Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt	Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique
van dinsdag 25 november 2008 Namiddag ______	du mardi 25 novembre 2008 Après-midi ______

Le développement des questions et interpellations commence à 15.43 heures. La réunion est présidée par M. André Frédéric.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.43 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer André Frédéric.

Le président: Chers collègues, nous allons poursuivre l'ordre du jour. Je demanderai à chaque groupe politique de prier les éminents collègues qui ont de très intéressantes questions à poser de bien vouloir être présents au moment où je les appellerai. S'ils ne sont pas là, leurs questions seront reportées automatiquement, voire retirées si c'est la deuxième fois que cela se présente.

La question n° 7189 de M. Peter Vanvelthoven est reportée.

01 Vraag van de heer Bruno Steegen aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de oprichting van een Efficiëntiecommissie" (nr. 7204)

01 Question de M. Bruno Steegen à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la création d'une commission de l'efficacité" (n° 7204)

01.01 Bruno Steegen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in juli van dit jaar kondigde de Vlaamse regering aan dat zij een efficiëntiecommissie zou oprichten, die voorstellen moet uitwerken om de werking van de Vlaamse administratie efficiënter te maken. Zij deed dit naar aanleiding van enkele rapporten, onder andere van Voka en van de OESO, die stelden dat de Belgische overheden met minder middelen hetzelfde niveau van dienstverlening zouden kunnen behalen.

De vraag is drieledig. Wat is de mening van de minister over de oprichting van zo’n commissie op federaal niveau?

Ten tweede, zijn er al plannen om dergelijke commissie op te richten?

Ten derde, zo ja, wat zou dan het mandaat zijn van deze commissie en wat zou de samenstelling kunnen zijn? Zouden er ook mensen van buiten de eigenlijke administratie in kunnen zetelen, bijvoorbeeld uit de academische wereld of het bedrijfsleven?

01.02 Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, ik dacht dat ik daarnet al een antwoord had geformuleerd.

Ik ondersteun de gedachte van efficiëntie, winst, doeltreffendheid en doelmatigheid in verband met overheidsdiensten die uitgaan van de functionele behoefte die bestaat in een organisatie.

Een expertencommissie is maar een mogelijkheid. Ik heb begrepen dat die in de Vlaamse regering vooral fungeert als een denktank, een klankbord. Voor mij is het belangrijkste dat precies die kostenefficiënte organisaties zijn ingebed en verankerd in de beleidsnota, enerzijds, in het plan dat nu wordt vooropgesteld door de strategische cel door het selectief vervangingsbeleid, anderzijds en ook via beheersovereenkomsten. Dit zou een belangrijk aspect kunnen zijn waarin dat debat wordt meegenomen, omwille van het feit dat er ook daar een terugkoppeling zou zijn, onder andere bij de begroting. Via de strategische cel en de bestuursovereenkomsten zal uiteraard mee worden gewaakt over de doeltreffendheid van de overheidsdiensten.

Mijn antwoord is genuanceerd. Ik verwacht niet veel heil van dergelijke commissies. Ik ben voorstander van denktanks en ondersteuningen. Wij maken daarvan trouwens ook gebruik. We hebben in de uittekening van ons plan met betrekking tot de vergrijzing en de uitstroom, ook een beroep gedaan op het Planbureau, de Nationale Bank, Voka, het VBO en andere vakorganisaties, alsook op een aantal professoren. Wij doen dat heel graag. Zij zullen dat mee opvolgen en monitoren.

Voor mij is het belangrijkste dat die gedachtegang is verankerd in het beleid van de organisaties zelf en dat men dat kan toetsen en een instrument heeft om in te grijpen, onder andere via de strategische cel en de bestuursovereenkomsten.

01.03 Bruno Steegen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord en volg dit verder op.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Mme Almaci arrive, elle a eu la délicatesse de nous en avertir. Nous allons l'attendre.

MM. Van der Maelen, Bellot et Brotcorne étant absents, leurs questions sont reportées. Mme Avontroodt arrivera plus tard.

