Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Economie, de la Politique
scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
van dinsdag 9 december 2008 Namiddag ______ |
du mardi 9 décembre 2008 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.
La séance est ouverte à 14.17 heures et présidée par M. Bart Laeremans.
01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de afwijkingen op het monopolie bouwen met een architect" (nr. 8942)
01 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les dérogations au monopole des architectes en matière de construction" (n° 8942)
01.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Op 4 juli 2007 besliste de Conferentie van gouverneurs om in de toekomst strikter op te treden tegen de afwijkingen op het monopolie van architecten te beperken. Men maakt daarbij onderscheid tussen nieuwbouw, een verbouwing en het oprichten van een bijgebouw. Terwijl er vroeger voor de burgerlijke ingenieurs geen enkel probleem was, is in de loop der jaren zelfs de praktijk gegroeid dat men voor alle ingenieurs, inclusief industriële en technische ingenieurs, de afwijking eenmalig gaf, voor het bouwen van hun eigen woning. Nu is men zo strikt geworden dat alle afwijkingen van de voorbije jaren worden tenietgedaan en dat men zelfs voor de burgerlijke ingenieurs beperkingen invoert.
Omwille van die zeer strikte interpretatie van het College van gouverneurs rijst de vraag of het nog wel zin heeft om afwijkingen aan te vragen bij de gouverneur. Is het niet beter dat de minister zelf de reglementering duidelijk aanpast en de beslissing automatisch door de administratie laat nemen, met eventueel een beroepsmogelijkheid bij de minister?
Momenteel kunnen de betrokkenen geen georganiseerd of administratief beroep instellen, bij de minister of een andere instantie, tegen de beslissing van de gouverneur. Het enige wat zij kunnen doen, is naar de Raad van State gaan. Men weet heel goed dat dit in de regel niet gebeurt, niet alleen omdat het lang duurt, maar vooral omdat een procedure bij de Raad van State met juridische bijstand veel meer kost dan het aanspreken van een architect voor het tekenen van een woning.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, is de striktere toepassing, door de gouverneurs, van de reglementering inzake afwijkingen op het monopolie van de architecten in uw opdracht of in samenspraak met u gebeurd? Welke zijn de redenen voor de striktere toepassing, gelet op het verleden?
Ten tweede, komt het aan de besloten vergadering van de gouverneurs toe om afwijkingen op de reglementering veralgemeend op te leggen?
Ten derde, kunt u een overzicht geven van de verleende afwijkingen in de jaren 2006, 2007 en 2008, per provincie, per gouverneur en voor welke diploma’s?
Ten vierde, zult u de reglementering ter zake aanpassen aan de door het College van gouverneurs afgesproken striktere toepassing? Welke procedures zult u volgen voor een eventuele aanpassing van de reglementering?
Ten slotte, zult u in de toekomst in een beroepsmogelijkheid voorzien voor de betrokkenen, zonder dat zij daarvoor naar de Raad van State moeten trekken?
01.02 Minister Sabine Laruelle: De striktere toepassing gebeurt noch in opdracht van, noch in samenspraak met mijzelf.
In dit verband heeft de Raad van State in de zaak 26.763 van 26 juni 1986 reeds het volgende gesteld. Ik citeer: “het hanteren van een criterium op grond waarvan alle regelingen die eraan voldoen zonder verder onderzoek, bekwaam worden geacht om de plannen voor hun eigen woning op te stellen er echter niet toe kan leiden dat al diegenen die aan het criterium niet automatisch voldoen en zonder onderzoek van de concrete gegevens van de zaak geacht worden niet de vereiste kennis en bekwaamheid te bezitten. Dat zulks immers strijdig zou zijn met het beginsel dat alle aanvragen tot afwijking individueel moeten worden beoordeeld. Ook impliceert dit de toetsing aan een algemene beleidslijn welke hier onder meer is de kennis en bekwaamheid op het gebied van bouwtechniek en architectuur, dat die kennis en bekwaamheid niet uitsluitend een zaak van diploma’s hoeft te zijn”.
De Conferentie van gouverneurs heeft een beslissing genomen, maar dit neemt niet weg dat de gouverneur geval per geval moet oordelen en de afwijking mag toestaan op voorstel van het schepencollege. De beslissing van de conferentie is niet juridisch bindend voor de gouverneur.
Het overzicht dat u vraagt, kan niet binnen dit korte tijdsbestek worden geleverd en de gouverneurs hebben geen wettelijke verplichtingen de afwijkingen te communiceren aan de Orde van architecten of aan de bevoegde minister.
Ik zal de provinciegouverneurs verzoeken me deze informatie te bezorgen.
De bepaling in artikel 4, lid 2, van de wet van 20 februari 1939 laat veel ruimte voor interpretatie en komt de rechtszekerheid niet ten goede, zoals blijkt uit de vele beroepen bij de Raad van State. Ze vormen een uitzondering op het eerste lid dat zegt dat de provincie, de gemeente, de openbare instellingen en de particulier een beroep moeten doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering van de werken voor welke door de wetten, besluiten en reglementen een voorafgaande aanvraag voor toelating tot bouwen is opgelegd.
Deze bepaling, in combinatie met artikel 1792, beoogt de bescherming van het algemeen belang, met name, de algemene veiligheid. Het verlenen van de afwijking mag dus maar gebeuren indien er voldoende garanties zijn dat de veiligheid niet in het gedrang komt.
Afgezien van het veiligheidsprobleem genieten woningen die worden gebouwd zonder architect niet in dezelfde mate van bescherming in hoofde van het artikel 1792. Zo rust er op de aannemer bijvoorbeeld geen verzekeringsplicht waardoor de bouwheer of degene die het huis van hem koopt bij gebrek aan de woning een eventuele schadevergoeding kan mislopen.
Momenteel wordt nagedacht over een aanpassing van deze afwijzing. Deze zal in nauwe samenwerking met de Orde van architecten, die dit probleem bestudeert, en de provincie tot stand komen.
01.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Dank u, mevrouw de minister. Dat is inderdaad duidelijk. Ik onthoud in elk geval dat de striktere toepassing door het College van gouverneurs als algemene regel juridisch niet bindend is en dat de gouverneur nog altijd geval per geval een afwijking kan toestaan. Dat is het belangrijkste wat ik uit uw antwoord onthoud.
Op dit moment interpreteren sommige gouverneurs het algemene besluit van het College van gouverneurs als: wij staan geen afwijkingen meer toe, wij houden ons strikt aan de veralgemeende regel. Ik begrijp uit uw antwoord dat die regel niet juridisch bindend is en dat een gouverneur nog altijd geval per geval een afwijking kan toestaan.
01.04 Minister Sabine Laruelle: Het kan, geval per geval, niet in het algemeen. Wij moeten meer transparantie hebben. De wet dateert wel uit 1939, dus uit de vorige eeuw. De gouverneurs hadden toen meer bevoegdheden en meer gewicht dan nu. Misschien moeten wij de evaluatie maken: is het nog normaal of niet, is het goed of niet?
De gouverneur kan geval per geval beslissen, voor mensen die later bouwen. Het is een beetje…
01.05 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik heb nog een vraagje. Ik ben nog niet zo lang kamerlid. Mevrouw de minister, u gaat een schrijven richten om informatie op te vragen. Moet ik mijn vraag schriftelijk stellen of gaat u automatisch antwoorden?
01.06 Minister Sabine Laruelle: Ik zal schriftelijk antwoorden
01.07 Stefaan Vercamer (CD&V): Stel ik de vraag nog eens schriftelijk?
01.08 Minister Sabine Laruelle: Het is nog niet gebeurd, maar ik zal een schrijven richten aan de gouverneurs. Ik kijk ook na bij de Orde van architecten om te zien of het mogelijk is meer transparantie in het systeem te brengen.
Ik zeg niet dat de gouverneur het niet meer zal doen.
Je ne dis pas que le gouverneur ne le fera plus à l’avenir, mais il faut peut-être limiter et avoir beaucoup plus de cohérence.
01.09 Stefaan Vercamer (CD&V): U zult mij die informatie dus schriftelijk bezorgen? Ik moet daarvoor geen speciale inspanning meer doen?
01.10 Minister Sabine Laruelle: Ik heb de schriftelijke informatie nog niet.
01.11 Stefaan Vercamer (CD&V): Maar u zult ze mij bezorgen? Ik moet geen nieuwe vraag stellen?
01.12 Minister Sabine Laruelle: Geen probleem. En als u mij een e-mailadres meedeelt, kan ik de brief ook opsturen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Normaal komt nu de vraag van mevrouw Lahaye-Battheu, maar de heer Tommelein heeft gevraagd te mogen voorgaan, omdat hij van hier moet wegvliegen, heb ik begrepen. Ik vermoed dat men hiertegen geen bezwaar zal hebben.
01.13 Bart Tommelein (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik zal dat uiteraard goedmaken met mijn collega Sabine Lahaye-Battheu.
02 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het beroep van vastgoedmakelaar" (nr. 8731)
02 Question de M. Bart Tommelein à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la profession d'agent immobilier" (n° 8731)
02.01 Bart Tommelein (Open Vld): Mevrouw de minister, het beroep van vastgoedmakelaar is gereglementeerd op basis van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van dienstverlenende, intellectuele beroepen.
In artikel 3 van deze wet wordt melding gemaakt van het feit dat, als het gereglementeerde beroep wordt uitgeoefend in het kader van een rechtspersoon, haar bestuurders, zaakvoerders of werkende vennoten, die persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefenen, die daadwerkelijk de leiding waarnemen van de diensten waar het beroep wordt uitgeoefend, dienen te worden ingeschreven op het tableau van de beoefenaars.
Ten eerste, betekent artikel 3, tweede lid, van de kaderwet dat de regel van het eerste lid enkel van toepassing is op de bestuurders, zaakvoerders of werkende vennoten, waarbij de bestuurders degenen zijn die in de raad van bestuur van bijvoorbeeld een nv zetelen? Zijn zaakvoerders dan degenen die de bvba leiden en staan werkende vennoten dan tegenover stille vennoten in de commanditaire vennootschap of hebben deze werkende vennoten ook betrekking op een bvba of een nv? Bestaat ter zake rechtspraak?
Ten tweede, kan met bovenvermelde, eerste interpretatie een degelijke controle op het illegaal uitoefenen van het beroep worden gegarandeerd?
Ten derde, zult u desgevallend wetgevende maatregelen nemen om dit euvel te verhelpen?
02.02 Minister Sabine Laruelle: Artikel 4 van de kaderwet van 3 augustus 2007 en artikel 3 van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen specificeren nergens dat het alleen om werkende vennoten binnen een commanditaire vennootschap zou gaan. De tekst bepaalt wel dat het moet gaan om zaakvoerders, bestuurders en werkende vennoten die persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefenen of die de daadwerkelijke leiding waarnemen van de diensten waar het beroep wordt uitgeoefend. Deze dienen ingeschreven te zijn op het tableau of de toelating te hebben gekregen om het beroep occasioneel uit te oefenen.
De bedoeling van de wetgever is diegenen die onder het zelfstandig statuut het beroep in de vennootschap daadwerkelijk uitoefenen of die de leiding hebben over de diensten waar de activiteit wordt uitgeoefend te verplichten lid te zijn van het instituut. Daarenboven wil men juist bestuurders die noch de activiteit zelf uitoefenen, noch de gereglementeerde activiteit superviseren vrijstellen van inschrijving. Het zou strijdig zijn met de geest van de wet om te besluiten dat als werkende vennoten de gereglementeerde activiteit uitoefenen binnen een andere vennootschapsvorm, de commanditaire vennootschappen worden vrijgesteld van inschrijving op het tableau. Of er hierover al rechtspraak bestaat is mij niet bekend.
