Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 18 februari 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 18 février 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.16 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 14.16 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

Le président: La question no 10347 de Mme Carina Van Cauter est transformée en question écrite.

 

01 Question de Mme Colette Burgeon au ministre de l'Intérieur sur "la vague de froid" (n° 10542)

01 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de koudegolf" (nr. 10542)

 

01.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, notre pays a connu une vague de froid très importante il y a deux semaines. Des températures exceptionnellement basses ont été enregistrées. Dans certaines communes comme La Louvière, des dégâts importants et nombreux liés à ce grand froid sont à déplorer. Le conseil communal s'est d'ailleurs penché sur cette question et s'est interrogé, en sa séance du 26 janvier, sur l'éventualité de faire appel au Fonds des calamités. Face à de telles températures et aux dégâts engendrés, le Fonds des calamités pourrait-il intervenir et reconnaître un caractère exceptionnel à cette vague de froid?

 

01.02  Guido De Padt, ministre: Madame Burgeon, l'Institut royal météorologique a été sollicité pour déterminer si la vague de froid que vient de subir notre pays peut être considérée comme exceptionnelle au sens de la circulaire ministérielle du 20 septembre 2006 fixant les critères de reconnaissance d'une calamité publique. D'après le rapport de cet organisme en date du 29 janvier 2009, cette vague de froid n'avait rien d'exceptionnel. En effet, le critère d'application supposant un retour après vingt ans au moins n'a pas été rempli.

 

Selon l'Institut royal, on connaît une telle vague de froid tous les dix à quinze ans en moyenne. Par conséquent, cette vague de froid ne pourrait être reconnue comme calamité publique.

 

01.03  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse bien que je trouve cela déplorable au regard de ce que nous avons vécu, en particulier dans ma région. Je pensais que les dégâts étaient équivalents à ceux d'une tornade. Je suppose qu'il n'y a plus rien à faire. J'en prendrai acte.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van kerncentrales" (nr. 10709)

02 Question de M. Flor Van Noppen au ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation des centrales nucléaires" (n° 10709)

 

02.01  Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 2 februari moest Anja Hermans zich voor de rechtbank van Dendermonde verantwoorden voor het binnendringen van de kerncentrale van Doel. In 2007 en 2008 slaagde zij erin 12 keer, op verschillende manieren, het terrein binnen te dringen.

 

Volgens haar is de beveiliging op en rond het domein een lachertje. Er zijn gaten in de omheining. Sommige controleposten zijn onbemand. Rioolpijpen geven toegang tot het hart van de site. De paraatheid van het veiligheidspersoneel is bedenkelijk. Naar eigen zeggen is zij tot vlak bij de nucleaire perimeter geraakt en had zij die zonder problemen kunnen betreden. Het is gelukkig gebleven bij het nemen van foto’s vanop enige afstand. Alleen al het feit dat iemand zo dicht kan geraken, roept echter vragen op.

 

In december 2007 vond contact plaats tussen Hermans en het hoofd van de operationele beveiliging om de veiligheidssituatie aan te kaarten. Vanaf dat moment was Electrabel op de hoogte van haar acties. Toch heeft Electrabel pas enkele maanden later, nadat Anja Hermans opnieuw binnengeslopen was, het parket en het OCAD ingelicht. Voorts minimaliseert het bedrijf de hele zaak.

 

Vindt u dat Electrabel voldoende alert gereageerd heeft op deze zaak? Had het bedrijf niet veel sneller de federale politie en het OCAD moeten inlichten, in plaats van alles op zijn beloop te laten? Zijn er na de arrestatie betere en nieuwe veiligheidsmaatregelen genomen? Zo ja, welke? Is er na de arrestatie van Hermans eventueel een evaluatie geweest van de door haar aangetoonde veiligheidsmankementen? Zo ja, wat is daarvan de conclusie? Welke evaluatie heeft het OCAD van deze zaak gemaakt? Heeft het OCAD aanbevelingen gegeven om de situatie te verbeteren?

 

02.02 Minister Guido De Padt: Collega’s, de nachtelijke escapades van mevrouw Hermans op de site van de kerncentrale van Doel hebben eerder al de nationale pers gehaald, een week geleden de Senaat, en vandaag de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

 

Laat mij vooral duidelijk maken dat haar acties vooral storend waren voor de exploitant en zijn bewakingspersoneel, maar dat mevrouw Hermans nooit is doorgedrongen tot de eigenlijk nucleaire site, waar bijzondere fysieke beveiligingsmaatregelen van kracht zijn die geregeld op hun doeltreffendheid worden geverifieerd.

 

De foto’s die in de pers zijn verschenen bewijzen geenszins het tegendeel. Het is nu aan de strafrechter om te beoordelen of de activiste door het herhaaldelijk overschrijden van de eigendomsperimeter, in verdachte omstandigheden, bij nacht, en in weerwil van instructies van het bewakingspersoneel van de exploitant, het eigendomsrecht heeft geschonden en daarbij schade heeft berokkend aan privé-eigendommen of overlast heeft bezorgd. De rechtbank zal hierover uitspraak doen op 2 maart.

 

Jaarlijks overschrijden honderden mensen de eigendomsperimeter van de kerncentrale te Doel, met goede bedoelingen, voor een bezoek aan het informatiecentrum, het huren van een fiets, of een educatief bezoek. De poorten tot het domein staan overdag open, wat niet betekent dat men ook vrije toegang heeft tot de centrale. De parkings zijn vrij toegankelijk voor het stallen van de wagens van het eigen personeel, onderaannemers, bezoekers, schoolbussen enzovoort. Personen met goede bedoelingen zijn er welkom.

 

De exploitant heeft de politiediensten gewaarschuwd toen mevrouw Hermans haar acties begon. Zowel de federale politie, het coördinatieorgaan voor dreigingsanalyse, het OCAD, als het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, hebben elk vanuit hun specifieke opdracht de situatie beoordeeld nadat zij van de feiten op de hoogte waren gebracht. Dat de nucleaire inspecteurs van het FANC geen gebruik hebben gemaakt van hun politionele bevoegdheid om tussenbeide te komen, toont aan dat er van een reële dreiging nooit sprake is geweest. Ook het OCAD heeft de dreiging geëvalueerd, en deze als laag ingeschaald.

 

De fysieke beveiliging van de nucleaire installaties wordt voortdurend op zijn doeltreffendheid geëvalueerd, waarbij steeds naar eventuele hiaten wordt gespeurd en verbeteringen worden nagestreefd. Dit gebeurt door de bevoegde overheidsdiensten na multilateraal overleg in overeenstemming met internationale aanbevelingen, en rekening houdend met ervaringsincidenten.

 

Op regeringsniveau liggen momenteel een aantal ontwerpen van koninklijk besluit voor ter bespreking, met het oog op het aanscherpen van de fysieke beveiliging van de nucleaire materialen en kerninstallaties. De wet van 2 april 2003 heeft daartoe een juridische basis tot stand gebracht via een wijziging van de wet van 15 april 1994 op het FANC, maar ook een nieuwe wetsaanpassing eveneens voorbereid. Volgende aspecten worden daarin beoogd. Ten eerste, de fysieke beveiligingsmaatregelen die moeten worden genomen. Ten tweede, de indeling van het kernmateriaal voor vreedzame toepassing in categorieën, en de bepaling van het minimale beschermingsniveau voor elk van die categorieën.

 

Ten derde, de bepaling van de zones binnen de nucleaire installaties waar de toegang afhankelijk wordt gemaakt van een identiteitscontrole. Deze nieuwe regelgeving waarbij alle installaties met kernmateriaal een erkenning zullen moeten bekomen, is in de praktijk al verschillende jaren in gebruik. Een verband met de escapades van mevrouw Hermans is er uiteraard niet.

 

Bij een fysieke beveiliging van een nucleaire installatie wordt het principe van “de verdediging in diepte” toegepast. Volgens de aanbevelingen van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie te Wenen gebeurt dit. Dit houdt in dat er meerdere beveiligingsperimeters moeten worden overschreden om tot bij het nucleaire materiaal of bij de vitale installaties te kunnen komen. Gelijktijdig worden eveneens technische hulpmiddelen aangewend zoals detectie, camerabewaking, vertragingssystemen, badges, enzovoort ter voorkoming van mogelijke indringers.

 

Volgens de technische middelen hebben wij ook observaties van bewakingscamera’s, bestaan er communicatiesystemen en zijn er interacties met de verschillende politie- en overheidsdiensten. Politiediensten en speciale interventiegroepen kunnen overigens worden ingeschakeld.

 

Door het overschrijden van de eigendomsperimeter heeft mevrouw Hermans op geen enkele wijze de beveiliging op de proef gesteld, laat staan deze weten te verschalken.

 

02.03  Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de minister, het verheugt me dat de regering acties onderneemt om zulke toestanden onmogelijk te maken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vermeende problemen met 'Portal'" (nr. 10633)

03 Question de Mme Sofie Staelraeve au ministre de l'Intérieur sur "les problèmes présumés avec 'Portal'" (n° 10633)

 

03.01  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een aantal weken geleden was er in mijn regio – het had net zo goed ergens anders kunnen gebeuren – nogal wat heisa rond een politieambtenaar die verklaarde dat bij een zwaar verkeersongeval van alweer een jaar geleden, verwanten van het slachtoffer niet werden verwittigd omdat zij niet werden gevonden door het Portalsysteem van de politie.

 

De politie beweerde dat men tengevolge van een gebrek aan het systeem of het slecht functioneren ervan, verwanten van de betrokken dame niet tijdig had kunnen verwittigen en dat er wel meer problemen met het systeem zijn.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Zijn er inderdaad problemen met het systeem? Is het juist dat het systeem alleen verwanten toont in stijgende of dalende lijn, dus ouders en kinderen, maar niet broers of zussen? Klopt die bewering? Zo ja, kan daaraan iets worden gedaan? Hoe kan dat probleem worden opgelost, om dergelijke situaties in de toekomst te vermijden?

 

03.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, beste collega, Portal is een communicatieplatform dat wordt beheerd door de directie van de telematica van de federale politie. Het strekt ertoe de gegevens van de verschillende databanken, zoals het Nationaal Rijksregister, de algemene gegevensbank en de gegevens betreffende de inschrijving van voertuigen, aan zowel de lokale als de federale politie ter beschikking te stellen. De directie telematica van de federale politie beheert evenwel zelf geen enkele gegevensbank als dusdanig.

 

Aangezien ik aan de hand van uw vraag niet over de nodige gegevens beschik om de door u opgeworpen casus ten gronde uit te klaren, kan ik onmogelijk de juiste oorzaken achterhalen. Naast een eventueel technisch probleem op het niveau van Portal, kunnen eveneens andere oorzaken aan de oorsprong liggen van een verkeerd of onvolledig antwoord. Zo zouden ook de gegevens in een van de gegevensbanken zelf foutief of onvolledig kunnen zijn.

 

In 2008 werd evenwel geen enkel technisch probleem vastgesteld waardoor de consultatie van het Rijksregister een onvolledig antwoord met zich meebracht, terwijl er gedurende dat jaar nochtans miljoenen opvragingen zijn geweest.

 

Er zijn dus geen gegevens voorhanden die wijzen op een structureel disfunctioneren van Portal. Indien de politiediensten toch problemen of tekortkomingen vaststellen, dienen ze deze, conform de geldende procedures, zo snel mogelijk aan het service center van de federale politie te melden, zodat zonodig een en ander kan worden bijgestuurd.

 

Voorzitter: Josy Arens.

Président: Josy Arens.

 

03.03  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik stel dus vast dat de betrokken ambtenaar blijkbaar uit een zeker heimwee naar het oude systeem heeft gesproken en misschien de technieken nog niet volledig beheerste, aangezien er geen meldingen waren van problemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de koninklijke besluiten van 27/12/2008 die genomen werden in het kader van de organisatie van de Europese Toppen" (nr. 10835)

04 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les arrêtés royaux du 27/12/2008 pris dans le cadre de l'organisation des Sommets européens" (n° 10835)

 

04.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, eind december en begin januari werden een zevental koninklijke besluiten gepubliceerd, waarbij de zes Brusselse politiezones opnieuw een heel bijzondere financiële hulp toegewezen kregen, bovenop de algemene federale dotaties.

 

Die hulp wordt blijkbaar vooral geput, en voor ons ook een beetje afgewend, uit het Fonds ter financiering van de internationale rol van Brussel, een systeem dat al bestaat sinds medio 2001.

 

Mijnheer de minister, ik wil u vragen of die verschillende vastgelegde kredieten wel echt worden aangewend in de geest van de doelstellingen vermeld in de koninklijke besluiten. In het koninklijk besluit met betrekking tot de criminaliteitspreventie bijvoorbeeld wordt 300.000 euro voorbehouden voor de strijd tegen het drugsgebruik. Ik zie niet echt het verband met de Europese top. Ik neem aan dat dat niet bestaat.

 

In het koninklijk besluit voor de aanmoediging van de rekrutering en het behoud van het aanwezige personeel wordt 5.450.000 euro bestemd voor het bekostigen van statutaire maatregelen voor de aanmoediging van de rekrutering en voor hun behoud. Welke maatregelen houdt dat in?

 

U voelt mij al komen. Wordt eraan gedacht dat uit te breiden naar het niet-onbelangrijke arrondissement Halle-Vilvoorde, waar eveneens personeel wordt gevorderd voor de Europese toppen?

 

In het koninklijk besluit voor de aanmoediging van de toetreding van de politieagenten tot het basiskader wordt 50.000 euro ingeschreven. Waarom geldt die aanmoediging enkel voor Brussel, gezien de rekruteringsproblematiek in Halle-Vilvoorde en het feit dat ook het personeel uit dat arrondissement wordt gevorderd voor Europese toppen?

 

In het koninklijk besluit met betrekking tot het Astridsysteem wordt 5 miljoen euro ingeschreven. Waarom is dat jaarlijks en niet eenmalig? Waarom wordt ook hier enkel in steun voorzien voor de lokale politiezones van Brussel?

 

Ten slotte, wat betreft de gepresteerde uren tijdens de Europese toppen, wordt 1.550.000 euro voorbehouden voor het personeel van de lokale politiezones die sporadisch dienst leveren voor de Europese toppen.

 

U begrijpt wat de onderliggende vraag is. Waarom wordt hetgeen voor Brussel wordt vrijgemaakt, wellicht vanuit een bepaalde filosofie, ook niet aan de korpsen van Halle-Vilvoorde die rechtstreeks of onrechtstreeks bij dezelfde operaties betrokken zijn, toegekend?

 

04.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, ik herinner eraan dat het Europees Toppenfonds werd ingesteld krachtens de programmawet van 24 december 2002. Het kadert in de regeringsbeslissingen om Brussel in staat te stellen zijn rol van Europese hoofdstad, een rol die bevestigd werd op de Europese Raad van Nice, waar te maken. In het bijzonder gaat het over initiatieven op het vlak van de veiligheid en de versterking van het personeelsbestand, en de middelen van de zes politiezones op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het geheel van maatregelen staat thans ter discussie. De aan de gang zijnde of reeds uitgevoerde audits inzake preventie, maatregelen voor de politie en Transit, de vzw die zich bezighoudt met drugsbestrijding, dienen daarbij als uitgangspunt.

 

U vroeg wat er gebeurt met het gebruik van de vastgelegde kredieten voor de in de KB’s bepaalde doelstellingen. Over het gebruik van de middelen wordt elk jaar een beslissing genomen op de Ministerraad, na advies van de samenwerkingscommissie bedoeld in artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1998 betreffende de Brusselse instellingen. Ik denk dat mevrouw Onkelinx die samenwerkingscommissie voorzit.

 

De minister van Binnenlandse Zaken wordt belast met de uitvoering van die maatregel en in de koninklijke besluiten is er een controleprocedure bepaald op het gebruik van die middelen. Terwijl er soms naar gelang van de maatregel in een voorschotsysteem wordt voorzien, wordt het geheel van de bedragen pas betaald na een gedetailleerde controle, in voorkomend geval in samenwerking met experts, we denken dan aan de federale politie en aan het crisiscentrum.

 

De overeenstemming tussen de in ieder koninklijk besluit vastgelegde doelstelling en het toegekende bedrag is ontegensprekelijk een van de belangrijkste criteria bij de uitgeoefende controle.

 

Ten slotte geef ik een antwoord op uw vraag over de subsidie voor de drugsbestrijding aan vzw Transit. Er dient aan herinnerd dat het toepassingskader van de voor de stad Brussel en de Brusselse gemeenten genomen preventiemaatregelen breder is dan de doelstelling Europese toppen. In zowel het KB van 31 december 2003 als dat van 6 december 2007 heeft men acties voor ogen die het welzijn en de veiligheid in de wijken handhaven, bijdragen tot integratie en samenleven van de burgers, bijdragen tot het beperken van de criminaliteit waarvan de Europese ambtenaren het slachtoffer zijn, de gevolgen van het slachtofferschap beperken, bijdragen tot het behoud van de openbare orde, meer bepaald de goede verstandhouding tussen de Belgische en buitenlandse gemeenschappen, en ten slotte bijdragen tot de vermindering van het onveiligheidsgevoel.

 

De steun aan de drugsbestrijding moet bijgevolg worden gezien in het kader van een integrale en geïntegreerde aanpak van de veiligheid in Brussel, waarbij rekening wordt gehouden met haar rol van Europese hoofdstad. Tijdens de Ministerraad van 19 december 2008 werd evenwel beslist om begin 2009 een audit hierover uit te voeren. Op basis van de resultaten kan de federale regering, na het advies van de samenwerkingscommissie, waarvan ik u de voorzitter al heb genoemd, een standpunt voor de toekomst innemen.