02 Vraag van mevrouw Ulla Werbrouck aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de nieuwe infocampagne over werken bij de overheid" (nr. 7974)

02 Question de Mme Ulla Werbrouck à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la nouvelle campagne d'information relative à l'emploi au sein des administrations publiques" (n° 7974)

02.01 Ulla Werbrouck (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op zaterdag 18 oktober 2008 lanceerde u in uw hoedanigheid van minister van Overheidsbedrijven een nieuwe infocampagne over werken bij de overheid met de slogan “Laat je verleiden.”* De campagne zal worden gevoerd via brochures, postkaarten en bladwijzers, die te vinden zijn op de verschillende jobbeurzen waar de federale overheidsdiensten en Selor aan deelnemen.

Echter, in tijden van crisis en met een teveel aan ambtenaren heb ik enkele vragen in dat verband.

Wat is – ter informatie – de kostprijs van de infocampagne?

Voldoen de huidige kanalen niet om de mensen te overtuigen bij de federale overheid te werken?

Werd ooit nagegaan wat sommige mensen weerhoudt om bij de overheid te werken?

Kan er niet worden gedacht aan een flexibeler ambtenarenstatuut, zonder de demotiverende benoemingspolitiek?

Schrikt de blijvende politisering de mensen niet af om voor de overheid te werken?

02.02 Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijn beleidsnota heeft reeds belangrijke antwoorden geboden op deze vraag. U had die vraag al eerder ingediend en in die zin kom ik er dan ook graag op terug.

We mogen twee zaken niet met elkaar verwarren. Enerzijds voeren wij het debat over een selectief vervangingsbeleid maar, anderzijds moeten wij ons ook positioneren als een aantrekkelijke werkgever. Als wij worden geconfronteerd met zoveel mensen die het overheidsapparaat verlaten, moeten wij die functies, niet allemaal maar toch een belangrijk deel, opnieuw kunnen invullen. Iedereen vist in dezelfde vijver. We moeten daar eerlijk in zijn.

Zowel voor de privébedrijven als de overheid geldt dat iedereen een bepaald profiel van werknemer wil. Men wil een profiel van werknemer met een bepaalde klantgerichtheid, dienstbaarheid, professionalisme, motivatie om blijvend te leren enzovoort. Dat zijn profielen die wij en andere bedrijven nodig hebben.

Wij gaan ons dus agressiever – dat is mijn doelstelling – positioneren op de arbeidsmarkt. We willen dat mensen in plaats van te kiezen voor een bepaalde werkgever kiezen voor de federale overheid als een interessante werkgever. In de tijden waarin we vandaag leven hebben we zelfs nog een extra troef. In tijden van onzekerheid is het duidelijk dat een zekere stabiliteit in de loopbaan die men kan ontwikkelen een troef is. Heel veel mensen willen een loopbaan ontwikkelen en zijn niet in staat dat te doen waardoor ze enorm gedemotiveerd worden. Wij kunnen die wel bieden en willen die ook graag aanleveren.

Ik ga nu in op uw concrete vragen. De campagne kost 13.085 euro. Dit bedrag dekt het ontwerpen van de illustraties, de overdracht van de reproductierechten voor een jaar op het Belgisch grondgebied, de lay-out van de affiches, postkaarten, bladwijzers en het drukken van 10.000 brochures, 4.000 postkaarten en 4.000 bladwijzers. Een doeltreffende rekruteringscommunicatie is een communicatie die via meerdere kanalen verloopt, dat wil zeggen papier, internet, elektronische nieuwsbrieven, fysieke aanwezigheid op jobbeurzen en andere meer. De papieren weg wordt momenteels steeds minder en minder gebruikt dan de andere kanalen terwijl die de doelgroep beoogt die moeilijker te bereiken is. Vandaar ook de noodzaak om deze campagne te lanceren.

In 2007 en 2008 hebben de FOD P&O en Selor verschillende enquêtes afgenomen over het imago van de overheid. De respondenten gaven onder andere de volgende negatieve punten aan: de Gemeenschappen en de Gewesten zijn aantrekkelijker dan de federale overheid. Dit heeft misschien met een aantal vooroordelen te maken. De federale overheid biedt verder vooral administratieve functies. Ook daar gaat het volgens mij om een belangrijk vooroordeel want als men gaat kijken naar de functies van het federaal ambt zitten daar toch heel wat operationele functies in, denken we maar aan onder andere de politie, de controlediensten en de bijzondere korpsen. De lonen zijn betrekkelijk laag. Goed, ik zou zeggen dat het altijd beter kan. Ook heeft men het over een gebrek aan transparantie en het feit dat men een universitair diploma moet hebben.

