Commissie voor de Sociale Zaken

Commission des Affaires sociales

 

van

 

dinsdag 9 december 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 9 décembre 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 15.09 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.

De vergadering wordt geopend om 15.09 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.

 

Le président: Les questions n° 8284 de Mme Burgeon et n° 8604 de Mme Lambert sont reportées, pour la dernière fois.

 

01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de restricties inzake de toekenning van anciënniteitstoeslagen aan oudere werklozen" (nr. 8374)

01 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "les restrictions concernant l'octroi d'un complément d'ancienneté aux chômeurs âgés" (n° 8374)

 

01.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag gaat over de anciënniteitstoeslagen voor oudere werklozen. In een van de vorige commissies was daar wat spraakverwarring over toen het ging over de werkhervattingspremie terwijl u het had over de anciënniteitspremie. Nu gaat het over de anciënniteitstoeslagen voor oudere werklozen.

 

Die toeslagen kunnen toegekend worden aan werklozen vanaf 50 jaar. De personen die geen recht hebben op een brugpensioen komen in aanmerking voor zo’n toeslag. Zij moeten daarvoor 20 jaar anciënniteit bewijzen. Bovendien is er een belangrijke restrictie ingebouwd dat de anciënniteitstoeslag niet wordt toegekend wanneer iemand minder dan 2 jaar van zijn brugpensioen staat. Deze restrictie is ingebouwd om te voorkomen dat de werkgevers 50-plussers dumpen in de werkloosheid omdat zij dan geen aanvullende vergoeding moeten uitbetalen voor het brugpensioen.

 

In de praktijk blijkt dat deze restrictie heel vaak wordt omzeild door de werkgevers. Vandaar mijn vragen.

 

Ten eerste, kunt u bevestigen dat die restrictie vaak ontweken wordt in de praktijk? Kunt u concrete cijfers geven? Wij proberen te detecteren hoeveel werkloze 50-plussers een anciënniteitstoeslag ontvangen, hoeveel bruggepensioneerde 50-plussers een aanvullende vergoeding krijgen van de werkgever, en hoeveel bruggepensioneerden geen aanvullende vergoeding krijgen van de werkgever.

 

Belangrijker is te weten welke technieken werkgevers gebruiken om aan die restrictie te ontsnappen.

 

Ten tweede, er gaan stemmen op om die restrictie af te schaffen. Mijn vraag is of u daar ook voor gewonnen bent.

 

Ten derde, staat de eventuele afschaffing niet haaks op de doelstelling de werkgelegenheidsgraad van de 50-plussers te verhogen?

 

Ten vierde en tot slot, hoe staat u tegenover het idee om de eventuele afschaffing van de restrictie gepaard te laten gaan met het optrekken van de huidige anciënniteitsvoorwaarde van 20 jaar naar bijvoorbeeld 25 jaar? In het kader van de activering zou dat een stimulans kunnen zijn voor mensen om langer te werken, zodat zij meer jaren gewerkt hebben voor zij daarvoor in aanmerking komen.

 

01.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, in antwoord op de gestelde vragen, kan ik het volgende cijfermateriaal meedelen.

 

Aantal werklozen vijftigplus, gerechtigd op de anciënniteitstoeslag, gemiddeld aantal betalingen per maand, 112.466.

Aantal bruggepensioneerden vijftigplus, met aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever of een fonds: 113.617.

Aantal bruggepensioneerden vijftigplus, zonder aanvullende vergoeding: nul. In principe ontvangen alle bruggepensioneerden een aanvullende vergoeding.

 

De RVA beschikt niet over cijfermateriaal omtrent het aantal werknemers dat ontslagen wordt in de twee jaar voor de brugpensioenleeftijd met de intentie het brugpensioen te ontwijken.

 

De problematiek die u aanhaalt, betreft de werknemers die zijn ontslagen binnen een periode van twee jaar voorafgaand aan het brugpensioen. Deze werknemers hebben volgens de huidige reglementering geen recht op een anciënniteitstoeslag. Deze bepaling werd genomen om te vermijden dat de werkgever overgaat tot ontslag van de werknemers net voor het bereiken van de brugpensioenleeftijd. Deze bepaling is echter onrechtvaardig, vermits de werknemer wordt gesanctioneerd voor een handeling van zijn werkgever.

 

Tijdens het begrotingsconclaaf 2008 heeft mijn voorganger, de heer Piette, reeds voorgesteld deze bepaling af te schaffen. De sociale partners hebben dit voorstel overgenomen in het kader van het dossier en de enveloppe van de welvaartskoppeling en de uitkeringen. Ze stellen dus eveneens voor deze discriminatie op te heffen. Ik sta volledig achter dit voorstel. Deze bepaling heeft betrekking op een relatief kleine groep werklozen en het betreft hier dus enkel het wegwerken van een discriminatie die niet tegenstrijdig is aan de doelstelling om vijftigplussers langer aan het werk te houden.

 

Het is niet mijn bedoeling het te bewijzen beroepsverleden te verhogen om de anciënniteitstoeslag te verkrijgen.

 

01.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Ik begrijp dat u de voorwaarde van twintig jaar niet zult optrekken tot vijfentwintig jaar. Het voorstel is dus de twintig jaar behouden en de restrictie afschaffen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 8444 de Mme Déom est reportée, la question n° 8606 de Mme Lambert est retirée et la question n° 8615 de M. Crucke est transformée en question écrite. Aangezien mevrouw Genot niet aanwezig is, vervalt de samengevoegde vraag van de heer Vercamer en mevrouw Genot en wordt zij omgezet in een vraag van de heer Vercamer.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de lage werkgelegenheidsgraad van allochtonen in ons land" (nr. 8626)

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de integratie van migranten op de arbeidsmarkt" (nr. 8630)

02 Questions jointes de

- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "le faible taux d'emploi des allochtones dans notre pays" (n° 8626)

- Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'intégration des immigrés dans le marché du travail" (n° 8630)

 

02.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, bij de bespreking van uw beleidsbrief heb ik in de commissie al een suggestie hierover gedaan, maar mijn vraag werd reeds vroeger ingediend.

 

In De Standaard werden de resultaten gepubliceerd van een OESO-onderzoek betreffende de werkgelegenheidsgraad van allochtonen. Daaruit blijkt dat wij het op dat vlak op de Belgische arbeidsmarkt niet goed doen. De werkloosheidsgraad bij de allochtonen is 2,5 keer zo hoog als bij de autochtone Belgen. Vooral de vrouwelijke migranten scoren slecht. Slechts vier op tien hebben een betaalde baan. Uit de cijfers blijkt ook – dat is opvallend – dat zelfs allochtonen van de tweede generatie het slecht blijven doen, terwijl alle andere landen het op dat vlak een stuk beter doen.

 

Uit de OESO-studie blijkt verder nog dat allochtone vrouwen gehinderd zijn door een taalhandicap, niet alleen in het onderwijs, maar ook op de arbeidsmarkt. In uw beleidsnota wordt voorgesteld om een taalpremie ter bevordering van de mobiliteit op de arbeidsmarkt, zowel professioneel als geografisch en interregionaal, in te stellen. Ik zou daaraan graag een verlengstuk breien, maar ik wacht uw antwoord af.

 

Kunt u de cijfers uit de OESO-studie bevestigen? Zijn dat correcte cijfers?

 

Misschien zijn er verklaringen waarom wij in België slechter scoren op dat vlak dan de andere OESO-landen? Dat intrigeert mij.

 

Gaat u ermee akkoord – dat is een van de redenen die soms aangehaald worden – dat de lage werkgelegenheidsgraad bij allochtone vrouwen mede veroorzaakt wordt door de werkloosheidsval?

 

Bent u ervoor gewonnen – dat was ook mijn vraag bij de bespreking van uw beleidsbrief in de commissie – om de taalpremie, zoals ze voorgesteld wordt in uw beleidsnota, uit te breiden naar de allochtonen? Nu is de taalpremie vooral voorzien om mensen de taal aan te leren van de regio waar zij gaan werken. Voor die allochtonen is het ook belangrijk dat zij de taal aanleren van de regio waar zij wonen, zodat zij beter gewapend zouden zijn om werk te vinden in de regio waar zij wonen. Bent u bereid om de taalpremie naar die doelgroep uit te breiden? Misschien hebt u andere alternatieven om de lage werkgelegenheidsgraad onder de allochtonen te bekampen?

 

02.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, de cijfers van de OESO kloppen helemaal. Ze zijn gebaseerd op een studie van de FOD Werk en het sociaal overleg, met name de arbeidskrachtenenquête. De studie van de OESO heeft eveneens de databank van de AD Statistiek geraadpleegd. Daarom moet worden opgemerkt dat het verslag eveneens de nieuwe wettelijke bepalingen met betrekking tot antidiscriminatie en de regionale diversiteitsplannen erkent. Voor de OESO is er duidelijk een bestrijdingsproces aan de gang. Het valt echter niet te ontkennen dat discriminatie op de arbeidsmarkt werkelijkheid blijft.