 

Ten derde, wat de subsidie voor de getrouwheidspremie betreft, die houdt in dat de politiezones van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest jaarlijks een premie krijgen voor het nieuwe personeel dat zij aanwerven en voor het behoud van het aanwezige personeel. De premie wordt toegekend aan het personeel dat vijf jaar blijft. In die toelage is expliciet voorzien in het KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. Dat wordt de toelage Brussels Hoofdstedelijk Gewest genoemd.

 

Ten vierde, de subsidie voor promotie hulpkader is alleen bedoeld om de doorstroming van het personeel van het hulpkader, wat wij nu de agenten en vroeger de hulpagenten noemen, naar het basiskader aan te moedigen. In de politiezones buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn die hulpkaders minder uitgebouwd en is bijgevolg minder noodzaak aan de doorstroming, ook dus in Brussel-Halle-Vilvoorde.

 

Ten vijfde, wat de subsidie voor het Astridsysteem betreft, de installatie van het Astridsysteem, waarvan het nut bij evenementen als Europese toppen buiten kijf staat, is een zeer dure aangelegenheid, die over verschillende jaren is gespreid. Een eenmalige tussenkomst is daarbij onvoldoende. Naast de eigenlijke investeringskosten - ik denk dan aan de aanschaf van mobiele installaties, radioposten en aan de inrichting van dispatchinglokalen - komen sinds enkele jaren ook werkingskosten, voornamelijk huur- en abonnementskosten, onderhoud en herstelling, in aanmerking. Die zijn uiteraard niet eenmalig.

 

Ten zesde, om budgettaire redenen is het niet mogelijk om een gelijkaardige subsidie in te stellen voor de politiezones buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, omdat ze in tegenstelling tot de zones van dat gewest slechts sporadisch diensten leveren voor de Europese toppen.

 

Hetzelfde geldt trouwens voor al uw vragen tot instelling van eenzelfde subsidie voor politiezones gelegen buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waar soms ook personeel van de Europese toppen wordt gevorderd. Ik denk bijvoorbeeld aan de politiezone Halle-Vilvoorde.

 

04.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor het gedetailleerde antwoord. Ik zou er toch voor pleiten om in de toekomst aandacht te blijven hebben voor het uitzuiveren van een en ander. Het lijkt mij dat hier onder de Europese paraplu’s een aantal circuits zitten die doelmatiger kunnen worden gestuurd. Wanneer ik zie dat we toch een 300.000 euro voorbehouden voor de strijd tegen drugsgebruik, zitten we toch heel snel op de piste van gemeenschapsmateries, die misschien eigenlijk vanuit een regionale hoek beter zouden kunnen benaderd worden.

 

Ik merk ook dat wat het Astridsysteem betreft, men in een aanzienlijk bedrag voorziet, dat wat parallel loopt met wat men op een algemeen vlak inzake communicatie op gang probeert te brengen. We moeten aandachtig blijven voor dat soort zaken, want het is belangrijk voor de toekomst. We zullen er mee blijven over waken dat onder de noemer Europa toch geen circuits op gang worden gebracht die aan het echte doel niet tegemoetkomen en die voor een stuk Halle-Vilvoorde wat benaderen. We zullen daar in de toekomst vrij aandachtig voor blijven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het nationaal begeleidingscomité inzake corruptie bij de politie" (nr. 10836)

05 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le comité national d'accompagnement contre la corruption à la police" (n° 10836)

 

05.01  Michel Doomst (CD&V): Ik heb hier vroeger al een vraag over gesteld. Naar aanleiding van een gerechtelijk onderzoek bij de federale politie, eind 2007, kondigde uw voorganger het initiatief aan om een nationaal begeleidingscomité omtrent corruptie op te richten. De bedoeling daarvan was om op geregelde tijdstippen een aantal mensen bijeen te brengen om over bepaalde concrete vragen en situaties een advies uit te brengen. Dat comité zou, als klankbord voor de politiemensen in de verschillende diensten, preventief en adviserend functioneren.

 

Hoever staat het nu met de uitbouw van dat begeleidingscomité? Op welke manier is dat ingevuld binnen de federale politie? Omtrent welke problemen heeft het comité al preventieve of adviserende initiatieven genomen? Is er op dat vlak al in een vorm van evaluatie voorzien?

 

05.02 Minister Guido De Padt: Collega Doomst, het gaat hier eigenlijk niet om een nationaal begeleidingscomité betreffende corruptie, wel om een expertise- en adviespunt Integriteit ten behoeve van de mandaathouders bij de geïntegreerde politie.

 

Aanvankelijk betrof het een initiatief bij de federale politie, maar in het kader van de geïntegreerde werking werd er in overleg tussen de vaste commissie van de lokale politie en het directiecomité van de federale politie overeengekomen om het uit te breiden naar de lokale politie. Het is dus een intern en niet-permanent orgaan, dat adviserend en ondersteunend werkt voor de mandaathouders van de lokale en federale politie.

 

Het adviespunt is samengesteld uit personeelsleden van zowel de lokale als de federale politie en wordt samengeroepen of geconsulteerd wanneer er een vraag wordt gesteld. Mandaathouders kunnen een vraag of een casus met betrekking tot een integriteitskwestie voorleggen en de casus of de vraag wordt dan geanalyseerd of beoordeeld aan de hand van een aantal criteria opgenomen in een leeswijzer.

 

Een dergelijk advies is niet bindend voor de adviesvrager die, als mandaathouder, uiteraard zelf uiteindelijk de beslissing moet nemen en daar de verantwoordelijkheid voor zal dragen Het advies beperkt zich tot de grenzen van de vraag, en het adviespunt is dus geen onderzoeksorgaan. Het werkt binnen een proactief of preventief kader. Het is niet de bedoeling adviezen te geven over feiten die zich al hebben voorgedaan, of daden die reeds gesteld zijn, laat staan waarover reeds onderzoeken lopen.

 

Dat expertise- en adviespunt Integriteit is al enkele maanden actief en heeft al enkele vragen behandeld. Dat heeft toegelaten de werking van het adviespunt een eerste maal te evalueren en te verbeteren, waar nodig. Met het oog op een kwaliteitsvolle werking werd ter zake overleg gepleegd met externe diensten zoals de algemene inspectie. Momenteel loopt er ook nog een overleg met de deontologische commissie.

 

05.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp uit uw antwoord dat men op dit ogenblik tevreden is over de werking van het adviespunt en dat het niet de bedoeling is dat de komende maanden nog bij te sturen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het jaarlijks afsluiten van actieplannen met andere landen" (nr. 10837)

06 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la conclusion annuelle de plans d'action avec d'autres pays" (n° 10837)

 

06.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, dit is een vraag die ik ook aan uw voorganger heb gesteld. In 2007 werden behalve met Albanië ook met Polen, Roemenië en Marokko actieplannen uitgewerkt om meer geïntegreerd te werken en dan vooral in de strijd tegen de internationale criminaliteit. Dergelijke manieren van werken zijn volgens mij heel belangrijk. Samenwerking kan er komen via multilaterale verdragen, eventueel via internationale instanties of via verbindingsofficieren die via een actieplan in het buitenland worden geplaatst. Die actieplannen worden zowel inhoudelijk als organisatorisch geëvalueerd. Op basis van die evaluatie wordt blijkbaar een volgend actieplan voorbereid.

 

Mijnheer de minister, met welke landen werd er vorig jaar zo’n actieplan opgezet? Welke lopen er momenteel? Kunnen wij daaruit iets leren dat belangrijk is in het kader van die internationale criminaliteit? Kunt u eventjes de doelen toelichten? Hoeveel Belgische agenten zijn daarbij betrokken?

 

06.02 Minister Guido De Padt: Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen twee soorten van actieplannen. Enerzijds gaf de federale politie in 2008 verder uitvoering aan het actieplan-Senningen 2007/2008 dat gestalte geeft aan de politiesamenwerking tussen de drie Beneluxlanden. Anderzijds voert de federale politie jaarlijks enkele bilaterale actieplannen uit met nieuwe EU-lidstaten, kandidaat-lidstaten en landen van het Europees nabuurschap.

 

Ik ga nu wat universiteitsonderwijs geven en het actieplan-Senningen toelichten, om daarna de bilaterale actieplannen even uiteen te zetten. Het actieplan-Senningen 2007/2008 loopt nog steeds ook al heeft het betrekking op 2007 en 2008. De evaluatie tijdens de eerste helft van dit jaar zal leiden tot een nieuw meerjarenactieplan. In het raam van het Schengen-acquis werd de internationale politiesamenwerking van de Belgische politie zopas geëvalueerd door de Europese expertencommissie. Ik kan u aangeven dat onze Benelux-politiesamenwerking als een voorbeeld voor alle lidstaten werd genoemd.

 

De voornaamste doelstelling van het actieplan-Senningen is de bestaande samenwerking tussen de drie landen op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken verder uit te diepen, en is uitgewerkt rond drie thema’s. Een, politie en veiligheid. Twee, crisisbeheer. Drie, beheer van migraties. Per thema zijn er specifieke doelstellingen bepaald. Voor het thema politie en veiligheid gaat het over de volgende doelstellingen.

 

Ten eerste, het uitwerken van een gemeenschappelijke prioriteiten voor de grensregio’s.

 

Ten tweede, het optimaal benutten van de samenwerkingsinstrumenten die voorhanden zijn, met subdoelstellingen betreffende gemengde politiepatrouilles en controles, gemeenschappelijke opleidingen, een versterkte samenwerking tussen verbindingsofficieren, bruikleen en het gezamenlijk gebruik van materieel, gemeenschappelijke oefeningen en personenbescherming.

 

Ten derde, het zoeken naar andere terreinen voor samenwerking zoals de bestrijding van radicalisme.

 

Het actieplan-Senningen is dermate veelomvattend dat het niet mogelijk is om er concrete cijfers inzake de inzet van manschappen op te kleven. Het actieplan heeft op zijn minst, en vermoedelijk zonder dat zij het beseffen, een invloed op alle politiemensen in de grensregio’s. Een aantal van de doelstellingen heeft zelfs een effect op de volledige organisatie van de politie.

 

Ik kom tot een tweede punt. Uw vraag ging in hoofdzaak over de bilaterale actieplannen. In 2008 ging het hierbij om Albanië, Bulgarije en Roemenië. Voor 2009 zijn bilaterale actieplannen in voorbereiding met Albanië, Bulgarije, Marokko en Roemenië. Een aantal landen komt dus terug, met aanvulling van Marokko. Deze vier landen behoren alle tot de prioritaire regio’s inzake internationale politiesamenwerking zoals bepaald in het nationaal veiligheidsplan 2008-2012.

 

Procesevaluaties peilen naar het oordeel van de deelnemers over de inhoudelijke invulling en de praktische organisatie van de activiteiten. Dit leidt tot grote tevredenheid bij zowel de Belgische als de buitenlandse deelnemers. De reële impact van de activiteiten op de operationele samenwerking is vaak moeilijker meetbaar en/of enkel op langere termijn zichtbaar. Uit de bevindingen van de Belgische politievertegenwoordigers ter plaatse blijkt echter dat actieplannen de samenwerking met de betrokken landen onrechtstreeks ten goede komen, aangezien zij de nodige goodwill creëren bij onze buitenlandse partners.

 

De federale politie wil vooral de relaties met de betrokken politiekorpsen verbeteren en de nodige contacten tot stand brengen met hun buitenlandse tegenhangers. Bij het opstellen van de actieplannen wordt er daarom steeds over gewaakt dat zij aan de behoeften van beide partijen beantwoorden. Vanuit het perspectief van de operationele politiediensten in België zijn de belangrijkste domeinen die aan bod kwamen in de verschillende actieplannen de volgende.

 

In het actieplan 2008 met Albanië gaat het over georganiseerde criminaliteit, mensenhandel en de smokkel van verdovende middelen. In het actieplan 2008 met Bulgarije werden thema’s als mensenhandel, valsemunterij, economische en financiële criminaliteit en de smokkel van verdovende middelen behandeld. In het actieplan 2007-2008 met Roemenië gaat het over de problematiek van de rondtrekkende dadergroepen en de economische en de financiële criminaliteit.

 

Voorzitter: André Frédéric.

Président: André Frédéric.

 

In het raam van de bilaterale actieplannen namen in 2008 in totaal 28 leden van de federale politie deel aan de 12 activiteiten die in het buitenland plaatsvonden. Dat komt neer op een gemiddelde van meer dan twee Belgische deelnemers per activiteit.

 

Voor de 9 activiteiten die in België ten gunste van de buitenlandse diensten zijn georganiseerd, zijn geen precieze cijfers beschikbaar. Doorgaans wordt de buitenlandse delegaties een drie- of vierdaags programma met bezoeken aan diverse diensten aangeboden. De kosten voor de federale politie bleven beperkt, omdat voor 7 van de 21 activiteiten een beroep kon worden gedaan op een financieringsprogramma, genaamd TAIEX, van de Europese Commissie.

 

06.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. U kwam academisch zeer sterk uit de hoek.

 

Ik ben er echter van overtuigd dat dit een heel belangrijk spoor is. Bij een aantal gegevens die de politie onlangs doornam, kwamen Albanië, Bulgarije, Marokko en Roemenië ook heel vaak aan bod. Ik neem aan dat wij dit in de toekomst goed blijven volgen en dat wij het sterk zullen laten inschatten op zijn gevolgen voor het terrein de volgende maanden en jaren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vervanging van stakende cipiers door politieagenten" (nr. 10849)

- mevrouw Corinne De Permentier aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de door de agenten van de lokale politie gepresteerde uren bij stakingen van de cipiers" (nr. 11228)

07 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les remplacements des gardiens de prison par des agents de police en cas de grève des gardiens" (n° 10849)

- Mme Corinne De Permentier au ministre de l'Intérieur sur "les heures prestées par les agents des polices locales en cas de grève des gardiens de prison" (n° 11228)

 

07.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wanneer cipiers het werk neerleggen, nemen politieagenten de meeste taken in de gevangenissen over. Nu blijkt uit recente cijfers dat lokale en federale politie vorig jaar, dat is tot midden november, bijna 6.000 werkdagen of bijna 48.000 uren hebben besteed aan het vervangen van stakende cipiers. Dat is vrij indrukwekkend.

 

Zoals u zelf ook erkent, wordt de situatie problematisch en zou men naar andere oplossingen moeten zoeken.

 

Mijnheer de minister, welke pistes worden ter zake bewandeld? Tegen welke termijn zou hiervoor, met betrekking tot de belasting voor de politie, een oplossing kunnen worden gevonden?

 

07.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, normaliter staat de lokale politie in voor de ordehandhaving in de gevangenissen. Indien de middelen van dat lokaal korps ontoereikend zijn, kan via de Dirco steun worden gevraagd aan andere korpsen van lokale politie en aan de federale politie.

 

Het vervangen van stakende cipiers door politiepersoneel vraagt weliswaar heel wat flexibiliteit en bijkomende inspanningen van de politie. In het verleden zijn helaas al grootschalige politieacties geschrapt om versterking te kunnen leveren voor een gevangenisstaking.

 

Er zijn overigens ook nog andere aspecten die mij door de politie worden gemeld. Het is zo dat gevangenissen niet meer met een gewone sleutel worden geopend, tenzij in uitzonderlijke gevallen, en dat gevangenen ook niet meer aan de ketting lopen, waardoor de insteek van een cipier totaal anders is als die van de politie. Bovendien hebben politiemensen daarvoor ook niet meteen een opleiding gekregen. Alles gaat nu ook veeleer elektronisch. Bepaalde veiligheidsaspecten kunnen op dat moment in het gedrang komen, om nog niet te spreken van gezondheidsfactoren voor gevangenen die medicatie nodig hebben.

 

Ik denk dat dit niet veel langer kan worden geduld. Ik ben voorstander van, ik durf het bijna niet uit te spreken, het verzekeren van een minimale dienstverlening door het personeel van de penitentiaire instellingen.

 

Die onderhandelingen behoren evenwel tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. Ik zal bij hem blijven aandringen op een structurele oplossing voor dit probleem.

 

07.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Wij zullen nagaan in hoeverre dat idee van de minimale dienstverlening ook bij uw collega tot concrete resultaten zou kunnen leiden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het politieoptreden op basis van vertekende terreinervaring" (nr. 10850)

08 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'attitude de la police résultant d'une expérience de terrain faussée" (n° 10850)

 

08.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, uit een grootschalig interuniversitair onderzoek in opdracht van Federaal Wetenschapsbeleid is gebleken dat er bij de politie een probleem is van overpolicing in bepaalde buurten, alsook van underpolicing elders. De politiemensen die met de vermelde problemen in aanraking komen, dreigen bovendien meer en meer het gevoel te ontwikkelen dat zij niet begrepen worden. Steeds opnieuw worden zij geconfronteerd met dezelfde groepen en dezelfde problemen.

 

Mijnheer de minister, hebt u kennis van het onderzoek en de daarbij horende resultaten? Erkent u de aangehaalde problemen? Plant u maatregelen om aan die problematiek in de toekomst het passende gevolg te geven?

 

08.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik kan u meedelen dat Federaal Wetenschapsbeleid de operationele leiding en het beheer toevertrouwd kreeg van het programma Samenleving en Toekomst, waarbinnen het onderzoeksproject Multiple Community Policing kadert. Verschillende wetenschappelijke instellingen werden aan het project verbonden, met name de Hogeschool Gent, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Gent, de VUB en de Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie. Mijn diensten werden echter niet rechtstreeks bij het programma betrokken.

 

Het onderzoek probeert inzicht te verwerven in de volgende concrete doelstellingen.

 

Ten eerste moet het nagaan hoe community policing en de interactie met allochtonen met het oog op de afhandeling van dagelijkse taken en incidenten wel of niet vorm krijgen.

