Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 4 februari 2009

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 4 février 2009

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par Mme Jacqueline Galant.

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door mevrouw Jacqueline Galant.

 

La présidente: La question n° 9857 de M. Ben Weyts est retirée, vu que l’interpellant n’est pas présent.

 

01 Vraag van mevrouw Ine Somers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de inschrijving van gedetineerden in het bevolkingsregister" (nr. 10287)

01 Question de Mme Ine Somers au ministre de l'Intérieur sur "l'inscription de détenus au registre de la population" (n° 10287)

 

01.01  Ine Somers (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de inschrijving van gedetineerden in het bevolkingsregister.

 

Ingevolge een wijziging van de wet betreffende de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en de wet tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen dienen ambtshalve uitgeschreven gedetineerden te worden opgenomen in het bevolkingsregister van de gemeente op wiens grondgebied de penitentiaire inrichting is gevestigd en waar de gedetineerde opgesloten zit.

 

Voor de gemeenten met een strafinrichting op hun grondgebied heeft het voorstaande flink wat gevolgen.

 

Zij worden belast met de uitreiking van elektronische identiteitskaarten aan gedetineerden, met de inschrijving van de gedetineerden in de registers, met het bijhouden van het strafregister van de gedetineerden en met het verstrekken van OCMW-steun wanneer de penitentiaire instelling de laatst gekende domicilie is en de gedetineerde geen nieuw adres opgeeft. Bovendien worden veranderingen in de situatie van de gedetineerden, bijvoorbeeld de overbrenging naar andere gevangenissen of het feit dat hij onder elektronisch toezicht wordt geplaatst, niet altijd aan de gemeenten gecommuniceerd.

 

Dat alles betekent voor gemeenten met één of meer inrichtingen op hun grondgebied heel wat bijkomende, administratieve lasten. Daarom heb ik de volgende vragen.

 

Heeft de minister weet van de hiervoor beschreven problematiek?

 

Een mogelijke oplossing zou erin bestaan om gedetineerden in een aparte categorie in te schrijven of de inschrijving te laten gebeuren in de gemeente waar zij waren ingeschreven vooraleer zij werden opgesloten in een gevangenis. Wat is uw mening rond deze voorstellen? Plant u dienaangaande een regelgevend initiatief?

 

01.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw de voorzitter, collega Somers, ik wil er in eerste instantie op wijzen dat de huidige reglementering in verband met de inschrijving in de bevolkingsregisters van gedetineerden ongewijzigd van toepassing is sinds 1992.

 

In principe worden personen die zijn opgesloten in strafinrichtingen en inrichtingen voor sociaal verweer, als tijdelijk afwezig beschouwd waardoor zij gedurende de periode van hun opsluiting verder ingeschreven blijven op het adres waar zij ingeschreven staan in de bevolkingsregisters. Het is pas wanneer blijkt dat een gedetineerde geen gezin meer heeft of wanneer wordt vastgesteld dat iemand anders werd ingeschreven op het adres waar de gedetineerde ingeschreven stond dat deze gedetineerde ingeschreven wordt op het adres van de strafinstelling, mits toestemming van de directeur van deze instelling.

 

Ik stel vast dat van alle steden en gemeenten die een strafinrichting op hun grondgebied hebben, de problematiek zich enkel blijkt te stellen voor de stad Hoogstraten en de gemeente Merksplas.

 

Om tot een betere spreiding te komen van de inschrijving van gedetineerden over verschillende gemeenten zou kunnen worden overwogen om te voorzien in de mogelijkheid tot inschrijving van gedetineerden onder referentieadres, op het adres van het OCMW van de gemeenten waar deze gedetineerden in de bevolkingsregisters stonden ingeschreven voordat zij in de gevangenis werden opgesloten. Hiertoe is evenwel een wetswijziging noodzakelijk, in het bijzonder de wijziging van artikel 1, hoofdstuk 2 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

 

Ik heb dat even erbij vermeld, voor het geval dat een parlementslid zich geroepen zou voelen om een wetswijzigingsvoorstel in te dienen. Zo heeft hij direct de verwijzing naar het wettelijke arsenaal. Ik laat evenwel ook door mijn eigen administratie de opportuniteit van een dergelijke wetswijziging onderzoeken.

 

01.03  Ine Somers (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 10347 de Mme Van Cauter est reportée.

 

02 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "la situation au sein de la zone de police de Jemeppe-sur-Sambre" (n° 10494)

02 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toestand in de politiezone van Jemeppe-sur-Sambre" (nr. 10494)

 

02.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, la zone de police de Jemeppe-sur-Sambre est une zone de police monocommunale, qui se caractérise notamment en termes de sécurité par la présence sur son territoire d'une usine Seveso mais aussi par la proximité d'un centre urbain important comme celui de Charleroi.

 

Le climat social au sein de cette zone de police n'en finit pas de se dégrader, les tensions y sont énormes, sans réaction adéquate de l'autorité jusqu'ici. Les articles de presse se multiplient dans la presse régionale à propos de cette situation, donnant une très piètre image d'un corps de police censé rassurer les citoyens et incarner une certaine sérénité.

 

Parmi les éléments problématiques, on peut relever en vrac les faits suivants.

 

Les représentants des travailleurs dénoncent de longue date des conditions de travail déplorables: non-respect des conditions de sécurité et de salubrité des bâtiments, absence pendant de longues périodes de gilets pare-balles, absence de formation et de matériel adéquat par rapport aux risques Seveso, manque de matériel de signalisation et de balisage dans le service intervention pour constater les accidents malgré les moyens disponibles dans le Fonds des amendes.

 

Une répartition inéquitable des charges et des gardes et des choix peu pertinents en matière d'utilisation des moyens du Fonds des amendes sont dénoncés par de nombreux policiers.

 

Treize travailleurs sur vingt et un du service 101 se sont retrouvés, en octobre 2008, de façon simultanée sous certificat médical suite à une déprime générale, conséquence de la dégradation de leurs conditions de travail, de la mauvaise communication avec leur hiérarchie et d'un mal-être grandissant.

 

Aucune initiative en vue de rétablir le dialogue n'a été prise suite à cette "épidémie". Que du contraire, le chef de corps aurait décidé de mesures de rétorsion à l'égard des malades, a décidé de pister les absents et a déclaré à la presse: "Ces flics sont des chochottes", contrevenant clairement au code de déontologie des services de police, qui dispose notamment que "le chef veille au respect de la dignité du personnel."

 

Le président de la zone de police ne semblait pas enclin à réagir, à arbitrer le conflit ou à mettre les parties autour de la table. En effet, le comité de concertation n'avait pas été convoqué depuis plus d'un an; mais c'est chose faite puisqu'il s'est réuni jeudi passé. Les représentants syndicaux se déclarent ni convaincus ni satisfaits et le préavis de grève n'est pas levé. Il est à noter que ce comité de concertation avait été demandé depuis le mois de septembre sans accusé de réception de la part de l'autorité.

 

Monsieur le ministre, un geste fort semble urgent, afin de rétablir la confiance et le respect. Face au constat de l'incapacité des parties en présence de régler elles-mêmes le conflit, les autorités supérieures doivent s'emparer du dossier.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire si vous êtes informé de la situation dans cette zone de police? Des informations complémentaires à ce sujet ont-elles été demandées suite aux récents articles de presse?

 

Quel est votre jugement sur ce qui s'y passe, notamment le nombre de malades et les déclarations fortes du chef de police relatives au personnel? Je répète: "Ces flics sont des chochottes". Jugez-vous ces dernières adéquates et conformes au code de déontologie des services de police?

 

Qu’avez-vous entrepris ou que comptez-vous entreprendre par rapport à cette situation? Ne convient-il pas d’utiliser votre pouvoir d’injonction par rapport à ces faits que je juge exceptionnels? Est-il envisageable d’envoyer sur place le service d’inspection interne de la police ou un médiateur qui permettrait d’apaiser la situation et de trouver des solutions permettant une amélioration du climat de travail au bénéfice des travailleurs comme de la sécurité des citoyens?

 

02.02  Guido De Padt, ministre: Madame la présidente, monsieur Gilkinet, le Syndicat national du personnel de police et de sécurité a introduit un préavis de grève pour la zone de police de Jemeppe-sur-Sambre.

 

Ce préavis de grève a été traité par le Comité national de négociation en date du 28 janvier 2009. L’autorité locale était dûment représentée par son chef de corps le commissaire divisionnaire de police Goffaux Francis. Le chef de corps a exprimé le désir de reprendre au plus vite les contacts avec les organisations syndicales et a fait référence à l’ordre du jour du conseil de police de la zone qui contenait notamment le préavis de grève et au comité de concertation de base (CCB) du 29 janvier qui était déjà convoqué. Il a été décidé de continuer les pourparlers avec ce comité de concertation de base.

 

Au comité de concertation de base du 29 janvier 2009 ont été traités une vingtaine de points. Il s’agit de matières locales qui sont à traiter à ce niveau. Les syndicats ont exprimé leur satisfaction quant à cette reprise des activités du CCB. Je vous remercie.

 

02.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Mais par rapport au dernier élément, j’ai des informations divergentes des vôtres puisque le préavis de grève n’a pas été levé. Je trouve vraiment étonnant d’attendre pendant plus d’un an avant de convoquer les instances de concertation locale et d’attendre que des faits aussi graves jetant un regard très négatif sur les services de police soient dans la presse pour agir.

 

Je pense que si le retour du dialogue est positif, il n’est pas suffisant par rapport à la gravité des faits, aux difficultés d’une zone de police monocommunale et par rapport à une majorité absolue ayant à sa tête quelqu’un qui mène les choses de façon très autocratique.

 

Je vous demande vraiment d’être attentif à la décision. Je sais que le Comité P a été saisi de la question. Personnellement, dans le cadre de mes prérogatives parlementaires, j’appuierais les demandes qui ont été posées en la matière. Mais vraiment, je pense que vous devez agir et suivre ce dossier de très près. C’est une question de respect des travailleurs qui sont sur le terrain mais aussi d’image de la police et de sécurité des citoyens.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal commissies, adviesraden, comités en andere organen die onder zijn bevoegdheid vallen" (nr. 9857)

03 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "le nombre de commissions, conseils consultatifs, comités et autres organes ressortissant à sa compétence" (n° 9857)

 

03.01  Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb ter zake al een schriftelijk antwoord gekregen van de minister, waarvoor dank.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. François Bellot au ministre de l'Intérieur sur "les intentions de permettre au personnel de la SNCB de dresser des procès verbaux débouchant sur des amendes administratives" (n° 10187)

04 Vraag van de heer François Bellot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het voornemen om het NMBS-personeel de mogelijkheid te bieden om via een proces-verbaal een administratieve boete op te leggen" (nr. 10187)

 

04.01  François Bellot (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, pour avoir participé particulièrement activement aux travaux de la commission de l’Infrastructure pendant de nombreuses années, vous connaissez la problématique de la sécurité et de la lutte contre les incivilités dans les transports en commun, et notamment à la SNCB. Vous avez exprimé tout récemment votre intention d’étendre la possibilité de dresser des procès-verbaux menant à l’application d’amendes administratives à l’ensemble des membres du personnel de la SNCB chargés, en tant qu’accompagnateurs de trains, de vérifier les billets et de veiller au respect tant du matériel que des personnes.

 

L’intention d’accroître le sentiment de sécurité dans le chef des navetteurs et des agents de la SNCB est louable.

 

Monsieur le ministre, à quelle catégorie complémentaire d’agents de la SNCB comptez-vous donner la possibilité de dresser des procès verbaux en vue d’appliquer des amendes administratives, en plus des agents de Securail? Quelle autorité fixera l’indispensable règlement selon la loi relative à l’application des amendes administratives et qui fixera les montants de ces amendes? Enfin, comptez-vous confier à la SNCB le soin de définir les différents éléments indispensables à l’application de ces amendes?

 

04.02  Guido De Padt, ministre: Cher collègue, ma volonté est effectivement de m’investir pleinement dans le dossier des sanctions administratives à la SNCB afin d’agir contre le sentiment d’insécurité auquel vous faites référence dans votre question. La lutte contre l’insécurité et les incivilités dans les transports en commun, et notamment à la SNCB, me semble très importante afin de rendre ce mode de transport plus attractif.

 

Mes services préparent actuellement un cadre légal prévoyant la possibilité, pour la SNCB, d’infliger des sanctions administratives. Ce texte a été rédigé en concertation avec la police fédérale, la SNCB Holding et le SPF Mobilité et Transports, qui ont formulé leurs remarques. Celles-ci ont été prises en considération et, dans la mesure du possible, intégrées au texte.

 

À l’heure actuelle, quelques questions d’ordre juridique doivent encore être réglées. À ce stade, il est prématuré de détailler le texte en projet, ce dernier étant encore susceptible de subir de substantielles modifications. En tout état de cause, le traitement du dossier se fera en concertation avec MM. Vanackere et Schouppe, respectivement compétents en cette matière en tant que ministre des Entreprises publiques et secrétaire d’État à la Mobilité.

 

Sachez toutefois que ce dossier constitue pour moi une priorité et qu'il m'importe de le faire aboutir le plus rapidement possible.

 

04.03  François Bellot (MR): Monsieur le ministre, c'est une amélioration évidente. J'ignore si le texte parviendra à la commission de l'Infrastructure ou s'il sera examiné en commission de l'Intérieur. J'attire toutefois l'attention sur le fait que les accompagnateurs sont souvent seuls dans l'exercice de leurs compétences. Il faut dès lors évaluer les conséquences que la rédaction d'un procès-verbal peut avoir. Par exemple, quelle sera l'attitude de celui qui a commis des faits à son encontre? Monsieur le ministre, j'imagine que vous aurez pris ces éléments en compte.

 

La SNCB teste, à ce jour, des caméras dans les trains. Cette matière sera donc particulièrement évolutive. Nous progressons et, en fonction des textes soumis, nous manifesterons notre adhésion à cette démarche générale.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme au ministre de l'Intérieur sur "les assassinats d'enfants survenus au sein d'une crèche de Termonde" (n° 10469)

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la tragédie à Termonde" (n° 10516)

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation des écoles et des crèches" (n° 10520)

- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le plan d'action tendant à sécuriser les crèches" (n° 10521)

- Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "la sécurité dans les crèches" (n° 10527)

- M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "l'accompagnement psychologique des services de secours suite au drame de Termonde" (n° 10552)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de kindermoorden in een kinderdagverblijf van Dendermonde" (nr. 10469)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het drama in Dendermonde" (nr. 10516)

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van scholen en crèches" (nr. 10520)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het actieplan ter beveiliging van de kinderdagverblijven" (nr. 10521)

- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid in de kinderdagverblijven" (nr. 10527)

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de psychologische begeleiding van de hulpdiensten naar aanleiding van het drama van Dendermonde" (nr. 10552)

 

05.01  Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, les assassinats d'enfants survenus à Termonde ont secoué notre pays. Les médias internationaux dans leur ensemble ont évoqué cette tragédie.

 

Même si ce genre de problématique relève principalement des niveaux de pouvoirs communaux, communautaires ou régionaux, il me semblerait utile que votre département prenne une part utile aux réflexions qui doivent animer le niveau politique après une telle tragédie. En effet, monsieur le ministre, en tant que responsable de la police, il serait utile que vous puissiez réfléchir à ce qui s'est passé à Termonde et voir comment rassurer notre population après de tels faits.

 

L'ONE a pris un certain nombre de dispositions veillant à vérifier l'ensemble des éléments liés à la sécurité des crèches. Certaines communes ont également souhaité adopter des politiques de renforcement de la sécurité. Selon des informations qui m'ont été fournies, un certain nombre de zones de police devrait veiller, à l'avenir, à assurer davantage le contact entre les crèches, les écoles et leur poste de permanence téléphonique.

 

Monsieur le ministre, vous serait-il possible d'initier une réflexion, d'organiser une collaboration, une coordination avec les autres niveaux de pouvoirs afin de prévenir d'éventuelles répétitions d'un tel acte, et envoyer les signaux utiles à notre population afin de la rassurer pleinement?

 

J'ai parlé d'un pays secoué. Il me semble que votre département a un signal à lui envoyer.

 

05.02  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de luwte van de verwerking van dit drama moeten wij een aantal lessen durven trekken voor de brede maatschappelijke omkadering in de toekomst. Naast het onbegrip voor wat zich daar heeft afgespeeld en het verdriet dat zeer moeilijk te verwerken is, rijst de vraag op welke manier het drama te voorkomen was. Die vraag zal waarschijnlijk lang onbeantwoord blijven, maar het is ook aan ons om in de luwte uit te zoeken wat er in de toekomst op preventief of curatief vlak ondernomen kan worden.

 

Mijnheer de minister, de manier waarop de hulp- en veiligheidsdiensten hebben gereageerd, is door iedereen als zeer lovenswaardig bestempeld. De samenwerking, de opvang en de bijstand werden door velen bijna perfect genoemd.

 

Kunt u nog wat toelichting geven over de gehanteerde werkwijze en meer bepaald over de zeer goede samenwerking tussen de hulp- en veiligheidsdiensten, die wellicht model kan staan voor toekomstige incidenten? Op welke manier werden de opvang en de begeleiding georganiseerd voor de hulpverleners en politiediensten die het drama van nabij hebben meegemaakt?

 

Naar aanleiding van deze tragische gebeurtenissen hebt u verklaard dat u de opdracht zou geven om een actieplan uit te werken ter beveiliging van kinderdagverblijven, naar analogie van actieplannen die al bestaan voor ziekenhuizen, gemeentehuizen en dergelijke. U zult ook werk maken van een evaluatie van de hulp- en politiediensten, om na te gaan waar er, zo nodig, moet worden bijgestuurd.

 

 Mijnheer de minister, kunt u de doelstellingen van dat actieplan wat nader toelichten? Hoe denkt u dit in de toekomst in te vullen? Op welke manier zal de evaluatie van de hulp- en veiligheidsdiensten gebeuren? Wanneer mogen wij de resultaten daarvan verwachten?

 

05.03  Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, zulke drama’s zetten mensen aan het denken.

 

De vaststelling dat iemand toch betrekkelijk gemakkelijk kon binnendringen in de betrokken crèche enerzijds en, anderzijds het bestaan van beveiligings- en waarschuwingssystemen voor bijvoorbeeld juweliers, waarbij zij rechtstreeks verbonden zijn met de politie- en/of andere hulpdiensten en eenvoudigweg op een knop kunnen drukken om hen te verwittigen of gelijkaardige systemen voor bejaarden, doen bij mij volgende concrete vragen rijzen.

 

In de samenleving is ons grootste goed kinderen, eerder dan juwelen of ander winkelmateriaal. Zijn scholen en crèches aangesloten op telefonische alarmsystemen of varianten daarop zoals die bestaan voor juweliers, (nacht)winkels of bejaarden?

 

Is er in uw actieplan ruimte voor zulke rechtstreekse alarmsystemen waarbij ook crèches, kleuter-, basis- en secundaire scholen kunnen beschikken over een rechtstreekse lijn met de politie- en hulpdiensten?