 

Een van de verklaringen voor het feit dat België ten opzichte van zijn buurlanden een minder hoge tewerkstellingsgraad kent bij vrouwen en, in het bijzonder, bij allochtone vrouwen, is de lagere kwalificatiegraad dan het nationaal gemiddelde. Dit verklaart de lagere lonen en daardoor liggen deze dichter bij de eventuele vervangingsinkomens. Ik ben dan ook van mening dat de werkloosheidsvallen aan de oorsprong van deze situatie liggen. Zelfs al is de situatie verbeterd dankzij de versterking van de werkbonus, toch weten we dat ze nog steeds aanwezig is voor vrouwen die vaker deeltijds werken en moeilijk opvang vinden voor hun kinderen. Daarom heb ik hiervoor twee maatregelen genomen, namelijk de hervorming van de inkomensgarantie-uitkering die het mogelijk maakt om het netto-inkomen van deeltijdse werknemers te verhogen, enerzijds, en de hervorming van de kinderopvangtoeslag, die binnenkort van kracht zal worden, anderzijds.

 

Wat de premie voor taalopleidingen betreft, voorziet het voorontwerp van koninklijk besluit dat momenteel op tafel ligt, de toekenning van een premie wanneer een tweede landstaal wordt geleerd. Het is niet voorzien dat dit van toepassing is wanneer Frans of Nederlands als vreemde taal wordt aangeleerd. Er werd uiteraard ook niet gezegd dat dit niet kan evolueren. Ik heb bovendien voorzien dat er een evaluatie van de premie voor taalopleidingen kan worden uitgevoerd en dit een jaar na het invoeren ervan.

 

Wat tot slot de versterking van de tewerkstellingsgraad van deze werkneemsters betreft, moet de versterking van de sociale bijdragevermindering voor de lage lonen van bijzonder belang zijn voor lager gekwalificeerde personen en dit vooral in het kader van de vereenvoudiging van de banenplannen. Dat is een actueel onderwerp. In de vereenvoudiging van de banenplannen bestaan er een aantal nieuwe maatregelen, zoals een vermindering van de sociale lasten op de lage lonen. Dat zou een van de verschillende middelen zijn om de werkgelegenheidsgraad van deze vrouwen te verhogen.

 

02.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Op het terrein heb ik begrepen dat, naast de lastenverlaging voor werkgevers – een belangrijk gegeven –, we verder zullen moeten werken aan de bestrijding van de werkloosheidsval, zodat het verschil tussen de vervangingsinkomens en het loon dat men verdient als men gaat werken, nog groter wordt om de mensen te stimuleren de overstap te maken naar een job.

 

U laat een opening voor de taalpremies die u voorziet in uw KB.

 

Ik blijf toch ook bepleiten dat wij, zeker voor die doelgroep, zouden proberen de mensen te stimuleren om de taal te leren van de regio waar ze werken, dat ze daar een stimulans toe krijgen en dat ook daarvoor een soort van taalpremie zou gecreëerd worden.

 

02.04 Minister Joëlle Milquet: Er is een aantal dagen geleden een onderzoek gedaan waaruit blijkt dat het verschil tussen de uitkeringen en de lage lonen groter is geworden. Dat betekent dat onze en andere maatregelen tegen de werkloosheidsval positief zijn en een goed effect hebben. In 2008 en in 2009 hebben wij met behulp van verschillende fiscale maatregelen, met de versterking van de werkbonus, de versterking van de uitkeringen een groter verschil bekomen. Dat is een middel maar niet het enige middel om tegen de werkloosheidsval te strijden.

 

02.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik kan de minister alleen maar aanmoedigen om dat te versterken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 8642 van de heer Vanvelthoven is uitgesteld.

 

03 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de sensibiliseringscampagne rond het Generatiepact" (nr. 8656)

03 Question de M. Michel Doomst à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la campagne de sensibilisation concernant le Pacte de solidarité entre les générations" (n° 8656)

 

03.01  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, via een enquête van Plus Magazine is men nagegaan wat de ondervraagden wisten over de maatregelen in het Generatiepact. U hebt daar onmiddellijk op gereageerd door te zeggen dat u een sensibiliseringscampagne zou opzetten om de vijftigplussers beter te laten weten welke mogelijkheden zij hebben.

 

Hebt u zelf weet van onderzoeken naar de mate waarin mensen op de hoogte zijn van die maatregelen? Kunt u de campagne daaromtrent al een stukje toelichten? Wat zijn de concrete doeleinden? In welk budget voorziet u daarvoor?

 

03.02 Minister Joëlle Milquet: Het gaat niet om een nieuw idee; het betrof een van de maatregelen van het Generatiepact.

 

Er bestaat op dit ogenblik geen specifieke studie waarin bij het grote publiek gepeild wordt naar de kennis van het Generatiepact en de maatregelen. Het Generatiepact vermeldt in aanbeveling 13 expliciet dat het nodig is om over de inhoud van het Generatiepact een grote en langdurige campagne te voeren. Bovendien hebben veel studies onderstreept dat er nood is aan volledige informatie en aan sensibilisering over het in dienst houden van werknemers ouder dan 50 jaar.

 

Ten slotte laat ik opmerken dat de tewerkstellingsgraad van ouderen in België lager is dan het Europees gemiddelde, namelijk 34,4 tegenover 44,7, ook al neemt de tewerkstellingsgraad toe in België. Het is dan ook evident dat de maatregelen van het Generatiepact beter bekend moeten worden gemaakt, omdat de maatregelen een fundamentele wijziging tot doel hebben, namelijk dat het aan het werk houden van ouderen absoluut te verkiezen is boven de bevordering van de vervroegde uittreding van oudere werknemers.

 

Het operationeel federaal programma van het Europees Sociaal Fonds voor de periode 2007-2013 bevat expliciet de mogelijkheid om een sensibiliseringscampagne op te zetten voor het behoud van de oudere werknemers. In dat kader zal dus een nationale meerjarencampagne worden opgezet, die enerzijds de maatregelen zal communiceren, en anderzijds, tot doel heeft te sensibiliseren. De campagne zal zich niet alleen op de oudere werknemers richten, maar ook op het geheel van de sociale partners en het grote publiek. Het doel van de campagne is het beeld van oudere werknemers dat bij oudere werknemers en bij het brede publiek leeft, te wijzigen. Teneinde een globale aanpak te creëren die tot doel heeft een beeld te creëren van actief ouder worden, zal gewerkt worden aan de mentaliteit die er momenteel nog heerst. Hiervoor zullen de voordelen van het langer actief zijn op de arbeidsmarkt worden benadrukt en zal er ook gewerkt worden aan het doorbreken van het vooroordeel dat verbonden is aan het ouder worden.

 

De doelstellingen van de campagne zijn dan ook het laten toenemen van de tewerkstellingsgraad van oudere werknemers en het verhogen van de uittredingsleeftijd, om de doelstellingen van Lissabon te halen.

 

Met de mentaliteitswijziging willen we een beroep doen op het principe van verantwoordelijkheid bij het leeftijdmanagement, en wel op drie niveaus. Ten eerste, wat de werkgevers betreft, wordt verwacht dat ze oudere werknemers of werkzoekenden alle kansen geven die ze verdienen. Er is natuurlijk ook informatie over onder andere de verschillende maatregelen.

 

De oudere werknemers en werkzoekenden moeten bewust worden gemaakt van hun mogelijkheden en ze moeten ze de verantwoordelijkheid nemen om geboden kansen op de arbeidsmarkt te benutten. Hiervoor moeten de voordelen en de mogelijkheden om een job voor een oudere werknemer te behouden, in de verf worden gezet, en moeten de bestaande maatregelen om het menselijk kapitaal te behouden en die betrekking hebben op het einde van de carrière, worden verduidelijkt.

 

Ten tweede, ook moeten maatregelen inzake herinschakeling van oudere werknemers worden uitgelegd en kenbaar gemaakt.

 

Ten derde, zowel het grote publiek als de oudere werknemers zelf moeten worden overtuigd van de mogelijkheden van die oudere werknemers.

 

Wat het budget betreft, het Europees Sociaal Fonds zal tot 2013 voorzien in de financiering van de organisatie en realisatie van een brede informatie- en sensibiliseringscampagne die betrekking heeft op het actief houden van vijftigplussers op de arbeidsmarkt.

 

Er werd vastgelegd om jaarlijks 600.000 euro te besteden aan die campagne. Voor 2008 zal een eerste schijf van 513.000 euro worden besteed aan de realisatie van het meerjarencommunicatieplan.

 

Nu zijn we bezig met de keuze van de firma om de grote campagne voor het eerste plan in 2009 te voeren, en daarna in 2010 en 2011.

 

03.03  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

Ik ben heel blij dat die campagne snel van start zal gaan. Ik denk dat het heel belangrijk is, zeker voor een arbeidsmarktbeleid op maat en zeker voor Vlaanderen, dat alle maatregelen voor vijftigplussers zeer goed zouden worden bekendgemaakt. Dat is immers een groep die wij nodig zullen hebben voor de economische relance in de toekomst. Ik ben blij dat de twee landsdelen mekaar op dat vlak stilaan beginnen te vinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de compensatie van de sociale en beschutte werkplaatsen voor de gevolgen van de verhoging van het wettelijk minimumloon" (nr. 8708)

04 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la compensation accordée aux ateliers sociaux et protégés à la suite de l'augmentation du salaire minimum légal" (n° 8708)

 

04.01  Meryame Kitir (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op 1 oktober 2008 is het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen nogmaals verhoogd met 25 euro per maand. De eerste verhoging dateert al van 1 april 2007. Beide verhogingen zijn de uitvoering van het lopende interprofessioneel akkoord voor de jaren 2007/2008. De federale regering had ook in een budget voorzien om de loongrenzen van de werkbonus van de lagelonencomponent binnen de structurele lastenverlaging aan te passen ingevolge deze verhoging.

