4-8COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2008-2009

Commissie voor de Buitenlandse betrekkingen en voor de Landsverdediging

Maandag 19 januari 2009

Namiddagvergadering

4-8COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2008-2009

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Lundi 19 janvier 2009

Séance de l’aprës-midi

Handelingen

Annales

Hoorzitting met de heer Jaap de Hoop Scheffer, secretaris generaal van de NAVO, over de nieuwe uitdagingen voor het bondgenootschap

Audition de M. Jaap de Hoop Scheffer, secrétaire général de l’OTAN, sur les nouveaux défis de l’alliance

Voorzitter: de heer François Roelants du Vivier

(De vergadering wordt geopend om 15.15 uur.)

Présidence de M. François Roelants du Vivier

(La séance est ouverte à 15 h 15.)

De heer Jaap de Hoop Scheffer. – Mijnheer de voorzitter, het is mij een voorrecht en een eer hier vandaag te zijn. Ik heb de uitnodiging om het woord te nemen niet alleen aanvaard uit vriendschap, maar ook om twee andere redenen.

Allereerst ben ik, als voormalig parlementslid, overtuigd van het belang van het parlementaire debat. Het verheugt me altijd ideeën te kunnen uitwisselen met parlementsleden van NAVO landen of andere landen. Dat is de sleutel van de permanente inspanningen van het bondgenootschap op het domein van de publieke diplomatie. Het komt u, parlementsleden, toe de NAVO te steunen.

Vervolgens komt uw uitnodiging op een belangrijk moment. Over tien weken, begin april, viert het bondgenootschap zijn zestigste verjaardag tijdens een top te Straatsburg, in Frankrijk, en te Kehl, in Duitsland. Ik maak van de gelegenheid gebruik om u kort enkele hoofdthema’s voor te stellen die op die top wellicht aan bod komen.

U had het over mijn Europese roeping. Ik meen dat een zestigste verjaardag van de NAVO, in het hart van Europa, in Straatsburg en Kehl, in Frankrijk en Duitsland, een belangrijk signaal is.

Vooraf wil ik u nog bedanken voor de steun die de NAVO – als organisatie – en ook haar personeel in België, ons gastland, geniet. De status van gastland biedt uiteraard bepaalde economische voordelen, maar brengt ook verantwoordelijkheden en plichten met zich mee. In de loop van mijn ambtstermijn als secretaris generaal ben ik altijd zeer tevreden geweest over de manier waarop die verantwoordelijkheden en plichten werden ingevuld. Waarvoor mijn dank.

Sinds de oprichting van het bondgenootschap 60 jaar geleden en sinds het zich 40 jaar geleden in Brussel heeft gevestigd, is de strategische context gewijzigd en is de samenwerking op het vlak van veiligheid veel complexer geworden.

Het terrorisme, de gevaren van de proliferatie van massavernietigingswapens en de gevaren die falende en reeds ineengestorte staten met zich meebrengen, zullen nog lang een grote uitdaging vormen. Bepaalde operaties van het bondgenootschap zullen dus nog geruime tijd expeditionair moeten blijven.

Overigens mogen we de problemen die veel dichter bij huis liggen niet verwaarlozen. Cyber defence en energieveiligheid zijn twee voorbeelden die me onmiddellijk te binnen schieten.

We moeten ook de horizon verkennen en toekomstige uitdagingen tegemoet zien. Om die reden beginnen we nu reeds met de evaluatie van de weerslag die de klimaatverandering in het domein van de veiligheid kan hebben.

In deze complexe veiligheidscontext moet de NAVO goed voorbereid en uitgerust zijn. Begrijp me goed, ik beweer niet dat de NAVO in haar eentje alle uitdagingen moet aanpakken. Dat is immers onmogelijk. De andere internationale organisaties kunnen dat trouwens evenmin alleen. Er moet dus worden nagedacht over de toegevoegde waarde die de NAVO kan bieden en vervolgens moet ze op het niveau van de internationale gemeenschap een efficiënte, coherente en gecoördineerde bijdrage leveren. Als we willen waarborgen dat het bondgenootschap in staat blijft om ten volle bij te dragen aan inspanningen van de internationale gemeenschap om die uitdagingen aan te gaan, mogen we niet tevreden zijn met alleen maar een herdenkingstop in april. We moeten ook aangeven op welke wijze de trans Atlantische gemeenschap op die brede waaier van uitdagingen zal reageren.

Om die reden zal de Declaration on Alliance Security, waar de staats- en regeringsleiders vorig jaar op de top te Boekarest om hebben gevraagd, een van de belangrijkste documenten van de top worden. Dat document moet bondig en doelgericht zijn en de essentiële trans Atlantische waarden en beginselen van de NAVO andermaal bevestigen. Tevens moet het te volgen parcours duidelijk worden uitgezet.

Ik verwacht meer bepaald dat de betekenis en de bestaansreden van het bondgenootschap opnieuw worden beleden en dat wordt uiteengezet hoe Noord-Amerika – de Verenigde Staten en Canada – en Europa samen de internationale veiligheid kunnen verzekeren via onze operaties en door de voortzetting van onze hervormingsinspanningen.

Een beknopte verklaring over de veiligheid van het bondgenootschap zal de koers aangeven voor de NAVO gemeenschap en voor de regeringen van de lidstaten. Ze zal ook een belangrijke rol vervullen inzake de strategische communicatie en de betrekkingen met de media en het publiek.

Ik denk dat de staats- en regeringsleiders willen voortbouwen op de Declaration on Alliance Security en dat ze een extra stap zullen willen doen door werk te maken van een nieuw strategisch concept. Het huidige strategische concept van de NAVO dateert van 1999. Weliswaar is het nog steeds richtinggevend, maar in het licht van de nieuwe uitdagingen en de uitbreiding van het bondgenootschap tot 26 – en binnenkort hopelijk tot 28 – lidstaten, ben ik ervan overtuigd dat de NAVO moet beschikken over de alomvattende benadering, over de institutionele structuur en over de militaire slagkracht die haar in staat stellen haar opdracht met de gewenste doeltreffendheid te vervullen.

Het verheugt me dat België aan dat debat zal deelnemen. De besprekingen over de toekomst van de NAVO met de nieuwe Amerikaanse regering moeten zo snel mogelijk worden opgestart, maar daarvoor is het uiteraard wachten op het aantreden van president Obama.

Ik wil geenszins op het debat vooruitlopen, maar ik meen dat de huidige ervaringen ons één essentiële les leren. Wanneer het bondgenootschap collectieve bedreigingen ontwaart, moeten alle lidstaten samen de analyse maken, gepaste antwoorden uitwerken en solidair reageren. Zodra één land verstek laat gaan, komt de cohesie van het bondgenootschap in het gedrang.

Niet minder belangrijk is dat we onze inspanningen voortzetten om onze militaire capaciteit te hervormen. De legers van onze landen zijn nog al te vaak uitgerust voor een statische territoriale defensie en kunnen niet ten volle functioneren in het bondgenootschap. Aan diegenen die zich afvragen of we niet te ver gaan in het hervormingsproces wil ik zeggen dat de hervormde troepen, in tegenstelling tot de traditionele troepen, ook andere opdrachten kunnen vervullen dan het grondgebied beschermen.

Als we echt solidair willen zijn en de lasten willen verdelen, dan is een transformatie van de troepen nodig waardoor ze beter inzetbaar worden en over de nodige soepelheid beschikken om een veel bredere waaier van militaire opdrachten te vervullen. We moeten ook de politieke wil hebben die troepen te benutten. Vanzelfsprekend komt het u toe die politieke wil tot uitdrukking te brengen.

Ik ben mij bewust dat de transformatie een prijs heeft en dat de budgettaire ruimte waarover landen beschikken om hun defensie uitgaven te verhogen door de huidige economische crisis drastisch wordt ingeperkt. Als secretaris generaal is het echter mijn taak het vrijmaken van de nodige budgetten te stimuleren en ervoor te zorgen dat de middelen van de bondgenoten voor onze collectieve defensie optimaal worden aangewend. Ik ben dan ook blij met de vernieuwende aanpak van België inzake opleiding en uitrusting. Ik heb echter gemerkt dat de capaciteit van het Belgische leger en zijn bijdrage aan multinationale operaties af en toe wat lager uitvalt dan van een bondgenoot met een bevolking en een rijkdom als België mag worden verwacht. Ondanks de moeilijkheden die op ons afkomen is het van belang dat de defensie uitgaven in overeenstemming blijven met de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd.

Ik vraag ook uw steun voor een ander belangrijk domein voor het bondgenootschap. De voorbije tien jaar was ‘uitbreiding’ een van de meest in het oog springende aspecten van de algemene transformatie van het bondgenootschap. Tien nieuwe landen zijn tot de NAVO toegetreden en nog twee andere staan op het punt dat te doen. De noodzakelijke toetredingsprotocollen worden momenteel in de lidstaten geratificeerd en dat volgens de geldende nationale procedures.

Ik heb begrepen dat de ratificatie van de protocollen ter bespreking en goedkeuring in de Senaat is ingediend. Ik hoop oprecht dat de procedure zo snel mogelijk met succes kan worden afgerond, zodat Albanië en Kroatië in april als volwaardige leden aan de top kunnen deelnemen.

M. Jaap de Hoop Scheffer. – Monsieur le président, c’est un privilège et un honneur pour moi d’être parmi vous cet après-midi. Ce n’est pas seulement par amitié que j’ai accepté votre aimable invitation à prendre la parole, je l’ai fait pour deux autres raisons également.

Tout d’abord, ayant été membre d’un parlement, je suis convaincu de l’importance du débat parlementaire. Je suis toujours heureux d’échanger des idées avec les parlementaires des pays de l’OTAN et d’ailleurs. C’est la clé des efforts permanents de l’Alliance dans le domaine de la diplomatie publique. C’est à vous, membres des parlements, qu’il appartient de soutenir l’OTAN.

Ensuite, votre invitation vient à un moment clé. Dans dix semaines en effet, début avril, l’Alliance célébrera son soixantième anniversaire lors d’une réunion au sommet à Strasbourg, en France, et à Kehl, en Allemagne. Je saisis cette occasion pour vous présenter brièvement certains des thèmes principaux susceptibles d’être abordés à l’occasion de ce sommet.

Vous avez parlé de ma vocation européenne. Je crois qu’un soixantième anniversaire de l’OTAN, au cœur de l’Europe, à Strasbourg et à Kehl, en France et en Allemagne, est un signal important.

Au préalable, je tiens tout d’abord à vous remercier pour le soutien que l’OTAN – en tant qu’organisation – et son personnel reçoivent de la Belgique, notre pays hôte. Certes, le statut de pays hôte offre certains avantages économiques, mais il implique également des responsabilités et des obligations. Tout au long de mon mandat de secrétaire général, je me suis toujours félicité de la manière dont ces responsabilités et obligations ont été remplies. Je vous en remercie.

Depuis la création de l’Alliance, voici 60 ans, et depuis que l’OTAN s’est installée à Bruxelles il y a 40 ans, l’environnement stratégique a évolué de manière significative et la coopération en matière de sécurité est devenue bien plus complexe.

Le terrorisme, les dangers de la prolifération des armes de destruction massive et tout ce qu’impliquent les États faillis et les États en déliquescence continueront, pendant longtemps, à représenter un défi majeur. Le caractère expéditionnaire de certaines opérations de l’Alliance devra donc perdurer.

Par ailleurs, on ne peut se permettre de négliger les problèmes qui sont bien plus proches de chez nous, la cyberdéfense et la sécurité énergétique étant les deux exemples qui me viennent immédiatement à l’esprit.

Nous devons aussi scruter l’horizon et envisager les défis à venir. C’est la raison pour laquelle nous commençons déjà à évaluer les incidences que pourrait avoir le changement climatique dans le domaine de la sécurité.

Dans ce contexte sécuritaire complexe, l’OTAN doit veiller à être bien préparée et bien équipée. Comprenez-moi, je ne suis pas en train de dire que l’OTAN devrait, à elle seule, relever tous ces défis, c’est évidemment impossible. Mais les autres organisations internationales ne peuvent pas non plus tout faire à elles seules. Il faut donc réfléchir à la valeur ajoutée que l’OTAN peut apporter, puis travailler ensemble à l’échelle de la communauté internationale pour offrir une contribution efficace, cohérente et coordonnée. Si nous voulons garantir l’aptitude de l’Alliance à jouer pleinement son rôle dans les efforts accomplis, par la communauté internationale, en vue de relever ces défis, nous ne pouvons nous contenter d’un simple sommet commémoratif en avril. Nous devons également déterminer la manière dont la communauté transatlantique réagira face à ce large éventail de défis.

C’est pourquoi la déclaration relative à la sécurité de l’Alliance demandée, l’année dernière, par les chefs d’États et des gouvernements lors du Sommet de Bucarest en Roumanie, constituera l’un des documents clés du sommet. À mon sens, ce document devra être bref et ciblé et réitérer les valeurs et principes transatlantiques essentiels de l’OTAN tout en indiquant clairement la voie à suivre.

J’attends plus précisément qu’il réaffirme la pertinence et la raison d’être de l’Alliance et qu’il explique comment l’Amérique du Nord – les États Unis, le Canada – et l’Europe peuvent assurer ensemble la sécurité internationale à travers nos opérations et la poursuite des efforts de transformation.

Une déclaration concise sur la sécurité de l’Alliance servira d’orientation à la communauté « otanienne » et aux gouvernements des pays membres. Elle jouera aussi un rôle de premier plan en termes de communication stratégique et de relations avec les médias et le public.