Dat is een van de aspecten die in mijn beleidsnota heel wat aandacht krijgt want ik denk dat we heel wat mensen op die manier missen die een meerwaarde zouden kunnen betekenen voor onze organisatie. Omwille van de strikte diplomavereisten kunnen zij vandaag echter geen kans krijgen bij de overheid. Ik ben daar een absolute voorstander van en ik wil daar ook zwaar op inzetten. Wij hebben ter zake al een aantal initiatieven genomen zonder dat dit betekent dat het diploma daarom aan waarde zou verliezen. Het is alleen de vijver vergroten, de mogelijkheden vergroten voor meer mensen.

Met de campagne, die negen troeven van de overheid vooropstelt, wil P&O en Selor die vooroordelen wegnemen door andere getuigenissen te geven uit alle niveaus van de organisatie. Bij een openstaande vacature bij Selor worden geïnteresseerden soms doorverwezen naar de organisatie zelf. Op die manier leert men de organisatie kennen door onder andere opnames te tonen over die organisatie met getuigenissen van mensen.

Voor een kwaliteitsvolle en kwaliteitsgerichte overheid zijn competente en gemotiveerde medewerkers natuurlijk cruciaal. Op de huidige arbeidsmarkt wordt er echt een strijd geleverd om getalenteerde mensen aan te trekken, maar vooral ook om ze te behouden. De overheid zal zich blijvend moeten waarmaken en profileren als een aantrekkelijke werkgever.

Als u human-resourcesbladen leest, kunt u vaststellen dat het constant gaat over “the war on talent”. In de huidige onzekere situatie waarin interim-medewerkers massaal buiten worden gezet, is dit ietsje minder het geval. Voor ons is dit een extra troef om ons nog meer te gaan positioneren op die markt. Die “war on talent” zal blijven voortduren. Dat is de reden waarom wij inzetten op talentmanagement. Wij willen die mensen immers niet alleen aantrekken maar wij willen ze ook houden. Dat is voor ons een belangrijke beleidsas.

Dit vraagt niet zozeer om grote hervormingen maar wel om een betere uitbouw van de personeelsprocessen en het versterken van bepaalde accenten hierin. Er wordt een impuls gegeven aan het ontwikkelen van leiderschap, het aantrekken en binden van talent, competentieontwikkeling, organiseren van inspraak en participatie van de medewerkers, en het uitwerken van een transparant kader met aantrekkelijke en mobiliserende loopbanen.

Ik moet erkennen dat het ambtenarenstatuut vandaag is verspreid over een tiental koninklijke besluiten wat de duidelijkheid, begrijpbaarheid en uniforme toepassing op het terrein bemoeilijkt. Het samenbrengen en vereenvoudigen van alle bestaande reglementaire bepalingen in een duidelijke tekst en het afstemmen ervan op de concepten van het hedendaags personeelsbeleid zijn noodzakelijk. Dat is de reden waarom ik ze heb opgenomen in de doelstellingen voor deze legislatuur.

Principes zoals objectiviteit van en gelijke toegang tot wervings- en promotieprocedures moeten hierin absoluut centraal blijven staan. De procedures zelf moeten ook voldoende flexibel zijn om in een sterk wijzigende arbeidsmarktsituatie snel te kunnen reageren op de personeelsbehoeften van de organisatie.

Dat kan natuurlijk alleen maar stap voor stap en via een projectmatige aanpak worden gerealiseerd. Wij willen uiteraard de bestaande rechtsprincipes – waardoor het statuut ook zo is gereglementeerd – blijven bewaren. Tegelijkertijd moeten wij echter zien hoe wij meer flexibiliteit kunnen inbouwen. Dat zijn de elementen die door ons prioritair moeten worden aangepakt.