 

De eerste verhoging in 2007 heeft duidelijk gemaakt dat dit belangrijke meerkosten impliceerde voor de beschutte en sociale werkplaatsen. Voor Vlaanderen spreken we hier voor beide sectoren over een kostprijs van 12,5 miljoen euro op kruissnelheid. Deze meerkosten kunnen onmogelijk alleen worden gedragen door de beide sectoren.

 

In 1999 is er een akkoord gesloten tussen de federale overheid en de Gemeenschappen om de meerkosten voortvloeiend uit een verhoging van het minimumloon in de beschutte en sociale werkplaatsen solidair te dragen. Daarom werden zowel vanuit de Vlaamse als de federale regering middelen gereserveerd om deels tegemoet te komen aan de kosten voortvloeiend uit de verhoging in 2007. De federale tussenkomst bestond in een aanpassing van de werkbonus enerzijds, en een aanpassing van de structurele lastenvermindering anderzijds. In Vlaanderen werden voor de beschutte en sociale werkplaatsen de resterende meerkosten door de Vlaamse regering gedragen.

 

Voor de tweede verhoging, die op 1 oktober jongstleden is ingegaan, is er, tenzij ik me sterk vergis, nog steeds geen aanpassing gebeurd aan de lagelonencomponenten van de structurele lastenverlaging zoals voorzien in het KB van 16 mei 2003. De noodzakelijke aanpassing aan de werkbonus is wel doorgevoerd met de programmawet van juni 2008 en een recent verschenen uitvoeringsbesluit.

 

In het advies van de NAR vraagt de NAR nog eens unaniem dat het KB, dat deze lagelonencomponent aanpast, zeer dringend en gelijktijdig met dat over de werkbonus zou worden gepubliceerd. Dit moet vermijden dat bedrijven dit voordeel zien dalen ingevolge de verhoging van het bruto maandloon met 25 euro. Dit moet ook een vlotte en correcte toepassing van deze maatregel mogelijk maken, zonder programmeringsproblemen zowel bij de sociale secretariaten van de RVA en de RSZ vanaf het laatste kwartaal 2008.

 

Voor de sector van de Vlaamse beschutte en sociale werkplaatsen is een snelle implementatie nodig omdat vanuit de tussenkomst waarin federaal is voorzien, kan worden berekend welke de inspanning is waarin de Vlaamse regering moet voorzien. Het is voor de beschutte en sociale werkplaatsen van het grootste belang dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt bekomen betreffende de inspanning die ter zake vanuit de federale regering mag worden verwacht.

 

Graag had ik dan ook van u, mevrouw de minister, vernomen welke problemen er zijn met de publicatie van het besluit tot aanpassing van het koninklijk besluit van 16 mei 2003.

 

04.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de volksvertegenwoordiger, de Nationale Arbeidsraad heeft inderdaad op 10 oktober 2008 een advies gegeven in verband met de compensatie op het niveau van de patronale en persoonlijke sociale bijdragen die gebonden zijn aan de aanpassing van de cao nr. 43 inzake de verhoging van het minimumloon.

 

Momenteel heeft de regering nog niet beslist wat ze met dit advies zal doen. De eerste minister heeft op 21 november 2008 een brief gestuurd naar de voorzitter van de Groep van Tien waarin staat dat de regering geen bezwaren heeft tegen de kosten van een verhoging van het minimumloon. De brief meldt echter ook dat de regering het globaal kader waarbinnen een akkoord tussen de sociale partners kan worden afgesloten wil kunnen beoordelen.

 

Als er een compensatiemaatregel wordt genomen op het niveau van de patronale bijdragen, dan spreekt het voor zich dat deze ook van toepassing zal zijn voor categorie 3 van de structurele vermindering, namelijk voor de beschutte werkplaatsen.

 

Op dit moment is het echter niet duidelijk of de sociale partners nog vragende partij zijn voor dat bedrag van 25 miljoen. Wij moeten meer duidelijkheden hebben over dat bedrag.

 

04.03  Meryame Kitir (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, hierover moet serieus nagedacht worden. De mensen die hiervan het slachtoffer worden zijn immers de zwaksten op de arbeidsmarkt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de veroordeling van België door de IAO wegens de criteria voor de erkenning van vakbonden" (nr. 8749)

05 Question de M. Guy D'haeseleer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la condamnation de la Belgique par l'OIT en raison des critères utilisés pour la reconnaissance des syndicats" (n° 8749)

 

05.01  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, de Internationale Arbeidsorganisatie heeft ons land al meermaals veroordeeld voor de criteria die het hanteert om vakbonden als representatief te erkennen, omdat bedoelde criteria niet objectief zijn. Het systeem is volgens de IAO derhalve strijdig met de elementaire beginselen van syndicale vrijheid.

 

Om in België representatief te zijn, moet een vakbond 50.000 leden tellen, voor het gehele land zijn opgericht en in de Nationale Arbeidsraad zetelen. De minister van Werkgelegenheid beslist echter discretionair en soeverein over wie in de Nationale Arbeidsraad zetelt.

 

Op die manier werd voor ABVV, ACV en ACLVB een syndicaal monopolie gecreëerd. Zij verwerven door voornoemde bepaling het recht om bindende cao’s te sluiten, kandidaten voor de ondernemingsraad voor te dragen en in paritaire comités en arbeidsrechtbanken te zetelen. Zij worden bovendien door de overheid en de werkgevers financieel gesteund.

 

De IAO roept ons land op zijn wetgeving aan te passen. Ik citeer uit “the 349th Report of the Comittee on Freedom of Association”. In het licht van haar conclusies uit het verleden nodigt voornoemde commissie de regering uit om de volgende aanbevelingen goed te keuren.

 

Met betrekking tot de bepaling van de representatieve status van vakbonden herhaalt de commissie in algemene termen dat zij de regering al meerdere jaren vraagt om duidelijke, objectieve en vooraf bepaalde criteria in wetgeving om te zetten en uit te voeren. Zodoende kan zij elk risico van partijdigheid of misbruik voorkomen.

 

Dat de regering en de sociale partners de syndicale vrijheid, die een van belangrijkste rechten van de werknemers is, aan hun laars blijven lappen, is natuurlijk onaanvaardbaar.

 

Hoe zal de minister de wetgeving aanpassen, zodat aan de vele veroordelingen door de IAO wordt beantwoord en waardoor er objectieve voorwaarden en criteria om als representatief te worden beschouwd, worden ingevoerd?

 

Het wordt na twintig jaar tijd om op dit vlak orde op zaken te stellen.

 

05.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, de heer D’haeseleer gaat in zijn vraagstelling van een verkeerde vaststelling uit. België werd door de IAO nooit omwille van een erkenning van vakbonden veroordeeld.

 

De waarheid is dat in het rapport van een van de commissies van de IAO, namelijk de commissie van experts voor de toepassing van conventies en aanbevelingen, reeds meerdere jaren wordt geadviseerd dat de Belgische overheid er goed aan zou doen haar wetgeving die de samenstelling van de Nationale Arbeidsraad regelt, te actualiseren. Dat is dus geen veroordeling.

 

Wat voornoemde commissie wenst, is dat de wet de criteria die momenteel worden gehanteerd om de meest representatieve organisaties te selecteren, zou formaliseren. De bemerkingen van de deskundigen gaan dus niet over het feit dat slechts drie werknemersorganisaties worden aangeduid als meest representatief om in de Nationale Arbeidsraad te zetelen.

 

Een onderscheid tussen de meest representatieve en de andere werknemersorganisaties mag volgens hen overigens perfect worden gemaakt.

 

De deskundigen pleiten er enkel voor dat de door de overheid gebruikte criteriaobjectieven vooraf worden vastgelegd en duidelijk in de reglementering zouden worden opgenomen.

 

Deze vraag stelt de commissie trouwens permanent aan alle landen.

 

Deze opmerking van de expertencommissie maakt uiteraard niet de hoofdbekommernis van de IAO uit. Dit dossier werd nog nooit geagendeerd op de zitting van de commissie van de toepassing van de normen tijdens de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie te Genève. Bovendien komt het niet voor in het verslagboek van deze commissie.

 

Dit belet niet dat ik samen met mijn administratie en in overleg met de deskundige van de IAO een oplossing zal uitwerken die tegemoetkomt aan deze eerder formalistische opmerking.

 

05.03  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben het niet met u eens dat dit een formalistische opmerking is. Het gaat over meer of minder vakbondsvrijheid en de monopolies die in ons land bestaan.

 

U zegt dat het nog niet officieel geagendeerd of besproken is in het comité van experts. De ondervoorzitter van dat comité is de heer Cortebeeck, baas van het ACV. Hij is lid van een comité dat moet oordelen over het niet-naleven van de verdragen door andere lidstaten en ondertussen zorgt hij ervoor dat in zijn eigen lidstaat België de regels worden overtreden of niet aangepast. Van schijnheiligheid gesproken, de heer Cortebeeck kent er wat van.

 

U zegt dat u binnen uw administratie zult overleggen op welke manier u aan de bekommernissen van de IAO zal kunnen tegemoetkomen. Mijn vraag is of dit een loze belofte is of u effectief een timing hebt opgesteld zodat we daarop te gepasten tijde kunnen terugkomen.

