COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN

La séance est ouverte à 10.01 heures et présidée par M. André Flahaut.

De vergadering wordt geopend om 10.01 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de zaak Schmidt" (nr. 9981)

- de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de zaak Schmidt" (nr. 9994)

01 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "l'affaire Schmidt" (n° 9981)

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "l'affaire Schmidt" (n° 9994)

01.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de gewezen Belgische ambassadeur in Frankrijk, de heer Schmidt, moest onlangs voor de Franse rechter verschijnen voor het incident met de Parijse politie, van mei vorig jaar. Ik heb u daarover al eens ondervraagd. U antwoordde toen in deze commissie dat de nummerplaten waarmee de heer Schmidt illegaal rondreed, werden gerecupereerd. Dat is natuurlijk een goede zaak voor die nummerplaten, maar wat is, meer ten gronde, de stand van zaken in de rest van dit dossier?

Wat is op dit moment de positie van de heer Schmidt? Krijgt hij nog steeds een salaris van Buitenlandse Zaken? Zo ja, voor welke functie of post?

Is er een tuchtonderzoek geopend naar de heer Schmidt? Wat is daarvan eventueel de stand van zaken?

Is hij nog steeds met ziekteverlof? Toen ik u daarover de vorige keer ondervroeg, was hij met ziekteverlof. Als ik mij niet vergis, liep dat af in juni van vorig jaar, maar ziekteverloven kunnen natuurlijk verlengd worden. Wordt die ziekte dan op regelmatige basis gecontroleerd door een controlearts? Vorige keer zei u dat de controlediensten telefonisch die controle uitoefenden. Ik denk dat dat een nieuw procedé is in de geneeskunde.

Hoe zit het met de strafklacht tegen de heer Schmidt in België? Het proces waarover we het juist hadden, vond in Frankrijk plaats, maar ook in België is er een dossier. De FOD Buitenlandse Zaken heeft zich burgerlijke partij gesteld in het proces in Frankrijk. Gaat men dat ook doen voor het proces in België?

Indien de heer Schmidt zou worden veroordeeld – in de voorwaardelijke wijs – welke consequenties heeft dat dan voor zijn functioneren?

Eigenlijk zou ik graag een volledig overzicht krijgen van het dossier van de heer Schmidt.

01.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, op de eerste vraag, naar de positie van de heer Schmidt op dit ogenblik, kan ik het volgende antwoorden. De heer Schmidt is een statutair ambtenaar van de buitencarrière die momenteel met ziekteverlof is.

Ten tweede werd gevraagd of de heer Schmidt nog steeds een salaris krijgt van Buitenlandse Zaken. Als statutair ambtenaar heeft hij, in toepassing van de geldende statuten, recht op behoud van zijn wedde. De heer Schmidt is echter ambtshalve op non-activiteit geplaatst van 29 augustus 2008 tot en met 6 december 2008, omdat hij de medische controle door een controlearts van Medex onmogelijk heeft gemaakt. Gedurende die periode had hij geen recht op enige bezoldiging. Met ingang van 7 december 2008 werd hij opnieuw in dienstactiviteit geplaatst, nadat hij zich aan een medische controle had onderworpen. Bijgevolg heeft hij opnieuw zijn bezoldiging gekregen vanaf 7 december 2008.

Op de derde vraag, wat betreft de post, kan ik het volgende antwoorden. Betrokkene is na zijn terugroeping in Brussel toegevoegd aan het hoofdbestuur vanaf 1 oktober 2007 en is bijgevolg niet op post. Hij heeft zijn functie bij het hoofdbestuur evenwel niet opgenomen wegens ziekteverlof.

Ten vierde, er werd een tuchtonderzoek opgestart. Die procedure is momenteel geschorst wegens het lopende strafonderzoek.

Ten vijfde, de heer Schmidt is met ziekteverlof tot en met 30 maart 2009. Een medisch getuigschrift werd hiervoor overgemaakt.

Op de zesde vraag, of de ziekte wordt gecontroleerd door een controlearts, kan ik u meedelen dat dit dossier wordt opgevolgd door Medex dat de nodige controles heeft uitgevoerd, zoals reeds aangegeven in bovenvermeld punt twee.

Ten zevende, hoe zit het met de strafklacht tegen de heer Schmidt in België? Momenteel is het onderzoek lopende. Hierover heb ik momenteel geen informatie.

Ten achtste, wat de burgerlijke partijstelling in België betreft, de Belgische Staat heeft zich inderdaad burgerlijke partij gesteld in België, alsook in de rechtszaak in Frankrijk.

Ten negende, wat betreft de consequentie voor het functioneren van de heer Schmidt, mocht hij veroordeeld worden, het volgende. De minister kan moeilijk inschatten wat de consequenties zijn op het functioneren van de heer Schmidt, van een gerechtelijke beslissing die nog niet bestaat. Het spreekt vanzelf dat, zodra de beslissing er zal zijn, de minister op basis van de inhoud ervan zijn diensten zal opdragen het nodige gevolg eraan te geven, wat de administratieve situatie van de betrokkene betreft.

01.03 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het correcte antwoord op alle punten, maar ik heb een zaak nog niet goed begrepen. U zei in uw antwoord dat de heer Schmidt vanaf 7 december weer in activiteit gekomen is, na een medische controle. Iets verder in uw antwoord zei u dat hij tot 30 maart…

01.04 Olivier Chastel, secrétaire d'État: … 30 mars.

01.05 Jan Jambon (N-VA): Heeft de medische controle een nieuw medisch getuigschrift opgeleverd dat hem nu ziekteverlof tot 30 maart verschaft?

01.06 Staatssecretaris Olivier Chastel: Inderdaad.

01.07 Jan Jambon (N-VA): Ik veronderstel dat de aard van de ziekte tot de persoonlijke levenssfeer behoort? Dat mogen wij niet weten, neem ik aan? Ik zou u daarover graag eens ondervragen buiten uw functie. Als men dit hele verhaal hoort, dan is dat toch van de pot gerukt? Wat zich hier voordoet, is toch ongelofelijk? Hij maakt zijn functie als diplomatiek vertegenwoordiger in het buitenland manifest te schande. Wij mogen waarschijnlijk niet weten aan welke ziekte de heer Schmidt nu al maanden lijdt? Dat behoort tot de persoonlijke levenssfeer?

01.08 Staatssecretaris Olivier Chastel: Ik heb daarover geen precieze informatie.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

02 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "le tour d'Europe du premier ministre chinois, M. Wen Jiabao" (n° 10586)

- M. Denis Ducarme au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la visite du premier ministre chinois Wen Jiabao en Europe" (n° 10656)

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "le passage du premier ministre chinois en Belgique" (n° 10771)

- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "le tour d'Europe effectué entre le 27 janvier et le 2 février 2009 par le premier ministre chinois, M. Wen Jiaobao" (n° 11213)

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la situation au Tibet" (n° 11225)

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de rondreis door Europa van de eerste minister van China, de heer Wen Jiabao" (nr. 10586)

- de heer Denis Ducarme aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "het bezoek van de Chinese eerste minister Wen Jiabao aan Europa" (nr. 10656)

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "het bezoek van de Chinese eerste minister aan België" (nr. 10771)

- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de rondreis door Europa tussen 27 januari en 2 februari 2009 van de Chinese premier Wen Jiaobao" (nr. 11213)

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de toestand in Tibet" (nr. 11225)

02.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je souhaitais vous interroger sur la rencontre entre la Chine et l'Union européenne qui a eu lieu récemment dans notre pays. J'aurais voulu savoir quelles avaient été les thématiques abordées. L'Union européenne a-t-elle eu l'occasion, au-delà des aspects économiques, d'aborder aussi les préoccupations politiques et la question des droits de l'homme en Chine? Un nouveau sommet Europe-Chine est-il prévu? La Chine avait annulé le dernier sommet en date en réaction à la position courageuse du président Sarkozy et sa rencontre avec le Dalaï Lama.

Notre assemblée a adopté, à l'époque des Jeux Olympiques, une proposition de résolution dans laquelle nous avions insisté sur l'importance de la question des droits de l'homme et de la situation au Tibet dans le cadre des contacts que le gouvernement belge a ou aura avec la Chine. Je voulais faire le point sur cette question avec vous aujourd'hui.

02.02 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, je n'ai pas beaucoup d'éléments à ajouter à ce que M. Baeselen a dit. Lors de visites de ce genre, traditionnellement, on rencontre aussi le pays hôte. Une rencontre bilatérale a-t-elle été organisée? Nous avons remarqué que la Chine a rencontré beaucoup de pays autour de la France, comme si elle l'avait mise en quarantaine. Quelles ont été les réactions de la Belgique à ce propos? Les tensions permanentes entre la Chine et le Tibet ont-elles été évoquées?

(Coupure de micro)

Différents pays ont également pris position. Notamment, la République tchèque qui préside l'Union européenne a manifesté de fortes inquiétudes par rapport à la campagne d'intimidation que mène la Chine. Cette campagne intitulée "strike hard campaign" vise à prévenir et à réprimer toute tentative de perturbation de l'ordre public. Dans le journal "Lhassa Evening News" du 23 janvier 2009, on peut lire que 5.766 personnes ont été appréhendées dans un raid de trois jours mené par la police dans des habitations, hôtels, bars ou cafés internet. On pouvait aussi lire que la police avait détenu deux personnes le 18 janvier 2009 car elles avaient tenu des propos révolutionnaires ou que leur sonnerie de gsm s'apparentait à un chant révolutionnaire.

Lors de son intervention orale à Genève dans le cadre de l'examen périodique universel de la Chine, le 9 février dernier, la République tchèque avait invité la Chine à interrompre cette campagne de répression ainsi que les nombreuses autres violations des droits de l'homme, les brutalités policières, les cas de torture et de décès de prisonniers politiques tibétains dénoncés par de nombreuses ONG telles que Amnesty International ou encore "International Campaign for Tibet".

Mes questions portent sur ce regain de tensions. De quelle façon peut-on l'appréhender et quel rôle la Belgique peut-elle jouer? Il est important d'avoir un message fort, cohérent et uni au niveau de l'Union européenne par rapport à cette situation. La Belgique compte-t-elle avoir une parole forte invitant les deux parties à reprendre le dialogue. De manière générale, quels ont été les messages précis de la Belgique dans le cadre de cette évaluation périodique universelle qui a eu lieu le 9 février 2009 à Genève? S'est-elle prononcée sur la question tibétaine? A-t-elle dénoncé les violations permanentes des droits de l'homme? A-t-elle évoqué des pistes de sortie en vue d'une reprise du dialogue? Quelles mesures la Belgique pourrait-elle prendre en faveur de cette reprise du dialogue?

Quelle est la position de la Belgique sur le mémorandum pour une véritable autonomie du peuple tibétain, qui a été rédigé à la demande du gouvernement chinois et présenté par les envoyés du Dalaï Lama? Nous en avions déjà parlé. Jusqu'à présent, la Chine a totalement rejeté ce document et n'a pas laissé de place au dialogue, le qualifiant de "demande d'indépendance déguisée". La Belgique envisage-t-elle de prendre position de manière publique sur ce mémorandum, comme l'a fait l'Angleterre? A-t-elle l'intention d'en discuter avec ses 26 autres partenaires européens?

02.03 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, le premier ministre chinois a bien effectué une visite en Europe du 29 janvier au 2 février. Il a visité l'Allemagne, la Suisse et son célèbre forum économique, l'Espagne et le Royaume-Uni. Il est également passé, brièvement, à Bruxelles où il a eu des entretiens, d'une part, avec la Commission européenne et, d'autre part, avec la présidence tchèque de l'Union.

Le peu de temps disponible n'a pas permis l'organisation d'une rencontre bilatérale avec le gouvernement belge.

En réponse à la question qu'aurait voulu me poser M. Tuybens….

Voornoemd bezoek vond plaats kort na de Europese Top EU-China, die in december 2008 had moeten doorgaan, maar tengevolge van een unilaterale beslissing van China moest worden verlegd. Het bezoek is een duidelijk signaal van de wil van de Chinese autoriteiten om opnieuw constructieve relaties met Europa aan te knopen.

Het betreft weliswaar niet de Top waarvoor nog een nieuwe datum moet te worden vastgelegd. Beide partijen zijn evenwel van oordeel dat de Top zo snel mogelijk moet plaatsvinden.