Je pense que les chefs d’états et de gouvernements souhaiteront faire fond sur la déclaration sur la sécurité de l’Alliance et franchir un pas supplémentaire en entamant des travaux sur un nouveau concept stratégique. Le concept stratégique actuel de l’OTAN date de 1999. Il est vrai qu’il continue à fournir des orientations appropriées mais compte tenu des nouveaux défis et de l’élargissement de l’Alliance à 26 et, bientôt je l’espère, à 28 pays membres, je suis persuadé que nous devons désormais veiller à ce que l’OTAN dispose de l’approche globale, de la structure institutionnelle et des capacités militaires nécessaires pour remplir sa mission avec toute l’efficacité voulue.

Je me réjouis à la perspective de voir la Belgique participer à ce débat. Il faut entamer le plus tôt possible des discussions sur l’avenir de l’OTAN avec la nouvelle administration américaine. À ce propos, il est clair que l’on attend aussi l’arrivée du président Obama.

Sans vouloir en aucune façon préjuger de ce débat, je pense qu’il existe un enseignement essentiel à tirer de nos expériences actuelles. Lorsque l’Alliance identifie des menaces collectives, tous ses membres doivent les analyser ensemble, mettre au point des réponses adéquates et réagir de manière solidaire. À partir du moment où un seul pays manque à l’appel, la cohésion de l’Alliance est fragilisée.

La poursuite des efforts de transformation de nos capacités militaires n’en est que plus importante. Les forces armées de nos pays sont encore trop souvent organisées pour assurer une défense territoriale statique et ne peuvent jouer un rôle complet au sein de l’Alliance. Pour ceux qui se demanderaient si nous ne poussons pas le processus de transformation trop loin, je signalerai que contrairement aux forces traditionnelles, des forces transformées sont aussi en mesure d’assurer des tâches autres que la défense du territoire.

Ainsi, si nous voulons vraiment faire preuve de solidarité ou nous partager le fardeau, nous avons besoin de forces transformées, « déployables », disposant de toute la souplesse voulue pour exécuter une gamme bien plus large de tâches militaires. Il nous faut aussi avoir la volonté politique d’utiliser ces forces. Bien sûr, c’est à vous d’expliciter la volonté politique.

Je suis conscient que la transformation a un prix et que la crise économique actuelle limitera fortement les marges de manœuvre dont les pays disposent pour augmenter leurs dépenses de défense. Mais en ma qualité de secrétaire général, mon rôle est d’encourager les nécessaires mises à disposition et le meilleur usage des ressources alliées consacrées à notre défense collective. Voilà pourquoi je me félicite des approches novatrices qui ont été adoptées en Belgique en ce qui concerne la formation et l’équipement. Toutefois, j’ai observé que les capacités des forces armées belges et le soutien de ces dernières aux opérations multinationales ne sont parfois pas entièrement à la hauteur de ce que l’on pourrait attendre d’un allié ayant la population et la richesse relative de la Belgique. Malgré les difficultés qui nous attendent, il importe que les dépenses de défense restent en adéquation avec les défis auxquels nous sommes confrontés.

Je fais également appel à votre soutien dans un autre domaine important pour l’Alliance. Ces dix dernières années, un des aspects les plus visibles de la transformation globale de l’Alliance a été l’élargissement. Dix nouveaux pays ont rejoint l’OTAN et deux autres sont sur le point de devenir membres. Les protocoles d’accession nécessaires sont actuellement ratifiés dans l’ensemble de l’Alliance, conformément aux procédures nationales en vigueur.

Je crois comprendre qu’en Belgique, la ratification de ces protocoles vient d’être soumise au Sénat, pour examen et approbation. J’espère donc vivement que ce processus pourra rapidement être mené à bien pour que l’Albanie et la Croatie puissent participer au sommet d’avril en tant que membres à part entière.

Een ander belangrijk onderwerp dat zal worden besproken op de NAVO topconferentie is uiteraard de NAVO operatie in Afghanistan en onze voortdurende inspanningen om dat land veiliger en stabieler te maken, in de eerste plaats ten behoeve van de Afghaanse bevolking zelf en in het belang van de wederopbouw van dat land, dat in 2001 kon worden gekenmerkt als een falende staat, maar ook met het oog op de veiligheid en de bescherming van onze eigen samenleving in het Westen. De operatie heeft dus een dubbel doel: ondersteuning van de Afghaanse bevolking en van onze strijd, aan een van de frontlijnen, tegen extremisme, terrorisme en fundamentalisme.

De komende verkiezingen in Afghanistan en de begeleiding daarvan vergen een grotere inspanning van het bondgenootschap en de levering van een tienduizendtal extra manschappen voor een periode van vier maanden. Aangezien het vinden van troepen en materieel voor de reguliere ISAF operatie nu al – en ik druk me mild uit – voortdurend problemen oplevert, is dat geen eenvoudige opgave. We moeten overwegen of tijdens de verkiezingsperiode een beroep kan worden gedaan op de NATO Response Force. In het bondgenootschap is er over dit voorstel op het moment geen consensus.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om minister De Crem, hier aanwezig, de Belgische regering en de parlementsleden die dat hebben mogelijk gemaakt, te danken voor de recente uitbreiding van de Belgische bijdrage aan ISAF, in het bijzonder de F 16’s die nu in het zuiden van Afghanistan worden ingezet. Ook de opbouw en training van het Afghaanse nationale leger is een sleutelvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de eigen Afghaanse veiligheidscapaciteit. De Belgische extra bijdrage via een Operational Mentor and Liaison Team, onontbeerlijk voor de training van de Afghaanse legereenheden, is dan ook bijzonder welkom.

Militaire middelen alleen kunnen niet voor een succesvolle wederopbouw van Afghanistan zorgen en het land weer op koers brengen. Het creëren van een stabiele en veilige omgeving gaat hand in hand met een substantiële en duurzame economische reconstructie en ontwikkeling van dat land. Laten we niet de illusie hebben dat het gaat om een militaire overwinning of een finale militaire oplossing; uiteindelijk gaat het in Afghanistan om wederopbouw en reconstructie. Dat is enkel mogelijk als alle relevante internationale actoren – de Verenigde Naties als coördinerende organisatie, de Europese Unie, de Wereldbank en andere – samenwerken en elkaar aanvullen. Die alomvattende aanpak – comprehensive approach in het Engels – krijgt momenteel vorm onder leiding van de Verenigde Naties. De hoge vertegenwoordiger van VN secretaris generaal Ban Ki moon in Kabul verdient in dit kader onze steun. Wij als NAVO moeten bereid zijn ons te laten coördineren. De gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking tussen de Verenigde Naties en de NAVO die in september jongstleden in New York werd ondertekend door secretaris generaal Ban Ki moon en mezelf, draagt daar zeker toe bij. Die relatie tussen de Verenigde Naties en de NAVO is er nu. Dat is belangrijk, omdat alle NAVO operaties en  missies – op de maritieme operatie in de Middellandse Zee na – plaatsvinden onder een direct of indirect mandaat van de Verenigde Naties.

Een andere vitale voorwaarde voor het creëren van een stabiel Afghanistan is dat ook de buurlanden in de regio daarbij worden betrokken en op constructieve wijze daartoe bijdragen. Ik zal dan ook mijn uiterste best doen om ervoor te zorgen dat de politieke en militaire samenwerking tussen Afghanistan, Pakistan en de NAVO verder wordt ontwikkeld en versterkt, mede om de gemeenschappelijke veiligheidsproblemen, in het bijzonder aan de Pakistaans-Afghaanse grens beter te kunnen aanpakken. Ik ben blij dat de huidige Pakistaanse regering duidelijk de intentie heeft om de safe havens, de veilige plekken waar de extremisten kunnen verblijven aan de Pakistaanse kant van die grens, actief te weren.

De NAVO top in Straatsburg en Kehl zal per definitie een sterk Europees stempel dragen vanwege de twee gastheren, Duitsland en Frankrijk, twee zeer Europese landen. Ik hoop dat dit een belangrijke impuls kan geven aan een versterking van de relatie tussen de NAVO en de Europese Unie.

Mijn grootste frustratie van vijf jaar NAVO secretaris-generaal is dat ik niet in staat ben geweest – ik niet, de NAVO niet en de Europese Unie niet – om die strategische relatie op een hoger plan te brengen. Ik blijf mij daarvoor inspannen.

Tot op heden staat een aantal niet opgeloste institutionele belemmeringen een nauwere samenwerking tussen de NAVO en de Europese Unie in de weg. Er is voortgang geboekt, er is pragmatisch geopereerd, er zijn goede voorstellen gedaan om die samenwerking te intensiveren, maar er blijven nog grote horden te nemen. Het potentieel voor die samenwerking is enorm.

De sleutel ligt zowel bij de NAVO, meer bepaald bij de positie van één NAVO bondgenoot, Turkije, als bij de Europese Unie, meer bepaald de positie van één lidstaat, Cyprus, waar een oplossing blijkbaar niet in het verschiet ligt. Een en ander staat de verdere ontwikkeling in de weg.

Ik tracht pragmatisch te zijn. Javier Solana tracht pragmatisch te zijn. Als er geen institutionele oplossing wordt gevonden, moeten we in twee richtingen zoeken: een grotere Turkse flexibiliteit in de NAVO en het meer serieus nemen van Turkije in de Europese Unie. Turkije mag bijvoorbeeld niet toetreden tot het Europees Defensieagentschap. Dat is jammer. Turkije levert trouw zijn bijdrage aan de ESDP, maar het zou ook nauwer bij de ESDP betrokken moeten worden.

Dat vereist een geconcerteerde aanpak van alle betrokken landen. België is, als bijzonder proactieve lidstaat van de Europese Unie, als bondgenoot van de NAVO en bovendien gastland van beide organisaties, perfect in staat om die taak op te nemen.

Ik wil u, volksvertegenwoordigers, dan ook oproepen om waar mogelijk een punt te maken van de absolute noodzaak om de relatie tussen de NAVO en de Europese Unie te verbeteren.

Er zou geen twijfel over mogen bestaan dat een doeltreffende samenwerking tussen de NAVO en Rusland essentieel is voor het vinden van een gemeenschappelijk antwoord op het grote aantal bedreigingen en uitdagingen waarmee wij heden ten dage worden geconfronteerd. Het Russische optreden in Georgië in augustus jongstleden leidde tot een forse crisis in de betrekkingen en heeft het vertrouwen in het Russische beleid en in de Russische bereidheid tot samenwerking beschaamd. Als gevolg daarvan hebben de NAVO ministers vastgesteld dat er geen sprake kan zijn van business as usual in de relaties met Rusland.

In december nog hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO tot mijn vreugde besloten tot een gegradueerde en gefaseerde aanpak van het herstel van de contacten met Rusland. Ik heb als secretaris generaal van de ministers een persoonlijk mandaat gekregen om daaraan te werken en om in een aantal ontmoetingen, eerst met de ambassadeur van de Russische Federatie in Brussel, de heer Rogozin, en binnenkort hopelijk ook op het politieke niveau, te werken aan het herstel van het vertrouwen in de relatie tussen de NAVO en Rusland. Ik hoop volgende maand in München, in de marge van de Sicherheitskonferenz, de leider van de Russische delegatie te ontmoeten in een poging de relatie met Rusland opnieuw aan te trekken. Dat is immers heel belangrijk.

De NAVO en Rusland moeten samenwerken in het dossier Afghanistan, in de strijd tegen het terrorisme, in het relatief nieuwe dossier van de strijd tegen piraterij. Ook onderwerpen waarover we het fundamenteel met elkaar oneens zijn moeten aan bod kunnen komen. Ik denk aan de toekomst van het CFE verdrag in Europa voor de conventionele wapens, het meningsverschil over Kosovo en de raketverdediging.

Ik ben ervan overtuigd dat we in die relatie opnieuw op het juiste spoor kunnen geraken. We hoeven elkaar niet per definitie aardig te vinden. We hoeven niet meteen een discussie aan te gaan over de waarden die we delen, we kunnen ook een discussie beginnen over de belangen die we delen. Daarvan heb ik al drie voorbeelden genoemd.

Samenwerking en partnerschappen zijn belangrijke begrippen in de NAVO in de 21ste eeuw. België, de Europese Unie, de NAVO en de internationale gemeenschap staan voor zeer uiteenlopende bedreigingen op het gebied van de veiligheid. De NAVO vormt een uniek onderdeel van die internationale gemeenschap en speelt daarin een belangrijke en onmisbare rol. De komende top in Straatsburg en Kehl ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van dat unieke bondgenootschap biedt een goede gelegenheid om die rol opnieuw te verduidelijken en te bevestigen.

Ik verwacht van de staatshoofden en de regeringsleiders dat ze duidelijk maken hoe ze de kerntaak van de territoriale integriteit van het bondgenootschap en een aantal belangrijke nieuwe expeditionaire taken van het bondgenootschap zullen vervullen. Ik ben overtuigd van de voortzetting van de Belgische bijdrage, de ondersteuning van het bondgenootschap en de betrokkenheid van Kamer en Senaat daarbij. De rol van de volksvertegenwoordigers – ik ben dat in Nederland 16 jaar zelf geweest – bij het overbrengen van die boodschap aan de kiezers mag niet worden onderschat. Daarom vind ik het altijd een voorrecht om voor de volksvertegenwoordigers te mogen spreken.

Ik sta open voor, bij voorkeur kritisch, commentaar.