 

Ik denk dat het na twintig jaar wel tijd wordt dat dit voor eens en altijd wordt geregeld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Hans Bonte aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de hervorming van de banenplannen en meer specifiek de afschaffing van de lastenverlagende maatregelen voor 50-plussers op onze arbeidsmarkt" (nr. 9068)

- de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de afschaffing van de lastenverlaging ten voordele van 50-plussers" (nr. 9113)

06 Questions jointes de

- M. Hans Bonte à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la réforme des plans pour l'emploi et plus particulièrement la suppression des mesures de réduction de charges pour les plus de 50 ans sur notre marché du travail" (n° 9068)

- M. Guy D'haeseleer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la suppression de la réduction des charges en faveur des plus de 50 ans" (n° 9113)

 

06.01  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik vind het een beetje spijtig dat collega Doomst niet meer aanwezig is, want ik wil absoluut datgene beklemtonen waarmee hij geëindigd is, met name de noodzaak om ervoor te zorgen dat op onze arbeidsmarkt de 50-plussers niet in de verdrukking komen.

 

In die optiek maak ik mij bijzonder ongerust over wat vandaag en in de toekomst uw volle aandacht zal vergen, te weten het ontwerp van interprofessioneel akkoord en meer specifiek het luik over de vereenvoudiging van de banenplannen in dat akkoord.

 

Als ik goed geïnformeerd ben - de eerste vraag is dan ook of ik goed geïnformeerd ben en of deze stelling juist is -, zou in het interprofessioneel akkoord een maatregel voorzien zijn waarbij de bestaande lastenverlaging in hoofde van de 50-plussers wordt afgeschaft om het budget van ongeveer 261 miljoen dat daarvoor voorzien is te gebruiken ter versterking van de lineaire lastenverlaging.

 

Mevrouw de minister, ik heb zelf nogal wat simulaties daarover gemaakt, maar ik wil de voorzitter geen tweede keer vervelen met een powerpointpresentatie. Als het zo zou zijn dat dit vandaag nog steeds in dat ontwerpakkoord zit, dan moeten wij ons zeer goed bewust zijn van het feit dat wij door die zogenaamde vereenvoudiging, de kostprijs van 50-plussers op onze arbeidsmarkt in relatieve termen, dus in verhouding tot andere groepen in die arbeidsmarkt, aanzienlijk veel duurder maken, wetende dat die lasterverlaging toeneemt naarmate mensen ouder worden. Er is het gekende fenomeen op onze arbeidsmarkt dat bij ontslagen, bij collectief ontslag, het doorgaans de oudere mensen zijn die doorgestuurd worden. Dat blijkt ook uit de werkloosheidstatistieken van de voorbije jaren. Ook wanneer het goed gaat is dat gebruikelijk. Wanneer het slecht gaat - en wij horen elke dag op het nieuws hoeveel afvloeiingen er geprogrammeerd worden in de bedrijven - zou dit uiteraard een bijzonder dramatische maatregel zijn. Vorige week heb ik u daarvoor gewaarschuwd en vandaag wil ik mijn bekommernis uitdrukken in dat verband.

 

Ten eerste, is het juist dat die maatregel nog steeds op tafel ligt in dat ontwerp van professioneel akkoord?

 

Ten tweede, voorziet de regering desgevallend in een reparatie van dat deel van het interprofessioneel akkoord, precies om te vermijden dat wij de komende weken, maanden en jaren mensen van boven de 50 systematisch in de structurele werkloosheid duwen? Laten wij immers eerlijk zijn, het heractiveren van die leeftijdscategorie is heel wat moeilijker dan het heractiveren van jongere groepen en dus riskeren wij om betrokkenen effectief in structurele werkloosheid te parkeren.

 

06.02  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de regering is inderdaad al een tijdje bezig met de vereenvoudiging van de banenplannen. In het licht daarvan zou overwogen worden om de lastenverlaging voor werknemers ouder dan vijftig jaar af te schaffen. Die lastenverlaging varieert momenteel van 50 tot 800 euro per kwartaal, wat niet onaanzienlijk is, en bedraagt op jaarbasis ongeveer 258 miljoen euro. Dat bedrag zou dan worden overgeheveld naar de algemene lastenverlaging.

 

Uiteraard zijn wij vragende partij om zoveel mogelijk bevoegdheden naar de Gewesten over te hevelen, inclusief het doelgroepenbeleid waarover het hier gaat. Het is natuurlijk nog maar de vraag of dit uiteindelijk de bedoeling is van hetgeen op tafel zou liggen.

 

Mijn vraag is wat de filosofie is achter deze toch wel bizarre maatregel. Betekent het inderdaad dat het doelgroepenbeleid wordt overgeheveld naar de Gewesten? Vreest u niet dat de oudere werknemers nog meer uit de markt zullen geprijsd worden dan nu reeds het geval is? Het is toch wel zeer merkwaardig dat nu in deze barre economische tijden dit signaal wordt gegeven. De bedrijven zijn volop bezig met herstructureren en iedereen weet dat de oudere werknemers dan de meest kwetsbare groep vormen en dat zij massaal worden uitgestoten; vaak moeten zij als eersten het schip verlaten.

 

Het is tegenwoordig al niet zo simpel om de bedrijven ervan te overtuigen om volop in te zetten op dat toch wel belangrijk menselijk kapitaal dat die oudere werknemers vertegenwoordigen. Alleen doorgedreven lastenverlagingen kunnen hier soelaas brengen.

 

Het is wat ons betreft dan ook een totaal verkeerd signaal dat we met deze maatregel geven. Ik heb vandaag gelezen dat we, mocht deze maatregel ingang vinden, daarmee de loonkosten voor de oudere werknemers in een klap met 5% zouden verhogen omdat we 21.000 euro van de 36.000 euro lastenverlaging laten wegvallen.

 

Naar verluidt heeft uw goede vriend en collega, minister Vandenbroucke, u een brief geschreven. Het zal waarschijnlijk niet de eerste brief zijn die hij u geschreven heeft en wellicht ook niet de laatste. Hij zou u een brief hebben geschreven met het verzoek om deze geplande maatregel alvast niet door te voeren. Mijn vraag is niet hoe u op deze brief zult reageren – dat kan ik ondertussen wel vermoeden – maar of u inderdaad deze toch wel zeer bizarre maatregel zult handhaven.

 

Misschien nog belangrijker is de vraag of er op een ander vlak in compensatie wordt voorzien? Zo ja, hoe groot zal die enveloppe zijn? Het is van belang dat we in deze tijd op dat vlak duidelijkheid krijgen.

 

06.03 Minister Joëlle Milquet: U stelt een aantal vragen over de vereenvoudiging van de banenplannen. Hierover wordt momenteel gediscussieerd door en met de sociale partners in het kader van het IPA 2009-2010. Er liggen nu voorstellen ter tafel. We moeten nu proberen iets te doen om meer aandacht voor de 50-plussers te hebben. Als we een vereenvoudiging willen realiseren die ermee rekening houdt dat de bijdrageverminderingen identiek blijven voor alle betrokken werknemers, kunnen we maar beter hiervan afstappen. Eerst moeten we een echte vereenvoudiging hebben. Tegelijkertijd kunnen we sommige beperkte doelgroepen behouden. De vraag is echter: welke?

 

De sociale partners hebben een voorstel gedaan dat een beetje anders is. Momenteel proberen wij de verschillende voorstellen aan te passen. Het gaat echter over een delicate materie, waarover ik niet veel kan zeggen.

 

06.04  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. U hoeft inderdaad niet veel te zeggen om duidelijk te zijn. Ik bedoel daarmee dat ik nota neem van uw bekommernis in verband met een te veralgemeende vereenvoudiging van de banenplannen. Ik weet ook dat het bijzonder delicaat is om tijdens lopende onderhandelingen over het ontwerpakkoord versus het regeringsbeleid duidelijker te zijn.

 

Ik wil twee zaken benadrukken. Ten eerste, niets is slechter voor het beleid dan – het BHV-dossier is daarvan het beste voorbeeld – blindelings symbolen na te lopen. De vereenvoudiging van het banenplan is een van die politieke symbolen. Men moet natuurlijk wel opletten hoe en op welk moment men een vereenvoudiging doorvoert, voor er ongelukken van komen.

 

Dat brengt mij tot mijn tweede punt. Als men vandaag, in de huidige economische context, daadwerkelijk de lastenverlaging voor oudere werknemers als doelgroepmaatregel schrapt, dan is het evident dat de 50-plussers in de afdankinggolven die bezig zijn, zullen zitten. Daar zullen wij dan nog zeer lang veel geld en tijd moeten insteken met relatief beperkte resultaten.

 

Mevrouw de minister, ik wil u absoluut aanmoedigen om te proberen om in elk geval, ook in het delicate proces dat aan de gang is, de groep van oudere werknemers te blijven beschermen en de lastenverlaging waarvan die groep vandaag geniet ongemoeid te laten. Ik vermoed dat wij zeer snel het resultaat van het overleg zullen kennen. In die zin is onze waarschuwing op tijd gekomen.

 

06.05  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, u zegt dat er voorstellen op tafel liggen en we iets moeten doen. U zegt dus eigenlijk niet veel. U zegt dat men de bijdragevermindering voor iedereen zo veel mogelijk gelijk probeert te krijgen. Ik weet niet of dat de ultieme doelstelling van uw vereenvoudiging moet zijn. Ik denk dat er tussen dat en het verminderen van uw 104 tewerkstellingsmaatregelen, als ik mij niet vergis, nog een hele zone ligt.

 

U zegt dat men misschien iets moet doen voor bepaalde doelgroepen. De vraag is natuurlijk voor welke groepen. Ik denk dat het in deze economische tijd duidelijk is welke de meest kwetsbare groep op de arbeidsmarkt is. Dat is in het kader van de herstructurering nu eenmaal de groep van de oudere werknemers.