02.03 Ulla Werbrouck (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord op mijn vraag die werd ingediend vóór de uitleg over de beleidsnota.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

03 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de individuele bonus die wordt uitbetaald aan ambtenaren van Financiën voor het opzoekwerk in het kader van de inkomensgarantie voor ouderen en de uitkeringen aan personen met een handicap" (nr. 7283)

03 Question de Mme Meyrem Almaci à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "le bonus attribué à titre individuel aux fonctionnaires des Finances pour le travail de recherche réalisé dans le cadre de la garantie de revenu aux personnes âgées et des allocations pour personnes handicapées" (n° 7283)

03.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is reeds een oude vraag, maar ze is nog niet verouderd. Tijdens het reces heb ik van u antwoord gekregen op de schriftelijke vraag met betrekking tot de bonussen aan ambtenaren, die ik heb gesteld aan verschillende ministers. De antwoorden die ik heb gekregen doen echter ook nieuwe vragen ontstaan, meer bepaald met betrekking tot de bonus die wordt uitbetaald aan de ambtenaren van Financiën voor het opzoekwerk in het kader van de inkomensgaranties voor ouderen en in het kader van personen met een handicap. Ik heb deze vraag opnieuw aan u gesteld omdat u toen het gecoördineerde antwoord hebt bezorgd.

Ik heb volgende extra vragen.

Ten eerste, met betrekking tot de uitbetaalde bedragen, in 2007 werd een totaal van 120.205,22 euro uitgegeven aan bonussen in het kader van de inkomensgarantie voor ouderen. Kan u mij een overzicht bezorgen van de uitgekeerde bedragen sinds 2000?

U hoeft dat hier niet allemaal op te sommen. U kan het ook gewoon meegeven zodat wij het kunnen bekijken. Anders wordt het immers zeer onoverzichtelijk, zowel voor u als voor mij.

Ten tweede, met betrekking tot de berichtgeving omtrent de bonussen voor opzoekwerk in het kader van personen met een handicap, daar werd er gesproken over een vergoeding van 7,40 euro voor het opzoekwerk in opdracht van de dienst Personen met een Handicap. In het antwoord op mijn vraag nr. 280 spreekt u over een vergoeding van 7,17 euro. Ik vermoed dat er een verschil is in jaar, maar ik wil dit gewoon nog even laten verifiëren. Kan u mij meedelen welk bedrag er exact werd uitgekeerd voor het laatstvernoemde opzoekwerk?

Ik kom aan de opgenomen budgetten in de begroting. Daar is het jammer dat de vraag reeds zo oud is. Ik had immers natuurlijk ook een vraag gesteld over de situatie voor 2009.

Welk bedrag werd er in de begroting 2008 uiteindelijk voorzien voor de uitgaven voor opzoekwerk in het kader van ouderen? Op welke manier werden die concreet ingeschreven?

Ik heb ook een belangrijke vraag over het KB van 22 mei 2003. Uw collega-minister Reynders heeft gezegd dat de betalingen vanuit de dienst Personen met een Handicap aan de ambtenaren van de dienst Financiën eigenlijk onwettig zijn.

Hebt u weet van dat KB? Wat is de verklaring dat dit sinds 22 mei 2003 toch nog verder is kunnen gebeuren? Is het juist dat die uitbetaling niet langer wettelijk is? Wat zal u doen met de betalingen die reeds zijn gebeurd sinds 2003?

Het volgende punt gaat over procedures en automatisering. Welke procedures zijn er specifiek opgesteld voor het opzoekwerk? Welke KB’s zijn er eventueel bij betrokken? Wanneer werd er een aanvang genomen met het bijhouden van het automatiseren van de gegevens bij de FOD Financiën? Wanneer zal die gegevensuitwisseling volledig automatisch gebeuren?

Ten slotte, u hebt mij ook meegedeeld dat de betalingen in het kader van de tegemoetkoming van inkomensgaranties voor ouderen en gehandicapten werden opgeschort. Betekent dit dat ook het opzoekwerk is opgeschort? Zo ja, welke invloed heeft dat op de behandeling van de hangende dossiers? Zo neen, hebben de ambtenaren wel of niet uitzicht op de voorziene bonus?

Kan u mij meedelen tot wanneer die opschorting van kracht is? Op welke manier is ze uitgevaardigd en meegedeeld aan de diensten?

