van alle betrokken partijen omtrent deze prijzen. De richtprijzen worden bepaald na discussie in de paritair samengestelde commissie op basis van vraag en aanbod op de markt en worden gebruikt als basis voor verdere onderhandelingen.

 

De Boerenbond en de Landbond van Bedrijfspluimveehouders, die als vertegenwoordigers van de Producentencommissie zetelen, verdedigen volgens de informatie van de FOD Economie de werking van de commissie. Dit is ook het geval voor het Nationaal Verbond van Pluimveeslachterijen.

 

De Vereniging van de Industriële Pluimveeslachterijen maakte ook deel uit van de commissie, maar heeft zich volgens de informatie teruggetrokken omdat de vastgestelde prijzen minder geschikt waren voor de activiteiten van deze organisatie.

 

Tot op vandaag is er geen klacht ingediend vanuit de sector bij de algemene directie Mededinging met betrekking tot kartelvorming. Ik heb echter wel aan de FOD gevraagd om deze vraag te onderzoeken en u daarover binnenkort uitsluitsel te geven.

 

08.04  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik leid uit uw antwoord af dat het inderdaad een officiële prijzencommissie is, waarop de overheid bij wijze van spreken toezicht op kan uitoefenen.

 

Er is daarover een polemiek in de pers en op de markt. Als men zich echt benadeeld voelt, heb ik begrepen, moet men officieel klacht neerleggen. Ik heb begrepen dat u het nu spontaan gaat onderzoeken. Zonder dat er een officiële klacht is, zal er een onderzoek komen en zullen wij daarover bericht worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt onderbroken van 15.11 uur tot 15.46 uur.

Le développement des questions et interpellations est interrompu de 15.11 heures à 15.46 heures.

 

De voorzitter: Wij hervatten de behandeling van de mondelinge vragen. Drie van de vier vraagstellers zijn aanwezig.

 

09 Question de M. Xavier Baeselen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les ascenseurs" (n° 11630)

09 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Klimaat en Energie over "de liften" (nr. 11630)

 

09.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, ma question est relative à la réglementation en matière de sécurité pour les ascenseurs et à l'application de l'arrêté royal du 9 mars 2003 qui prévoit la surveillance de la sécurité des ascenseurs par une analyse de risque prévue tout d'abord dix ans après la première mise en service de l'appareil et ensuite tous les dix ans.

 

Cet arrêté royal avait été contesté quant à son opportunité, à l'époque où on avait notamment suspecté des ententes entre des entreprises du secteur, même si ces allégations n'ont jamais pu être vérifiées.

 

Son fondement contient des dispositions transitoires.

 

- Pour les ascenseurs mis en service avant le 1er juillet 1999, l'analyse de risque doit être effectuée pour le 15 octobre 2008. Elle est donc déjà intervenue.

- Pour les ascenseurs mis en service avant le 1er janvier 1958, l'analyse de risque doit être effectuée pour le 15 avril 2008.

- Pour les ascenseurs mis en service entre le 1er janvier 1958 et le 31 mars 1984, l'analyse de risque doit être effectuée pour le 15 avril 2009.

- Pour les ascenseurs mis en service entre le 1er avril 1984 et le 10 mai 1998, l'analyse de risque doit être effectuée pour le 15 avril 2010.

 

On connaît les difficultés auxquelles sont confrontés les citoyens, et donc aussi les propriétaires. Ce type de travaux est parfois assez lourd.

 

Mes questions concernent la suite de l'entrée en vigueur de cet arrêté royal et les ascenseurs qui ont déjà fait l'objet d'une analyse.

 

- Combien d'ascenseurs ont-ils été concernés par les dispositions de l'arrêté royal?

- Quel est le coût moyen de ce type de travaux?

- Est-il envisageable d'octroyer un délai aux copropriétés devant rénover leurs ascenseurs concernés par les nouvelles dispositions? Avez-vous reçu des demandes en ce sens?

 

09.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, avant tout, permettez-moi d'attirer votre attention sur les obligations du gestionnaire ou du propriétaire en ce qui concerne l'analyse des risques et la modernisation des ascenseurs puisque les dispositions de l'arrêté que vous citez ne sont pas tout à fait correctes.