 

U kunt vandaag dus nog niet veel zeggen. Ik hoop alleen dat u geen verkeerde beslissingen neemt die heel ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de tewerkstellingsgraad, die al niet al te hoog ligt, van de oudere werknemers. U moet ook weten dat men aan Vlaamse kant klaar staat om zelf een doelgroepenbeleid voor de groep van 50-plussers te voeren. U kunt niet zeggen dat alles federaal moet worden gestuurd en tegelijkertijd een aantal doelgroepen in de kou laten staan, enerzijds, en alle initiatieven ter zake uit de regio’s afblokken, anderzijds. Ik wil u waarschuwen voor het nemen van drastische beslissingen ten aanzien van de oudere werknemers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "dienstencheques voor kinderopvang" (nr. 8482)

07 Question de Mme Martine De Maght à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "les titres-services pour l'accueil d'enfants" (n° 8482)

 

07.01  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de minister, deze vraag dateert al van een tijdje geleden. Tijdens de bespreking van het wetsontwerp inzake de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen I, eind juni, hebt u aangekondigd dat er overleg zou plaatsvinden tussen de federale regering en de deelregeringen inzake het uitbreiden van het federale dienstenchequessysteem. Daar zijn veel vragen over gesteld.

 

Met name inzake de sector van de kinderopvang – die uitgebreid werd besproken naar aanleiding van de voorstelling van het verslag van IDEA Consult – blijf ik met een aantal vragen zitten. Via het persbericht van 25 juni 2008 konden wij vernemen dat u zich samen met een werkgroep zou buigen over het gebruik van dienstencheques in de kinderopvang.

 

Wij vernemen dat er vandaag reeds door de Vlaamse Gemeenschap initiatieven ontwikkeld zijn – proeftuinprojecten, zoals ze genoemd worden – die toelaten dienstencheques te gebruiken voor kinderopvang tot 10 jaar. Het zijn pilootprojecten om te testen of het een haalbare kaart is op langere termijn te werken met dienstencheques.

 

Volgens de sector is er echter eerder nood aan een eenduidig statuut kinderopvang en aan extra kinderopvangplaatsen, meer dan er nood is aan bijkomende systemen als dienstencheques, die het de zelfstandige sector, met name de kinderdagverblijven, minicrèches, onthaalouders, zelfstandigen, alleen maar financieel en fiscaal moeilijker maken.

 

Bijkomende middelenstromen moeten vandaag fiscaal aangegeven worden. Daar moeten, zoals het systeem vandaag bestaat, dan ook extra belastingen op betaald te worden.

 

In dit verband heb ik een aantal vragen voor u. Wat waren de finale conclusies die voortvloeiden uit het overleg met de verschillende betrokken partners, zoals de Nationale Arbeidsraad, de Gemeenschapsregering, en de sector zelf?

 

Dat overleg had u aangekondigd in juni van dit jaar. Bent u tot een akkoord gekomen?

 

Is het Vlaamse initiatief in overleg met u en de federale regering opgestart? Is dat nu een federale of een Vlaamse bevoegdheid? Komt er in dat geval ook nog een federaal initiatief inzake kinderopvang via dienstencheques?

 

07.02 Minister Joëlle Milquet: Over het dossier van de uitbreiding van de dienstenchequesactiviteiten wordt nog steeds overlegd met de sector, maar binnenkort zullen ook de Gemeenschappen erbij betrokken worden. Ik van mijn kant zou de ouders en de opvang aan huis tussen 17 uur en 19 uur willen verzekeren, ofwel na de schooluren, teneinde hen te helpen bij de verzoening van werk en gezin.

 

Bovendien zou deze maatregel aansluiten bij het doel meer banen te creëren en zwartwerk te regulariseren. Ik heb de sector al verschillende keren ontmoet, waarover ik trouwens al verslag uitgebracht heb. Er liggen al verschillende mogelijkheden op tafel. Binnenkort staat er nog een ontmoeting met de kabinetten van de Gemeenschappen op het programma.

 

Niets is definitief. Wij zitten in een overlegfase en luisteren naar de verschillende voorstellen. Toch moet ik ook benadrukken dat de moeilijke budgettaire situatie waarin wij ons bevinden slechts een beperkt aantal middelen overlaat voor nieuwe initiatieven in 2009.

 

De prioriteit werd gegeven aan de bestendiging van het huidige systeem waarvoor ik een structurele financiering heb verzekerd, hetgeen op zijn beurt de indexering van de werknemers en de veiligheid voor de onderneming verzekert.

 

Binnenkort heb ik een aantal andere vergaderingen op mijn kabinet. Ik zoek naar een specifieke oplossing voor de kinderopvang met het specifieke stelsel van de dienstencheques. Wij moeten specifieke vorming en toezicht hebben en wij moeten daarvoor de betrokkenheid hebben van de specifieke instellingen van de Gemeenschappen. Op die manier kunnen wij zekerheid bieden.

 

Ik zal binnenkort nieuwe voorstellen doen. Deze voorstellen worden op mijn kabinet uitgewerkt. Ik zal ze aan de verschillende leden van de betrokken organisaties versturen. Op die basis hoop ik vooruitgang te kunnen boeken. Misschien kan ik daarover een akkoord bereiken in de regering.

 

07.03  Martine De Maght (LDD): Als ik het goed heb begrepen, mevrouw de minister, is het overleg nog niet afgerond. Ik had enige duidelijkheid gewenst over de vraag of dit nu al dan niet een federale materie is. Moeten wij voorzien in een dienstenchequesysteem om kinderopvang te organiseren? Ik ben er zelf geen voorstander van. Moeten wij die gesprekken aangaan en organiseren? Van juni tot nu zijn er Vlaamse initiatieven geweest. Die proeftuinen zijn er. Er zal via dienstencheques kinderopvang worden gerealiseerd maar dan vanuit Vlaanderen.

 

Ik heb mij onvoldoende geïnformeerd naar de toestand in Wallonië. Het gebeurt vandaag vanuit Vlaanderen. Is er dan nog nood aan een federaal initiatief? Is er nog geen duidelijkheid over de situatie in Vlaanderen? Ik heb hierop in feite nog altijd geen antwoord gekregen.

 

07.04 Minister Joëlle Milquet: Er is natuurlijk geen sprake van een verplichting. Als de Vlaamse Gemeenschap haar eigen stelsel wil organiseren, kan zij dat. Dit zal een mogelijkheid zijn en dat zal van de verschillende reacties afhangen van de verschillende Gemeenschappen. Ik ben er zeker van dat wij met een goed, specifiek stelsel een echte uitbreiding van ons federale stelsel kunnen bekomen. Als de Vlaamse regering hierin geen nood ziet dan zal dit minder duur worden voor de federale staat. De andere Gewesten kunnen dat dan gebruiken. Dit zal afhangen van eenieders goede wil.

 

07.05  Martine De Maght (LDD): Als u er toch mee doorgaat, zou ik ervoor willen pleiten om voor één systeem te kiezen zonder versnippering. Op die manier krijgen de gebruikers ook duidelijkheid. Het lijkt mij niet opportuun om een zelfde systeem zowel op federaal als Vlaams niveau te organiseren. Ik ben daar al helemaal geen voorstander van.

 

Ik zal hier zeker nog eens op terugkomen in de toekomst. Ik hoop dat de gesprekken die u nog zult voeren, meer duidelijkheid zullen brengen.

 

07.06 Minister Joëlle Milquet: Het federale systeem kan ook het enige systeem worden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Jean-Jacques Flahaux à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la coordination des horaires de formation avec les horaires des transports en commun" (n° 8537)

08 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "het op elkaar afstemmen van het tijdschema voor opleiding en de dienstregeling van het openbaar vervoer" (nr. 8537)

 

08.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, madame la ministre, je voudrais d'abord remercier les collaborateurs de votre cabinet qui connaissent très bien le dossier concernant l'égalité des chances.

 

Madame la ministre, vous avez annoncé vouloir mettre en place une politique de formation rénovée. Je ne peux que vous féliciter et pour vous aider en la matière, j'aimerais porter à votre connaissance une situation qui m'interpelle.

 

Un de mes administrés qui va suivre une formation à La Louvière m'a fait part de sa surprise face à la manière dont est organisée la formation en question. Le lieu de formation est situé dans la périphérie de La Louvière. Un bus est donc nécessaire pour se rendre de la gare de La Louvière au centre en question. Ce bus existe bel et bien mais le souci est qu'il ne dessert le lieu de formation qu'une fois par heure et y arrive à 07.54 heures, soit dix minutes après le début de la session de formation. Il repasse le soir pour aller à la gare dix minutes avant la fin de la session, ne permettant pas au stagiaire de le prendre, sauf à moins de venir une heure à l'avance et à moins d'attendre plus de trois quarts d'heure après la fin des cours. Du coup, les stagiaires sont obligés de prendre leur véhicule, ce qui, en cette période où le ministre Magnette prône une série de formules – que nous devons soutenir – en matière de transport en commun pour protéger notre planète, est quelque peu paradoxal.

 

Madame la ministre, pour favoriser l'emploi préférentiel des transports en commun, les formations ne pourraient-elles, en allongeant la période de formation d'un ou deux jours, calquer leurs horaires de début et de fin de session sur les horaires des bus? Pouvez-vous œuvrer pour que cette préoccupation soit prise en compte dans l'organisation des formations en général?