 

05.04  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je voudrais d'abord saluer la rapidité, l'efficacité et le professionnalisme dont ont fait preuve les services de secours durant ces événements tragiques. Chaque jour, les policiers et les secouristes de notre pays s'exposent physiquement au danger mais également psychologiquement. Il s'agit là d'un danger plus insidieux et plus diffus dont les conséquences peuvent apparaître des mois plus tard. Il ne faut jamais perdre de vue que ces policiers et secouristes sont des hommes et des femmes qui ont dû affronter l'horreur et l'incompréhensible pour faire leur devoir. Il est donc nécessaire de les soutenir psychologiquement.

 

Monsieur le ministre, des mesures de soutien psychologique ont-elles été prises pour accompagner les policiers et secouristes qui sont intervenus à Termonde le vendredi 23 janvier? Si oui, lesquelles? Des mesures exceptionnelles en ce domaine ont-elles été ou vont-elles être prises pour accompagner nos policiers et secouristes durant les prochains mois?

 

05.05  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je ne vais pas répéter tout ce qui a été dit. Il n'y a pas de mot pour qualifier ce qui s'est passé à Termonde. En tant que bourgmestre, je gère deux crèches dans ma commune et tout le monde a été interpellé, qu'il s'agisse des parents, des gestionnaires de crèches ou de simples citoyens. Il est vrai que cela peut arriver à tout le monde. On ne sait pas trop quelles initiatives il convient de prendre face à la folie humaine, même si des mesures ont été prises dès le lundi suivant dans de nombreuses crèches pour renforcer la sécurité.

 

Monsieur le ministre, lors de l'élaboration de votre plan pour les crèches, je souhaiterais que vous veilliez à uniformiser toutes les mesures qui seront prises. La semaine dernière, lorsque je vous ai interrogé à propos de la prévention incendie, je vous avais signalé qu'il n'existe aucune législation au niveau fédéral en la matière. Il serait donc utile qu'une législation fédérale uniformise toutes les mesures de sécurité pour les crèches et pour les écoles. Parfois, dans les petites communes rurales, nous n'avons pas toujours les techniciens pour élaborer des plans de sécurisation corrects des bâtiments qui abritent nos enfants.

 

05.06  Guido De Padt, ministre: Madame la présidente, chers collègues, même s'il est vrai qu'une sécurité absolue ne peut être offerte, il n'en reste pas moins que toutes les autorités confondues ont le devoir de s'impliquer dans une réflexion globale relative à l'amélioration de la sécurité des plus vulnérables, nos enfants.

 

En l'occurrence, j'ai demandé aux spécialistes en prévention de mon administration d'élaborer un plan d'action visant la sécurisation des crèches.

 

Om een dergelijk onderbouwd en geharmoniseerd preventiebeleid in kinderdagverblijven uit te bouwen, dient een groep van experts in eerste instantie de hiaten in kaart te brengen en de maatregelen afgestemd op de specificiteit van de kinderdagverblijven te bundelen en verder uit te werken in een draaiboek. In deze expertgroep dienen zowel deskundigen inzake technopreventie en brandpreventie als experts van de betrokken instanties op federaal en regionaal niveau te zetelen.

 

In de rand van dit debat wil ik ook nagaan op welke manier wij in staat zouden kunnen zijn om onze elektronische identiteitskaart als een soort van toegangsbadge van verscheidene voorzieningen te kunnen laten gelden. Ik heb het zelf eens nageteld. In mijn eigen kleine kaartenhouder zitten zeven kaarten. Binnenkort zal de SIS-kaart geïntegreerd worden in de elektronische identiteitskaart. Misschien moeten wij echter ook eens nadenken over betere toepassingen van de elektronische identiteitskaart en uitsluiten dat wij afzonderlijke badges moeten hebben om toegang te krijgen tot bepaalde voorzieningen. Ik denk dan aan kinderdagverblijven, waar men ook de toegevoegde waarde zou hebben dat men direct de identiteit kan registreren van degene die zijn badge presenteert. Natuurlijk moeten wij steeds de privacycommissie en dergelijke meer daarbij betrekken, omdat men ook op het vlak van de privacy de nodige waarborgen moet kunnen geven.

 

Een ernstig onderzoek dringt zich op om na te gaan op welke manier de elektronische identiteitskaart onder meer gebruikt kan worden om toegang te krijgen tot – ik zeg maar wat – het Parlement, waarvoor wij ook een aparte badge hebben. U hebt die alleszins, ik heb die niet meer, ik heb die moeten afgeven toen ik minister werd. De parlementairen hebben echter een aparte badge. Misschien kan een beter gebruik van de eID worden onderzocht.

 

Gelet op de gedeelde bevoegdheid van deze problematiek heb ik dan ook mijn collega’s die bevoegd zijn voor de betrokken instanties aangeschreven en hen uitgenodigd om hieraan deel te nemen.

 

Le plan d’action "sécurisation des crèches" aboutira à un manuel regorgeant de tuyaux et de conseils de sécurité. Tous les conseillers en techno-prévention pourront s’en inspirer lorsqu’ils seront amenés à donner des conseils sur la sécurisation des crèches. Le SPF Intérieur espère achever ce manuel endéans les six mois. Le SPF Intérieur a déjà élaboré des manuels similaires, entre autres, comme M. Doomst l’a mentionné, sur la sécurisation des écoles, des hôpitaux et des maisons communales.

 

Je ne dispose pas, pour le moment, des données exactes concernant les écoles et les crèches reliées à un système d’alarme électronique. Lors de la mise en œuvre du manuel, mon groupe d’experts vérifiera dans quelle mesure un tel système peut être utile. Il reste bien entendu loisible aux écoles et aux crèches d’adopter ou non ce système.

 

La collaboration mono- et multidisciplinaire entre les différents services à Termonde a été excellente et continue de l’être. L’élaboration, l’expérimentation et l’exécution de mesures et actions dans le cadre de la planification d’urgence est depuis longtemps une tradition en province de Flandre orientale. Cette province fut l’une des pionnières en la matière. La cellule de sécurité provinciale existe à présent depuis vingt ans afin de mettre en pratique les dispositions de l’arrêté royal du 26 février 2006 sur la planification d’urgence et les interventions au niveau des communes. La ville de Termonde était traditionnellement l’une des meilleures élèves. Tout cela a favorisé une approche adéquate, tant par les services de police que par les autres services d’aide, lors du drame récent. L’arrondissement de Termonde fait preuve d’une collaboration excellente, sous réserve de structures et de procédures adéquates. Tous les partenaires concernés ont la claire volonté d’œuvrer conjointement à la sécurité. Plus tard, une réunion d’information sera organisée avec ceux-ci, permettant sans aucun doute de tirer les leçons du drame et de mettre au jour les points à améliorer.

 

Ik wil de vraagstellers hierbij eveneens een overzicht overhandigen van de geplande opvolging voor de politieagenten die het drama van zeer nabij hebben meegemaakt. We denken dat het goed is een specifiek programma op te zetten voor de hulpverleners zelf. Ik zal het aan de secretaris geven opdat men het onder de hier aanwezige leden zou kunnen verspreiden.

 

Il est très important de signaler que chaque fonctionnaire de police, tant local que fédéral, peut faire appel à la permanence de l'équipe anti-stress de la police fédérale quand il en ressent le besoin ou le remarque pour ses collègues. Les coordonnées ont été également communiquées à toutes les unités concernées, tant aux membres du personnel qu'aux responsables.

 

Aussi, en ce qui concerne l'accompagnement des autres services concernés, comme le service d'incendie ou ambulancier, le personnel de la crèche ou personnel hospitalier, la prise en charge psychosociale a été organisée.

 

05.07  Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Merci également d'avoir pris l'initiative de lancer ce plan d'action et d'y avoir associé les différents niveaux de pouvoir. En effet, face à une telle problématique, il convient de dépasser le clivage communautaire. Ainsi, associer à ce groupe de travail des représentants des niveaux régionaux et communautaires est essentiel pour rencontrer pleinement l'objet de ce plan d'action. Je n'ai pas entendu que vous indiquiez la possibilité ou non d'y adjoindre également des représentants communaux. Si ce n'est prévu, il me semble que l'idée mériterait d'être prise en compte: les mandataires des communes connaissent particulièrement bien le terrain, les écoles et les crèches.

 

Vous indiquez que ce manuel de sécurité devrait être établi dans six mois. L'échéance me paraît raisonnable pour réaliser un travail complet. Si j'ai bien compris, il dépasserait la stricte question de la sécurité dans les crèches, car il porterait également sur diverses propositions sécuritaires vis-à-vis des écoles, des maisons communales, des hôpitaux et autres locaux publics.

 

Un tel acte me paraît important. Il convient maintenant d'indiquer aux directions d'hôpitaux ou d'écoles, aux pouvoirs communaux qui administrent encore des écoles aujourd'hui, tous les éléments auxquels vous avez réfléchi et de mettre à leur disposition des moyens financiers pour assurer la sécurité de leurs infrastructures.

 

Prenez votre responsabilité et envoyez ce message et ce signal. Il faudra alors que les autres niveaux de pouvoir prennent aussi leurs responsabilités sur le plan financier.

 

Il y a un élément où je permets de faire une proposition.

 

Nous savons que les enfants sont accueillis dans les crèches, dans les écoles, etc. Mais je voudrais également attirer votre attention sur les centaines de gardiennes ONE qui reçoivent des enfants chez elles et qui gardent parfois six ou sept enfants.

 

Il serait intéressant, selon moi, d'associer ces personnes à ce travail. Peut-être pourrait-on imaginer pour ces dernières un système similaire à celui employé pour les personnes âgées avec l'installation d'un appareil permettant d'envoyer un signal à la police qui peut ainsi arriver sur les lieux très rapidement.

 

Monsieur le ministre, si on décide de s'atteler à cette problématique, il faut veiller à atteindre tous ceux qui sont concernés. Je vous remercie donc de bien vouloir vous assurer que, dans le cadre de ce plan d'action et de ce manuel, les gardiennes ONE ne soient pas oubliées.

 

05.08  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw accurate antwoord en voor de bijkomende informatie die wij ter zake nog kunnen krijgen.

 

Het is goed dat de commissie voor de Binnenlandse Zaken niet blijft focussen op het kinderdagverblijf in Dendermonde, niet alleen omwille van de sereniteit maar ook omwille van de conclusies die wij uit het bewuste, zware incident kunnen trekken.

 

Er zijn een paar lijnen waaraan wij moeten werken. Ten eerste, wij moeten nog nauwer inspelen op de inspanningen van het regionaal niveau voor de verschillende, zwakke leefomstandigheden, waarop wij ons moeten focussen. Concreet hoor ik dat mevrouw Heeren ook voor kinderdagverblijven maatregelen plant. Dat is een goed voorbeeld van maatregelen waarbij het federale niveau het regionale niveau moet steunen. Dat is ook de toekomstige weg, die u zeker ook genegen zal zijn. Het zou van de staatshervorming een daadshervorming kunnen maken.

 

Ten tweede, wij moeten alle middelen inzake elektronische beveiliging aanwenden. De kwestie is hier in de commissie al een aantal keer ter sprake gekomen. Er wordt ter zake altijd met de privacy geschermd. Wij moeten echter ook met de urgency durven te schermen. Wij moeten een aantal paden durven uit te tekenen, waarbij elektronische beveiliging ons echt helpt om een aantal misdadigers op te sporen, af te schrikken en om de wetgeving op voornoemde beveiliging af te stemmen. Wij moeten voormeld pad uittekenen.

 

Ten derde, het is een goede zaak om voor de verschillende omgevingen waarin zwakkere slachtoffers zich bewegen – wij hebben het over ziekenhuizen, bejaardentehuizen, scholen en kinderdagverblijven –, een aantal specifieke actieplannen op te zetten. Misschien moeten wij hier in de commissie eens nagaan op welke manier, vanuit een algemene benadering inzake goed beveiligen, de juiste oplossing voor de kwetsbare plekken kan worden gevonden.

 

In die zin kan de commissie uit het incident de nodige conclusies trekken. Wij mogen het dossier in de toekomst niet loslaten. Wij moeten de kwestie, ook los van de schrijnende actualiteit, blijven opvolgen.

 

05.09  Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, vanzelfsprekend moeten wij het in de commissie niet over de oorzaken hebben. Wij moeten het wel hebben over de preventieve maatregelen die wij kunnen nemen, en over de maatregelen in het kader van een accuraat en urgent optreden.

 

Ik hoop dat uw actieplan de problemen kan verhelpen of dat het ter zake tot een betere preventie en tot een mogelijks nog sneller optreden kan bijdragen.

 

Het stemt mij tevreden dat u mijn suggestie meeneemt.

 

Ik werp naar niemand een steen, maar los daarvan blijft de schokkende vaststelling dat wij er wel in slagen winkelwaren te beveiligen via elektronische systemen en rechtstreekse lijnen met politiediensten en hulpdiensten, terwijl wij pas na zulke grote drama’s eraan denken dat ook te doen met scholen en crèches. Het stemt mij echter tevreden dat u dat wilt meenemen in het actieplan of tenminste in de overwegingen daaromtrent.

 

05.10  Josy Arens (cdH): Madame la présidente, les réponses du ministre à mes questions étant très complètes et détaillées, je ne peux que le remercier pour celles-ci.

 

05.11  Jacqueline Galant (MR): Je voulais remercier le ministre pour la rapidité d'action et la réaction qui a suivi. Je souhaiterais insister également sur la concertation entre les Communautés et le fédéral. Par exemple, on construit actuellement une nouvelle crèche. On remarque déjà des problèmes entre l'ONE en Région wallonne et l'AFSCA (Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire), qui demandent des mesures différentes au niveau de la sécurité et de l'hygiène. Une concertation devrait permettre d'uniformiser les mesures de sécurité.

 

En ce qui concerne la carte d'identité électronique, je trouve que c'est une excellente idée. Il serait intéressant d'en généraliser l'utilisation. Ce serait aussi une économie pour le citoyen qui paye cette carte d'identité et finalement s'en sert très peu.

 

Nous avons parlé de la planification des plans communaux d'urgence lors de notre visite du centre de crise. Vous avez été interpellé à propos de la situation des petites communes rurales qui doivent établir des plans avec très peu de moyens humains. J'espère que nous pourrons en reparler plus tard et trouver une solution permettant à un municipaliste, lorsqu'il se trouve dans une situation dramatique comme celle de Termonde, de réagir dans les meilleures conditions.

 

Enfin, il ne faut pas créer des prisons ou des ghettos. Les enfants doivent d'abord se sentir bien, et en sécurité. Il ne faut pas créer des espaces qui ne donnent pas envie d'y déposer ses enfants.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verdeling van de adviesvragen tussen de kamers in de Raad van State overeenkomstig de wet van 15 september 2006" (nr. 10506)

06 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la répartition des demandes d'avis entre les chambres du Conseil d'État conformément à la loi du 15 septembre 2006" (n° 10506)

 

06.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij hadden het genoegen deze voormiddag een delegatie van de Raad van State te mogen ontvangen. Wij hebben met hen al een beetje gepraat over de werkverdeling tussen de twee kamers van de Raad van State die Nederlandstalig zijn en de twee kamers die Franstalig zijn.

 

Volgens artikel 82 beraadslagen zij elk in hun eigen taal en hebben zij een verdeling van werkvolume en specificiteit, die door de eerste voorzitter wordt geregeld. Hij maakt daarover een beleidsplan op. Hij verwijst terecht nederig naar u om daarover bepaalde details voor ons te ontbloten. Hij heeft gezegd dat wij dat aan u moesten vragen.

 

Hij zorgt voor de regeling van de werkzaamheden. Tot september 2006 werd de verdeling door de eerste voorzitter geregeld. Sinds de wet van 2006 werd hieraan toegevoegd dat de verdeling moet gebeuren volgens een systeem omschreven in het beleidsplan van de eerste voorzitter.

 

Uit de memorie van toelichting bij dat wetsontwerp blijkt dat de regering zich daarbij heeft aangesloten. Meer nog, zij heeft zich ook aangesloten bij de kritiek dat de verdeling van die adviesaanvragen over de verschillende kamers blijkbaar al sinds jaar en dag vaststaat. Zo geven de Franstalige kamers altijd adviezen over ontwerpen en voorstellen op het vlak van Justitie en Binnenlandse Zaken, terwijl de Nederlandstalige kamers adviseren over ontwerpen en voorstellen van nieuwe departementen zoals Sociale Zaken.

 

De regering heeft die werkwijze erkend en heeft bevestigd dat een bepaalde specialisatie bij de ambtsdragers normaal is, maar zij heeft ook gezegd dat het positief zou zijn om voor de samenhang van de adviezen ook in een regeling te voorzien die toelaat om, rekening houdend met die specialisatie, de zaken op nieuwe gronden te verdelen en dit binnen een redelijk interval.

 

Men heeft zich ook voorstander verklaard van een systeem dat ook door de vertegenwoordigers van de Raad van State wordt voorgesteld, met name een rotatiesysteem om de vier tot vijf jaar in al zijn aspecten, op voorwaarde dat bij de instelling ook rekening wordt gehouden met de specialisatie van de ambtsdragers en de assessoren en dat niet alle aangelegenheden op hetzelfde ogenblik kunnen roteren.

 

De nieuwe wetsbepaling is ondertussen ook al twee jaar in werking getreden. Mijnheer de minister, kunt u een beeld geven van hoe daaraan al uitvoering is gegeven? Na bijna 2,5 jaar zit men immers toch bijna aan het kantelmoment. De tweede helft van de match wordt aangevat. Welk systeem zit er in het beleidsplan van de eerste voorzitter?

 

Ik heb deze voormiddag ook gevraagd of men een bepaald stappenplan voor ogen had om die evenwichtige rotatie, die ook voor de advisering en de nuancering ter zake geen slechte zaak zou zijn, de komende jaren te realiseren.

 

06.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Doomst, begin september van vorig jaar heeft de eerste voorzitter de principiële beslissing genomen om tot een gedeeltelijke herverdeling over te gaan van de materies onder de verschillende kamers van de afdeling Wetgeving, zoals aangekondigd in zijn beleidsplan.

 

In dat verband wil ik toch wel het volgende opmerken. Blijkbaar hebt u – of iemand van uw fractie, mevrouw Dierick – er deze morgen naar geïnformeerd om een kopie of een exemplaar te kunnen krijgen van dat beleidsplan. Welnu, deze week of begin volgende week zal ik een afvaardiging van de Raad van State ontvangen, waarbij het beleidsplan mij waarschijnlijk overhandigd zal worden. Ik zal het dan ook lezen. Nadien zal ik dat met veel genoegen aan de commissieleden bezorgen. Dat is dus bij deze al toegezegd.

 

Het gaat om een doelstelling die op middellange termijn behaald zou moeten worden in overleg met de voorzitters van de kamers van de afdeling Wetgeving, de auditeur-generaal, de adjunct-auditeur-generaal en de betrokken eerste auditeurs-afdelingshoofden. Ik heb het dan natuurlijk over de herverdeling van de materie onder de verschillende kamers van de afdeling Wetgeving.

 

Gelet op de verstrijking van de vervaldatum van de mandaten van assessoren gespecialiseerd in fiscaal recht, besloot de eerste voorzitter dat die herverdeling eerst daarop betrekking zou hebben, dus op het fiscaal recht.

 

Na overleg met de betrokken actoren werd eind november van vorig jaar besloten dat het financieel en fiscaal recht voortaan door de Nederlandstalige kamers zal worden behandeld, terwijl het sociaal zekerheidsrecht door de Franstalige kamers behandeld zal worden. Die herverdeling zal pas na de benoeming van de twee nieuwe assessoren effectief worden.