 

Pour les ascenseurs ayant été mis en service avant le 1er janvier 1958, l'analyse de risque devait être effectuée au plus tard le 10 mai 2006; pour ceux mis en service entre le 1er janvier 1958 et le 31 mars 1984, l'analyse devait être effectuée au plus tard pour le 10 mai 2007; pour ceux mis en service entre le 1er avril 1984 et le 10 mai 1998, cette analyse devait être effectuée au plus tard pour le 10 mai 2008; enfin, pour ceux entrés en service depuis le 10 mai 1998, l'analyse de risque doit être réalisée dans les dix ans après la première mise en service. L'analyse de risque doit effectivement ensuite être effectuée tous les dix ans.

 

En ce qui concerne la modernisation, les risques graves doivent être immédiatement résolus. Certains risques doivent être résolus avant le 1er janvier 2013 et d'autres doivent l'être avant le 1er janvier 2018. D'autres risques encore devront être résolus selon le résultat précis de l'analyse de risque au cas par cas.

 

Pour répondre précisément à vos trois questions, environ 80.000 ascenseurs sont concernés par cette réglementation.

 

Je ne puis pas fournir de renseignement relatif au prix moyen de modernisation d'un ascenseur puisque le prix dépend de la taille, de l'état, du nombre d'étages desservis et de l'âge de l'ascenseur. La variation dans les prix est donc très large et proportionnelle au risque représenté par l'ascenseur et à sa situation.

 

Enfin, étant donné que, chaque année, on déplore des accidents mortels évitables par la modernisation des ascenseurs en question, je ne compte pas prolonger les délais fixés pour la modernisation de ces ascenseurs.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "het verkopen van de aandelen in Distrigas door steden en gemeenten" (nr. 11662)

10 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la vente par les villes et communes de leurs actions Distrigas" (n° 11662)

 

10.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, steden en gemeenten hebben de knoop eindelijk doorgehakt: ze hebben hun aandelenpakket dat ze met Publigas in Distrigas hadden, verkocht, waarmee ze hun enige goedgevulde spaarpotje hebben opgesoupeerd. Ze hebben natuurlijk een aardige meerwaarde kunnen realiseren, maar tegelijk lijkt elke controle op Distrigas hiermee opgegeven.

 

In het kader van een definitieve beslissing hebben de steden en gemeenten contact genomen met onder andere de federale overheid om ter zake een advies te krijgen. De Gentse burgemeester Termont, de voorzitter van Publigas, zegt dat de federale overheid om een of andere reden niet heeft gereageerd.

 

Ten eerste, hebt u weet van het pakket aandelen dat door Publigas werd verkocht? Werd het hele pakket Publigasaandelen in Distrigas aan Eni verkocht?

 

Ten tweede, hebt u van de steden en gemeenten een vraag om advies ontvangen?

 

Ten derde, indien ja, wat hebt u hierop geantwoord? Indien niet, waarom hebt u niet gereageerd?

 

Ten vierde, eind januari heeft Publigas bekendgemaakt dat het 6,25% van zijn aandelen wou verkopen om versneld controle te verwerven in Fluxys. Hoe zit het met die plannen?

 

10.02 Minister Paul Magnette: De raad van bestuur van Publigas heeft op 4 maart 2009 besloten om al zijn aandelen in Distrigas, ter waarde van 30,25% van het kapitaal, te verkopen aan de Italiaanse onderneming Eni voor een bedrag van ongeveer 1,5 miljard euro.

 

In mijn antwoord op de gelijkaardige vraag nr. 10462 van mevrouw Van der Straeten, waarin sprake was van het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken aan de heer Termont van Publigas, had ik benadrukt dat het bijzondere aandeel, de golden share, waarover de Staat binnen de onderneming Distrigas beschikt, aan de regering een aantal rechten toekent, zoals het recht om zich te verzetten tegen elke beslissing van de raad van bestuur of het directiecomité die zij strijdig acht met de krachtlijnen van het energiebeleid, de doelstellingen van de regering met betrekking tot de energiebevoorrading van het land incluis.

 

De bijzondere rechten, door het besluit van 4 juni 2002 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevestigd, hebben essentieel tot doel de aardgasbevoorrading van België te waarborgen. Bijgevolg blijven zij voor de regering een onmisbaar instrument, aangezien Distrigas tot op heden een dominante positie op de aardgasmarkt blijft behouden.

 

Volgens de informatie waarover ik beschik, zal Publigas haar participatie binnen Fluxys, de beheerder van het aardgasvervoersnet, opdrijven om een meerderheid te verwerven in de Franse gasnetbeheerder Fluxys.