 

On pourrait aussi plaider pour que les horaires des transports en commun changent; c'est votre collègue M. Antoine qui a cela dans ses attributions. Je pense qu'il serait plus simple d'adapter les horaires de formation aux horaires de bus. C'est un moyen très concret pour contribuer à la promotion des transports en commun.

 

08.02  Joëlle Milquet, ministre: Monsieur Flahaux, j'espère que vous allez être tête de liste à la Région et vous retrouver au Parlement wallon pour poser les questions à qui de droit. En effet, pour vos deux questions, il s'agit de compétences régionales.

 

En ce qui concerne la mobilité intra-wallonne, Dieu sait s'il y a eu des investissements avec une augmentation de 44% du nombre de bus et de trajets.

 

Quant aux formations, elles relèvent des compétences régionales, en tout cas en ce qui concerne leur organisation. Il est vrai que je suis attentive au fait que les partenaires sociaux, quod non sans doute, fassent des avancées en matière de formations. Mais ici, nous sommes vraiment dans l'organisation des formations au niveau régional.

 

08.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): C'est ce qui est embêtant dans notre drôle de pays! En matière de santé particulièrement, il est inacceptable de voir que parce que c'est l'autre, on ne fait rien!

 

Je ne vous mets pas en cause mais c'est à de tels problèmes que les gens sont confrontés.

 

On dit toujours, ce n'est pas nous, ce sont les autres!

 

Je suis parlementaire fédéral et je compte le rester.

 

Le président: La ministre fédérale ne sait pas vous répondre. Adressez-vous à un ministre régional!

 

08.04  Joëlle Milquet, ministre: Mais je peux vous donner d'autres indications par rapport à la politique des transports wallons!

 

08.05  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, mais elle siège dans la majorité au niveau régional aussi. Donc, j'imagine qu'elle pourra relayer…

 

08.06  Joëlle Milquet, ministre: Je pourrais aussi répondre en ma qualité de présidente de parti!

 

Par ailleurs, reconnaissons que des efforts ont été consentis en ce qui concerne la problématique des stagiaires et de l'emploi, en collaboration avec les autres ministres régionaux. Des accords de mobilité ont porté sur l'extension des lignes hors frontières. Une augmentation énorme de l'offre a eu lieu en matière de transports en commun. Elle est bien plus importante que sous l'ancienne législature, où votre parti siégeait d'ailleurs. Mais nous n'allons pas polémiquer ni mener des campagnes électorales régionales ici à propos des bilans et autres! Je vous enverrai un petit prospectus.

 

Le président: En ce qui concerne les aspects techniques – je ne me prononce pas sur le fond – cette question aurait dû être refusée.

 

08.07  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, je ne suis pas compétent pour refuser les questions!

 

Je serai vraiment soulagé quand toutes ces politiques seront refédéralisées! Je tiens à le préciser. Je n'aurai de cesse de travailler en ce sens tant en matière de santé qu'en matière de politique d'emploi.

 

Le président: En matière de santé, c'est peut-être vrai, mais en matière de transports, nous sommes très contents d'avoir régionalisé les transports, après qu'un ministre d'Audenaerde et un ministre liégeois ont exercé la tutelle sur les transports en commun à Bruxelles.

 

08.08  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je ne parlais pas des transports! Je le précise! Vive l'Europe!

 

08.09  Joëlle Milquet, ministre: (…)

 

08.10  Jean-Jacques Flahaux (MR): Tout à fait! Sinon, on aurait failli avoir le franc flamand et le franc wallon! Quelle horreur!

 

Le président: Les Bruxellois et les Wallons auraient eu l'euro et les Flamands auraient fait ce qu'ils désiraient!

 

08.11  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je suis un bon Zinneke, en partie wallon, en partie flamand!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Jean-Jacques Flahaux à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'interdiction aux demandeurs d'emploi d'occuper un emploi pendant les périodes d'interruption de leur formation" (n° 8538)

09 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "het aan werkzoekenden opgelegde verbod om te werken tijdens de onderbrekingsperiode tussen opleidingen" (nr. 8538)

 

09.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je voulais aborder un autre point, celui de la formation des demandeurs d'emploi stagiaires. On va peut-être encore me rétorquer que ce n'est pas de la compétence du fédéral. Ce sont souvent des sessions de formation assez espacées, parfois plus d'un mois, périodes pendants lesquelles le stagiaire redevient demandeur d'emploi. Il pourrait donc mettre à profit ces interruptions pour travailler. Or le FOREM lui interdit de travailler plus de deux jours pendant chaque intervalle. S'il va au-delà, il perd son droit à la formation.

 

Madame la ministre, ne trouvez-vous pas choquant qu'un service de l'emploi empêche un travailleur de prester des contrats à durée déterminée ou en intérim, lui permettant par là même de ne pas coûter à la collectivité et de se maintenir en dynamique professionnelle? Y a-t-il une explication logique et recevable à cette interdiction, à moins que ce soit encore régional? Dans le cas contraire, qu'allez-vous faire pour la lever?

 

09.02  Joëlle Milquet, ministre: En fait, il s'agit de stagiaires en formation qui ont des offres d'emploi. Qui dit qu'ils ne peuvent travailler plus de deux jours? Pendant la formation?

 

09.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Non, entre deux formations. Notre pays est tellement compliqué.

 

09.04  Joëlle Milquet, ministre: Je ne connais pas cette règle; ce doit être une règle régionale… Ce n'est du tout fédéral et cela ne vient pas de l'ONEM.

 

09.05  Jean-Jacques Flahaux (MR): Vive la France!

 

09.06  Joëlle Milquet, ministre: Êtes-vous sûr de vous? Cela me semble étrange. Par contre, qu'on demande à quelqu'un de suivre une formation et de ne travailler que deux jours si celle-ci en prend trois, c'est logique. Avez-vous vu une réglementation régionale qui imposerait de ne travailler que deux jours?

 

09.07  Jean-Jacques Flahaux (MR): Si on pouvait enlever les obstacles de ce style, ce serait positif.

 

09.08  Joëlle Milquet, ministre: C'est peut-être lié à l'implication dans la formation qui exige une présence à mi-temps.

 

09.09  Jean-Jacques Flahaux (MR): Ce n'est pas pendant la période de formation mais entre deux formations. C'est un point important.

 

Le président: Je voudrais ouvrir une parenthèse avant de vous rendre la parole pour dire que nous sommes submergés de questions. Je crois que les ministres ont autre chose à faire que de venir passer des heures inutiles pour répondre à des questions oiseuses. De temps en temps, il y a une question pertinente et intelligente mais beaucoup d'autres sont écrites par d'autres, qui sont ânonnées par le parlementaire qui ne sait même pas de quoi il parle. La plus-value de la présence des ministres pour répondre à des questions, c'est zéro!

 

En outre, nombre de questions sont redondantes, d'autres relèvent d'autres autorités et il faudrait que les services législatifs opèrent un tri et suppriment les questions qui n'ont pas lieu d'être. C'est hallucinant!

 

09.10  Jean-Jacques Flahaux (MR): Quand on devient parlementaire, on ne nous fournit pas un guide pour la traversée de la jungle des institutions belges…

 

Le président: Je ne vous jette pas la pierre, je parle des services législatifs de la Chambre!

 

09.11 Joëlle Milquet, ministre: Il serait intéressant de travailler sur un ou deux thèmes. Un débat pourrait être organisé autour de ces derniers et des suggestions pourraient être faites.

 

Le président: Cela serait beaucoup plus intéressant que cette multitude de questions.

 

09.12  Jean-Jacques Flahaux (MR): Selon moi, une autre solution existe. Je pense d'ailleurs qu'elle a déjà été abordée en Conférence des présidents. Ainsi, dans un premier temps, toutes les questions seraient écrites et, en l'absence de réponse dans les 15 jours, les questions pourraient être posées oralement. Cela aurait le mérite d'inciter le ministre à répondre rapidement.

 

Le président: Il serait peut-être opportun que vous fassiez savoir à quelques-uns de vos collègues qu'il faut regretter un hit-parade des questions paru dans la presse à la veille des élections, avec l'octroi de trois étoiles à un député X parce qu'il a posé 452 questions, et d'une seule étoile à un député Y parce qu'il n'en a posé que 20. Il faudrait arrêter cette course aux questions qui n'ont aucune consistance. Il est préférable de poser 20 questions pertinentes que 400 questions inutiles. Cela dit, en posant 400 questions, on se voit attribuer trois étoiles dans "Le Soir"! Permettez-moi d'en rire.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Luc Goutry aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de aanwervingsvoorwaarden en de regularisering van IBF-werknemers in ziekenhuizen" (nr. 9078)

10 Question de M. Luc Goutry à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "les conditions de recrutement et la régularisation des travailleurs du FBI (Fonds budgétaire interdépartemental) dans les hôpitaux" (n° 9078)

 

10.01  Luc Goutry (CD&V): Mevrouw de minister, zoals u weet, staat IBF voor het Interdepartementaal Begrotingsfonds. Dat is een erfenis van de jaren ’80 toen wij met tewerkstellingsmaatregelen werden geconfronteerd. Wij hebben toen een hele reeks nepstatuten gemaakt, zoals het DAC en het BTK, omdat er toen veel geld was via het Interdepartementaal Begrotingsfonds. Zoals met dat soort statuten dikwijls gebeurt, beginnen zij een bepaald leven en worden zij achteraf niet meer van hun tijdelijk statuut ontheven. Het worden gewoon structurele werknemers.