03.02 Minister Inge Vervotte: Ik moet u waarschijnlijk teleurstellen, want ik kan geen antwoord geven op uw vragen. Ik heb inderdaad een gecoördineerd antwoord verstrekt op 25 juli. De bijkomende vragen die u stelt vallen onder de bevoegdheden van de ministers die bevoegd zijn voor de respectievelijke departementen. U zult uw vraag dus aan die collega’s moeten stellen. Ik kan daar geen antwoord op verstrekken.

03.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Toen ik de vraag opstelde heb ik ook gevraagd aan wie ik de vraag moest stellen. Daar u het gecoördineerde antwoord hebt gegeven, heeft men mij naar u doorverwezen. Het is nu half november. De vraag dateert van 10 september. Toen heb ik dat nagevraagd. Nu moet ik ze opnieuw indienen ter attentie van de respectievelijke ministers. Ik hoop dat ik van hen niet het antwoord zal krijgen dat ik opnieuw bij u moet zijn.

Het is heel vervelend dat men mij doorverwijst naar u en dat u het antwoord dan niet kunt geven. Ik ga de vraag in ieder geval opsplitsen voor de bevoegde ministers. Ik ga ze stellen. Ik zal ze ook wijzen op uw antwoord. Ik hoop dat ik deze keer wel een antwoord krijg en dat het niet lang hoeft te duren.

U kunt zich voorstellen dat ik niet erg gelukkig ben met deze gang van zaken, maar goed. Ik stel voor dat u binnen de Ministerraad met uw collega-ministers bijeenkomt over die problematiek.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: Je donne la parole à Mme Avontroodt pur sa question n° 7830 sur la sélection d'un nouveau directeur général pour le Centre fédéral d'expertise des soins de santé.

03.04 François Bellot (MR): Monsieur le président, ne puis-je poser ma question?

Le président: Vous la poserez quand je vous donnerai la parole: vous n'étiez pas là à votre tour. Monsieur Bellot, il y a 49 questions à l'ordre du jour. Si je dois tenir compte de tous les emplois du temps des membres, je ne m'en sortirai pas!

03.05 François Bellot (MR): Monsieur le président, cela fait six semaines…

Le président: Mais je n'ai pas dit que vous n'auriez pas la parole, monsieur Bellot! Vous pouvez bien attendre cinq minutes!

03.06 François Bellot (MR): On m'attend pour faire nombre…

Le président: Je n'en peux rien. Si vous devez faire nombre, allez-y! Que voulez-vous que je vous dise?

03.07 François Bellot (MR): Alors peut-on transformer ma question en question écrite? La ministre me communiquera la réponse.

Le président: Cela ne pose aucun problème, monsieur Bellot! Il suffit de le demander. Vous en tiendrez compte? Mais cela me tracasse énormément!

La question n^o 7309 de M. François Bellot est transformée en question écrite.

Je donne la parole à Mme Avontroodt.

04 Vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de selectie van een nieuwe algemeen directeur voor het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg" (nr. 7830)

04 Question de Mme Yolande Avontroodt à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la sélection d'un nouveau directeur général pour le Centre Fédéral d'Expertise des Soins de Santé" (n° 7830)

04.01 Yolande Avontroodt (Open Vld): Mevrouw de minister, wellicht zal uw antwoord hierop ook heel kort kunnen zijn. Het gaat over de aanstelling en de selectie van de nieuwe algemeen directeur voor het Federaal Kenniscentrum.

Ik hoef niet te herhalen wat het Federaal Kenniscentrum is. Het werkt reeds jaren en heeft jaren gefunctioneerd onder de vorige directeur, die geneesheer-directeur was.

Ik heb de vraag ook gesteld aan de minister van Volksgezondheid. Zij heeft mij naar u verwezen. Vandaar, mevrouw de minister, dat ik nu wellicht toch bij de juiste persoon terechtkom.

Mijn vraag is vooral ingegeven vanuit de zorg om het goed blijven functioneren en coördineren van het Federaal Kenniscentrum. Dat wil niet zeggen dat het met de huidige vervanger van de directeur niet goed zou functioneren, maar ik zou voor de continuïteit en de kwaliteit wel graag zekerheid willen over de selectieproef voor de nieuwe kandidaat.