 

In september 2008 heeft Publigas beslist haar participatie in Fluxys naar 31,25% te vermeerderen, door de 12,35% aan te kopen die GDF haar diende te verkopen overeenkomstig de voorwaarden die de Europese Commissie voor het toestaan van de fusie had opgelegd.

 

Tegen eind 2009 zou Publigas nog de nodige aandelen moeten verwerven, zodat Publigas de meerderheid in het kapitaal van Fluxys verwerft. Voornoemde operatie zal moeten worden gefinancierd via de liquiditeiten die bij de verkoop van haar Distrigas-aandelen vrijkomen.

 

Uiteraard zal ik de genoemde operaties nauwlettend volgen, zodat zij in overeenstemming zijn met de bedoelingen van de regering inzake unbundling en versterking van de concurrentie in de aardgasmarkt.

 

10.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw antwoord geeft er opnieuw een stukje van de puzzel van de moeilijke energiemarkt bij.

 

Mijnheer de minister, ik neem nota van het feit dat Publigas tegen eind 2009 een meerderheid van de aandelen van Fluxys in handen zou moeten krijgen. Ik hoop dat het niet tot eind 2009 duurt, vooraleer zij een controleminderheid van de aandelen in kwestie kan verwerven, zodat zij toch ten minste, waar dit nodig zou blijken, interveniërend kan optreden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de jaarverslagen van de Commissie Nucleaire Voorzieningen" (nr. 11675)

11 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les rapports annuels de la Commission des provisions nucléaires" (n° 11675)

 

11.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb de jaarverslagen 2006 en 2007 van de Commissie Nucleaire Voorzieningen ontvangen via de Kamervoorzitter.

 

De lectuur daarvan heeft mij alvast niet veel tijd gekost. Het ene verslag telt elf en het andere veertien pagina's. Ik heb mij even afgevraagd of het om te lachen was of het ernstig was. Het blijkt echter wel degelijk om de twee jaarverslagen te gaan.

 

Wij moeten nu ten gronde de vraag stellen of het huidig gemengd systeem, ingevoerd bij wet van 11 april 2003, werkbaar is en of we dat niet in de ene of de andere richting moeten herbekijken.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Ten eerste, wat was uw algemene conclusie na lectuur van beide jaarverslagen?

 

Ten tweede, wat is de stand van zaken met betrekking tot de koninklijke besluiten die nog moeten worden genomen? De laatste keer dat ik erom gevraagd heb, lagen ze bij het Staatshoofd ter ondertekening.

 

Ten derde, uit de lectuur van de jaarverslagen blijkt dat de zitpenningen en andere kosten nog niet konden worden afgerekend. Hoeveel openstaande facturen zijn er? Wat is daarvan het totaal bedrag? Wat gebeurt er met die facturen? Blijven die openstaan tot er een wettelijk kader is? Worden er dan intresten aangerekend? Het jaarverslag 2007 spreekt van financiële gevolgen voor de instelling gezien de niet-betaalde facturen. Wat zijn die gevolgen?

 

Ten vierde, vooral in het jaarverslag 2006 wordt er uitgebreid stilgestaan bij de aansprakelijkheidsproblemen. Bent u van oordeel dat het niet geregeld zijn van die aansprakelijkheden van de leden de werkzaamheden van de commissie bemoeilijkt? Op welke wijze kan dit opgelost worden?

 

Ten vijfde, wat waren de conclusies van het document “herziening van de nucleaire provisies” van de kernprovisievennootschap?

 

Ten zesde, wat was de conclusie van het advies van het NIRAS, want in het jaarverslag wordt daar niet op ingegaan?

 

Ten zevende, bent u nog steeds van oordeel dat er geen redenen bestaan om de nucleaire provisies ergens anders te lokaliseren, bijvoorbeeld bij het NIRAS of bij de Nationale Bank? Bent u van oordeel dat een evaluatie van de huidige situatie wenselijk is? Indien ja, op welke termijn?

 

Ten slotte, de wet zegt dat u de jaarverslagen moet bezorgen aan de wetgevende kamers, maar ook dat u ze passend bekend moet maken. Op welke wijze en waar zult u dat doen?