Wat betreft uw tweede vraag, de hypothese die u stelt zou een dergelijke controle inderdaad onmogelijk maken maar aangezien deze interpretatie niet correct is, rijst dit probleem niet.
Wat betreft uw laatste vraag, indien vast komt te staan dat dit effectief problemen oplevert, zal ik overwegen om de nodige – wetgevende – maatregelen te treffen.
02.03 Bart Tommelein (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor dit duidelijk en zeer correct antwoord.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Josée Lejeune à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la mission de médiateur de crédit du CeFIP" (n° 8822)
03 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de opdracht van kredietbemiddelaar van KefiK" (nr. 8822)
03.01 Josée Lejeune (MR): Madame la ministre, la crise financière et économique qui touche notre pays fait l'objet de nombreux débats dans différents milieux. Elle préoccupe un grand nombre de citoyens, parmi lesquels des indépendants ou futurs indépendants désirant créer ou développer leur propre entreprise. La conjoncture actuelle ne favorise pas les investissements et les institutions financières pourraient se montrer de plus en plus réticentes à l'octroi d'un prêt nécessaire aux indépendants pour lancer leur activité.
Pour faire face à ce problème, vous avez récemment proposé de confier au Centre de connaissances du financement des PME (CeFIP) une nouvelle mission afin de gérer les difficultés occasionnées directement par un problème de financement. En plus de sa mission de centralisation, d'exploitation et de transmission de l'information aux autorités compétentes, le CeFIP s'est vu attribuer une mission de médiateur du crédit aux entreprises, mission qui permettra à toute personne ayant rencontré des difficultés de s'adresser au Centre, d'y introduire un dossier pour examen et tenter de trouver une solution, notamment grâce à la concertation entre les acteurs au sein du comité ad hoc ou à la saisie du gouvernement en cas de problèmes majeurs non résolus. Cette proposition constitue un progrès pour les indépendants qui n'avaient d'autre moyen que d'introduire leur dossier au Fonds de participation et d'abandonner leur projet en cas de refus de l'octroi d'un crédit et une mesure favorisant le développement de l'activité économique.
Madame la ministre, quand le CeFIP sera-t-il en mesure d'assurer cette nouvelle fonction? Pouvez-vous me donner des précisions quant aux formalités et à la procédure? Prévoyez-vous des conditions ou des exceptions à l'admission d'un dossier auprès de l'organisme en question?
Votre projet a trouvé un écho positif auprès de la Région wallonne où un service de médiateur au crédit sera créé d'ici janvier 2009. Qu'en sera-t-il dans les deux autres Régions? Un mécanisme de coopération sera-t-il prévu entre le CeFIP et les éventuelles solutions régionales?
03.02 Sabine Laruelle, ministre: Madame Lejeune, ma proposition de confier au CeFiP un rôle central dans l'évaluation de la cause ou des conséquences de la crise financière et économique a fait l'objet d'un accord unanime avec les Régions. Des groupes de travail mixtes ont été mis en place. La Banque nationale de Belgique aura évidemment aussi son rôle à jouer. C'est donc bien en lien avec les deux institutions que le CeFiP analysera plus spécifiquement les effets sur l'octroi de crédit aux entreprises, notamment aux plus petites.
Il est prématuré de donner des précisions quant aux formalités et à la procédure. Cependant, le CeFiP se préoccupe déjà maintenant de cette nouvelle mission et, en lien avec les Régions, il analyse la situation et met en place toute cette procédure de médiation.
Le médiateur du crédit s'adressera à l'ensemble des entreprises, chefs d'entreprise, commerçants, artisans, professions libérales, candidats entrepreneurs, qui rencontrent des difficultés dans l'obtention d'un crédit de quelque ordre que ce soit, qu'il s'agisse de lancer une entreprise, de développer son entreprise, etc. C'est bien à l'ensemble des entrepreneurs ou candidats entrepreneurs, quel que soit le secteur dans lequel ils sont actifs, que le médiateur s'adressera.
Les trois Régions sont déjà représentées au sein du comité de pilotage du CeFiP. Elles n'ont pas attendu pour s'atteler à la tâche. C'est d'ailleurs un lieu qui a été avalisé, car il ne s'agit pas d'un organe fédéral, mais d'un organe où chacun est représenté.
La politique des banques en matière de crédits est souvent active tant au niveau belge, européen que transnational. C'est la raison pour laquelle, les Régions flamande et bruxelloise ont confié ce rôle de médiateur. J'ai entendu que la Région wallonne souhaitait mettre en place son propre service de médiation. Selon les contacts qui ont été pris, elle proposerait plutôt d'être le "front office" et de travailler en lien étroit avec le CeFiP pour faire remonter des demandes ou des plaintes par leur intermédiaire. Des contacts sont donc pris afin d'éviter les doubles emplois et de brouiller l'information.
03.03 Josée Lejeune (MR): Madame la ministre, je le constate, il s'agit d'une avancée très importante pour l'ensemble des entreprises, surtout pour les indépendants et les futurs indépendants. J'espère que les résultats seront tangibles assez rapidement. Je suppose, pour être déjà à pied d'œuvre actuellement, que nous ne rencontrerons aucun souci en la matière.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "schijnzelfstandigheid" (nr. 8904)
04 Question de M. Luk Van Biesen à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les faux indépendants" (n° 8904)
04.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, twee jaar geleden werd de wet opgemaakt die de schijnzelfstandigheid moest aanpakken. In heel die procedure stonden wij schouder aan schouder om die wet op te stellen. We hebben heel wat contacten gehad met cijferberoepen en anderen om dat te realiseren. We zijn natuurlijk heel blij dat die wet er dan ook is gekomen.
Een van de onderdelen van die wet behelst de oprichting van een commissie ter regeling van de arbeidsrelaties. Blijkbaar is tot nu toe die commissie nog nooit samengekomen. Nochtans is die commissie een onderdeel van de algemene regeling om de zogenaamde jacht op schijnzelfstandigen efficiënter te maken.
De wet werd in december 2006 goedgekeurd en bevat een aantal criteria om de aard van de arbeidsrelaties te beoordelen, zoals de wil van de partijen om onder het zelfstandigenstatuut te werken, de vrijheid om het werk te organiseren en de mogelijkheid van het bedrijf om een hiërarchische controle uit te voeren.
Tevens bevat die commissie een rulingcommissie waartoe werkgevers en werknemers zich kunnen richten als zij twijfels hebben over de aard van de arbeidsrelatie.
Dat alles moest tegen 1 januari 2008 worden opgezet, maar dat is blijkbaar nog niet gebeurd, en het is nu medio december 2008.
Ik ben van mening dat de strijd tegen schijnzelfstandigheid – ik ben ervan overtuigd dat u die mening deelt – een prioriteit moet blijven voor de RSZ en de diensten van de sociale inspectie.
Mevrouw de minister, bevestigt u dat standpunt? Wat is de oorzaak van de laattijdige oprichting? Is er een verandering in het aantal schijnzelfstandigen ten overstaan van 2007, en het optreden daaromtrent? Heeft de administratie bijkomende acties gevoerd, tegenover een jaar geleden, om dat fenomeen aan te pakken? Hoeveel heeft de strijd tegen schijnzelfstandigen dit jaar opgebracht?
04.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Biesen, de zogenaamde wet betreffende de aard van de arbeidsrelatie beoogt in de eerste plaats een correcte kwalificatie van alle arbeidsrelaties. Het uitgangspunt daarbij is dat de beide stelsels van de sociale zekerheid – werknemers en zelfstandigen – op voet van gelijkheid worden behandeld bij de beoordeling van een arbeidsrelatie.
Bovenal beoogt de wet een correcte kwalificatie van alle arbeidsrelaties.
Mijn prioriteit is dan ook zowel de strijd tegen de schijnzelfstandigen als tegen het schijnwerknemerschap, alsook het nastreven van de rechtszekerheid.
De discussies omtrent de oprichting van die commissie werden wel degelijk opgestart. Van meet af aan was er echter een meningsverschil over de lokalisatie van die commissie. Sommigen zijn van mening dat die commissie dient te worden opgericht binnen de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Dat is het standpunt van mijn collega Milquet.
Dit heeft voor mij geen zin aangezien deze FOD enkel bevoegd is voor het werknemersstelsel.
Gelet op het uitgangspunt van de wet dat beide stelsels gelijk zijn, dringt een andere, neutrale plaats zich op. Ter zake heb ik reeds in mei 2008 het advies gevraagd van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO’s. Dit advies bevestigt mijn standpunt. De Hoge Raad legt de nadruk op de gelijkheid tussen de twee stelsels van de sociale zekerheid. De Raad wil absoluut vermijden dat een eenzijdige werking van de commissie zou leiden tot bevoordeling van een van beide stelsels.
De Hoge Raad stelt voor de commissie zowel in de RSZ als het RSVZ te lokaliseren met alternerende zittingen. De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg is niet geschikt aangezien deze enkel bevoegd is voor het werknemersstelsel. Een andere mogelijkheid is bijvoorbeeld de FOD Sociale Zekerheid. Beide stelsels zitten in die FOD.
Op haar beurt vroeg mijn collega, mevrouw Milquet, het advies van de NAR ter zake. De voornaamste conclusies van de NAR zijn de volgende. Voor de administratieve afdeling van de commissie sluit de NAR zich aan bij het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO’s. Wat de normatieve afdeling betreft, vraagt de NAR een evenwichtige locatie voor deze afdeling.
In het laatste begrotingsconclaaf werd afgesproken dat de oprichting van deze commissie zo snel mogelijk dient te worden afgehandeld. Voor mij is het echter heel duidelijk. Ik wil geen lokalisatie voor slechts een stelsel. Ik wil een evenwicht en een neutrale lokalisatie.
Ik neem dan ook de nodige initiatieven om deze werkzaamheden terug op te starten en dit in samenwerking met mijn collega’s Onkelinx en Milquet.
Het aantal vrijwillige aansluitingen bij de RSZ door de werkgevers die de situatie van schijnzelfstandige regulariseren, zoals bepaald in artikel 340 van de programmawet van 27 december 2006, alsook het aantal herkwalificaties naar een arbeidsovereenkomst, vallen onder de bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken. Ik heb die cijfers niet.
De reeds bestaande maatregelen voor controle van de gevallen van uitsluiting van schijnzelfstandigen worden voortgezet. Er werden tevens nieuwe maatregelen genomen zoals de deelname van de inspectiedienst van de RSVZ aan de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst, de SIOD. Er is ook een nieuwe procedure voor technisch overleg en uitwisseling van gegevens tussen het RSVZ, de RSZ en de Inspectiedienst van de FOD Sociale Zekerheid.
Deze nieuwe procedure heeft twee doelstellingen. Enerzijds moet ze de controle-inspanningen richten op de activiteitensectoren met een bestaand risico. Anderzijds moet er een betere coördinatie zijn tussen diensten voor een snellere verwerking van de dossiers. 180 dossiers werden behandeld sinds maart 2008.
Ten slotte, de informatie over de bedragen die worden geïnd door de RSZ in het kader van de strijd tegen de schijnzelfstandigheid valt onder bevoegdheid van mijn collega mevrouw Onkelinx.
04.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik hoop dat u de draad terug kunt opnemen en een oplossing kunt geven zodat deze commissie eindelijk tot stand kan komen. Het zou gek zijn dat een zo belangrijke wet, waarvoor toch heel wat inspanningen zijn geleverd dode letter blijft vanwege het getouwtrek tussen een aantal ministers die zeggen dat het hun bevoegdheid is of hun bevoegdheid niet is.
Er is nu eindelijk een uitspraak, zowel van de Nationale Arbeidsraad als van de Hoge Raad. Het is duidelijk dat u aan zet bent, mevrouw de minister. Wij hopen dan ook snel tot een oplossing te komen.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de dienstencheques voor pas bevallen zelfstandigen" (nr. 7601)
05 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les titres-services pour les travailleuses indépendantes qui viennent d'accoucher" (n° 7601)
05.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb u al een aantal keren ondervraagd over dit onderwerp, ook tijdens de vorige legislatuur, toen deze maatregel werd ingevoerd.