 

Ten tweede, het moet nagaan hoe allochtonen de interactie met de politie bij de afhandeling van dagelijkse taken en incidenten percipiëren en wat hun ervaringen ter zake zijn, evenals in welke mate hun verwachtingen congruent zijn aan community policing. Kortom, wat is de perceptie van allochtonen.

 

Ten derde moet het nagaan in welke mate de politiefunctionarissen die op het terrein werkzaam zijn, community policing en de interactie met allochtonen bij de afhandeling van dagelijkse taken en incidenten toepasbaar achten. Welke mogelijkheden zien zij ter zake en wat zijn hun verwachtingen? Kortom, wat is de perceptie van de politie?

 

De bevindingen werden zopas, op 3 februari, voorgesteld tijdens een studiedag. Tijdens de voorstelling formuleerden twee professoren enkele reflecties. De opdrachtgever, namelijk Federaal Wetenschapsbeleid, biedt nu aan de onderzoeksploegen de nodige tijd om te evalueren of en op welke wijze de reflecties in aanmerking worden genomen in de conclusies en aanbevelingen. Pas daarna zal het definitieve eindrapport afgeleverd worden en kan ik er kennis van nemen.

 

Alvorens eventueel maatregelen te nemen om aan de aangehaalde problematiek het gepaste gevolg te geven, zal ik het eindrapport aan verschillende instanties bezorgen. Ik denk hierbij onder meer aan de Federale Politieraad, de Adviesraad van de burgemeesters, de Vaste Commissie voor de Lokale Politie en het directiecomité van de federale politie.

 

Het is alleszins een boeiende materie die mijn aandacht zal blijven vasthouden, vooral dan – u hebt het ook al aangehaald – de overpolicing en de underpolicing. Bepaalde doelgroepen worden immers “overpoliced”, terwijl andere doelgroepen daardoor “underpolicing” krijgen. Ik heb overigens gevraagd mij die resultaten al voor te leggen. Dat is de reden waarom ik er al enige kennis van heb.

 

08.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik denk dat het toch wel heel interessant is om uit te kijken naar de aanbevelingen inzake specifieke methodieken, zeker wanneer we naar aanleiding van de evaluatie van de politiehervorming steeds meer resultaatgericht zullen moeten werken.

 

Het is de voorbije maanden gebleken dat we aan een aantal zaken moeilijk kunnen remediëren, waardoor die telkens terugkomen. Het zou ons goede aanwijzingen kunnen geven hoe wij daarop methodisch sterker kunnen ingaan. Het kan ons in de toekomst interessante handleidingen aanreiken voor vervelende en terugkerende klachten over situaties waar we politioneel niet de juiste methode vinden.

 

We kijken uit naar de bevindingen en de aanbevelingen die hierop zullen volgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- M. André Frédéric au ministre de l'Intérieur sur "les défauts dans la structure sécuritaire de certains véhicules de police" (n° 10812)

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les combis de police" (n° 10955)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gebreken in de veiligheidsstructuur van bepaalde politievoertuigen" (nr. 10812)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politiecombi's" (nr. 10955)

 

09.01  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, l'été dernier, la police des autoroutes a acquis et a mis en circulation plusieurs BMW de type X5. Je ne suis pas spécialiste des véhicules mais on me dit que ce sont de puissants véhicules qui étaient prévus pour effectuer des tâches d'interception. Un véhicule était d'ailleurs prévu pour l'unité de Malmédy, c'est comme cela que j'en ai été informé.

 

Malheureusement, il est apparu que ces puissants véhicules présentaient un problème de sécurité qui les empêchaient de servir à leur mission première. Ils seraient dès lors condamnés à des tâches plus légères de balisage et de déplacements administratifs. En fait, les blindages des portières poseraient problème. L'entreprise privée à laquelle avaient été confiés les travaux de blindage a enlevé ou modifié une barre de sécurité, rendant ainsi ces voitures plus vulnérables.

 

Il semble que d'autres véhicules équipant la police fédérale et les zones de police locale pourraient également être concernés par ce problème.

 

Monsieur le ministre, quel est le nombre exact de véhicules concernés par cette anomalie, un peu surréaliste, qui les immobilise et qui les réduit à des tâches banales?

 

Quelle solution rapide est envisagée pour y remédier et pour permettre à ces véhicules d'être à nouveau pleinement opérationnels?

 

09.02  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, blijkbaar begeven alle BMW X5-terreinwagens, toch benijdenswaardige voertuigen, en een honderdtal, iets minder benijdenswaardige VW-combi’s van de politie zich op een gevaarlijke manier op de baan, omdat zij cruciale verstevigingsbalken, die de portieren moeten beschermen, zouden missen. Dat is toch een vrij gevaarlijke situatie.

 

Daarom wou ik u vragen of we wat meer informatie zouden kunnen krijgen over de huidige stand van zaken. Hebt u inderdaad kennis van ongelukken met de betrokken wagens? Over hoeveel wagens gaat het in totaal? Erkent de verantwoordelijke firma de fout en zal ze dus ook opdraaien voor de kosten?

 

09.03  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le nombre de véhicules concernés par la malfaçon que vous évoquez n'est pas encore connu. Des contacts sont pris avec le fournisseur et le sous-traitant pour déterminer quel sont les véhicules de la police locale et de la police fédérale qui ont été incorrectement équipés.

 

Alle politiekorpsen werden van het probleem op de hoogte gebracht. De identificatie van de betrokken voertuigen is aan de gang.

 

Sur la base de l'identification du charroi concerné, il sera procédé à des contrôles d'exactitude des indications fournies, c'est-à-dire à l'enlèvement du capitonnage des portières des véhicules afin de vérifier si une barre de sécurité a été enlevée ou non. Entre-temps, il a été fait appel à la garantie auprès du fournisseur. Si le constructeur devait attester que l'enlèvement de la barre de sécurité ne constitue pas un affaiblissement notable de la solidité des portières, les véhicules pourraient être immédiatement réutilisés. Dans le cas contraire, le remplacement des portières s'imposerait. Pour l'heure, la police fédérale n'a pas encore reçu l'attestation demandée.

 

Tot nu toe heb ik geen kennis van verkeersongevallen met politiewagens waarbij de verwijdering van de verstevigingsbalken een rol heeft gespeeld bij de schade aan die voertuigen of bij kwetsuren aan de inzittenden.

 

09.04  André Frédéric (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse. J'espère que l'on pourra être informé des suites dès que vous disposerez de chiffres plus précis.

 

09.05  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, we wachten inderdaad tot wij voldoende geïnformeerd zijn over de juiste gang van zaken. Ik weet dat in mijn eigen zone bij bepaalde ongevallen de toestand en de versteviging van de zijkanten toch belangrijk kan zijn voor de veiligheid. Ik had dat overigens onderschat. Wij kijken uit naar de resultaten van de definitieve bevindingen.

 

09.06  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, je vous transmettrai les données par écrit.

 

09.07  André Frédéric (PS): Je vous en remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde interpellaties en vragen van

- de heer Ben Weyts tot de minister van Binnenlandse zaken over "de uitlatingen van de Europese Commissie betreffende de boycot van de komende Europese verkiezingen door een aantal Vlaamse burgemeesters" (nr. 277)

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Europese vragen bij de verkiezingen in Halle-Vilvoorde" (nr. 10913)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Europese opmerkingen aan België inzake de organisatie van de Europese verkiezingen" (nr. 11126)

10 Interpellations et questions jointes de

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "les déclarations de la Commission européenne concernant le boycott des prochaines élections européennes par un certain nombre de bourgmestres flamands" (n° 277)

- M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "les questions posées par l'Europe en ce qui concerne les élections à Hal-Vilvorde" (n° 10913)

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les observations de l'Europe vis-à-vis de la Belgique en ce qui concerne l'organisation des élections européennes" (n° 11126)

 

10.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat in concreto over berichtgeving die is opgedoken in de pers naar aanleiding van verklaringen van een woordvoerder van de Europese Commissie. Die verklaring maakt gewag van vragen en bezorgdheden van de Europese Commissie en contact dat zou worden gelegd met de Belgische regering met het oog op opheldering omtrent de organisatie van de Europese verkiezingen, meer bepaald in Halle-Vilvoorde, of in Brussel-Halle-Vilvoorde vooralsnog. De betrokkene zou hebben gezegd dat er, op informele basis alleszins, al contact zou zijn opgenomen met de Belgische regering. De Europese Commissie zou zich op een “wait and see”-basis verder informeren, ook op formele wijze binnen afzienbare tijd, en dat zou snel gaan, aldus de bron van de Europese Commissie.

 

De woordvoerder benadrukte ook wel dat de verantwoordelijkheid inzake de organisatie van de Europese verkiezingen volledig bij de Belgische regering komt te liggen en dat het vooral de bezorgdheid is van de Commissie dat er correcte, vrije en eerlijke verkiezingen zouden worden georganiseerd.

 

Nu is dat toevallig ook de bezorgdheid die leeft in Halle-Vilvoorde, bij bijna alle Vlaamse partijen. Die bezorgdheid maakt net dat er acties worden georganiseerd voor de onmiddellijke splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde, dat er ook protest wordt georganiseerd en dat er burgemeesters weigeren om te participeren aan de organisatie van verkiezingen die ongrondwettelijk zouden zijn of die minstens door de betrokkenen worden aanzien als niet vrij en niet eerlijk.

 

Mijnheer de minister, daarom heb ik de volgende concrete vragen aan u.

 

Heeft er contact plaatsgevonden? Zo ja, wat zat er in die contactname? Wat is er gevraagd en wat werd er geantwoord?

 

Indien er nog geen contacten hebben plaatsgevonden, wat zult u dan antwoorden aan de Europese Commissie, gelet op het feit dat u nu eigenlijk al de inhoud van de vraagstelling kent?

 

Beïnvloedt die actie op enigerlei wijze, of zal die actie van de Europese Commissie op enigerlei wijze, uw handelen of dat van de regering beïnvloeden? Zo ja, hoe?

 

10.02  Michel Doomst (CD&V): Ingaande op de vraag die de collega al heeft gesteld is het ook mijn zorg dat Europa blijkbaar niet altijd goed de situatie inschat zoals ze zich voordoet in Halle-Vilvoorde en soms standpunten inneemt die indruisen tegen de realiteit op het terrein. Naar aanleiding van mogelijke acties die zouden kunnen worden gepland in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zou ik willen vragen of de minister al officieel in kennis is gesteld van de mogelijke stellingname dat het boycotten van de verkiezingen een Europese akte uit 1976 zou schenden.

 

Wat is uw standpunt over die mogelijke schending? Wat is de minister zinnens daaromtrent te antwoorden aan de Commissie?

 

10.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijn excuses maar ik had tegelijkertijd drie vragen in Justitie. Ik moest van ginder naar hier crossen.

 

Mijnheer de minister, ik heb hier bewust geen interpellatie van gemaakt. De collega is nog wat onervaren en kaart dit soort zaken aan via een interpellatie. Dat is natuurlijk enkel noodzakelijk wanneer de minister en zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks in het gedrang zijn, wanneer er fouten zijn gemaakt of wanneer er duidelijk fouten in aantocht zijn. Dat is hier kennelijk nog niet het geval.

 

Wel moeten wij voor de zoveelste keer vaststellen dat de Europese Commissie en andere internationale organen worden ingeschakeld in de smerige strijd van een aantal Franstalige politici tegen een aantal Vlaamse belangen. Meer bepaald de UNO, de Raad van Europa en de Europese Commissie zijn daarvoor al ingeschakeld. Denk maar aan de vragen die ik een tijdje geleden heb gesteld over de Europese Commissie die tussenkwam inzake de verdeling van bouwkavels in Zaventem.

 

Het is de evidentie zelf dat het niet de bedoeling is dat de verkiezingen onmogelijk worden gemaakt, zelfs niet bij diegenen die ze boycotten. Uiteindelijk zal de gouverneur wel tussenkomen om die verkiezingen te laten doorgaan. Het is vooral een terechte actie van burgemeesters die willen aantonen dat ze de Grondwet hoger plaatsen dan een gewone wet en dat ze in het belang van hun gemeente en hun streek geen medewerking kunnen verlenen aan die verkiezingen. De boycot is dus zeker legitiem en kan niet ingaan tegen welk Europees verdrag of welke bepaling dan ook.

 

Mijnheer de minister, mijn vraag is dan ook vooral informatief. Hebt u inderdaad bericht gekregen vanwege de Europese Commissie of de Belgische permanente vertegenwoordiging? Wat hebt u geantwoord of welk antwoord is er in voorbereiding? Kunt u meedelen of dit initiatief er opnieuw is gekomen op aandringen van welbepaalde Franstalige politici uit ons land? Komt het soms out of the blue vanwege Europa zelf? Hebt u daaromtrent meer inlichtingen?

 

10.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik moet in mijn antwoord heel kort zijn.

 

Ik heb het nagevraagd. Tot op heden heeft de Europese Commissie noch met de Belgische permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie noch met mijn departement hieromtrent contact genomen. Dit blijkt te zijn aangekondigd op een persconferentie van de Europese Commissie, maar we hebben nog geen enkel signaal gekregen van de Europese Commissie.

 

Ik kan daarom slechts herhalen wat ik al heb geantwoord in dit dossier. Voor de verkiezingen van het Europees Parlement en het Vlaams Parlement van 7 juni 2009 zullen alle nodige maatregelen worden genomen in overleg met de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant om het voor elke kiezer van de gemeenten van Halle-Vilvoorde mogelijk te maken zijn stemrecht uit te oefenen overeenkomstig de kieswetgeving.

 

10.05  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dat is inderdaad een kort antwoord.

 

Ik heb zelf ook navraag gedaan. Volgens een woordvoerder van de Europese Commissie zal er wel degelijk een brief vertrekken naar de Belgische permanente vertegenwoordiging in Brussel met een vraag om meer informatie.

 

De Europese Commissie zegt dat zij niemand ter plaatse zal sturen, maar dat het louter een vraag om informatie gaat. Dat wordt mij bevestigd door het directoraat-generaal Justitie ressorterend onder commissaris Barrot.

 

Ik kan u enkele antwoorden suggereren. Dit is misschien een unieke kans om de Europese verkiezingen voor te leggen en de grondwettelijkheid, de wettelijkheid, de eerlijkheid en de vrijheid van de Europese verkiezingen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor te leggen aan de Europese Commissie, vermits wij hier in België worden geblokkeerd door de Franstalige minderheid in dit land. De Europese Commissie is immers zogezegd een objectieve onafhankelijke autoriteit.

 

U kunt de problematiek inzake Brussel-Halle-Vilvoorde misschien voorleggen aan de Europese Commissie, alsmede de arresten ter zake van het Grondwettelijk Hof en vragen of volgens haar de verkiezingen eerlijk en vrij zouden kunnen verlopen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

 

U kunt daarbij verwijzen naar artikel 21 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat het heeft over de organisatie van eerlijke verkiezingen die zullen worden gehouden krachtens een algemeen en gelijkwaardig kiesrecht. Het Arbitragehof heeft gezegd dat er geen eerlijke en gelijkwaardige kiesrechten gelden in Halle-Vilvoorde.

 

U kunt ook verwijzen naar het BUPO, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Daarin heeft men het ook over het recht van elke burger om te stemmen en verkozen te worden door middel van betrouwbare, periodieke verkiezingen die gehouden worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemmingen waardoor het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers wordt verzekerd.

 

Op basis van deze internationale verdragen die u en ik net zoals de Europese Commissie moeten respecteren, kunt u de problematiek BHV misschien eens voorleggen. Wij kijken uit naar een onafhankelijk en objectief oordeel van de Europese Commissie ter zake.

 

10.06  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zie het zo wijds niet als mijn voorganger en voel mij niet geroepen om u daarin advies te geven. Ik probeer dat wat bescheidener aan te pakken. Ik heb daartoe ook meer recht dan mijn voorganger.

 

Mijnheer de minister, ik hoop dat u ons, wanneer u wordt gecontacteerd, over de juiste draagwijdte van mogelijke acties op de hoogte zult houden. Het is zeker niet zo dat dit arrondissement balorig wil zijn. Het is alleen maar om een correcte en juiste interpretatie van de wet te vragen.

 

10.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijn repliek situeert zich in het midden van de repliek van mijn voorgangers. Het is wel degelijk nuttig en nodig om af en toe eens balorig te zijn. Daar is zeker niets mis mee.

 

Een boycot van de burgemeesters heeft totnogtoe nog niet echt plaatsgevonden, het was altijd bijna, maar het zou toch eens nuttig kunnen zijn.

 

Ik ga zeker niet akkoord met wat de heer Weyts heeft gezegd, wij zijn het voor een keer niet met elkaar eens, mijnheer Weyts, om de Europese Unie te betrekken bij de problemen die wij hier met de kieskring BHV hebben. Wij herinneren ons dat alle mogelijke dossiers waarbij de Raad van Europa en de Europese Unie waren betrokken verkeerd aflopen. De Europese Unie is nogal vatbaar voor manipulatie. Europese betutteling is wel het laatste wat wij in dit dossier nodig hebben. Wij hebben vooral standvastige Vlaamse politici nodig die niet buigen, zoals de laatste maanden en jaren veel te veel gebeurd is of die zeker niet zelf zullen vragen dat de anderen belangenconflicten moeten indienen.

 

Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens heeft hiermee trouwens niets te maken, mijnheer Weyts. Dit dossier heeft alles te maken met bewuste onmacht van de Vlamingen in België. De enige echte oplossing om hieraan een einde te maken, is het opbreken van België.