 

11.02 Minister Paul Magnette: De werking van de commissie voor Nucleaire Voorzieningen kan als bevredigend aanzien worden, ondanks een aantal praktische moeilijkheden. Zij voert haar controle uit, zoals voorzien in de wet van 11 april 2003. Uit de lectuur van de jaarverslagen kan ik eveneens het besluit trekken dat er geen reden is tot ongerustheid omtrent de voorzieningen. De nieuwe ramingen van de kosten voor de ontmanteling van de kerncentrales en het beheer van de splijtstoffen, bestraald in deze kerncentrales, zijn van dezelfde grootteorde als die van de eerste raming.

 

Het bedrag van de nucleaire voorzieningen is al gegroeid volgens de verwachtingen. Bij het aanhouden van deze groei en behoudens onvoorziene gebeurtenissen kan men aannemen dat er in de toekomst voldoende voorzieningen voorhanden zullen zijn om alle kosten te dekken.

 

Ten tweede, vorig jaar heb ik kennis genomen van het feit dat er reeds geruime tijd koninklijke besluiten werden opgemaakt ter uitvoering van artikel 10 van de wet van 11 april 2003 en dat deze nog niet bekrachtigd werden. Door de wetswijziging van 2007 moesten deze bestaande ontwerpen herwerkt worden.

 

Door de wetswijziging van 2007 moesten deze bestaande ontwerpen herwerkt worden. Daarop heb ik mij in de eerste plaats op het functionele aspect toegespitst door de samenstelling van de commissie te actualiseren en een voorzitter te benoemen.

 

Ondertussen heeft de commissie het huishoudelijk reglement herwerkt en goedgekeurd en is dit door de Koning bekrachtigd. Ik verwacht de publicatie in het Belgisch Staatsblad dan ook op zeer korte termijn. Het koninklijk besluit dat de werkingsmodaliteiten regelt, wordt nu ook herwerkt. Eens dit afgerond is, zal ik erop toezien dat dit koninklijk besluit spoedig wordt ondertekend en gepubliceerd zodat deze commissie ten volle kan werken zoals bedoeld in de wet.

 

Ten derde, voor het betalen van de zitpenningen zijn geen facturen opgemaakt. Het bedrag van de zitpenningen zal afhankelijk zijn van wat er in het koninklijk besluit over de werkingsmodaliteiten zal worden bepaald. Het zal in totaal over een relatief beperkt bedrag gaan.

 

Voor het geven van advies heeft de commissie van NIRAS facturen ontvangen voor de jaren 2004, 2005 en 2006. In totaal gaat het om 199.000 euro, btw inbegrepen. Deze facturen blijven openstaan tot er een wettelijk kader is. Of er intresten zullen aangerekend worden, is nog niet duidelijk. De financiële gevolgen voor NIRAS bestaan erin dat zij deze openstaande facturen met interne middelen financieren tot het koninklijk besluit genomen is.

 

De externe firma die de beroepsaansprakelijkheid en de bestuurdersaansprakelijkheid onderzocht, werd betaald door de kernprovisievennootschap.

 

Ten vierde, het niet expliciet geregeld zijn van de aansprakelijkheid heeft de werkzaamheden in het jaar 2008 bemoeilijkt. In het voorjaar werd geen nieuwe vergadering georganiseerd zolang daarover geen duidelijkheid was. Om dit uit te klaren werd een juridische analyse gevraagd. Die werd bekomen in augustus 2008. Uit de juridische analyse is gebleken dat de aansprakelijkheid van de leden zeer beperkt is. De leden hebben na deze verduidelijking opnieuw vergaderd in het najaar.

 

Ten vijfde, het document “Herziening van de nucleaire provisies” is een herziening en verdere uitdieping van het vorige document van 15 januari 2004. Er zijn geen veranderingen in de berekeningsmethode, noch in de financiële parameters. Er werden aanpassingen aangebracht om rekening te houden met de recente economische gegevens, met de aanbevelingen van het opvolgingscomité en met het afgesproken tijdsschema voor de gedetailleerde analyse van de ontmantelingskosten. De resultaten liggen in de lijn van de vorige jaren.

 

Ten zesde, NIRAS heeft zijn eensluidend advies bezorgd aan de Commissie voor Nucleaire Voorzieningen. De commissie heeft dat advies geanalyseerd, besproken en opgenomen in haar eigen advies. De belangrijkste conclusies kon u lezen in het jaarverslag over het jaar 2007. Zij weerspiegelen ook de conclusies van NIRAS.