04.02 Minister Inge Vervotte: Ik deel uiteraard uw bekommernis. Wat de organisatie van de selectie van de nieuwe directeur-generaal voor het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg betreft, kan ik u meedelen dat de functiebeschrijving, met inbegrip van de weging van de functie, momenteel door mijn diensten wordt uitgewerkt. Volgens de planning zal de procedure begin volgend jaar worden gelanceerd. Het zit dus in de eerste nieuwe golf van selectie van mandaten.

04.03 Yolande Avontroodt (Open Vld): Mevrouw de minister, dat was een kort en positief antwoord, maar het zal wel nog lang duren, als uw diensten nu nog de functieomschrijving aan het uitwerken zijn. Er was een functieomschrijving, die in de voorbije jaren niet werd gewijzigd. Voor mij hoeft die ook niet veranderd te worden, vermits de wet de wet is. Als u bij uw diensten erop kunt aandringen om het dossier gewoon even sneller op te vangen, dan kan er ook sneller tot de selectieprocedure worden overgegaan.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

05 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de functionele tweetaligheid in het openbaar ambt" (nr. 8000)

05 Question de M. Servais Verherstraeten à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "le bilinguisme fonctionnel dans la fonction publique" (n° 8000)

05.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de toepassing van de wet op de functionele tweetaligheid van leidinggevenden loopt blijkbaar niet zo van een leien dakje, omdat meer specifiek de bepalingen van artikel 43 nog niet in werking zijn getreden.

Toen destijds de wet op de functionele tweetaligheid werd goedgekeurd, was ik daar fervent tegenstander van. Ik vind dat leidinggevenden in een federale administratie perfect tweetalig horen te zijn. Maar zelfs de minimale vereiste van functionele tweetaligheid levert al moeilijkheden op. Ik heb bij het lezen van uw beleidsnota vastgesteld dat de inwerkingtreding van het bewuste artikel 43 is uitgesteld tot 30 juni 2009. U volgt daarmee de traditie van uw voorgangers.

Wanneer kan de functionele tweetaligheid wel toepasselijk worden? Zijn er ondertussen tests uitgewerkt om de functionele tweetaligheid te meten? Die tests waren eigenlijk al voorbereid in studies van enkele universiteiten, waaronder, naar ik dacht, de universiteit van Luik.

05.02 Minister Inge Vervotte: Bij koninklijk besluit van 28 september 2008 houdende wijzigingen van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten bij wijze van overgangsmaatregel in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten, werd de regeling van tweetalige adjuncten inderdaad verlengd tot 31 december 2008. Een nieuw ontwerp van koninklijk besluit wordt thans voorbereid om in een nieuwe regeling tot 30 juni 2009 te voorzien, indien mogelijk. In elk geval is dat wat wij wensen.

Zoals reeds aangekondigd in het deel “Ambtenarenzaken” van mijn algemene beleidsnota, is het reglementeren van de functionele tweetaligheid van leidinggevenden een speciaal aandachtspunt. Ik stel alles in het werk om in de regering een consensus omtrent het dossier te bereiken. De KUL en de ULG hebben op vraag van Selor in het kader van de overheidsopdrachten de opdracht gekregen om een testbatterij te ontwikkelen om de functionele taalkennis van mandaathouders te meten. Het eindrapport van die overheidsopdracht werd in oktober 2002 overhandigd.

Volgens de studie dienen de taalproeven mondeling afgelegd te worden en bestaan ze uit twee subproeven. Beide proeven werden in de studie van de KUL en de ULG bovendien gesitueerd ten opzichte van het Europees referentiekader voor taaltoetsing. Volgende beoordelingscriteria werden aangehouden: voor de mondelinge proef woordenschat, grammatica, samenhang, vloeiendheid, uitspraak, en voor de schriftelijke passieve taalvaardigheid, begrijpend lezen, fouten ontdekken in de vertaling van een tekst.

In november 2004 werd die batterij in de vorm van een simulatie-examen aan de overheidsmanagers van beide taalrollen voorgelegd. De kandidaten hebben overwegend positief gereageerd op die simulatie. Op 7 september 2005 heeft de Vaste Commissie voor Taaltoezicht een aantal opmerkingen geformuleerd, waaronder het restrictieve karakter dat een dergelijk taalbrevet moet hebben inzake de evaluatie van medewerkers.