Un autre projet important qui sera discuté au sommet de l’Otan est évidemment l’opération de l’Otan en Afghanistan et nos efforts permanents pour rendre à ce pays la sécurité et la stabilité, en premier lieu au bénéfice de la population afghane et dans l’intérêt de la reconstruction de ce pays, qui en 2001 pouvait être considéré comme un État en faillite, mais aussi au profit de la sécurité et de la protection de notre propre société occidentale. L’opération a donc un double objectif : le soutien à la population afghane et l’appui à notre combat sur l’un des fronts ouverts contre l’extrémisme, le terrorisme et le fondamentalisme.

Les prochaines élections en Afghanistan et leur encadrement requièrent davantage d’efforts de l’alliance et l’apport de quelque dix mille militaires supplémentaires pour une période de quatre mois. Ce n’est pas une mission évidente puisque trouver des troupes et du matériel pour l’opération régulière de l’ISAF pose déjà continuellement des problèmes – et c’est une litote. Nous devons envisager s’il est possible de faire appel à la Force de réaction de l’Otan durant la période électorale. Il n’y a actuellement pas de consensus à ce sujet dans l’alliance.

Je profite de l’occasion pour remercier le ministre De Crem, ici présent, le gouvernement belge et les membres du parlement qui l’ont permise, pour l’extension récente de la contribution belge à l’ISAF, en particulier l’engagement des F 16 dans le Sud de l’Afghanistan.

La constitution et l’entraînement de l’armée nationale afghane est une condition essentielle pour le développement ultérieur de la capacité de l’Afghanistan à assurer sa sécurité. La contribution supplémentaire de la Belgique consistant en la mise à disposition d’un Operational Mentor and Liaison Team, une équipe d’instructeurs indispensable pour l’entraînement des membres de l’armée afghane, est particulièrement bienvenue.

Les moyens militaires ne peuvent suffire à assurer le succès de la reconstruction de l’Afghanistan et la remise en route du pays. La création d’un environnement stable et sûr va de pair avec une reconstruction économique substantielle et durable et avec le développement de ce pays. N’ayons pas l’illusion que c’est une victoire militaire ou une solution militaire finale : il s’agit en fin de compte de la reconstruction et du relèvement de l’Afghanistan. Ce ne sera possible que si tous les acteurs internationaux – les Nations unies comme organisme de coordination, l’Union européenne, la Banque mondiale et d’autres encore – collaborent et se complètent. Cette approche globale – comprehensive approach en anglais – se met en place pour l’instant sous la conduite des Nations unies. Le haut représentant du secrétaire général Ban Ki Moon à Kaboul mérite notre appui dans ce cadre. Nous, en tant qu’Otan, devons être prêts à nous laisser coordonner. La déclaration commune en matière de collaboration entre les Nations unies et l’Otan, signée en septembre dernier à New York par le secrétaire général Ban Ki Moon et moi-même, y contribue sans aucun doute. Cette relation entre les Nations unies et l’Otan existe maintenant. C’est important parce que toutes les opérations et missions de l’Otan en Méditerranée sont désormais placées sous un mandat direct ou indirect des Nations unies.

Une autre condition vitale à la création d’un Afghanistan stable est d’y associer les pays voisins et qu’ils y contribuent de manière constructive. Je ferai donc le maximum pour que la collaboration militaire entre l’Afghanistan, le Pakistan et l’Otan se développe et se renforce, mais aussi pour que les problèmes de sécurité collective, en particulier à la frontière pakistano-afghane, puissent être mieux pris en charge. Je suis heureux que le gouvernement actuel du Pakistan ait clairement l’intention de supprimer les safe havens, les bases arrières sûres où les extrémistes peuvent se retirer du côté pakistanais de la frontière.

Le sommet de l’Otan de Strasbourg et de Kehl aura par définition une forte empreinte européenne du fait que les deux pays hôtes, la France et l’Allemagne, sont deux pays très européens. J’espère que cela pourra donner un grand élan à un renforcement de la relation entre l’Otan et l’Union européenne.

Après cinq ans de mandat comme secrétaire général de l’Otan, ma plus grande frustration reste de n’avoir pu, ni moi, ni l’Otan, ni l’Union européenne, amener cette relation stratégique à un plan supérieur. Je poursuis mes efforts en ce sens.

Jusqu’à présent, il subsiste des obstacles institutionnels non résolus sur la voie de la collaboration entre l’Otan et l’Union européenne. On a enregistré des progrès, on a travaillé avec pragmatisme, on a fait de bonnes propositions pour intensifier cette collaboration mais il reste encore de nombreuses haies à sauter. Le potentiel d’une telle collaboration est énorme.

La verrou est autant du côté de l’Otan, plus spécialement du côté de la position d’un membre de l’Otan, la Turquie, que du côté de l’Union européenne, plus particulièrement du côté d’un État membre, Chypre, où une solution ne se dessine apparemment pas. L’un et l’autre gênent le développement de la collaboration.

J’essaie d’être pragmatique. Xavier Solana essaie d’être pragmatique. Si nous ne trouvons pas de solution institutionnelle, nous devrons orienter nos recherches dans deux directions : une plus grande flexibilité de la position turque à l’Otan et la prise en compte plus sérieuse de la Turquie par l’Union européenne. La Turquie ne peut pas adhérer à l’Agence européenne de défense par exemple. C’est dommage. La Turquie apporte régulièrement sa contribution à la PESD mais elle y pourrait y être davantage associée.

Cela requiert une approche concertée de tous les pays concernés. En tant qu’État membre de l’Union européenne particulièrement actif, en tant que membre de l’Otan et de surcroît en tant pays où siègent les deux organisations, la Belgique est parfaitement en position de se charger de cette tâche.

Mesdames, messieurs les représentants, je veux faire appel à vous pour faire, là où c’est possible, une nécessité absolue de l’amélioration des relations entre l’Otan et l’Union européenne.

On ne pourrait mettre en doute qu’une collaboration efficace entre l’Otan et la Russie est un élément essentiel pour trouver une réponse commune à un grand nombre de menaces et de défis avec lesquels nous somme confrontés actuellement. L’intervention russe en Géorgie en août dernier a conduit à une crise sérieuse des relations et a entamé la confiance dans la politique russe et dans la disposition à collaborer de ce pays. En conséquence, les ministres de l’Otan ont constaté qu’il n’était plus question de business as usual dans les relations avec la Russie.

En décembre, les ministres des Affaires étrangères de l’Otan ont décidé, à mon grand plaisir, d’une approche graduelle et par étapes de la reprise des contacts avec la Russie. Les ministres m’ont donné personnellement, en tant que secrétaire général, le mandat d’y travailler et d’avoir des rencontres, d’abord avec l’ambassadeur de la fédération de Russie à Bruxelles, M. Rogozin, et, ensuite, et j’espère à brève échéance, avec des responsables politiques en vue de la restauration de la confiance dans les relations entre l’Otan et la Russie. J’espère rencontrer le mois prochain à Munich, en marge de la Conférence sur la sécurité, le chef de la délégation russe pour tenter de revenir à la normale dans les relations avec la Russie. C’est en effet très important.

L’Otan et la Russie doivent coopérer dans le dossier de l’Afghanistan, dans la lutte contre le terrorisme, dans le dossier relativement neuf de la lutte contre la piraterie. Des sujets sur lesquels nous sommes fondamentalement en désaccord doivent être discutés. Je pense à l’avenir du traité FCE sur les armes conventionnelles, à la divergence d’opinion sur le Kosovo et sur le bouclier anti-missiles.

Je suis convaincu que nous allons remettre les relations sur la bonne voie. Nous n’avons pas à nous trouver gentils par définition. Nous ne devons pas entamer des discussions sur les valeurs que nous partageons, nous pouvons aussi commencer la discussion sur les intérêts que nous partageons. J’ai déjà signalé trois exemples à ce sujet.

La collaboration et le partenariat sont des concepts importants pour l’Otan au XXIe siècle. La Belgique, l’Union européenne, l’Otan et la communauté internationale sont confrontées à des menaces très diverses dans le champ de la sécurité. L’Otan est une partie unique de cette communauté internationale et y joue un rôle important et indispensable. Le prochain sommet à Strasbourg et Kehl à l’occasion du 60e anniversaire de cette alliance unique en son genre offre une bonne opportunité pour expliciter et confirmer ce rôle.

J’attends des chefs d’État et de gouvernement qu’ils disent clairement comment ils exécuteront la mission centrale de défense de l’intégrité territoriale de l’alliance et un certain nombre d’importantes nouvelles missions expéditionnaires de l’alliance. Je suis convaincu de la poursuite de la contribution belge, de l’appui de l’alliance et de l’engagement de la Chambre de Sénat. Le rôle des représentants – pendant seize ans je l’ai été moi aussi aux Pays-Bas – dans l’explication de cette mission aux électeurs ne peut pas être sous-estimée. C’est pourquoi pouvoir s’adresser aux représentants du peuple m’est toujours un privilège.

J’attends tous vos commentaires, de préférence critiques.

De voorzitter. – Ik dank u voor uw uiteenzetting, mijnheer de secretaris generaal. U hebt zeer veel problemen aangekaart: het strategische concept van het bondgenootschap, de relatie tussen de NAVO en het Europese veiligheids- en defensiebeleid, Rusland, Afghanistan, de terugkeer van Frankrijk in de NAVO en, uiteraard, de uitbreiding.

U hebt ons deelgenoot gemaakt van uw bezorgdheid over de omvang van de Belgische inzet. Wij nemen daar als parlementsleden nota van en zullen de gelegenheid hebben ter zake van gedachten te wisselen met onze minister van Landsverdediging.

U hebt vervolgens een vraag gesteld die meer specifiek aan het Belgische Parlement was gericht, in het bijzonder aan de Senaat, aangezien die als eerste internationale verdragen moet behandelen. Die vraag betrof de toetreding van Kroatië en Albanië. Vorig jaar had ik de gelegenheid de Kroatische ambassadeur te ontmoeten en hem mede te delen dat wij klaar waren. Op regeringsniveau moeten nog enkele formaliteiten worden vervuld, maar zodra de tekst aan de Senaat is overgemaakt, kunnen wij, nagenoeg over een week, onze goedkeuring verlenen aan het toetredingsverdrag met Kroatië en Albanië.

M. le président. – Je vous remercie pour votre exposé, monsieur le secrétaire général. Vous avez évoqué de très nombreuses questions, à savoir le concept stratégique de l’Alliance, les liens entre l’OTAN et la politique européenne de sécurité et de défense, la Russie, l’Afghanistan, le retour de la France dans l’OTAN et, bien entendu, l’élargissement.

Vous nous avez fait part de vos préoccupations concernant le niveau d’engagement de la Belgique. Nous en prenons note en tant que parlementaires et aurons l’occasion d’en discuter avec notre ministre de la Défense.

Vous avez ensuite posé une question qui s’adressait plus spécifiquement au Parlement belge, et singulièrement au Sénat, puisqu’il est le premier à connaître des traités internationaux. Cette question portait sur l’adhésion de la Croatie et de l’Albanie. J’ai eu l’occasion de voir l’ambassadeur de la Croatie l’année dernière et de lui annoncer que nous étions prêts. Quelques formalités restent encore à accomplir à l’échelon gouvernemental mais, dès que le texte sera transmis au Sénat, nous pourrons, pratiquement dans la semaine, donner notre assentiment au traité d’adhésion de la Croatie et de l’Albanie.

De heer Philippe Monfils (Senaat – MR). – Ik dank de secretaris generaal voor zijn komst. Aangezien hij zelf lange tijd parlementslid was, is een eenvoudig, direct en niet al te diplomatiek debat mogelijk.

Mijn eerste vraag is van algemene aard. Wat denkt u, mijnheer de secretaris generaal, over de evolutie van de NAVO, die op 3 en 4 april haar volgende top houdt? Zoals u weet rijzen er vele vragen, met name in België, over de rol van de NAVO. Gaat het om een mini-VN, een mondiale of regionale NAVO? Moet de Amerikaanse voorrangsrol in de structuren, hetzij in Norfolk, hetzij in België, worden behouden? Wat is uw houding inzake de unanimiteitsregel?

Mijn tweede vraag is concreter. Toen u het zo even over Cyprus had, ben ik geschrokken. Als ik het goed heb begrepen, dringt u erop aan dat Turkije meer au sérieux wordt genomen. Mijnheer de secretaris generaal, de beste manier om niet langer problemen met Cyprus te hebben bestaat erin dat Turkije ophoudt het dat land lastig te maken. Cyprus is een EU lidstaat en Turkije is kandidaat lid, maar wat ziet men? Een land bezet militair een EU lidstaat en de NAVO zwijgt. Voor zover ik weet, is de NAVO toch een regionale organisatie die zich over dergelijke zaken moet buigen. Straks neemt men het Cyprus nog kwalijk dat het zich niet militair laat bezetten door twee afzonderlijke staten met dezelfde rechten in het leven te roepen. Dat zou uiteraard een absurditeit zijn. Ik herinner er overigens aan dat de Turken tegenover de Grieken niet vriendelijker zijn. Uit mijn contacten met Griekenland blijkt dat Turkse vliegtuigen af en toe vluchten uitvoeren in het Griekse luchtruim, met als gevolg dat ook Griekenland een aantal vliegtuigen doet opstijgen, wat uiteraard aanleiding geeft tot bijkomende kosten. Indien Turkije Cyprus erkende, zouden de zaken veel vlotter verlopen.

Mijn derde vraag betreft de positie van Frankrijk binnen het bondgenootschap. Frankrijk heeft duidelijk gemaakt dat het opnieuw tot het bondgenootschap wil behoren. Er wordt gezegd dat die terugkeer zou kunnen resulteren in de toekenning van bepaalde commando’s, met name in het Allied Command Transformation (Geallieerd commando voor transformatie) te Norfolk en de Joint Headquarters te Lissabon. Hoever staat het met die terugkeer? Onderhandelt Frankrijk daarover? Wat zijn de reacties van de andere Europese grootmachten? Het zou leerzaam zijn het standpunt van de secretaris generaal te kennen over deze Franse wil tot reïntegratie in de NAVO.