 

Dienovereenkomstig werd bij de voordracht door de algemene vergadering van de Raad van State er de nadruk op gelegd dat voorrang gegeven diende te worden aan de gespecialiseerde kandidaten in die twee vakken. Het gaat hier om een eerste etappe in de door de eerste voorzitter gewilde stapsgewijze herverdeling van de materies. Een tweede etappe zal volgen en zal vermoedelijk betrekking hebben op het burgerlijk recht of het strafrecht.

 

Inmiddels werden ook, zoals aangekondigd in de beleidsplannen van de eerste voorzitter, al de ontwerpen die van een zeker maatschappelijk belang zijn, systematisch op zijn initiatief door de algemene vergadering van de afdeling Wetgeving behandeld. Het is de bedoeling om alle zaken van een zeker maatschappelijk belang aan de algemene vergadering voor te leggen, en zulks in een voortdurend streven naar eenheid van rechtspraak.

 

06.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar wij zullen deze aangelegenheid toch nauwlettend in het oog houden. Het is volgens mij immers heel belangrijk dat we erop letten, weliswaar met respect voor de scheiding van de machten - we hebben geleerd dat we dat absoluut moeten doen - dat de Raad van State geen rookvrije ruimte is waar geen enkele bijsturing mogelijk kan zijn in de noodzakelijke goede richting.

 

Het blijft belangrijk dat de vooropgestelde rotatie, die in het Parlement en in overleg goed werd bestudeerd, effectief zou worden doorgevoerd. In die zin wachten wij het beleidsplan af en zullen wij in de komende periode het verder uitvoeren van die effectieve rotatie tussen de Nederlandstalige en de Franstalige kamers op de voet blijven volgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- M. Christian Brotcorne au ministre de l'Intérieur sur "l'éventuelle suppression de certaines casernes de pompiers" (n° 10514)

- M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "les postes avancés en Hainaut" (n° 10532)

- M. Eric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "les rumeurs de suppression du poste avancé de Basècles" (n° 10595)

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de eventuele afschaffing van bepaalde brandweerkazernes" (nr. 10514)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vooruitgeschoven posten in Henegouwen" (nr. 10532)

- de heer Eric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de geruchten over de sluiting van de vooruitgeschoven post van Basècles" (nr. 10595)

 

La présidente: En l'absence de M. Brotcorne, sa question est supprimée.

 

07.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 14 janvier dernier, je vous avais questionné suite à des propos qui avaient été tenus par le commandant Mondo, des sapeurs-pompiers de Tournai. Se basant sur un rapport d’expertise, il prévoyait pour l’ensemble de la province de Hainaut la création de 4 à 6 postes avancés. Vous n'aviez pas l'information ce jour-là, mais vous avez promis de nous la communiquer ultérieurement. Je reviens donc sur ce point aujourd'hui. Le tout est de connaître les noms. Je sais que des noms amènent des supputations, des désirs, des souhaits chez certains. Mais puisqu'il y a eu communication à la presse de cette information, j'estime que nous devons pouvoir en disposer. Advienne que pourra après pour ceux qui sont cités. Ils en tireront les conclusions, les conséquences utiles ou désagréables, peu importe.

 

Si ce rapport existe, serait-il possible de nous le communiquer?

 

En ce qui concerne de manière plus précise une communication qui a été adressée au commandant Mondo par le capitaine Jonas du Centre régional de secours de Mons visant deux postes avancés que sont Basècles et Wiers - on en fait écho dans la presse locale -, un courriel avait divulgué que ces deux postes seraient supprimés.

 

Il y a eu depuis un correctif des bourgmestres respectifs en disant qu’on ne visait pas une suppression mais la mise en œuvre du principe de première intervention – la plus rapide.

 

Est-il question de la suppression de ces 2 postes avancés: Wiers en ce qui concerne Péruwelz et Basècles en ce qui concerne Beloeil? Y a-t-il une négociation prévue avec les bourgmestres? Est-ce que ceux-ci sont informés ou vont-ils apprendre cela par la presse comme cela semble être le cas?

 

Peut-on imaginer que dans la mesure où les communes concernées font un certain nombre d’investissements dans ces postes avancés, en dehors d’un phasage plus global, on pourrait les maintenir parce que c’est la volonté de la commune et parce qu’il y a investissement desdites communes?

 

07.02  Eric Thiébaut (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, il est vrai qu'un climat de vive inquiétude et de révolte règne actuellement au sein des pompiers volontaires du poste avancé de Basècles, suite à la divulgation de courriels annonçant la suppression future de leur caserne. On en a abondamment parlé dans la presse, mon collègue vient de le rappeler.

 

Selon le personnel du poste avancé de Beloeil, le contenu des mails échangés mercredi dernier, entre le capitaine qui dirige le Rinsis à Mons et le commandant des pompiers de Tournai, qui fait office de chef de zone pour toute la Wallonie picarde, est sans équivoque et sème la panique puisqu'il annonce carrément la suppression du poste avancé de Basècles dans les plus brefs délais. Cette inquiétude est d'autant plus grande que les pompiers de Basècles apportent leur aide à la population depuis plus de 150 ans et qu'ils bénéficient d'un fort soutien local.

 

Aussi, monsieur le ministre, dans le cadre de la réforme actuelle des services de secours, qui est soutenue par mon groupe, qui a notamment comme objectif d'accroître la rapidité d'intervention de ces services envers les citoyens, ces rumeurs de suppression m'interpellent et ont de quoi susciter l'incompréhension.

 

Avez-vous des informations au sujet de l'éventuelle suppression du poste avancé de Basècles?

Si oui, pouvez-vous nous les communiquer afin de mettre fin au jeu incessant des rumeurs?

Quel est votre avis sur la situation?

Estimez-vous opportun de supprimer ce poste avancé de Basècles?

 

Pensez-vous que sa suppression puisse correspondre aux objectifs de la réforme des services de secours et qu'elle aille dans le sens d'un meilleur service rendu à la population?

 

D'une manière générale, quelles sont les dispositions prévues pour encadrer au mieux le personnel volontaire des casernes dont l'avenir est incertain?

 

07.03  Guido De Padt, ministre: Madame la présidente, cher collègue, comme je le disais déjà le 14 janvier dans ma réponse à M. Crucke, dans le cadre de l'exécution de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, des groupes de travail thématiques ont été instaurés au sein de mon département. L'un d'eux, le groupe de travail "aspects techniques", est chargé de déterminer les normes minimales en matériel, en équipement et en personnel qui seront applicables dans les futures zones de secours. Ce groupe de travail dispose d'un software de simulation qui donne l'implantation idéale des casernements, en fonction du taux de couverture souhaité pour un délai d'intervention donné. Ensuite, cette implantation idéale doit encore être adaptée en fonction des réalités du terrain. Le rapport annexé à ce logiciel stipule que, je cite:

 

"Cette approche rationnelle ne doit évidemment pas faire abstraction de la grande expérience accumulée par les responsables des services d'incendie. Il est clair que, sur le terrain, certaines solutions proposées pourraient sembler discutables du point de vue opérationnel. Il convient donc d'interpréter avec précaution les résultats d'un scénario et de garder à l'esprit l'existence de multiples solutions alternatives de même qualité."

 

De ce point de vue, les dizaines de simulations effectuées jusqu'à présent font partie des documents internes du groupe de travail et sont autant d'hypothèses qu'il conviendra d'approfondir par la suite. Dans l'état actuel de l'avancement des travaux, l'orientation générale irait plutôt dans le sens de l'augmentation du nombre de postes avancés, sans qu'il soit possible d'en déterminer le nombre ou la localisation définitifs.

 

En ce qui concerne spécifiquement les postes avancés de Basècles et de Wiers, je ne dispose actuellement d'aucune information à ce sujet. Suite à la réception de votre question, j'ai écrit au gouverneur de la province du Hainaut afin d'obtenir des renseignements quant au courrier évoqué.

 

07.04  Jean-Luc Crucke (MR): Comme dit le proverbe, jamais deux sans trois! Je devrai donc me présenter une troisième fois devant vous. Vous le savez, car vous étiez à notre place précédemment.

 

Je peux comprendre qu'il y a des groupes de travail thématiques et qu'on essaye dans ces groupes de travail de garder un certain nombre de documents en interne. Je peux également comprendre qu'une information ne doit pas donner lieu à interprétation et doit être manipulée avec précaution.

 

Si un commandant de corps des pompiers, qu'il fasse partie du groupe de travail ou pas, parle à la presse de quatre à six nouveaux postes avancés, inévitablement les responsables communaux se posent des questions. Si ce n'était pas le cas, on leur reprocherait de ne pas s'en occuper.

 

Je ne comprends pas qu'on ne dévoile pas quels sont ces quatre à six postes. Je continuerai à taper sur ce clou, s'il le faut en déposant une résolution en la matière. On ne peut pas continuer à autoriser certains à révéler des informations floues et demander à d'autres de garder le silence.

 

En ce qui concerne le reste de votre réponse, à savoir qu'on a tendance à augmenter les postes avancés, c'est une bonne chose. Si c'est pour répondre à une nécessité, je n'y vois aucun inconvénient, au contraire.

 

J'acte que vous n'avez pas d'information en ce qui concerne Wiers (Péruwelz), à la frontière française, et Basècles (Beloeil). Pourtant, tous les journaux en ont parlé pendant deux à trois jours. C'est parfois à se demander si la province du Hainaut intéresse encore quelqu'un dans ce pays!

 

07.05  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, effectivement, j'estime que vous n'avez pas entièrement répondu à ma question. Manifestement, vous n'êtes pas en mesure de le faire aujourd'hui. J'entends bien tous les principes que vous nous avez énoncés quant à l'état de la réflexion sur la réforme. Toutefois, en l'occurrence, il y a une réelle inquiétude des hommes de terrain. Ceux-ci attendent que l'autorité prenne une position tranchée et nette.

 

À l'instar de mon collègue, je vous interrogerai régulièrement tant que nous n'aurons pas une réponse plus claire.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de radioscopieën uitgevoerd door de federale politie" (nr. 10523)

08 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "les radioscopies effectuées par la police fédérale" (n° 10523)

 

08.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, door de federale politie werd een aantal radioscopieën doorgevoerd via de dienst Telematica in verschillende politiezones. Daarbij werd vastgesteld dat verscheidene servers aan vervanging toe waren. Een aantal zones is dientengevolge overgegaan tot de aankoop van de nieuwe voorgestelde tuigen, zoals werd opgelegd. Nu blijkt echter dat door de omschakeling van ISLP naar het zogenaamde uniek informaticaplatform sommige van die servers niet meer gebruikt kunnen worden zoals voorzien.

 

Men heeft dan naar een oplossing gezocht voor dat dossier, om toch ervoor te zorgen dat die servers niet in onbruik moesten worden gesteld. De niet-bruikbare servers zijn dan overgeplaatst naar andere zones, maar dan natuurlijk wel met andere doeleinden.

 

Om alle politiezones gelijk te schakelen is ook gevraagd om de eigendomsrechten van die servers meteen ook over te dragen aan de federale politie. Doch, de terugbetaling daarvan door de federale politie aan de lokale politie zou verlopen via het Verkeersveiligheidfonds.

 

Mijnheer de minister, bent u daarvan op de hoogte?

 

Hebt u zicht op het aantal lokale politiezones dat in die situatie verkeert?

 

Is die terugbetaling wel degelijk langs het Verkeersveiligheidsfonds geregeld?

 

Over welk bedrag gaat het in de totaliteit? Dat betekent immers dat dit een voorafname is op het Verkeersveiligheidsfonds voor de lokale zones en autoriteiten. Dat is het laatste dat u als burgemeester in België zou mogen dulden.

 

08.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Doomst, in 2007 heeft de directie Telematica – afgekort DST – van de federale politie inderdaad een radioscopie uitgevoerd die de nodige investeringen in servers per zone aanbeveelt op basis van een totale set van vijf servers. Een ervan, de queryserver, die reeds meer dan vijf jaar gebruikt werd, valt nu buiten garantie en onderhoudscontract en is aan vervanging toe.

 

Op basis van die radioscopie zijn een aantal politiezones overgegaan tot de aankoop van een uiteenlopend aantal servers. Andere hebben dat niet gedaan.

 

Op voorstel van de geïntegreerde politie bevat het budget voor het Verkeersveiligheidsfonds voor 2008 de investering van de vervanging van queryservers, daar deze servers gebruikt worden voor het verwerken van informatie in verband met verkeer.

 

Dit besluit leidde ertoe dat een gering aantal politiezones die servers op basis van de radioscopie hadden gekocht, zouden worden benadeeld. Om die ongelijkheid te vermijden, heeft de DST - Directie van de telematica - in overleg met de directeur-generaal van de Algemene Directie van de ondersteuning en het beheer - DGS – en met de Vaste Commissie van de Lokale Politie en na goedkeuring van de inspecteur van Financiën het overnemen van de overtallige servers georganiseerd.

 

Aangezien de uitgaven stroken met de beslissing van de regering in verband met het Verkeersveiligheidsfonds en overwegende dat het een maatregel van goed beheer betreft, werd de minister van Binnenlandse Zaken niet geraadpleegd voor deze operatie. Op het einde van de operatie zullen alle queryservers betaald zijn via het Verkeersveiligheidsfonds in overeenstemming met het goedgekeurde voorstel. Het overnemen betreft 18 politiezones voor een totaal van 32 servers.

 

08.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

Dit is een van de posten waarvan we vermoeden dat ze de oorzaak waren voor de vermindering van het Verkeersveiligheidsfonds. Ik heb dit bij uw voorganger al verschillende keren proberen te detecteren, maar heb in de twee commissies al een deel van de waarheid kunnen achterhalen.

 

Ik neem aan dat dit via bepaalde kanalen verloopt. Ik denk wel dat het voor de toekomst belangrijk is dat zo weinig mogelijk van het Verkeersveiligheidsfonds wordt afgeknabbeld. We zullen dit nauwgezet in het oog blijven houden.

 

Ik dank u alleszins voor deze heel waardevolle bijkomende informatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal vrijwilligers bij de brandweer" (nr. 10524)

09 Question de M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "le nombre de volontaires au sein des services d'incendie" (n° 10524)

 

09.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik maak mij ongerust over recente cijfers, die ook bleken uit antwoorden op vragen van de heer Vercamer. Vlaanderen zou over 7.000 vrijwilligers beschikken bij de brandweer, terwijl er in Wallonië zowat 3.000 actief zouden zijn. Dat is een belangrijke vaststelling met betrekking tot de brandweerhervorming. Dat verschil zou namelijk in het uittekenen van het stappenplan, waar we naartoe gaan, van doorslaggevende aard kunnen zijn, zowel op de soort brandweer waar wij op aansturen als voor de geldelijke tegemoetkoming ervoor waarin in de toekomst wordt voorzien.

 

Mijnheer de minister, kunt u die cijfers bevestigen?

 

Hoe ziet u de evolutie in de toekomst, vooral voor het moment waarop wij zullen spreken over de onderbouw en de minimale bezetting, waarvoor wij vrijwilligers en beroeps tegen mekaar zullen moeten afwegen?

 

Hoe ziet u dat in de evolutie van de federale toelage die ter beschikking zal worden gesteld?

 

09.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Doomst, uit een recente studie blijkt dat er momenteel 8.144 brandweervrijwilligers zijn in Vlaanderen, van wie een aantal mogelijk Frans spreekt, en 3.760 brandweervrijwilligers in Wallonië, voor wie de omgekeerde redenering uiteraard ook opgaat.

 

Die verdeling kan in de toekomst uiteraard wijzigen, maar dat is niet noodzakelijk om een voldoende dienstverlening aan de burger te verschaffen. In beginsel zullen in de toekomst in iedere zone zowel vrijwilligers als beroepsbrandweerlieden werken, wat tot nu toe nog niet altijd echt het geval was.

 

Het percentage brandweervrijwilligers is geen factor voor de berekening van de federale dotatie. Conform de wet van 15 mei 2007 zal bij de berekening van de federale dotatie wel rekening worden gehouden met de residentiële en actieve bevolking, met het belastbaar inkomen, het kadastraal inkomen, de oppervlakte, en de risico’s aanwezig op het grondgebied van de zone. Daarbij neem ik aan dat in de gemeente Gooik het belastbaar inkomen een doorslaggevende rol zou kunnen spelen in het naar beneden halen van de federale dotatie.

 

09.03  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw kennis van de territoriale eigenheid van een aantal gemeenten. In de toekomst zullen wij dat trouwens nog proberen te promoten. Desondanks blijven we dat toch als belangrijk gegeven meenemen in heel de discussie over de brandweerhervorming, die toch een traject van tien jaar zal omvatten. Immers, ik denk dat door de lokale autoriteiten het aspect van de vrijwilligers door sommigen onderschat en door anderen overschat wordt. Dat werkt in beide richtingen, dat geef ik toe.

 

Zeker in Vlaanderen – in die zin is een regionalisering misschien zelfs geen kwaad woord, ook niet voor de brandweer – is het aspect van de vrijwilligers in de opbouw van de brandweerkorpsen in de toekomst toch een gegeven dat wij niet mogen onderschatten. In de verdere bespreking zullen wij dat zeer nauwlettend in het oog moeten blijven houden. Vandaar dat ik – met dank voor de concrete cijfers – dat regionaal verschil hier vandaag nog eens bevestigd wilde zien. Ik bevestig dat wij dat element in de toekomst zullen blijven meenemen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Juliette Boulet au ministre de l'Intérieur sur "le service d'incendie de la ville de Saint-Ghislain" (n° 10537)

10 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandweer van de stad Saint-Ghislain" (nr. 10537)

 

10.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, à la fin de la semaine dernière, une lettre anonyme de délation a été envoyée à plusieurs destinataires, dont les représentants communaux de l’opposition de la ville de Saint-Ghislain, et également à la presse.

 

Dans cette lettre, un gradé de la caserne des pompiers de la ville de Saint-Ghislain est accusé de faux et usage de faux. On y explique que ce gradé falsifierait des documents afin d’obtenir des dédommagements financiers sans même se déplacer sur le lieu des interventions. Il fournit des preuves telles que des fiches de prestations et d’autres documents. Les auteurs de la lettre disent avoir fait le choix de l’anonymat par peur des représailles.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous au courant de cette affaire? Une enquête a-t-elle été ouverte quant à cette lettre et aux faits dénoncés?

 

Je tiens à ajouter que ce qui se passe est extrêmement grave. Le principe même de cette lettre anonyme et de cette délation, ainsi que les faits dénoncés eux-mêmes, sont également graves et plombent littéralement le climat. Il est important de respecter la présomption d’innocence. Une enquête devrait être ouverte afin de lever ces ambiguïtés, tant pour la personne accusée que pour le climat général du service incendie de la ville de Saint-Ghislain.

 

Président: André Frédéric.

Voorzitter: André Frédéric.