Deze maatregel was welkom bij de jonge zelfstandige moeders. Zij krijgen sinds 1 mei 2007 105 gratis dienstencheques van de federale overheid, om hen bij te staan in het huishouden. Er wordt hen dus hulp in het huishouden ter beschikking gesteld. In een vorige vraag heb ik u al eens gesignaleerd dat vandaag nog altijd niet alle jonge zelfstandige moeders de maatregel kennen. Dat blijft spijtig genoeg nog altijd een pijnpunt. Ik krijg geregeld nog mails van vrouwen die mij erop wijzen dat die maatregel nog altijd veel te weinig bekend is.
Een tweede pijnpunt, dat ik vandaag vooral eens wil aanstippen, is het feit dat de dienstencheques na acht maanden vervallen. Soms is er een probleem in steden waar er lange wachtlijsten zijn. De cheques vervallen soms vooraleer de jonge moeders een beroep hebben kunnen doen op de hulp. Ik heb de casus gekregen van een jonge moeder. Zij is in mei 2008 bevallen en staat op de wachtlijst. Zij vreest dat zij op die wachtlijst zal staan tot januari, de maand waarin haar dienstencheques spijtig genoeg vervallen.
Ik wil u vandaag dus vragen of u op de hoogte bent van dit knelpunt, namelijk dat er een maatregel is – er worden 105 dienstencheques ter beschikking gesteld voor jonge zelfstandige moeders – maar dat die, door de wachtlijsten, dode letter blijft. Is het mogelijk om de geldigheidsduur van de dienstencheques in die gevallen te verlengen of ziet u een andere oplossing?
05.02 Minister Sabine Laruelle: De minister van Werk heeft, sinds 1 mei 2008, de mogelijkheid afgeschaft om vervallen dienstencheques om te ruilen, terwijl dit in het verleden wel mogelijk was.
Er bestaan inderdaad wachtlijsten bij sommige erkende ondernemingen. Deze situatie baart mij zorgen, vooral inzake de doeltreffendheid van de moederschapschulp voor zelfstandigen. Daarom dient men de zelfstandige vrouwen beter te informeren over de geldigheidsduur van de dienstencheque en de mogelijkheid bij een later gebruik ervan de cheque om te ruilen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van acht maanden, mits een kost van 25 cent per omgeruilde cheque.
Deze informatie zal worden verstrekt door de socialeverzekeringsfondsen. In 2009 zal ik een voorstel doen voor een hervorming, aanpassing en verbetering van de socialeverzekeringsfondsen. Te weinig vrouwen vragen de cheque. Te weinig zelfstandigen vragen de verzekering. Wij moeten, via de socialeverzekeringsfondsen, die informatie verstrekken. Ik zal ook een minimum aan informatie verplicht maken voor de socialeverzekeringsfondsen, niet alleen voor de dienstencheque, maar voor alle rechten van het sociale statuut.
Daarenboven heb ik als minister voor de zelfstandigen verkregen dat er twee verbeteringen aan het systeem worden aangebracht. De maximumtermijn voor de aanvraag van de moederschapshulp werd van 6 op 15 weken na de bevalling gebracht voor de geboortes vanaf 1 juli 2008.
Ten tweede zullen vanaf 2009 de 105 dienstencheques sneller door de socialeverzekeringsfondsen mogen worden uitbetaald, te weten vanaf de bevalling. Men moet dus niet wachten tot op het einde van het moederschapsverlof. Ik hoop op die manier een verbetering te verwezenlijken.
05.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u verwijst dus eigenlijk naar uw collega van Werk om te zeggen dat vroeger omruiling mogelijk was, maar dat het sinds 1 mei 2008 niet meer mogelijk is?
05.04 Minister Sabine Laruelle: We moeten dat doen voor de termijn van acht maanden.
05.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik heb nog een laatste vraag. Toen u de maatregel hebt voorgesteld, hebt u gezegd dat er voor u twee pistes zijn. De zelfstandige jonge moeder moet kunnen kiezen om zich ofwel te laten bijstaan in het huishouden, ofwel in haar zelfstandige zaak. De eerste piste is intussen gerealiseerd, de tweede volgens mij nog altijd niet.
05.06 Minister Sabine Laruelle: Ik werk aan die tweede piste met de vrouwelijke middenstandsorganisaties. Voor sommige beroepen is het gemakkelijker dan voor andere. In de landbouwsector, bijvoorbeeld, bestaat het. In het Frans zijn dat de services de remplacement, maar de vervanger kan de koeien, de tractor of de hectaren niet meenemen. Het is niet zo gemakkelijk als voor een boekhouder. We moeten dus oppassen.
In het moederschapsverlof heb ik ook een andere vorm van flexibiliteit ingevoerd vanaf 2009. De zelfstandige krijgt nu acht weken, waarvan één week voor de bevalling en twee weken erna. De vijf andere weken kunnen ze in een periode van vijf maanden opnemen. Er is dus meer flexibiliteit. Stap voor stap is er echt verbetering voor de vrouwelijke zelfstandigen.
05.07 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Vanaf wanneer treedt die spreiding van de acht weken in werking?
05.08
Minister Sabine Laruelle: Vanaf 2009.
05.09 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Voor volgend jaar?
05.10 Minister Sabine Laruelle: Er komt meer flexibiliteit. Een week voor de bevalling en twee weken erna zijn verplicht. De vijf andere weken kan men in één keer opnemen. Men kan de acht weken in één keer opnemen, ofwel kan men afwisselend een week werken en een week thuisblijven. Men zal dus vijf maanden de tijd krijgen om die vijf weken op te nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw de minister, ik dank u. Vraag nr. 8782 van de heer Steegen is uitgesteld. Vraag nr. 8666 van mevrouw Snoy mag schriftelijk worden beantwoord.
05.11 Sabine Laruelle, ministre: Ce serait bien qu'on nous prévienne. Si vous le savez avant, je préfèrerais le savoir aussi. Ce n'est pas grave mais si un jour elles sont toutes remises, je préfèrerais être au courant.
De voorzitter: Nu is het aan minister Magnette, maar ik weet niet of die al in de buurt is. De eerste vraagsteller is al aanwezig.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 14.54 heures à 15.06 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 14.54 uur tot 15.06 uur.
06 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Klimaat en Energie over "misbruiken met de Car-pass" (nr. 8176)
06 Question de M. Renaat Landuyt au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les abus concernant le Car-Pass" (n° 8176)
06.01 Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, waarde collega’s, de wet van 11 juni 2004 legt aan de verkoper van een tweedehandsvoertuig dat reeds in België is ingeschreven, de verplichting op aan de koper een Car-pass af te leveren. Deze verplichting is van kracht geworden per 1 december 2006 en is de vrucht van een goede samenwerking tussen de vroegere minister van Consumentenzaken en de minister van Mobiliteit.
Nogal wat autoverkopers leveren de Car-pass pas af na de verkoop, met name aansluitend op een technische keuring die men ook doet na de verkoop. Hiermee wordt het nut van de Car-pass, dat erin bestaat de consument te beschermen en hem een feitelijk bewijs te geven van de kwaliteit van het voertuig, in het bijzonder van het aantal kilometers dat het voertuig heeft gereden, aangetast. De essentie van de Car-pass is dat men bij het aangaan van de koop weet of men een wagen koopt met een correct weergegeven aantal kilometers. Daarom werd de Car-pass ingevoerd. Als men de Car-pass aflevert na de verkoop, dan klopt er uiteraard iets niet in het beschermingsmechanisme.
Dat is ook wat de vrederechter uiteindelijk in Roeselare in een gewoon geschil heeft beslist. Iemand had een wagen gekocht en merkte nadien op dat de verkoop niet kon doorgaan omdat hij geen Car-pass had gekregen. De verkoper wierp op dat hij de Car-pass kreeg bij de technische keuring die zou plaatsvinden na de verkoop. Desondanks heeft de vrederechter, op grond van de wetteksten, gezegd dat op het moment dat men de koop doet, men moet kunnen inschatten of de wagen een correct weergegeven aantal kilometers heeft. Men moet dus de Car-pass krijgen op het moment waarop men de beslissing van de koop neemt, niet op het moment van de levering van het voertuig, bij wijze van spreken. Dit lijkt mij een belangrijke uitspraak voor de betrokken consument, maar eigenlijk ook voor alle andere consumenten die nog niet kunnen genieten van de juiste praktijk, met name het krijgen van de Car-pass – de identiteit van de wagen – op het moment van het aangaan van de koop, niet op het moment van de levering, vandaar mijn vragen.
Gelet op het feit dat nu ook de rechtspraak de, volgens mij correcte, interpretatie geeft van wat bedoeld was in de wet, vraag ik mij af of u, in uw hoedanigheid van minister van Consumentenzaken, stappen zult ondernemen om de consumenten bewust te maken van hun recht op een Car-pass voor de verkoop?
Mijn volgende vraag is misschien nog belangrijker. Zult u richtlijnen geven aan de vzw Car-pass en aan de autoverkopers opdat ze zouden handelen volgens de bepalingen van de wet en volgens de juiste interpretatie ervan door de vrederechter in Roeselare?
Een derde, bijkomende vraag is of er al dan niet controles worden uitgevoerd op het correct hanteren van het mechanisme van de Car-pass?
06.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Landuyt, zodra mijn diensten vernamen dat een vonnis was geveld waarbij wegens de te late aflevering van de Car-pass de verkoop werd ontbonden, hebben zij dat vonnis opgevraagd. Het is eenduidig; aan de wettelijke verplichting werd niet op tijd voldaan, wat leidde tot de ontbinding van de koopovereenkomst.
De bekendheid van het Car-pass-systeem laat inderdaad nog te wensen over. Een recent onderzoek door Test-Aankoop heeft dat bevestigd. Toch is er een geleidelijke verbetering vast te stellen sedert de effectieve start van het systeem in december 2006.
Bij de lancering hebben de betrokken federale overheidsdiensten, Economie en Mobiliteit, samen met de vereniging die op grond van de wetgeving is erkend voor de centrale registratie van de kilometerstanden, Car-pass, een folder laten drukken die via de instellingen voor technische keuring werd verdeeld. Meer dan een miljoen exemplaren werden ondertussen verdeeld. Op de website van de FOD Economie is deze folder onder elektronische vorm beschikbaar, naast een toelichting bij de wetgeving en FAQ.
Car-pass levert binnen haar communicatiebudget bijzondere inspanningen voor de kenbaarheid. Tijdens de voorbije vakantieperiode liep een radiospot via diverse zenders en er kwamen aanduidingen in diverse gespecialiseerde magazines. Mijn collega voor Mobiliteit heeft daarover al meer informatie verstrekt in antwoord op een vraag.
Naar mijn mening zal vanuit dat eerste vonnis ter zake een krachtig signaal uitgaan. Het zijn vooral de verkopers die beducht moeten zijn voor de gevolgen van het niet-afleveren van de Car-pass ten laatste op het ogenblik van de verkoop. Naar ik heb vernomen, zal de beroepsvereniging Federauto binnenkort in haar ledenblad een artikel ter zake plaatsen.
Wat uw derde vraag aangaat, in 2007 gebeurden er 769 controles waarbij de naleving van de wet van 11 juni 2004 werd onderzocht. In 2008 werd een dergelijk onderzoek bij 571 ondernemingen verricht.
Voor de toekomst kan ik u al mededelen dat er in het kader van de globale planning die de Algemene Directie Controle en Bemiddeling heeft uitgewerkt, in 2009 opnieuw een algemeen onderzoek rond bedoelde wetgeving is gepland. Tweehonderd ondernemingen zullen daartoe worden aangedaan.