M. Philippe Monfils (Sénat – MR). – Je remercie M. le secrétaire général d’être venu nous rencontrer. Comme il fut très longtemps parlementaire, nous pourrons avoir un débat simple, direct et pas trop diplomatique.

Ma première question est d’ordre général. Quelles sont vos réflexions, monsieur le secrétaire général, en ce qui concerne l’évolution de l’OTAN, dont le prochain sommet aura lieu les 3 et 4 avril ? Comme vous le savez, les interrogations sont nombreuses, notamment en Belgique, en ce qui concerne le rôle de l’OTAN. S’agit-il d’une mini-ONU, d’une OTAN globale ou d’une OTAN régionale ? Faut-il maintenir la primauté américaine dans les structures, que ce soit à Norfolk ou en Belgique ? Quelle est votre position à l’égard de l’unanimité ?

Ma deuxième question est plus précise. J’ai sursauté tout à l’heure quand vous avez évoqué Chypre. Si j’ai bien compris, vous préconisiez de prendre la Turquie plus au sérieux. Monsieur le secrétaire général, la meilleure manière de ne plus avoir de problème avec Chypre, c’est que la Turquie cesse de le harceler. Chypre est un pays membre de l’Union européenne et la Turquie est candidate à cette union. Et que voit-on ? Un pays occupe militairement un membre de l’Union européenne et l’OTAN ne dit rien. Que je sache, l’OTAN est tout de même une organisation régionale qui devrait se préoccuper de cet état de choses. Bientôt, ce sera la faute de Chypre de ne pas se laisser occuper militairement en créant deux États égaux en droit et séparés. Ce qui serait évidemment une absurdité. Je rappelle en passant que les Turcs ne sont pas plus gentils à l’égard des Grecs. Il ressort de mes contacts avec la Grèce que de temps à autre, des avions turcs effectuent des vols dans le ciel grec, ce qui amène évidemment la Grèce a également faire décoller une série d’avions, ce qui entraîne des dépenses complémentaires. Si la Turquie acceptait de reconnaître Chypre, les choses iraient beaucoup mieux.

Ma troisième question est relative à la position française au sein de l’alliance. La France a manifesté sa volonté de rentrer dans l’alliance. On dit même que ce retour pourrait se traduire par l’attribution de certains commandements, notamment l’Allied Command Transformation à Norfolk et les Joint Headquarters à Lisbonne. Où en est actuellement la question de la rentrée de la France ? La France négocie t elle son retour ? Quelles sont les réactions des autres puissances européennes ? Il serait intéressant de connaître le sentiment du secrétaire général concernant ce souci français de rentrer dans l’OTAN.

De heer Herman De Croo (Kamer van Volksvertegenwoordigers – Open Vld). – In de perceptie van vele Europese landen blijft de NAVO Amerikaans. De toetreding van landen uit het ‘Nieuwe Europa’ versterkt die visie. Europa behoort momenteel niet tot de grote blokken in de wereld. Amerika zou geneigd kunnen zijn een omsingelingsvisie te huldigen inzake onder meer grondstoffen en energie en daarin zou de NAVO een rol kunnen spelen. Klopt die perceptie? Is er iets veranderd door de toetreding van nieuwe leden en door de outreach-acties van de NAVO? Hoe ziet u dat met betrekking tot Rusland en China, twee grote spelers die wellicht nooit lid van de NAVO zullen worden?

M. Herman De Croo (Chambre des représentants – Open Vld). – De nombreux pays européens conservent une perception américaine de l’OTAN. L’adhésion de pays de la « nouvelle Europe » renforce cette vision. L’Europe ne fait pour l’instant pas partie des grands blocs du monde. L’Amérique pourrait être tentée de pratiquer une politique d’encerclement notamment pour les matières premières et l’énergie. L’OTAN pourrait jouer un rôle à ce sujet. Cette impression est-elle exacte ? L’adhésion de nouveaux pays et les actions outreach de l’OTAN ont-elles changé quelque chose ? Comment voyez-vous cela par rapport à la Russie et à la Chine, deux grands acteurs qui ne seront peut-être jamais membres de l’OTAN ?

De heer Georges Dallemagne (Kamer van Volksvertegenwoordigers – cdH). – Ik dank de heer De Hoop Scheffer dat hij nog op het einde van zijn mandaat de tijd neemt om deze belangrijke problematiek met ons te komen bespreken. Het biedt ons ook de gelegenheid hem te feliciteren met de inspanningen die hij heeft gedaan om het bondgenootschap te moderniseren en het klaar te stomen voor de nieuwe internationale uitdagingen.

Mijnheer de secretaris generaal, als u de balans opmaakt, op welke prestaties bent u dan trots en welke zaken zijn frustrerend? Op welke punten heeft u vooruitgang kunnen boeken en wat moet nog verder worden uitgewerkt? Wat heeft u in die periode van vijf jaar kunnen realiseren om het bondgenootschap vooruit te helpen?

U heeft gewezen op de noodzaak om, tien jaar na 1999, het strategische concept van de NAVO te herzien. Hoe kijkt u daartegen aan? Hoe ziet u het idee van de alomvattende benadering en de strategische samenwerking? Kan u het concept ‘veiligheid van het bondgenootschap’ nader toelichten?

U noemde de twee belangrijkste doelstellingen van de oorlog in Afghanistan. De eerste doelstelling, de veiligheid en de toekomst van de Afghaanse bevolking, lijkt echter steeds verder af. Er zijn blijkbaar spanningen tussen de NAVO en de regering Karzai. U zou onlangs een schrijven hebben gericht aan de regering Karzai om de principes van goed bestuur in herinnering te brengen. In welke context en waarom vond u die brief aan president Karzai over de huidige situatie in Afghanistan raadzaam?

We hebben de indruk dat onze ambities in Afghanistan steeds kleiner worden en dat op het ogenblik vooral de tweede doelstelling de meest haalbare lijkt. Zoals u zelf heeft vermeld, moet de oplossing voor Afghanistan meer en meer in Pakistan worden gezocht. Dat blijkt in het bijzonder uit de recente briefing in New York. Alle analyses wijzen Pakistan aan als sleutel voor de bestrijding van het terrorisme en Al Qaeda. Wat in India is gebeurd wijst eveneens in die richting.

U sprak over meer samenwerking met Pakistan. Hoe zal die verlopen? Kunnen de Veiligheidsraad, de NAVO, Afghanistan en Pakistan gezamenlijk optreden, steunend op een duidelijke juridische basis en met precieze tactische en strategische doelstellingen? Kan u deze toch wel merkwaardige ontwikkeling verduidelijken? Wat kunnen we in Pakistan doen om dat land te stabiliseren en fundamentalistische en islamistische ontsporingen te voorkomen? Naast uw persoonlijke visie vernam ik ook graag hoe een en ander concreet verloopt.

Mijn volgende vraag gaat over de massavernietigingswapens, zoals u al zei, één van de grote uitdagingen voor het bondgenootschap.

Het jaar 2010 zal een belangrijk jaar zijn voor het non proliferatieverdrag aangezien er dan opnieuw over dat verdrag zal worden onderhandeld. Het is tevens het jaar van het Belgische voorzitterschap. Is dat ook niet het moment om gedurfder beslissingen te nemen dan tot nog toe het geval was?

Specialisten inzake afschrikking en nucleaire wapens zijn steeds minder overtuigd van de noodzaak het Europese nucleaire arsenaal in stand te houden.

Moet vooruitgang inzake het NPV en de doelstelling om dat verdrag opnieuw te bespreken niet één van de belangrijke punten zijn op de Top van Straatsburg en van Kehl in april dit jaar en, waarom ook niet, van het Belgische voorzitterschap? We zien toch zowat overal in de wereld een teruggang op het vlak van proliferatie. Dragen de ondertekenaars van het NPV hierin geen medeverantwoordelijkheid? In dat verdrag hebben ze toch beloofd de nucleaire arsenalen, met name in Europa, af te bouwen?

U beweert dat België niet voldoende bijdraagt. Zoals u weet, maakt België, net als andere landen, een economische en budgettaire crisis door. Welk niveau moet België minstens handhaven om zijn geloofwaardigheid in het bondgenootschap te behouden? Dreigt onze geloofwaardigheid werkelijk in gevaar te komen met de middelen die we thans ter beschikking stellen van de NAVO?

De NAVO structuren worden vaak als excessief bekritiseerd. Toen Frankrijk opnieuw toetrad tot het militaire commando van de NAVO klaagde het over de immense bureaucratie en over het ‘Mexicaanse leger’ dat sommige stafchefs erop nahielden. Welke initiatieven lopen momenteel om dat te verhelpen?

M. Georges Dallemagne (Chambre des représentants – cdH). – Je remercie M. De Hoop Scheffer d’avoir pris le temps de venir discuter de ces questions importantes à la fin de son mandat. C’est l’occasion de le féliciter de tous ses efforts pour moderniser l’alliance et l’adapter aux nouveaux enjeux internationaux.

Monsieur le secrétaire général, quels sont les éléments de votre bilan dont vous êtes fier et quels sont les éléments de frustration ? Quels sont les points que vous avez pu faire avancer et quels sont ceux qui restent à développer ? Qu’avez-vous pu réaliser au cours de ces cinq années pour faire évoluer l’alliance ?

Vous avez parlé de la nécessité, dix ans après 1999, de réadapter le concept stratégique de l’OTAN. Quelles sont vos propres vues sur cette réadaptation ? Comment voyez-vous cette idée d’approche globale et de coopération stratégique ? Je souhaiterais également des informations complémentaires sur le concept de sécurité de l’alliance que vous avez cité.

Vous avez rappelé les deux buts de guerre essentiels en Afghanistan. On a l’impression que l’on s’éloigne de plus en plus du premier but qui est la sécurité et l’avenir de la population afghane elle-même. J’ai cru comprendre qu’il existait des tensions assez fortes entre l’OTAN et le gouvernement Karzaï. Il semble que vous ayez envoyé récemment un courrier au gouvernement Karzaï pour rappeler les principes de bonne gouvernance, de bonne gestion. Il serait intéressant de savoir dans quel contexte et pour quelles raisons vous avez jugé utile d’adresser au président Karzaï ce courrier sur la situation actuelle en Afghanistan.

On a l’impression que l’on a de moins en moins d’ambition en Afghanistan et que c’est surtout le deuxième objectif qui, pour l’instant, paraît le plus accessible. Comme vous l’avez rappelé, de plus en plus, les clés de l’Afghanistan se trouvent au Pakistan, si l’on se réfère notamment au récent briefing qui nous avons eu récemment à New York. Toutes les analyses convergent pour dire qu’aujourd’hui, la clé du terrorisme, d’Al Qaeda, se retrouve au Pakistan. Nous l’avons d’ailleurs constaté à propos des événements en Inde.

Vous avez parlé de coopération supplémentaire avec le Pakistan. Comment celle-ci se passera t elle ? Le Conseil de sécurité, l’OTAN, l’Afghanistan et le Pakistan joueront-ils tous dans la même pièce, sur des bases juridiques claires, avec des objectifs tactiques et stratégiques précis ? J’aimerais en savoir plus au sujet de ce qui sera la grande affaire de l’année. Que pourra t on faire au Pakistan pour tenter de stabiliser ce pays et d’éviter les dérives fondamentalistes et islamistes ? Au-delà de vos propres idées sur la question, je souhaiterais savoir comment les choses se dérouleront concrètement.

Ma question suivante concerne les armes de destruction massive qui, comme vous l’avez indiqué, constituent un des grands enjeux de l’Alliance.

L’année 2010 sera une année importante pour le traité de non prolifération puisqu’il y aura une nouvelle discussion de ce traité. C’est aussi l’année de la présidence belge. N’est-ce pas le moment de prendre des décisions plus audacieuses que celles qui sont prises pour l’instant ?

Quand j’interroge les spécialistes sur la dissuasion et les armes nucléaires, les réponses sont de moins en moins convaincantes sur notre arsenal nucléaire, notamment en Europe, et la nécessité de le maintenir en l’état.

Un des grands enjeux du Sommet de Strasbourg et de Kehl en avril prochain et, pourquoi pas, de la présidence belge, ne serait-il pas d’avancer sur le TNP et de faire en sorte qu’il soit rediscuté ? On constate un peu partout dans le monde un recul en matière de prolifération. La responsabilité n’incombe t elle pas aussi aux signataires du TNP qui, dans ce traité, avaient pris l’engagement de dénucléariser et de diminuer les arsenaux nucléaires, notamment en Europe ?

Vous avez parlé de la contribution belge que vous trouvez insuffisante. Vous savez que la Belgique, comme d’autres pays d’ailleurs, traverse une crise économique et budgétaire. En dessous de quels niveaux la Belgique ne devrait-elle pas descendre pour garder sa crédibilité au sein de l’Alliance ? Existe t il un danger précis du point de vue de la crédibilité de la Belgique étant donné les moyens mis à la disposition de l’OTAN ?

Enfin, on a beaucoup critiqué les structures de l’OTAN, devenues pléthoriques. Je sais que lors de la réintégration de la France dans le commandement intégré, celle-ci s’est plainte de l’immense bureaucratie et de l’ « armée mexicaine » que constituaient certains états-majors. Quelles sont les initiatives en cours à ce point de vue ?