 

10.02  Guido De Padt, ministre: Chère collègue, c’est à l’autorité communale, en sa qualité d’employeur, que revient la compétence d’investiguer pour établir la vraisemblance des faits dénoncés dans la lettre. J’attire tout de même l’attention sur le fait que cette lettre était anonyme. Dans le cas où ces faits seraient avérés, il appartiendrait à cette même autorité communale de transmettre le dossier au procureur du Roi. Parallèlement à cela, et vu la gravité des accusations, une mesure d’écartement temporaire du service pourrait être prise à l’égard du pompier concerné.

 

10.03  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Je remercie M. le ministre pour sa réponse. La responsabilité incombe en effet d’abord aux autorités communales; j’espère qu’elles feront leur devoir. Néanmoins, en votre qualité de ministre, il serait important que vous gardiez un œil attentif sur la situation. Un tel climat délétère au niveau local peut influencer les autorités, qui pourraient éprouver l’envie d’accuser ou, au contraire, de protéger leurs connaissances. Ce genre de choses arrive en effet, et il conviendrait de ne pas "en remettre une couche" comme on dit en français, et je vous saurais donc gré de bien vouloir tenir cette situation à l’œil.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 10542 de Mme Burgeon est reportée ainsi que la question n° 10551 de Mme Uyttersprot. La question n° 10553 de M. Arens est transformée en question écrite, ainsi que la question n° 10555 de Mme Avontroodt. M. Bacquelaine est-t-il présent? S'il ne vient pas, je devrai reporter sa question n° 10558. M. Weyts n’est pas présent non plus. M. Crucke, M. Nollet et M. Thiébaut vont revenir.

 

11 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "la grève des chauffeurs des TEC de La Louvière" (n° 10604)

11 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de staking van de TEC-chauffeurs van La Louvière" (nr. 10604)

 

11.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous allez me dire qu'il s'agit d'une compétence régionale mais je voulais vous interpeller par rapport à la sécurité en général dans les transports en commun. Je voulais vous demander si vous aviez des concertations régulières avec vos homologues des Régions car on se rend compte, en Région wallonne et dans le Hainaut en particulier, qu'il y a de nombreuses agressions à l'encontre des chauffeurs de bus. Une psychose est en train de s'installer et des mouvements de grève s'ensuivent car rien n'est fait au niveau de la sécurité.

 

Y a-t-il quelque chose de prévu pour uniformiser la sécurité des transports en commun sur l'ensemble de notre territoire?

 

11.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Galant, je me réfère à ma réponse à la question orale n° 10661 de Mme Van der Auwera concernant le moniteur de sécurité de la société de transport De Lijn.

 

En 2006, mon prédécesseur a conclu des protocoles de coopération avec les ministres régionaux de la Mobilité. En 2007, ces protocoles ont été développés au niveau provincial. L'engagement de policiers pour la sécurisation des transports en commun régionaux fait donc l'objet d'une concertation au niveau local ainsi qu'au niveau provincial.

 

Il n'existe actuellement pas de concertation structurée entre les différents gouvernements régionaux ni avec le gouvernement fédéral.

 

Bien entendu, les incidents qui ont lieu dans les transports en commun régionaux font l'objet d'un suivi systématique au niveau de la police intégrée et du département de l'Intérieur.

 

11.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.

 

Monsieur le ministre, vous me dites que des concertations existent mais on ne remarque pas leurs effets sur le terrain. J'espère que vous irez vers une concertation structurée entre les différents niveaux de pouvoir pour que les chauffeurs de bus et les accompagnateurs de trains se sentent en sécurité quand ils exercent leur profession.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de resultaten van de examens voor leidinggevende of uitvoerende functies in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst" (nr. 10614)

12 Question de Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "les résultats des examens pour l'accès aux fonctions dirigeantes ou exécutives au sein d'une entreprise de gardiennage ou d'un service interne de gardiennage" (n° 10614)

 

12.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de bewakingsagenten.

 

In uitvoering van de wet op de private en bijzondere veiligheid bepaalt het koninklijk besluit van 21 december 2006 de voorwaarden tot het vervullen van een leidinggevende of uitvoerende functie in een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst.

 

Sedert 1 augustus 2008 is Selor belast met het afnemen en het beoordelen van de examens in het kader van dit koninklijk besluit.

 

Mijn vraag is tweeledig. Enerzijds betreft ze de regeling die is uitgewerkt voor de leidinggevenden in een bewakingsonderneming en, anderzijds, de uitvoerende functies bij deze ondernemingen.

 

Wij hebben vernomen dat ter zake een aantal problemen rijst. Het slaagpercentage voor de examens van de leidinggevenden zou heel laag zijn, en dit ongeacht het opleidingscentrum waar de kandidaten hun opleiding hebben gekregen. Een dergelijk laag slaagpercentage wijst op een tekortkoming in het examenprogramma of in de manier waarop de testen worden afgenomen.

 

Ik verneem graag hoeveel het precieze slaagpercentage bij het examen van Selor voor de leidinggevenden in de bewakingssector is. Werd het systeem reeds geëvalueerd? Indien ja, wat waren hierbij de vaststellingen? Welke verbeteringen wilt u hierin aanbrengen? Werd hierover reeds overleg gepleegd met de sector en met de erkende opleidingsinstellingen?

 

Een andere zaak die ook vragen oproept in verband met het verzwaren van de voorwaarden tot het bekomen van een erkenning als bewakingsagent, betreft precies de uitvoerende functies. Het is geweten dat we binnen deze sector een belangrijk deel van mensen tewerkstellen met een eerder lage scholingsgraad. De nieuwe voorwaarden die worden gesteld, zijn echter van die aard dat deze mensen nu ook rechtsvakken onderwezen krijgen.

 

Dergelijke opleidingen zijn voor veel van deze mensen een heel zware belasting. Sommigen kunnen dit niveau niet aan, niettegenstaande zij heel goede bewakingsagenten zijn. Zo zijn er mensen die reeds jaren het beroep van bewakingsagent uitoefenen maar door de omschakeling van hun huidige job naar een interne bewakingsdienst nu ook moeten voldoen aan de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 21 december 2006.

 

Sommigen slagen dan ook niet in de vrij moeilijke testen en verliezen hierdoor hun job die ze reeds jaren tot ieders voldoening hebben uitgeoefend.

 

Bent u op de hoogte van de problemen die ter zake rijzen? Bent u bereid om hiervoor naar een oplossing te zoeken? Bestaat bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om in een overgangsmaatregel te voorzien voor mensen die reeds jaren als bewakingsagent werken? Kan worden voorzien in een vrijstelling, eventueel conform de regeling die werd getroffen voor de erfgoedbewakers, zodat zij enkel de opleiding moeten volgen, maar geen examen meer hoeven af te leggen?

 

12.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Dierick, de essentie van het overheidstoezicht op de bewakingssector bestaat er onder meer in erover te waken dat ondernemingen en hun personeel hun bevoegdheden en hun plichten op een gepaste wijze uitoefenen. Daartoe is de opleiding een belangrijk instrument. De betrokkenen moeten immers hun rechten en plichten grondig kennen en technieken en vaardigheden beheersen die hen toelaten niet alleen efficiënt maar ook correct tegenover medeburgers op te treden.

 

Daarom dienen zowel agenten als leidinggevenden sinds de inwerkingtreding van de wet van 1990 een opleiding te volgen waarin onder meer is voorzien in voor hen aangepaste rechtsvakken. Deze opleidingen wordt door private, door mij erkende opleidingsinstellingen verstrekt.

 

Dit systeem werd in 2005 geëvalueerd. Toen werd vastgesteld dat er een groot verschil is in moeilijkheidsgraad en kwaliteit van de opleiding tussen de bestaande instellingen. Het marktmechanisme had als resultaat dat scholen met de grootste slaagkansen en mindere kwaliteit meer cursisten aantrokken omdat ze de opleiding ook tegen de laagste prijzen konden organiseren. Hierdoor dreigde een neerwaartse spiraal.

 

Daarom werd het systeem herzien en is een aantal moderniseringsmaatregelen genomen. Een ervan bestond erin de rechtsvakken centraal te examineren via Selor zodat het vereiste kennisniveau op een gelijke wijze en centraal kon worden bewaakt. Iedereen kon vier keer aan het examen deelnemen. Deze maatregel werd stapsgewijs uitgevoerd voor bewakingsagenten vanaf maart 2008, voor het middenkader vanaf oktober 2008 en voor het topmanagement vanaf januari 2009.

 

De modernisering heeft schokgolven teweeggebracht. Drie bestaande scholen behaalden niet langer het vereiste niveau en moesten afhaken en sluiten. Ook de overgang van examensysteem verliep niet zonder moeilijkheden. Dit was vooral het geval voor de bewakingsagenten. De resultaten van hun eerste examen bij Selor waren niet goed. In de eerste zittijden varieerden de slaagpercentages per school van 22% tot 34%, wat zeer weinig is.

 

In overleg met de overheid werden, zonder het kennisniveau te verlagen, zowel door de scholen als door de administratie begeleidende maatregelen genomen. Nu zijn de examenresultaten van de eerste zittijd zeer bevredigend. Ze variëren naargelang de school van 63% tot 95%.

 

De opstart van de examens voor het middenkader verliep zonder moeilijkheden. Er was een slaagresultaat van 94%. Het eerste examen voor het topmanagement werd centraal afgenomen op 23 januari 2009. De resultaten waren bekend op 27 januari en variëren aanzienlijk.

 

De beste school had 69% geslaagden, de slechtste school had 29% geslaagden. Een evaluatie hiervan zal gebeuren op 11 februari samen met de betrokken scholen en de sector binnen de commissie Opleiding Bewaking.

 

Ik ben ervan overtuigd dat dankzij de inspanningen van de scholen en de overheid dit resultaat in de toekomst kan verbeterd worden zoals dat het geval was voor het examen voor bewakingsagenten. Zoals uit de recente cijfers blijkt zijn er geen problemen meer voor het centraal examen voor bewakingsagenten, gelet op het slaagpercentage.

 

De wetswijziging van 2004 had tot gevolg dat sommige bewakingsdiensten van bedrijven voor het eerst vergunningsplichtig werden als interne bewakingsdienst. Hierdoor diende een aantal bestaande medewerkers van deze diensten aan de opleidingsvereisten voor bewakingsagent te voldoen. Het probleem dat u schetst was ons bekend. Daarom heeft mijn voorganger in 2006 voorzien dat personen die in deze diensten voor 10 januari 2005 bewakingstaken uitvoerden de opleiding konden volgen zonder examen te moeten afleggen. Het gaat om een gelijkaardige maatregel zoals die voor bijvoorbeeld museumbewakers. Aan uw suggestie is dus ruim twee jaar geleden tegemoetgekomen.

 

12.03  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord. Het klopt inderdaad dat in artikel 107 van het KB van 21 december 2006 voorzien wordt in een overgangsmaatregel. Zoals u aanhaalt geldt die echter alleen voor de bewakingsdiensten die een vergunning aanvroegen voor 10 maart 2005. Nu blijkt uit de praktijk dat er toch nog steeds veel bewakingsdiensten zijn die nu pas in dat systeem van interne bewakingsdiensten stappen. Op hen is die overgangsmaatregel dus niet van toepassing. Wij vragen dan ook of het niet mogelijk is om te voorzien in een verlenging van die overgangsmaatregel. Kan dat niet herbekeken worden of is dat definitief uitgesloten?

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Éric Thiébaut au ministre de l'Intérieur sur "la suppression de la formation en vue de l'obtention du brevet de sapeur-pompier des candidats cadets (de –18 ans)" (n° 10594)

13 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de afschaffing voor kandidaat-kadetten (jonger dan 18 jaar) van de opleiding met het oog op het behalen van het brevet van brandweerman" (nr. 10594)

 

13.01  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je souhaite vous interroger sur la décision du centre de formation des membres des services d'incendie de Jurbise qui, à la demande de la Direction générale de la sécurité civile, n'accepte plus d'inscrire à partir de 2009 des candidats cadets, c'est-à-dire ayant moins de 18 ans, désireux de suivre une formation pour l'obtention du brevet de sapeur-pompier. Cette décision est lourde de conséquences pour la section cadets des jeunes sapeurs-pompiers puisque huit cadets de deuxième année et quatre cadets de troisième année voient ainsi leur formation stoppée de manière brutale.

 

La suppression du brevet est d'autant plus incompréhensible qu'elle débouchera in fine sur une situation dans laquelle chaque service incendie organisera sa propre formation sans coordination et avec des risques élevés de différences de qualité, sans négliger le fait que cette décision est de nature à démotiver tous les jeunes qui s'intéressent au métier de sapeur-pompier.

 

Enfin, aucune explication sur les motifs de cette décision n'aurait été formulée aux principaux intéressés et il n'y aurait guère d'informations sur d'éventuelles mesures transitoires pour les cadets en cours de formation. Monsieur le ministre, avez-vous connaissance des motivations qui ont abouti à cette décision? Pouvez-vous nous les faire partager? Cette décision est-elle susceptible d'être revue? Dans le cas contraire, quelles mesures transitoires sont-elles envisagées pour les cadets en cours de formation?

 

13.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Thiébaut, la pratique qui consiste à envoyer les cadets suivre la formation de sapeur-pompier dans les écoles du feu n'est pas répandue dans tout le pays. En outre, la réglementation ne prévoit pas que les cadets puissent avoir accès à la formation de sapeur-pompier telle qu'elle est dispensée dans les écoles du feu. Il y a bien eu des consultations informelles avec les écoles du feu concernées qui ont toutes émis leur accord sur le fait que permettre à des jeunes de moins de 18 ans pratiquant une activité de loisirs de suivre une formation professionnelle liée au métier de sapeur-pompier n'était pas opportun.

 

Il va de soi que toutes les formations de cadets en cours pourront être achevées. Cependant, de nouvelles sessions ne seront plus organisées. Par ailleurs, l'organisation d'un encadrement plus approprié aux activités pratiquées par les cadets sera examinée à l'occasion de la conférence-table ronde avec les gouverneurs et les directeurs des centres de formation pour les services d'incendie.

 

13.03  Eric Thiébaut (PS): Je suppose qu'il faudra attendre cette conférence pour être fixés. Quand aura-t-elle lieu?

 

13.04  Guido De Padt, ministre: Elle doit se réunir dans le mois de février mais il n'y a pas encore de date.

 

13.05  Eric Thiébaut (PS): Pouvez-vous nous tenir au courant par écrit des suites de cette conférence?

 

13.06  Guido De Padt, ministre: Sans problème.

 

13.07  Eric Thiébaut (PS): Je vous remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Je voudrais que vous permettiez à Mme Galant, qui doit se rendre chez le médecin, de poser sa question no 10604.

 

14 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "le Fonds des amendes" (n° 10705)

14 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het verkeersboetefonds" (nr. 10705)

 

14.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, dans le cadre de l’élaboration des budgets des zones de police, la dernière circulaire stipule que la dotation émanant de la convention sécurité routière (fonds des amendes) peut être intégrée. Différentes informations circulent au sein des zones de police dans le sens où les montants seraient rediscutés.

 

Dès lors, l’élaboration des budgets est en suspens dans certaines zones et certains agents craignent pour leur emploi étant donné que des agents auxiliaires sont recrutés sur le biais de la convention.

 

1. Est-il exact que l’argent issu du fonds des amendes serait attribué aux Régions selon une clef de pourcentage entre la Région wallonne et la Région flamande?

2. A-t-on déjà prévu les modalités d’attribution?

3. Les montants seront-ils supérieurs vu que les amendes ont été augmentées en 2008 (en tous cas, ce sont les informations que l’on retrouve dans la presse)?

4. Comment la répartition aux zones de police se fera-t-elle et quels seront les critères?

5. Pouvez-vous fournir des chiffres à ce niveau afin de permettre aux zones d’élaborer leur budget?

 

14.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, chère collègue, en ce qui concerne les questions 1 et 2, comme prévu par l’article 84, chapitre 1er de la loi-programme du 8 juin 2008, à partir de l’année budgétaire 2009, les recettes supplémentaires par rapport à l’année budgétaire 2007 sont réparties entre les Régions sur la base de la localisation de la constatation des infractions par arrêté délibéré en Conseil des ministres.

 

Après cette répartition régionale, la distribution est réalisée au profit de chaque zone de police et à la police fédérale sur la base des critères suivants:

- la catégorisation des zones de police locale et de la police fédérale en cinq groupes en fonction du cadre policier organique;

- la diminution du nombre de victimes de la circulation sur les routes et/ou d’accidents de la circulation dans lesquels on dénombre des blessés ou des morts qui relèvent respectivement de la compétence de la zone de la police locale ou de la police fédérale;

- le kilométrage des voiries pour lequel la zone de police locale ou fédérale est compétente.

 

Quant aux questions 3 et 5, comme prévu par l’article 6 de la loi du 6 décembre 2005 relative à l’établissement et au financement de plans d’action en matière de sécurité routière, le ministre des Finances et le ministre du Budget communiquent chaque année, au plus tard le 1er février, aux ministres de l’Intérieur et de la Mobilité le montant total à répartir en matière de sécurité routière. Vu que cette communication n’est pas encore intervenue, je ne puis vous communiquer quelque montant que ce soit ou encore répondre à la question de savoir si les montants sont supérieurs à l’année précédente. Je suis donc dans l’attente de cette communication cruciale de la part de mes chers collègues.

 

Quant à la quatrième question, comme prévu par l'article 84, chapitre 1er de la loi-programme du 8 juin 2008, à partir de l'année budgétaire 2008, le montant attribué à chaque zone de police et à la police fédérale est égal au montant indexé qu'elles ont reçu en 2007, à condition que ce montant à répartir soit au minimum égal au montant attribué en 2007. Le cas échéant, si le montant est inférieur au montant de 2007, ce montant à répartir est réparti à chaque zone de police et à la police fédérale en proportion des moyens attribués en 2007.

 

Dans l'hypothèse où il existe des recettes supplémentaires par rapport à l'année budgétaire 2007, il convient de se référer aux réponses aux questions 1 et 2.

 

14.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Je reviendrai vers vous lorsque vos collègues vous auront communiqué les chiffres afin d'avoir des précisions indispensables à l'élaboration des budgets des zones de police.

 

De toute façon, j'estime que le financement des zones de police devrait faire l'objet d'un débat plus large. Toutes les zones connaissent actuellement des difficultés pour boucler leur budget. Le Fonds des amendes ne pourrait pas à lui seul renflouer tous les budgets de nos zones de police.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de regelgeving tot het behalen van het directiebrevet dat vereist is voor de bevordering tot de graad van hoofdcommissaris van politie" (nr. 10629)

15 Question de Mme Leen Dierick au ministre de l'Intérieur sur "la réglementation relative à l'obtention du brevet de direction requis pour la promotion au grade de commissaire de police en chef" (n° 10629)

 

15.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, met toepassing van het koninklijk besluit van 12 oktober 2006 tot bepaling van het directiebrevet, dat vereist is voor de bevordering tot de graad van hoofdcommissaris van politie, werd onlangs de eerste cyclus van die opleiding en examens afgerond. Hierbij zouden zeven van de kandidaten niet geslaagd zijn voor het examen en dat na een opleidingscyclus van twee jaar met diverse examens.

 

Belangrijk om weten is dat reeds voor de aanvang van de opleiding een belangrijke selectie gebeurd is. De artikelen 25 tot 27 van het KB bepalen de toelatingsvoorwaarden tot de promotieopleiding. In vermelde kwestie worden de kandidaten reeds geschikt bevonden voor het volgen van de opleiding. In eerste instantie ging men er dus reeds van uit dat wie toegelaten werd tot de opleiding, die ook met succes zou voleindigen.