De organisatie door de Chinese autoriteiten van het bezoek van de delegatie in kwestie, die door de eerste minister wordt geleid, is echter op zich al een betekenisvolle stap vooruit.

Comme vous l'avez souligné, il a été question de la relance de la coopération économique et commerciale comme, par exemple, la négociation de l'accord de partenariat et de coopération entre l'Europe et la Chine, l'opérationnalisation du high level mechanism de certaines concertations officielles à haut niveau sur toutes les questions de nature économique et commerciale et, bien entendu, la nécessaire coordination des grands acteurs économiques pour faire front à la crise financière et économique que nous traversons.

Les autres domaines de relation entre l'Europe et la Chine, qui sont évidemment – et on le constate au travers de votre question – tout aussi importants, ont également été abordés, en ce compris la situation des droits de l'homme en Chine et, en particulier, la situation au Tibet, domaines dans lesquels l'Europe manifeste de sérieuses préoccupations.

La Belgique n'a pas manqué de faire valoir ses points de vue à ce sujet, qui sont d'ailleurs largement partagés par nos partenaires européens, au cours des réunions entre la Commission, la présidence de l'Union et les États membres qui se sont déroulées dans le cadre de la préparation de cette visite. Il est évident que le ministre des Affaires étrangères est intervenu à cette occasion et reste attentif à l'évolution de la situation.

Madame Boulet, à l'occasion de l'examen périodique universel de la Chine au Conseil des droits de l'homme, le 9 février dernier, la Belgique avait préparé une intervention reprenant différentes thématiques tenant compte de la situation des droits de l'homme en Chine qui reste problématique à bien des égards.

L'intervention se concentrait surtout sur les éléments suivants: les difficultés majeures auxquelles font face les minorités ethniques comme les Tibétains concernant la pratique de leur langue, de leur culture et de leur religion, l'abolition de la peine de mort, la ratification du Pacte international relatif aux droits civils et politiques.

Malheureusement, 116 pays désirant intervenir à propos de la Chine, la Belgique, qui n'est pas membre du Conseil, ainsi que 55 autres pays, n'ont pas eu l'occasion de s'exprimer en raison du manque de temps. Il s'agit-là d'une faiblesse du nouveau mécanisme à laquelle il faudra remédier à l'avenir.

Cependant, les points évoqués par notre pays ont aussi été abordés par plusieurs autres États comme la République tchèque et le Royaume-Uni qui ont exprimé spécifiquement leurs préoccupations quant à la situation au Tibet.

La Chine s'est montrée très défensive lors de cet examen et a répété ses positions bien connues à savoir qu'il n'y a pas de conflit ethnique dans le pays et que seules des minorités, au sein même de ces minorités, appuyées par des forces extérieures, réclament l'indépendance de la région.

En dehors de l'examen périodique universel au Conseil des droits de l'homme, la Belgique dispose aussi d'autres moyens pour exprimer ses préoccupations en la matière, entre autres, en contribuant au dialogue régulier entre l'Union européenne et la Chine sur le sujet spécifique des droits de l'homme.

Le président: Je vais donner la parole à M. Baeselen et à Mme Boulet pour leurs répliques mais étant donné que M. Ducarme est arrivé entre-temps, il peut intervenir s'il le souhaite.

02.04 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, c'est très gentil à vous.

02.05 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.

Tout d'abord, je prends acte que cette visite était une visite de la Chine à l'Union européenne et qu'il n'y a donc pas eu de contacts bilatéraux spécifiques entre la Chine et la Belgique. Je note par ailleurs que c'est surtout lors des contacts préparatoires à cette visite entre les autorités européennes et les autorités chinoises, que la question des droits de l'homme et la question tibétaine ont été évoquées.

Certes, nul ne peut nier le fait que la Chine reste un pays avec lequel il faut dialoguer car il est nécessaire à la relance économique; c'est un acteur important de l'économie mondiale. Il n'empêche que si nous devons continuer à traiter avec ce potentiel partenaire économique et financier, nous devons aussi continuer à aborder les questions plus fondamentales. Nous le faisons d'ailleurs à travers l'Europe et à travers l'action du ministre belge des Affaires étrangères qui plaident pour l'amélioration des droits de l'homme et des libertés fondamentales en Chine et plus particulièrement pour la question tibétaine, qui est tout simplement et purement niée par la Chine.

J'ai déjà eu l'occasion de le dire en introduction à ma question: le président français et la Belgique ont montré à cet égard un certain courage. Il faut continuer dans cette voie.

02.06 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses.

Je pense en effet qu'il est difficile de dialoguer avec la Chine sur ces matières. La Belgique et l'Union européenne ne doivent pas avoir peur et ne doivent pas cesser d'adresser un message fort, uni et cohérent à la Chine à propos du Tibet. Selon moi, la Tchéquie fait d'ailleurs un bon travail, à ce sujet là en tout cas. C'est sans doute grâce à la pression que la Belgique et la France exercent sur la Tchéquie ainsi que grâce au fait qu'elle assume la présidence de l'Union européenne et qu'à cet égard, elle a une mission à accomplir.

Nous devons être attentifs dans les semaines à venir à ce qui va se passer là-bas. En effet, comme le disait le Dalaï Lama, les militaires chinois présents sur le territoire tibétain ont le doigt sur la gâchette. Telle est la situation réelle. Plus on approchera du 10 mars, date de commémoration des troubles qui ont eu lieu il y a 50 ans, plus les tensions seront vives de part et d'autre.

Je pense que nous avons intérêt à prévenir plutôt qu'à guérir. On sait ce qu'il s'est passé l'année dernière lors des Jeux Olympiques et les plaies ne sont pas encore refermées.

Je pense à la prochaine génération qui devra prendre le leadership au Tibet; nous devons être attentifs à ces jeunes qui vont prendre le relais et avec qui nous devrons construire un dialogue fort basé sur le respect. Je pense également aux Ouïgours et à toutes les victimes de violations des droits civils et politiques. C'est un travail que nous pouvons faire ici, en toute liberté et en toute démocratie. C'est vraiment important.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de lijst van toegelaten Marokkaanse voornamen" (nr. 10643)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "een Marokkaanse lijst met verboden voornamen" (nr. 10845)

03 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la liste des prénoms marocains autorisés" (n° 10643)

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "une liste marocaine comportant des prénoms interdits" (n° 10845)

03.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, de problematiek is de volgende. U weet dat veel Marokkanen die hier wonen, hun kind de Marokkaanse nationaliteit willen geven. Daarvoor moeten zij na de aangifte van de geboorte in de gemeente van geboorte vanzelfsprekend hun kind ook aanmelden bij de Marokkaanse ambassade of het consulaat.

Nu blijkt dat de Marokkaanse overheid die mensen verplicht om te kiezen uit een beperkte lijst van enkel Arabische voornamen, dus geen Vlaamse, geen Westerse of geen Franstalige namen, en sinds kort ook geen Berberse namen. Het blijkt dat ook de dienst Bevolking van diverse gemeenten in Vlaanderen, en naar ik veronderstel ook in Franstalig België, daaraan meewerken en zelf die lijsten voorleggen aan ouderparen, Vlaams, Marokkaans of van Marokkaanse afkomst.

Vanzelfsprekend is het vrij ongehoord dat vanuit Rabat de voornamen gedicteerd worden van kindjes die hier bij ons opgroeien en school lopen.

Wij denken dat Marokko daarmee niet alleen het recht op vrije naamkeuze schendt, maar eigenlijk ook zeer doelbewust een beleid voert dat regelrecht ingaat tegen het integratiebeleid. Zie je de Vlaamse of de Belgische overheid al dicteren welke namen onze kinderen moeten dragen die in het buitenland geboren worden?

Er is ook effectief sprake van chantage, waarbij men nieuwgeborenen tracht te binden aan het land van herkomst van de ouders. Immers, als kinderen niet de Marokkaanse nationaliteit hebben, dan doet de Marokkaanse overheid moeilijk bij het verlenen van een visum voor een familiebezoek of voor een vakantie in Marokko, met als gevolg dat heel de familie thuis moet blijven.

Daarnaast wil de Marokkaanse overheid blijkbaar ook een Arabisch-Marokkaanse identiteit opleggen. Uit de recente publicatie van die namenlijst blijkt namelijk dat diverse Berberse namen geschrapt zijn van de lijst met geaccepteerde namen.

Dat lijkt nogal in strijd met het Belgisch beleid en het beleid van de deelstaten inzake democratie, inzake mensenrechten, inzake vrije keuze, inzake inburgering, inzake integratie.

Ik verwijs dan even naar de bestaande algemene samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en Marokko, die dateert van 2002. Dat is zo’n beetje het basisraamwerk voor samenwerking tussen België en Marokko. Daarin leest men dat de overeenkomst gebaseerd is op principes van partnerschap, medeverantwoordelijkheid, eerbied voor de rechten van de mens en de democratie. Ik lees verder –ik citeer -: “Het doel van dit kaderakkoord is onze samenwerkingsrelatie met Marokko op een juridische en verdragsrechtelijke basis ten gronde, op basis van fundamentele beginselen, zijnde het respect voor de mensenrechten, de ontwikkeling en versterking van de democratie, en dergelijke meer.” De handelingen lijken dus nogal in strijd met die samenwerkingsovereenkomst.

Daarnaast zijn er ook in het kader van de ontwikkelingssamenwerking blijkbaar zeer goede contacten tussen België en Marokko. Ik lees dat de heer Michel, de minister van Ontwikkelingssamenwerking, op 2 februari nog aankondigt dat de Belgisch-Marokkaanse samenwerking toeneemt met 50% en dat er de komende vier jaar 60 miljoen euro naar Marokko gaat.

Dat brengt mij dus tot de volgende vragen. Bevestigt u het bestaan van de lijst? Ik denk dat dat intussen genoegzaam bekend is. Dus die vraag behoeft weinig antwoord.

Ten tweede, hebt u er enig zicht op hoe de lijst aan de gemeenten in Vlaanderen en Wallonië wordt bezorgd?

Ten derde - en dit is misschien wel de belangrijkste vraag - heeft de minister van Buitenlandse Zaken contact gehad met de Marokkaanse overheid over de lijst? Kan de minister het Marokkaanse standpunt in deze toelichten?

Ten vierde, is het correct dat de overheden in België medewerking verlenen aan die praktijk? Ook die vraag is intussen bevestigd en er werd ter zake al een klein succes geboekt. In Antwerpen namelijk bevestigt de bevoegde schepen, Monica De Coninck, dat bepaalde gemeenten en districten, via de dienst Bevolking, die lijsten met Marokkaanse voornamen voorleggen, maar dat die samenwerking door de betrokken districtsraden zal gestaakt worden, dus dat die praktijk zal ophouden.

Ten vijfde, vindt de minister het bestaan en gebruik van de lijst dan geen verregaande en vooral ongeoorloofde inperking van de individuele keuzevrijheid?

Tot slot, ten zesde, in welke mate valt het bestaan van de lijst te rijmen met de visie en het overheidsbeleid zoals gehanteerd door onze overheden op federaal en deelstatelijk niveau inzake inburgering en integratie?

03.02 Peter Logghe (Vlaams Belang): De feiten zijn intussen voldoende bekend. Collega Weyts heeft ze hier ook nog eens goed samengevat.

De commotie ontstond eerst in Nederland, toen bekendgeraakte dat een uitgebreide lijst met verboden kindernamen door de Marokkaanse overheid werd doorgezonden naar allerlei Nederlandse gemeenten. Het doel was dat de Marokkaanse ouders, ouders met een dubbele nationaliteit en ouders met Marokkaanse ouders, vooral geen Berberse of westerse namen meer zouden mogen kiezen. Uit gegevens die we dan hebben opgevraagd bij de minister van Justitie, een tweetal weken geleden, bleek dat die praktijk al sinds 1994 ook in ons land bestaat. Sinds 1994 worden dus al lijsten door Marokko bezorgd aan onze gemeenten en steden.

Ik zal niet uitweiden over het voldoende bekend verhaal, maar mijn vragen aan u voorleggen.

Wat is het standpunt van de minister van Buitenlandse Zaken hieromtrent? Vindt u het kunnen dat een derde Staat aan onze steden en gemeenten een lijst bezorgt met namen waaruit mag worden gekozen en vooral met namen waaruit niet meer mag worden gekozen? Hoe staat het met onze keuzevrijheid?