De heer Patrik Vankrunkelsven (Senaat – Open Vld). – Wat de verhouding tussen EU en NAVO betreft, heeft de secretaris generaal de bal bij de EU gelegd, zeggend dat wij meer ons best moeten doen voor de integratie van Turkije in de EU. Mijn partij is daar overigens ook voorstander van. De NAVO mag echter ook met de vinger worden nagewezen omdat die bijzonder soepel is voor Turkije. Dit land neemt immers een belangrijke positie in binnen het bondgenootschap. Ik vrees dat die sterke positie met zich meebrengt dat Turkije in eigen land inzake mensenrechten en minderheden zeer schoorvoetend optreedt. De NAVO moet zich erover bezinnen of het Turkije de hand boven het hoofd kan blijven houden.

Rusland heeft zeer gepikeerd gereageerd op de bilaterale acties van de VS inzake het raketschild in Oost-Europa. Dat bemoeilijkt de samenwerking tussen de NAVO en Rusland. De VS hebben afspraken gemaakt met Polen, Tsjechië en Slowakije. De NAVO kan beweren dat dit een bilaterale aangelegenheid is, maar goede betrekkingen met Rusland vereisen dat het bondgenootschap een standpunt inneemt. Er kan niet worden geduld dat de VS zich op een dergelijke gemakkelijke manier mengen in Europese aangelegenheden en de noodzakelijke samenwerking met Rusland aldus sterk bemoeilijken.

De regering Bush heeft op de valreep nog een belangrijke beslissing genomen op het nucleaire vlak. In de Washington Post lees ik dat een werkgroep in de VS oordeelt dat het arsenaal aan tactische kernwapens in Europa noodzakelijk is en zelfs moet worden gemoderniseerd. Dat betekent dat men nog gedurende decennia een beroep wil doen op het afschrikkingseffect van deze wapens. Als de NAVO daarmee instemt en niet bereid is op dit vlak sneller op te treden, wordt de afbouw van de nucleaire macht zeer moeilijk. SACEUR Jones verklaarde destijds hier in het parlement dat die wapens strategisch niet meer nuttig zijn en dat de geleidelijke afbouw uit militair oogpunt perfect mogelijk was. Ik meen dat ook op dit terrein de NAVO veel minder aan het lijntje van de VS moet lopen en zelf als bondgenootschap standpunten over kernwapens moet innemen.

M. Patrik Vankrunkelsven (Sénat – Open Vld). – Concernant les relations entre l’Union européenne et l’OTAN, le secrétaire général a rejeté la balle dans le camp de l’Union en disant que nous devons faire de plus grands efforts pour l’intégration de la Turquie dans l’Union. Mon parti en est d’ailleurs également partisan. L’OTAN peut toutefois être montrée du doigt parce qu’elle est particulièrement souple avec la Turquie. Ce pays occupe en effet une position importante au sein de l’alliance. Je crains que du fait de cette position forte, la Turquie n’agisse que de manière très hésitante sur son propre territoire vis-à-vis des droits de l’homme et des minorités. L’OTAN doit se demander si elle peut continuer à soutenir la Turquie.

La Russie a réagi de manière très susceptible aux actions bilatérales des États-Unis relatives au bouclier anti-missiles en Europe de l’Est. Cela complique la collaboration entre l’OTAN et la Russie. Les États-Unis ont conclu des accords avec la Pologne, la République tchèque et la Slovaquie. L’OTAN peut affirmer qu’il s’agit d’une question bilatérale mais de bonnes relations avec la Russie requièrent que l’Alliance prenne position à ce sujet. On ne peut admettre que les États-Unis s’ingèrent aussi facilement dans des questions européennes et complique ainsi fortement la nécessaire collaboration avec la Russie.

L’administration Bush a encore pris au dernier moment une décision importante dans le domaine nucléaire. Je lis dans le Washington Post qu’un groupe de travail aux États-Unis estime que l’arsenal de bombes nucléaires tactiques est nécessaire en Europe et doit même être modernisé. Ceci signifie qu’on veut encore utiliser pendant des décennies l’effet dissuasif de ces armes. Si l’OTAN est d’accord avec cela et n’est pas préparée à agir plus rapidement à ce sujet, la réduction progressive de la force nucléaire devient très difficile. Le général Jones a déclaré ici jadis au parlement que ces armes ne seraient stratégiquement plus utiles et que la réduction progressive était parfaitement possible d’un point de vue militaire. Je pense que, dans ce domaine aussi, l’OTAN devrait beaucoup moins suivre servilement les États-Unis et prendre position elle-même, en tant qu’alliance, sur les armes nucléaires.

De heer Josy Dubié (Senaat – Ecolo). – Mijnheer de secretaris generaal, ik heb aandachtig naar uw uiteenzetting geluisterd. U hebt niet één keer de Verenigde Naties vermeld.

M. Josy Dubié (Sénat – Ecolo). – Monsieur le secrétaire général, j’ai écouté attentivement votre exposé. Vous n’avez pas prononcé une seule fois les mots Nations unies.

De heer Jaap de Hoop Scheffer. – Ik heb de Verenigde Naties drie of vier keer vermeld!

M. Jaap de Hoop Scheffer. – Je les ai prononcés à trois ou quatre reprises !

De heer Josy Dubié (Senaat – Ecolo). – Neen, het spijt me, en ik begrijp zowel Nederlands als Frans. In ieder geval heb ik niet de indruk dat u het eens bent met wat in artikel 1 van het Noord-Atlantische Verdrag staat: ‘De partijen verbinden zich ertoe om, zoals uiteengezet in het Handvest van de Verenigde Naties, alle internationale geschillen waarin zij mochten worden gewikkeld met vreedzame middelen te beslechten op zodanige wijze dat de internationale vrede en veiligheid en gerechtigheid niet in gevaar worden gebracht, en zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld op enige wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties.’

Ik wil niet terug naar het verleden en de geschiedenis herschrijven. Eind jaren veertig sprak een Belgische minister, de heer Paul-Henri Spaak, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties toe met de volgende woorden: ‘Wij zijn bang.’ Hij had gelijk. Er was reden om bang te zijn. Destijds hadden we te kampen met een aanzienlijke macht in het Oosten, die onze westerse democratieën bedreigde. Daarom hebben we de NAVO opgericht. Als antwoord daarop hebben de anderen het Warschaupact opgericht. Sindsdien is de Sovjet-Unie verdwenen en werd het Warschaupact ontbonden. De NAVO daarentegen bestaat nog steeds en wil zichzelf versterken. Aangezien de Sovjetdreiging er niet meer is, werd een nieuw strategisch concept ontwikkeld: de strijd tegen het terrorisme. U zegt voortdurend dat onze militaire middelen moeten worden versterkt. Wij zijn er echter helemaal niet van overtuigd dat de beste manier om het terrorisme te bestrijden erin bestaat de militaire macht, in het bijzonder de militaire macht van de NAVO, uit te breiden. De beste manier om het terrorisme te bestrijden is de voedingsbodem aan te pakken waaruit terroristen worden gerekruteerd. Een eerste oorzaak is de steeds groter wordende internationale sociale kloof, met steeds rijkere en steeds armere landen. Een tweede oorzaak zijn de onopgeloste conflicten.

Het eerste onopgeloste conflict is het Israëlisch-Palestijnse conflict. Wat zien we echter? Terwijl we in de eerste plaats tot een politieke oplossing moeten komen, neemt het hoofd van de NAVO vrijwel altijd een unilateraal standpunt in door Israël systematisch te verdedigen, welke acties die staat ook voert.

We stellen ons dus vragen bij het bestaan van een systeem dat in zekere zin niet bijdraagt tot vrede, maar eerder tot de instandhouding van de voedingsbodem voor het terrorisme. Denkt u dat de aankoop van F 16’s en raketten de beste manier is om het terrorisme te bestrijden? Wij denken precies het tegendeel.

Ik wil ook nog iets zeggen over Afghanistan. Ik ken de regio goed. Ik ben er verschillende keren geweest, op verschillende tijdstippen en ik heb het gevoel dat we die oorlog al verloren hebben. We hebben niet verloren omdat de taliban en hun bondgenoten in staat zullen zijn ons het land uit te zetten. Daartoe zullen ze nooit de militaire macht hebben. We zullen die oorlog verliezen omdat ze de tijd aan hun zijde hebben, en wij niet. De ongelooflijke blunders die de Westerse, vooral de Amerikaanse, troepen hebben begaan sinds hun optreden in Afghanistan, hebben ertoe geleid dat de bevolking, die de westerse troepen aanvankelijk als een bevrijdingsleger beschouwde dat hen van de taliban ging verlossen, zich vandaag grotendeels tegen het Westen heeft gekeerd.

Ik sta niet alleen met die vaststelling. Alle analyses tonen het aan. Een groot deel – van 50 tot 70% – van het Afghaanse grondgebied is, in elk geval ’s nachts, tot op zekere hoogte in handen van de taliban of hun bondgenoten. Dat is de huidige toestand.

U hebt gelijk als u zegt dat de militaire optie niet de enige is en dat Afghanistan ook moet worden ontwikkeld, maar het is te laat. Hoe kan een land worden ontwikkeld als 50 tot 70% van zijn grondgebied niet veilig is? In die omstandigheden is het onmogelijk ontwikkelingsprojecten op te starten.

Het probleem is zeer ernstig, en dan is er nog de andere kant van de grens. In dat verband heb ik een zeer concrete vraag. Ongeveer twee maanden geleden zijn we samen met de minister van Landsverdediging naar Kandahar en Kabul geweest. Tientallen tankwagens pendelden tussen Pakistan en deze beide steden om onze strijdkrachten te voorzien van materieel, munitie en brandstof. Wat is er gebeurd? In het noorden van Pakistan zijn honderden vrachtwagens door een aanslag vernield. Sindsdien willen Pakistaanse transportondernemingen ons materieel niet langer vervoeren. De situatie wordt dus steeds erger.

Bovendien wordt voor elke dollar die aan ontwikkelingssamenwerking wordt uitgegeven, 14 dollar aan defensie besteed. Dat cijfer werd ons medegedeeld door alle ngo’s die op het terrein werken. Die verhouding kan onmogelijk worden omgekeerd. Bijgevolg is de oorlog helaas al verloren. Daar ben ik diep van overtuigd en ik betreur het oprecht.

Mijn volgende opmerking betreft het non proliferatieverdrag. Ik ben het helemaal eens met de heer Vankrunkelsven, maar ik wil mijn collega’s wijzen op een zeer zorgwekkend feit. Er worden momenteel studies uitgevoerd in de Verenigde Staten met het oog op de miniaturisering van kernwapens. Gedurende al die jaren van Koude Oorlog tussen de NAVO landen en het Warschaupact werd de vrede bewaard omdat een land geen nucleair wapen durfde in te zetten, wetend aan welk gevaar het zich blootstelde door als eerste aan te vallen. Miniaturisering houdt het risico in dat kernwapens conventionele wapens worden. Kent u dat Amerikaanse programma? Steunt u het of bent u ertegen gekant?

Tot slot wil ik de kwestie Turkije en Cyprus aanroeren. Ik ben het uiteraard eens met de heer Monfils. Het is niet logisch geen van beide staten in het gelijk te stellen. Cyprus behoort tot de Europese Unie. We hebben de minister van Buitenlandse Zaken onlangs nog een vraag gesteld over dat onderwerp. De Turkse marine heeft verhinderd dat boten die door Cyprus zijn ingehuurd buiten de territoriale wateren prospecties uitvoeren. Aan de ene kant is er dus een agressor die zijn wil oplegt, evenwel zonder zijn toevlucht te nemen tot wapengeweld, en aan de andere kant is er het slachtoffer van die agressie. Ik wijs erop dat het NAVO lid Turkije verschillende militaire staatsgrepen heeft gekend en dat dictatoriale regimes er aan de macht zijn geweest. U lijkt Turkije en Cyprus op gelijke voet te plaatsen, terwijl het om een sluimerend conflict gaat tussen twee landen, een NAVO lid en een lid van de Europese Unie, waarbij één land ontegenzeglijk een agressieve houding aanneemt ten opzichte van het andere. Kunt u daar meer uitleg over geven?

M. Josy Dubié (Sénat – Ecolo). – Non, je suis désolé. Et je comprends aussi bien le néerlandais que le français. En tout cas, même si vous l’avez fait, il ne me semble pas que vous vous soyez inscrit dans ce qui fait partie de l’article 1 du Traité de l’Atlantique Nord : « Les parties s’engagent ainsi qu’il est stipulé dans la charte des Nations unies à régler par des moyens pacifiques tous différends internationaux dans lesquels elles pourraient être impliquées de telle manière que la paix et la sécurité internationale ainsi que la justice ne soient pas mises en danger, et à s’abstenir de leurs relations internationales, de recourir à la menace ou l’emploi de la force de toute manière incompatibles avec les buts des Nations unies. »

Je ne vais pas revenir en arrière et refaire l’histoire. Nous avons eu un ministre belge, M. Paul Henri Spaak, qui à la fin des années 40, s’est adressé à l’assemblée générale des Nations unies. Il a dit : « Nous avons peur. » Il avait raison, il y avait de quoi avoir peur. À l’époque, nous étions confrontés à une puissance considérable à l’Est qui menaçait la démocratie et nos sociétés démocratiques. Donc, nous avons créé l’OTAN. En réponse, les autres ont créé le Traité de Varsovie. Depuis, l’Union soviétique a disparu et le Pacte de Varsovie a été dissous. L’OTAN, lui, existe toujours et vise à se renforcer. La menace soviétique ayant disparu, un nouveau concept stratégique, la lutte contre le terrorisme, a été développé. Vous n’arrêtez pas de dire qu’il faut renforcer nos moyens, militaires notamment. En ce qui nous concerne, nous ne sommes absolument pas convaincus que la meilleure manière de lutter contre le terrorisme soit de renforcer le pouvoir militaire, en particulier le pouvoir militaire de l’OTAN. La meilleure manière de lutter contre le terrorisme est de s’attaquer aux causes qui créent le terreau dans lequel se recrutent les terroristes. Il s’agit, en premier lieu, de l’augmentation exponentielle de la fracture sociale internationale, avec des pays de plus en plus riches et des pays de plus en plus pauvres et, en deuxième lieu, des conflits non résolus.