 

Is er reeds een evaluatie gebeurd van de regelgeving tot het behalen van het genoemde directiebrevet? Zo ja, wat waren dan de bevindingen?

 

Het uiteindelijke examen met een jury vindt plaats na een intensieve opleiding en training, die twee jaar in beslag neemt. Indien de kandidaten niet slagen voor het examen, bestaat er geen mogelijkheid tot herkansing. Indien we de vergelijking maken met de rest van het openbaar ambt, klopt het inderdaad dat ook bij de ambtenaren in het openbaar ambt een herkansing evenmin mogelijk is. Bij langdurige opleidingen wordt echter wel de opsplitsing in modules toegepast, zodat de kandidaten die niet slagen, toch aan de hand van vrijstellingen een deel van de opleiding alvast niet meer over hoeven te doen. Wordt die mogelijkheid onderzocht, ook in het kader van het directiebrevet?

 

Een andere mogelijkheid zou erin kunnen bestaan een herkansing van het eindexamen mogelijk te maken. Is ook die piste reeds in overweging genomen? Wat is uw standpunt hierover? Hebt u reeds voorstellen klaar tot aanpassing van de procedure?

 

15.02 Minister Guido De Padt: Mevrouw Dierick, ik kan u bevestigen dat de regelgeving betreffende het directiebrevet ondertussen reeds werd geëvalueerd. Meer bepaald werden de selectieprocedure, de coaching, de stages, het schriftelijk en mondeling examen en de samenwerking met de selectiecommissie onder de loep genomen.

 

Onder andere het ontbreken van een tweede zittijd en de proef algemene beroepskennis, die de batige rangschikking van de kandidaten bepaalt, werden als te verbeteren punten aangehouden. De stage, de coaching en het assessment werden als zeer positief ervaren. De voormelde aandachtspunten alsmede de mogelijkheid om de opleiding in modules in te delen met het oog op het toekennen van eventuele vrijstellingen, worden thans in nauw overleg tussen de vaste commissie van de lokale politie en de federale politie onderzocht, in het kader van een nieuw project ter optimalisering van die politieopleiding.

 

In het eerste semester zullen hierover wellicht onderhandelingen worden aangeknoopt met de representatieve vakbonden, die ook vragende partij zijn voor een verfijning van het, naar wij aannemen, goede concept.

 

15.03  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, het verheugt me dat er al een evaluatie is gebeurd en dat toch een aantal te verbeteren punten wordt meegenomen. Wij kijken uiteraard uit naar het resultaat van het overleg.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "les fonds 'sommets européens'" (n° 10504)

16 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de fondsen 'Europese topontmoetingen'" (nr. 10504)

 

16.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je souhaiterais revenir sur le dossier des fonds "sommets européens" et en particulier sur les recours qu'ont introduit les dix-neuf communes bruxelloises en ce qui concerne les subsides européens pour les années 2004 et 2005.

 

En juin 2008, j'ai interrogé M. Dewael et celui-ci m'avait alors répondu que les dossiers de recours concernant les justificatifs de dépenses 2004 et 2005 étaient en cours d'examen. Fin octobre 2008, je l'interrogeais à nouveau à cet égard et il m'annonçait alors que les propositions de décision tomberaient "tout prochainement".

 

Novembre a passé, ainsi que décembre et janvier. Nous sommes aujourd'hui en février 2009; j'ose donc espérer que maintenant que la question est posée pour la troisième fois, j'obtiendrai enfin une réponse très concrète aux questions qui préoccupent beaucoup de communes bruxelloises au sujet des justificatifs des années 2004 et 2005.

 

À moins que le ministre Dewael ait une notion du temps qui soit fort différente de la mienne – ce qui est possible –, depuis octobre 2008, quatre mois se sont écoulés et je ne dirais pas que le "tout prochainement" soit encore de mise.

 

Enfin, j'ai pris connaissance de l'arrêté royal du 27 décembre 2008, qui accorde une aide financière pour 2008 aux communes bruxelloises dans le cadre des sommets européens. On y découvre une aide particulière de 300.000 euros, spécifiquement inscrite aux fins de lutte contre la toxicomanie pour la ville de Bruxelles. Je m'interroge sur le lien entre les sommets européens et la toxicomanie. Vous ne manquerez certainement pas de m'éclairer à ce propos.

 

Voilà, monsieur le ministre, l'objet de mes questions.

 

16.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, le dossier spécifique des recours des communes bruxelloises dans le cadre du traitement des décomptes financiers 2004, 2005 et 2006 des sommets européens a retenu ma meilleure attention.

 

L'administration s'est d'ailleurs vue confier, dès mon entrée en fonction, la tâche de réviser l'ensemble des dossiers concernés avec pour objectif le réexamen de l'opportunité des dépenses et des justifications présentées dans le cadre de ces conventions.

 

Sur base de la révision des comptes 2004, je prendrai une décision définitive dans quelques jours et en informerai les communes dans les meilleurs délais. Sur base de cette décision, les décomptes des dossiers 2005 et 2006 pourront, à leur tour, être clôturés.

 

Le réexamen de l'ensemble de ces dossiers s'inscrit dans un souci d'uniformité dans le contrôle et l'utilisation des subsides et devrait permettre une meilleure cohérence et une plus grande complémentarité avec les plans stratégiques de sécurité et de prévention.

 

J'en viens à l'ASBL Transit.

 

Il faut rappeler que le cadre d’application de la mesure "prévention" est plus large que l’objectif "sommets européens". En effet, tant l’arrêté royal du 1er décembre 2003 que l’arrêté royal du 6 décembre 2007 relatifs aux conventions Eurotop ciblent des actions qui:

 

1. maintiennent la qualité de vie et la sécurité dans les quartiers;

2. contribuent (…) les citoyens;

3. aident à circonscrire la criminalité dont sont victimes les fonctionnaires européens;

4. limitent les conséquences de victimisation;

5. contribuent au maintien de la paix publique et plus particulièrement à la bonne entente entre la communauté belge et les communautés d’origine étrangère;

6. contribuent à faire diminuer le sentiment d’insécurité.

 

En 2005, le Conseil des ministres du 8 juillet décide que du montant de 7,5 millions d’euros accordé pour la mesure "prévention", 300.000 euros seront réservés à l’ASBL Transit, levier régional de lutte contre la toxicomanie par l’intermédiaire de la ville de Bruxelles.

 

Les Conseils des ministres du 20 juillet 2006, du 20 septembre 2007 et du 19 décembre 2008 ont confirmé cette mesure pour les années suivantes. Toutefois, le même Conseil des ministres de décembre 2008 a décidé qu’un audit de l’ASBL Transit serait réalisé au début de l’année 2009. Les résultats de cet audit permettront tant au comité de coopération qu’au gouvernement de se positionner sur l’avenir de cette mesure.

 

En ce qui concerne le point relatif à 2009, la situation actuelle du fonds "sommets européens" a largement démontré ses limites tant du point de vue de l’insécurité juridique grandissante, de ses inconvénients et du retard conséquent dans la disponibilité des textes légaux et réglementaires. C’est pourquoi je proposerai au gouvernement, sous réserve d’un accord du comité de coopération, l’articulation des sommets européens des plans stratégiques de sécurité et de prévention pour 2009-2010 et, à terme, leur intégration.

 

Ma proposition s’inscrira dans une démarche de pérennisation, de rationalisation et de simplification administrative.

 

16.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

On est passé de quelques mois, à quelques semaines et enfin à quelques jours! Je ne manquerai donc pas de vous réinterroger tout prochainement sur les décisions que vous aurez prises pour les décomptes 2004 et 2005.

 

Je partage tout à fait votre point de vue sur le plan intellectuel. Les fonds "sommets européens" n'ont pas vraiment été utilisés aux fins pour lesquelles ils avaient été créés. On sait aussi que derrière cette problématique se cache tout un volet communautaire puisqu'elle touche au financement des politiques, notamment de prévention et de sécurité à Bruxelles.

 

Je me réjouis qu'une réflexion soit enfin menée sur la transparence et la refonte de ces systèmes de financement des politiques de prévention. Qu'on m'entende bien, je ne veux pas dire qu'il n'est pas nécessaire de financer des politiques de prévention. Toutefois, il faut appeler un chat un chat et y coller l'étiquette appropriée! Mais parler de fonds "sommets européens" pour financer des initiatives qui n'ont rien à voir avec eux nuit à la transparence, à la lisibilité, aux moyens d'actions et à l'insécurité juridique qui peut être liée aux justificatifs d'un certain nombre de dépenses.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 10570 de M. Weyts est reportée à sa demande.

 

17 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het interventiekorps" (nr. 10644)

17 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "le corps d'intervention" (n° 10644)

 

17.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, mijn eerste vraag gaat inderdaad over het zogenaamde interventiekorps. Ik kan de vraag eigenlijk samenvatten in twee onderdelen.

 

Ten eerste, ik heb begrepen dat de verdere uitbouw van het interventiekorps, dat werd geïnstalleerd bij de politiehervorming, zou worden stopgezet of geschrapt. Ik heb het daarbij over de zogenaamde derde schijf. In welke mate is dit correct? Wat gaat dit concreet inhouden qua cijfers? U kunt die cijfers nu misschien niet mondeling meedelen maar ik zou die wel graag schriftelijk krijgen.

 

Het tweede gedeelte van mijn vraag gaat over de bekommernis die wij in Limburg hebben en die u als vervanger van een Limburger niet vreemd zal zijn. In het kader van het interventiekorps werd eind oktober beloofd, naar aanleiding van heel de drugsproblematiek tussen Nederland en België in de grensstreek, een aantal extra politiemensen te leveren op basis van een studie van de professoren Fijnaut en De Ruyver. Iedereen was laaiend enthousiast over die studie en uw voorganger heeft toen gezegd dat er extra mensen zouden bijkomen.

 

Vandaag stellen wij vast dat het zeer onduidelijk is of er mensen zullen bijkomen, dat er van die beloftes op het terrein niets wordt waargemaakt en dat wij ons hopeloos belachelijk maken ten opzichte van Nederland. Het ging om een studie in opdracht van de gouverneurs van zowel Nederlands-Limburg als Belgisch-Limburg. Wij stellen vast dat er in Nederland ondertussen plusminus 50 extra mensen op het terrein zijn gekomen terwijl dat langs Belgische kant niet het geval is.

 

Mijn vragen zijn heel duidelijk. Hoe zit het met dat interventiekorps? Is het correct dat die derde schijf zal worden geschrapt en dat er een herverdeling tot stand zal komen?

 

Wat betekent dit concreet voor de grensstreek tussen Nederland en België, en voor de beloftes die nauwelijks drie maanden geleden, in oktober, werden gedaan door de vorige minister van Binnenlandse Zaken?

 

17.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, de capaciteit van het interventiekorps werd in 2005 aanvankelijk vastgelegd op 700 operationele personeelsleden. Met dit initiatief wilde de federale overheid een bijdrage leveren aan het nationale en lokale veiligheidsbeleid, ter ondersteuning van de geïntegreerde politie met een doeltreffende en doelmatiger inzet van beschikbare, niet-gespecialiseerde capaciteit van de algemene reserve van de federale politie. Het draagt ook bij tot een verhoogde zichtbare capaciteit van de lokale politie, het verminderen van de gehypothekeerde capaciteit, genoemd de HYCAP van de lokale politie, en de ondersteuning van de lokale politie bij de realisatie van de prioriteiten uit het zonale veiligheidsplan.

 

Het in plaats stellen van de totale capaciteit van 700 operationele personeelsleden zal gebeuren in drie schijven van respectievelijk 300, 200 en nog eens 200 personeelsleden. Van bij de aanvang werd de uitvoering afhankelijk gesteld van zowel de budgettaire mogelijkheden van de federale politie, als van de realisatie van het veiligheidskorps van Justitie.

 

Dit veiligheidskorps moet de taken van de nationale overbrenging van gedetineerden en minderjarigen van de gesloten jeugdinstelling Everberg overnemen van de federale politie om capaciteit voor het interventiekorps vrij te maken.

 

Deze overname is nog niet volledig gebeurd en zal pas vanaf maart 2009 progressief worden opgevoerd. Mijn voorganger heeft wat dat betreft meerdere brieven gericht aan de minister van Justitie.

 

De huidige stand van zaken bestaat erin dat in 2005 een eerste schijf van 300 operationele personeelsleden werd verdeeld over de directeurs-coördinatoren en een aantal gastzones van de lokale politie.

 

In 2007 werden 141 personeelsleden van de tweede schijf verdeeld over de Dirco’s. Die uitvoering werd vastgelegd in de respectievelijke ministeriële omzendbrieven GP144 en GP144bis. Van de tweede schijf moet er dus nog een capaciteit van 59 personeelsleden in plaats worden gesteld, terwijl de derde schijf van 200 eenheden nog volledig moet worden uitgevoerd.

 

De 59 personeelsleden van de tweede fase kunnen slechts in plaats worden gesteld zodra het veiligheidskorps de volledige overname van de nationale overbrenging van gedetineerden en minderjarigen van de jeugdinstelling Everberg tot stand heeft gebracht.

 

De vooruitzichten zijn, zoals reeds gezegd, dat dit progressief zal gebeuren vanaf maart. Wat de derde schijf van 200 personeelsleden betreft, dit is afhankelijk van de budgettaire mogelijkheden die voor dit jaar evenwel geen ruimte bieden om deze capaciteit in plaats te stellen.

 

De deconcentratie van de niet-gespecialiseerde capaciteit van de algemene reserve van de federale politie bracht ook het debat op gang over de beschikbaarheid van voldoende gereserveerde capaciteit voor onvoorziene gebeurtenissen ’s nachts, tijdens het weekend of op feestdagen. Vooral de zones uit het Brussel-Hoofdstedelijk Gewest, maar ook de andere grote politiezones drukten hun bezorgdheid uit over de afwezigheid van een snel beschikbare capaciteit ingeval van plotse gebeurtenissen.

 

Men denkt dat aan die behoefte onvoldoende tegemoet wordt gekomen door de huidige voorziene regelingen die erin bestaan dat de eerste uren beroep wordt gedaan op de aanwezige capaciteit van lokale en federale politie op het terrein van wie de opdrachten worden afgebroken en op basis van protocolakkoorden voor interzonale solidariteit. Daarna wordt beroep gedaan op het terugroepbare deel van de CIK’s die bij de Dirco’s van de vijf grote agglomeraties zijn geplaatst om ten slotte een beroep te doen op de nog mobiliseerbare capaciteit in de geïntegreerde politie.

 

Zowel de Vaste Commissie van de Lokale Politie als de federale politie pleiten ervoor dat de organisatie van het CIK zou toelaten dat kan worden voorzien in een onmiddellijk binnen een korte tijd inzetbare nationale reserve van de federale politie om tussen te komen bij plotse evenementen ‘s nachts en tijdens de weekends.

 

Hierover lopen momenteel gesprekken tussen de betrokken partijen, om tot werkbare voorstellen te komen. Zodra de voorstellen klaar zijn zal ik ze op hun merites toetsen en desgevallend implementeren.

 

Het mag duidelijk zijn – dat zal u waarschijnlijk het meest interesseren, mijnheer Vandenhove – dat de denkoefeningen de huidige aanwezige capaciteit niet aantasten. Er zullen politieacties blijven plaatsvinden in de regio en de punctuele versterkingen door, bijvoorbeeld, de arrestatie- en bewijsteams, zoals toegezegd door mijn voorganger – u hebt op dat aspect gealludeerd – komen daardoor evenmin in het gedrang, in tegenstelling tot hetgeen ik de jongste dagen in de media heb kunnen lezen.

 

17.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik probeer uw antwoord samen te vatten. Als ik verkeerd ben, moet u het mij maar zeggen. Ten eerste, de tweede schijf is nog niet volledig uitgevoerd. Over de derde schijf is er complete onduidelijkheid, wegens budgettaire redenen. U knikt.

 

Ten tweede, het spijt mij, maar ik lees ook de media. De voorbije dagen ben ik er zelf in geweest, maar ik heb ook eind oktober de media gelezen. Uw voorganger, minister Dewael, heeft toen wel heel duidelijk toegezegd en beloofd dat er bijkomende mensen zullen worden toegevoegd, zelfs aan het huidige interventiekorps van de provincie Limburg, niet alleen kwantitatief, qua aantallen, maar ook kwalitatief, want de drugsproblematiek is uiteraard een heel specifieke problematiek.

 

Ik stel vast dat u vandaag, op zijn zachtst uitgedrukt, zeer vaag blijft daarover en dat u, op dat vlak, de uitspraken van uw voorganger niet bevestigt. Ik betreur dat. Voor mij is dat geen politieke aangelegenheid, maar ik betreur het vooral omdat het ook te maken heeft met de verhoudingen tussen België en Nederland en tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg. Ik herhaal het, in Nederland is men de afspraken nagekomen. Wij doen dat blijkbaar niet. Ik stel dat vast. Ik wil u uitdrukkelijk vragen, los van de globale problematiek van het interventiekorps, waarop u heel uitgebreid ingegaan bent, om dit heel specifiek en op korte termijn te onderzoeken en om de beloftes na te komen die uw voorganger gemaakt heeft, en vooral de beloftes die wij ten opzichte van Nederland gemaakt hebben.

 

17.04 Minister Guido De Padt: Mijnheer Vandenhove, misschien heb ik te vlug voorgelezen, maar ik heb uitdrukkelijk het volgende gezegd: “De punctuele versterkingen door, bijvoorbeeld, de arrestatie- en bewijsteams, zoals toegezegd door mijn voorganger – aspect waarop u hebt gealludeerd – komen daardoor niet in het gedrang”. Die versterkingen zullen dus worden geleverd, zoals ze zijn toegezegd door Patrick Dewael.

 

17.05  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, voor alle duidelijkheid, wij kennen elkaar en het is de bedoeling dat wij elkaar goed begrijpen. Minister Dewael heeft heel duidelijk beloofd dat, supplementair aan de huidige mensen die in Limburg actief zijn in het interventiekorps, mensen toegevoegd zullen worden, kwantitatief en kwalitatief. Zij zouden dus specifiek daarmee bezig zijn. Wat u nu zegt, is dat er eventueel binnen het huidige contingent aandacht besteed zou worden aan het specifieke probleem in de grensregio. Dat is een heel duidelijk onderscheid met datgene wat minister Dewael toen beloofd heeft. Er bestaan trouwens televisiebeelden en krantenartikels van.

 

Als u nu zegt – en ik meen dat u het zo zegt – dat binnen de huidige manschappen die aan Limburg afgedeeld worden eventueel een aantal mensen specifiek met die problematiek bezig zullen zijn, dan is dat helemaal niet wat uw voorganger beloofd heeft. Hij heeft duidelijk extra mensen toegezegd, zowel qua aantallen, als wat hun specifieke opdracht betreft.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 10633 de Mme Staelraeve est reportée à sa demande.