In het kader van andere controles zullen zeker nog bijkomende onderzoeken worden gevoerd. De modaliteiten en de data ter zake liggen op dit ogenblik echter nog niet vast.
06.03 Renaat Landuyt (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord, in het bijzonder voor uw antwoord op mijn eerste en mijn derde vraag. Mijn bezorgdheid gaat echter uit naar mijn tweede vraag.
Ik begrijp dat Federauto over de kwestie communicatie met haar leden zal voeren. Het probleem is echter dat voornoemde vereniging waarschijnlijk een praktijk propageert, of minstens tolereert, waarbij na de verkoop naar de technische keuring wordt gegaan. Zulks wordt gedaan omdat de technische keuring van een tweedehandswagen slechts twee maanden geldig is. Er wordt dus gewacht om naar de technische keuring te gaan, met als gevolg dat ook wordt gewacht met het afleveren van de juiste Car-pass. Voornoemde Car-pass krijgt men immers pas na de technische keuring.
De richtlijnen van de sector waren, tot de uitspraak in kwestie tenminste, dat zoals vroeger wordt verkocht en dat bij de levering, na de technische keuring, een Car-pass wordt afgeleverd. Het is precies deze praktijk die door het vonnis is tegengesproken, volgens mij terecht aangezien deze praktijk ingaat tegen de bedoeling en de letter van de wet.
Er zouden dus van de administratie duidelijke richtlijnen naar de sector moeten gaan dat zij moet stoppen met de praktijk in kwestie. Iedere, professionele verkoper maakt, op aanraden van de sectorverantwoordelijke, waarschijnlijk dezelfde fout. Het is precies om daartegen in te gaan dat ik uw steun vraag, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Zoé Genot au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la publicité de certaines entreprises de crédit à la consommation" (n° 8194)
07 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Klimaat en Energie over "de reclame van bepaalde instellingen voor consumentenkrediet" (nr. 8194)
07.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, le 12 mars dernier, je vous posais une question sur les publicités de certaines sociétés de crédit à la consommation. Celle-ci concernait entre autres une société d'offre de crédit responsable d'un envoi personnalisé faisant la publicité pour une offre d'ouverture de crédit proposant un gsm comme cadeau de bienvenue. Ce n'est malheureusement pas une pratique rare.
Cette problématique ne semble absolument pas remise en cause puisque cette même société vient de refaire un envoi personnalisé faisant la publicité pour une offre d'ouverture de crédit avec cette fois comme cadeau un lecteur de dvd portable.
Dans votre réponse à ma question du 12 mars, vous parliez d'une évaluation en cours de la loi sur les pratiques de commerce, ainsi que de propositions de réforme qui devaient être soumises à la consultation du Conseil de la consommation.
Monsieur le ministre, où en est l'évaluation de la loi sur les pratiques de commerce? Quelles améliorations prévoyez-vous par rapport à la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation et les propositions de réforme dont vous parliez en mars dernier? Un avis a-t-il été demandé au Conseil de la consommation par rapport à ces propositions de réforme? Quand? Quels autres acteurs ont-ils été consultés?
Maintenant que la directive sur le crédit à la consommation a été adoptée, quel suivi prévoyez-vous? Quelles adaptations sont-elles obligatoires? Certains craignent une régression des droits des consommateurs; pouvez-vous les rassurer? Quel est le calendrier?
Le ministre Van Quickenborne travaille sur la publicité. Comment délimitez-vous les compétences dans ce domaine?
07.02 Paul Magnette, ministre: En ce qui concerne la réforme de la loi sur les pratiques du commerce, l’avant-projet de loi élaboré par Me De Bauw, qui ne constitue à ce stade qu’un document de discussion, a été soumis pour avis aux instances normalement consultées lors d’une modification de cette loi.
Le Conseil supérieur des indépendants et des PME a été saisi le 14 mai 2008 par la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique et a rendu son avis le 23 septembre 2008. Le Conseil de la consommation a été saisi par mes soins le 10 mars 2008 et a rendu son avis le 6 novembre. Ainsi, le gouvernement est parfaitement informé des points de vue et des propositions des différents acteurs économiques en rapport avec l’avant-projet de loi.
L’examen du texte au sein du gouvernement commence à peine. Dès lors, vous comprendrez qu’il m’est difficile de me prononcer sur les différentes propositions contenues dans l’avant-projet. Toutefois, il est évident que je veillerai à la sauvegarde des intérêts des consommateurs.
Comme annoncé dans la dernière déclaration gouvernementale, les travaux relatifs au projet de loi de réforme des pratiques du commerce sont prioritaires. Le projet définitif sera élaboré en concertation avec la ministre des Indépendants et des PME et le ministre pour l’Entreprise et la Simplification. En effet, nous sommes trois à être en charge, non pas de la protection des consommateurs, mais de la consommation: un pour les consommateurs, un autre pour les entreprises et un troisième pour le commerce.
Comme précisé par ailleurs dans la réponse à votre question n° 2802, des améliorations devraient être apportées aux règles de la publicité visées par la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation. Á cet égard, la proposition de loi déposée par Mme Partyka et consorts, qui constitue une piste intéressante, est toujours pendante devant la Chambre.
Par ailleurs, une évaluation générale de la loi est en cours au SPF Économie dans le cadre de la transposition de la directive 2008/48 concernant les contrats de crédit aux consommateurs. Le service compétent du SPF Économie fait l’inventaire des articles à modifier, le point de référence restant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation. L’analyse des adaptations obligatoires se fera à l’occasion de cet inventaire. Il s’agit d’un travail assez pointu au vu de l’harmonisation totale et ciblée qu’exige la directive.
En effet, seuls cinq points font l’objet d’une harmonisation totale: l'information pré-contractuellle, l'information contractuelle, le TAEG, le droit de rétractation et le droit à un remboursement anticipé. Les autres dispositions laissent une marge de manœuvre aux États membres. Il faudra donc évaluer, pour chaque disposition, ce qui relève de l’harmonisation totale et ce qui relève de la liberté d’appréciation des États. C’est pourquoi j’ai saisi, le 6 novembre dernier, le Conseil de la consommation d’une demande d’avis sur la transposition de la directive concernant les contrats de crédit aux consommateurs.
La directive doit être transposée pour le 12 mai 2010. Un projet de loi sera donc déposé dans le courant de l'année 2009. Je préfère attendre un plus grand avancement dans ce travail avant de me prononcer concrètement sur les projets de réforme.
Par ailleurs, en ce qui concerne votre dernière question, je travaille en excellente collaboration avec mon collègue Vincent Van Quickenborne sur l'ensemble de ces sujets puisque nous avons une compétence partagée.
07.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je prends note du fait qu'une série d'avis ont été demandés. En revanche, l'évaluation est toujours en cours alors que vous annonciez déjà la même chose la fois dernière. J'espère qu'on va avancer assez vite pour pouvoir en obtenir les résultats. En effet, il serait intéressant d'en disposer pour les discussions qui ont déjà commencé en commission de l'Économie et ce, afin d'avoir tous les éléments en notre possession. C'est selon moi l'outil dont on a maintenant besoin pour avancer concrètement. J'espère donc que cette évaluation sera rapidement terminée.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les déchets nucléaires" (n° 8278)
08 Vraag van de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "kernafval" (nr. 8278)
08.01 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, l'ONDRAF a pris connaissance début 2003 de problèmes à Belgoprocess concernant la gestion des déchets nucléaires, notamment l'existence de colis présentant des défauts de corrosion, de fermeture, d'écoulement, etc. Un programme d'inspection a été mis sur pied comportant l'obligation de rédiger un rapport sur l'évolution des colis non conformes, pratiquement tous les six mois. Des questions ont été posées régulièrement sur l'état d'avancement de ce programme et sur la maîtrise de la gestion de ces fûts défectueux.
J'aurais souhaité que vous fassiez à nouveau le point sur ce sujet. Ainsi, le rapport 2008 est-il disponible? Quelles sont les informations actualisées au sujet des colis non conformes et la quantité de fûts défectueux en catégories A et B depuis le début des opérations? Qui était responsable de ces fûts? D'où venaient-ils? Où en est la remise en état de ces colis? Ont-ils été reconditionnés? Par ailleurs, disposez-vous d'une estimation des budgets déjà engagés pour couvrir les coûts de reconditionnement et du budget encore nécessaire? Avez-vous une idée de la date d'achèvement de ces travaux?
Plus généralement, comment peut-on estimer le coût de prise en charge des différentes catégories de déchets? Les coûts annoncés précédemment sont-ils toujours d'actualité? Le cas échéant, comment cette prise en charge sera-t-elle financée?
08.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, monsieur Henry, je rappelle que, par lettre du 9 janvier 2007, le ministre de tutelle de l'ONDRAF de l'époque, a autorisé l'organisme à lui soumettre un rapport quinquennal sur l'évolution du programme d'inspection et des actions entreprises par l'ONDRAF pour assurer la gestion à long terme des colis jugés non conformes, tout en précisant que toute évolution significative en la matière devait lui être communiquée.
C'est dans ce cadre que l'ONDRAF a remis, le 14 décembre 2007, toujours à son ministre de tutelle de l'époque, un rapport actualisé sur les inspections visuelles réalisées jusqu'au 12 novembre 2007 dans les bâtiments d'entreposage de déchets conditionnés de faible activité, d'une part, et le bâtiment où sont entreposés des déchets conditionnés de moyenne activité, d'autre part. Ce rapport est le plus récent et fait suite aux sept rapports intermédiaires que l'ONDRAF a déjà remis au préalable à la tutelle.
En ce qui concerne les informations actualisées que vous demandez, il est à noter que, depuis le début, en 2003, du programme d'inspection visuelle systématique des colis et jusqu'au 30 septembre 2008, 34.970 colis sur un total de 35.729 pour les déchets de faible activité ont fait l'objet d'une inspection visuelle; 1.571 ont été jugés non conformes aux critères d'inspection visuelle. Dans le bâtiment d'entreposage des déchets de moyenne activité, 432 colis sur un total de 16.136 ont fait l'objet d'une inspection et 98 ont été jugés non conformes. Ainsi, au total, 1.669 colis ont été jugés non conformes sur un total de 35.402 colis inspectés.
Il est à noter que les dégradations constatées ne présentent aucun danger pour la santé des travailleurs ou pour les riverains du site d'entreposage puisque les substances restent toujours confinées dans leur matrice de conditionnement et que les colis sont entreposés dans des bâtiments contrôlés.
Les activités de mise en conformité à réaliser dans le cadre du programme de travail établi par l'ONDRAF seront financées par les responsables financiers des colis non conformes en question, à savoir principalement Electrabel et les passifs nucléaires BP1 et BP2 de Belgoprocess. Plus précisément, 204 sont à charge d'Electrabel et 1.462 à charge des passifs BP1, BP2 et BP3 de Belgoprocess.
À l'heure actuelle, aucun des colis jugés non conformes n'a été reconditionné. Il y a lieu d'établir la distinction entre les colis cimentés corrodés et les colis bitumés. Pour les colis cimentés corrodés qui comprennent des déchets de faible activité et de courte durée de vie, déchets dits de catégorie A, la solution envisagée est le maintien en entrepôt et un suivi régulier, tout en veillant à maintenir la sûreté des entrepôts, et en attendant la mise en œuvre et la mise en exploitation de l'infrastructure de mise en dépôt finale des déchets de catégorie A, dont le début des travaux est prévu en 2013.
Les colis concernés seront alors placés dans le caisson de dépôt final, ce qui n'entraîne pas de surcoût significatif. Pour les colis bitumés en provenance de l'ancien département "Waste" du CEN (passif BP2), la solution de référence est le placement dans un sur-emballage et leur mise en entrepôt avant mise au dépôt final. Le coût total de ces opérations est actuellement estimé à 75 millions d'euros en valeur 2006.