Bestaat er een vorm van wederkerigheid? Sturen wij ook lijsten naar Marokkaanse steden en gemeenten met namen waaruit mensen ter plaatse mogen kiezen wanneer zij hun kinderen een naam willen geven?

De vraag die ons allemaal bezighoudt, is hoe het zit met het internationaal overleg in deze zaak. Wordt hierover overleg gepleegd met Marokko? Binnen welke termijn mogen wij hieromtrent resultaat verwachten? Welk resultaat mogen wij verwachten?

Ik zie uw antwoord graag tegemoet.

03.03 Staatssecretaris Olivier Chastel: Ten eerste, de minister van Buitenlandse Zaken kan u het bestaan bevestigen van een dergelijke lijst. De lijst werd in 1990 opgemaakt door de Marokkaanse Hoge Commissie voor de Burgerlijke Stand en wordt regelmatig geactualiseerd.

Ten tweede, over de wijze waarop deze lijst aan de gemeenten wordt bezorgd, heeft de minister geen informatie. Hij ontvangt dergelijke lijst niet. De lijst is overigens gepubliceerd in een aantal werken over de burgerlijke stand.

Ten derde, er is over de lijst geen contact geweest met de Marokkaanse overheden.

Ten vierde, de minister heeft geen informatie over het al dan niet gebruiken van de namenlijst. Dit valt onder de gemeentelijke autonomie en onder de verantwoordelijkheid van de ambtenaren van de burgerlijke stand van de gemeenten. De minister wil de betrokkenen wel wijzen op artikel 37 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht dat bepaalt dat de vaststelling van de naam beheerd wordt door het recht van de Staat waarvan de persoon de nationaliteit heeft.

De vijfde en zesde vraag vallen niet onder de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken, wat niet wegneemt dat hij overweegt dit te agenderen op een eerstvolgende vergadering van de gemengde commissie België-Marokko.

03.04 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, op het einde van uw antwoord heeft u een sprankeltje hoop gegeven, maar die vragen zijn ondertussen al weken geleden ingediend. De thematieken zijn algemeen gekend en ook in de pers onder de aandacht gekomen. Ondertussen is de minister van Buitenlandse Zaken niet verder gekomen dan te overwegen om dit te agenderen op de vergadering van de gemengde commissie België-Marokko. Heeft de minister dan nog altijd geen tijd genoeg gekregen om enig resultaat te verbinden aan die langdurige overwegingen? Dat ontgoochelt mij wat.

Ik verwijs nog eens naar de uitspraken van diverse politici van allerlei pluimage. Daarin stelde men vast dat deze werkwijze van de Marokkaanse overheid absoluut af te keuren valt. Vanuit Marokko mengt men zich immers actief in Belgische aangelegenheden en gaat men actief in tegen het beleid gevoerd door de federale overheid en de deelstaatoverheden.

Deze inmenging druist nadrukkelijk in tegen de algemene samenwerkingsovereenkomst die België en Marokko er sinds 2002 op na houden. Het druist meer bepaald in tegen de principes van “partnerschap, medeverantwoordelijkheid, eerbied voor de rechten van de mens en de democratie”. Ik stel enkel vast dat de Marokkaanse overheid geen eerbied heeft voor de Belgische wetgeving en het Belgisch overheidsbeleid. Ik zou de minister met aandrang willen vragen om dit niet langer te overwegen maar om de agendering gewoon te besluiten en zijn Marokkaanse collega diets te maken dat wij absoluut niet gediend zijn met het Marokkaanse overheidsbeleid ter zake.

03.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, uw antwoord doet in feite weinig ter zake. Wij hoorden reeds van de minister van Justitie dat het hier een problematiek van internationaal privaatrecht betreft. Goed, maar wij zijn er vet mee. U voegt eraan toe dat het een kwestie van gemeentelijke autonomie betreft. Ik wil dat allemaal wel aannemen maar ik vraag mij alleen af wat er van de gemeentelijke autonomie zou overblijven mochten wij in het kader van de wederkerigheid een eigen lijst bezorgen aan de Marokkaanse gemeenten en steden. Collega Weyts heeft het voldoende aangehaald, ontwikkelingssamenwerking behelst ten minste respect voor elkaars rechtssysteem. Er is daar inderdaad een conflict op basis van artikel 37 van het IPR. Ik vraag dat de minister niet alleen overweegt om dat punt te agenderen in de gemengde commissie, ik vraag dat hij het effectief agendeert en dat men tot een oplossing komt met Marokko. Ik dacht dat dit reeds sedert 1994 aansleept, maar ik hoor van u dat het al van 1990 dateert. Laten wij er dan eindelijk eens werk van maken zodat er een einde aan kan komen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de Mme Marie-Martine Schyns au secrétaire d'État aux Affaires étrangères, chargé de la Préparation de la Présidence européenne, adjoint au ministre des Affaires étrangères, sur "le site internet dédié au choix du logo pour la présidence de l'UE en 2010" (n° 10664)

04 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, over "de internetsite voor de keuze van het logo voor het EU-voorzitterschap in 2010" (nr. 10664)

04.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, vous avez pris l'initiative de créer un site internet présentant les différents projets de logo pour la présidence belge de l'Union européenne en 2010. Je me suis rendue sur ce site et je trouve l'initiative intéressante mais plusieurs éléments m'ont surpris. Premièrement, il n'y a pas de mention de l'éditeur responsable du site. Ensuite, les règles en matière d'utilisation de l'hyper-lien et de respect de la vie privée n'y figurent pas davantage. Lorsqu'on demande aux votants d'encoder leur adresse électronique, ce qui paraît normal pour éviter qu'on vote plusieurs fois, on ne précise aucunement ce qui sera fait par la suite des adresses récoltées. Enfin, une série de logos est proposée aux votants: ils sont anonymes. Je pensais pourtant qu'un tel concours avait pour objet de mettre en avant les talents des créateurs.

Monsieur le secrétaire d'État, s'agissant d'un site émanant d'un service public, ne faut-il pas respecter toutes les règles de responsabilité et de droits d'auteur de manière exemplaire? Que comptez-vous faire de ce site après la clôture des votes? Que comptez-vous faire des adresses recueillies par ce biais? Enfin, il est paradoxal de ne pas indiquer les auteurs des logos. Cela ne génère-t-il pas un problème de droits d'auteur sur ce site? Ayant déposé ma question il y a 15 jours, je suis retournée voir ce matin en me disant que les mentions légales y figureraient peut-être. N'ayant rien vu de neuf, j'attends vos réponses. En attendant, je contribue à la visibilité et au référencement de ce site!

04.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Madame Schyns, je vous remercie pour votre question et pour l'intérêt que vous portez au sujet. La décision de créer un site internet permettant aux internautes d'indiquer leur logo préféré pour la présidence belge du Conseil a été prise par le groupe de suivi créé par décision du Conseil des ministres du 4 juillet 2008 et au sein duquel sont représentés tous les ministres fédéraux ainsi que les entités fédérées. L'élaboration et la gestion du site ont été confiées à la Direction générale "Communication externe" de la chancellerie du premier ministre. C'est donc la chancellerie qui est responsable de ce site. Pour information, le site a d'ailleurs été complètement réalisé en interne par ces services et n'a donc généré aucun coût.

Pour répondre à vos questions, le site respecte bien les règles en vigueur: ainsi, l'éditeur responsable du site est identifié dans le coin inférieur droit de la page par le logo ".be" qui est le logo officiel des autorités fédérales belges. Par ailleurs, il n'y a pas d'hyper-lien externe vu que les fenêtres auxquelles l'internaute a accès ne renvoient pas vers d'autres sites. Les participants ont tous marqué leur accord sur le règlement du concours par lequel ils acceptent notamment "tout développement, divulgation ou utilisation de leur projet par les organisateurs du concours". Cent quarante et un projets ont été reçus.

Des trois pays participant à ce projet de logo commun, la Belgique a connu le plus haut taux de participation. Les dix finalistes de chaque pays recevront un prix de 500 euros; quant au vainqueur, il recevra un prix de 10.000 euros pour le logo qui servira de base à la réalisation du logo officiel présidentiel pendant 18 mois.

L'obligation d'encoder l'adresse électronique du votant évite les votes multiples de la même personne, ce qui fausserait considérablement le jeu. Je peux vous rassurer: les adresses recueillies ne seront pas conservées. Ce type de procédure est par ailleurs très fréquemment utilisé pour les votes sur internet. De plus, aucune réclamation ne nous est parvenue quant au procédé adopté. Cette procédure d'adresse électronique a d'ailleurs porté ses fruits puisque l'un des 141 concurrents a été disqualifié parce qu'il était parvenu à contourner le système d'adresse e-mail retour pour vérification: il avait voté des centaines de fois pour son propre projet.

L'anonymat des logos est non seulement tout à fait normal mais a été imposé pour donner le maximum de chances à chaque participant. Le fait de pouvoir identifier les auteurs des projets fausserait le principe du concours qui est d'attribuer la même chance à chaque concurrent. À cet égard, chaque participant a expressément marqué son accord sur la présentation de son projet sous forme anonyme.

Enfin, pour que votre information soit complète, le jury international, composé des secrétaires d'État du trio présidentiel et d'experts en design et en art, s'est réuni à Budapest le 12 février dernier et a délibéré sur les 30 projets finalistes, dont 10 par État membre: 10 pour l'Espagne, 10 pour la Belgique et 10 pour la Hongrie. La sélection des 10 projets belges avait été effectuée précédemment par un jury qui s'est réuni le 5 février dernier et par cette consultation sur internet. Les projets des finalistes peuvent être consultés depuis vendredi dernier sur le site internet "logo2010.belgium.be", avec cette fois le nom des 10 gagnants. Dans un tel concours, il est intéressant de valoriser les 10 vainqueurs et non de stigmatiser les 131 autres. Le vainqueur du concours sera dévoilé ultérieurement, à l'occasion d'une rencontre commune de nos trois premiers ministres.

Enfin, je ne peux que me réjouir de l'engouement suscité par cette initiative: ce site internet a reçu, au-delà de vos visites multiples, 23.000 visites pour un total dépassant les 11.000 votes concernant les 131 participants.

04.03 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je suis partiellement rassurée suite aux informations que vous m'avez données, notamment celles concernant l'accord des participants sur leur anonymat. S'il y a un accord écrit de chacun, il me semble que l'ensemble des règles est respecté.

Par contre, j'émets quelques réserves concernant l'obligation d'avoir des mentions légales sur les sites internet. Je trouve formidable que le site n'ait rien coûté. Nous pouvons féliciter les services qui se sont occupés de la gestion de ce site. Le fait qu'il y ait déjà eu 11.000 votes est également à souligner alors que je pense que ce n'est pas encore totalement clôturé.

04.04 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Avez-vous trouvé que les dix logos finalistes étaient intéressants?

04.05 Marie-Martine Schyns (cdH): Tout à fait.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "les expulsions forcées au Cambodge" (n° 10728)

05 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de gedwongen uitwijzingen in Cambodja" (nr. 10728)

05.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, le Cambodge est en train de se forger une certaine réputation en matière d'expulsions forcées. Si j'ai mis ce point à l'ordre du jour, c'est pour deux raisons. Le Cambodge a signé le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) et il va présenter en mai 2009 devant le Comité des droits économiques, sociaux et culturels son premier rapport.

Tout État peut procéder à des expulsions ou expropriations, pour autant que cela se fasse suivant des règles bien définies et qu'il y ait indemnisation des personnes expulsées. Ici, c'est tout le contraire qui se passe. Dans les quartiers les plus pauvres de Phnom Penh, 152 familles ont été expulsées avec l'aide de bulldozers, sans procédure préalable et sans indemnisation. Ce sont les couches les plus fragiles de la société qui sont touchées.

Ce type de fait ne peut laisser indifférent et ne peut pas non plus être tu. J'aurais voulu connaître l'opinion du ministre à ce propos et savoir s'il avait l'intention de réagir à cette infraction manifeste au PIDESC et de la dénoncer dans le cadre du rapport qui doit être présenté à l'ONU en mai 2009. A-t-il des nouvelles des familles qui ont été expulsées?

05.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Cher collègue, le ministre des Affaires étrangères a été informé de cette situation, qu'il juge préoccupante. Ainsi, dans la nuit du 23 au 24 janvier, plus de 150 familles ont été expulsées par la force dans le centre de la capitale du Cambodge, Phnom Penh. Ces expulsions visent à permettre à une société privée de développer le site. Elles se sont déroulées au milieu de la nuit, sans aucun préavis, alors que des négociations étaient en cours. Les abris ont été détruits. Pour l'instant, les personnes concernées n'ont pas reçu de logement de remplacement adéquat.