 

18 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek over drugs" (nr. 10645)

18 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "l'étude sur les drogues" (n° 10645)

 

18.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, deze vraag handelt een beetje over dezelfde problematiek, maar is misschien iets minder politiek actueel. Ik heb in het raam van dezelfde problematiek vastgesteld dat - zoals iedereen wat toegeeft - we over relatief weinig cijfers beschikken over de drugsaanpak in België. Dat is ook een probleem van bevoegdheidsoverschrijding tussen enerzijds de federale overheid en anderzijds de Gemeenschappen. De laatste studie daarover dateert uit 2004 en daaruit blijkt dat we aan preventie relatief weinig middelen besteden. Ik knoop aan bij de studie die specifiek voor Limburg is uitgevoerd door de professoren Fijnaut en De Ruyver.

 

Ten eerste, bent u van plan eventueel opdracht te geven om de studie die in 2004 werd uitgevoerd deels te actualiseren om te weten hoeveel middelen wij aan drugspreventie besteden?

 

Ten tweede, die studie zou dringend moeten gebeuren, maar zult u daar dan ook qua beleid en middelen de nodige aandacht aan besteden?

 

18.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, het wetenschappelijk onderzoek “Drugs in cijfers II. Een studie naar betrokken actoren, overheidsuitgaven en bereikte doelgroepen” werd uitgevoerd in opdracht van de POD Wetenschapsbeleid onder de bevoegdheid van collega Sabine Laruelle en onder het promotorschap van Brice De Ruyver van de universiteit van Gent. Het onderzoek kaderde binnen het onderzoeksprogramma ter ondersteuning van de federale beleidsnota drugs van de POD Wetenschapsbeleid. Het gaat om een vervolgonderzoek op “Drugsbeleid in cijfers. Een studie naar betrokken actoren, overheidsuitgaven en bereikte doelgroepen”.

 

Het huidig onderzoek “Drugs in cijfers II” startte op 1 oktober 2005 en werd afgerond op 31 december 2006. Via een vergelijking van beide onderzoeken is reeds een eerste evolutie vastgesteld in de overheidsuitgaven voor beleidsacties die uitdrukkelijk en rechtstreeks gericht zijn op het fenomeen van illegale drugs. Indien verder onderzoek van de evolutie van deze cijfers zich opdringt, zal ik niet nalaten een voorstel tot lancering van een vervolgonderzoek in te dienen bij de POD Wetenschapsbeleid.

 

De beslissingsbevoegdheid om prioriteiten vast te leggen in het onderzoeksprogramma ter ondersteuning van de federale beleidsnota ligt bij een interdepartementale overlegcommissie, samengesteld door de POD Wetenschapsbeleid. Wat de procedures en timing van dit onderzoeksprogramma betreft, is mijn collega Sabine Laruelle bevoegd.

 

18.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik begrijp uw antwoord. U bent pas in dienst en ik neem er dus akte van, maar ik ben er uiteraard niet tevreden mee. Willen wij een doorgedreven preventiebeleid in het algemeen voeren en een preventiebeleid voor drugs in het bijzonder, moet daar dringend werk van worden gemaakt. Iedereen is het erover eens dat we qua preventie in België en op het vlak van de Gemeenschappen achternahollen. We hebben eigenlijk zelfs geen cijfers om een beleid op te baseren.

 

Ik begrijp dat u zich wat verschuilt achter een gedeelde bevoegdheid en andere ministers die bevoegd zijn. Hier gaat het wel degelijk over de drugproblematiek waarbij de relatie met het onveiligheidsprobleem – objectief of subjectief – heel duidelijk is. Ik zou toch willen aandringen opdat daar effectief werk van wordt gemaakt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanrijtijden voor politie en brandweer" (nr. 10646)

19 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "les temps d'intervention de la police et des services d'incendie" (n° 10646)

 

19.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is relatief kort. Ik denk dat wij in de commissie ooit ongeveer dezelfde vraag hebben gesteld. Ik ben het nooit echt eens geweest met uw voorganger over de objectieve aanrijtijden van de politie. Bij de burger klinkt het natuurlijk heel goed wanneer men zegt dat men gemiddeld op zoveel tijd bij hem is. Het is echter een complex probleem. Qua imago kan men tegen de burger zeggen dat het lukt, maar in de praktijk is het echter veel moeilijker. Uw voorganger heeft mij tweemaal geantwoord dat hij de opdracht zou geven om dat wetenschappelijk te laten onderzoeken. Ik heb er ook een en ander over gelezen in gespecialiseerde tijdschriften.

 

Ten eerste, wat bent u van plan met die idee? Gelooft u daar zelf in?

 

Ten tweede, komt er inderdaad een wetenschappelijk onderzoek daarover en binnen welke timing? Wie zal dat doen? Wanneer zullen de resultaten daarvan bekend zijn?

 

19.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandenhove, de regeringsverklaring bepaalde het volgende: “De regering overweegt voor elke politiezone maximale interventietijden in te voeren voor dringende oproepen”. In die context gaf mijn voorganger in mei 2008 aan de algemene inspectie van de federale en de lokale politie de opdracht een onderzoek te voeren naar de huidige stand van zaken in het politielandschap, met betrekking tot het interventiebeleid, de situatie op het gebied van aanrijtijden bij dringende noodoproepen, de problemen die daarmee eventueel gepaard gaan en de noodzaak van normering of eventueel andere oplossingen.

 

Daaraan gekoppeld moet ook de vraag worden gesteld naar de gevolgen van de verschillende keuzes door de politiezones, qua dispatching vanuit de centra voor informatiecommunicatie, de CIC’s, op de operationele werking van de geïntegreerde politie. Er was voor de politiezones de vrije keuze voor het type dispatching, zodat er een brede waaier van dienstverlening door de CIC’s werd ontwikkeld en ter beschikking staat.

 

Zonder vooruit te willen lopen op de resultaten van het onderzoek dat tegen de zomer van dit jaar moet zijn afgerond, kan ik alleen het belang ervan onderschrijven. Zelfs al zijn er vandaag geen onoverkomelijke problemen, dan nog is het belangrijk voor de verantwoordelijke overheden, de korpschefs en de verantwoordelijken van de CIC’s om te weten wat de huidige stand van zaken is op het gebied van de dringende noodoproepen en de duur van hun afhandeling.

 

De betreurenswaardige gebeurtenissen in Dendermonde hebben aangetoond dat binnen anderhalve minuut de hulpdiensten de opdracht werd gegeven om uit te rukken. Wij kunnen er prat op gaan dat dat systeem performant werkt.

 

Het is des te meer zinvol te onderzoeken binnen welke termijnen de oproepen worden afgehandeld, de opdracht voor interventie wordt doorgegeven en wanneer de ploegen ter plaatse komen. Het zijn nuttige gegevens die ertoe kunnen bijdragen de dienstverlening voor de bevolking te verbeteren. Daarbij zal het vooral ook zinvol zijn omstandigheden en oorzaken van een eventuele disfunctie te kunnen detecteren. Het is duidelijk dat ervaring met onderzoek naar de politie-interventietijden interessante informatie zal opleveren voor de werking van de andere hulpdiensten, waaronder de brandweer.

 

Zo nodig kan in een latere fase ook voor die diensten een gelijkaardig onderzoek worden opgestart.

 

Mijnheer Vandenhove, in verband met Dendermonde wil ik toch nog even opmerken dat men mij daar heeft aangegeven dat wanneer de CEC’s er nog niet zouden zijn geweest of wanneer er nog geen geïntegreerde politie zou zijn geweest, de opdracht om uit te rukken, die nu na anderhalve minuut werd gegeven, pas nas zes of zeven minuten zou zijn gegeven. U kunt zich de gevolgen voorstellen die dat zou hebben gehad voor de overlevingskansen van de kinderen. Ik denk dus dat er op dit niveau heel wat goed werk is gepresteerd, waarvoor wij die mensen natuurlijk kunnen bedanken.

 

19.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik ga zeer zeker grotendeels akkoord met uw antwoord op mijn vraag. Onderzoeken naar snellere interventies en kortere tijden om uit te rukken moeten wij steunen.

 

Ik verwijs naar de inhoud van de regeerverklaring op dat vlak, en waarover ik overigens met de vorige minister van Binnenlandse Zaken nog gedebatteerd heb, in en buiten het Parlement. Ik ben het volledig met u eens dat men moet blijven analyseren hoe men de interventietijden van alle hulpkorpsen zoveel mogelijk kan beperken. Laat dat onderzoek aldus maar voortzetten. In dat verband gaf u mij trouwens een timing. Echter, zeggen dat als men de politie oproept, deze gemiddeld binnen de x minuten ter plaatse is, dat is volgens mij een te eenvoudige boodschap ten aanzien van de burger, die overigens een boemerangeffect zal hebben. Men gaat immers bij de burger bepaalde verwachtingen creëren.

 

Ik begrijp uit uw antwoord echter dat u daar ook zeer genuanceerd over denkt. U denkt er bijna hetzelfde over als ik.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politiezones" (nr. 10647)

20 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "les zones de police" (n° 10647)

 

20.01  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, mijn laatste vraag is een heel concrete vraag.

 

Ik heb bij de politiehervorming immers altijd horen vertellen – ik ga ervan uit dat u het, net als ik, met uw voorganger eens bent – dat wij vooral de rust moeten behouden, indien zij er is, en de rust moeten doen weerkeren, indien zij er niet is. Wij mogen dus niet aan de zones verplicht schroeven door ze kleiner of groter te maken.

 

Ik heb uw voorganger echter ettelijke keren horen herhalen – een en ander staat ook in de regeringsverklaring en staat elk jaar in de programmawet – dat zones die op een vrijwillige basis willen samenwerken, dat moeten kunnen doen.

 

Ik ken in mijn regio een heel concreet voorbeeld, waarbij vrijblijvend door mijn collega-burgemeesters van een aangrenzende zone werd gesuggereerd of het niet mogelijk zou zijn te onderzoeken of onze zones niet zouden kunnen samenwerken.

 

Wij stellen evenwel vast dat, indien de zones in een ander gerechtelijk arrondissement liggen, zij wettelijk op dit ogenblik niet kunnen samenwerken.

 

Er hoeft ook niet meer achter te worden gezocht. Het gaat gewoon om een verklaring van een collega-burgemeester, die zijn zone te klein vond en vroeg om te onderzoeken of zij niet bij de dichtstbijzijnde zone konden aansluiten. Hij vroeg ook om na te gaan wat de voor- en nadelen voor beide zones zouden zijn.

 

Wij stellen vast dat de wet ter zake beperkingen oplegt.

 

Ten eerste, staat u als minister nog altijd achter het gegeven dat, indien politiezones vrijwillig willen samenwerken, wij de samenwerking moeten toelaten en zelfs stimuleren?

 

Ten tweede, wij moeten de wet ter zake wijzigen. Justitie is immers een zaak – dat werd, ook hier in het Parlement, gisteren nog eens heel duidelijk – en politie is een andere zaak.

 

Bent u bereid de wettelijke bezwaren te onderzoeken die nu bestaan, indien politiezones die in een ander gerechtelijk arrondissement liggen, willen samenwerken? Een dergelijke samenwerking kan nu immers wettelijk niet.

 

20.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Vandenhove, de samenwerking tussen de zones werd van bij de aanvang van de politiehervorming van 1990 gepromoot. Een vrijwillige fusie kan worden gezien als de ultieme vorm en het eindpunt van een dergelijke samenwerking. Het lijkt mij dan ook een positieve evolutie dat zones spontaan te kennen geven dat zij willen fusioneren. Mijn beleid zal op dat vlak bijgevolg niet afwijken van het beleid van mijn voorganger.

 

Nog vanochtend heeft een burgemeester van de Duitstalige Gemeenschap mij trouwens gemeld dat hij wou fusioneren met drie gemeenten die voordien tot een aparte zone behoorden. Hij vond immers dat de samenwerking tussen bedoelde zones goed verliep.

 

Een en ander is natuurlijk ook een kwestie van voogdij over de zones. Het is geen gemakkelijk thema, wat ik hem ook heb uitgelegd. Het bewijst niettemin dat bij sommige gemeenten de wil en de overtuiging leeft om eventueel te fusioneren.

 

Indien een fusie het politielandschap ten goede kan komen, moeten wij het dossier zeker in overweging nemen.

 

Vanochtend ging het trouwens ook over de politie, want ik ben bij de burgemeesters geweest die deel uitmaken van de adviescommissie binnen de politie hier in Brussel.

 

Reeds ten tijde van de vorming van de interpolitiezones werd de samenwerkingsvorm bepaald binnen de provinciegrenzen en binnen de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen. U hebt er al naar verwezen. De wet op de geïntegreerde politie van 1998 heeft dat concept bewaard, namelijk de afbakening binnen de gerechtelijke arrondissementen.

 

Met de hervorming van de gerechtelijke structuur komt mogelijk ook de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen ter sprake. Dat is al enkele jaren in beweging. Het is momenteel nog te vroeg om te zien welke kant wij hier uitgaan. Een wetgevend initiatief met betrekking tot dat punt is niet uitgesloten, maar is nu nog niet aan de orde, omdat ik even wil afwachten wat er met de hervorming van die gerechtelijke structuur zal gebeuren.

 

Mijnheer Vandenhove, ik heb zelf kennis van het werkterrein en ik ben niet a priori tegenstander van een goede aansturing van die zaken en een wettelijke regeling in de toekomst.

 

20.03  Ludwig Vandenhove (sp.a): Mijnheer de minister, ik dacht wel dat u op dezelfde golflengte zat.

 

Er zijn twee mogelijkheden. Ik kan als lid van de oppositie morgen natuurlijk een wetsvoorstel ter zake indienen, maar als dat niet wordt gedragen door de regering, heeft dat weinig zin. Ik denk dat de mensen op het terrein vooral bezig zijn met het dagelijkse functioneren en minder met Justitie.

 

Los van mijn werk als parlementariër, als de regering het vrijwillig samenwerken van politiezones blijft promoten – ik ben hiervan trouwens een grote voorstander als dat voordelen heeft voor de burger -, zou ik u toch willen vragen om eens goed na te denken over een wijziging van de wet, zodat die hinderpaal, namelijk het behoren tot verschillende arrondissementen, kan worden weggewerkt. Ik ken natuurlijk de gevoeligheden binnen Justitie en de gerechtelijke wereld, maar anderzijds gaat het over de dienstverlening aan de burger in de politiezones. Als er vragen zijn tot vrijwillige samenwerking en er na afweging blijkt dat het voordelig is om bepaalde zones te fusioneren, denk ik dat wij er alle belang bij hebben om het euvel weg te werken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: M. Maingain transforme sa question n° 10788 en question écrite. La question n° 10655 de Mme Dierick est transformée en question écrite.

 

21 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verdeling van de federale politiedotaties" (nr. 10570)

21 Question de M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "la répartition des dotations de la police fédérale" (n° 10570)

 

21.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, het gaat opnieuw om de federale politiedotaties. U weet ongetwijfeld dat een groot deel van de begroting van de politiezones vanzelfsprekend in beslag wordt genomen door de lonen. U weet evenzeer dat in 2008, na verschillende loonindexeringen, verschillende gemeenten in de problemen zijn gekomen. Vermits zij geen deficitaire begroting voor een politiezone kunnen indienen, moeten zij blijkbaar zelf de tekorten bijpassen. De politiezone kan rekenen op een federale basistoelage van 2,1%, dus die indexering. Vanzelfsprekend is dat echter slechts een gedeeltelijke compensatie.

 

We vinden ook een soortgelijke situatie bij de verdeling van de middelen uit het Verkeersveiligheidsfonds. Iedereen weet dat er een communautaire scheeftrekking bestaat vermits het Vlaams gewest 83% van alle inkomsten genereert terwijl slechts 58% terugvloeit naar de politiezones in het Vlaams gewest. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de politiezones die ongelijke verdeling aanklagen, zeker wanneer zij geconfronteerd worden met tekorten op hun begroting.

 

Een voorbeeld ter zake is de politiezone Ternat-Affligem-Roosdaal-Liedekerke. De Politieraad heeft op 11 december een motie aangenomen gericht aan uw voorvanger waarin hij vraagt om de onbillijke scheeftrekking tussen de Gewesten weg te werken en de verdeling over de politiezones te herbekijken. Tegelijkertijd heeft de voorzitter van de Politieraad ook een brief gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken met een gelijkluidende inhoud.

 

Een ander voorbeeld is de politiezone Lovendegem-Waarschoot-Zomergem-Nevele. De begroting van die politiezone is door de provinciegouverneur afgekeurd omdat men de spitsvondigheid had toegepast het tekort door te schuiven naar de federale overheid. Hiermee wilden zij gewoon een symbolische geste doen en het signaal geven dat zij niet akkoord zijn met de gang van zaken.

 

Mijnheer de minister, wat is uw reactie op de motie van de politiezone Ternat-Affligem-Roosdaal-Liedekerke? Gaat u akkoord met het principe ervan? Welk gevolg geeft u aan deze motie? Ten tweede, wat is uw reactie op de Politieraad van dezelfde zone en zijn stellingen? Ten derde, erkent u dat de situatie in verschillende politiezones inderdaad nijpend is vanwege de tekorten? Hebt u ter zake oplossingen? Men moet toch rekening houden met de belofte die aan de gemeenten werd gedaan dat de politiehervorming hun niets extra zou kosten. Vandaag blijkt jammer genoeg in de praktijk het tegendeel. Tot slot verwijs ik nog eens naar de KUL-norm en de nieuwe studie ter zake. Kunt u vertellen wat uw administratie u ter zake heeft toegelicht?

 

21.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer de voorzitter, collega Weyts, wat de eerste en tweede vraag betreft, werden de regels voor de verdeling tussen de politiediensten van het Verkeersveiligheidsfonds aangepast op basis van de programmawet van 8 juni 2008.

 

Een eerste deel bestaat uit het geïndexeerde bedrag van 2007 en werd gewaarborgd vanaf 2008 aan de politiezones. Een tweede deel bestaat uit de bijkomende middelen en is de aangroei uit de beschikbare middelen ten aanzien van het referentiejaar 2007. Vanaf het begrotingsjaar 2009 wordt dit onder de Gewesten verdeeld op basis van de lokalisering van de vaststelling van de verkeersovertredingen. De verdeling van de middelen zal dus gedeeltelijk gebeuren op basis van de inspanningen die per Gewest worden geleverd in het kader van de verkeersveiligheid.

 

Volgens de verklaringen van de staatssecretaris voor Mobiliteit in de commissie voor de Infrastructuur, het Verkeer en de Overheidsbedrijven van de Kamer zouden, in de veronderstelling dat de politiezones blijvend inspanningen doen, van de meerontvangsten 63,5% naar Vlaanderen gaan, 24,7% naar Wallonië en 12,3% naar Brussel.

 

Ik kom tot uw derde vraag. Gelet op de verhoging van de personeelskosten die u vermeldt met drie indexeringen in 2008, de verhoging van de eindejaarstoelage vanaf 2008 en de verhoging van het vakantiegeld voor 2009, en om te beantwoorden aan de reële budgettaire zorgen op het niveau van de lokale overheden, weliswaar ook rekeninghoudend met de federale budgettaire toestand, werd een bijkomende federale toelage versneld vrijgemaakt voor de politiezones. Met deze liquidatie van het Solidariteitsfonds hebben de zones in december laatstleden dus een extra injectie gekregen.