Le premier conflit non résolu est le conflit israélo-palestinien. Or que voyons-nous ? Alors qu’il faudrait avant tout arriver à une solution politique, le leader de l’OTAN prend presque systématiquement une position unilatérale de défense systématique d’Israël quelles que soient les actions qu’il mène.

Donc, nous nous posons des questions quant à l’existence d’un système qui, quelque part, ne contribue pas à la paix mais qui, d’une certaine manière, contribue à entretenir ce qui fait la base, le terreau du terrorisme. Pensez-vous que l’achat de nombreux F 16, de missiles, etc. soit la meilleure manière de lutter contre le terrorisme ? Nous pensons exactement le contraire.

Je voudrais aussi dire quelques mots au sujet de l’Afghanistan. Je connais bien la région, j’y suis allé plusieurs fois, à différentes époques, et mon sentiment est que nous avons déjà perdu cette guerre. Nous ne l’avons pas perdue parce que les talibans et leurs alliés seront capables de nous mettre dehors. Non. Ils n’en auront jamais la puissance militaire. Nous allons la perdre parce qu’ils ont la durée devant eux, ce que nous n’avons pas. Les bavures incroyables faites par les forces occidentales, américaines en particulier, depuis leur intervention en Afghanistan ont abouti à ce que la population qui, au départ, a pu les considérer comme une force de libération qui allait les débarrasser des talibans, s’est aujourd’hui largement retournée contre nous.

Et je ne suis pas le seul à formuler ce constat. Toutes les analyses le montrent. Une large portion – de 50 à 70% – du territoire afghan est peu ou prou contrôlée par les talibans et leurs alliés, en tout cas la nuit. Nous en sommes là.

Vous avez raison de dire que l’option militaire n’est pas la seule et qu’il faudrait aussi développer l’Afghanistan, mais c’est trop tard. Comment développer un pays dans la mesure où son territoire n’est pas sûr à raison de 50 à 70% ? Il est impossible d’entamer des projets de développement dans ces conditions.

Le problème est extrêmement grave, sans oublier – on l’a dit – la situation de l’autre côté de la frontière. Je voudrais vous poser une question très concrète à cet égard. Voici environ deux mois, nous sommes allés à Kandahar et à Kaboul en compagnie du ministre de la Défense. Des dizaines de camions-citernes faisaient la navette entre le Pakistan et les deux villes précitées pour alimenter nos forces en matériel, en munitions et en carburant. Que s’est-il passé ? Dans le nord du Pakistan, plusieurs centaines de camions ont été détruits à la suite d’une attaque. Depuis, les transporteurs privés pakistanais ne veulent plus transporter notre matériel. La situation est donc de plus en plus grave.

Par ailleurs, et je précise que ces chiffres nous sont communiqués par l’ensemble des ONG qui travaillent sur le terrain, il faut savoir que pour un dollar dépensé en matière de coopération au développement, 14 dollars le sont pour la défense. Il est impossible de renverser cette proportion. Par conséquent, cette guerre est malheureusement déjà perdue ; c’est ma conviction profonde et je le regrette sincèrement.

Ma remarque suivante concerne le traité de non prolifération. Je rejoins entièrement M. Vankrunkelsven, mais je voudrais aussi attirer l’attention des collègues sur un fait très inquiétant. Des études sont actuellement menées aux États-Unis en vue de miniaturiser l’armement nucléaire. Si la paix a été préservée tout au long de ces années de guerre froide entre l’OTAN et le Pacte de Varsovie, c’est grâce à la terreur, à la peur qu’avait un État d’utiliser une arme nucléaire en connaissant le danger auquel il s’exposait en attaquant le premier. La miniaturisation risque de faire des bombes atomiques des instruments conventionnels comme les autres. J’aimerais vous entendre à ce sujet. Connaissez-vous et soutenez-vous ce programme américain ou y êtes-vous opposé ?

Pour terminer, je voudrais, comme M. Monfils, évoquer la question de la Turquie et de Chypre. Je ne peux évidemment que soutenir les propos tenus par mon collègue. Il me semble incohérent de renvoyer ces deux États dos à dos. Chypre fait partie de l’Union européenne. Nous avons, récemment encore, interpellé le ministre des Affaires étrangères à ce sujet. La marine turque est intervenue pour empêcher que des bateaux loués par Chypre puissent prospecter au-delà de ses eaux territoriales. Il y a donc, d’une part, un « agresseur » qui veut imposer sa volonté, bien entendu sans recourir aux armes, et, d’autre part, un « agressé ». Je rappelle quand même que la Turquie, membre de l’OTAN, a vécu plusieurs coups d’État militaires et que des régimes dictatoriaux y ont pris le pouvoir. Vous semblez mettre sur un pied d’équivalence la Turquie et Chypre, alors qu’il s’agit d’un conflit larvé mettant en cause deux pays, un membre de l’OTAN, un membre de l’Union européenne, mais dont l’un a incontestablement une attitude agressive vis-à-vis de l’autre. Pouvez-vous me donner quelques explications à cet égard ?

De voorzitter. – Mijnheer Dubié, uw uiteenzetting was de meest breedvoerige, maar het is normaal dat u als oppositielid de meeste tijd kreeg.

Ikzelf zou ook graag enkele vragen stellen, mijnheer de secretaris generaal.

Mijn eerste vraag gaat over uw wens om de banden tussen de Europese Unie en de NAVO aan te halen. Op het terrein kan worden nagegaan of die banden versterkt zijn. Op welke manier worden de KFOR- en EULEX-operaties momenteel gecoördineerd? Kan dit tot lering strekken?

Tot slot heb ik een vraag over de reïntegratie van Frankrijk in de NAVO. Door zijn bijzondere status heeft Frankrijk op dit ogenblik geen zitting in bepaalde NAVO organen, zoals de Nucleaire Planninggroep en het Defensieplanningcomité. Als Frankrijk terugkeert naar het Defensieplanningcomité – wat het geval zal zijn – en volwaardig deel uitmaakt van de commandostructuur, zal het aantal Franse militairen stijgen van 120 naar ongeveer 900, zodat ze even sterk vertegenwoordigd zullen zijn als de Britten. Hoe zult u die nieuwe elementen integreren in een militaire structuur die men wil afslanken?

Mijnheer de secretaris generaal, uw antwoorden zullen de basis vormen voor reflectie, in het bijzonder in de Senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, die op dit moment aanbevelingen voor onze regering voorbereidt in het vooruitzicht van de aanstaande NAVO top begin april.

M. le président. – Vous avez été le plus prolixe des intervenants, monsieur Dubié, mais il est normal qu’en tant que membre de l’opposition, vous disposiez de plus de temps.

J’aimerais à mon tour vous interroger, monsieur le secrétaire général.

La première question concerne les liens existant entre l’Union européenne et l’OTAN, que vous souhaitez améliorer. Un exercice nous permet, sur le terrain, de vérifier l’amélioration de ces liens. Comment se coordonne l’opération KFOR et l’EULEX en ce moment ? Des enseignements positifs peuvent-ils être tirés ?

Enfin, j’aimerais vous interroger sur le retour de la France au sein de l’OTAN. En vertu de son statut particulier, la France ne siège pas actuellement dans un certain nombre d’organes de l’OTAN, notamment au Groupe des plans nucléaires et au Comité des plans de la défense. Si la France retourne au Comité des plans de la défense et qu’elle participe pleinement à la structure de commandement – ce qui sera le cas –, les militaires français passeraient de 120 à environ 900, soit la même représentation que les Britanniques. Comment intégrerez-vous ces nouveaux éléments dans une structure militaire dont on dit qu’elle doit être amincie ?

Monsieur le secrétaire général, vos réponses alimenteront les réflexions, en particulier celles de la commission des Relations extérieures et de la Défense du Sénat qui, en ce moment, travaille à la préparation de recommandations pour notre gouvernement, dans la perspective du prochain sommet de l’Alliance, début avril.

De heer Jaap de Hoop Scheffer. – Ik dank u voor uw aanmerkingen en opmerkingen. Zoals ik had gehoopt, waren die soms kritisch.

Ik dank ook de voorzitter voor zijn pertinente opmerkingen over het ratificatieproces met betrekking tot de toetreding van Albanië en Kroatië tot de NAVO.

Ik kom tot de vragen van de heer Monfils. De NAVO is de internationale gemeenschap niet. Een groot deel van de vermelde problemen, behoren niet echt tot de bevoegdheid van de NAVO.

De heer Monfils heeft terecht de vraag gesteld wat de NAVO juist is. Die heeft zeker niet de ambitie de rol van de VN te spelen, noch een mondiaal bondgenootschap te zijn. Ze beschikt daartoe niet over de vereiste middelen. Toch, mijnheer Monfils, vragen de VN de NAVO steeds vaker te interveniëren, zoals in Afghanistan of Kosovo. Hoe kan de NAVO dan reageren? Zou ze weigeren?

De NAVO is een trans Atlantische organisatie en zeker geen mondiale organisatie, maar als de VN haar vragen een operatie op te zetten, aanvaardt ze dat doorgaans. Daarom zijn er meer dan 53 000 mannen en vrouwen in Afghanistan en 16 000 in Kosovo. In Irak vindt een opleidingsoperatie plaats. De NAVO springt de Afrikaanse Unie bij in Darfur en in Somalië. Het MoU – Memorandum of Understanding – met de VN is uitermate belangrijk en wordt opgesteld door de VN zelf of door regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie. Met uitzondering van Operation Active Endeavour in de Middellandse Zee na 9/11, die steunde op artikel 5 van het Verdrag van Washington, staan alle andere operaties en missies onder direct of indirect VN mandaat. De heer mijnheer Monfils heeft gelijk, de NAVO heeft die ambitie niet.

Ik kom tot de kwestie-Turkije en de relatie tussen de NAVO en de Europese Unie.

De NAVO heeft geen rol te spelen in de oplossing van de kwestie-Cyprus en de betrekkingen tussen Turkije en Cyprus. Dat is niet haar taak. Als secretaris generaal neem ik daarin geen stelling, want dat is mijn opdracht niet. Ik heb noch Nicosia, noch Ankara, noch Athene beschuldigd. Ik stel slechts vast dat het uitblijven van een oplossing voor Cyprus de betrekkingen tussen de NAVO en de EU vertroebelt. Indien een oplossing voor de kwestie Cyprus kon worden gevonden – dat gaat ook Turkije aan, zoals u terecht opmerkt – zouden de betrekkingen tussen de NAVO en de EU op slag verbeteren. Ik blijf daaraan werken, ook al heeft de NAVO geen enkele rol te spelen in de oplossing van het conflict.

Er werd gesproken over de wens van Frankrijk tot reïntegratie in de NAVO. Uiteraard is Frankrijk een zeer belangrijke bondgenoot, zelfs zonder zijn deelname aan de geïntegreerde militaire structuren, maar het komt de president van de Republiek en de Franse regering toe te beslissen of het ogenblik is gekomen om die plaats terug in te nemen. Het zou me verheugen indien dat kon gebeuren ter gelegenheid van de top te Kehl maar ik weet niet of dat zo zal zijn.

Eén van de gevolgen van deze beslissing zou de reïntegratie zijn van Franse officieren in de militaire structuren. Dat is een moeilijke en ingewikkelde operatie. Momenteel werken wij aan een Peacetime Establishment-operatie. We moeten een oplossing vinden voor de grote commandoposten en de hele bevelsstructuur. Het Militair Comité onderzoekt dat nu, maar alles hangt natuurlijk af van de politieke beslissing van de Franse overheid.

Mijnheer Monfils, consensus is nooit een probleem geweest binnen de NAVO. De consensus is een belangrijk beginsel dat de NAVO er nooit van heeft weerhouden te beslissen om al dan niet op te treden, zelfs in grote conflicten, zoals bijvoorbeeld Irak.

M. Jaap de Hoop Scheffer. – Je vous remercie de vos observations et remarques qui, comme je l’avais espéré, se sont parfois révélées critiques.

Je remercie également le président de ses remarques pertinentes relatives au processus de ratification de l’adhésion de l’Albanie et de la Croatie à l’OTAN.

J’en viens aux questions de M. Monfils. L’OTAN n’est pas la communauté internationale. Un grand nombre de problèmes qui ont été évoqués ne relèvent pas vraiment de l’OTAN.

M. Monfils a, à juste titre, posé la question de savoir ce qu’est l’OTAN. Cette dernière n’a certainement pas pour ambition de jouer le rôle des Nations unies ni d’être une alliance globale. Elle ne dispose pas des budgets nécessaires à cet égard. Cependant, monsieur Monfils, les Nations unies demandent de plus en plus souvent à l’OTAN d’intervenir, comme en Afghanistan ou au Kosovo. Comment pouvait-elle réagir ? Allait-elle refuser ?