Enfin, en ce qui concerne les colis bitumés en provenance de l'ancienne usine pilote européenne de retraitement Eurochemics (passif BP1), la problématique qui a été identifiée dans le courant de 2007 est toujours à l'étude. Diverses expertises sont en cours en Belgique et à l'étranger et il faudra attendre leur résultat pour identifier la solution de référence et son coût.
08.03 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses que j'analyserai plus en détail, car il est difficile d'enregistrer la succession de chiffres.
Vous avez donné des chiffres concernant la quantité de colis examinés. Cela veut-il dire que les autres continuent à être examinés progressivement ou est-ce un tirage statistique? Vu le nombre significatif de défauts constatés, il me semble qu'il s'agit d'autre chose qu'une simple vérification de routine.
Par ailleurs, vous nous dites que les colis non conformes ne sont pas dangereux. Dont acte. Mais de quelle non-conformité s'agit-il? Y a-t-il éventuellement différents types de non-conformité?
08.04 Paul Magnette, ministre: Je ne peux pas vous préciser cela de mémoire mais je peux vous tenir informé.
08.05 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Parfait. Je relirai les réponses que vous m'avez données et j'attendrai les compléments d'information.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "Synatom en het Myrrha-project" (nr. 8746)
09 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "Synatom et le projet Myrrha" (n° 8746)
09.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik hoef het belang van het onderzoekscentrum SCK te Mol niet te onderstrepen. U kent de situatie evengoed als ikzelf. 630 rechtstreekse en 1.200 onrechtstreekse jobs zijn bedreigd.
SCK behoort tot de absolute wereldtop op het vlak van nucleair onderzoek.
Het vraagt al geruime tijd bijkomende middelen om massaal in te zetten in een nieuw en grootschalig onderzoeksproject, Myrrha. Dat weet u allemaal. Het rekent daarvoor op Europees en federaal geld.
De federale overheid vroeg het SCK om te voldoen aan allerlei administratieve, financiële, structurele en andere randvoorwaarden. Het SCK heeft daarvoor een volledig klaar en afgewerkt dossier ingediend in juli 2007. Sindsdien is er niets meer.
Mijnheer de minister, wij hadden gehoopt om daarover in uw beleidsnota een en ander te vinden. Dat is niet uitgekomen. We hebben geen bijkomende middelen gevonden die deze regering vrijmaakt voor Myrrha.
Daarom heb ik de volgende concrete vragen.
U weet dat die zaak dringend is en dat het SCK nog dit jaar, eind dit jaar ten laatste, een principeakkoord zou moeten krijgen, zodanig dat het Myrrha-project volgend jaar kan worden opgezet. Zoniet, dan dreigt het SCK toch wel een stuk van zijn absolute wereldtop te verliezen, en gaandeweg steeds meer te verliezen.
Als er financieel binnen deze regering geen enkele ruimte is of was, zou het dan geen idee kunnen zijn om het Synatomfonds daarvoor deels te gebruiken? Zo ja, werden er ondertussen stappen gezet?
Welk standpunt neemt de regering eigenlijk in inzake het Myrrha-project? Op vraag van de regering heeft het SCK een volledig dossier binnengebracht, waar het enorm veel werk en moeite in heeft gestoken. Dat dossier bleek ook in orde en volledig klaar te zijn. Waarom wordt er in die kwestie geen definitieve beslissing genomen?
09.02 Minister Paul Magnette: Ik ben mij ervan bewust dat er binnen afzienbare tijd een beslissing moet worden genomen over het Myrrha-project. Zoals ik de situatie thans inschat, acht ik het evenwel niet absoluut noodzakelijk dat er nog dit jaar een principebeslissing wordt genomen over dit project.
Ik vind het geen goed idee om voor het Myrrha-project een beroep te doen op de nucleaire voorzieningen bij Synatom voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van de bestraalde brandstof. Het gebruik van de nucleaire voorzieningen voor dit project kan alleen gebeuren onder de vorm van een lening vanuit de voorzieningen van het SCK aangezien de voorzieningen op termijn blijvend moeten worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. Een dergelijke lening vormt geen ontlasting voor de begroting van de Belgische Staat, ze vormt alleen maar een uitstel van betaling. Uiteindelijk zou de Belgische Staat meer moeten betalen aangezien ook intresten zouden moeten worden betaald op het geleende bedrag.
Aan het eind van de maand juni van het jaar 2007 heeft het SCK een beheersovereenkomst ingediend waarvan het Myrrha-project een onafscheidelijk deel uitmaakt. De regering heeft nog geen beslissing genomen over het Myrrha-project omdat het om een zeer zware investering gaat, 750 miljoen euro, die weliswaar gespreid is in de tijd maar waaraan de Belgische Staat in aanzienlijke mate zou moeten bijdragen. U kunt toch wel begrijpen dat een dergelijke beslissing niet lichtzinnig kan worden genomen. Vooraleer de Belgische Staat te verbinden tot dergelijke belangrijke uitgaven wil ik er zeker van zijn dat het Myrrha-project de goede oplossing is. Om deze zekerheid te bekomen wil ik het project onderwerpen aan een externe onafhankelijke evaluatie door het Nucleaire Energieagentschap. Bovendien wordt het SCK betrokken bij het evaluatieproces. Ik vind het derhalve voorbarig om voor de regering een beslissing te nemen over het Myrrha-project zolang de resultaten van de onafhankelijke evaluatie niet beschikbaar zijn.
09.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Wij zullen op deze kwestie nog een paar keer terugkomen. Ik neem er nota van dat er dus dit jaar zeker geen principebeslissing volgt. Ik neem er ook nota van dat u bevestigt dat eind juni 2007 het dossier eigenlijk binnen was en dat het gaat over een dossier met een belangrijke financiële impact. Goed, dat laatste weten we natuurlijk al een paar jaar. U wacht op de resultaten van een onafhankelijk onderzoek. Mijnheer de minister, ik vraag mij alleen af wanneer het onderzoek van dat onafhankelijk instituut mag worden verwacht. De klok tikt verder voor het SCK en voor het Myrrha-project. Ik ben samen met de mensen van het SCK te Mol bezorgd om de toekomst. Ik hoop dat men niet te lang wacht.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "de doorrekening van de lagere energieprijzen in de maandelijkse voorschotten" (nr. 8765)
10 Question de Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la prise en compte de la baisse des prix de l'énergie dans les avances mensuelles" (n° 8765)
10.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het lijkt ondertussen al oud nieuws.
U hebt gezegd dat de prijzen moeten dalen. U zag dat gebeuren in overleg met de sociale partners. Daarnaast stond in de krant dat u de opdracht had gekregen om de concurrentie in de productie te verhogen, omdat dat een structurele manier is om de prijzen te laten dalen. We hadden het er deze voormiddag nog over met uw collega, minister Van Quickenborne.
Welke concrete maatregelen ziet u om dat doel te bereiken?
Het overleg met de sociale partners is gelijklopend. Ook uit het interprofessioneel overleg vangen we geruchten op over de energiemaatregelen die daar op tafel liggen. Misschien kunt u daarover wat meer uitleg geven, als u dat zou willen en kunnen doen.
10.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Partyka, zoals u zelf aangeeft, is er in de beleidsnota 2009 het volgende bepaald: “De regering wil resoluut werk maken van concurrentie in de productie en dus lagere prijzen, waarbij monopoliewinsten worden uitgezuiverd. Ze heeft daarom de CREG aanzienlijk versterkt, enzovoort.”
Ingevolge deze opdracht heb ik vorige week donderdag de sociale partners en de elektriciteitsproducenten en –leveranciers bijeengeroepen om hen de boodschap van de regering duidelijk te maken, om de oorzaken van de prijsstijgingen te evalueren en om tot een gezamenlijke diagnose te komen. Ik stel immers – net als zovele anderen – vast dat wanneer de prijsstijgingen te maken hebben met de stijging van grondstofprijzen, zoals aardolie en steenkool, de energieprijzen ook moeten dalen als diezelfde prijzen van de grondstoffen dalen, liefst zo vlug mogelijk, zodat de prijsdalingen ook in de voorschotfacturen kunnen worden doorgerekend en de klanten niet moeten wachten op hun eindfactuur om de prijsdaling te voelen.
De sociale partners waren ook uitgenodigd omdat zowel de vakbonden als de werkgevers reeds ongeveer een jaar lang zeggen dat de hoge energieprijzen problemen vormen voor de koopkracht van de mensen en voor de concurrentiepositie van de ondernemingen. We zullen elkaar binnenkort opnieuw ontmoeten. Wanneer er geen concrete realisaties in het vooruitzicht worden gesteld, zal ik echter aan de regering voorstellen om een regulering van de prijzen in te stellen, waarbij de prijzen effectief aan de werkelijke productiekosten zullen worden gelieerd. Daarnaast zal ik ook voorstellen formuleren om energiebesparende maatregelen te nemen en te versterken, alsmede maatregelen om op Belgisch en Europees niveau de transportnetwerken en de uitwisseling tussen die netwerken uit te breiden alsook de productiecapaciteit te verhogen in nieuwe en – vooral – hernieuwbare energieproductie om meer concurrentie op het niveau van de productie van elektriciteit en de invoer van gas mogelijk te maken.
10.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, kan u de laatste zin herhalen? Ik heb ze niet goed begrepen.
10.04 Minister Paul Magnette: Ze was nogal algemeen.
Ik zal een voorstel formuleren om energiebesparende maatregelen te nemen en te versterken, maatregelen om op Belgisch en op Europees niveau de transportnetwerken en de uitwisseling tussen voornoemde netwerken uit te breiden, alsmede om de productiecapaciteit in nieuwe en vooral hernieuwbare energieproductie te verhogen, teneinde meer concurrentie op het niveau van de productie van elektriciteit en van de invoer van gas mogelijk te maken.
10.05 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het initiatief is op zich natuurlijk lovenswaardig.
Meer concurrentie is absoluut nodig. U wil echter tot een regulering van de prijzen overgaan, wat op zich niet voor meer concurrentie zal zorgen. U weet dat wij hoorzittingen hebben gehouden. Net de kleinere spelers op de markt zeggen de prijzen niet te zullen reguleren, omdat een regulering hen veel meer raakt dan de grote spelers op de markt.
Ik zie niet goed in op welke manier uw voorstel een concurrentiebevorderende maatregel kan zijn. In welke mate zal zulks de concurrentie verhogen?
Over maximumprijzen op zich hebben wij onze mening. Er zijn vele oorzaken voor de hoge prijzen, maar wij zijn het erover eens dat een van de oorzaken een gebrek aan concurrentie is. De gebrekkige concurrentie zullen wij niet door een regulering van de prijzen kunnen oplossen. Dat kan veeleer door afspraken met de sector te maken en door zaken in overleg op te leggen en af te dwingen.
10.06 Paul Magnette, ministre: Comme je l'avais expliqué plus longuement dans une réponse à M. Henry, un plafonnement ne peut être qu'une mesure provisoire en attendant la concurrence et basée sur le calcul des coûts de production par type d'énergie, ce qui permet d'assurer qu'il n'y a pas d'effet de rente chez certains producteurs et qui rétablit un 'level playing field'. Cette mesure favorise donc bien la concurrence.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "Synatom" (nr. 8806)
11 Question de Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "Synatom" (n° 8806)
11.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een hele reeks vragen. Misschien werden sommige al beantwoord want mijn collega Van der Straeten, die op dat vlak ook zeer actief is geweest, stelde u reeds een aantal vragen.
Hoeveel leden van de Commissie voor nucleaire voorzieningen hebben banden met Electrabel?
Is er al een lijst opgesteld van projecten en rechtspersonen die in aanmerking komen voor leningen?
Hoe wordt het totaal bedrag van artikel 14 bepaald? Hoeveel is al opgenomen door kernexploitanten?