Le ministre souscrit pleinement à l'analyse du rapport spécial de l'ONU sur le logement convenable. Il est regrettable que les négociations avec les résidents aient été abandonnées, empêchant des conflits de longue durée d'aboutir à une solution juste et légitime. Il est maintenant de la plus grande importance d'accorder aux résidents une compensation équitable pour la perte de leurs biens, de leur maison et de leur fournir une alternative convenable en matière de logement.

Ce n'est malheureusement pas un cas isolé. L'augmentation des expulsions au Cambodge est particulièrement alarmante. Il faut demander aux autorités cambodgiennes d'établir un moratoire national sur les expulsions jusqu'à ce que les politiques et actions dans le domaine soient pleinement conformes aux obligations internationales en matière de droits de l'homme.

En ce qui concerne une alerte par la Belgique du Comité des droits économiques, sociaux et culturels de l'ONU, le ministre souhaiterait vous rappeler que celui-ci est un comité de surveillance composé de 18 experts indépendants qui siègent en capacité personnelle. Il ne convient dès lors pas de l'alerter. Habituellement, le comité est bien informé, notamment via les ONG présentes sur place. L'ambassade de Belgique à Bangkok a pris contact avec la présidence locale de l'Union à Phnom Penh pour voir si une action coordonnée pouvait avoir lieu afin de relayer l'analyse du rapport spécial de l'ONU aux logements convenables. Dans ses contacts avec les autorités cambodgiennes, l'ambassadeur de Belgique ne manquera pas d'exprimer notre inquiétude face à ces expulsions.

05.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Il a malheureusement confirmé mes craintes et la réalité des faits exposés, ainsi que la répétitivité du phénomène, ce qui est réellement inadmissible. Le ministre m'a également confirmé que le Comité des droits économiques de l'ONU a été informé; c'est très bien ainsi.

Monsieur le ministre, je vous remercie pour l'action menée par le gouvernement en la matière.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "le négationnisme exprimé par l'Iran" (n° 10731)

06 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de negationistische uitspraken van Iran" (nr. 10731)

06.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, je voudrais revenir sur l'Iran et sur les déclarations répétitives du président de ce pays le jour de la commémoration au niveau international des victimes de l'holocauste et de la libération du camp d'Auschwitz.

Je ne sais pas s'il est nécessaire de rappeler les propos qui ont été tenus, encore que, comme on le dit, les écrits restent, les paroles s'envolent. Ainsi, le président iranien a qualifié le génocide des populations juives de mensonge de l'Occident dont l'enfant illégitime serait l'État Israël. J'en ai assez d'entendre ce genre de propos et j'estime que nous ne devons avoir de cesse de dénoncer ce type d'informations injustes et immondes.

Monsieur le secrétaire d'État, quelle est l'attitude du gouvernement par rapport aux propos tenus par le président iranien? Comment arriver à les sanctionner? Je sais que le président d'un État bénéficie de l'immunité. Toutefois, il ne faut pas s'étonner que ce genre d'attitude puisse susciter des mouvements plus violents.

Enfin, les États-Unis tentent aujourd'hui de se rapprocher de l'Iran. Ne serait-il pas nécessaire d'insister auprès du gouvernement américain pour qu'aucune transaction ne puisse avoir lieu quant à ce type de propos?

06.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, c'est évidemment avec indignation que le ministre des Affaires étrangères a pris connaissance des propos tenus par le président iranien Ahmadinejad, le mardi 27 janvier dernier.

Comme vous l'avez rappelé, ce jour-là se déroulait la Journée internationale de commémoration des victimes de l'holocauste, journée marquée, au demeurant, par la libération, il y a 64 ans, du camp d'extermination d'Auschwitz. Le même jour, un porte-parole du ministère iranien des Affaires étrangères faisait d'ailleurs une déclaration dans le même sens.

Dans un communiqué de presse paru le 29 janvier, le ministre a condamné ces propos avec force. Il a notamment rappelé qu'en 2005, l'Assemblée générale des Nations unies a adopté la résolution 60/7 co-parrainée par la Belgique sur le devoir de mémoire et d'éducation des générations futures au sujet de l'holocauste. Cette résolution a été adoptée à l'unanimité des 191 États membres de l'Assemblée générale des Nations unies, en ce compris l'Iran.

Le ministre a également rappelé le soutien constant de la Belgique à l'existence de l'État d'Israël.

En réponse à votre dernière question, il est prématuré d'émettre des jugements sur la politique du président Obama à l'égard de l'Iran. Selon le ministre des Affaires étrangères, celui-ci n'en a pas encore précisé les détails. Par ailleurs, faut-il relativiser non pas ses paroles mais bien la place d'Ahmadinejad dans le spectre politique iranien! En effet, ses déclarations ne sont pas nécessairement représentatives, au-delà de toute fonction qu'il occupe, de l'ensemble des courants de pensée iraniens.

06.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour cette réponse. Je suis d'accord pour éviter les amalgames entre les propos tenus par un président et la sensibilité du peuple iranien et de ses différentes composantes. Je resterai par contre attentif à la manière dont les États-Unis se comporteront à l'égard de l'Iran et à l'évolution future de leurs relations.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

07 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "het rapport van de EU-missie over het verloop van de verkiezingen in Rwanda in september 2008" (nr. 11035)

07 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "le rapport de la mission de l'UE relatif au déroulement des élections tenues au Rwanda en septembre 2008" (n° 11035)

07.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, op 26 januari heeft de EU-missie voor de waarneming van de verkiezingen in Rwanda van september 2008 haar eindrapport gepresenteerd in Kigali. Het EU-missierapport concludeert onder andere dat in 76% van de geobserveerde kiesbureaus de stembussen niet verzegeld waren, dat in 73% van de kiesbureaus het bovenste slot niet verzegeld was na het stemmen en dat het consolidatieproces in 63,9% van de kiesbureaus gebrekkig tot zeer gebrekkig werd uitgevoerd. Vandaar de volgende vragen.

Ten eerste, hebt u kennis genomen van het eindrapport van de EU Electoral Observation Mission over het verloop van de verkiezingen in Rwanda in december 2008? Dat rapport werd pas op 26 januari 2009 gepresenteerd in Kigali.

Ten tweede, hebt u kennis genomen van het weblog van professor Filip Reyntjens, specialist in Afrikaans recht en politiek, van zaterdag 31 januari 2009 met de titel: “Rwanda: a fake report on fake elections?”

Ten derde, bent u bereid de EU-vertegenwoordigers te vragen waarom dit rapport zo laat werd gepubliceerd en met zo’n laag mediaprofiel, en de Kamer te informeren over hun antwoord?

Ten vierde, professor Reyntjens claimt dat verschillende verkiezingswaarnemers van de EU-missie ervan op de hoogte waren dat het regime de uitslag van 98,3% voor het Rwanda Patriotic Front, gebaseerd op een sample van 24,96% van het aantal stemmen, te stalinistisch vond ogen. Om die reden zou het regime de uitslag eigenhandig hebben gewijzigd in 78,6% voor RPF, 13,13% voor PSD en 7,5% voor PL. Dat feit is echter niet opgenomen in het eindrapport van de EU-missie.

Mijnheer de staatssecretaris, bent u bereid uit te zoeken of het waar is wat professor Reyntjens beweert? Wat vindt u van die gang van zaken? Indien het waar blijkt te zijn, bent u dan bereid deze onverkwikkelijke gang van zaken onmiddellijk aan de orde te stellen bij de EU-collega’s opdat het frauduleuze handelen van regeringspartij RPF waarheidsgetrouw wordt geregistreerd?

Ten vijfde en ten laatste, bent u het met mij eens dat dit soort frauduleus handelen van de regeringspartij, en dus ook van de Rwandese regering, sancties van de donoren vereist. Welke concrete stappen gaat u daarvoor zelf ondernemen?

07.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, ten eerste, zoals zijn collega van Ontwikkelingssamenwerking, Charles Michel, heeft de minister van Buitenlandse Zaken eind januari 2009 kennis kunnen nemen van het eindrapport van de EU-waarnemersmissie, die in september 2008 de Rwandese verkiezingen onder leiding van het Britse Labourlid van het Europees Parlement, Michael Cashman, heeft waargenomen.

Ten tweede, ook de commentaren van professor Filip Reyntjens op diens blog zijn de minister bekend.

Ten derde, voornoemd eindrapport is meer dan vier maanden na de verkiezingen verschenen, wat inderdaad bijzonder laat is. De administratie van de FOD Buitenlandse Zaken alsook onze ambassade in Kigali hebben verschillende keren bij de waarnemers naar de redenen voor voormelde vertraging geïnformeerd.

Wij hebben de volgende antwoorden gekregen.

Er zijn lange, interne discussies geweest over de thema’s die het eindrapport diende aan te kaarten. Er waren eind 2008 tal van diplomatieke turbulenties tussen Rwanda en Europa na de aanhouding door Duitsland van Rose Kabuye, de protocolchef van president Kagame, wat ook voor vertraging heeft gezorgd. Voorts had de heer Cashman ook andere verplichtingen in het raam van de EU-ACP-relaties. Bovendien heeft de vertaling in het Frans voor extra vertraging gezorgd. De minister is de mening toegedaan dat deze antwoorden niet bevredigend zijn.

Ten vierde, het eindrapport onderstreept de vele problemen die de EU-waarnemersmissie heeft vastgesteld. Sta de minister toe om een paar van de bedoelde problemen te citeren.

- "Par conséquent, la consolidation des résultats a été globalement menée de façon non transparente";

- "le taux officiel de participation 98,13% est anormalement élevé";

- "la définition approximative de la notion de crime divisionniste dans les lois rwandaises peut s'avérer problématique dans le contexte de la liberté d'expression et de l'ouverture du débat politique."

Ten vijfde, op het moment dat de donoren nieuwe Rwandese aanvragen krijgen om de presidentiële verkiezingen van 2010 te financieren, is het van belang dat de conclusies van dit rapport nader worden besproken, in het bijzonder op Europees niveau, om er de nodige lessen uit te trekken.

07.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik heb een algemene reactie. Ik vind dat ons land, en zeker de huidige minister van Buitenlandse Zaken, te veel op een suikerzoete manier omgaat met het regime in Kigali. Ik ben van oordeel dat wegens de inhoud van dit rapport België wat krachtiger protest mag laten horen in Kigali.

Ik wijs erop dat België altijd voor de zachte aanpak heeft gepleit. Toen Zweden en Nederland de harde lijn hanteerden en Kigali lieten weten dat hun houding in de conflicten in Oost-Congo tot bepaalde budgettaire gevolgen kon leiden, heeft Kigali zich op een meer constructieve wijze opgesteld.

Ik pleit ervoor dat de minister een meer kordate houding aanneemt ten aanzien van het regime van Kigali. De praktijk van de voorbije jaren leert ons immers dat de zachte aanpak tot weinig of niets leidt. Alleen een kordate houding van de donorengemeenschap kan Kigali binnen bepaalde democratische lijnen laten lopen. In deze verkiezingen zijn er helaas al te veel fouten gemaakt. Ik reken erop dat de minister, met het oog op de presidentiële verkiezingen van 2010, de nodige garanties zal kunnen afdwingen opdat het verkiezingsproces correct en eerlijk zou verlopen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08 Questions jointes de

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "l'organisation du scrutin européen pour les Belges à l'étranger" (n° 10739)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "l'organisation du scrutin européen pour les Belges résidant à l'étranger" (n° 10825)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de organisatie van de Europese verkiezingen voor de Belgen in het buitenland" (nr. 10739)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de organisatie van de Europese verkiezingen voor de Belgen in het buitenland" (nr. 10825)

08.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, nous avons déjà eu l'occasion d'aborder en commission de l'Intérieur et avec d'autres collègues la question de l'extension du droit de vote des Belges résidant à l'étranger. Le MR a longtemps plaidé seul dans ce dossier avant d'être rejoint, ce dont je me réjouis, tout comme de constater que des propositions de loi en ce sens sont déposées aujourd'hui. Ces propositions recevront notre soutien. J'espère que nous pourrons avancer dans ce débat important.