L’OTAN est une organisation transatlantique, et certainement pas une organisation globale, mais si les Nations unies lui demandent de gérer une opération, en général, elle accepte. Ainsi, plus de 53 000 hommes et femmes sont en Afghanistan, 16 000 au Kosovo ; une opération de formation a lieu en Irak ; l’OTAN mène une opération d’assistance à l’Union africaine au Darfour et en Somalie. Le MoU avec les Nations unies est extrêmement important et est instigué soit par les Nations unies elles-mêmes, soit par des organisations régionales telles que l’Union africaine. Je peux vous dire que, sauf l’opération Active Endeavour en mer Méditerranée, qui a été menée après le 11 septembre et était fondée sur l’article 5 du Traité de Washington, toutes les autres opérations et missions sont sous le mandat direct ou indirect des Nations unies. Vous avez raison, monsieur Monfils, l’OTAN n’a pas cette ambition.

J’en viens à la question de la Turquie et aux relations OTAN Union européenne.

L’OTAN n’a pas de rôle à jouer dans la solution de la question chypriote et des relations entre la Turquie et Chypre. Ce n’est pas sa vocation. Comme secrétaire général, je ne prendrai pas position car ce n’est pas mon rôle. Je n’ai accusé ni Nicosie, ni Ankara, ni Athènes. Je constate simplement que l’absence de solution sur Chypre perturbe les relations entre l’OTAN et l’Union européenne. Si l’on pouvait trouver une solution à la question chypriote – ce qui concerne aussi la Turquie, vous avez raison de le dire – les relations entre l’OTAN et l’Union européenne seraient immédiatement améliorées. Je continue à y travailler bien que l’OTAN n’ait aucun rôle à jouer dans la solution du conflit.

J’en viens au souhait de la France de reprendre toute sa place au sein de l’OTAN. Bien sûr, la France est un allié très important, même sans participation aux structures militaires intégrées, mais il appartient au président de la République et au gouvernement français de décider si le moment est venu pour la France de reprendre cette place. Je me réjouirais qu’elle puisse la reprendre à l’occasion du sommet de Kehl, mais j’ignore si ce sera le cas.

L’un des conséquences de cette décision serait la réintégration des officiers français dans les structures militaires. C’est une opération difficile et compliquée. Actuellement, nous gérons une opération appelée Peacetime Establishment. Nous devons trouver une solution pour les grands commandements et pour toute la structure de commandement. Le comité militaire est en train d’en débattre mais tout dépend évidemment de la décision politique des autorités françaises.

Monsieur Monfils, le consensus n’a jamais été un problème au sein de l’OTAN. Le consensus est un principe important qui n’a jamais empêché l’OTAN de décider d’agir ou de ne pas agir, y compris lors de grands conflits, par exemple en Irak.

Mocht, zoals de heer De Croo suggereert, de perceptie in Moskou zijn dat de NAVO met de uitbreiding een omsingelingsoperatie is begonnen, wat ik zelf niet denk, dan moet die perceptie wel ernstig worden genomen.

Anderzijds, wanneer een land aan alle voorwaarden voldoet om tot de NAVO te worden toegelaten, dan kan het niet dat een derde land daartegen zijn veto stelt. Voor de Balkan is er geen probleem, maar voor Oekraïne en Georgië is er een groot probleem. De NAVO is een intensieve relatie met Oekraïne en Georgië aangegaan en huldigt het standpunt dat er geen sprake kan zijn van een veto of droit de regard bij de uitbreiding van de NAVO tot die landen. Als Moskou echter de perceptie heeft, terecht of niet, dat de NAVO bezig is met een omsingeling, dan zullen we daarover de discussie moeten aangaan. Een werkelijke verbetering van de relatie met de Russische Federatie zou ertoe kunnen leiden dat het debat over dat dossier wat eenvoudiger wordt dan het op dit ogenblik is.

Principieel zijn de bondgenoten, zoals ik al zei, de mening toegedaan dat er geen veto van derden kan bestaan tegenover de toetreding van een land tot de NAVO, op voorwaarde uiteraard dat dat land aan de condities voldoet. Vandaag is dat niet het geval voor Oekraïne en Georgië.

Op de opmerking van de heer De Croo over het Amerikaanse beleid zou ik willen zeggen dat we ervoor moeten waken dat de NAVO als politiek militair trans Atlantisch bondgenootschap niet wordt ingezet voor alles wat in de wereld gebeurt. De NAVO loopt op het ogenblik immers het risico eerder te veel dan te weinig op zijn bord te nemen. We mogen niet overambitieus zijn.

Si Moscou estimait, comme le suggère M. De Croo, qu’avec l’extension l’OTAN a entamé une opération d’encerclement, ce que je ne pense pas, cette impression devrait être prise au sérieux.

Par ailleurs, quand un pays respecte toutes les conditions pour être autorisé à adhérer à l’OTAN, un pays tiers ne peut y opposer son veto. Aucun problème ne se pose pour les Balkans mais pour l’Ukraine et la Géorgie il y en a un grand. L’OTAN a entamé des relations intensives avec l’Ukraine et la Géorgie et estime qu’il ne peut être question d’un veto ou d’un droit de regard sur l’extension de l’OTAN à ces pays. Si Moscou estime toutefois, à tort ou à raison, que l’OTAN est en train de procéder à un encerclement, nous devrons entamer la discussion à ce sujet. Une réelle amélioration des relations avec la Fédération de Russie pourrait rendre ce dossier plus simple qu’il ne l’est actuellement.

En principe, les alliés sont d’avis, comme je l’ai déjà dit, qu’aucun veto ne peut être opposé par des tiers à l’adhésion d’un pays à l’OTAN, à la condition bien entendu que ce pays respecte les conditions. Aujourd’hui, ce n’est pas le cas pour l’Ukraine et la Géorgie.

Je voudrais répondre à la remarque de M. De Croo sur la politique américaine que nous devons veiller à ce que l’OTAN ne soit pas engagée en tant qu’alliance politico-militaire transatlantique dans tout ce qui se passe dans le monde. L’OTAN court en effet pour l’instant le risque de s’engager plutôt trop que trop peu.

Nous ne pouvons pas être trop ambitieux.

Hierover ga ik akkoord met de heer Monfils.

Ne soyons pas trop ambitieux, comme l’a dit M. Monfils.

Wat we doen, moeten we goed doen. Dat is op bepaalde plaatsen al moeilijk genoeg. Zo is Afghanistan een enorme opgave.

Ce que nous faisons, nous devons le faire bien. C’est déjà assez difficile à certains endroits. Ainsi, l’Afghanistan est une épreuve énorme.

De heer Dallemagne heeft me gevraagd de negatieve balans van de afgelopen vijf jaar toe te lichten.

Ik had het al over de relatie tussen de NAVO en de Europese Unie. Dat is zeer jammer.

Ik ben overigens ook niet van mening dat de hervorming van de legers echt geslaagd is. Daarmee doel ik zowel op de troepen die kunnen worden ingezet voor de traditionele opdrachten van de NAVO, als op de troepen die in Afghanistan duurzaam en voor een lange periode kunnen worden ingezet.

In mijn uiteenzetting heb ik de geloofwaardigheid van België nooit in twijfel getrokken. Ik heb minister De Crem gezegd dat België in Afghanistan andermaal wordt gewaardeerd.

Mijn opmerking geldt echter, en al mijn collega’s hebben dat ook gezegd, niet uitsluitend voor België, maar voor de meeste leden van het bondgenootschap. Ik begrijp wel dat een minister van Landsverdediging het niet makkelijk heeft in tijden van economische en financiële crisis.

Zoals ik al zei, als we niet doorgaan met het hervormen van onze strijdkrachten, kunnen geen besparingen worden gerealiseerd. Dat is een van de negatieve punten van mijn balans. Anderzijds ben ik realistisch genoeg om te beseffen dat 2% van het bnp in de huidige omstandigheden niet haalbaar is. Dus zit er niets anders op, mijnheer Dallemagne, dan de hervorming van onze troepen voort te zetten.

De uitbreiding van de NAVO was een groot succes. De hechte betrekkingen met organisaties als de Afrikaanse Unie en de Verenigde Naties zijn eveneens een positief punt.

Dan kom ik tot de vragen van de heer Dubié. De politieke hervorming van de NAVO is vrij goed geslaagd, de militaire transformatie, daarentegen, was minder succesvol.

Waarom vind ik dat de balans van mijn vijf jaar als secretaris generaal positief is? Gedurende de Koude Oorlog werd de NAVO geacht in haar eentje de crisis met het Warschaupact aan te pakken. Dat is nu onmogelijk. Of het nu gaat om Afghanistan, Kosovo of andere plekken in de wereld, de NAVO kan onmogelijk in haar eentje een oplossing vinden. We hebben de andere organisaties absoluut nodig. Wat ik positief vind, zijn de relaties die we met deze organisaties onderhouden.

Zowel op politiek als op militair vlak moeten we onze dialoog met Pakistan versterken. Ik ga daar zeer binnenkort heen. Pakistan en Afghanistan onderhouden zeer nauwe betrekkingen.

Wat Afghanistan betreft, ben ik mij bewust dat een regionale aanpak belangrijker is dan ik vijf jaar geleden dacht. Waar gaan we heen zonder Pakistan? Waar gaan we heen zonder met Rusland te praten? Met de landen van Centraal-Azië? Pakistan heeft de sleutel van de regionale aanpak in handen.

Ik heb de geloofwaardigheid van België in de NAVO missies en NAVO operaties in Kosovo en Afghanistan niet in twijfel getrokken.

Wat de massavernietigingswapens en het kernwapenbeleid van de NAVO betreft, hoop ik dat de nieuwe Amerikaanse president de ontwapeningsgesprekken nieuw leven zal inblazen, zowel de bilaterale tussen Russen en Amerikanen, als de multilaterale in het raam van het NPV. Ik verwacht geen wijziging van het algemene kernwapenbeleid van de NAVO. We hebben het aantal kernwapens meer dan aanzienlijk verminderd. Op nucleair vlak is het ook nu nog van belang dat een band blijft bestaan tussen Noord Amerika – de Verenigde Staten en Canada – en Europa.

M. Dallemagne m’a demandé des précisions sur le bilan négatif de ces cinq dernières années.

J’ai déjà évoqué les relations OTAN Union européenne. C’est un grand regret.

Par ailleurs, je ne crois pas que la transformation des forces militaires soit vraiment une réussite. Je parle des forces militaires que l’on pourrait utiliser pour les responsabilités traditionnelles de l’OTAN, mais aussi des forces militaires en Afghanistan pour une participation soutenable et de longue durée.

Pendant mon intervention, je n’ai jamais mis en doute la crédibilité de la Belgique. J’ai dit au ministre De Crem que la Belgique était à nouveau appréciée en Afghanistan.

Par contre, et tous mes collègues l’ont dit également, cette remarque ne concerne pas exclusivement la Belgique mais la plupart des membres de l’Alliance. Je comprends que, lors d’une importante crise financière et économique, la position d’un ministre de la Défense ne soit pas facile.

Comme je l’ai dit, c’est un des éléments négatifs de mon bilan, si l’on ne continue pas à réformer nos forces armées on ne parviendra pas à faire des économies. D’un autre côté, je suis réaliste et je comprends que 2% du PNB ne soit pas réaliste à l’heure actuelle. Si ce n’est pas possible, monsieur Dallemagne, continuons la réforme de nos forces armées.

L’élargissement de l’OTAN fut une grande réussite. Les relations étroites que nous entretenons avec des organisations telles que l’Union africaine et les Nations unies représentent un élément positif.

Je reviens aux questions posées par M. Dubié. La transformation politique de l’OTAN constitue un succès relatif, la transformation militaire de l’OTAN étant moins réussie.

Pourquoi puis-je dire que mon bilan de cinq années en tant que secrétaire général est positif ? Durant la guerre froide, l’OTAN était censée gérer seule une crise contre le Pacte de Varsovie. Maintenant, c’est impossible. Que ce soit en Afghanistan, au Kosovo ou ailleurs dans le monde, il est impossible que l’OTAN trouve seule une solution. Nous avons absolument besoin des autres organisations. Ce que je considère comme positif, ce sont les relations que nous entretenons avec les autres organisations.

Tant sur le plan politique que militaire, nous devons renforcer notre dialogue avec le Pakistan où je me rendrai très prochainement. Le Pakistan et l’Afghanistan entretiennent d’intenses relations.

Pour l’Afghanistan, je me rends compte qu’une approche régionale est plus importante que je ne le pensais il y a cinq ans. Où allons-nous sans le Pakistan ? Où allons-nous sans discuter avec la Russie ? Avec les États d’Asie centrale ? Le Pakistan est un pays clé dans une approche régionale.

Je n’ai jamais douté de la crédibilité de la Belgique dans les missions ou dans les opérations de l’OTAN, au Kosovo ou en Afghanistan.

Au sujet des armes de destruction massive et de la politique nucléaire de l’OTAN, j’espère que le nouveau président américain donnera un nouvel élan aux pourparlers de désarmement, bilatéraux entre Américains et Russes, mais multilatéraux dans le cadre du Traité sur la non prolifération des armes nucléaires. Je n’attends pas de changement dans la politique nucléaire générale de la part de l’OTAN. Nous avons plus que considérablement diminué le nombre d’armes nucléaires. À mon avis, sur le plan nucléaire aussi, il est important, même de nos jours, d’avoir un lien entre l’Amérique du Nord, les États-Unis, le Canada et l’Europe.