 

Wat u wel kunt doen, mijnheer de minister, is aan de Europese Commissie duiden wat hier gaande is vanuit een objectieve waarneming. Dan denk ik dat er al genoeg is gezegd. Men zou de Europese Commissie voorts ook kunnen waarschuwen voor een mogelijk misbruik van hun diensten door welbepaalde Franstalige politici. Dan hebt u al gedaan wat nodig is. De Europese Commissie wordt immers al te graag en veelvuldig misbruikt voor dit soort van beuzelarij.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Ben Weyts en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Ben Weyts

en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken,

vraagt de regering

- de Europese Commissie te informeren over de problematiek inzake BHV;

- de Europese Commissie erop te wijzen dat het Grondwettelijk Hof het bestaan van de kieskring BHV ongrondwettelijk heeft geacht;

- de Europese Commissie te vragen na te gaan of er wel degelijk eerlijke en vrije verkiezingen kunnen worden georganiseerd, gelet op het arrest van het Grondwettelijk Hof en op de argumenten die worden opgeworpen tegen de organisatie van Europese verkiezingen in de kieskring BHV."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Ben Weyts et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Ben Weyts

et la réponse du ministre de l’Intérieur,

demande au gouvernement

- d’informer la Commission européenne au sujet du problème de BHV;

- d’attirer l’attention de la Commission européenne sur le fait que la Cour constitutionnelle a mis en avant l’inconstitutionnalité de l’existence de la circonscription électorale de BHV;

- de prier la Commission européenne d’examiner la question de savoir s’il est possible d’organiser des élections libres et équitables eu égard à l’arrêt de la Cour constitutionnelle et aux arguments avancés en défaveur de l’organisation d’élections européennes dans la circonscription électorale de BHV."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Josy Arens, Xavier Baeselen en André Frédéric.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Josy Arens, Xavier Baeselen et André Frédéric.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

11 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "les réseaux d'information de quartier (RIQ)" (n° 10869)

- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les réseaux d'information de quartier" (n° 10893)

- Mme Valérie Déom au ministre de l'Intérieur sur "les réseaux d'information de quartier (RIQ)" (n° 10925)

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de buurtinformatienetwerken (BIN)" (nr. 10869)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de buurtinformatienetwerken" (nr. 10893)

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de buurtinformatienetwerken (BIN's)" (nr. 10925)

 

11.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een aantal dagen geleden is er heel wat te doen geweest rond de buurtinformatienetwerken, de zogenaamde BIN’s. Er zijn nu ongeveer 407 buurtinformatienetwerken. Dat zijn er twee keer zoveel als vier jaar geleden, wat uiteraard heel goed nieuws is.

 

Er wordt aangekondigd dat er een nieuwe maatregel zou zijn, met name een centraal aanspreekpunt voor alle leden. Om de BIN’s te versterken, komen er ook provinciale werkgroepen en wordt er tevens een jaarlijks evenement georganiseerd, waarop iedereen zal worden geïnformeerd.

 

Buurtinformatienetwerken blijven duidelijk een Vlaams fenomeen. Van de 407 BIN’s zijn er immers maar 18 in Wallonië gesitueerd.

 

Er is blijkbaar een evaluatie gebeurd. Graag had ik geweten wat precies de aanbevelingen en de bevindingen van de evaluatie zijn.

 

Zijn er ook cijfers voorhanden over het aantal BIN’s per provincie en per stad, indien mogelijk voor de voorbije drie jaar? Het antwoord op voorstaande vraag kan eventueel ook schriftelijk worden medegedeeld.

 

Worden er ook specifieke maatregelen getroffen om in Wallonië de BIN’s te ondersteunen?

 

Graag kreeg ik ook meer informatie over de manier waarop de samenwerking tussen politie en BIN’s in de grensstreken verloopt.

 

11.02  Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme vient de le dire ma collègue, un réseau d'information de quartier (RIQ) est, selon la définition du site internet, "une association structurée entre les citoyens et la police locale au sein d'un quartier déterminé. Les objectifs de ces réseaux sont", je cite toujours d'après le site, "d'accroître le sentiment général de sécurité, favoriser le contrôle social, propager la philosophie préventive."

 

Toujours selon la description fournie, "un système permanent permet l'échange structuré d'informations entre la police locale et les citoyens et la diffusion de conseils préventifs. L'accent est mis à cet égard sur la diffusion d'informations opérationnelles utiles qui tiennent compte des besoins spécifiques de citoyens concernés."

 

Monsieur le ministre, le 3 février dernier, vous avez annoncé dans la presse que vos services allaient apporter un soutien accru à ces RIQ.

 

Dès lors, mes questions sont les suivantes.

 

Dans la pratique, comment fonctionnent ces réseaux d'information?

Le succès de ces structures est-il avéré?

Combien existe-t-il de ces réseaux en Belgique et où les trouve-t-on? Comme ma collègue l'a suggéré, vous pouvez, si vous le désirez, me fournir un tableau sur ce point.

Comment comptez-vous concrètement accroître le soutien à ces réseaux? Quels sont les buts visés par cet accroissement?

Ne nous dirigeons-nous pas vers une superposition de moyens de prévention et de sécurité: gardiens de la paix, police de proximité, agents de sécurité, etc.?

Que pensez-vous des risques de dérive sécuritaire qui sont potentiellement, je le considère, induits par ce type de structure?

 

11.03  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, les RIQ consistent en un partenariat entre les citoyens et la police locale. Chaque RIQ dispose d'un policier mandaté qui collabore intensivement avec les citoyens qui sont membres de ce RIQ.

 

La police locale reçoit de bonnes informations opérationnelles des RIQ et grâce à celles-ci, elle peut remplir ses tâches de police de proximité avec une meilleure connaissance de la réalité locale.

 

La façon d'échanger des informations est précisée dans un plan de communication.

 

Lorsque la police dispose de suffisamment d'informations utiles et/ou de conseils préventifs, elle met ceux-ci à la disposition du réseau. Ces informations peuvent être obtenues soit via le réseau, soit en menant sa propre enquête.

 

Des réunions sont régulièrement organisées pour les collaborateurs des RIQ, qui participent activement à la mise en place d'une prévention sur mesure.

 

Les membres d'un RIQ font souvent preuve d'une vigilance accrue de même qu'une plus grande propension à signaler les faits suspects dans un quartier.

 

Hoe een BIN, buurtinformatienetwerk, kan en mag ingeschakeld worden, is duidelijk omkaderd door de omzendbrief van 2 juli 2001. Een BIN is geen groepering van mensen die toezichtrondes of patrouilles uitvoert en dit al dan niet samen met de politie.

 

Dit zou een rechtstreekse inbreuk zijn op de wet op de private milities en geeft derhalve aanleiding tot gerechtelijke vervolging. Het is wel een middel om een efficiënte communicatie te bewerkstelligen tussen burgers en de lokale politie ten behoeve van een aantal welomschreven doelstellingen: het verhogen van het algemeen veiligheidsgevoel, het bevorderen van de sociale controle en het verspreiden van de preventiegedachte.

 

De evaluatie van de BIN’s gebeurt in de eerste plaats op lokaal niveau door de BIN’s zelf. Hieruit blijkt dat de burgers die hier deel van uitmaken, zeer tevreden zijn.

 

Il est difficile de mesurer l'impact des RIQ sur la criminalité. En effet, de nombreux facteurs peuvent expliquer une baisse de criminalité dans un quartier. Cependant, des recherches scientifiques ont démontré que les RIQ avaient un impact fort sur le sentiment d'insécurité des citoyens membres de ces réseaux. Le fait pour ces citoyens d'avoir une responsabilité dans leur sécurité et de développer des relations de confiance avec la police locale explique cet impact sur le sentiment d'insécurité.

 

Mijn diensten ondersteunen en omkaderen BIN’s vanuit het federale niveau. Om zich een beeld te kunnen vormen van BIN-initiatieven op nationaal niveau en met het oog op toetsing op basis van de gestelde voorwaarden in de omzendbrief, moeten de lokale initiatiefnemers een exemplaar van het opgestelde protocol aan mijn administratie bezorgen.

 

De voorbije jaren is er in mijn administratie regelmatig een BIN-werkgroep samengekomen om een aantal punten van de BIN-werking onder de loep te nemen. Er zijn een viertal bevindingen. Ten eerste, er is een beperkte beschikbaarheid van Franstalige informatie aangezien deze informatie in het verleden via de vzw Buurtinformatienetwerken verliep. Ten tweede, er is de noodzaak aan een volledige integratie van de communicatienetwerken in de communicatiestructuren van de politie, met name de CIC’s, de communicatie en informatiecentra. Ten derde, een BIN moet bovenal een lokaal initiatief blijven en, ten vierde, BIN-coördinatoren, burgers die zich vrijwillig inzetten, moeten goed ondersteund worden.

 

Mijn diensten zullen hun rol nog meer dan in het verleden opnemen, om zowel in Wallonië als in Vlaanderen de BIN’s beter te ondersteunen. Via de website van de administratie zal een maximum aan informatie verspreid worden, ook in het Frans. De CIC’s van de politie zullen snel een sms of e-mail naar alle BIN-leden kunnen doorsturen. De lokale beleidsverantwoordelijken zullen verder gesensibiliseerd worden rond de BIN-werking en geïnformeerd worden over de meerwaarde ervan voor het lokaal integraal veiligheidsbeleid. Bij de administratie Binnenlandse Zaken is een aanspreekpunt gecreëerd waar mogelijke knelpunten gemeld kunnen worden die een beleidsmatige oplossing vereisen. Provinciale werkgroepen zullen opgericht worden om de band met het lokale zoveel mogelijk te benadrukken. Ten slotte zal met een jaarlijks BIN-event een forum worden gecreëerd waar alle BIN-geëngageerden geïnformeerd worden over nieuwe initiatieven en waar goede projecten aan elkaar voorgesteld worden. Dat vond trouwens enkele weken geleden plaats in het provinciaal administratief centrum van Gent.

 

Le but de cette aide supplémentaire est d'avoir des RIQ encore plus performants et de continuer à encourager la création de nouveaux RIQ.

 

Wat het aantal buurtinformatienetwerken betreft, moet worden vastgesteld dat er de voorbije vier jaar een sterke uitbreiding was. Zoals u hebt gezegd, mevrouw Dierick, zijn er momenteel in ons land 409 BIN’s geregistreerd, tegenover 243 in 2005.

 

Voici la répartition des RIQ connue auprès de mes services et la répartition par région ou par province: la Flandre compte 389 RIQ. La province d'Anvers en compte 186, le Brabant flamand 6, la Flandre orientale 155, la Flandre occidentale 40 et le Limbourg 2. En Wallonie, 20 RIQ ont été créés: aucun en province de Liège, 2 en province de Namur, 6 en province du Hainaut, 3 en province de Luxembourg et 9 en Brabant wallon.

 

Ik geef nu een overzicht van het aantal Belgische BIN’s tijdens de voorbije drie jaar.

 

Op 1 januari 2006 waren er 299 BIN’s. Op 21 januari 2007 waren er 345 BIN’s. Op 1 januari 2008 waren er 382 BIN’s.

 

Ook in de grensstreken, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, zijn een aantal BIN’s actief. Er is in de grensstreken een goede samenwerking tussen de politiediensten en de buurtinformatienetwerken.

 

Je ne pense pas que nous nous dirigions vers une superposition des moyens de prévention et de sécurité. Les RIQ doivent être analysés comme des structures uniques qui permettent d'intégrer le citoyen dans un processus préventif local. Les RIQ peuvent d'ailleurs parfaitement s'insérer dans une approche intégrale et intégrée de la prévention au niveau local.

 

11.04  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.

 

Het is inderdaad goed nieuws dat het aantal BIN’s enorm is toegenomen.

 

Uit de evaluatie zijn een viertal knelpunten naar voren gekomen. Het is dan ook fijn te vernemen dat direct maatregelen zijn getroffen om aan voornoemde knelpunten tegemoet te komen.

 

Ik hoop van harte dat er in de toekomst nog meer buurtinformatienetwerken bijkomen en dat ook in Wallonië extra initiatieven worden genomen om op een gelijk niveau met Vlaanderen te komen.

 

11.05  Valérie Déom (PS): Monsieur le président, à l'inverse de ma collègue, je suis plutôt heureuse qu'en Wallonie nous n'ayons pas pris le pli de mettre en place un maximum de réseaux d'information. Fondamentalement, monsieur le ministre, je ne suis absolument pas rassurée par vos réponses quant aux dérives possibles.

 

Vous dites que les citoyens sont membres des réseaux. Ont-ils reçu une formation particulière en termes de politique de prévention, d'identification d'un éventuel délit. Par rapport à des agents de prévention et de sécurité ou à des éducateurs de rue, quelle est la valeur ajoutée de ces réseaux? Les citoyens sont directement impliqués, sans aucune formation, pour faire un travail qui est celui des agents de prévention et de sécurité.

 

Vous dites qu'il n'y a pas de tours de surveillance. Mais, dans la mesure où il s'agit de réseaux d'information, il y a quand même une incitation à avoir l'œil sur certaines choses de manière à pouvoir fournir cette information. Vous dites également qu'il est difficile de mesurer leur efficacité, mais qu'il existe des recherches scientifiques. Quelles sont-elles? Ces recherches ont-elles lieu en Belgique, quel type de scientifiques en est responsable, sur quelle base? Je voudrais savoir sur quelle étude scientifique vous vous basez pour dire que ces réseaux sont efficaces au niveau de la sécurité. Il serait aimable à vous de me tenir informée.

 

Vous dites aussi qu'il faut améliorer la communication entre les réseaux. La police locale enverrait des sms et des courriels directement aux citoyens membres de ces réseaux. Il y a alors des accointances entre la police et certains citoyens, parce qu'ils sont membres d'un réseau. Sur quelle base, avec quelles garanties et quels garde-fous? Ces réseaux risquent d'encourager la délation.

 

Je serais curieuse de connaître la valeur ajoutée par rapport aux agents de prévention et de sécurité et aux éducateurs de rue, qui ont reçu une formation spécifique. Je voudrais savoir quelles sont les recherches scientifiques que vous avez mentionnées et si les citoyens appartenant à ces réseaux reçoivent une formation adéquate pour ce faire.

 

Le président: Madame Déom, je rappelle le principe: la question est suivie de la réponse et, ensuite, intervient la réplique. Je ne vais pas y déroger pour vous, même si je vous apprécie beaucoup!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "la liste provisoire de préséance" (n° 10847)

12 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voorlopige voorrangslijst" (nr. 10847)

 

12.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la liste provisoire de préséance dans notre pays trouve ses sources historiques dans un décret napoléonien de 1804. La procédure de modification, d'ajout ou de suppression est à chaque fois différente. Il n'y a apparemment pas de règle bien précise quant aux procédures de modification de cette liste de préséance. L'initiative appartient au ministre de l'Intérieur qui, à chaque fois que le problème se pose, réunit un groupe de travail composé de représentants des cabinets fédéraux, des représentants du protocole Chambre et Sénat, le protocole du Palais et le protocole du premier ministre sous la présidence du secrétaire général du SPF Intérieur.

 

En 2001, le ministre de l'Intérieur a organisé un groupe inter-cabinets dans le but de transformer cette liste provisoire en liste officielle. À ma connaissance, rien n'a abouti à ce jour.

 

Monsieur le ministre, quel est le statut légal, réglementaire de la liste protocolaire actuelle? S'agit-il simplement d'un statut d'us et coutumes? Pouvez-vous également me communiquer le résultat des réunions inter-cabinets précédentes à ce propos? Enfin, avez-vous l'intention de revoir ou de réglementer, une bonne fois pour toutes, cette liste de préséance, en tenant compte du principe de neutralité de l'État. Ce serait en tout cas mon souhait!

 

12.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, permettez-moi tout d'abord de préciser à titre anecdotique que, selon la tradition, c'est afin de mettre un terme aux disputes continuelles surgissant entre les membres de sa famille et ses invités quant à la place que ceux-ci devaient occuper aux cérémonies et autres réceptions qu'il donnait, que Napoléon aurait fixé une liste de préséance protocolaire. Tous voulaient en effet s'asseoir le plus près possible de lui.

 

Il est en tout cas établi que la liste de préséance protocolaire, telle qu'elle est actuellement en vigueur, est le résultat d'une évolution dont l'origine remonte à Napoléon Bonaparte, lequel l'a, à l'origine, fixée en 1804. Le rang occupé par l'autorité catholique sur cette liste a été attribué par un décret impérial datant de 1804. Le rang qui a été attribué par la suite aux autres religions très connues est moins élevé, eu égard au nombre plus restreint de leurs adeptes.

 

Les listes successives des présences protocolaires auxquelles ont eu recours les autorités fédérales découlent de propositions élaborées par un groupe de travail composé de représentants de plusieurs départements. Ces listes ont un caractère purement officieux. En effet, elles n'ont jamais été officialisées par une disposition réglementaire.

 

La liste fixant l'ordre des préséances protocolaires tel qu'il est appliqué de nos jours part encore aujourd'hui de l'idée qui a prévalu à l'origine de sa conception. Cette liste vise simplement à permettre que les cérémonies officielles se déroulent de manière ordonnée. Elle n'a donc pas d'autre finalité. Elle n'a aucune connotation de nature sociale, philosophique ou religieuse et aucun privilège ou droit de quelconque nature n'y est lié.

 

En définitive, n'est-ce pas l'hôte qui détermine la place que doivent occuper les invités! C'est la raison pour laquelle, comme je l'ai déjà signalé, l'ordre des préséances protocolaires n'a jamais été officialisé dans un texte réglementaire. Une initiative en ce sens n'est donc pas à l'ordre du jour.

 

12.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je le regrette! En effet, contrairement à ce que vous dites, un tel ordre a quand même une importance dans les cérémonies officielles pour déterminer la place que l'on accorde à chaque corps constitué, que ce soit le président de la Chambre, le président du Sénat, les membres du gouvernement et le pouvoir judiciaire.