Cela étant dit, pour ce qui est de l'organisation du scrutin européen de 2009 pour les Belges résidant à l'étranger, je souhaitais par cette question obtenir des précisions, notamment en termes d'information mais aussi sur la manière dont les inscriptions vont se dérouler, sur la manière de voter. Aujourd'hui, si je ne me trompe, les Belges résidant à l'étranger doivent se réinscrire à chaque fois pour pouvoir voter.

Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous nous communiquer d'autres informations sur l'organisation du scrutin, notamment au sujet de l'information que recevront nos concitoyens pour leur permettre d'exercer leur droit de vote en connaissance de cause? Pourront-ils le faire à temps? Des délais doivent être respectés en effet. En Belgique, les communes prennent en charge des campagnes de sensibilisation pour les Européens qui résident dans notre pays. Applique-t-on la même démarche dans d'autres pays en faveur de nos ressortissants? Les Belges expatriés sont-ils prévenus individuellement de la date des élections et surtout des modalités de vote qui leur sont offertes? Dans quels délais auront-ils accès aux informations relatives à ces élections?

08.02 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, je voudrais rassurer tout d'abord M. Baeselen: l'extension du droit de vote des Belges à l'étranger fait partie du programme du cdH depuis longtemps.

Aujourd'hui, la question porte sur l'organisation concrète du scrutin européen au sein de l'Union européenne puisque le ministre de l'Intérieur, qui a déjà répondu à une partie de nos questions, nous a renvoyés pour ce faire vers le ministre des Affaires étrangères.

Notre question est aussi motivée par le fait que, lors des dernières élections législatives, les choses ne se sont pas bien déroulées. En effet, nous avons connu la cacophonie sur le plan de l'administration de ce scrutin: bulletins arrivés trop tard, problèmes avec la firme DHL et, de là, beaucoup de frustration de la part des Belges qui vivent à l'étranger, dont pas mal se sont jurés que c'était la dernière fois qu'on les y prenait étant donné la lourdeur que leur participation continue à susciter.

Nos questions portent donc sur les modalités, le timing, le fait de recevoir ou non une information individuelle. Sera-ce une information sous forme d'affichage dans les postes diplomatiques ou bien les Belges à l'étranger seront-ils informés individuellement?

J'ai aussi une question sur la manière dont s'échangent les informations entre les États membres de l'Union européenne. En effet, la directive 93/109 prévoit qu'on ne puisse pas voter dans l'État d'origine ou dans l'État de résidence et qu'alors "l'électeur doit fournir une déclaration formelle précisant notamment qu'il n'exercera son droit de vote que dans un des deux États précités".

Comment s'organise concrètement le système obligatoire d'échange d'informations relatives aux citoyens communautaires inscrits sur les listes électorales respectives de chaque État membre?

08.03 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, voici quelques éléments de réponse à cette question qui vise l'organisation des élections européennes qui est effectivement de la compétence du ministre de l'Intérieur.

Nos ambassades et consulats de carrière ont reçu récemment les instructions nécessaires afin de pouvoir répondre aux questions de nos compatriotes. Voilà une première chose importante. Ces missions diplomatiques et postes consulaires enverront les formulaires nécessaires à tous ceux qui en feront la demande. Les informations sont également disponibles tant sur le site du département des Affaires étrangères que sur ceux de nos missions et postes à l'étranger.

À l'occasion des élections européennes précédentes, le ministre des Affaires étrangères a noté qu'une très grande majorité de nos compatriotes qui résident dans un autre État membre de l'Union européenne choisissent d'exprimer leur voix dans le pays où ils habitent. À l'époque, seules quelques centaines de personnes ont choisi de voter par correspondance en Belgique. Les instances chargées de l'organisation des élections dans les différents pays de l'Union sont en contact direct entre eux et échangent les informations nécessaires afin d'éviter qu'une personne ne vote à la fois dans son pays de résidence et dans le pays dont il a la nationalité. Ce système d'échange d'informations est mené par le département de l'Intérieur, en contact avec ses homologues dans les autres pays de l'Union.

08.04 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, en réponse à cette même question, le ministre de l'Intérieur nous avait renvoyés vers le ministre des Affaires étrangères, qui à son tour nous renvoie vers le ministre de l'Intérieur.

Ce qui me semble important, c'est que nos compatriotes à l'étranger soient sensibilisés sur la possibilité de voter et sur les modalités du vote. Différents canaux existent: d'abord, ce que la Belgique fait elle-même – et que le secrétaire d'État nous a rappelé –, à savoir les sites internet, les postes diplomatiques à l'étranger à même d'apporter l'information. Puis, il y a aussi – ce dont on est peut-être moins conscients – ce que les autres pays de l'Union entreprennent à l'égard des ressortissants européens sur leur territoire.

J'ose espérer, par exemple, qu'au niveau européen, il a été décidé que chaque pays mènerait une information auprès des Européens présents sur son territoire, à l'instar de ce que nous faisons. Je prends l'exemple de ma commune, qui va envoyer le prospectus édité par le niveau fédéral à l'ensemble des ressortissants européens inscrits sur son territoire. Cela représente près de 2.000 envois. J'espère qu'une démarche similaire sera entreprise par les autres pays européens, qu'il s'agit d'une démarche européenne commune.

Pour le reste, je pense effectivement, comme M. Dallemagne, qu'il faudra être attentif aux incidents qui se sont déroulés et éviter que des erreurs de ce type se reproduisent. Il faut faire en sorte que le citoyen belge qui réside à l'étranger ne soit pas dégoûté de voter, de par la lourdeur des procédures ou du fait que son vote ne serait pas pris en considération, entre autres parce qu'il est arrivé trop tard.

Le débat n'est pas clos!

08.05 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Je note cependant que trop peu de choses sont actuellement faites pour informer les Belges résidant à l'étranger. Comme vous le dites, en réalité, il n'y a pas du tout d'information proactive. On ne fait que répondre à leurs questions. C'est insuffisant!

Vous dites que les Belges ont le choix. Selon moi, il ne s'agit pas là d'un choix car ils ignorent qu'ils peuvent voter pour un candidat belge. Seuls 215 Belges résidant à l'étranger ont voté pour un candidat en Belgique. De deux choses l'une. Soit, les candidats en Belgique sont tous extrêmement décourageants, soit – et je pense que c'est plutôt cette hypothèse qui prévaut – aucune information n'est adressée aux Belges à l'étranger. Il me semble que l'on peut mieux faire dans ce domaine! On décourage véritablement les citoyens belges de garder un contact, notamment un contact de citoyen, avec leur pays d'origine.

Dans ce domaine, on pourrait au minimum prévoir une campagne d'affichage dans les postes diplomatiques. Je pensais que cela se faisait mais, à vrai dire, je n'en ai jamais entendu parler. En outre, on pourrait aussi tenter d'éviter la bureaucratie encore d'application aujourd'hui. Soixante jours avant le scrutin, ces personnes doivent avoir contacté leur poste diplomatique, avoir rempli un formulaire en trois parties, dont je vous passe les détails, avoir un certificat de résidence, etc. pour avoir accès à un bulletin de vote et pouvoir voter pour un candidat belge. Tout cela étant compliqué, je pense véritablement qu'elles ne font pas le choix de voter pour un candidat belge ou non. Elles n'ont tout simplement pas d'autre choix que de voter pour un candidat du pays dans lequel elles résident. Monsieur le secrétaire d'État, je vous invite vraiment à modifier ces méthodes.

08.06 Herman De Croo (Open Vld): Monsieur le président, un tout petit mot non pour justifier ma présence, comme ce sénateur qui venait chaque fois en séance plénière et faisait une interruption afin que son épouse sache qu'il s'était bien rendu au Sénat.

Je voudrais simplement soulever un point. Nous avons raison sur les Belges, mais il ne faudrait pas s'en souvenir uniquement en période électorale: il conviendrait vraiment de faire un jour le point sur ce problème de double nationalité. Voilà qui m'intéresse: ce lien est beaucoup plus consistant que celui précédemment cité.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

09 Question de M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la dépénalisation universelle de l'homosexualité" (n° 10755)

09 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de universele depenalisering van homoseksualiteit" (nr. 10755)

09.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le secrétaire d'État, au mois de décembre 2008, la France a défendu avec d'autres pays un projet de déclaration de l'Organisation des Nations unies sur la dépénalisation universelle de l'homosexualité, projet qui avait été vivement critiqué par le Vatican qui voyait là un risque d'étendre le mariage gay et les relations homosexuelles. Un certain nombre de pays se sont rangés derrière cette déclaration, qui a pour seul but de plaider pour la dépénalisation. Ces pays considèrent cette démarche comme totalement en respect avec le droit actuel et qui leur paraît juste à la fois sur le plan éthique et sur le plan humain.

Ce projet de déclaration sur l'orientation sexuelle et l'identité de genre, selon l'intitulé de cette déclaration, avait été énoncé au mois de mai de l'année dernière par la secrétaire d'État française aux Droits de l'homme. Un certain nombre d'autres pays ont été co-auteurs: l'Argentine, le Brésil, le Japon, la Norvège, la Croatie, l'Ukraine, la Nouvelle-Zélande, les Pays-Bas. D'autres pays étaient encore en discussion pour s'y associer.

Entre-temps je pense que la Belgique a signé cette déclaration. Je voudrais en avoir la confirmation. J'ai cru lire que l'ensemble des vingt-sept pays européens sont signataires et soutiennent le projet de déclaration de l'ONU. Quelles sont les démarches que nous entamons au niveau bilatéral et multilatéral pour soutenir ce texte?

09.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur Baeselen, cette déclaration sur la dépénalisation universelle de l'homosexualité est une initiative européenne portée par la présidence française. Une task force a été créée au sein de l'Union pour la promouvoir, à laquelle la Belgique a contribué activement. D'un point de vue tactique, il a été décidé qu'il serait préférable que ce projet soit mené par une alliance transrégionale, raison pour laquelle un groupe d'une dizaine de pays de toutes les régions a été publiquement présenté comme les leaders du projet.

Au niveau européen, il a été décidé que la présidence et les Pays-Bas représenteraient l'Union. La Belgique a fortement appuyé ce projet, y compris en s'exprimant publiquement lors du séminaire organisé par la France et les Pays-Bas sur le sujet à New York. Signée par soixante-six États, cette déclaration représente un succès certain et elle s'inscrit dans la suite d'autres initiatives prises aux Nations unies et que la Belgique avait déjà appuyées. Cette initiative a toutefois suscité une forte opposition, principalement de pays musulmans mais aussi du Saint-Siège. Sous la direction de la Syrie et de l'Égypte, cinquante-neuf États ont signé une contre-déclaration sur les prétendues notions d'orientation sexuelle et d'identité de genre.

Dans ce contexte, il faut rappeler que l'objet de la déclaration est la dépénalisation de l'homosexualité. Il ne s'agit évidemment pas de créer de nouveaux droits ou d'obliger les États à reconnaître le mariage homosexuel, comme le Saint-Siège croit le savoir et cherche à le faire croire. Il s'agit de plaider pour que plus personne ne soit emprisonné à cause de son orientation sexuelle. Avec ses partenaires de l'Union, la Belgique poursuivra ses efforts pour faire progresser cette question au sein des Nations unies, dans les enceintes régionales comme le Conseil de l'Europe ou l'OSCE mais aussi dans tous ses contacts bilatéraux.

09.03 Xavier Baeselen (MR): Je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse. Comme il l'a dit très justement, cette déclaration vise à la dépénalisation de l'homosexualité. Par conséquent, les déclarations du Vatican et d'autres États comme les États-Unis n'ont pas lieu d'être. Je suis heureux d'entendre que la Belgique, même si elle n'est pas apparue en première ligne comme signataire, est partie prenante au processus. Dans nos contacts bilatéraux et multilatéraux, mais aussi, comme nous avons pu en convenir avec le ministre de la Coopération au développement, dans la politique de coopération, la question de l'identité de genre est présente. C'est une autre occasion d'œuvrer en vue de la dépénalisation de certains comportements constituant encore des infractions ou des crimes pour la législation de certains États.