 

Op dit ogenblik werken er zo ruim 5.500 fulltime equivalenten, werknemers in ziekenhuizen, zowel psychiatrische als algemene ziekenhuizen, nog altijd onder het IBF-statuut. Het probleem daarbij is dat een ziekenhuis daarvoor subsidies krijgt, maar die zijn ontoereikend, want de subsidies volgen de anciënniteit en de index niet. Slechts een vijfde van die statuten is via de verpleegdagprijs geïncorporeerd en dus mee gekoppeld aan de stijgende kosten voor het ziekenhuis. De rest is min of meer forfaitair. Dat kost voor een instelling, een ziekenhuis of een psychiatrische kliniek, ruwweg ongeveer 7.000 euro per IBF’er. Het komt neer op een niet-vergoede totaalkost van 11 miljoen euro. De ziekenhuizen ontlopen dus 11 miljoen euro. Ook vandaar komt het probleem van de onderfinanciering van de ziekenhuizen.

 

De sector heeft natuurlijk veel moeite om dat te blijven dragen. Daarom hebben wij in het regeerakkoord – wij hebben daarover nog samen onderhandeld – een passus laten inschrijven waarbij de zogenaamde nepstatuten - die wij natuurlijk anders genoemd hebben - bij wijze van een soort overgangsmaatregel in volwaardige statuten opgelost en geïncorporeerd worden. Dat zou in casu voor de IBF’ers betekenen dat zij in de verpleegdagprijs werkelijk als volwaardige personeelsleden geïntegreerd worden.

 

Mijn eerste vraag aan u is of u ondertussen, in afwachting van de incorporatie, want dat stuk van het regeerakkoord is bij mijn weten nog niet direct aan de orde, bij wijze van overgangsmaatregel ermee akkoord kunt gaan de forfaitaire loonbijdrage gaandeweg aan te passen, zodat die niet verder divergeert.

 

Er is echter nog een bijkomende complicatie. Om IBF’er te worden moet men 12 maanden volledig werkloos zijn. Wij stellen vast dat beroepen die te maken hebben met ziekenhuizen over het algemeen knelpuntberoepen zijn.

 

Men vindt moeilijk mensen. Die IBF’ers moeten dus worden opgevuld door nieuwe mensen die bovendien beantwoorden aan de voorwaarden van de volledig uitkeringsgerechtigde werkloosheid gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de indiensttreding. Nu blijkt dat die mensen niet gemakkelijk meer te vinden zijn. Men vindt dus geen kandidaten. Dat heeft een dubbel nadeel: men is zijn IBF dan ook kwijt. Dus, men heeft niet alleen in de plaats geen andere werknemer – men heeft dus eigenlijk iemand te kort –, men is bovendien de subsidie kwijt van het interdepartementaal begrotingsfonds.

 

Mevrouw de minister, vandaar heb ik de volgende twee vragen aan u.

 

Gaat u akkoord om die forfaitaire loontoelage aan te passen, in afwachting van de uitvoering van het regeerakkoord?

 

Bent u het ermee eens om de aanwervingsvoorwaarde van twaalf maanden werkloosheid te versoepelen? Eigenlijk is dat toch niet nodig. Op het ogenblik dat iemand werkloos is, quid hoe lang, en hij voldoet aan de voorwaarden om opgenomen te worden in het personeelskader van een ziekenhuis, waarom zouden we die persoon dan niet via dat IBF-statuut laten beginnen?

 

10.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer Goutry, de eerste vraag van uw vraagstelling valt onder de bevoegdheden van mijn collega Laurette Onkelinx, omdat het een kwestie is van lonen.

 

10.03  Luc Goutry (CD&V): Ik heb de vraag ook aan haar gesteld. Eigenlijk blijkt dat het nog meer uw bevoegdheid zou zijn, omdat het gaat over een tewerkstellingsfonds.

 

10.04 Minister Joëlle Milquet: Ja, uw tweede vraag.

 

10.05  Luc Goutry (CD&V): Maar ook een beetje de eerste vraag, over de loontoelage. Naar blijkt, is ook dat uw competentie. Minister Onkelinx beslist over de erkenningsnormen, over de personeelsbezetting, enzovoort. De betaling van dat soort tewerkstellingsmaatregelen – want dat is het: een tewerkstellingsmaatregel – is uw bevoegdheid.

 

10.06 Minister Joëlle Milquet: Zo? Ik heb in ieder geval wel een antwoord.

 

10.07  Luc Goutry (CD&V): U hebt zeer veel bevoegdheden.

 

10.08 Minister Joëlle Milquet: Wat de werkloosheidsvoorwaarden aangaat, kan ik het volgende stellen.

 

In het regeerakkoord wordt aangegeven dat de loonlasten voor die werknemers geïntegreerd zullen worden in de ligdagprijs – en dat is een bevoegdheid van minister Onkelinx – zodat die werknemers via de subsidiëring zullen worden gefinancierd. Daardoor wordt het IBF op een structurele wijze geïntegreerd in de financiering van de ziekenhuizen.

 

Ik ben mij bewust van het feit dat de opgelegde verplichting inzake de werkloosheidsduur om te kunnen worden aangeworven in het raam van het IBF, voor problemen kan zorgen omwille van bepaalde tekorten op de arbeidsmarkt. Daarom ben ik bereid – en ik zal dat ook doen – om te onderzoeken of de werkloosheidsvoorwaarden kunnen worden versoepeld, zodat er kan worden voorzien in de vervanging van vrijgekomen IBF-plaatsen in de verschillende ziekenhuizen.

 

Ik zal dus de diensten van de FOD WASO en de RVA vragen hiertoe een voorstel uit te werken dat rekening houdt met de beschikbare arbeidskrachten op de arbeidsmarkt.

 

Uw vraag is dus heel doeltreffend.

 

10.09  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, vooral uw antwoord is zeer doeltreffend. Dat zou werkelijk een zeer goede zaak zijn. Die IBF’s staan nu immers open. Men heeft ze nodig maar men vindt geen mensen die voldoen aan die voorwaarden. Wij zijn allemaal door hetzelfde gebeten. Wij moeten zo snel mogelijk de mensen aan het werk krijgen. Dus waarom zouden wij die voorwaarden niet versoepelen?

 

Ik wil toch vragen of u het volgende toch eventjes wil nakijken. U hebt het geciteerd. In het regeerakkoord staat dat het de bedoeling is dat wij dit volledig integreren in het verpleegdagprijsbudget. Daarom zou het misschien nuttig zijn om binnen de regering even te bespreken of men in afwachting niet reeds die subsidie kan verbeteren zodat nadien de integratie in het verpleegdagprijsbudget beter zou kunnen zijn. Het is misschien de bevoegdheid van mevrouw Onkelinx. Het moet immers natuurlijk in het verpleegdagprijsdossier komen. Dat is natuurlijk voor het RIZIV en Volksgezondheid.

 

Het is een dossier dat voortdurend tussen u beiden zal blijven pendelen en ik zal het verder opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "moslimfeestdagen" (nr. 9084)

11 Question de Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "les jours de fête musulmans" (n° 9084)

 

11.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, de VOEM of Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims pleit voor een systeem waarbij iedere werknemer vrij zijn officiële feestdagen kan kiezen. Moslims zouden zo zelf kunnen bepalen of ze tijdens het Offerfeest gaan werken of niet. In ruil daarvoor kunnen ze dan op Kerstmis of Pasen werken.

 

Is dat een officiële vraag vanuit de moslimgemeenschap, die ook door de moslimexecutieve wordt ondersteund? Bent u voorstander van een dergelijk flexibel systeem? Acht u het werkbaar in de praktijk? Heeft de Nationale Arbeidsraad daarover al een advies verleend?

 

11.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw Smeyers, gisteren heb ik daaromtrent een voorstel geformuleerd. Er is inderdaad een vraag van een moslimorganisatie. Het betreft een algemeen probleem.

 

In antwoord op uw vraag in verband met verlofdagen ter gelegenheid van religieuze feesten, ben ik van mening dat het mogelijk zou zijn om in een vlottende verlofdag te voorzien die door iedereen naar keuze kan worden opgenomen, voor religieuze redenen of niet.

 

Dat biedt de kans om die dag eventueel voor een religieus feest van een godsdienst op te nemen. De verlofdag zou het totaal aantal verlofdagen echter niet wijzigen.

 

Het beste is volgens mij om een advies aan de NAR te vragen over die problematiek. Het is niet zo eenvoudig, maar het mag geen echt probleem creëren voor de ondernemingen.

 

We zullen ook geen extra dag inlassen. Misschien is het idee van een vlottende dag een goed idee, maar we moeten daarover een advies van de sociale partners krijgen. Dat was het voorstel dat ik gisteren formuleerde.

 

11.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, het is dus een piste die u bewandelt. Er is nog geen akkoord met de NAR.

 

11.04 Minister Joëlle Milquet: Wij krijgen die vraag elk jaar en tot nu toe heeft niemand iets ondernomen. Het is belangrijk dat de sociale partners dat bekijken. In sommige ondernemingen vormt de afwezigheid een groot probleem.

 

Het is een goed idee. In Frankrijk was er ook een debat daaromtrent in het Parlement. Het is interessant om dat debat te voeren.

 

11.05  Sarah Smeyers (N-VA): Ik vind het een minder goede piste. Ik vrees immers voor een sneeuwbaleffect, waarbij andere religieuze strekkingen ook een bepaalde feestdag zullen wensen.