Is het goedkoper om via Synatom te lenen dan via andere financieringsinstrumenten?
Hoeveel is beschikbaar voor niet-kernexploitanten en projecten? Hoeveel is daarvan al opgenomen?
Is het mogelijk dat één project met het volledig beschikbare saldo gaat lopen?
Welk tarief geldt momenteel?
Hoe wordt de cash gegenereerd door Synatom?
Kan een project van een kernexploitant, indien het op de lijst staat, worden gefinancierd met de middelen omschreven in artikel 7 of dient dit te gebeuren met de 75% zoals bepaald in paragraaf 1?
11.02 Minister Paul Magnette: De Commissie voor nucleaire voorzieningen telt negen leden, waarvan drie leden de kernprovisievennootschap Synatom vertegenwoordigen. Deze drie hebben dus een band met het moederbedrijf Electrabel.
De Commissie voor nucleaire voorzieningen heeft nog geen lijst opgesteld van rechtspersonen en projecten die in aanmerking komen voor leningen binnen de 10% van de 25% van het totaal van de voorzieningen dat niet het voorwerp mag uitmaken van leningen aan de kernexploitanten.
Het is de bedoeling van de Commissie voor nucleaire voorzieningen om een aantal criteria voorop te stellen waaraan de mogelijke projecten of vennootschappen die een beroep kunnen doen op de 10%, moeten voldoen. Op 22 oktober heb ik een brief aan de Commissie voor nucleaire voorzieningen opgestuurd om de stand van zaken van het dossier te kennen. Ik moet een antwoord op mijn vragen krijgen in de loop van de volgende dagen.
De totale voorzieningen bedroegen einde 2007 4,905 miljard euro. Hiervan kan 75% worden geleend aan de kernexploitant en 10% van de overige 25% kan worden geleend aan de in artikel 14, §7, bedoelde projecten of rechtspersonen. Dit komt dus neer op 2,5% van het totaalbedrag of min of meer 122 miljoen euro.
De minimum te betalen vergoeding is de actualisatievoet die wordt gebruikt voor de berekening van de voorzieningen. De actualisatievoet bedraagt momenteel 5%. Afhankelijk van de marktsituatie is deze intrestvoet al dan niet goedkoper dan andere financieringsinstrumenten.
Voor niet-kernexploitanten en projecten is momenteel iets meer dan 25% van de voorzieningen beschikbaar, hetzij min of meer 1,246 miljard euro. Hiervan werden 808 miljoen euro geleend aan Elia. Het resterende saldo is geleend aan SPE, werd geplaatst in kortetermijnbeleggingen of wordt gebruikt voor de eigen financieringsbehoeften van Synatom.
Theoretisch is het mogelijk dat een project met het volledig beschikbaar saldo gaat lopen. Dit is echter niet de bedoeling van de commissie. De regels van de eerlijke concurrentie moeten worden gerespecteerd. Tevens wil de commissie het risico spreiden.
Het tarief staat nog niet vast, maar kan zich evenwel niet onder de 5% situeren. De middelen van de kortetermijnbeleggingen en eventuele andere middelen zullen moeten worden vrijgemaakt.
De kernexploitant kan niet lenen uit de vrije 25%. Hij moet zijn projecten financieren met de 75% van de voorzieningen die hij in leen heeft gekregen.
11.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "preventie en vorming inzake overmatige krediet- en schuldenlast" (nr. 8852)
12 Question de Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la prévention et la formation en matière de surendettement et de charge de crédit excessive" (n° 8852)
12.01 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de minister, als minister van Consumentenzaken bent u bevoegd voor schuldenoverlast, en de vorming en informatie ter zake. Sinds 2004 is er voor het consumentenkrediet een prospectus verplicht gesteld. Ik vraag mij af of u dit al dan niet een efficiënt instrument vindt in de voorkoming van schuldoverlast. De dag zonder krediet bijvoorbeeld vraagt betere informatie voor de consument. Vindt u het al dan niet nodig dat het KB ter zake wordt aangepast? Wanneer zal de preventiecampagne, waarvan al een hele tijd sprake is, van start gaan? In 2007 is hiervoor een aanbesteding gebeurd. Ik vraag mij trouwens af of die niet opnieuw moet gebeuren. Gebeurt dit in overleg met de regionale schuldencentra? Welke initiatieven zult u nemen om de federale diensten, die bevoegd zijn voor consumentenkrediet en schuldpreventie, te betrekken bij de lopende consultatie van de CBFA over het bevorderen van de financiële kennis in België?
12.02 Minister Paul Magnette: Door het ter beschikking stellen van een prospectus, zoals bedoeld in de wet op het consumentenkrediet, moet de consument over duidelijke en volledige informatie beschikken om met kennis van zaken een keuze te kunnen maken uit de verschillende formules en mogelijke kredietverstrekkers. De prospectus is slechts een element in de voorkoming van schuldoverlast, die zowel kredietverleners als kredietbemiddelaars verplicht de consument op een juiste en volledige manier alle noodzakelijke informatie te verschaffen in verband met de beoogde kredietovereenkomst.
Een verdere optimalisering is altijd wenselijk maar er is wel een nieuwe Europese richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten die heel uitgebreid aandacht besteedt aan precontractuele informatie en hiertoe onder meer een geharmoniseerd model van Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet invoert. Een verdere aanpassing van het koninklijk besluit zal derhalve moeten worden bekeken in het kader van de omzetting van deze Europese richtlijn. Ik heb mij trouwens tot de Raad voor het Verbruik gewend met het oog op het formuleren van voorstellen tot omzetting van de richtlijn.
Het Fonds ter Bestrijding van Overmatige Schuldenlast ontving slechts op 26 november 2008 de goedkeuring van mijn collega, de minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, om de preventiecampagne 2007 definitief te gunnen. Persoonlijk heb ik die op 10 maart 2008 aanvaard. Het gaat hier om een openbare aanbesteding waarop ook de geciteerde schuldencentra konden inschrijven. Eens de aanbestedingsprocedure definitief is afgerond – de termijn van beroep voor de niet-geselecteerde kandidaat loopt nog – zal de preventiecampagne, gefinancierd door het Fonds, kunnen worden gelanceerd. Waarschijnlijk zal dit begin 2009 gebeuren. Misschien zal het nu niet meer zo lang duren vermits de preventiecampagne een van de tien maatregelen is om de economie te versterken, volgens quickonomie, de site van mijn collega.
In de aanbesteding was er niet in een coördinatie voorzien met de regionale schuldencentra of met het Observatorium van het Krediet.
Uit het verslag van de CBFA inzake het bevoordelen van de financiële kennis in België vloeit voort dat het in België niet ontbreekt aan informatie met betrekking tot het voorkomen van overmatige schuldenlast. België speelt hier een voortrekkersrol met een veelvoud van actoren. Ik zal echter niet nalaten de FOD Economie uit te nodigen om het verslag van de CBFA nader te bestuderen en om overeenkomstig hiermee eventueel een verdere bijdrage te leveren bij deze raadpleging.
12.03 Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, Ik dank de heer Magnette voor zijn antwoord. Inzake die omzetting van de Europese richtlijn consumentenkrediet heeft uw collega minister van Quickenborne een interessante studie laten maken door een advocaat van Citibank, Dominique Blommaert. Ik raad u aan die eens te lezen want ik denk dat u waakzaam moet zijn dat die Europese richtlijn geen uitholling betekent van de inderdaad goede bescherming die in België bestaat? Ik denk dat we moeten oppassen dat het beleid niet wordt teruggedraaid. Integendeel, ik denk dat uit de afgelopen crisis blijkt dat het te gemakkelijk toekennen van kredieten voor niets goed is en het zijn ook niet, bij wijze van spreken, de klantenkaarten met bijbehorende hoge kostenpercentage in de Carrefour die onze economie gaan redden.
De Raad van Verbruik gaat een advies geven voor die omzetting van die richtlijn. Wanneer verwacht u die voorstellen? Enig idee bij benadering?
Ik vind het positief dat u de FOD economie zal vragen om zijn licht te laten schijnen over die consultatie van de CBFA. Het lijkt mij toch niet onbelangrijk om dat aspect van die schuldenoverlast mee te nemen in dat bevorderen van die financiële kennis in België.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Zoé Genot au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la brochure d'information aux personnes se rendant en pèlerinage à La Mecque" (n° 8865)
13 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Klimaat en Energie over "de informatiebrochure voor personen die naar Mekka op bedevaart gaan" (nr. 8865)
13.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, en France une brochure bilingue français/arabe a été éditée à l’intention des personnes se rendant en pèlerinage à La Mecque pour rappeler les précautions indispensables à prendre avant le voyage et pendant le pèlerinage.
Elle a été réalisée conjointement par les ministères des Affaires étrangères et européennes, de l’Intérieur, d’Outre-mer et des collectivités territoriales, de l’Économie et de l’Emploi en partenariat avec le Syndicat national des agences de voyage et l’Association professionnelle de solidarité et tourisme. Editée à plus de 50.000 exemplaires, cette brochure propose des conseils pratiques: visas, contrats de travail, vaccinations, adresses utiles dont celle de l’antenne consulaire installée à La Mecque par le ministère des Affaires étrangères durant tout le pèlerinage.
En Belgique, de nombreuses personnes âgées ont eu la malchance de s’adresser à des associations ou à des agences de voyage peu scrupuleuses et ont donc vu leur pèlerinage entaché de toute une série de difficultés pratiques. Ces personnes âgées se sont retrouvées logées dans des endroits indécents, transportées de manière aussi peu respectueuse et tout cela après avoir payé des fortunes. Elles avaient épargné pendant de longues années pour accomplir ce fameux pèlerinage à La Mecque.
Clairement, la législation en matière de voyage s’applique aussi aux agences et aux associations qui mettent en vente des voyages pour accomplir le pèlerinage vers La Mecque. Toutefois, je pense qu’il est important d’essayer de tout mettre en œuvre pour que cette législation soit effectivement respectée.
J’aurais voulu savoir ce qui existe en Belgique pour faire respecter cette législation, pour informer et donner des conseils pratiques aux voyageurs en général et plus particulièrement aux personnes se rendant en pèlerinage à La Mecque? Que pensez-vous de l’idée de réaliser une brochure trilingue ou quadrilingue sur le modèle de celle qui existe en France? Clairement, nous rencontrons le même problème et il serait dès lors intéressant d’essayer de proposer un certain nombre de choses à cet effet.
13.02 Paul Magnette, ministre: Comme vous l’avez rappelé, madame Genot, la loi sur les contrats de voyage s’applique à tous les voyages à forfait, en ce compris à destination de La Mecque, organisés et vendus en Belgique par un tour-opérateur ou une agence de voyage.
Cette loi vise à protéger le voyageur et contient une obligation générale à charge du tour-opérateur et/ou de l’intermédiaire de voyage, qui doit communiquer par écrit au voyageur une série de données, comme les informations utiles d’ordre général concernant les passeports et visas, les formalités sanitaires nécessaires pour le voyage et les séjours.
En outre, au plus tard sept jours civils avant le départ, le voyageur doit avoir reçu les coordonnées d’un point de contact susceptible de l’aider pendant le voyage: représentation locale du tour-opérateur ou de l’intermédiaire de voyage ou organismes locaux.
La Direction générale Contrôle et Médiation compétente pour contrôler l’application de cette loi n’a pas reçu de plaintes de personnes s’étant rendues à La Mecque. J’ai vérifié. Les informations sur les législations qui visent à protéger le consommateur en matière de voyage sont consultables sur le site web du SPF Économie.
D’autre part, le site web du SPF Affaires étrangères donne, lui aussi par pays de destination, une série de conseils et d’avertissements au voyageur et qui sont régulièrement réactualisés; ils sont relatifs à la situation sécuritaire du pays, à la criminalité, à la sécurité des transports, aux risques de catastrophes naturelles, à la législation, à l’assistance consulaire, etc.