 

Deze enige federale toelage verschilt overigens van de bijkomende indexering van de dotatie van 2008 die nog moet betaald worden aan de politiezones voor het deel van de indexering waar op voorhand geen rekening mee werd gehouden bij het bepalen van de bedragen van de basisdotatie. Nogmaals, zonder politiehervorming zou er ook statutaire vooruitgang zijn geboekt, dus ook daar graag enige nuancering.

 

Wat uw vierde vraag betreft, de wetenschappelijke studie met betrekking tot het tot stand komen van de financieringswet beveelt inderdaad aan dat er best kan worden afgestapt van de koppeling van de financiering aan de KUL-norm. Een actualisering van die norm wordt evenmin raadzaam geacht. Er wordt veeleer gepleit – ik pleit daar ook voor – voor een meer verfijnde meting, namelijk een functionele financiering gebaseerd op de reële kost voor het vervullen door de lokale politie van zijn wettelijke opdrachten. Deze is echter momenteel niet realiseerbaar omdat de noodzakelijke cijfergegevens niet beschikbaar zijn. Mijn administratie is dan ook bezig met het leggen van de noodzakelijke grondslag voor het verzamelen van dergelijke gegevens om een functionele financiering mogelijk te maken. In afwachting is er geen andere keuze dan verder te gaan met het huidige financieringsmechanisme.

 

21.03  Ben Weyts (N-VA): U spreekt over een aanpassing, in 2009, van de verdeling van het Verkeersveiligheidsfonds. Als ik het goed begrepen, gaat het over het surplus dat verdeeld wordt, ten opzichte van het huidige referentiejaar.

 

Er is een scheeftrekking van jewelste, waarbij alleen degenen die vanaf nu een inspanning zullen doen, beloond worden en alle gemeenten en politiezones die in het verleden zeer correct inspanningen hebben geleverd niet beloond worden. Zij worden zelfs gestraft. Mijnheer de minister, ik vraag u om te werken aan een billijke, correcte verdeling van de inspanningen en van de middelen, op basis van de inspanningen van de politiezones in het heden en in het verleden.

 

De scheeftrekking die vanaf 2009 in het vooruitzicht wordt gesteld, is een straf voor alle Vlaamse gemeenten die in de loop der jaren veel meer gedaan hebben. In vergelijking met degenen die in het verleden niets gedaan hebben, kunnen die Vlaamse gemeenten betrekkelijk weinig bijkomende inspanningen doen.

 

Ik wil u dus vragen om ook in de komende jaren werk te maken van een nieuwe, sluitende, billijke verdeling van de federale middelen, op basis van de correcte inspanningen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van de heer David Geerts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de identiteitsgegevens van de werknemers van Securail" (nr. 10457)

22 Question de M. David Geerts au ministre de l'Intérieur sur "les informations permettant une identification des travailleurs de Securail" (n° 10457)

 

Le président: M. Geerts, vous avez prévenu que vous arriverez trop tard. Je vous remercie.

 

22.01  David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn excuses voor mijn laattijdigheid. Ik nam in de commissie voor de Infrastructuur nog deel aan een debat over de toegankelijkheid. Ik wil zeker en vast de agenda van uw commissie niet te veel ondersteboven helpen.

 

Mijnheer de minister, deze vraag over de identiteitsgegevens van de werknemers van Securail heb ik ook gesteld aan uw collega, minister Vanackere, niet om de antwoorden te beoordelen op hun verschil, maar wel omdat ik denk dat het over een gedeelde verantwoordelijkheid gaat. Vandaar dat ik de vraag ook aan u stel.

 

Het eigenlijke probleem is dat een aantal werknemers van Securail mij zeggen dat zij bij een interventie soms klachten krijgen van slagen en verwondingen, die gecorrectionaliseerd worden. Daarbij staan hun gegevens, zoals identiteitsgegevens en adresgegevens, in het proces-verbaal vermeld.

 

Het klopt natuurlijk dat iedereen het recht heeft – dat moeten we zeker en vast benadrukken – om zich burgerlijke partij te stellen ten opzichte van anderen. Toch denk ik dat er een probleem is.

 

Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.

 

Bent u op de hoogte van het probleem dat de werknemers van Securail mij melden?

 

Is het mogelijk om een systeem te vinden waarbij enkel een registratienummer of iets dergelijks in het proces-verbaal komt, zonder dat de adresgegevens erin staan, die natuurlijk wel bekend zijn bij de politie of bij uw diensten van Binnenlandse Zaken?

 

Mijn derde vraag, over de exploitatiezetel bij Securail, was een vraag gericht aan minister Vanackere, en die werd al beantwoord.

 

22.02 Minister Guido De Padt: Mijnheer Geerts, bij de federale spoorwegpolitie werden er tot nu toe nog geen ernstige klachten voor slagen en verwondingen tegen veiligheidsagenten van Securail geregistreerd.

 

Het is nu reeds toegelaten dat niet het privéadres, maar wel het beroepsadres van politiemensen of van andere veiligheidsagenten in het proces-verbaal van politie wordt vermeld. Ook voor treinbegeleiders wordt dat zo aanvaard.

 

De identiteit, namelijk de naam en de voornaam, wordt echter steeds in het proces-verbaal vermeld, tenzij de persoon in kwestie het voorwerp uitmaakt van een officieel dossier van getuigenbescherming, wat in dezen natuurlijk vrij zelden voorkomt.

 

De naam en de voornaam worden dus wel nog vermeld. Vermelding van het adres is niet absoluut noodzakelijk.

 

22.03  David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor die bijkomende informatie. Er werd mij gezegd dat het huisadres in de documenten vermeld stond, niet het beroepsadres. Ik zal met uw antwoord naar de betrokkenen gaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Je reviens au point 20 de l'agenda. Vous voyez, monsieur Crucke, malgré le fait que vos collègues libéraux disent que je manque de démocratie, je fais preuve d'une grande souplesse puisque je m'adapte à vos agendas! C'est merveilleux! Par contre, je ne vois pas M. Nollet.

 

23 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "l'explosion dans une usine chimique à Mouscron" (n° 10582)

- M. Jean-Marc Nollet au ministre de l'Intérieur sur "les explosions de Lanolines Stella à Mouscron" (n° 10685)

23 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ontploffing in een chemisch bedrijf in Moeskroen" (nr. 10582)

- de heer Jean-Marc Nollet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de explosies op de site van Lanolines Stella in Moeskroen" (nr. 10685)

 

23.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, permettez-moi de vous préciser – et je vous demande de bien vouloir faire preuve de l'humour nécessaire – que quand vous avez dit que vous faisiez preuve de démocratie, j'ai pensé à un maître des lieux des Carpates qui, de temps en temps, pensait aussi qu'il était démocrate. Cela dit, je ne dis pas que vous ne l'êtes pas!

 

Monsieur le ministre, vous savez qu'un incident s'est produit le 22 janvier à Mouscron. Une explosion a eu lieu dans l'usine chimique Lanolines Stella située au centre du zoning de Portemont de Mouscron. Cette explosion fut importante puisque que la phase 1 du plan communal d'urgence a dû être enclenchée, ce qui a impliqué un important déploiement de moyens en hommes et matériel. Un large périmètre de sécurité a dû être mis en place.

 

Suite à l'enquête qui a été menée, connaissez-vous aujourd'hui l'origine de cette explosion? Le processus de sécurité a-t-il été respecté au sein de l'entreprise, mais également dans le cadre du plan mis en œuvre? Si oui, pourquoi? Si non, pourquoi? N'y avait-il pas lieu d'intégrer cette entreprise dans un zoning de type Seveso?

 

23.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'expertise destinée à identifier l'origine de l'explosion est actuellement en cours.

 

En 2002, l'usine Lanolines Stella a fait l'objet d'un rapport de prévention incendie. En 2003 et en 2004, des rapports de prévention incendie spécifiques ont été rédigés à la suite de travaux d'aménagement.

 

L'application des normes de prévention dans le cadre de la réglementation relative à la sécurité au travail relève de la compétence du ministre de l'Emploi.

 

Soixante et un pompiers belges ainsi qu'une cinquantaine de pompiers français ont participé à l'intervention. Quant aux moyens dégagés en matériel, on peut citer sept autopompes, trois autoéchelles, un élévateur, deux camions-citernes, deux ambulances et un container cellule mobile d'intervention chimique.

 

Le plan communal d'urgence de Mouscron a été déclenché peu après le début de l'incendie et l'arrivée du fonctionnaire chargé de la planification d'urgence de la commune. Ce déclenchement a répondu à une réelle nécessité, ce pour les raisons suivantes:

- faciliter la coordination en concertation avec le poste de commandement opérationnel des différents services d'intervention;

- assurer la transmission d'informations rapide et efficace au centre de crise provincial qui assurait la communication avec les provinces voisines, les autorités françaises, le centre de crise fédéral et régional;

- permettre une analyse multidisciplinaire de la situation d'urgence et des risques liés à l'intervention;

- organiser la communication avec la population et les familles de manière structurée.

 

Grâce à cette coordination, les blessés et les personnes qui se trouvaient dans le périmètre de sécurité ont pu être rapidement évacuées et l'incendie a pu être maîtrisé.

 

À la question de M. Nollet, à laquelle je vais répondre pour être aimable, monsieur le président, je peux répondre que les dix provinces et l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale disposent tous d'un plan d'urgence et d'intervention. Sept d'entre eux on été introduits et examinés; les quatre autres sont attendus dans les plus brefs délais.

 

Quant aux plans communaux, je vous renvoie à la réponse à M. Gilkinet du 11 août 2008. Il ne m'est pas possible de vous communiquer des données plus récentes dans le délai qui m'est imparti pour répondre à la question de M. Nollet, vu que ces plans relèvent de la compétence des gouverneurs. Toutefois, j'ai chargé mes services d'interroger les gouverneurs à ce sujet afin de vous fournir la réponse attendue dans les meilleurs délais.

 

La loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile ne modifie en rien la réglementation en matière de planification d'urgence et d'intervention; elle permettra cependant aux autorités locales de disposer d'outils encore plus performants dans le but de l'amélioration des services opérationnels. Elle comprend en outre dans son article 67 un engagement clair de refinancement des services d'incendie de la part de l'État fédéral.

 

Enfin, je peux vous informer que la classification des entreprises Seveso ne relève pas de la compétence du SPF Intérieur mais de celle du service de coordination de la Région compétente, in casu la Région wallonne. Sur la base de la notification et du permis d'environnement d'une nouvelle entreprise Seveso ou en cas de modification de permis ou de notification existante, le service de coordination de la Région compétente qualifiera ou non l'entreprise d'entreprise Seveso. L'aménagement du territoire relevant également des compétences de la Région wallonne, je propose à M. Nollet de contacter les autorités compétentes pour connaître la motivation de leur décision.

 

23.03  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. Manifestement, les services sont intervenus avec professionnalisme et de manière adéquate.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Questions jointes de

- M. Georges Dallemagne au ministre de l'Intérieur sur "les procédures disciplinaires en cours contre le chef de corps de la zone de Bruxelles-Capitale-Ixelles" (n° 10699)

- M. Ben Weyts au ministre de l'Intérieur sur "le départ volontaire de M. Closset et le blâme infligé à M. Van Wymersch" (n° 10741)

24 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aan de gang zijnde tuchtprocedures tegen de korpschef van Brussel-Hoofdstad-Elsene" (nr. 10699)

- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het vrijwillige vertrek van de heer Closset en de blaam voor de heer Van Wymersch" (nr. 10741)

 

24.01  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, le chef de corps de la zone de Bruxelles-Capitale Ixelles est au cœur de deux procédures disciplinaires mises en oeuvre au niveau de votre SPF.

 

La première procédure fait suite aux suspicions de faux en écriture qui auraient été réalisés en vue de permettre à une ancienne collaboratrice du cabinet de votre prédécesseur d’intégrer un poste de conseillère à l’inspection générale.

 

La seconde procédure fait suite au mail envoyé par Guido Van Wymersch dans le cadre de sa procédure de sélection comme chef de corps, justement, de la zone de Bruxelles-Capitale Ixelles. Votre prédécesseur avait annoncé, avec le ministre de la Justice, le lancement de deux procédures à son encontre, le 23 octobre dernier. On se souviendra, en effet, que le "Morgen" et "Le Soir" des 22 et 23 octobre avaient publié des extraits d’un mail envoyé par M. Van Wymersch au directeur général du contrôle, via le secrétaire général de la commission d’évaluation, M. Edouard Brankhaute, visant à étoffer son curriculum vitae pour améliorer son évaluation.

 

Quels sont les résultats actuels de la procédure engagée par votre département? Quand sera-t-elle achevée? Depuis que j’ai déposé cette question, j’ai appris qu’un blâme avait été adressé au commissaire Van Wymersch dans le cadre de ce que j’ai appelé la seconde procédure, et qui concerne les modifications qu’il avait apportées à son CV en cours de procédure d’évaluation. Quels sont les arguments et justifications ayant présidé à cette sanction, somme toute légère?

 

J’ai appris aussi que le commissaire Van Wymersch a annoncé qu’il ferait appel de cette décision. Quelle est la procédure prévue pour cet appel et l’agenda prévu pour rendre une décision dans le cadre de celui-ci? Enfin, où en est la procédure concernant le faux en écriture dans le cadre de la promotion d’une ancienne collaboratrice au poste de conseillère à l’inspection générale?

 

24.02  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, ten eerste, in het Staatsblad van 2 februari las ik dat de heer Closset zijn mandaat van inspecteur-generaal vrijwillig beëindigt met ingang van 1 maart 2009. In de plenaire vergadering van 11 december ontkende uw voorganger dat voor de heer Closset een zeer lucratieve, aangename en elegante opdracht in het buitenland zou zijn geregeld voor de resterende periode van zijn ambt, tot aan zijn pensioen, namelijk tot november van dit jaar.

 

Heeft er overleg plaatsgevonden tussen de bevoegde ministers, de heer De Clerck en uzelf? Wat is het resultaat van het overleg.

 

Welke opdracht plant u voor de heer Closset?

 

Ten tweede, de heer Van Wymersch heeft een blaam gekregen van de FOD Binnenlandse Zaken omdat hij “de schijn heeft gewekt dat hij zijn benoeming beïnvloedde”. Eigenlijk volgt men dus de verdediging van de heer Van Wymersch, die steeds gezegd heeft dat die schijn is ontstaan, maar dat de intentie er niet was bij hem. Hij legde een heel krom parcours af om tot die stelling te komen. Wat zijn de gevolgen van die blaam?

 

Wat is uw reactie op de stelling van de heer Van Wymersch dat de overheid geen rekening heeft gehouden met zijn verdediging?

 

Hebt u enige informatie met betrekking tot het gerechtelijk onderzoek wegens schriftvervalsing dat nog zou moeten lopen tegen de heer Van Wymersch?

 

24.03  Guido De Padt, ministre: Au sujet de l'affaire concernant M. Van Wymersch, il s'agit de deux dossiers. Le premier est relatif à la désignation de Mme Debeck pour un emploi à l'inspection générale. Nous attendons les résultats de la procédure pénale. Il n'y a pas encore de procédure disciplinaire entamée. Nous interrogeons régulièrement les autorités judiciaires et l'enquête suit son cours.

 

Le second dossier est effectivement clos. Il s'agit de la sélection de M. Van Wymersch comme chef de corps de la zone Bruxelles-Capitale-Ixelles. Une procédure disciplinaire a été entamée et je me suis récusé. Le Conseil des ministres a approuvé mon remplacement par le ministre De Gucht. Les autorités disciplinaires, à savoir le ministre de la Justice et le ministre des Affaires étrangères, ont pris une décision finale le 28 janvier dernier. Cette décision a été notifiée à l'intéressé le lendemain. Il s'agit d'un blâme.

 

Die blaam wordt ingeschreven op zijn tuchtblad. Lichte tuchtstraffen worden na twee jaar uitgewist, indien geen nieuwe tuchtstraf werd uitgesproken. De wet bepaalt sedert 2006 dat een mandaathouder die minstens een schorsing bij tuchtmaatregel oploopt, uit zijn mandaat kan worden ontzet wegens die enkele tuchtstraf. Dat is hier dus niet van toepassing, aangezien de opgelegde tuchtstraf de blaam is. Vermits ik mijzelf heb gewraakt in de procedure, beperk ik mijn antwoord in de zaak-Van Wymersch tot hetgeen voorafgaat. Ik kan en zal dus niet antwoorden op de specifieke vraag of rekening werd gehouden met de verdediging van de betrokkene.

 

Inzake Closset, en meer bepaald de specifieke opdracht, is het overleg met Justitie bijna rond. Ik zal de heer Closset eerstdaags een voorstel doen. Ik kan u meedelen dat ik zelf iets anders voor ogen heb dan de opdracht waarover de pers onlangs berichtte. Ik meen dat het gepast is om dat eerst met de betrokkene zelf te overleggen en te duiden.

 

24.04  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre de l’Intérieur, j’ai bien entendu vos explications concernant la désignation de Mme Debeck et l'attente des résultats de la procédure pénale. Cela peut durer longtemps.

 

En ce qui concerne le second dossier, je n’ai pas entendu les arguments et les raisons pour lesquels il y avait eu un blâme. J’imagine que, s’il y a eu un blâme, c’est que l’on a considéré que l'intéressé avait commis une faute. Il aurait été intéressant d’en savoir un peu plus puisque cela peut avoir des implications sur le conseil de police et les décisions qu'il pourrait prendre dans d’autres affaires concernant M. Van Wymersch.

 

24.05  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de minister, ik doe een oproep om bij de politietop eens en voor altijd orde op zaken te stellen.

 

Ik stel ook vast dat de heer Closset de facto vrijuit zal gaan. Hij krijgt nog een job tot eind 2009. Eind goed, al goed dus.

 

Ik kan enkel concluderen dat de concrete gevolgen van de hele politiemalaise voor de betrokkenen, zowel voor Van Wymersch als voor Closset, veeleer beperkt zullen zijn. Ik weet niet of het principe van de billijkheid daarmee gediend is dan wel of er bij de evaluatie van de betrokken personen bepaalde, politieke evenwichten zijn gebruikt. Dat zal ongetwijfeld een open vraag blijven.

 

Ik vraag niettemin nogmaals om bij de politietop volledig orde op zaken te stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 10705 de Mme Galant a été posée. La question n° 10709 de M. Van Noppen est reportée à sa demande.

 

25 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de l'Intérieur sur "la sécurité des pharmaciens" (n° 10723)

25 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid van de apothekers" (nr. 10723)

 

25.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais revenir sur un sujet que j'avais évoqué avec votre prédécesseur, à savoir les attaques contre les officines pharmaceutiques. Bruxelles est particulièrement touchée par ce phénomène. En effet, d'après les statistiques qui m'ont été données pour l'année 2007, 50% des attaques contre les officines pharmaceutiques sont commises sur le territoire de la Région de Bruxelles-Capitale, ce qui signifie que les pharmaciens de la capitale sont particulièrement exposés.

 

Des mesures avaient été prises en son temps pour tenter de sensibiliser la profession. Une collaboration avait aussi été entreprise entre la direction de la police judiciaire et le SPF Intérieur: c'est ce que m'avait répondu votre prédécesseur au mois d'octobre 2008. À l'époque, on ne disposait pas encore des chiffres officiels pour le premier semestre de l'année 2008.