 

À titre personnel, je considère, en tout cas, que les représentants du culte catholique, par exemple, ont une place qui n'est pas conforme – dirais-je – à la manière dont la société a évolué. Selon moi, ils n'ont pas à avoir nécessairement une place de premier rang dans les cérémonies officielles. On peut en rire! Cela fait partie du protocole. Mais dans une société déterminée, cela a quand même une signification.

 

Vous avez parlé du nombre d'adeptes d'une religion. Cela signifie-t-il que si, demain, en Belgique, le nombre de musulmans est plus important que le nombre de catholiques, il conviendra de changer l'ordre protocolaire et de faire en sorte que les responsables du culte islamique soient placés avant ceux du culte catholique? La question des cultes devrait, à mon avis, être mise de côté au niveau des listes protocolaires. On devrait s'en tenir, étant donné la neutralité de notre État garantie par un certain nombre de dispositions constitutionnelles, aux corps constitués que sont les représentants du pouvoir législatif, du pouvoir exécutif et du pouvoir judiciaire. Je regrette donc que vous ne pensiez pas devoir prendre d'initiative en la matière pour assurer cette neutralité. Mais je sais que si la question porte à sourire, elle n'en est pas moins délicate.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 10551 de Mme Uyttersprot est transformée en question écrite. La question n° 10558 de M. Bacquelaine est reportée à sa demande.

 

13 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "les élections européennes du 7 juin 2009" (n° 10876)

13 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Europese verkiezingen van 7 juni 2009" (nr. 10876)

 

13.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, cela tombe bien parce nous avions parlé de ce sujet la semaine dernière par rapport aux Belges résidant à l'étranger et vous nous aviez renvoyés vers le ministre des Affaires étrangères. Je l'ai interrogé ce matin et il m'a renvoyé vers le ministre de l'Intérieur! Je vous assure. On manque peut-être de volonté d'informer les citoyens belges à l'étranger sur les élections européennes.

 

Par contre, en Belgique, et c'est une bonne chose, des brochures dont je souligne la qualité ont été réalisées entre autres par le SPF Intérieur pour informer les citoyens européens séjournant sur notre territoire des possibilités de s'inscrire sur les listes d'électeurs et de voter en Belgique pour les élections européennes. Par exemple, la commune dans laquelle je suis échevin de la Population va envoyer aux quelque 2.000 ressortissants européens de la commune un exemplaire de la brochure en question.

 

Le seul souci, c'est que le français ou le néerlandais n'est pas forcément la langue parlée à la maison par la plupart de ces citoyens européens qui travaillent notamment pour les institutions européennes, ni la langue qui véhicule l'information. Je voulais demander au ministre si cette brochure existait éventuellement en anglais ou dans d'autres langues. Si c'est le cas, pourquoi les communes ne les reçoivent-elles pas et ne reçoivent que des brochures en français et en néerlandais? Existe-t-il au moins une brochure en allemand, qui est la troisième langue nationale?

 

Au sujet de la campagne d'information, y a-t-il des affiches? Quelle est la langue utilisée pour cet affichage? Existe-t-il un site internet pour informer les citoyens belges de ces élections? Emploie-t-on d'autres médias comme des spots radio ou télé à l'attention des citoyens européens?

 

13.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, contrairement aux citoyens belges qui sont soumis à l'obligation de se rendre au bureau de vote le jour des élections, les ressortissants d'un État membre de l'Union européenne résidant dans notre pays doivent accomplir une démarche volontaire pour s'inscrire afin de pouvoir exercer leur droit de vote en faveur d'une liste de candidats déposée en Belgique pour les élections européennes.

 

La directive de 1993 qui a pour objectif de renforcer la citoyenneté européenne en permettant l'exercice du droit de vote et d'éligibilité aux élections du Parlement européen pour les citoyens de l'Union résidant dans un État membre dont ils ne sont pas ressortissants, demande à chaque État membre de mener une campagne d'information à destination de ces citoyens pour qu'ils s'inscrivent comme électeurs de préférence dans leur pays de résidence.

 

À cet effet, j'ai fait établir un dépliant informatif qui est actuellement transmis personnellement par l'intermédiaire de chaque commune du Royaume à chaque ressortissant des vingt-six autres États membres établi en Belgique et en âge de voter afin de l'informer des droits électoraux dont il dispose dans notre pays. Ce dépliant est accompagné du formulaire d'inscription qu'il appartient à ces ressortissants européens de remettre à la commune de leur résidence en Belgique. Ce dépliant est transmis aux communes en français, en néerlandais ou en allemand, conformément aux lois coordonnées sur l'emploi des langues en matière administrative.

 

Pour toute information relative aux élections européennes et régionales du 7 juin 2009, on peut consulter le site internet de la direction des élections du SPF Intérieur, ouvert depuis le 15 janvier 2009. Sur ce site sont également disponibles des versions du dépliant informatif en anglais, en espagnol, en italien et en polonais. En outre, des versions de ce même dépliant seront bientôt disponibles en portugais, en grec et en roumain.

 

Outre le site internet, une collaboration est également prévue avec les différents groupes de presse du pays afin d'informer au mieux les électeurs par le biais d'une édition spéciale sur le système institutionnel et électoral en vigueur dans notre pays en vue des élections du 7 juin 2009.

 

13.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, ai-je bien compris que votre département envoie à chaque citoyen européen un courrier avec un formulaire ou passe-t-il par les communes?

 

13.04  Guido De Padt, ministre: Il passe par les communes.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de selectiecriteria bij de politie" (nr. 10892)

- de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de nieuwe 'morfologische' criteria voor de toekomstige politieagenten" (nr. 10991)

14 Questions jointes de

- Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les critères de sélection à la police" (n° 10892)

- M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "les nouveaux critères 'morphologiques' pour les futurs policiers" (n° 10991)

 

14.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er is heel wat te doen geweest omtrent de nieuwe selectiecriteria bij de politie. Zo werd er aangekondigd dat het gewicht betreffende de selectiecriteria bij de politie versoepeld zou worden. Tot voor kort moesten vrouwelijke kandidaten een Body Mass Index hebben tussen 17 en 26. Voor de mannen lag de limiet tussen 17 en 28. Tegenwoordig, met de nieuwe criteria, mag men een BMI hebben tussen 17 en 30. De woordvoerster zei dat iemand met een BMI van meer dan 30 weliswaar ook zou kunnen worden aangenomen zolang hij of zij slaagt in het fysieke parcours en dus over voldoende fysieke capaciteiten beschikt. De vernieuwde criteria passen volgens hen in een nieuw concept van selectie, zo luidt het. Wat betreft de lengte gaat het toch wel om een ingrijpende maatregel want wie kleiner is dan 1.60 meter mag voortaan een carrière bij de politie vergeten.

 

Mijnheer de minister, ik had graag geweten of er in het verleden ooit problemen zijn geweest met de vorige criteria. Waarom werden deze aangepast? Graag had ik ook meer info over de basis waarop deze selectiecriteria werden gekozen.

 

14.02  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, il semble en effet que vous ayez signé un arrêté modifiant les critères d'accès à la candidature de policier, dont la taille et le poids.

 

Quelles sont les conditions actuellement en vigueur?

Quelles sont les raisons qui justifient la modification de ces conditions?

Quelle procédure est-elle suivie pour la modification des conditions d'accès?

Pouvez-vous éventuellement revenir sur les modifications intervenues et la date de leur entrée en vigueur?

Enfin, quid des candidats aspirants qui ne répondent pas à ces conditions et qui se trouvent actuellement en formation? Je suppose qu'ils continuent à entrer en ligne de compte pour accéder à la fonction de policier.

 

14.03 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de medische selectiecriteria bij de politie dienden sowieso te worden herzien daar zij in het verleden geënt waren op een voorspellend medisch onderzoek en dus rekening hielden met de kans op gezondheidsproblemen in de toekomst. Dat is niet langer toegelaten en dit lijkt mij ook logisch gezien de huidige regelgeving met betrekking tot de medische onderzoeken in het raam van de arbeidsverhoudingen.

 

Het globaal concept van de fysiek-medische proef in het raam van de selectie werd bijgevolg geëvalueerd en bijgestuurd. Bepaalde medische criteria werden rechtstreeks gelinkt aan de nieuwe fysieke proef die bestaat uit het afleggen van een functioneel parcours binnen een bepaalde tijd. Dit verklaart bijvoorbeeld de door collega Dierick aangehaalde versoepeling van de BMI-norm. Voorts zijn de minimale medische criteria vooral gebaseerd op de normen betreffende fysieke en geestelijke geschiktheid die vereist zijn voor het besturen van motorvoertuigen.

 

Vous avez certainement suivi la presse de ces tout derniers jours, laquelle a fait état de mon intervention dans ce dossier. J'ai en effet souhaité une concertation avec les organisations syndicales quant à la modification des critères morphologiques pour les futurs candidats policiers. À la suite d'une réunion avec les quatre syndicats représentatifs, j'ai décidé que les critères de sélection actuels pour la police intégrée restaient provisoirement en vigueur, y compris la taille minimale de 1,52 m.

 

Je veux en outre, avec les organisations syndicales, avoir une réflexion approfondie quant à l'ensemble de la procédure de sélection du personnel du service de police intégré structuré à deux niveaux.

 

Quoi qu'il en soit, si les critères morphologiques devaient être modifiés, il est évident que les candidats inscrits avant la date d'entrée en vigueur des nouvelles dispositions seraient évalués sur les bases actuelles.

 

14.04  Leen Dierick (CD&V): Het verheugt mij dat er een evaluatie zal komen. We zullen dit op de voet blijven volgen.

 

Le président: Monsieur Baeselen, vous confirmez votre candidature? Vous êtes dans les conditions.

 

14.05  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je mesure 1,74 mètre.

 

Le président: Même moi, j'y suis!

 

14.06  Xavier Baeselen (MR): C'est la taille, le poids et l'indice de masse corporelle qui comptent.

 

Le président: Pas de problème!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

M. Landuyt assiste à un groupe de travail; il va essayer de nous rejoindre mais s'il n'y parvient pas, sa question n° 10894 sera reportée.

 

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de Brusselse hulpverleningszones" (nr. 10902)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de hulpverleningszones in het Brussels Gewest" (nr. 11163)

15 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "le financement des zones de secours à Bruxelles" (n° 10902)

- M. Olivier Maingain au ministre de l'Intérieur sur "le financement des zones de secours en Région bruxelloise" (n° 11163)

 

M. Maingain transforme sa question n° 11163 en question écrite.

 

15.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het gaat over artikel 70 van de wet van 12 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.

 

Volgens artikel 70 kan de Koning bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad tussenkomen in de financiering van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad via opnieuw de toekenning van subsidies of een specifieke dotatie. Artikel 71 van diezelfde wet zegt dan weer dat de regeling bedoeld in artikel 70 die ik dus net heb vernoemd, ten laatste binnen zes maanden na de inwerkingtreding door een wet bekrachtigd moet worden, anders houdt dit besluit op uitwerking te hebben. Dat is een vreemde legistieke constructie natuurlijk, waarbij eerst een besluit moet worden uitgevaardigd dat vervolgens moet worden bekrachtigd door een wet.

 

Mijnheer de minister, bent u van plan een besluit uit te vaardigen op basis van dit artikel 70 waarbij Brussel een extra dotatie zal toegekend krijgen bij de invoering van de hulpverleningszones? Wat rechtvaardigt zulke speciale dotatieverhoging specifiek voor Brussel in relatie tot de stedelijke problematiek of veiligheidsproblematiek in, bijvoorbeeld, Antwerpen of Luik? Waarom Brussel wel en Antwerpen of Luik niet? Tot slot, gaat er al niet bijkomende financiering via andere kanalen zoals het Europees Toppenfonds of het Belirisfonds naar de Brusselse veiligheidsproblematiek? Zo ja, via welke stromen en naar welke bestemmelingen?

 

15.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Weyts, de brandweerdiensten van Brussel-Hoofdstad hangen af van de Brusselse regering, niet van de federale overheid. De wettelijke basis is voorzien in de bijzondere wet van 1989 waarbij het Brussels Gewest werd gevormd. Het is om deze reden dat er in de wet van 15 mei 2007 maar enkele bepalingen toepasselijk zijn op het Brussels Gewest. Op het vlak van de financiering ontvangt het Brussels Gewest geen enkele federale dotatie en dit overeenkomstig artikel 67. De brandweermensen van Brussel kunnen zich zoals elke brandweerdienst inschrijven in het systeem van de betoelaagde aankopen.

 

Om de mogelijkheid open te laten om op termijn toch in een vorm van financiering te voorzien en dit wanneer Brussel ten dele zou instappen in wat in de hervorming voorzien wordt, werd in artikel 70 voorzien.

 

Er is dus geen sprake van een dotatieverhoging of van een bijkomende federale financiering.

 

Het aspect dat de koninklijke besluiten inzake de financiering door het Parlement dienen te worden bekrachtigd, werd tijdens de parlementaire behandeling van de desbetreffende wet via een amendement ingevoegd. Op die manier wordt het Parlement net niet van de financieringsproblematiek uitgesloten.

 

Mijn administratie heeft mij geïnformeerd van het feit dat de aan de financiering gerelateerde koninklijke besluiten eind 2009 zullen worden gefinaliseerd.

 

In 2007 was er op de begroting Civiele Veiligheid ongeveer 2,5 miljard euro voor de Brusselse brandweer bestemd. De helft van voornoemd bedrag waren subsidies voor het 100-centrum, zoals ook voor andere 100-centra gebeurt. De andere helft waren middelen voor de aankoop van gesubsidieerd materieel, waarnaar ik al verwees, voor werkingskosten alsook voor subsidies voor de Brusselse brandweerschool.

 

15.03  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, heb ik goed begrepen – u zat even wat ver van de microfoon – dat u op korte termijn geen beroep zult doen op artikel 70?

 

15.04 Minister Guido De Padt: Inderdaad. Het hangt natuurlijk van de vraag van Brussel af. Indien Brussel voor een gedeelte zou instappen, kan er wel een beroep op artikel 70 worden gedaan.

 

Ik laat natuurlijk de wettelijke piste open.

 

15.05  Ben Weyts (N-VA): U laat de mogelijkheid dus open.

 

U hebt echter niet geantwoord op de vraag waarom bijvoorbeeld Brussel wel een specifieke dotatie zou krijgen en Antwerpen en Luik niet.

 

U zegt dat het niet over een bijkomende federale financiering gaat. Ik bedoelde natuurlijk een bijkomende federale financiering bovenop de gewestelijke financiering.

 

De vraag blijft open waarom er een specifieke nood is in Brussel.

 

Bovendien hoop ik dat, indien een dergelijke bijkomende financiering van de federale overheid er zou komen, aan de genoemde financiering bepaalde voorwaarden, onder andere inzake de naleving van de taalwetgeving, zullen worden gekoppeld.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Mme Schyns a demandé que sa question n° 10903 soit reportée.

 

Je rappelle que le ministre nous quittera à 17.00 heures. Nous allons essayer d'aller le plus loin possible dans l'ordre du jour mais certaines questions ne pourront être posées cette semaine.

 

16 Question de M. Fouad Lahssaini au ministre de l'Intérieur sur "la lutte contre la criminalité frontalière" (n° 10904)

16 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bestrijding van grenscriminaliteit" (nr. 10904)

 

16.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans le cadre du Traité de Prüm signé le 27 mai 2005, ratifié par ce Parlement le 28 décembre 2006 et transposé en droit européen par la décision 2008/615/JAI, il est prévu d'instituer une banque de données commune au Benelux, à la France, l'Allemagne, l'Espagne et l'Autriche visant à intensifier l'échange d'informations dans le but, entre autres, de lutter contre la criminalité transfrontalière.

 

Les régions frontalières du pays sont confrontées notamment aux infractions commises par des véhicules immatriculés à l'étranger. Il importe que les auteurs de ces infractions soient traités de manière équivalente aux auteurs de véhicules immatriculés en Belgique. Cependant, les services de police de ces communes ont été récemment interpellés par le bureau commun de coopération policière Belgique-Allemagne-Luxembourg au sujet d'une difficulté dans la mise en place des outils d'échange d'informations prévus par le Traité. Selon une note de ce bureau, la Belgique est à ce stade le seul pays qui n'a pas encore mis en place les conditions techniques nécessaires à cette coopération alors que les autres pays utilisent le système.

 

Concrètement, il s'agit de la possibilité de consultation automatisée directe de données provenant des registres des plaques d'immatriculation.

 

La question pose aujourd'hui problème puisque le centre commun de coopération policière et douanière du Luxembourg, qui n'a pas les amendes de roulage dans son champ d'action, refuse dorénavant de répondre aux nombreuses demandes d'identification des titulaires de plaques minéralogiques luxembourgeoises responsables d'infractions de roulage.

 

Vos prédécesseurs ont déjà été interrogés à ce sujet et ont été rassurants sur l'état d'avancement de la mise en place de ce système d'échange. La dernière réponse de l'ancien ministre Dewael parle d'une mise en œuvre au premier trimestre 2009.

 

Monsieur le ministre, qu'en est-il aujourd'hui?

 

Pouvez-vous nous donner des informations sur l'état d'avancement de la procédure et les raisons qui ont entraîné les retards constatés?

 

Quels sont actuellement les éléments susceptibles de retarder ou de faire progresser sa réalisation?

 

Quelles garanties pouvez-vous donner aujourd'hui afin de mettre en place la procédure sans délai supplémentaire?

 

16.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Lahssaini, le projet auquel vous faites référence est le projet Eucaris/Prüm dont les règles sont fixées depuis le 26 août 2008 sur la base de la décision du Conseil JAI de l'Union européenne que vous citez et non plus sur celle du traité de Prüm. L'acquis est donc intégré au sein de l'Union européenne.