Le SPF édite également une brochure intitulée " Un voyageur averti …", téléchargeable sur son site web. Il s’agit d’un guide pratique qui contient des conseils utiles au voyageur en ce qui concerne notamment les documents officiels de voyage, les modes de paiement, les règles de douane et les précautions de santé.
Le Centre européen des consommateurs dispense également des informations et des conseils pratiques aux voyageurs. Il me semble qu’il y a donc déjà à la fois pas mal de dispositions légales et des lieux d’information qui protègent le consommateur. Étant donné qu'aucune plainte n’a été enregistrée à ce propos, il ne me paraît pas à ce stade nécessaire de publier une brochure spécifique aux voyageurs qui se rendent à La Mecque.
13.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je suis étonnée. Je pensais qu'une plainte avait été introduite auprès de la Commission de Litiges Voyages. Une action en justice a, elle, déjà donné ses fruits.
Dans ce secteur, il y a des opérateurs sérieux et des opérateurs véreux. La difficulté bien souvent vient du fait que ces personnes âgées ont un peu honte et n'osent pas se plaindre, car ces transactions se font via des connaissances.
Cela vaudrait peut-être la peine que vous essayiez de vous faire une idée un peu plus précise de ce qui se passe réellement. Cette initiative pourrait être utile. Même si cette information existe de manière éparse, une difficulté particulière apparaît sur le terrain. Je pense que cela vaudrait la peine d'en tenir compte et de choisir entre la solution française de la brochure ou d'autres outils devant être mis en place pour éviter ces désagréments.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de minister van Klimaat en Energie over "het contact van de Brusselse bevolking met energieleverancier Electrabel-GDF Suez" (nr. 9035)
14 Question de M. Hagen Goyvaerts au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le point de contact prévu par le fournisseur d'énergie Electrabel-GDF Suez pour la population de Bruxelles" (n° 9035)
14.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw contacten met Suez zijn momenteel misschien niet zo optimaal. Dat heb ik via de pers vernomen. Hoe dan ook, heel wat inwoners van Brussel hebben onlangs een brief van Electrabel-GDF Suez in de brievenbus gekregen, waarin publiciteit wordt gemaakt voor hun GroenPlus-formule, een formule omtrent zogenaamde groene energie. Uit de bijgevoegde contractuele voorwaarden leren wij dat personen die verhuizen, minstens 20 kalenderdagen voor hun verhuis Electrabel dienen te verwittigen, teneinde een correcte slotfactuur te kunnen krijgen. Het merkwaardige is dat in die contractuele voorwaarden ook staat dat de brief kan worden gestuurd naar een postbusadres in Berchem, wanneer het gaat over een inwoner van Vlaanderen, en naar een postbusadres in Namen, wanneer het een inwoner van Wallonië en Brussel betreft.
Blijkbaar zijn de Nederlandstalige Brusselaars verplicht zich te wenden tot een adres in Wallonië. Het zou mij op het eerste gezicht logischer lijken dat Vlaamse Brusselaars zich kunnen wenden tot het adres in Vlaanderen en Franstalige Brusselaars tot het adres in Wallonië. Maar goed, uit nieuwsgierigheid wil ik u daarover de volgende vragen stellen.
Mijnheer de minister, ten eerste, bent u op de hoogte van dat feit?
Ten tweede, bent u bereid contact te nemen met Electrabel-GDF Suez om het probleem voor te leggen en het bedrijf ervan te overtuigen dat de Nederlandstalige Brusselaars zich tot het adres in Vlaanderen zouden kunnen richten?
14.02 Minister Paul Magnette: Elke privéonderneming mag haar hoofdzetel vestigen waar zij zelf wil en is vrij in het kiezen van het contactadres voor klanten. Ik zie geen enkele reden waarom het een probleem zou zijn voor een inwoner van Brussel een brief in het Nederlands of het Frans te versturen naar een adres in Vlaanderen of Wallonië. Met andere woorden, ik zie absoluut het belang niet hiervoor tussenbeide te komen bij Electrabel.
14.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, op zichzelf is dat een zeer merkwaardig antwoord. Stel u voor dat in de contractuele voorwaarden van een energieleverancier zou hebben gestaan dat alle Brusselaars zich moeten wenden tot een adres in Vlaanderen. Dan zou voor de Franstalige Brusselaars de verontwaardiging algemeen zijn en waarschijnlijk het kot te klein.
Als u dan toch over consumentenzaken gaat, dring ik erop aan dat u Electrabel leert dat Vlaamse klanten zich moeten kunnen wenden tot een Vlaams kantoor. Het doorsturen van de laatste gegevens om te verhuizen betekent niet dat er nadien geen contact zou zijn. Ik begrijp niet waarom Vlaamse Brusselaars zich zouden moeten wenden tot een contactpunt in Namen of Wallonië om zich daar beter te informeren of bijkomende informatie te vragen.
Ik betreur uw antwoord en dring er nogmaals op aan dat u bij Electrabel ervoor zou pleiten dat het voor de Brusselse Vlamingen op een andere manier wordt geregeld. Blijkbaar bent u dat niet van plan en dat verbaast mij.
14.04 Paul Magnette, ministre: En tant que consommateur, j'envoie souvent des lettres à Hal, où se trouvent manifestement les sièges de nombreuses sociétés. Je ne vois pas où est le problème!
14.05 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik ben een Brusselse Vlaming en ik ben bij Lampiris. Welnu, ik moet schrijven naar Luik. Dat is een probleem. Dat mag dan niet? U lacht daarmee.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'éolien offshore international" (n° 9080)
15 Vraag van de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "internationale offshore windparken" (nr. 9080)
15.01 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, une communication importante a récemment été organisée par Greenpeace au sujet de l'ensemble du potentiel disponible en mer du Nord. Les premières éoliennes sont en cours de construction, et nous avons d'ailleurs déjà eu l'occasion de parler de leur financement. Ce n'est pas l'objet de ma question aujourd'hui.
En fait, ma question porte sur l'ensemble du potentiel éolien offshore de la mer du Nord. Celui-ci se situe pour partie dans les eaux territoriales, notamment belges, mais un potentiel beaucoup plus important est obtenu si l'on considère l'ensemble de la mer du Nord. Sept pays limitrophes sont alors concernés. Une concertation avancée entre ces différents pays me semblerait particulièrement utile. Jusqu'à présent, je n'ai pas l'impression que ce soit le cas.
Évidemment, nous pourrions attendre que l'Europe prenne l'initiative en identifiant à cet endroit une poche de développement d'énergies renouvelables particulièrement importante et mette tout en œuvre pour qu'un projet soit mis en place. Mais la Belgique et les différents pays peuvent aussi adopter une démarche volontaire afin de provoquer une discussion et une collaboration au sujet des divers projets des différents pays, et surtout d'obtenir une coordination en vue d'une exploitation optimale de l'ensemble du potentiel, notamment pour la mise en réseau des différentes productions. C'est toute la question du grid et de l'interconnexion des réseaux à haute tension.
Monsieur le ministre, quelle est votre estimation du potentiel éolien global de la mer du Nord? Où en sont les contacts avec les différents pays entourant la mer du Nord afin d'envisager un développement commun ou, à tout le moins, coordonné? Où en sont les projets d'interconnexion des réseaux à haute tension? Quelles initiatives sont-elles prises dans ce sens?
15.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Henry, je suis particulièrement heureux que vous me posiez cette question parce que j'ai assisté hier à la réunion du Penta-forum, qui réunit les ministres de l'Énergie allemand, français et du Benelux, avec un certain nombre d'invités des pays voisins. J'ai proposé à mes collègues de mettre sur pied un groupe ad hoc pour l'élaboration d'un réseau commun connectant l'ensemble des parcs éoliens offshore de la mer du Nord.
Ce groupe de travail coopérera étroitement avec le coordinateur européen, M. Adamovitch, responsable pour la Commission du développement des interconnexions offshore. La Commission l'a confirmé hier également. Des contacts seront pris avec le Royaume-Uni, l'Irlande, le Danemark et la Norvège.
Nous avons prévu de faire le point sur les premiers résultats de ce groupe de travail dès le premier semestre 2009. Comme j'en ai fait la proposition, ils m'ont demandé d'en assurer la présidence. J'aurai donc l'occasion de vous tenir au courant.
Pour répondre à votre question sur l'estimation du potentiel, j'ai lu comme vous l'étude de Greenpeace et un compte rendu qu'en a fait l'administration. Celui-ci établit le potentiel à 68 gigawatts installés sur base de 118 projets annoncés dans les pays riverains de la mer du Nord à l'horizon 2030. Les contacts entre pays de la mer du Nord se font principalement au niveau de l'Union européenne et dans ce Penta-forum pour les pays riverains de la zone principale où se trouvent les projets en construction.
Le projet Stévin de prolongement de la ligne à haute tension jusqu'à la côte est en voie de réalisation mais se heurte encore à des réticences locales en matière de permis d'environnement, pour lesquels je n'ai pas de compétences. Parmi les conclusions du Printemps de l'environnement figurait déjà cette volonté commune de prolonger la ligne 380 jusque Zeebrugge, en essayant d'améliorer à chaque niveau de pouvoir la coopération pour mener à bien ce type de travaux d'intérêt général indispensables au développement de l'éolien offshore au-delà des mégawatts déjà prévus (c'est-à-dire les principaux projets connus).
Une autre des conclusions du Printemps de l'environnement en matière de développement de l'éolien offshore était l'étude de l'installation d'une plate-forme de transformation et de connexion en mer – en quelque sorte une extension du réseau en mer – afin, d'une part, de connecter plus facilement les futurs parcs éoliens sur la zone actuelle de notre plateau continental et, d'autre part, de pouvoir se connecter dans le futur à un éventuel réseau électrique en mer du Nord. J'ai demandé au GRT Elia d'étudier cette éventualité et, en fonction d'une étude sur le coût et l'efficacité, de l'inscrire dans son prochain plan de développement du réseau.
Vous voyez que je fais tout ce qu'il est possible de faire pour donner suite à ces excellentes propositions.
15.03 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes ces réponses et vous félicite pour votre nouvelle présidence.
Je me réjouis que cette initiative se mette en place. Si je comprends bien, à ce stade-ci, il y a deux niveaux; d'une part, le Penta-forum et, d'autre part, les autres pays qui seront consultés. Ce n'est pas encore tout à fait coordonné entre les différents pays. J'espère que cela pourra le devenir pour aboutir à un véritable partenariat.
C'est donc très bien que vous ayez pris l'initiative. C'est une première étape. Il faudra voir ce qui se passera dans les prochains mois, notamment lorsque vous ferez le point début 2009. Il est évident que différents sujets doivent être évoqués lors d'un tel contact pour aboutir à un plan d'action réel des différents pays.
J'entends par ailleurs que vous ne prenez pas position à ce stade sur le potentiel global. Vous prenez acte de celui établi par Greenpeace. Il sera peut-être utile que vous preniez position sur ce sujet. Selon moi, il est bon que les pouvoirs publics puissent disposer de leurs propres estimations, de leurs propres chiffres, et les valider officiellement.
Nous aurons encore l'occasion de discuter de ce sujet.
L'incident est clos.
16 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "een heffing van 750 miljoen voor Electrabel" (nr. 9104)
16 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "une redevance de 750 millions pour Electrabel" (n° 9104)
16.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben er vanmorgen al een pittig debat over gevoerd met uw collega, minister Van Quickenborne, die gisteren en ook vandaag in de krant te kennen geeft dat hij Electrabel een heffing wil opleggen ter waarde van 5% op haar omzet, wegens anticompetitief gedrag.