Le président: (Intervention hors micro)

09.04 Xavier Baeselen (MR): Je lui en parlerai et nous lui enverrons le compte rendu de nos travaux.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

10 Question de Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la situation au Darfour" (n° 10773)

10 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de situatie in Darfur" (nr. 10773)

10.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, on a pu lire dernièrement dans la presse des propos de "Médecins Sans Frontières" faisant état d'une situation humanitaire catastrophique au Darfour. Vous me direz sans doute que la situation n'est pas nouvelle. Toutefois, on y constate visiblement un regain de tensions et une dégradation de la situation humanitaire. En effet, les campements de réfugiés sont transformés en bidonvilles. Les gens vivent dans une situation de dépendance totale à l'égard des organisations humanitaires. Les populations originelles du Darfour ne peuvent même plus regagner leur village, d'autres populations s'y étant installées. En effet, le vol des terres par les miliciens Janjaweed, toujours présents et qui se déplacent de village en village, continue.

Même dans les camps, la sécurité est faible. Les recrutements d'adolescents, voire d'enfants pour qu'ils deviennent des enfants soldats se poursuivent ainsi que le viol des femmes.

L'arrêt de la Cour internationale contre le président El Bechir fait craindre que la situation devienne de plus en plus tendue pour les expatriés. En effet, le gouvernement se montre suspicieux à l'égard de l'aide humanitaire: les formalités administratives sont nombreuses et contraignantes, peu de visas sont accordés pour les expatriés chargés du soutien psychologique à la population, etc.

Même si, hier, j'ai déjà abordé le problème avec le ministre des Affaires étrangères lors de la discussion relative au travail de la Belgique dans le cadre du Conseil de sécurité des Nations unies, je voudrais vous poser quelques questions.

Quels sont les plans d'action du Conseil de sécurité de l'ONU pour contrer cette situation? Comment compte réagir la Belgique?

De quelle façon peut-on augmenter la pression internationale exercée sur le président El Bechir tout en assurant la sécurité des travailleurs humanitaires et de la population?

Un renfort des forces militaires ONU/Union africaine est-il envisagé?

Le président: Chers collègues, M. le secrétaire d'État vient de me signaler qu'il devait participer, à midi, à une réunion.

Comme je me suis engagé, auprès de la présidente de cette commission, d'achever l'ordre du jour, je vous demande de faire preuve de concision. Je rappelle que le Règlement prévoit un temps de parole de 5 minutes pour la question et la réponse.

10.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, l'action du Conseil de sécurité se situe en premier lieu au niveau politique. Le médiateur conjoint ONU/Union africaine essaie d'arriver à un accord-cadre avec le gouvernement soudanais et les rebelles.

La Belgique partage l'avis suivant lequel seul un règlement politique pourra mettre fin à la crise au Darfour.

Le déploiement de la MINUAD, la force de l'ONU et de l'Union africaine, est en cours depuis janvier 2008. Le Conseil de sécurité attache beaucoup d'importance à la situation humanitaire et sécuritaire qui ne se sont pas améliorées au long de l'année 2008. Au contraire, le nombre de personnes déplacées a augmenté significativement, ce qui souligne l'urgence du déploiement complet de la MINUAD.

Un point positif à signaler concerne la prolongation par le gouvernement soudanais, voici environ deux mois, du moratoire sur la facilitation de l'aide humanitaire au Darfour. La Belgique a, dans ce contexte, rappelé l'importance de sa mise en œuvre.

Enfin, le ministre des Affaires étrangères tient à mentionner l'action de la Cour pénale internationale. Pour rappel, c'est le Conseil de sécurité qui a transféré la gestion de la situation au Darfour à la Cour pénale internationale en 2005. La Belgique estime que le Soudan a l'obligation de coopérer avec la Cour pénale internationale. Notre pays déplore ouvertement l'attitude négative du gouvernement soudanais à ce sujet, qui s'est encore manifestée dans plusieurs déclarations récentes.

En réponse à votre deuxième question, les objectifs de déploiement de la MINUAD n'ont pas encore été atteints. Outre le manque d'effectifs – à peine 60% des forces prévues ont été déployées en décembre 2008 –, la MINUAD est handicapée par la maigreur de ses équipements lourds (hélicoptères, véhicules et matériel de vision de nuit).

Par ailleurs, le gouvernement soudanais a été accusé d'entraver le déploiement des troupes non africaines et de bloquer les livraisons de matériel.

En tant que membre non permanent du Conseil de sécurité, la Belgique a exprimé l'espoir que l'objectif annoncé d'atteindre, d'ici la fin mars 2009, 80% des forces déployées sur place pourra être respecté.

10.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses.

Je suis d'accord avec les propos que vous avez tenus par rapport à la résolution politique de ce conflit qui dure depuis trop longtemps. Il faut rester vigilant par rapport à la bonne avancée du mandat d'arrêt émis par la Cour pénale internationale. Il est important que la justice internationale puisse faire son travail, également afin que cela serve d'exemple. Toutefois, il faut éviter des répercussions graves sur la population et les travailleurs humanitaires au Darfour. Si les ONG se manifestent de cette façon, c'est qu'il est vraiment difficile de mener un travail sur place, travail souvent réalisé au prix de la vie.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

11 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, over "het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie in 2010" (nr. 10781)

11 Question de M. Roel Deseyn au secrétaire d'État aux Affaires étrangères, chargé de la Préparation de la Présidence européenne, adjoint au ministre des Affaires étrangères, sur "la présidence belge de l'Union européenne en 2010" (n° 10781)

11.01 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, wij hadden reeds een gedachtewisseling over de invulling van het programma van het Belgisch voorzitterschap met zaken die onder meer gedistilleerd waren uit het internetforum. Toch vind ik het belangrijk u nog eens expliciet te ondervragen over twee punten die ons nogal na aan het hart liggen, op twee verschillende terreinen, waarrond reeds heel wat parlementair werk is gebeurd in diverse commissies en waarvan wij denken dat het zeer goed zou zijn mochten ze prominent op de agenda komen van het voorzitterschap.

Een eerste luik is dat rond de millenniumdoelstellingen. België heeft daar al heel wat engagement in getoond. Specifiek rond de doelstellingen 5, 6 en 8 over moedersterfte, seksuele en reproductieve gezondheid, aids, malaria en besmettelijke ziekten en waar het gaat over engagement uit het Noorden met zeker de dimensie sociale rechten en waardig werk, denk ik dat wij als Europese lidstaat heel wat expertise en credibiliteit hebben. Het is ons bijna op het lijf geschreven om daar wat meer rond te doen, zeker op het moment waarop België, samen met Spanje en Hongarije, het voorzitterschap van de Unie zal waarnemen. Dan zullen we op vijf jaar, een belangrijk momentum, van de einddatum van de millenniumdoelstellingen staan. Dan zullen we de balans moeten opmaken en wellicht ook een tandje moeten bijsteken.

Vandaar mijn vraag aan u of dit expliciet een lijn zal zijn voor het Belgische voorzitterschap, of wij daar acties rond kunnen doen, of u bereid bent om dat prominent mee te nemen. Zeker de zaken die ik kwam op te sommen zullen zeer actueel zijn, ook in het licht van de mondiale economische en financiële perikelen. Zeker voor een waardig inkomen in het Zuiden en het Noorden is de problematiek meer dan ooit aan de orde en heeft de Unie er alles bij te winnen dat wij daar meer alert voor zijn.

Een tweede luik of problematiek is van een totaal andere aard. Daar werden ook al engagementen in genomen door collega’s van u, naar aanleiding van Europese vakraden. Daar werd echter nooit getrancheerd of werd de zaak voor zich uitgeschoven. Het betreft meer bepaald de ambitieuze objectieven die ook de Unie bij vorige communicatie heeft vooropgesteld in het kader van I-2010, met de bedoeling de digitale economie te ondersteunen en te promoten.

België heeft volgens verschillende beleidsnota’s de ambitie om een kernregio van de kenniseconomie te worden. Het is goed dat het Europees voorzitterschap aan deze ambitie mee gestalte geeft. Heel specifiek had ik u daarover gevraagd wat de ambities van België zijn met betrekking tot ICT en telecom in het kader van dit voorzitterschap. Zal een digitaal plan met lange termijnobjectieven worden vastgelegd? Verscheidene ministers zeggen dat het sociale breedbandtarief Europees moet worden geregeld. Nu kan men dit doen als pionier en moet de overheid dit zelf ten laste nemen. Wanneer dit Europees erkend zou zijn binnen de universele dienstverlening, kan men werken met een vorm van sectorfinanciering. Het is belangrijk om de sociale invulling van breedbandinternet in de universele dienstverlening in te brengen wanneer we onze digitale ambities, ook inzake e-government, willen waarmaken. U bent gestart met het internetforum, dus u zult ongetwijfeld ook gevoelig zijn voor de problematiek.

Wat kwam er naar voor in gesprekken op de EU-raad in november 2008 met betrekking tot dit thema? Wat zijn de ambities van België met betrekking tot de sociale invulling van breedbandinternet in het kader van het voorzitterschap?

Mijnheer de voorzitter, dit was op een drafje met respect voor de tijdslimieten.

11.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, u zult uit mijn uiteenzetting van 27 januari opgemaakt hebben dat de uitwerking van het gezamenlijke EU-voorzitterschapsprogramma van Spanje en Hongarije nog maar recent in een stroomversnelling is getreden en dat het interne debat zich tot op vandaag vooral toespitst op de hoofdlijnen van ons toekomstig programma.

De gedetailleerde bespreking van alle onderscheiden beleidsdomeinen van de Europese Unie is nog maar net begonnen en zal enkele maanden duren. Bovendien zal pas in een later stadium de concrete uitwerking van het Belgische EU-voorzitterschapsprogramma beginnen. Dit kan maar zinvol gebeuren wanneer de nieuwe Europese Commissie zal zijn aangetreden en na afloop van het Zweedse voorzitterschap dat ons triovoorzitterschap onmiddellijk voorafgaat. Toch is het reeds te noteren dat het triovoorzitterschap al de twee onderwerpen geïdentificeerd heeft die u in uw vraag aanstipt.

Over de millenniumdoelstellingen, het volgende. Ik heb na intern overleg met de betrokken instanties bekomen dat er in het strategische kader van het trioprogramma gevraagd zal worden om in 2010 door de Commissie een tussentijdse evaluatie te laten maken over de realisatie van de millenniumdoelstellingen. De EU is de motor van een dynamiek en een reeks initiatieven onder Belgisch voorzitterschap zou deze moeten voortzetten en versterken. In die optiek denken wij op dit ogenblik actief na over de meest adequate manier om de voortzetting van de millenniumdoelstellingen te valoriseren in 2010. België zal de geboden kans aangrijpen om de inspanningen van de EU voor het behalen van de millenniumdoelstellingen te stimuleren.

Wij herinneren eraan dat deze doelstellingen de kern vormen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU en ons land.

Belangrijke vraagstukken als de problematiek van de wereldwijde financiële crisis, de grote epidemieën zoals aids en malaria of de strategie inzake water maken al deel uit van de geprivilegieerde actiedomeinen van ons land en zullen daar deel van blijven uitmaken tijdens het Belgisch voorzitterschap.

Wat de toegang tot het internet betreft, wenst België samen met de andere voorzitters van het trio - Spanje en Hongarije - in nauwe samenwerking met de Europese Commissie een ambitieus plan voor de periode na 2010 voor te stellen.

Dit plan moet dienen om verschillende objectieven te helpen realiseren: de uitbreiding van de toegang tot breedbandnetwerken, de versterking van de veiligheid in de digitale wereld en het maximaal verkennen van de mogelijke antwoorden op de maatschappelijke uitdagingen die worden gesteld door de informatiemaatschappij, met name e-leren, e-gezondheidszorg, e-overheid en e-identiteit.

Tijdens de voorbije Raad Telecommunicatie hebben alle delegaties het belang onderstreept van de breedbandnetwerken voor de informatiemaatschappij en de burger, in het bijzonder in het kader van het digitaal dividend.

De Europese regelgeving zou een kader moeten bieden om zowel concurrentiedynamiek als investeringen te bevorderen. Er dient een evenwicht te worden gevonden tussen flexibiliteit voor de lidstaten en harmonisering van de markt op Europees niveau. Zo zou bijvoorbeeld elke lidstaat op zijn ritme een objectief van toegang tot breedband kunnen bepalen.

Binnen Europa wordt de nadruk gelegd op de noodzaak van een informatiemaatschappij voor iedereen. België is van oordeel dat de toegang tot breedband een essentieel goed vormt. Om ervoor te zorgen dat elke burger toegang heeft tot breedbandinternet dient deze toegang inderdaad te worden opgenomen in de universele dienstverlening.