 

11.06 Minister Joëlle Milquet: Dat kan ook om andere redenen, zoals bijvoorbeeld 11 juli.

 

11.07  Sarah Smeyers (N-VA): Dat is niet bepaald een feestdag van een religieuze strekking.

 

Ik denk dat van dat alles een officiële feestdag te maken voor een sneeuwbaleffect zal zorgen. U haalt nu zelf 11 juli aan. De Vlaamse partijen zijn daarvan al jaren voorstander en er kan daarover geen akkoord worden bereikt.

 

Dergelijke pistes roepen bij mij vragen op omtrent de haalbaarheid ervan. We denken dat het systeem van officiële feestdagen op die manier zal worden onderuitgehaald. Ik vind het nu ook niet bepaald een toonbeeld van integratie als we met al die andere feestdagen rekening zullen houden. Ik vrees eerlijk gezegd dat de piste die dan wordt bewandeld, waarbij die mensen wel zouden kunnen komen werken op kerstdag of op een andere feestdag, irrealistisch is.

 

Immers, vele bedrijven en fabrieken sluiten op die dagen sowieso. Zeker in de kerstperiode zal er geen werk zijn.

 

We zullen wel zien wat ervan komt. Ieder zijn idee, maar ik steun het alleszins toch niet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Jean-Jacques Flahaux à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "le versement des primes CECA aux salariés licenciés dans le cadre de restructuration d'entreprises sidérurgiques" (n° 9097)

12 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de betaling van de EGKS-vergoedingen aan werknemers die werden ontslagen in het kader van een herstructurering van een staalbedrijf" (nr. 9097)

 

12.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, il s'agit d'une question qui, hélas, redeviendra certainement d'actualité prochainement avec les annonces entendues ces jours derniers.

 

En effet, j'ai dû passer avec mon collaborateur à peu près 25 heures à gérer cette problématique. En fait, suite au problème du plan de restructuration chez Duferco Clabecq, une personne d'origine italienne s'est vu mise en prépension par cette société. Dans ce cadre, une première convention collective – encore d'un niveau fédéral – a été signée, fin 2001, entre les syndicats de l'entreprise et la société en question. Une annexe a ensuite été signée par les salariés faisant référence à ladite convention collective.

 

Cependant les salariés n'avaient pas pris connaissance de la CCT en question. Quand bien même l'auraient-ils lue que la majorité ne l'aurait pas comprise, à commencer par la personne en question, étant comme beaucoup d'origine étrangère et maîtrisant donc mal le français. On sait que Duferco à Clabecq engage une écrasante majorité de travailleurs d'origine italienne.

 

Or celle-ci mentionnait que les salariés, pour faire valoir leur droit à la prépension, conformément à la convention collective n° 17, conclue au sein de la CNT le 19 décembre 1974, en application de l'arrêté royal du 7 décembre 1992 relatif à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle, devaient, en échange d'une avance faite par Duferco sur les primes CECA à venir, signer une cession pour solde de tous comptes, de ces dernières ou autre(s) aide(s) auxquelles ils auraient éventuellement droit, en faveur de la société Duferco.

 

Ce qui semblait une mesure louable puisque les salariés, indemnisés plus tôt, pouvaient ainsi faire face à leur changement de vie, devenait une spoliation de fait: en effet, la société, arguant de l'article de la CCT suscité, après avoir versé une somme bien en deçà du montant des indemnités CECA dues au salarié, a gardé la différence.

 

Cela revient à dire que l'entreprise s'est servie de ces primes pour renflouer sa trésorerie aux dépens des salariés licenciés. Il semblerait d'ailleurs que ce ne soit pas son premier coup en la matière: lors du rachat des Forges de Clabecq, les salariés licenciés par cette dernière, dont mon administré faisait déjà partie, puis repris par Duferco n'avaient déjà pas touché la même prime CECA, ce qui avait permis à l'entreprise de payer pendant près d'un an les salariés avec leur propre prime, soit sans débourser un cent. Les salariés n'avaient alors rien dit par crainte de perdre leur emploi en cas de contestation.

 

Madame la ministre, je comprends bien que, pour sauver des emplois, les entreprises en difficulté cherchent à minimiser leurs coûts dans une telle période. Et, à mon avis, cela ne s'arrangera pas de sitôt.

 

C'est d'ailleurs bien au nom du sauvetage financier de ces entreprises que les accords de Namur de 1973 ont mis en place une règle anti-cumul entre les indemnités de mutation versées par l'ONEM et la prime CECA. Mais cela doit-il aller jusqu'au point de déposséder en plus les salariés mis en prépension d'une partie de cette prime surtout lorsqu'il s'agit de sauver l'emploi des salariés encore actifs? N'est-ce pas demander une solidarité excessive à des gens qui ont travaillé dur toute leur vie que de les priver d'une partie des droits reconnus dans des textes européens?

 

Vous comprendrez, madame la ministre, qu'en cette période difficile, cette question prenne une acuité toute particulière. Aussi, j'aimerais que vous nous précisiez une nouvelle fois ce que la loi dit en matière de règlement financier de ces indemnités avec avance, ce d'autant plus que c'est l'ONEM qui a la charge du montage des dossiers de demandes de prime CECA et qu'il serait donc préférable qu'il sache clairement comment agir au mieux des intérêts financiers des salariés.

 

La loi protège-t-elle les salariés quant au règlement en totalité du montant qui leur est dû? Pouvez-vous nous dire si vous avez eu des informations concernant d'autres dérives en la matière? Si oui, quelles mesures comptez-vous prendre pour moraliser de manière rapide ces pratiques dans l'intérêt et la sauvegarde des intérêts des salariés concernés? Comptez-vous actualiser et clarifier les accords de Namur en question afin d'éviter tout conflit dommageable entre les salariés et leur entreprise? Comment comptez-vous agir pour que les salariés lésés recouvrent rapidement leurs droits?

 

12.02  Joëlle Milquet, ministre: Monsieur Flahaux, les aides CECA sont la conséquence du Traité CECA. Il s'agit d'une vieille législation et de réglementations qui ont été abrogées en 2002. La dernière possibilité concrète d'indemnisation remonte à mars 2006.

 

Il est vrai que lorsque la demande d'intervention était acceptée par la Commission, c'était l'ONEM qui était chargé de verser directement aux travailleurs le montant des aides. Le montant était demandé ultérieurement au niveau de la Commission. Le principe était que le montant était directement versé aux travailleurs, mais il est arrivé que les entreprises aient décidé de verser elles-mêmes une avance sur le montant des aides octroyées aux travailleurs. Dans ce cas, elles pouvaient récupérer les sommes versées auprès de l'ONEM pour autant que les travailleurs concernés aient signé une cession de créance. Cette dernière était jointe au dossier des travailleurs et le montant des avances était alors versé aux entreprises, le solde éventuel étant versé aux travailleurs. C'est ce qui s'est produit dans le cas de la société Duferco puisque celle-ci avait conclu avec les partenaires sociaux une convention collective prévoyant un prélèvement d'un montant de 200.000 francs belges à l'époque à titre d'avance sur les aides CECA.

 

Ces paiements ont été effectués en deux étapes: le premier, de 50.000, le 21 septembre 1999 et le solde, de 150.000, après le 21 décembre 1999. Les travailleurs n'ont pas été préjudiciés par cette manière de procéder parce que la cession de créance signée par les travailleurs n'était valable qu'à concurrence du montant de l'avance versée par la société Duferco. Il en découle que dans les cas où les travailleurs pouvaient bénéficier d'un montant d'aide supérieur à 200.000, seuls 200.000 francs belges ont été versés à la société Duferco par l'ONEM. Tout ce qui dépassait ce montant a été versé directement au travailleur.

 

Je ne pense pas qu'il y ait des cas où l'ONEM aurait versé à Duferco plus que le montant prévu par la cession de créance, mais on peut vérifier. Si votre administré souhaite poser des questions plus précises sur le calcul exact des sommes qui lui ont été versées ou qui auraient dû l'être, en fonction de sa situation personnelle, je l'invite à se renseigner auprès de l'ONEM, à l'administration CECA (téléphone: 02/515.41.11). Ce service pourra l'informer de manière plus précise.

 

12.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la ministre, je vous remercie. Je pense qu'il y a eu des paiements plus importants que les 200.000 francs belges en question. Nous vous transmettrons les documents et nous prendrons contact avec le service en question.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Madame la ministre, on a informé les parlementaires du fait que vous pouviez rester parmi nous de 15.00 heures à 16.30 heures. Un certain nombre d'entre eux ne se sont pas présentés puisqu'ils ont été prévenus que la réunion s'arrêtait à 16.30 heures.

 

Je ne peux dire à qui on répond et à qui on ne répond pas. À un moment donné, il faut une règle. Je ne sais pas jusqu'à quelle heure vous pouvez rester.

 

Peut-on encore faire quelques questions tout en sachant que des parlementaires peuvent encore arriver? Je viens de dire à quelqu'un de ne pas venir.

 

12.04  Joëlle Milquet, ministre: Je peux transmettre des réponses écrites.

 

Le président: On peut transformer les questions en questions écrites, ce qui n'empêche pas de recevoir maintenant le texte de la réponse. Les questions nos 8857 et 8911 de Mme Camille Dieu ainsi que les questions nos 9098 et 9099 de M. Jean-Jacques Flahaux sont transformées en questions écrites.

 

12.05  Joëlle Milquet, ministre: J'ai demandé l'avis de la Commission de la protection de la vie privée, au sujet de la question sur le GPS, et en l'absence de réponse, nous avons réitéré notre demande. Je peux cependant déjà donner mon texte.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.35 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.35 uur.