 

L'objectif de ce projet est de permettre aux États membres de consulter directement les banques de données nationales reprenant les données d'immatriculation des véhicules de chacun des pays.

 

Il s'agit d'un outil important dans la lutte contre la criminalité transfrontalière et organisée. Il est exact que le centre de coopération policière et douanière du Luxembourg a fait appel, à juste titre, à l'accord passé en octobre 2008 entre la Belgique, l'Allemagne, la France et le Luxembourg pour s'opposer aux demandes belges d'identification de contrevenants au Code de la route. Il est également exact que le projet Eucaris/Prüm, qui doit permettre l'accès direct aux données, offre une solution à ce problème. Appartenant au groupe des pays membres fondateurs, seule la Belgique doit encore finaliser la mise en œuvre. Les autres membres fondateurs, l'Allemagne, l'Autriche, la France, l'Espagne et les autres pays du Benelux sont opérationnels depuis juin 2008.

 

Je signale cependant que ce projet Eucaris/Prüm est développé au sein du département de la Mobilité. Mon prédécesseur avait déjà soulevé cette question à plusieurs reprises afin de finaliser la mise en œuvre de cet échange. J'ai demandé tout récemment qu'on double les efforts à cet égard et une copie de la lettre adressée au secrétaire d'État à la Mobilité est à votre disposition.

 

Une fois que le système d'échange d'informations sera mis au point, la police fédérale pourra ensuite activer cette application à la disposition de ses utilisateurs. Selon les informations dont disposent les services de la police fédérale, la Direction de l'immatriculation des véhicules envisage l'installation physique du système d'ici fin mars 2009. Des tests techniques devront suivre.

 

Une finalisation et une mise en œuvre définitive pourrait se faire avant l'été prochain. Je vous invite toutefois à soumettre vos questions relatives au timing à mon collègue secrétaire d'État à la Mobilité.

 

16.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je ne manquerai pas de relayer ma question et votre réponse. J'espère que votre collègue de la Mobilité nous donnera une réponse plus concrète.

 

Je vous réinterrogerai à la fin du mois de mars pour savoir où on en est. S'il s'avère que ce programme ne sera opérationnel qu'à la fin de l'été, nous allons encore nous faire montrer du doigt. Les communes frontalières continueront à être accusées d'être déficientes au niveau de la coopération pour l'établissement de cette centrale.

 

Je ferai mon travail et je compte sur vous pour insister auprès de votre collègue afin qu'il agisse dans les plus brefs délais.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "l'instauration d'un système de traitements fonctionnels au sein de la police" (n° 10914)

17 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de invoering van een stelsel van functionele verloning bij de politie" (nr. 10914)

 

17.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me revient que vos services songent ou travaillent déjà à instaurer un système de traitements fonctionnels au sein de la police. L'objectif serait à terme d'instaurer un traitement barémique axé sur l'analyse de la fonction exercée. Ce traitement serait composé du traitement actuel augmenté des diverses allocations ou primes que perçoivent les policiers selon leur fonction.

 

Ces dernières années, le statut du personnel n'a cessé d'être modifié, créant ainsi une inquiétude latente auprès des membres de ce personnel. Ces derniers mois, les autorités policières et politiques semblaient avoir la volonté de stabiliser ce statut afin de restaurer une certaine sérénité au sein du personnel de la police.

 

Monsieur le ministre, est-il exact qu'une réflexion en vue d'instaurer un système de traitements fonctionnels est en cours? Dans l'affirmative, quels seraient les objectifs de ce système? Ce système sera-t-il d'application pour l'ensemble du personnel policier et du personnel civil (CALog)? Occasionnera-t-il un coût supplémentaire pour les budgets tant fédéraux que locaux? Vous savez à quel point je défends les budgets locaux! Dans quels délais ce nouveau système sera-t-il mis en application?

 

17.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, lors de la réforme des services de police en 2001, il a fallu développer un système de rémunération équilibré qui tienne compte des anciens systèmes de rémunération des trois corps de police initiaux, ce qui a notamment eu pour effet de devoir établir un grand nombre d'allocations et d'indemnités en tout genre.

 

Cette multiplicité de suppléments de traitement constitue indéniablement un frein au principe de mobilité au sein de la police intégrée. En outre, ceux-ci ne sont pas intégrés à la rémunération mensuelle de base, ce qui a des conséquences défavorables pour les membres du personnel concernés.

 

Les organisations syndicales représentatives actives dans le secteur policier ont d'ailleurs bien conscience de cette réalité et certaines d'entre elles se sont engagées, lors du Comité de négociations du 19 septembre 2008, à entamer avec l'autorité les discussions nécessaires sur le principe du traitement fonctionnel au sein des services de police.

 

Mes services, accompagnés de représentants des organisations syndicales, ont effectué, fin 2008, une visite d'information aux Pays-Bas, où un tel système de rémunération fonctionnelle existe depuis de nombreuses années au sein des services de police. Je puis donc vous confirmer qu'une réflexion sur les avantages et les faiblesses de ce système est actuellement en cours, sans qu'aucune mesure concrète n'ait encore été adoptée.

 

Ce système de rémunération fonctionnelle aurait pour effet de créer une rémunération propre à chaque fonction exercée par des policiers, en se basant sur les activités exercées par chacun d'eux et sur leur contribution effective au fonctionnement de l'organisation.

 

Depuis longtemps, les organisations syndicales réclament un même traitement pour une même fonction exercée par un policier. Ce système aurait pour effet de répondre à cette demande en éliminant le critère injuste du grade par rapport à la fonction exercée et le remplaçant par le critère de la prestation directement liée à la fonction.

 

Enfin, ce système aura aussi pour effet de limiter la longue liste des allocations et indemnités à quelques suppléments de traitement, comme les heures supplémentaires ou les prestations de nuit et de week-end, par exemple.

 

Un système de rémunération fonctionnel, appelé pondération, a récemment été implémenté pour le personnel civil du niveau A de la police intégrée. Il pourrait donc à terme être envisagé d'étendre un tel système à l'ensemble du personnel des services de police, mais ce système de pondération doit d'abord faire l'objet d'une évaluation.

 

Vu le contexte économique général et les prévisions budgétaires actuelles, il est essentiel que ce système n'engendre pas de manière prévisible de coûts supplémentaires pour les budgets en personnel. Cela ne devrait pas poser de difficulté particulière pour autant que l'entrée en vigueur éventuelle d'un tel système se fasse de manière progressive et constamment suivie afin de pouvoir réagir au plus vite.

 

Quant à votre dernière question, dans l'état actuel de la réflexion sur le nouveau système de rémunération, je ne puis vous donner une idée de délai pour l'éventuelle implémentation d'un tel système. Une chose me semble être claire: ce sera une démarche de longue haleine.

 

17.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie. L'information est donc exacte. Je constate cependant que le personnel de police manifeste une certaine inquiétude: ils sont face à l'inconnu.

 

J'insiste également beaucoup sur la concertation syndicale, mais je sais que vous en connaissez l'importance puisque vous l'organisez pour discuter avec eux de cette évolution.

 

Enfin, j'insisterai aussi sur les budgets des zones de police: en effet, j'estime qu'il convient de tout mettre en œuvre pour que les zones de police ne soient pas dans l'obligation de dégager des moyens budgétaires supplémentaires qui ne proviendraient que des budgets des communes membres de ces zones de police.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Questions jointes de

- M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "une éventuelle modification du statut de l'inspecteur général de la police" (n° 10915)

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "l'adaptation du statut de l'inspecteur général de la police" (n° 10934)

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een eventuele wijziging van het statuut van inspecteur-generaal bij de politie" (nr. 10915)

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanpassing van het statuut van de inspecteur-generaal van de politie" (nr. 10934)

 

18.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, on me rapporte que vos services envisagent d'appliquer à la fonction d'inspecteur général de la police le système ayant cours dans la Fonction publique. Il s'agirait donc de ne plus appliquer le statut propre à la police pour ce qui concerne l'inspecteur général.

 

L'inspecteur général se verrait ainsi attribuer un traitement de niveau A5, ce qui est nettement supérieur à ce qui existe pour les membres de la police, même au plus haut niveau.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer cette information?

 

Quels seraient les objectifs d'une telle modification?

 

Dans l'affirmative, cet alignement avec le système actuellement d'application dans le reste de la Fonction publique ne devrait-il pas également être transposé au Commissaire général, aux directeurs généraux et aux chefs de corps?

 

18.02  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn vragen waren eigenlijk tweeërlei, betreffende de inspecteur-generaal, enerzijds, en de functionele verloning, anderzijds. Wat dat laatste betreft, heeft de minister daarnet al geantwoord. Daarom houd ik het bij de verloning van de inspecteur-generaal.

 

Klopt het dat die wordt aangepast? Zo ja, vanaf wanneer? Gaat het over de huidige of over de volgende?

 

Welke beweegredenen heeft de minister voor deze wijziging? Op wiens initiatief werd deze doorgevoerd? Op vraag van de politiediensten of de vakbonden zelf? Op wiens instigatie zou eventueel een nieuwe verloning voor de inpecteur-generaal worden bepaald?

 

18.03  Guido De Padt, ministre: Chers collègues, la nouvelle loi organique du 15 mai 2007 nous impose une exécution réglementée de deux aspects. Les mandats d'inspecteur général et d'inspecteur général adjoint sont les seuls mandats "police" qui sont également attribuables à des candidats externes.

 

La loi précitée détermine que la rémunération des lauréats externes est fixée par le Roi tout comme leur sort à l'issue de leur mandat. Voilà donc deux aspects statutaires à régler par arrêté royal. On s'y attelle actuellement et une certaine urgence est de mise étant donné que les trois mandats seront bientôt vacants. L'initiative me revient donc.

 

De plus, mon intention est de trouver une solution cohérente pour ces trois mandats. C'est là l'essentiel! Nous verrons par quels concepts nous pourrons y parvenir. Apparemment, d'aucuns parlent déjà d'un niveau A5, alors qu'on en est au tout début des négociations. Respectons, comme vous l'avez demandé, le dialogue avec les partenaires sociaux qui se poursuivra bientôt.

 

Dat daarmee barema’s en anciënniteit op de helling komen te staan, mijnheer Weyts, is te kort door de bocht gaan. Wel is het zo dat bepaalde vakbonden bereid werden gevonden een debat en een denkoefening te starten rond de functionele verloning. U hebt al daarnaar verwezen. Het is de bedoeling de verloning beter te laten aansluiten bij de uitgeoefende functie. Dat zou een antwoord moeten bieden op de veelgehoorde kritiek van de premiepolitie.

 

Ik denk dat het debat inderdaad globaal moet worden aangesneden. Zoals ik al zei in mijn antwoord op de vorige vraag, zal het een oefening van lange duur zijn. Laat dat duidelijk zijn. Anders is het voor de drie specifieke mandaatambten bij de algemene inspectie, waar de wet dringend moet worden uitgevoerd. Ik zal daarop toezien.

 

18.04  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse et je lui demande de tout mettre en œuvre pour que la concertation syndicale ait bien lieu.

 

18.05  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb begrepen uit uw vorig antwoord dat de herweging van de functies budgettair neutraal zou zijn? Klopt dat? Dat bevreemdt mij enigszins, want dat zou betekenen dat sommige mensen meer en anderen minder zouden verdienen. We zullen de uitkomst van die oefening wel zien.

 

Met betrekking tot de inspecteur-generaal hopen wij alleszins dat u een correct signaal zult geven, ook aan de bonden van de politie en de gewone agenten, dat die functies waarover heel wat te doen is geweest en die in een slecht daglicht zijn komen te staan, niet beter worden vergoed dan in het verleden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "les perspectives de recrutement au sein de la police pour l'année 2009" (n° 10916)

19 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vooruitzichten voor 2009 inzake indienstnemingen bij de politie" (nr. 10916)

 

19.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans le journal "Metro" du 28 janvier dernier, le directeur du service de sélection et de recrutement de la police fédérale s'est exprimé sur les perspectives de recrutement pour l'année 2009 au sein de la police. On peut y lire qu'environ 1.400 places seront ouvertes au sein de la police pour le corps opérationnel et 600 autres pour le personnel CALog.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer cette information et nous livrer les chiffres exacts des perspectives de recrutement au sein de la police pour l'année 2009, en tenant compte bien évidemment des restrictions budgétaires?

 

19.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, avant toute chose, je tiens à préciser que les chiffres du recrutement des membres du personnel des services de police avancés pour l'année 2009 sont une prévision. Ils pourront toujours être revus en fonction de l'évolution partiellement imprévisible du capital humain des services de police mais aussi en fonction des décisions du gouvernement ou des autorités locales responsables dans le contexte de la crise économique actuelle.

 

Sous cette réserve, je peux vous confirmer en partie les chiffres avancés dans le journal "Metro" du 28 janvier dernier. Pour les opérationnels, il s'agit de 1.250 places constituées principalement de places d'inspecteur de police (1.050), d'emplois d'agents de police (150) et d'emplois d'officiers inspecteurs principaux spécialisés (50). Pour le personnel CALog, ce sont 600 places mais ce chiffre approximatif doit être lu avec circonspection: outre le contexte économique difficile, il faut aussi mentionner que ce sont les zones de police qui sont les plus demandeuses de ces fonctions et que celles-ci disposent d'une grande autonomie en la matière.

 

À titre indicatif, les chiffres du recrutement du personnel CALog pour 2007 étaient de 497 pour la police fédérale et de 523 pour la police locale; pour 2008, ils étaient de 174 pour la police fédérale et de 553 pour la police locale.

 

19.03  Josy Arens (cdH): Je remercie le ministre pour cette réponse. J'espère que le journal "Metro" rapportera les précisions que vous avez données aujourd'hui pour éviter l'effet d'annonce. Ceux qui connaissent un tant soit peu le dossier se sont rendu compte que tout n'était peut-être pas aussi simple que cela!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "la pondération des fonctions civiles de niveau A au sein de la police" (n° 10917)

20 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de weging van de burgerfuncties van niveau A bij de politie" (nr. 10917)

 

20.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, on a récemment pondéré les fonctions occupées par les membres civils de la police CALog. Pour ce faire, un comité de pondération a émis des avis sur les emplois de niveau A concernés.

 

On me rapporte que lors de cette pondération des emplois CALog, la direction générale du pilier judiciaire a reformulé certains profils pour permettre à certains membres du personnel, notamment des analystes stratégiques, de bénéficier d'une meilleure pondération. Cette meilleure pondération induit bien évidemment une augmentation non négligeable du traitement du personnel concerné. Dans d'autres directions, des personnes occupant le même type de fonction n'auraient pas bénéficié de cette correction et se sentiraient donc inévitablement lésées.

 

Monsieur le ministre, lors de cette augmentation de pondération, la circulaire du 5 juin 2007 concernant la pondération des fonctions de niveau A du cadre administratif et logistique des services de police a-t-elle été respectée?

 

Dans la négative, sur quelle base le personnel concerné a-t-il bénéficié d'une augmentation de pondération?

 

Pouvez-vous nous éclairer sur la procédure suivie lors de cette opération de pondération?

 

Pouvez-vous nous dire si d'éventuels recours ou plaintes vous sont parvenus?

 

20.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, pour répondre à votre première question, conformément à la circulaire GPI 60 du 5 juin 2007, la DG police judiciaire de la police fédérale a transmis, en date du 3 novembre 2008 à la commission de pondération, ses propositions de pondération pour l'ensemble des fonctions de niveau A de cette direction générale.

 

En ce qui concerne les analystes stratégiques travaillant de manière centralisée au sein même de cette direction générale, la proposition était de les pondérer en classe 2, ce qui est apparu cohérent pour la commission de pondération qui a validé cette proposition.

 

Ces propositions de pondération et l'avis de la commission concernant ces analystes stratégiques ont ensuite été transmis au comité de direction de la police fédérale qui a marqué son accord avec celles-ci. Elles ont été discutées au sein du comité supérieur de concertation de la police intégrée. Ces propositions ont enfin été transmises au ministre de l'Intérieur, moi-même, qui les a approuvées et signées.

 

Par ailleurs, je peux vous indiquer que, dès lors que les dispositions de la circulaire GPI 60 ont été scrupuleusement respectées, votre deuxième question est sans objet.

 

En réponse à votre troisième question, je m'en réfère aux détails communiqués en réponse à votre première question.

 

Enfin, pour répondre à votre quatrième question, plusieurs réclamations ont été effectivement formulées par les analystes stratégiques des directions judiciaires décentralisées, par les islamologues et par les titulaires de certaines fonctions d'expert au sein de la "Federal computer crime unit" et de certaines polices judiciaires fédérales décentralisées. Ces diverses réclamations seront examinées dans le courant de cette année, lors de la réévaluation du système de pondération au sein des services de police.

 

20.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Vous confirmez que le personnel occupant le même type de fonction dans d'autres directions se sent lésé et que certaines plaintes ont été déposées. J'espère que vous suivrez de très près l'évolution de ce dossier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 10920 de Mme Galant est reportée.

 

21 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de stijging van misdrijven door jongeren" (nr. 10954)

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de stijging van de jeugdcriminaliteit" (nr. 11016)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verkrachtingen op school" (nr. 10981)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "jeugddelinquentie op school" (nr. 11054)

- de heer Bruno Stevenheydens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "jeugddelinquentie op school" (nr. 11087)

21 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'augmentation du nombre de délits commis par des jeunes" (n° 10954)

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "l'augmentation de la délinquance juvénile" (n° 11016)

- M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "les viols à l'école" (n° 10981)

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les actes de délinquance juvénile dans les écoles" (n° 11054)

- M. Bruno Stevenheydens au ministre de l'Intérieur sur "les actes de délinquance juvénile dans les écoles" (n° 11087)

 

21.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit de geregistreerde misdrijven blijkt dat tienermisdrijven in de voorbije vier jaar met ongeveer 30% zijn toegenomen. Als bijkomend facet blijkt dat ook de aard van de misdrijven ernstiger wordt. De situatie is het ergst in Brussel, waar het aantal met 32% is toegenomen. Hoe kijkt u daartegenaan? Wat werd er in de voorbije jaren aan gedaan? Uit cijfers die u zelf hebt bekendgemaakt, blijkt ook dat in Vlaamse scholen – bij mijn weten hebt u alleen die cijfers – het aantal gewelddaden met 35% is toegenomen. Het aantal opzettelijke slagen en verwondingen nam ook met een derde toe, terwijl belaging bijna is verdubbeld.