Dan kom ik tot de opmerkingen van de heer Vankrunkelsven. Ik denk niet dat ik blijk heb gegeven van souplesse ten opzichte van Turkije. Ik heb geen schuldige aangewezen, maar alleen geconstateerd dat, als ik in de NAVO het onderwerp NAVO EU aan de orde stel, ik een probleem heb met de Turkse bondgenoot en als ik bij de Europese ministers van Defensie datzelfde onderwerp aan de orde stel, ik een probleem heb met Cyprus, dat lid is van Europese Unie. Ik geloof niet dat het zin heeft een beschuldigende vinger naar wie dan ook uit te steken, noch naar Ankara, noch naar Nicosia, noch naar Athene. Ik doe dat nooit. In ben alleen geïnteresseerd in die zo belangrijke strategische samenwerking tussen de EU en de NAVO. De NAVO heeft en wil geen rol in de oplossing van dit conflict. Ik constateer dat Javier Solana en ikzelf en, meer algemeen, de EU en de NAVO, afgezien van een goede pragmatische samenwerking, er niet in slagen die relatie op een hoger plan te brengen. Dat stelt mij zeer teleur. Dat punt staat dan ook aan de negatieve kant van mijn balans.

Wat de tweede opmerking van de heer Vankrunkelsven betreft, geloof ik niet dat men in het dossier van de raketverdediging kan spreken van inmenging vanwege de Verenigde Staten. Ik weet niet wat de nieuwe president Obama zal doen en welke positie hij op dat punt zal innemen. Ik weet wel dat raketverdediging in de NAVO al geruime tijd een thema was, nog voor de gesprekken waren begonnen tussen de VS, Polen en de Tsjechische Republiek. Dat is maar goed ook, gelet op de proliferatie van de wapens en van de raketten die deze wapens over steeds grotere afstanden kunnen vervoeren. We zouden onze troepen in het veld en onze bevolking – als het gaat om Theatre Ballistic Missile Defence – niet serieus nemen als we het onderwerp raketverdediging als overbodig zouden afdoen. De NAVO staatshoofden en regeringsleiders hebben in Boekarest geconstateerd dat het Amerikaanse project van de zogenaamde third site, met de radar in de Tsjechische Republiek en de interceptors in Polen, een bijdrage kan leveren aan een systeem van raketverdediging waarvan alle bondgenoten ten volle zouden moeten kunnen profiteren. We kennen in de NAVO immers geen A  en B bondgenoten. Of je bent allemaal beschermd of niemand is beschermd. Iedereen hier weet ook dat het Amerikaanse systeem een deel van het gebied van het bondgenootschap beschermt, maar niet het geheel. Nogmaals, de NAVO discussieert verder over het onderwerp raketverdediging. In Tsjechië heeft nog geen parlementaire ratificatie plaatsgevonden van de stationering van de radar. Ik weet niet hoe het verder zal lopen, maar ik vind dat raketverdediging een buitengewoon belangrijk onderwerp is dat we niet kunnen negeren, al was het maar wegens het dossier Iran, een van de moeilijkste dossiers, zo niet het moeilijkste, waarmee de nieuwe Amerikaanse president wordt geconfronteerd. De NAVO heeft daarin uiteraard geen actieve rol te spelen, maar voor de EU, de VS en Rusland lijkt mij dit het meest complexe dossier. Het wordt urgenter dan ooit en ik neem aan dat dit vlug zal blijken.

Algemeen gesproken lopen we wat raketverdediging betreft zeker niet aan de lijn van de Amerikanen.

J’en viens aux remarques de M. Vankrunkelsven. Je ne pense pas avoir fait preuve de souplesse vis-à-vis de la Turquie. Je n’ai pas désigné de coupable ; j’ai seulement constaté que lorsqu’à l’OTAN, je mets le sujet OTAN Union européenne à l’ordre du jour, j’ai un problème avec l’allié turc, et que quand je mets ce même sujet à l’ordre du jour des ministres européens de la Défense, j’ai un problème avec Chypre qui est membre de l’Union. Je ne crois pas qu’il soit sensé de pointer un doigt accusateur vers qui que ce soit : ni Ankara, ni Nicosie, ni Athènes. Je ne le fais jamais. Je suis seulement intéressé par cette collaboration stratégique si importante entre l’Union et l’OTAN. Cette dernière n’a joué et ne veut jouer aucun rôle dans la résolution de ce conflit. Je constate que Javier Solana et moi-même et, en général, l’Union et l’OTAN, indépendamment d’une bonne collaboration pragmatique, ne réussissons pas à élever cette relation à un niveau plus élevé. Cela me déçoit fortement. Ce point figure dès lors dans la colonne négative de mon bilan.

Quant à la deuxième remarque de M. Vankrunkelsven, je ne crois pas qu’on peut parler d’immixtion des États-Unis dans le dossier de la défense antimissiles. Je ne sais pas ce que fera le nouveau président Obama et quelle position il prendra à ce sujet. Je sais par contre que cette défense a fait l’objet de discussions à l’OTAN voici un certain temps déjà, avant que les discussions ne commencent entre les États-Unis, la Pologne et la République tchèque. C’est donc une bonne chose compte tenu de la prolifération des armes et des missiles qui peuvent les transporter sur des distances de plus en plus longues. Nous ne prendrions pas nos troupes sur le terrain et notre population – s’il s’agit de Theatre Ballistic Missile Defence – au sérieux si nous décidions que le dossier de la défense antimissiles est superflu. Les chefs d’État et les chefs de gouvernement de l’OTAN ont constaté à Bucarest que le projet américain de third site, avec le radar en République tchèque et les intercepteurs en Pologne, peut contribuer à un système de défense antimissiles dont tous les alliés devraient profiter pleinement. En effet, au sein de l’OTAN, nous ne connaissons pas d’alliés A ou B. Ou nous sommes tous protégés, ou personne ne l’est. Tout le monde ici sait aussi que le système américain protège une partie du territoire de l’Alliance mais pas l’ensemble. Une fois encore, l’OTAN poursuit les discussions sur la défense antimissiles. En République tchèque, le stationnement du radar n’a pas encore fait l’objet d’une ratification parlementaire. J’ignore comment les choses vont se passer mais je trouve que la défense est un sujet exceptionnellement important que nous ne pouvons ignorer, ne fût-ce que du fait du dossier iranien, un des plus difficiles, sinon le plus difficile, auxquels est confronté le nouveau président américain. L’OTAN ne doit bien entendu jouer aucun rôle actif à ce sujet mais, pour l’Union européenne, les États-Unis et la Russie, ceci me semble être le dossier le plus complexe. Il devient plus urgent que jamais et je suppose qu’il sera traité rapidement.

De manière générale, nous n’avons certes pas une attitude servile vis-à-vis des Américains pour ce qui concerne la défense antimissiles.

Mijnheer Dubié, wij kunnen het zonder meer eens zijn over het belang voor de NAVO van VN gemandateerde operaties. Het Verdrag van Washington bevat verschillende verwijzingen naar het VN Handvest. Ik verwacht dat de VN, die niet alle vredesoperaties kunnen leiden, meer en meer aan de NAVO zullen vragen dat in hun plaats te doen.

De operatie in Afghanistan is uitermate complex. Er bestaat voor dat land geen militaire oplossing. Voor er over veiligheid en stabiliteit kan worden gepraat, hebben wij militairen nodig en Belgische, Nederlandse, Amerikaanse en Deense F 16’s. Wij hebben momenteel 53 000 soldaten ter plaatse en de Amerikanen maken zich klaar om er nog duizenden meer te sturen. Zonder de militairen zijn wederopbouw en ontwikkeling onmogelijk. Het omgekeerde is ook waar. Zonder wederopbouw en ontwikkeling is stabiliteit een illusie. Daarom kan de oplossing niet militair zijn. De taliban rekenen inderdaad op de tijd als bondgenoot. Daarom hebben wij Pakistan, Rusland en de landen van Centraal Azië nodig om een alomvattende benadering uit te werken.

Wij moeten aan de Afghaanse regering zeggen dat onze ongeveer 53 000 soldaten in Afghanistan de ‘ultieme prijs’ betalen. De heer Karzai heeft mij bekritiseerd en me terecht gevraagd onschuldige burgerslachtoffers te voorkomen. We zijn nu bezig om daartoe onze methodes aan te passen.

Ik beschouw de heer Karzai als een vriend. Tijdens mijn talrijke bezoeken aan Afghanistan heb ik hem tientallen keren ontmoet. Ik kan me dus veroorloven hem te zeggen dat ik zijn kritiek aanvaard, maar dat zijn regering, van haar kant, de strijd tegen corruptie en drugs moet opvoeren.

Ik erken dat dit dossier zeer complex is. Wij moeten de VN en de heer Kai Eide steunen om de coördinatie tussen de verschillende internationale actoren te verbeteren. De NAVO is slechts één van de partijen in Afghanistan, maar ik denk dat we dit land niet mogen verlaten. Er moet meer worden geïnvesteerd – ook dat is een gevoelig punt op mijn balans, mijnheer Dallemagne –, vooral in opleiding en training van de politie en van het nationale Afghaanse leger. Misschien kan de EU de opleidings- en trainingsoperaties voor de politie uitbreiden.

Wij moeten nog enige tijd in Afghanistan blijven, mijnheer Dubié. De ontwikkeling van dat land, een van de armste ter wereld, is een kwestie van generaties. In 2001 bevond het zich nog in de middeleeuwen. Ik beweer niet dat onze militaire aanwezigheid zich over twee generaties moet uitstrekken, maar het is essentieel dat onze operaties lang genoeg duren.

De militairen van onze staten en partners, mijnheer Dubié, huldigen niet dezelfde ethiek als de taliban. Zij branden geen scholen plat, gooien geen zuur in de ogen van meisjes, doden geen leraren … We moeten vermijden dat er burgerslachtoffers vallen, maar ik benadruk dat het merendeel te wijten is aan de taliban.

Ik hoop te hebben geantwoord op de meeste vragen, mijnheer de voorzitter. Ik ben tevreden over de banden tussen EULEX en KFOR in Kosovo, waar de toestand relatief stabiel is. De situatie blijft uiteraard ingewikkeld, daar binnen de EU en de NAVO sommige staten Kosovo erkennen en andere niet. Beide standpunten zijn legitiem. EULEX is van groot belang voor de EU en de samenwerking tussen beide instanties verloopt in Kosovo zeer bevredigend.

Monsieur Dubié, nous pouvons facilement nous mettre d’accord quant à l’importance pour l’OTAN de gérer ses opérations sous le mandat des Nations unies. Le Traité de Washington contient plusieurs références à la Charte des Nations unies. J’attends des Nations unies, qui ne sont pas en mesure de gérer toutes les opérations de paix, qu’elles demandent de plus en plus à l’OTAN de gérer ces opérations pour son compte.

L’opération menée en Afghanistan est une opération extrêmement complexe pour laquelle il n’existe pas de solution militaire. Avant de commencer à parler de sécurité et de stabilité, nous avons besoin des militaires, des F 16 belges, hollandais, américains et danois. Nous avons actuellement 53 000 soldats sur place et les Américains s’apprêtent à en envoyer des milliers d’autres. Sans les militaires, nous pouvons oublier la reconstruction et le développement. L’inverse est vrai aussi. Sans reconstruction et sans développement, la stabilité est illusoire. C’est la raison pour laquelle la solution n’est pas militaire. Les talibans misent effectivement sur le temps. C’est pourquoi nous avons besoin du Pakistan, de la Russie et des États d’Asie centrale pour définir une approche globale.

Nous devons dire au gouvernement afghan que nos soldats – environ 53 000 – présents en Afghanistan paient le « prix ultime ». M. Karzaï m’a critiqué et m’a demandé, à juste titre, d’éviter les victimes civiles innocentes. Je peux dire que nous sommes en train de modifier nos procédures à cet effet.

Je considère M. Karzaï comme un ami ; en tant que visiteur régulier de l’Afghanistan, je l’ai rencontré des dizaines de fois. Je puis donc me permettre de lui dire que j’accepte sa critique, mais que son gouvernement doit, de son côté, améliorer la lutte contre la corruption et contre les narcotiques.

Ce dossier est, je le reconnais, très complexe. Nous devons soutenir les Nations unies et M. Kai Eide, pour améliorer la coordination entre les différents acteurs internationaux. L’OTAN n’est qu’une des parties impliquées en Afghanistan, mais je pense que nous ne pouvons pas quitter ce pays. Il faudrait investir davantage – c’est aussi un point critique de mon bilan, monsieur Dallemagne – dans la formation et l’entraînement de la police, surtout, et de l’armée nationale afghane. Peut-être l’Union européenne pourrait-elle élargir les opérations d’entraînement et de formation de cette police.

Il nous faut rester quelque temps en Afghanistan, monsieur Dubié. Le développement de ce pays, l’un des plus pauvres du monde, est une question de générations. En 2001, il était encore au Moyen Âge. Je ne prétends pas que notre présence militaire devra se prolonger sur deux générations, mais la durabilité de nos opérations me semble essentielle.

Les militaires de nos États et de nos partenaires n’appartiennent pas, monsieur Dubié, à la même catégorie morale que les talibans. On ne brûle pas les écoles, on ne lance pas d’acide dans les yeux des filles, on ne tue pas les professeurs… Il faut éviter les victimes civiles, mais je souligne que la plupart d’entre elles sont dues aux talibans.

J’espère avoir répondu à la plupart des questions posées, monsieur le président. Je suis satisfait de la relation existant entre EULEX et la KFOR au Kosovo, lequel est relativement stable. La situation est bien sûr compliquée car au sein de l’Union européenne et de l’OTAN, certains États ont reconnu le Kosovo, mais d’autres non. Or ces deux positions sont tout à fait légitimes. La mission EULEX revêt une grande importance pour l’Union européenne et la coopération entre les deux instances se déroule fort bien au Kosovo.

(De vergadering wordt gesloten om 16.40 uur.)

(La séance est levée à 16 h 40.)