11.03 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb een korte repliek. Ik constateer twee zaken. Ik ben op tijd met mijn vragen, want er moet nog heel wat worden besproken, genegotieerd en gecheckt. De problemen zijn ook gekend, en dat is een zeer goede uitgangspositie voor mijn vragen: zij worden op tijd gesteld en zijn geïdentificeerd.

Ik hoop dat die ambitie kan worden waargemaakt. Ik ben blij te vernemen dat België op de Raad van november zich expliciet heeft ingeschreven in de logica van het sociale tarief en de verdiscontering van de breedband in de universele dienstverlening. Wij hopen dat de Europese collega’s daarvan kunnen worden overtuigd, dat er op die terreinen een tand wordt bijgestoken en dat zij niet zullen sneuvelen gedurende de negotiatierondes van de komende maanden, aangezien zij zo prominent door u worden onderstreept.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: M. Baeselen accepte que sa question n° 10800 soit reportée à la fin de nos travaux ou à une prochaine séance. La question n° 10816 de M. Moriau est transformée en question écrite.

12 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "un avocat défenseur des droits de l'homme détenu arbitrairement en Chine" (n° 10868)

12 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "een in China arbitrair vastgehouden advocaat die opkomt voor de mensenrechten" (nr. 10868)

12.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, il n'est pas courant d'avoir un avocat qui défend les droits de l'homme en Chine, d'autant plus qu'on ne le laisse pas agir très longtemps!

Monsieur le secrétaire d'État, Gao Zhisheng a été reconnu en 2001, par une publication chinoise éditée par le ministère de la Justice, comme étant l'un des dix meilleurs avocats de Chine. C'est déjà un prix du mérite! En 2007, il reçoit le "Courageous Advocacy Award" qui le récompense, en tant qu'homme de loi, pour avoir fait preuve de courage dans des matières assez sensibles ou hautement médiatisées. Ces affaires concernent notamment les atteintes aux droits des personnes et mêlent souvent la police chinoise ou d'autres agences gouvernementales. C'est probablement la raison pour laquelle, aujourd'hui, l'État chinois lui réserve un sort particulier.

Selon mes informations, il aurait été arrêté le 15 janvier 2009 par les forces de sécurité et serait maintenu en détention dans un lieu tenu secret. Des craintes s'élèvent quant à d'éventuelles tortures dont il ferait l'objet.

Le ministre des Affaires étrangères a-t-il connaissance de ces faits? Quelles actions peuvent-elles être entreprises pour appeler le gouvernement chinois à prendre les mesures nécessaires pour s'assurer de la sécurité et du bien-être de Gao Zhisheng pendant sa "garde à vue" et le libérer au plus tôt?

12.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Cher collègue, bien que le cas particulier de M. Gao Zhisheng ne soit pas encore connu du ministère des Affaires étrangères, les pratiques de harcèlement ou pire, dont sont victimes les militants des droits de l'homme en Chine retiennent toute l'attention du département.

Il s'agit d'un des thèmes les plus importants dans le dialogue entre l'Union européenne et la Chine sur les droits de l'homme. Il est également régulièrement abordé lors des rencontres officielles entre les autorités belges et chinoises, au cours de certaines desquelles le ministre des Affaires étrangères a par exemple explicité le cas de Hu Jia.

Il est évidemment de l'intention du ministre des Affaires étrangères d'en faire autant pour le cas que vous évoquez, pour peu que notre département puisse avoir suffisamment d'informations détaillées et qu'elles soient portées à notre connaissance avant une prochaine rencontre bilatérale.

12.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je me permets de vous renvoyer à un communiqué d'Amnesty International du 3 février, il y a donc une quinzaine de jours déjà et qui traite de ce point de manière spécifique. Il faut partir de là pour pouvoir réagir. Pour ma part, je demanderai aux barreaux de ce pays de mener une opération de réaction car quel que soit l'endroit au monde où les avocats prennent des risques, il faut pouvoir être défendu par la communauté internationale. Je voudrais que le gouvernement belge intervienne.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

13 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "het handelsakkoord met Moldavië" (nr. 10951)

13 Question de M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "l'accord commercial avec la Moldavie" (n° 10951)

13.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, de Europese Unie verleende vorig jaar autonomous trade preferences, ATP’s, aan Moldavië. Blijkbaar gaat het hier om een markttoegang die gelijkaardig is aan het “everything but arms”-regime voor de minst ontwikkelde landen, maar die formeel verschilt van dat regime en van het GSP, het generalized system of preferences plus.

De reden die de Europese Commissie gaf toen zij dat voorstelde, is erg merkwaardig, vooral in het licht van de discussies over de EPA’s, de economische partnerschapsakkoorden. Ik citeer: “The main reason for including this commitment in the action plan was that Moldova is the poorest country on the European continent. To offer Moldova an improved access to the EU market would support the development of its economy through increased export performance. Furthermore it was clear that entering into negotiations on a Free Trade Agreement with Moldova is not an option, as Moldova does not possess the competitive strength to take on reciprocal obligations of such an arrangement with the EU.”

Mijnheer de staatssecretaris, de Europese Ministerraad, en dus ook België, heeft die beslissing goedgekeurd, maar er kunnen daarbij toch een aantal vragen gesteld worden.

Ten eerste, waaruit bestaan die autonomous trade preferences?

Ten tweede, hoe vallen die te rijmen met het principe van non-discriminatie van de Wereldhandelsorganisatie?

Ten derde, waarom – dit is misschien de belangrijkste vraag – krijgt Moldavië niet-wederkerige handelspreferenties en moeten de ACP-landen, die veel minder competitive strenght hebben, via de EPA’s wel uitgebreide en diepgaande wederkerige verplichtingen op zich nemen? Dat is een eigenaardigheid die enige uitleg verdient.

13.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: De autonome handelspreferenties die door de Europese Unie in 2008 aan Moldavië zijn toegekend, bestaan uit een bijna volledig rechtenvrije en quotavrije toegang voor Moldavische producten tot de EU, met uitzondering van enkele landbouwproducten. Dat voordelig regime werd aan Moldavië toegekend, omdat het land het armste van Europa is. Tevens vormt het een compensatie voor de nadelige effecten die Moldavië ondervond van de toetreding van Roemenië tot de EU. De Moldavische export naar de EU bestaat vooral uit textiel, schoenen en landbouwproducten, en bedroeg 726 miljoen euro in 2007, terwijl de Europese export naar Moldavië 1,5 miljard euro bedroeg.

De EU heeft een tijdelijke derogatie aan de Wereldhandelsorganisatie gevraagd en verkregen, zoals de waver die de unilaterale preferenties van Cotonou tussen 2000 en 2007 hebben kunnen genieten. Alhoewel genereus, zijn de autonome preferenties ten gunste van Moldavië niet zo omvangrijk als de toegang die de minst ontwikkelde ACP-landen binnen het everything-but-arms-stelsel genieten, of die de meeste niet-minstontwikkelde ACP-landen in het kader van de economische partnerschap-akkoorden, de EPA’s, genieten.

Het niveau van liberalisering dat in onderhandelingen aan ACP-landen in de Europese partnerschapsovereenkomsten gevraagd wordt, is het minimum dat nodig is om van een vrijhandelszone die voldoet aan de voorwaarden van de Wereldhandelsorganisatie, te kunnen spreken. ACP-landen beschikken over lange transitieperiodes en kunnen volledige sectoren van het akkoord uitsluiten.

Er bestaat geen verplichting om andere sectoren dan de sector van de goederen in de onderhandelingen te integreren, alhoewel de andere domeinen, diensten, investeringen en transparantie van openbare bestedingen, door vele ACP-landen ervaren worden als een nuttig element van de EPA.

Op termijn zal ook met Moldavië een vrijhandelszone onderhandeld worden. De haalbaarheidsstudie voor een omvattend vrijhandelsakkoord is lopende. Naarmate het land zich ontwikkelt en zich verder in de Europese economie integreert, zullen de asymmetrische elementen geleidelijk verdwijnen.

13.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, u bevestigt dat Moldavië kan rekenen op een bijzonder gunstig handelsregime, een niet-wederkerig handelsregime. Op zichzelf valt dat best wel te verdedigen.

Zoiets valt dan echter ook in dezelfde mate te verdedigen voor de ACP-landen, die nu getroffen worden door de economische partnerschapsakkoorden, die toch wel een mate van liberalisering opleggen, een mate van markttoegang verplichten, waardoor het risico bestaat dat de economieën van die minst ontwikkelde landen beschadigd worden of kapot geconcurreerd worden door sterke economieën uit bijvoorbeeld West-Europa. Er kan daar effectief een probleem vastgesteld worden. Er werd ook een mate van dwang uitgeoefend ten opzichte van die landen om de economische partnerschapsakkoorden te accepteren.

Wij blijven dat betreuren en wij betreuren dat er voor het ene land blijkbaar wel een niet-wederkerigheid mogelijk is en voor een aantal andere landen, meer bepaald van het Zuiden, in veel mindere mate.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

14 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la rencontre du ministre avec le ministre des Affaires étrangères colombien" (n° 11006)

14 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de ontmoeting van de minister met de Colombiaanse minister van Buitenlandse Zaken" (nr. 11006)

14.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 4 février dernier, le ministre des Affaires étrangères a rencontré son homologue colombien en vue de procéder à la signature d'un accord concernant l'encouragement et la protection réciproque des investissements. Comme vous le savez certainement, la Colombie est en proie à un conflit armé interne entre des groupes d'opposition armés, les para-militaires, les narcotrafiquants, les forces de sécurité gouvernementales. La persistance de ce conflit armé en présence de multiples acteurs entraîne une crise humanitaire et sociale profonde.

Le conflit armé a des répercussions importantes sur les populations civiles, surtout sur celles des zones rurales. Certains groupes sont particulièrement vulnérables: les femmes, les enfants, les défenseurs des droits de l'homme, les syndicalistes, les communautés indigènes et afro-colombiennes, les agriculteurs et les communautés paysannes.

La situation des syndicats est particulièrement préoccupante en Colombie, puisque ce pays est considéré par la plupart des centrales syndicales internationales regroupées au sein de la Confédération syndicale internationale, comme étant le pays le plus dangereux au monde pour l'exercice des activités syndicales.

Mes questions sont les suivantes.

Comment se sont déroulées les négociations relatives à la signature de cet accord?

Des clauses sociales et environnementales ont-elles été soulevées lors de ces négociations? Si oui, ont-elles pu être introduites dans l'accord ou font-elles l'objet de protocoles annexes?

L'accord fait-il référence aux règles de l'Organisation internationale du Travail?

Par la même occasion, où en sont les négociations au niveau européen concernant l'accord d'association avec la Communauté andine des nations Colombie-Pérou-Bolivie-Équateur et l'Union européenne?

Le 9 décembre dernier, la Commission européenne a décidé d'accorder à 16 pays en développement, parmi lesquels la Colombie, un accès en franchise de droits au marché de l'Union pour quelque 6.400 positions tarifaires, et ce au titre du régime spécial d'encouragement en faveur du développement durable et de la bonne gouvernance.

Tous les pays doivent ratifier et, plus important, effectivement mettre en œuvre les 27 conventions essentielles des Nations unies et de l'OIT concernant les droits de l'homme et ceux des travailleurs, ainsi que d'autres conventions internationales relatives à l'environnement et aux principes de bonne gouvernance. Pouvez-vous nous fournir des informations concernant les critères d'admissibilité établis par la Commission européenne? Dans le cadre de l'examen du dossier relatif à la Colombie, ce pays a-t-il effectivement mis en œuvre et respecté l'ensemble de ces conventions ou des remarques particulières ont-elles été soulevées par la Colombie?

14.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Lalieux, deux cycles de négociations ont été organisés entre l'Union économique belgo-luxembourgeoise et la Colombie, en décembre 2007 et en avril 2008. C'est la procédure normale pour l'élaboration de semblables accords bilatéraux d'investissement. Les discussions se sont déroulées dans un climat ouvert, amical, constructif, sur la base d'un projet de texte convenu entre les deux parties. À la date du 30 avril au matin, la plupart des articles étaient entièrement acceptés.

En ce qui concerne les clauses sociales et environnementales, une ultime réunion a été programmée le 30 avril 2008 dans l'après-midi, au ministère colombien de la protection sociale, entre la délégation et le vice-ministre compétent, afin d'identifier le minimum absolu des Colombiens en la matière et permettre ainsi à la délégation d'en tenir compte.