 

De hogere cijfers zouden onder meer het gevolg zijn van allerlei afspraken met scholen, politie en justitie om de jongerencriminaliteit beter in beeld te brengen en meer te melden. Er werden ook afspraken over de beteugeling gemaakt. Hebt u de cijfers voor het hele land? Hoe zijn de cijfers in de voorbije vijf jaar geëvalueerd? Kunt u wat meer informatie geven over wat is afgesproken tussen scholen en politie? Zijn er al initiatieven genomen? Is er overleg gepland met de ministers van Onderwijs om daaraan iets te doen?

 

21.02  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de cijfers die u bekendgemaakt hebt, zijn inderdaad schrikbarend. In de leeftijdscategorie 14 tot 17 jaar stijgt de criminaliteit in Brussel met 32%, in Vlaanderen met 26% en in Wallonië met 9%. U hebt die cijfers zelf vrijgegeven, maar in de communicatie hebt u niet duidelijk gemaakt welke concrete stappen u zult ondernemen om de problematiek aan te pakken. Welke plannen stelt u in het vooruitzicht?

 

Hoe duidt u het opvallende verschil tussen de stijging in Vlaanderen en Brussel, enerzijds, en Wallonië, anderzijds? Kunt u ook, eventueel schriftelijk, een gedetailleerd overzicht geven van de cijfers, opgesplitst per politiezone en per aard van het misdrijf?

 

Ten slotte, wat zijn volgens u de oorzaken van de stijging? Wat is uw visie hierop? Ziet u bepaalde maatschappelijke fenomenen die misschien aan de basis liggen van de stijging? Wat zijn uw plannen om de voedingsbodem voor dergelijke feiten weg te nemen?

 

21.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, on a cité des chiffres et on en retient qu'il y a un viol par semaine dans le milieu scolaire. Le même article du "Standaard", qui est assez alarmiste, dit qu'on sous-estime ce chiffre et on suppose donc qu'il serait nettement plus important. J'ai posé la question au ministre de la Justice et il m'a dit qu'il n'avait pas les mêmes chiffres. Il ne m'a pas donné de chiffres mais il y a une différence entre les faits constatés par la police et ceux communiqués à la justice. Le but n'est pas de faire une guerre des chiffres mais bien d'analyser le phénomène.

 

Pour moi, un enfant violé reste un enfant violé, qu'il soit flamand ou wallon.

 

Pouvez-vous faire la clarté sur l'ampleur réelle de ce phénomène?

J'ai parlé des chiffres 2007-2008 mais a-t-on une indication plus précise?

Y a-t-il du personnel spécifique qui traite plus spécialement le phénomène?

Comment se passent les relations entre les directions scolaires et la police?

Des indications précises sont-elles données afin de permettre aux enseignants de réagir de la manière la plus opportune possible face à ce phénomène?

 

21.04  Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat eigenlijk over twee cijfers, namelijk van de misdrijven gepleegd door minderjarigen in het algemeen, enerzijds, en over de cijfers specifiek per onderwijsinstelling, anderzijds. Ik wil nog een aantal vragen stellen met betrekking tot geweld op school.

 

Sinds wanneer worden die statistieken bijgehouden? Ik heb hier voor mij de cijfers liggen per Gewest, voor de periode 2005 tot 2007. Hoe verhoudt zich de opsplitsing, behalve per Gewest, ook per provincie of per politiezone, zoals al eerder is gevraagd? Hoe verhoudt zich de opsplitsing verder volgens de aard van de inrichtende macht, de Staat, de gemeente, de stad, de provincie of het vrij onderwijs? Als men die opsplitsing maakt, kan men daaruit dan afleiden dat er sprake is van bepaalde probleemscholen die verantwoordelijk zijn voor heel wat cijfers? Kan men de cijfers opsplitsen naargelang het geweld betreft tussen leerlingen onderling, of geweld tegenover de leraars? Werden alle middelbare scholen meegerekend in de statistieken? Hoe zit het met de meldingsbereidheid? Hoe zijn de contacten tussen de verschillende scholen, Justitie en politie? Ik kan mij best voorstellen dat er vanuit bepaalde scholen weinig cijfers zijn, omdat de bereidheid om het te melden misschien gering is en men het veeleer intern zal proberen op te lossen. Is men zich van die problemen bewust?

 

Welke afspraken werden er gemaakt naar aanleiding van de sterke stijging in de statistieken? Welke maatregelen plant u?

 

21.05  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn collega’s hebben al enige duiding gegeven bij de vrijgegeven cijfers. Wij hebben daar met verbazing akte van genomen. De cijfers van jeugdcriminaliteit en schoolgeweld nemen zorgwekkend toe. Nochtans werden in 2006, naar aanleiding van het incident met Joe Van Holsbeeck, door de vorige regering verschillende maatregelen aangekondigd om de jeugdcriminaliteit en het schoolgeweld daadwerkelijk aan te pakken.

 

Wat is de stand van zaken in de destijds aangekondigde maatregelen? Welke maatregelen werden effectief uitgevoerd? Ik heb het meer specifiek over maatregelen inzake de inperking van steaming en de strijd tegen georganiseerde jongerenbendes. Welke resultaten hebben de uitgevoerde maatregelen tot nu toe opgeleverd?

 

Er is ook sprake van een overleg met de bevoegde gemeenschapsminister van Onderwijs. Hoe verloopt het overleg? Gebeurt dat structureel?

 

Welke maatregelen zult u als minister nog nemen om de stijgende jeugdcriminaliteit verder in te perken?

 

21.06 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de cijfers die op 9 februari in de pers werden gepubliceerd waren afkomstig van het antwoord op een schriftelijke vraag van uw collega Peter Logghe. Ik zal u een tabel overhandigen. Ik weet niet via welke aimabele medewerker van deze Kamer ik dat kan doen. Daarin staat een actualisatie van de cijfers, met dien verstande dat de jaarlijkse vergelijkingen alleen betrekking hebben op het eerste semester van 2004 tot 2008. Het is niet nuttig en nodig om dit allemaal op te sommen of af te rammelen, om het oneerbiedig te zeggen. U kunt het er allemaal op nalezen.

 

Het is onmogelijk een splitsing te maken zoals werd gevraagd, volgens de inrichtende macht. Ik ben ook niet bevoegd om te bepalen of een school als problematisch zou moeten beschouwd worden.

 

In het algemeen maakt deze problematiek deel uit van de bepalingen van de ministeriële circulaire PLP 41 van 7 juli 2006, die handelt over geweldplegingen, bedreigingen en afpersingen in een schoolomgeving. Men is dus reeds meer dan twee jaar daarmee bezig.

 

Op basis van die richtlijn werd er in 143 lokale politiezones - er zijn er 196 in ons land -, per 1 juli 2008 een permanent politiecontact opgericht in de scholen. Daarenboven werd op dezelfde datum in 48 politiezones een of meerdere conventies politie-schoolgemeenschap gesloten om een geïntegreerde aanpak van deze problematiek te verzekeren. In 9 zones is nog een ontwerp van conventie in ontwikkeling. Hierdoor zullen wij dus aan 57 zones komen.

 

Misschien is dit de reden dat het fenomeen zichtbaarder aan de oppervlakte komt. Met collega Vandenbroucke werkten wij de laatste maanden aan een addendum aan die circulaire om extra info en tips te geven. Dat addendum wordt weldra verspreid, al was het maar om de geesten alert te houden.

 

De contextuele gegevens met betrekking tot de cijfers moeten aangeleverd worden op lokaal niveau. Daarover beschik ik niet. Vanuit de lokale overheid wordt er onder meer in het kader van de strategische veiligheids- en preventieplannen en vanuit het straathoekwerk geïnvesteerd in de aanpak van jeugdcriminaliteit.

 

Vanuit mijn administratie zal ik laten onderzoeken in welke mate er verdere ondersteuning kan en dient geboden te worden. Hierbij gaat mijn administratie tevens het overleg aan met de bevoegde regionale overheden.

 

Met de gemeentelijke administratieve sancties hebben de steden en gemeenten ook een interessant middel om kort op de bal te spelen op hun grondgebied. Een veelgehoorde verzuchting in dat kader betreft de minimumleeftijd van 16 jaar. Er bestaat een vraag van de steden en gemeenten om deze te verlagen naar 14 jaar. Ik zal dan ook onderzoeken of deze verlaging opportuun is.

 

Jongerencriminaliteit vindt dikwijls onder de jongeren zelf plaats. Dat betekent dat er, behalve de daders, ook heel wat potentiële slachtoffers zijn. Daarom ga ik na in welke mate trainingsprogramma’s en ander acties die de weerbaarheid van jongeren kunnen verhogen, zouden kunnen worden ondersteund. Daartoe zal ik in de loop van 2009 in samenwerking met de Gemeenschappen een conferentie organiseren.

 

Inzake het lokale preventiebeleid werd voor de huidige, strategische veiligheids- en preventieplannen, conform artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 december 2006, bijzondere aandacht voor de problematiek van de jeugdcriminaliteit gevraagd.

 

Bovendien werd jongerencriminaliteit in het nationaal veiligheidsplan als een prioriteit aangehouden, wat dan ook in de zonale veiligheidsplannen werd vertaald.

 

Voor de maatregelen in het kader van het jeugdbeschermingsrecht moet ik naar mijn collega-minister van Justitie verwijzen. Voor het overige is de jeugdzorg, zoals u allen weet, een geregionaliseerde bevoegdheid.

 

Wat het verschil in stijging tussen de drie Gewesten betreft, zal het grootstedelijke karakter van Brussel ongetwijfeld een rol in de grote stijging spelen.

 

Ik heb onvoldoende informatie om het onderscheid tussen Vlaanderen en Wallonië te kunnen duiden. Het is evenmin duidelijk in welke mate ter zake zogenaamde registratie-effecten zouden kunnen spelen.

 

Er kunnen bepaalde redenen zijn waarom in Vlaanderen, zonder dat daarachter een effectief verschil schuilt, het geregistreerde aantal hoger ligt dan in Wallonië. Ik denk in dat verband bijvoorbeeld aan de prioriteitsbepaling bij de politiediensten en ook aan een verschillend aangiftegedrag.

 

Echter, zoals reeds gezegd, beschik ik op dit moment niet over voldoende informatie om uit het voorgaande nuttige conclusies te kunnen trekken.

 

Algemeen bekeken, zijn mogelijke hypotheses het toenemende geweld en de normvervaging, waarmee onze jeugd via het internet, de televisie en computergames dagelijks wordt geconfronteerd. Ook de grotere mobiliteit van onze jongeren kan tot een groter risico van slachtofferschap bijdragen.

 

Het verstrekken van gedetailleerde gegevens en de duiding inzake de spreiding van de jongerencriminaliteit over de gerechtelijke arrondissementen behoort niet tot mijn bevoegdheid. Een en ander behoort tot de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden en van de minister van Justitie.

 

En ce qui concerne, finalement, la question de M. Crucke, le personnel des services de police qui est diligenté pour ce type d'enquête est, bien entendu, du personnel spécialisé, notamment dans les dossiers de mœurs, mais aussi dans les techniques d'audition de vidéos enregistrées des mineurs d'âge.

 

De façon plus générale, l'approche de cette problématique fait partie, par extension, des dispositions de la circulaire ministérielle PLP/41 du 7 juillet 2006 qui traite des violences, des menaces avec violence et des extorsions en milieu scolaire et sur lesquelles je viens de m'expliquer.

 

Enfin, sur un plan préventif, des initiatives sont développées dans le cadre des 13 plans stratégiques de sécurité et de prévention en vue de lutter contre la violence scolaire: 6 plans en Flandre et 7 plans en Communauté française.

 

La direction Sécurité locale intégrale du SPF Intérieur a en outre organisé, en mai 2008, deux journées d'information et d'étude sur la violence scolaire en mettant en avant l'expérience des acteurs locaux.

 

21.07  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat wij door juistere cijfers de laatste jaren inderdaad een beter beeld van de jeugddelinquentie krijgen. Ik denk dat uw analyse klopt dat de jongeren zich in een meer gewelddadige kader moeten bewegen. We moeten, mijns inziens, meer inzetten op het preventieve vlak, wat u de weerbaarheid noemt. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Wij moeten naar een sanctionering gaan.

 

Ik heb de minister van Justitie daarnet ook even ondervraagd. Wij zullen wellicht nog meer verfijnd moeten optreden. Het is duidelijk dat men naar een politiezorg zal moeten evolueren die zich meer situeert in een preventief kader en meer op de regio's is gericht. Dat is een tendens die ik alleen maar kan toejuichen en aanmoedigen.

 

21.08  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat wij nood hebben aan meer gedetailleerd, of minder gedetailleerd zo u wil, cijfermateriaal. U baseert uw bezorgdheid op cijfergegevens over de plaatsbestemming onderwijsinstelling per Gewest, alleen over het eerste semester van 2004 tot 2008. De vraag rijst of men dit zomaar kan extrapoleren.

 

Vanzelfsprekend zijn wij vragende partij voor een globale aanpak en bespreking. U hebt het over een conferentie om met de Gemeenschappen te komen tot een gecoördineerde aanpak van de jeugdcriminaliteit en dus niet alleen van de leeftijdsgroep 14 tot 17 jaar en evenmin van de jeugdcriminaliteit in de onderwijsinstellingen op zich.

 

21.09  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour ses réponses détaillées et intéressantes. Les chiffres qui ont été donnés m'inquiètent, particulièrement en Région wallonne. Il faut absolument qu'une réflexion sur ces chiffres ait lieu au sein de la Communauté française, qui est compétente pour l'Enseignement. En quatre ans, le taux de viols aurait triplé dans les écoles de la Communauté française. C'est vraiment alarmant!

 

21.10  Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de opsplitsing gebeurt momenteel per Gewest wat niet voldoet om een goede inzage te hebben in de problematiek. U verwijst ons door naar de minister van Justitie om een opsplitsing per gerechtelijk arrondissement op te vragen. Ik stel voor, mijnheer de minister, dat u dat zelf ook doet en dat u mijn suggestie om de cijfers op te delen volgens de inrichtende macht en volgens de provincies en de politiezones, verder aandachtig bekijkt.

 

Een vraag die hiervan is afgeleid: stijgt het probleem in alle scholen of stelt het probleem zich in bepaalde gebieden, bepaalde scholen en steden? Er dringen zich specifieke maatregelen op voor die bepaalde probleemscholen.

 

21.11  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, het is inderdaad zo dat er dankzij de omzendbrief PLB42 uitgevaardigd in 2006, meer registratie gebeurt. Als je meer registreert, heb je ook meer zicht op de feiten. Het is goed dat je specifieke maatregelen kan nemen om het probleem aan te pakken.

 

Wat u aanhaalt in verband met de gemeentelijke administratieve sancties (GAS), is het inderdaad gekend dat het voor minderjarigen loodzwaar is om die procedures toe te passen. Vooral bij kleine lokale politiezones stelt zich het probleem om dat verder op te volgen en effectief ook toe te passen. Vandaar dat wij meer aandacht zullen besteden om dat eventueel te vereenvoudigen bij de bevoegde minster. Verder hopen wij dat er goede contacten en een goede coördinatie zal zijn tussen de betrokken ministers op federaal niveau en de gemeenschapsminister en hopen we dat er een globale aanpak van komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de geweldscriminaliteit bij burgers thuis" (nr. 10959)

22 Question de M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "la criminalité violente au domicile de citoyens" (n° 10959)

 

22.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, begin februari werden we in onze streek geconfronteerd met agressieve overvallen bij burgers thuis. Op 3 februari ging het om een overval op een bejaard koppel in Grimbergen. Het echtpaar werd gekneveld en zwaar gemolesteerd: mensen van boven de tachtig jaar! Op 5 februari ging het om een zogeheten tigerkidnapping waarbij een bankierskoppel uit Ternat verplicht werd geld af te halen in een bank terwijl de kinderen werden gegijzeld. Dat zijn toch wel zeer ernstige feiten die bij de mensen toch heel wat wenkbrauwengefrons opleveren.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, kunt u meedelen of de daders in beide drama’s intussen gevat werden? Werd of wordt prioriteit verleend aan deze onderzoeken?

 

Ten tweede, beschikt u over cijfers in verband met deze soort van criminaliteit? Is dit een aparte categorie? Zit dit ergens apart gecatalogeerd? Klopt het dat het fenomeen van de tigerkidnapping zou afgenomen zijn? Is dit ook het geval in het arrondissement Brussel? Ik heb begrepen dat het nationaal wel is afgenomen, maar in Brussel durft dat wel eens afwijken.

 

Ten derde, volgens een persbericht van 7 februari zou u zijn aangesproken door een lokaal mandataris uit Grimbergen en zich ontvankelijk getoond hebben voor het idee om de politiezone Grimbergen extra te versterken met leden van de federale politie. Kunt u dit bevestigen? Zijn er ter zake gesprekken geweest met de Grimbergse politiezone? Welke vormen kan die versterking aannemen? Is die bijstand gratis? Zijn er nog andere zones die in het vizier van de criminaliteit liggen en die om extra bijstand hebben gevraagd? Beschikt de federale politie momenteel over voldoende mensen hiervoor wanneer daar vraag naar is?