 

Monsieur le ministre, dans la mesure du possible, pourriez-vous me communiquer le nombre d'attaques qui ont eu lieu en 2008, en tout cas au cours du premier semestre. De plus, disposez-vous d'une évaluation des dispositifs mis en place pour sensibiliser la profession?

 

25.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, monsieur Baeselen, les chiffres de la police montrent qu'en 2008, 199 vols à main armée ont été commis dans des pharmacies. La répartition géographique montre que la moitié de ces faits se sont déroulés dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles (96 faits). Les autres régions à risque sont les arrondissements judiciaires de Charleroi (28 faits), Asse (14 faits), Anvers (11 faits) et Mons (10 faits).

 

Une enquête sur la sécurité auprès des indépendants et professions libérales a été réalisée en 2005 par le bureau de recherche IPSOS. L'objet de cette enquête était d'avoir un aperçu des besoins des indépendants et professions libérales ainsi que de leurs attitudes face à la violence. Quatre professions ont été plus particulièrement étudiées, dont les pharmaciens. Cette enquête a été le point de départ d'un plan d'action sur la sécurisation des indépendants. Vous pouvez consulter les résultats de cette enquête sur le site de mon administration: www.besafe.be.

 

Comme vous le signalez très justement dans votre question, une collaboration entre le SPF Intérieur et la police fédérale a été développée. Au-delà de cette collaboration, mon administration a également développé des collaborations avec les associations de pharmaciens. Je me dois de vous signaler la collaboration qui existe avec la fédération "Les Pharmaciens de Bruxelles".

 

Cet appui a jusqu’à présent abouti à deux résultats concrets. D’une part, une enquête a été menée sur la sécurité des pharmaciens bruxellois. Celle-ci a permis d’évaluer les besoins et demandes en sécurité des pharmaciens à Bruxelles. Cette enquête a aussi permis de constater que les pharmaciens étaient en demande d’informations sur leur sécurité. C’est pourquoi une soirée d’information sur la sécurité et la prévention des pharmaciens sera organisée dans le courant du mois de février.

 

Je vous informe également que mon administration réalise trimestriellement une lettre d’information électronique sur la sécurité des pharmaciens. Cette lettre est envoyée à environ 450 pharmaciens dans le courant de l’année 2009. Un manuel relatif à la sécurité des pharmaciens sera développé.

 

25.03  Xavier Baeselen (MR): Merci pour votre réponse très précise. Je constate qu’en ce qui concerne Bruxelles, la problématique est très importante. En effet, si je prends les années précédentes et notamment 2007 comme année de référence, d’après les chiffres qui m’avaient été communiqués, il y avait 58 attaques à main armée en 2007. On est passé à 96. Il y a une explosion des faits de violence à l’égard des pharmaciens à Bruxelles.

 

Je pense que les actions que vous menez à la fois en termes d’information, de sensibilisation mais aussi la conférence que vous organisez au mois de février pour les pharmaciens vont les sensibiliser davantage. Il faudra sans doute également mener une action concertée et, je vous y encourage, avec les zones de police de la région de Bruxelles-Capitale afin de renforcer encore davantage la sécurité, les rondes et les moyens de techno-prévention. Ce serait là pour les pharmacies des pistes intéressantes à poursuivre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

26 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre de l'Intérieur sur "la coopération transfrontalière en matière d'aide adéquate la plus rapide pour l'intervention des services de secours" (n° 10734)

26 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de grensoverschrijdende samenwerking inzake de snelste adequate hulp voor de interventie van de hulpdiensten" (nr. 10734)

 

26.01  Kattrin Jadin (MR): Vielen Dank, Herr Präsident. Es ist immer schön wenn ich im Hause komme und Sie sprechen Deutsch mit mir. Das freut mich sehr.

 

Je ne vais pas continuer, bien que je pourrais le faire sans souci…wenn es Sie nicht stört. Je voulais m'entretenir avec vous, monsieur le ministre, de l'organisation des services de secours et du problème particulier auquel sont confrontées de nombreuses communes frontalières. C'est le cas de ma Région, les neuf communes germanophones, peut-être moins peuplées mais avec des communes et une superficie importantes. L'exemple que je donne dans ma question est celui de la commune de Bullange dont le territoire est immense et dont les services de secours doivent également intervenir en cas d'urgence dans des villages se trouvant bien plus près de la frontière allemande.

 

Des accords ont été conclus avec les services de pompiers allemands, des coordinations se sont mises en place en termes de matériel, mais il y a eu un problème très important dans un des villages de Bullange, Weckerath. Deux maisons ont brûlé et les services de pompiers allemands – avec lesquels des services d'incendie de Bullange ont conclu des accords et alors qu'ils étaient plus proches géographiquement – n'ont pu être informés de l'urgence et intervenir en premier sur le lieu du sinistre, ce qui est très regrettable pour les habitants qui espèrent bien entendu l'intervention la plus rapide et la plus efficace en fonction du principe que votre prédécesseur avait mis en place pour l'organisation des services de secours.

 

Je suis persuadée que l'exemple de cette commune n'est pas isolé: d'autres communes frontalières sont sans doute dans le même cas. Il faudrait réfléchir à une solution rapide qui permette l'intervention en urgence et concomitante des services d'incendie des pays voisins ayant conclu des accords avec des services de pompiers belges comme c'était le cas ici. Quel est votre avis sur la question? Envisagez-vous de conclure ou de présenter des modifications juridiques en la matière, d'examiner les manières de rendre ceci possible?

 

26.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, madame Jadin, la question est simple et la réponse aura le même caractère. En effet, l'article 22 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile habilite déjà les zones de secours à conclure des accords transfrontaliers de coopération avec les autorités des pays limitrophes.

 

Son libellé large et flexible offre aux zones la possibilité d'une coopération transfrontalière, dès lors qu'elles postulent une gestion plus efficace des services rendus à la population. Ainsi, elles disposent déjà des moyens de collaborer dans le sens que vous indiquez.

 

26.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, il conviendrait donc que je sois plus précise.

 

Le problème, c'est qu'en cas d'urgence, il est nécessaire de coordonner. Il s'agit donc de réfléchir à un système qui permette une coordination en matière d'appels d'urgence. Les services avec lesquels nous avons des accords de coopération devraient pouvoir intervenir, si possible, de manière concomitante ou en premier lieu puisqu'ils sont géographiquement plus proches, comme c'était le cas ici.

 

Je comprends bien que des accords existent et j'apprécie. Je pense que vous avez aussi été interpellé par la commune en question, que je viens de citer, pour une réflexion plus poussée. Peut-être que des pourparlers avec les pays voisins seraient utiles pour étudier un système permettant de coordonner les appels d'urgence, ce qui accélérerait les interventions, en ce compris avec les services incendie étrangers.

 

26.04  Guido De Padt, ministre: Comme des accords existent avec les communes, il faudrait les implémenter, les intégrer dans les centrales de dispatching de secours. Ce n'est pas un problème: si l'on transmet, si l'on demande aux CSC d'exécuter ces accords, cela se fait sans problème.

 

Je répondrai dans ce sens à la lettre du bourgmestre, M. Wirtz.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

27 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "l'enquête sur les incendies criminels au camping du Lac de Bambois" (n° 10793)

27 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek naar de brandstichtingen op de camping van het Lac de Bambois" (nr. 10793)

 

27.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais terminer cette séance avec une question sur des incendies à répétition au camping du Lac de Bambois, en province de Namur. Depuis novembre 2007, ce lieu de vie, puisqu'il s'agit d'un lieu d'habitat permanent, a connu de nombreux incendies. Alors qu'une période d'accalmie avait duré trois mois, deux nouveaux incendies manifestement criminels y ont eu lieu jeudi dernier. Avec ces deux nouveaux faits, cela porte à 23 le nombre de bâtiments sinistrés au Lac de Bambois; entre le 27 novembre 2007 et le 13 octobre 2008, pas moins de 21 caravanes avaient déjà été incendiées.

 

Une véritable psychose s'est installée sur le site qui – je le répète – est un lieu d'habitat permanent. Le climat d'insécurité y est difficilement supportable et les résidents du lieu sont en droit d'attendre de la force publique de pouvoir vivre en sécurité et qu'elle obtienne des résultats dans les enquêtes en cours.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous informé de la situation au camping du Lac de Bambois et des incendies à répétition? Qu'a-t-il été entrepris par les services de police en vue de sécuriser la zone et de rechercher les coupables de ces incendies criminels? Quels sont les moyens consacrés à ces enquêtes? Des mesures nouvelles seront-elles prises et des moyens dégagés dans les prochaines semaines après les deux nouveaux incendies de jeudi dernier?

 

27.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Gilkinet, c'est par la presse, tout comme vous, que j'ai appris les faits. Le chef de corps de la zone de police de l'Entre-Sambre-et-Meuse m'a fait savoir que de nombreux moyens humains et matériels avaient été mis en œuvre par la zone de police en collaboration avec la police fédérale. Il m'indique en outre que le service d'enquête et de recherche de la zone travaille en parfaite symbiose avec le magistrat de référence du parquet et avec le juge d'instruction. Comme les enquêtes sont en cours, vous comprendrez aisément que je ne peux vous répondre plus en détail. Je vous renvoie d'ailleurs à cet égard vers mon collègue le ministre de la Justice.

 

De manière plus générale, je vous rappelle que la question des résidents à l'année dans les campings est une compétence régionale. Enfin, pour ce qui est d'éventuelles mesures de prévention exceptionnelles à cet endroit, il s'agit d'une compétence des autorités locales vers lesquelles je vous renvoie.

 

27.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous me renvoyez vers beaucoup d'autorités: votre collègue le ministre de la Justice, la Région, la commune. Je me dis que s'il y avait eu 23 incendies dans une rue, dans un quartier ou dans un village, on s'en préoccuperait peut-être davantage, sans faire de procès d'intention aux services de police de l'Entre-Sambre-et-Meuse.

 

Comme je l'ai dit dans ma question, il s'agit d'un lieu d'habitat permanent, des personnes y ont leur résidence par choix ou par nécessité. Nos autorités de police ne peuvent pas rester indifférentes en la matière. En vous posant la question, je souhaitais attirer l'attention de votre autorité de tutelle et renforcer l'attention que les services de police concernés portent à cette situation.

 

Depuis novembre 2007, dans un espace aussi confiné et avec les techniques dont on dispose aujourd'hui, sans m'improviser enquêteur, je me dis qu'on aurait pu trouver des réponses plus rapides. Dans l'attente, il faut une présence policière accrue dans cette zone.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 10558 de M. Daniel Bacquelaine est reportée, tout comme la question no 10661 de Mme Liesbeth van der Auwera.

 

28 Questions jointes de

- M. André Frédéric au ministre de l'Intérieur sur "le financement des services incendies" (n° 10649)

- M. Olivier Maingain au ministre de l'Intérieur sur "le financement des zones de secours en Région bruxelloise" (n° 10788)

28 Samengevoegde vragen van

- de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de brandweerdiensten" (nr. 10649)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de hulpverleningszones in het Brussels Gewest" (nr. 10788)

 

28.01  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, cela fait un an et demi que nous avons voté cette loi-cadre réformant la sécurité civile. Sur le terrain, elle continue à susciter un certain émoi auprès des services d'incendie professionnels mais surtout volontaires. Là où les choses fonctionnent bien aujourd'hui, on a l'impression qu'elles risquent de moins bien fonctionner demain. Je ne reviendrai pas sur cet historique.

 

Mon groupe politique et moi ne contestons pas cette réforme bien nécessaire pour permettre à nos services d'incendie d'être plus performants.

 

La question qui est lancinante et pour laquelle il nous semble qu'il va falloir atterrir est le problème des surcoûts que cette réforme risque d'engendrer.

 

Dans sa note de politique générale, votre prédécesseur avait déclaré ici-même qu'il n'y aurait pas de surcoûts ou qu'ils seraient supportés par le fédéral. Ensuite, dans sa note de politique générale 2009, il a indiqué que l'intervention du fédéral dans le financement des services allait progressivement atteindre 50%, instaurant de facto une parité entre le niveau local et le niveau fédéral. À ce jour, nos localités supportent toujours près de 90% des dépenses en matière de services d'incendie, comme l'indique l'Union des villes et communes wallonnes, dans un article récemment publié.

 

Les villes et les communes doivent assumer la crise financière et les difficultés. Il y a des rentrées qui n'arriveront pas dans les caisses.

 

Les zones ont été définies, en grande majorité, au Conseil des ministres de vendredi dernier, je pense. En ce qui me concerne, j'exprime mon insatisfaction concernant le sort réservé aux communes de Plombières, Welkenraedt et Baelen, communes limitrophes de la Région germanophone pour lesquelles l'avis du Conseil national, dans lequel je siège, n'a pas été suivi.

 

Monsieur le ministre, avez-vous déjà une première estimation des coûts qu'engendrera la réforme des services d'incendie? Quand pensez-vous que le fédéral arrivera à sa quote-part de 50% dans le financement de ces services?

 

28.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur Frédéric, comme vous l'avez indiqué, la taille définitive des zones de secours est connue depuis le 29 janvier. L'analyse et le contrôle des données financières récoltées par le biais de la circulaire de mon prédécesseur ainsi que les données recueillies quant au personnel des services d'incendie sont en cours. Ces informations couplées aux résultats des simulations obtenues par le biais du logiciel d'analyse des risques permettront prochainement de réaliser une première évaluation des coûts financiers. Il convient toutefois de noter que celle-ci devra être affinée à mesure que les arrêtés d'exécution – je pense au statut et aux normes minimales – verront le jour.

 

L'article 67 de la loi du 15 mai 2007 relatif à la sécurité civile traduit l'engagement de l'État fédéral d'investir davantage dans la sécurité civile. L'apport de l'autorité fédérale dans les zones de secours doit, à terme, égaler celui des autorités communales. Il va de soi que l'effort financier nécessaire pour atteindre ce rapport de 50-50 sera étalé dans le temps en fonction des moyens budgétaires disponibles.

 

28.03  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse assez globale qui nous reporte dans le temps, puisque vous dites qu'on tendra vers le 50/50 en fonction des disponibilités budgétaires. Vous nous faites également savoir que nous pourrons prochainement évaluer les coûts de manière plus précise. J'attire toutefois votre attention sur le fait – et je le fais en toute modestie – que j'entends de plus en plus de réactions. Celles-ci ne sont certainement pas limitées à ma région. En tout cas, à l'est de la Belgique, les bourgmestres grondent car ils ne recevront pas les dividendes comme prévu. Ils se posent des questions fondamentales sur la capacité qu'ils auront encore à gérer les communes demain. Au-delà des personnes sur le terrain qui se demandent à quelle sauce elles seront mangées demain, il y a vraiment une urgence d'aboutir sur le sujet. Nous ne demandons pas une évaluation pointue ou au cent près.

 

Monsieur le ministre, je ne tiens pas à vous ennuyer. Je sais que vous venez d'arriver mais vous n'allez pas pouvoir vous contenter de dire, pendant des mois, qu'une évaluation sera affinée et qu'on en saura peut-être davantage dans les prochaines semaines.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

29 Question de M. André Frédéric au ministre de l'Intérieur sur "l'évaluation de la réforme de la police" (n° 10657)

29 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de evaluatie van de politiehervorming" (nr. 10657)

 

29.01  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, cette question concerne l'évaluation de la réforme des polices et m'a été inspirée par l'interview que vous avez accordée le 26 janvier dernier à "La Dernière Heure", dans laquelle vous disiez que vous alliez procéder à une évaluation de la réforme des polices, qui vient de fêter ses dix ans.

 

On se réjouit évidemment que vous fassiez de la police intégrée l'une de vos priorités. Mais on sait aussi que de substantiels problèmes demeurent: un manque d'effectifs dans certaines régions, un manque de financement dans certaines zones, la formation et les relations entre le niveau local et le niveau fédéral. Je n'entrerai pas ici dans le détail, mais il me semble, monsieur le ministre, qu'il existe déjà bon nombre de rapports concernant la police dans son ensemble. Je pense plus particulièrement aux rapports de la commission d'accompagnement de la réforme des polices 2003, 2005 et 2007, qui contiennent beaucoup de recommandations, ainsi qu'à l'étude universitaire sur la norme KUL.

 

Ma question est d'une grande simplicité: avant de demander une ixième évaluation qui risque de prendre encore du temps, ne serait-il pas opportun de déjà commencer à réunir l'ensemble des rapports et de dégager des pistes d'avenir et d'amélioration des services de police? Je suppose qu'il y a déjà suffisamment de matière à travailler.

 

Je voudrais rappeler que le groupe politique auquel j'appartiens voudrait, le plus rapidement possible, procéder aux auditions des académiciens qui ont rédigé le rapport sur la norme KUL. Quand pensez-vous que nous pourrions organiser cette rencontre?

 

29.02  Guido De Padt, ministre: Monsieur le président, tout d'abord, il ne s'agit pas de procéder à une ixième évaluation de la réforme des polices, mais de mener à son terme l'évaluation en cours confiée au Conseil fédéral de police.

 

Cette décision émanait de mon prédécesseur et de son collègue de la Justice, mais j'y souscris pleinement. Il est vrai que certaines évaluations ont déjà eu lieu, mais aucune n'a jusqu'à présent abordé la réforme de la police intégrée dans sa globalité. C'est très précisément l'objectif de celle qui est actuellement menée par le Conseil fédéral, qui abrite en son sein l'ensemble des parties prenantes concernées par la police intégrée.

 

Cela ne veut pas dire qu'il s'agit de réinventer le monde. La mission confiée au Conseil fédéral de police l'invitait très précisément à prendre appui sur les évaluations existantes pour mener à bien sa démarche, donc précisément les travaux de la Commission d'accompagnement de la réforme des polices que vous évoquez.

 

Je vous rappelle que le souhait de pareille évaluation globale de la réforme a aussi été exprimé par le parlement lui-même, notamment lors de l'examen de la note de politique générale.

 

Plus globalement, c'est très précisément parce que les conséquences ultimes d'une réforme ne sont pas toujours conformes aux espérances des promoteurs qu'il apparaît d'autant plus nécessaire d'en évaluer finement les manquements pour les corriger plus sûrement ensuite.

 

Pour répondre à votre deuxième question, la mission des chercheurs s'est clôturée avec la remise du rapport officiel. J'ai chargé mon administration de voir avec eux quand ils pourront donner suite à votre demande d'audition. Dès que j'aurai davantage d'informations, je vous en ferai naturellement part. J'ai transmis dans l'intervalle copie du rapport final au secrétariat de notre commission de façon à ce qu'il puisse déjà être communiqué à chacun de ses membres. Monsieur le secrétaire, si ce n'est pas le cas, je demanderai à mes services de le faire.

 

29.03  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Ce n'est pas de l'impatience déplacée de notre part, mais il y a lieu de pouvoir participer activement à cette évaluation dans l'intérêt général. Ce rapport n'est pas arrivé, mais dès qu'il sera là, il sera mis à disposition des membres.

 

Peut-être, monsieur le ministre, allons-nous profiter de l'occasion: hier, un consortium d'universitaires a remis un rapport sous le label "Community Policy", ce qui est un terme à la mode. Je suppose qu'il signifie "police locale". Ce rapport semble très intéressant et, si vous en disposez, je serais intéressé à l'étudier à titre personnel.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.30 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.30 uur.