 

Ten zevende, er bestaan verschillende systemen in andere Europese landen. Sommige landen hebben externe fondsen, andere landen hebben interne fondsen. Ieder systeem heeft voor- en nadelen. De overdracht van de gelden naar een extern fonds gaat overigens gepaard met de overdracht van de verantwoordelijkheden. Voorlopig ben ik van mening dat we het huidige systeem moeten doen werken en dat een lokalisatie van de voorzieningen bij NIRAS niet aan de orde is.

 

Ten achtste, alle volksvertegenwoordigers en senatoren hebben een exemplaar ontvangen. Bij het secretariaat van de Commissie voor Nucleaire Voorzieningen kan iedereen die het wenst een exemplaar opvragen. Tevens zullen de jaarverslagen op de website van de FOD Economie terug te vinden zijn.

 

11.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik vind het nogal frappant dat u zegt dat de werking van de commissie bevredigend is. In een andere situatie zou ik mij afvragen of dat misschien sarcastisch bedoeld is. Een jaarverslag van enerzijds 11 en anderzijds 14 pagina’s waarin niet wordt ingegaan op de controleactiviteiten die de commissie zou moeten uitvoeren kan ik bezwaarlijk een bevredigende werking van de commissie noemen.

 

75% van die gelden wordt uitgeleend aan de kernexploitanten. Die commissie moet toekijken op de kredietwaardigheid van de mensen die dat geld ontleend hebben. Electrabel heeft wel een triple A-rating, maar de banken hadden die ook. In het licht van de economische crisis hebben we gezien wat er kan gebeuren. Er staat in het jaarverslag niets te lezen over op welke manier dat geld werd belegd, of alles nog okay is met de kredietwaardigheid van Electrabel, of die fondsen al dan niet gerepatrieerd moeten worden. Daar staat niets over in het jaarverslag. Er staat enkel een tabel in die bevat hoeveel de provisies zijn en hoe hard die aangroeien.

 

Ik moet daar dus genoegen mee nemen. Ik als parlementslid dat de controle doet van het beleid, moet er genoegen mee nemen dat ik een document krijg van veertien pagina’s waar veel blabla in staat, waar voor een leek die dat ook moet kunnen lezen, een goede omschrijving wordt gegeven van wat de commissie moet doen. Vanaf pagina 8 begint men te zeggen wat men gedaan heeft. Drie pagina’s over activiteiten en dan een kleine tabel waar in staat hoeveel de provisies bedragen. Is dat nu ernstig? Dat is toch niet ernstig!

 

Als het hier gaat over de CREG, komt u altijd af met de controle op de CREG. Ik vind dat de controle op deze commissie ook wel eens bekeken mag worden. Zich er vanaf maken met te zeggen dat alles in orde is? Alles zal misschien in orde zijn. We zullen zien, tijd brengt raad en over een aantal jaren zullen we allemaal zeggen: We hebben het niet geweten. Ik vind dat niet ernstig. Ik vind dat echt niet ernstig.

 

Neem de manier waarop hier wordt ingegaan op de adviezen van het Niras. Het Niras zal zeggen dat het vertrouwelijk is, want dat is commerciële informatie. Het is toch ook niet ernstig dat een overheidsinstelling geen toelichting kan geven hoe het zijn advies maakt en wat er juist in staat. Sorry, maar het gaat hier over miljarden, allemaal betaald door de consument. Die miljarden moeten er zijn op het moment waarop ooit sowieso de kerncentrales uitgeschakeld zullen worden. Als dat geld er niet is, wat gaan wij dan tegen elkaar zeggen? U zult op een ander niveau zitten, ik waarschijnlijk ook en après nous le déluge, maar dat is geen ernstig beleid.

 

Ik kan daar geen genoegen mee nemen. Ik stel voor om voor de toekomst te bekijken hoe we in deze commissie nog een en ander wetgevend of ander werk kunnen verrichten rond de nucleaire provisies.

 

De voorzitter: Het staat u natuurlijk vrij om een wetsvoorstel in die zin in te dienen.

 

11.04  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Die zijn ingediend.

 

De voorzitter: Dan zullen we die prioritair moeten behandelen, maar dan moet u die met uw fractie ook als prioritair naar voor schuiven.

 

11.05  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik wilde eerst nagaan wat de mening van de minister daaromtrent was. De minister zegt echter dat alles in orde is. Bij de banken was ook alles in orde.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.06 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.06 heures.