 

22.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Laeremans, wat het al dan niet vatten van de daders betreft, moet ik verwijzen naar de minister van Justitie. Ik neem aan dat aan dergelijke zwaarwichtige feiten de nodige prioriteit wordt toegekend.

 

Ik geef nu wat algemene inlichtingen. De feiten van inbraak in woningen met aanwenden van zwaar geweld – home invasion – jegens de bewoners vertegenwoordigen 0,5% van het totaal aantal inbraken. Het gaat echter in stijgende lijn: 225 feiten in 2007 en 269 in 2008. De helft van deze ernstige feiten is gepleegd in de arrondissementen Charleroi, Luik en Brussel en vertoont overigens ook een sterke stijging tijdens het laatste kwartaal van 2008.

 

Het fenomeen tigerkidnapping zoals omschreven in de rondzendbrief van de procureurs-generaal COL 7/2008 is na het topjaar 2006 met 32 feiten in een neerwaartse spiraal terechtgekomen: 12 in 2007 en 9 in 2008. Hier waren de meest getroffen arrondissementen opnieuw Charleroi, Brussel en Luik.

 

Van de vijf recentste tigerkidnappings waren er drie in het arrondissement Brussel.

 

Wij staan natuurlijk altijd klaar om in de mate van het mogelijke hulp te bieden aan wie erom vraagt. De politiezone Grimbergen heeft officieel nog geen hulp of versterking gevraagd. Naar verluidt zou de korpschef in onderhandeling zijn met de burgemeester. Een beslissing zou op de volgende gemeenteraad kunnen worden genomen. Detacheringen tegen betaling kunnen te allen tijde vanuit de federale politie worden aangevraagd.

 

22.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De cijfers inzake criminaliteit bij personen thuis zijn in elk geval zeer interessant. Wij zullen het antwoord zeker voort bestuderen en er ongetwijfeld later op terugkomen.

 

Wat de politiezone Grimbergen betreft, vind ik het eigenaardig dat bepaalde lokale politici – het kan mij zelfs niet schelen van welke partij, nu toevallig de uwe – voor hun beurt spreken en doen alsof alles al is beslist en in kannen en kruiken is. Zij doen alsof u al beslissingen hebt genomen, terwijl het debat in Grimbergen zelf nog moet worden gevoerd. Dat hebt u bevestigd in uw antwoord. Het is nogmaals een les voor zij die zich al te voorbarig in de media willen werken zonder vel over hun buik te hebben.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la criminalité issue des dancings" (n° 10983)

23 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "dancings en criminaliteit" (nr. 10983)

 

23.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 7 février dernier, la police de la zone de Péruwelz-Bernissart effectuait une opération de contrôle à la sortie d'une discothèque locale transfrontalière, à savoir "Le Cube", située à Blaton.

 

Le bilan dressé par les policiers est très alarmant. Tous les conducteurs contrôlés étaient en état d'ivresse et/ou sous l'emprise de drogues. Quarante véhicules ont été contrôlés et quarante procès-verbaux ont été dressés. Outre les personnes interpellées pour alcoolémie et toxicomanie, on a également mis la main sur un auteur de vol avec violence et sur une personne recherchée pour subir un prélèvement d'ADN. Je vous cite le cas car je crains que ce ne soit malheureusement pas un cas unique. À mon avis, on pourrait répéter ce genre de contrôle à la sortie d'autres discothèques, les résultats seraient tout aussi édifiants.

 

Quelle est l'ampleur de ce phénomène? A-t-on analysé le phénomène des clubbers? Les personnes sortant d'un club ou d'une discothèque constituent, en effet, un danger potentiel pour tous ceux qu'elles sont appelées à croiser sur la route.

 

Il y a longtemps que je dénonce ce phénomène dans cette commission et je compte bien continuer à le faire.

 

Monsieur le ministre, existe-t-il un plan global pour cette problématique? Des moyens particuliers peuvent-ils être mis à disposition pour lutter contre ce mal? Ne serait-il pas intéressant que vous veniez voir sur le terrain un week-end pour constater le travail effectué par les policiers, mais aussi pour vous rendre compte de l'ampleur du phénomène. Ce serait une façon de montrer votre solidarité, et cela pourrait encourager les policiers qui s'interrogent parfois sur la nécessité de leur travail. Je rappelle que pour quarante véhicules arrêtés, quarante procès-verbaux ont été dressés. Serait-il légalement possible, monsieur le ministre, d'effectuer des contrôles au sein-même des discothèques? En effet, lorsque ces personnes sont sur la route, le danger est omniprésent. Il serait donc préférable de leur interdire de reprendre leur véhicule.

 

23.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Crucke, les moyens mis en œuvre me semblent suffisants. Les zones de police, les services du Dirco, la police judiciaire fédérale et le parquet font du bon travail, comme vous le faites justement remarquer. Pour les services de police, il s'agit d'utiliser la capacité existante avec un maximum d'efficacité. Du point de vue de la procédure, on peut dire que les contrôles effectués sont de plus en plus sélectifs, ce qui donne davantage de contrôles positifs. Les policiers engagés pour ces actions deviennent de vrais spécialistes repérant facilement les conducteurs sous influence.

 

Lorsque je vois le programme de contrôles pour l'année 2009, j'ai l'impression que cela devrait suffire. Les actions FIPA (Full Integrated Police Action) et les contrôles par les zones de police contribueront à la stabilisation du problème. J'ai toute confiance en eux. Je compte bien me rendre sur place, dès que mon agenda me le permettra. Je vous tiendrai au courant.

 

Des contrôles d'envergure dans les discothèques sont légalement possibles mais ils relèvent de la compétence des autorités administratives locales en collaboration avec les autorités judiciaires.

 

23.03  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. Je suis d'accord pour dire que les contrôles sont bien réalisés et de plus en plus professionnels mais malheureusement, monsieur le président, en dépit de ce côté professionnel, ils ne sont pas très dissuasifs! Le phénomène se perpétue et le problème semble relever davantage de la justice. Vous me dites que les moyens engagés sont suffisants. N'empêche qu'il faudra analyser attentivement ce phénomène. Je vous remercie par ailleurs pour l'annonce de votre descente sur le terrain. Je vous y accompagnerai volontiers. Ce sera très intéressant.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "l'insécurité dans les villages situés aux abords des sorties d'autoroutes" (n° 10984)

24 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de onveiligheid in de dorpen die in de nabijheid van afritten van autowegen zijn gelegen" (nr. 10984)

 

24.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, à côté de l'insécurité proprement dite, il existe aussi le sentiment d'insécurité. C'est l'objet de ma question.

 

On entend souvent se plaindre des personnes habitant aux abords des sorties d'autoroutes: elles considèrent que ces lieux engendrent une délinquance supplémentaire, assez classique, comme viols ou braquages. C'est d'ailleurs ce que j'entends dans ma propre commune.

 

Malheureusement, je ne dispose pas de statistiques, je vous demande si ce phénomène est reconnu et constaté.

Si oui, quels sont les moyens spécifiques destinés à juguler ce type de violence?

Une sensibilisation est-elle conçue à l'égard des riverains?

Toujours dans l'affirmative, ces chiffres sont-ils entrés dans le calcul des normes minimales des zones de police?

 

24.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, les données demandées ne sont pas présentes en tant que telles dans la banque de données générale nationale.

 

Il convient tout d'abord de rappeler que, parmi les variables retenues pour déterminer dans chaque zone de police l'effectif policier (norme KUL), sur base desquelles le financement actuel est attribué aux zones de police, figure le nombre d'effractions de domicile ainsi que le nombre de vols de et dans les voitures. Nonobstant le lien posé entre la proximité d'axes autoroutiers et leur commission, les vols sont donc pris en compte pour le financement de la police locale.

 

La piste recommandée pour le futur par les chercheurs est celle d'un financement fonctionnel directement associé à l'accomplissement de la fonction de police de base par la police locale sur le territoire de la zone de police. L'ensemble des facteurs déterminants pour la teneur de l'activité policière, dont la délinquance constatée, devraient alors logiquement recevoir écho dans le financement.

 

Quant à la sensibilisation des riverains, elle revient en premier lieu aux autorités de police locale.

 

24.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour toutes ses réponses.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la disparition de deux mineures à Mouscron" (n° 11025)

25 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verdwijning van twee minderjarigen te Moeskroen" (nr. 11025)

 

25.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, cette question n'a heureusement plus lieu d'être puisque les deux jeunes filles qui avaient disparu ont pu être retrouvées. Il s'agissait d'une fugue ayant duré une semaine.

 

Je tenais à remercier, à travers le ministre, les forces de police qui ont été remarquables.

 

26 Question de M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "l'augmentation du nombre de plantations de cannabis sur notre territoire" (n° 11033)

26 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toename van het aantal cannabisplantages op ons grondgebied" (nr. 11033)

 

26.01  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, les découvertes de plantations de cannabis sur le territoire belge se multiplient ces dernières années et semblent indiquer que la culture de cannabis est entrée dans les mœurs en Belgique. Si on en croit les statistiques policières, on assiste à une augmentation de plus de 150% du nombre de saisies de plantations de 3 à 49 plants de cannabis. Selon les données du service central "Drogues" de la police fédérale, ce sont 202 plantations de petite taille qui ont été découvertes en 2007 contre 78 seulement l'année précédente.

 

Dans les tailles supérieures, les augmentations sont moins conséquentes mais tout de même inquiétantes: 85 plantations de 50 à 500 plants, soit 20% d'augmentation; 41 plantations de 500 à 1.000 plants (moins 12%) mais 41 plantations de plus de 1.000 plants, soit une augmentation de 30%.

 

Face à l'explosion de ce phénomène, la lutte contre la production de cannabis a été retenue comme priorité du Plan national de sécurité 2008-2011. On y lit ainsi que des plans d'action intégrés et des actions de contrôle conjointes et ciblées sur le terrain devront réunir les partenaires dans la lutte contre la production de drogues synthétiques et contre la culture du cannabis.

 

Par conséquent, monsieur le ministre, à ce stade de la mise en exécution du Plan national de sécurité en matière de lutte contre la production de cannabis, êtes-vous satisfait des résultats obtenus? Les chiffres publiés vous inquiètent-ils? Le nombre croissant des découvertes de plantations de cannabis incite à intensifier la lutte contre la production. Quels moyens comptez-vous y consacrer dans les années à venir? Quels nouveaux plans d'action sont-ils envisagés pour faire face à ce phénomène?

 

26.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Thiébaut, avant de répondre à votre question, je dois souligner les conditions dans lesquelles les infractions à la législation sur les stupéfiants sont révélées. Contrairement à bon nombre d'infractions de notre Code pénal qui sont portées à la connaissance des services de police par le biais de plaintes, la très grande majorité des infractions liées au phénomène de la drogue sont révélées par l'activité des services répressifs. Autrement dit, si les policiers ou les douaniers ne cherchent pas, il n'y aura pas de constat d'infraction.

 

Cette précision permet, à mon sens, de nuancer le caractère inquiétant des statistiques communiquées en la matière. J'en conclus par conséquent, sans nier l'évolution du phénomène, que l'augmentation du nombre de découvertes de cultures de cannabis témoigne aussi de l'efficacité accrue de l'action de nos services de police.

 

Il est évident que l'augmentation du nombre de constats nous incite à intensifier nos efforts dans la lutte contre la production de cannabis. Faut-il ou peut-on pour autant limiter la réponse à ce problème à une augmentation des moyens? Je ne le pense pas. N'oublions pas que la lutte contre la drogue et particulièrement la répression de la culture illicite du cannabis n'est qu'une des multiples priorités assignées à la police par le Plan national de sécurité. Dans ses composantes locales et fédérale, la police consacre une part importante de sa capacité à assurer une présence constante sur le terrain et à répondre aux demandes d'intervention sur l'ensemble du territoire.

 

Elle doit également assurer le traitement judiciaire de tous les autres faits qui, bien que ne nécessitant pas une approche prioritaire par programme, doivent cependant retenir l'attention de la Justice.

 

26.03  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Je regrette toutefois de ne pas avoir eu de précisions sur les mesures précises qui seraient menées dans le cadre de la lutte contre ces cultures.

 

Dans ma région, on a découvert récemment des hangars entiers réservés à la culture du cannabis. Je maintiens donc mes propos de départ et soutiens que ce phénomène s'amplifie clairement. Il devient inquiétant et devrait faire l'objet de priorités de la part de nos deux niveaux de police.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg" (nr. 11053)

27 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "l'arrêté royal du 27 avril 2007 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l'usage de la voie publique" (n° 11053)

 

27.01  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, in het verleden hebben wij het al gehad over het koninklijk besluit dat het mogelijk maakt de weg heel snel vrij te maken na een incident, om op die manier de vlotheid van het verkeer te garanderen. Omdat de brandweer of de Civiele Bescherming dikwijls eerder ter plaatse is dan de politie, hebben zij dankzij die regelgeving het statuut gekregen van bevoegde personen. De nieuwe ministeriële rondzendbrief daarover is begin maart 2008 verschenen.

 

Is die regelgeving in het kader van de veiligheid van de betrokkenen en van de omgeving al geëvalueerd? Zijn daar al resultaten van? Wat is de stand van zaken wat de specifieke opleiding betreft die daaraan verbonden is? Hebt u weet van steden of gemeenten die niet over voldoende manschappen of materiaal beschikken om die bevoegdheid ook uit te oefenen?

 

27.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Doomst, ik zal punctueel op uw vragen antwoorden.

 

Ten eerste, er is geen specifieke evaluatie in het vooruitzicht gesteld voor die regelgeving.

 

Ten tweede, de eindtermen van de cursussen zijn opgemaakt en goedgekeurd door de Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten. Momenteel wordt het handboek opgesteld door een beperkte werkgroep. De opleiding zelf zou vanaf het tweede semester van 2009 kunnen starten. Intussen zijn verschillende lokale initiatieven gekend waar de lokale politie aan de brandweer opleiding geeft over het verkeersreglement, met het oog op de correcte uitvoering van de taken voorzien in de door u aangehaalde rondzendbrief.

 

Ten derde, de opleiding is geen voorafgaandelijke voorwaarde voor de uitoefening van die bevoegdheid.

 

27.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik leid uit uw antwoord af dat er op het terrein geen noemenswaardige problemen zijn bij de uitvoering van de betreffende reglementering en voorschriften.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: On peut encore traiter une question. Pour faire plaisir à un autre collègue: Mme Uyttersprot.

 

28 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "tuchtprocedures" (nr. 10551)

28 Question de Mme Ilse Uyttersprot au ministre de l'Intérieur sur "les procédures disciplinaires" (n° 10551)

 

28.01  Ilse Uyttersprot (CD&V): Mijnheer de minister, de tuchtprocedure werd uitgewerkt in de wet houdende het tuchtstatuut van personeelsleden van de politiediensten. Dat instrument laat de tuchtoverheden evenwel niet toe om op een efficiënte en effectieve manier de goede werking van de politiediensten op het vlak van de deontologie te waarborgen. De procedure zelf is loodzwaar en noodzaakt een doorgedreven kennis van de wet en van de rechtspraak van onder andere de Raad van State om geen procedurefouten te maken.

 

Bij het voorleggen van de zaak aan de tuchtraad wordt meer tijd besteed aan de procedure en verdwijnt de inhoud van de zaak naar de achtergrond. Dat leidt in veel gevallen tot een proces van de overheid in plaats van een efficiënte aanpak van de tuchtvergrijpen. Hierdoor vermijden tuchtoverheden het om met dossiers naar de tuchtraad te gaan, waardoor de instroom daar beperkt wordt. Men wordt geconfronteerd met professionele verdedigers, waartegen de tuchtoverheden op het vlak van kennis en ervaring niet opgewassen zijn. Bij het personeel bestaat er een gevoel van straffeloosheid, waardoor de normvervaging in stijgende lijn gaat.

 

Ik had dan ook graag van u vernomen of u zich ervan bewust bent dat het aantal tuchtprocedures de voorbije jaren sterk terugloopt. Kan de procedure niet vereenvoudigd worden? Zult u daartoe de nodige maatregelen nemen?

 

28.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw Uyttersprot, wat betreft de federale politie kan ik u de volgende cijfergegevens bezorgen voor de jaren 2006, 2007 en het eerste semester van 2008.

 

In 2006 waren er 172, in 2007 183 en in het eerste semester van 2008 84 tuchtstraffen. In de hele geïntegreerde politie werden in 2007 in totaal 780 tuchtstraffen uitgesproken. Op basis van de huidige informatie kan men stellen dat we eerder kunnen spreken van een status-quo dan van een vermindering.

 

Wat uw tweede en derde vraag betreft, tijdens de bespreking in het kader van de evaluatie van tien jaar politiehervorming gaf de Federale Politieraad aan dat er nood is aan een versoepeling van de tuchtprocedure. Zowel de Vaste Commissie van de Lokale Politie als de federale politie en de vertegenwoordigers van de steden en gemeenten ervaren de tuchtprocedure als juridisch, technisch en administratief te zwaar.

 

Ik denk dat ze gelijk hebben. Ik heb de federale politie gevraagd om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over hun algemene conclusies, die vervolgens zullen worden voorgelegd aan het Parlement. Op basis van de resultaten van de desbetreffende besprekingen zal ik de nodige initiatieven ontwikkelen om te komen tot een vereenvoudigde of een nieuwe tuchtprocedure.

 

28.03  Ilse Uyttersprot (CD&V): Mijnheer de minister, ik hoop dat u de Adviesraad van burgemeesters daarbij zal betrekken en dat er een soepele regeling komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De overige vragen worden uitgesteld.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.01 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.01 heures.