De reden die hij daarvoor aanhaalt, is dat een van de verbintenissen uit de Pax Electrica nooit is ingewilligd door Electrabel, met name dat Electrabel een deel van haar capaciteiten moest overhevelen naar een derde speler. Minister Van Quickenborne heeft gezegd dat de Pax Electrica dan misschien wel afloopt op 31 december, toch blijft het een goede leidraad, zei hij, voor wie is begaan met concurrentie. Hij zei eveneens dat de Pax Electrica "slechts" spreekt van 15%, wat veel te weinig is; het zou eigenlijk meer moeten zijn.
Mijnheer de minister, in dat verband had ik ook graag uw mening gekend over een aantal zaken.
Er is een studie gemaakt door de CREG, eind februari, waarin punt per punt werd geanalyseerd welke van de verbintenissen wel of niet waren nagekomen.
Ten eerste wil ik graag weten welke verbintenissen wel en welke verbintenissen niet zijn nagekomen. Is er ondertussen een update van die studie van de CREG, of is dat niet nodig omdat de situatie niet is gewijzigd? Als de situatie wel is gewijzigd, maar als er geen update is gemaakt, kunt u dan aan de CREG vragen dat de CREG alsnog een update zou maken?
Ten tweede, hebt u weet van de reden waarom de verbintenis in verband met de nucleaire capaciteit niet is nagekomen, en dan inzake de derde speler?
Ten derde, welke was of is de impact op de fusie van GdF-Suez op het engagement in verband met de beschikbare nucleaire capaciteit voor SPE? Er stond namelijk een B-mol in de Pax Electrica inzake de swaps die moesten plaatsvinden.
Ten vierde, in de Pax Electrica – aangezien dat blijkbaar het argument is voor minister Van Quickenborne – is gezegd dat de kwestie in verband met de derde speler in orde moest zijn voor 1 juli 2007. Als dat niet het geval zou zijn, zou er overleg worden opgestart tussen de groep en de regering over alternatieve maatregelen, bijvoorbeeld via veilingen. Ik vraag me af of dat overleg heeft plaatsgevonden en, zo ja, met wie.
Ten vijfde, heeft er overleg plaatsgevonden binnen de regering en met u over het voorstel van minister Van Quickenborne? Minister Van Quickenborne zei vanmorgen dat hij had overlegd met de regering. Mevrouw Lalieux zei dat ze naar de kabinetchef heeft gebeld, die bevestigde dat er geen overleg had plaatsgevonden. Nu zullen we het dus weten.
Tot slot, hoe relateert die heffing zich tot de twee keer 250 miljoen? Als ik minister Van Quickenborne goed begrijp, gaat het niet over een uitzuivering van de monopoliewinsten, maar wel om een heffing voor niet-competitief gedrag. Die 250 miljoen gaat wel over de monopoliewinsten, want daarover hebt u daarnet, in antwoord op andere vragen, ook nog gesproken. Als ik het goed begrijp, zullen die twee dan complementair zijn, en komen we dan op 1 miljard, of zelfs net iets meer dan 1 miljard euro?
16.02 Minister Paul Magnette: Ik beantwoord eerst uw vijfde vraag. Er is geen overleg geweest met de heer Van Quickenborne. Ik heb alleen zijn voorstelling in de pers gezien.
Ik heb gisteren dus kennis genomen van de voorstellen van de minister van Economie over de concurrentie in de energiesector. Ik merk met belangstelling op dat de afwezigheid van concurrentie in deze sector in België geen twijfel meer lijdt. Ik hoop dat deze vaststelling de minister van Economie, die bevoegd is voor de concurrentie, ertoe zal brengen de hefbomen die hij in de hand heeft, waaronder in de eerste plaats de Raad voor Mededinging, zo goed mogelijk aan te wenden.
Ik merk eveneens op dat de minister van Economie die nu de energieprijzen lijkt te willen doen afnemen met zijn bevoegdheden de mogelijkheid heeft om maximumprijzen vast te leggen.
Van mijn kant herinner ik eraan dat ik verschillende maatregelen heb getroffen, waaronder de vereenvoudigde factuur die de verbruikers in staat moet stellen gemakkelijker van leverancier te veranderen, alsook de belasting op de onbenutte sites en de versterking van de macht van de CREG inzake toezicht op de regels voor de mededinging.
Ik herinner er ook aan dat de heffing van 250 miljoen euro, komende van de energiesector voor 2008, volgende week aan de Kamer ter stemming zal worden voorgelegd en dat er voor 2009 voor 500 miljoen euro aan bijdragen staan ingeschreven. Deze heffingen zijn onder meer verantwoord door de te zwakke concurrentie in de energiesector.
Naar mijn mening zal de concurrentie niet alles in een keer oplossen. Er is een dringende noodzaak om de prijzen te doen dalen en de particulieren in staat te stellen in energiebesparingen te investeren via systemen van leningen aan verminderd tarief of aan nultarief. Mijn voorstellen gaan trouwens in deze richting in het kader van de discussie over het federaal herstelplan.
In verband met de uitvoering van de zogenaamde Pax Electrica I en II kan ik u meedelen dat er over Pax I een akkoord was tussen de vorige regering en de groep Suez naar aanleiding van de volledige overname van Electrabel door Suez. De voornaamste maatregelen daarvan zijn uitgevoerd, al dan niet met akkoord van de sector, zoals de heffing op de niet-benutte sites.
De Pax II betreft enkel een eenzijdig engagement van de groep Suez naar aanleiding van de fusie tussen Suez en Gaz de France.
Een aantal maatregelen ter zake werden door de Europese Commissie opgelegd, zoals de verkoop van de Suez-aandelen van Distrigas aan de Italiaanse groep ENI, de afstand van SPE door Gaz de France, de reorganisatie van Fluxys en de oprichting van Fluxys International.
Een aantal andere, vrijwillig aangegane engagementen werd nog niet doorgevoerd, omwille van zogezegd verschillende redenen die te maken hebben met marktorganisaties en met de tijd die daartoe nodig is, zoals de maatregelen ten gunste van SPE en de introductie van een derde speler, teneinde een level playing field te creëren.
Ondertussen heeft de regering evenwel niet stilgezeten. Er werd beslist om het aandeel van de producenten en de leveringen binnen de transportnetbeheerder tot beneden 25%, zijnde de blokkeringminderheid, terug te dringen. Het desbetreffende wetsontwerp wordt binnenkort aan de Kamer voorgelegd. Ook werd beslist om resoluut werk te maken van concurrentie in de productie en dus van lagere prijzen, waarbij monopoliewinsten worden uitgezuiverd.
Het is dan ook vanuit voornoemde beleidskeuze dat ik voorstellen aan de regering doe en nog zal doen.
Ten slotte, met betrekking tot de verdere uitvoering van de Pax II kan ik vaststellen dat de energiesector weinig enthousiast is om haar engagementen na te komen. Ik ben er dan ook voorstander van om dergelijke engagementen niet te onderhandelen, maar ze via wettelijke en reglementaire bepalingen op te leggen.
In dat verband kan een nieuwe studie van de CREG uiteraard dienstig zijn. Persoonlijk verwacht ik echter meer van de rapporten en de aanbevelingen ingevolge de monitoringactiviteiten die de CREG sinds kort kan uitvoeren.
16.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik ben blij van de minister te vernemen dat hij het handelen via onderhandelde akkoorden, zoals de Pax I en II, geen wenselijke manier vindt om aan energiebeleid te doen. Ik was het vanmorgen, de voorzitter en collega Henry kunnen dat bevestigen, niet eens met minister Van Quickenborne dat hij de Pax blijft vermelden als een valabel instrument.
Ik heb nog eens teruggekeken naar de studie van de CREG en er zijn wel een aantal aspecten die misschien nog wel interessant kunnen zijn voor België, zoals de golden share, die daar nog altijd in zit. Ik denk dat we allebei de illusie al kwijt zijn dat die er ooit zal komen.
Ten tweede, meer ten gronde betreur ik de concurrentiestrijd binnen de regering over dit onderwerp. Vanmorgen bleek in de commissie dat er een zeer grote parlementaire meerderheid is die het over de vaststellingen eens is. Misschien kan men zelfs voor de oplossingen ook nog een meerderheid vinden. Of het nu gaat over een monopolie- of mottenballentaks of een antimededingingstaks, komt uiteindelijk toch een beetje op hetzelfde neer. Ik zal herhalen wat ik vanmorgen heb gezegd. Ik dring aan op een vergadering waarop u, de heer Van Quickenborne, de Raad voor de Mededinging en de CREG aanwezig zijn. Als we dan allemaal van goede wil zijn en onze zaken samenleggen, kunnen we misschien op iets uitkomen. Als we die maatregelen samenleggen, geraken we misschien ook verder dan elkaar verwijten te maken, op de radio en in de kranten. Men zegt dat men zelf wel iets zal doen en dat de ander van zijn bevoegdheden moet blijven enzovoort. Dat frustreert mij een beetje, maar ik heb er goede hoop op – het is bijna het einde van het jaar, de tijd van de goede voornemens – dat we volgend jaar verder kunnen geraken dan dit jaar.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Xavier Baeselen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les jouets fabriqués en Chine" (n° 8840)
17 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Klimaat en Energie over "in China gemaakt speelgoed" (nr. 8840)
17.01 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, le 17 novembre dernier, la Commission européenne déplorait, à l'issue d'un sommet Union européenne/Chine/USA, que les produits fabriqués en Chine ne répondaient pas encore aux exigences de sécurité. "Le marché chinois n'est pas encore à la hauteur de nos attentes en matière de sécurité pour les produits de consommation", insistait la commissaire européenne. Elle ajoutait qu'il y a toujours des rappels de produits, citant des meubles, des vêtements, des chaussures, des jouets et des appareils électroménagers. On se rappelle d'un certain nombre de produits chinois qui avaient fait l'objet d'inquiétudes sur le marché belge, notamment des sofas.
Monsieur le ministre, je voulais vous interroger sur la situation actuelle en Belgique par rapport au contrôle des marchandises arrivant de Chine.
Avez-vous déjà été informé de rappels de jouets pour non-conformité aux standards européens de sécurité? C'est particulièrement important en cette période de fin d'année où l'achat de jouets est plus conséquent.
Quel est le total des importations chinoises en matière de jouets en Belgique? Y a-t-il des inquiétudes à avoir? Pouvez-vous nous rassurer par rapport aux contrôles et aux normes de sécurité?
17.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Baeselen, la douane peut à tout moment contrôler les produits lors de leur importation et, en fonction du type de produit, faire appel aux experts des SPF compétents en la matière. Par exemple, ceux du SPF Économie en ce qui concerne les jouets et les appareils électriques. J'ai récemment visité le service Contrôle du SPF Économie et ai pu voir cet empilement d'objets testés et retirés du marché.
Mes services ont en effet déjà été informés de rappels de jouets. La loi du 9 février 1994 relative à la sécurité des produits et des services oblige les producteurs et les distributeurs à informer immédiatement le guichet central pour les produits lorsqu'ils savent qu'un produit qu'ils ont mis sur le marché représente pour le consommateur des risques incompatibles avec l'obligation générale de sécurité. Si nécessaire, par ailleurs, mes services retirent également des produits du marché après des contrôles effectués de leur propre initiative.
Enfin, le système RAPEX, le système européen d'échanges rapides d'informations, est également une source d'informations.
En ce qui concerne votre dernière question: en 2006, derniers chiffres disponibles, le montant total des importations chinoises en Belgique s'élevait à plus de 13 milliards d'euros. De ce chiffre, environ 322 millions d'euros concernent des produits tombant sous la réglementation des jouets.
17.03 Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, pour cette année en particulier, vous ne disposez pas de données chiffrées ou d'éléments d'informations concernant des jouets aujourd'hui sur le marché belge, mais présentant des dangers?
17.04 Paul Magnette, ministre: Non.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.15 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.15 heures.