Conformément aux décisions du gouvernement en la matière, il convient de chercher à conduire un dialogue stimulant avec les pays partenaires sur l'importance de prendre en compte les normes sociales et environnementales, avant d'entamer les négociations sur les accords bilatéraux concernant l'encouragement et la protection réciproque des investissements.

Dans le cas de la Colombie, après d'intenses discussions et moyennant la flexibilité nécessaire des deux parties, le résultat obtenu s'est pourtant avéré meilleur que prévu. Finalement, le texte a été paraphé avec une mention explicite de non-abaissement des normes en matière sociale et environnementale. C'est la Colombie elle-même qui a proposé une référence explicite à l'OIT. La Colombie a souhaité limiter la portée des dispositions sociales de ce traité aux droits fondamentaux.

Dans la définition de la législation du travail, il est fait référence aux droits universellement reconnus des travailleurs, tels qu'acceptés dans le cadre de la déclaration de l'Organisation internationale du Travail relative aux principes et droits fondamentaux du travail et son suivi dont le droit d'association, le droit d'organisation et de négociation collective, l'interdiction de recourir à quelque forme de travail forcé ou obligatoire et l'âge minimum d'admission des enfants à l'emploi. Cet accord est, du point de vue du ministère des Affaires étrangères, défendable.

Le quatrième tour des négociations entre l'Union européenne et la Communauté andine pour la conclusion d'un accord d'association prévu au mois de juillet 2008 a été annulé à la demande de la partie andine.

Les différences d'approche entre les pays de la Communauté andine ont amené l'Union européenne à reformuler la méthode de négociations.

Lors de sa session du 19 janvier 2009, le Conseil de l'Union a décidé de continuer les négociations de région à région pour ce qui concerne le volet du dialogue politique et de la coopération. Par contre, pour ce qui concerne le volet économique et commercial, il a été décidé de négocier bilatéralement tout en laissant la porte ouverte à tous les pays de la Communauté andine pour s'associer à ces pourparlers.

Les critères d'admission au SPG+ sont déterminés par le règlement du Conseil du 22 juillet 2008. Afin d'être éligibles, les pays candidats doivent, notamment remplir des critères de vulnérabilité de leur économie, avoir ratifié et mis en œuvre vingt-sept conventions des Nations unies et de l'Organisation internationale du Travail. Cette dernière condition a été renforcée dans le règlement de 2008 dans la mesure où la ratification de l'ensemble des conventions est désormais nécessaire. Dans son analyse, la Commission se base notamment sur les informations fournies par les organes de monitoring des diverses conventions internationales concernées. Le règlement prévoit également la possibilité d'ouvrir une enquête en cas de violation d'une convention, la sanction pouvant être la suspension du bénéfice du SPG+.

Dans le cas de la Colombie, un débat a eu lieu au sein du Conseil quant au respect par le pays de certaines conventions de l'OIT et d'une convention sur la torture. Le degré de respect de ces conventions a cependant été jugé suffisant et la Colombie, qui a été admise le 1^er janvier 2009, a bénéficié du SPG+ pour la période 2009-2011.

14.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Il est vraiment important d'inclure, lors de la signature de traités entre la Colombie et la Belgique, des clauses de nature sociale ou concernant l'OIT.

Cependant, les rapports, comme celui d'Amnesty International à Genève, émettent des réserves quant aux droits de l'homme en Colombie. Nous regrettons la subsistance du problème d'effectivité de ces droits dans ces pays: c'est très bien de signer des clauses et de vouloir en augmenter leurs exigences, mais sans effectivité, cela ne sert pas à grand-chose. La Confédération des syndicats estime que c'est la catastrophe en Colombie, tout comme les associations ou Amnesty International; la Belgique, elle, émet des réserves quant à la Commission des Droits de l'homme à Genève.

Je veux bien qu'on mette tout sur papier, qu'on s'en félicite en commission, mais à partir du moment où l'effectivité de ces droits est quasiment nulle en Colombie, je ne vois pas l'intérêt. Monsieur le secrétaire d'État, j'aimerais qu'à un moment, soit organisé un contrôle ou une évaluation de ces clauses introduites dans cette convention.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

15 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "fosforbommen" (nr. 11012)

15 Question de M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "les bombes au phosphore" (n° 11012)

15.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, witte fosfor is een zelfontbrandbare stof die ten gevolge van een reactie met water niet te blussen is. Contact met de huid leidt tot zeer diepe chemische brandwonden. Deze wonden helen niet of hooguit zeer langzaam. Ingeslikte of ingeademde druppels witte fosfor veroorzaken ernstige en vaak fatale inwendige verbrandingen. De verwoestende gevolgen van fosfor doen ons besluiten dat het gebruik ervan onder geen enkele omstandigheid te rechtvaardigen is. Witte fosfor wordt gebruikt in brandbommen, rookbommen en als doelwitmarkering. Het is al vaak in oorlogen gebruikt met als recente voorbeelden de Amerikaanse troepen in Fallujah-Irak, de Russische troepen in Tsjetsjenië en onlangs de Israëlische troepen in Gaza.

Het gebruik van witte fosfor is volgens sommige autoriteiten niet verboden omdat het niet als chemisch wapen zou gelden. Zelfontbrandende substanties vallen buiten de chemical weapons convention als ze op een onschadelijke manier worden gebruikt zoals bij het creëren van rookgordijnen en het verlichten van doelwitten. Ze vallen echter wel degelijk onder de conventie als ze worden gebruikt om te verwonden en te doden zonder onderscheid tussen personen.

Ik heb vier korte vragen. Ten eerste, wat is het standpunt van de regering over het gebruik van witte fosfor bij conflicten? Ten tweede, heeft de Belgische regering zich al uitgesproken tegen het gebruik van witte fosfor? Ten derde, onze fractie vraagt de Belgische regering om een diplomatiek offensief te lanceren voor een internationaal gebruik op het verbod van fosforbommen. Is de Belgische regering hiertoe bereid? Wil u dat voorstellen? Ten vierde, hoe, waar en wanneer werd door de Israëlische troepen in het Gaza-conflict witte fosfor gebruikt?

15.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, uit al de internationale verdragen ter zake blijkt dat fosforbommen niet mogen worden gebruikt wanneer zij onaanvaardbare humanitaire gevolgen met zich meebrengen. Het Internationaal Comité van het Rode Kruis heeft hieraan een grondige analyse gewijd. Of het gebruik van fosforbommen een schending vormt van het internationaal humanitair recht, hangt dus af van de onaanvaardbare humanitaire gevolgen van zo’n gebruik.

Wanneer dat effectief het geval is, veroordeelt België krachtig het gebruik van dergelijke wapens. Daarbij wil de minister van Buitenlandse Zaken ook wijzen op de essentiële rol van het Internationaal Strafhof om een einde te maken aan de straffeloosheid van schendingen van het internationaal humanitair recht. Aan juridische instrumenten lijkt het ons niet te ontbreken. Het is echter essentieel dat de bestaande verdragen en overeenkomsten effectief, door alle landen, worden toegepast.

Over de recente gebeurtenissen in Gaza heeft de minister een duidelijk standpunt ingenomen. Zo heeft hij op 15 januari in de Senaat verklaard dat de regering de schendingen van het oorlogsrecht veroordeelt en heeft hij opgeroepen tot een onafhankelijk onderzoek. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij zich moeilijk van de indruk kon ontdoen dat beide partijen, zowel Israël als Hamas, het internationaal humanitair recht met voeten hebben getreden. Samen met zijn collega’s van de Europese Unie, heeft hij beide partijen herinnerd aan hun verplichtingen betreffende de eerbiediging van het internationaal humanitair recht.

15.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik meen dat de grens tussen het gebruik van fosforbommen als chemisch wapen en het gebruik dat volgens het internationaal recht blijkbaar wel toegelaten is, zeer flou is. Eigenlijk is hij onmogelijk te trekken. De logische conclusie zou zijn te gaan naar een totaalverbod op witte fosforbommen. Ik hoop dat de Belgische regering een standpunt in die zin kan innemen en ter zake een initiatief kan ontwikkelen. Ik denk daarbij aan het positieve voorbeeld van België inzake het verbod op clusterbommen. België en de Belgische regering hebben daar een voortrekkersrol in gespeeld. Misschien kunnen wij die rol nu doortrekken op andere vlakken. Ik herhaal, inzake witte fosforbommen is het onderscheid toch zeer moeilijk te maken.

Wat Israël en Gaza betreft, weten wij allemaal dat de Israëlische propagandamachine nu op een hoog toerental begint te draaien. De Israëlische regering komt inzake de gebeurtenissen in Gaza – ik denk bijvoorbeeld aan het bombardement op de VN-school – met een andere versie van de feiten voor de dag. Ik vrees een beetje dat het gebruik van witte fosforbommen door het Israëlische leger in Gaza dezelfde weg opgaat. Ik vrees dat men het zal blijven ontkennen en dat er geen ernstig internationaal onderzoek gevoerd zal worden.

Ik wil vragen aan minister De Gucht dat hij zijn inspanningen op dat vlak voortzet en misschien zelfs versterkt.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

16 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de maatregel van Groot-Brittannië om Wilders niet tot het grondgebied toe te laten" (nr. 11189)

16 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères sur "la décision de la Grande-Bretagne d'interdire l'accès à son territoire à M. Wilders" (n° 11189)

16.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, bedankt dat ik mijn vraag nog mag stellen.

Mijnheer de staatssecretaris, gelet op de omstandigheden van het verbod in Groot-Brittannië om de Nederlandse liberale politicus Wilders toe te laten op het grondgebied om daar gesprekken te hebben met een lid van het Engelse Hogerhuis en op die manier gebruik te maken van zijn recht op vrije meningsuiting, en vooral gelet op het feit dat Groot-Brittannië in de Westerse wereld doorgaat voor het land van de freedom of speech, waren enorm veel mensen gechoqueerd, niet alleen in Nederland maar in heel Europa, dat Groot-Brittannië tot die maatregel is overgegaan.

Mijnheer de staatssecretaris, heeft de regering kennis genomen van het incident? Hoe staat zij daartegenover? De minister van Buitenlandse Zaken van goeden liberalen huize moet het toch wel tegen de borst stuiten dat Groot-Brittannië, het land bij uitstek van de freedom of speech, andere politici, die van die vrijheid van meningsuiting gebruik willen maken, inperkt. Heeft de minister al gereageerd? Zo neen, wordt het dan geen tijd om tussen de Europese partners een overleg te organiseren in verband met de vrijheid van meningsuiting?

16.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer Logghe, de regering had geen kennis van het incident. Uit wat de minister van Buitenlandse Zaken daarover heeft kunnen vernemen, schijnt het dat de heer Wilders door de Britse ambassade gewaarschuwd werd dat hij het Verenigde Koninkrijk niet zou mogen binnentreden.

De Britse minister van Binnenlandse Zaken had besloten dat de komst van Wilders de harmonie in de gemeenschap en dus de openbare veiligheid zou bedreigen.

Net zoals de Britse minister van Buitenlandse Zaken oordeelt de regering dat het Verenigd Koninkrijk een land is dat ten zeerste verbonden is aan de vrijheid van meningsuiting. Bovendien is het onze houding ons niet in dergelijke incidenten te mengen, aangezien het bij uitstek over een interne aangelegenheid gaat. Principieel is het gewettigd een vergadering te verbieden als die de publieke orde kan verstoren.

De minister is dus niet van plan hierop te reageren.

16.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, uw antwoord overtuigt mij niet. U zegt dat het over een intern probleem gaat. Het gaat in dergelijke zaken natuurlijk altijd over een intern probleem. Het zou ook harmoniebedreigend zijn.

Mijnheer de staatssecretaris, ik zou er toch op willen aandringen om het nog eens op te nemen. Het gaat hier over de vrijheid van meningsuiting. Als wij het argument van harmoniebedreiging in België als allesbepalend hadden genomen, dan leefden wij waarschijnlijk nog in het feodaal tijdperk. Het is net de vrijheid van meningsuiting, die ons, Europeanen, gebracht heeft tot wat wij nu zijn.

Het is te gemakkelijk om zogenaamd abjecte meningen onder de mat te vegen, omdat zij harmoniebedreigend zouden zijn. Het is de vrijheid van meningsuiting, die het fundament, de sokkel is van de democratie. Daar wordt te licht en te gemakkelijk overgegaan.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.14 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.14 heures.