Rekening houdend met dat advies heeft Selor een academische werkgroep samengesteld met experts in de toegepaste linguïstiek en de didactiek van vreemde talen. De missie van de werkgroep was zowel het werk van de KUL en de ULG wetenschappelijk te valideren en, indien nodig, bij te sturen, als de relatering met het Europees referentiekader af te werken, en ook het onderscheid tussen de taalproeven voor de evaluatie en de taalproeven voor eenheid van rechtspraak uit te klaren, waarbij rekening wordt gehouden met het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.

De conclusies van de werkgroep werden geformuleerd in het eindrapport en samengevat in een adviesnota die dateert van 30 oktober 2006. In die nota wordt gesuggereerd om twee typen proeven van functionele kennis te organiseren, functionele kennis interactie en functionele kennis evaluatie, om aan de opmerkingen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegemoet te komen.

Zolang evenwel het reglementair kader er niet is, kan een test met de nieuwe inhoud vanzelfsprekend niet worden gelanceerd. Zoals al is gezegd, vind ik het belangrijk en hoop ik dat we daarover in de regering een consensus kunnen vinden.

05.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Haar ambities met betrekking tot deze materie, zijn ook de mijne.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: Chers collègues, la question n° 8137 de Mme De Block est transformée en question écrite. Les questions jointes n° 8320 de M. Vanvelthoven et n° 8344 de M. Goyvaerts sont reportées, ces derniers ne nous faisant point l'honneur de leur présence.

La question n° 8673 de M. Prévot et les questions n^os 7314, 7329 et 7812 de M. Brotcorne sont transformées en questions écrites.

Madame la ministre, nous avons ainsi terminé avec les questions qui vous concernent.

Chers collègues, dès que le ministre de l'Intérieur nous aura rejoints, nous entamerons les questions qui lui sont adressées.

Je demande d'ores et déjà à M. Arens de bien vouloir me remplacer lorsque je poserai ma question.

05.04 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je vous signale que j'ai demandé de transformer mes questions n^os 8404, 8679, 8705 et 8706 en questions écrites.

Président: Josy Arens

Voorzitter: Josy Arens

06 Interpellation et questions jointes de

- M. Claude Eerdekens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la réforme des services de secours en province de Namur" (n° 197)

- M. André Frédéric au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la délimitation des zones de secours en province de Liège" (n° 8449)

- M. Maxime Prévot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la réforme des services de secours en province de Namur" (n° 8766)

06 Samengevoegde interpellatie en vragen van

- de heer Claude Eerdekens tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de hervorming van de hulpdiensten in de provincie Namen" (nr. 197)

- de heer André Frédéric aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de afbakening van de hulpverleningszones in de provincie Luik" (nr. 8449)

- de heer Maxime Prévot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de hervorming van de hulpdiensten in de provincie Namen" (nr. 8766)

06.01 Claude Eerdekens (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, ce dossier de la réforme des services de secours en province de Namur fait couler beaucoup d'encre. C'est probablement l'une des provinces où la situation est la plus polémique.

En réalité, deux thèses s'affrontent: soit une zone monoprovinciale, regroupant les trente-huit communes de la province, soit deux zones, dont une regroupant dix communes du nord-est de la province y compris la ville de Namur, capitale de la Wallonie, ces dix communes représentant 60% de la population.

Nous ne savons pas dans quelle direction nous irons. Nous sommes très sceptiques – je parle ici en transposant la pensée de collègues faisant partie du groupe des dix communes – sur la procédure mise en place avec une consultation des bourgmestres.

Une courte majorité de seize bourgmestres est en faveur d'une zone unique contre dix bourgmestres voulant deux zones dont une zone à dix communes. Le gouverneur n'était pas en mesure de communiquer aux bourgmestres concernés de chacune des communes des informations sur le coût de la réforme par commune, que l'on soit dans l'hypothèse d'une zone monoprovinciale ou dans celle de deux zones de secours. Or l'information est essentielle.

Demander aux bourgmestres de se prononcer sans qu'ils disposent d'une simulation des coûts de la réforme envisagée, que ce soit pour l'une ou l'autre thèse, c'est acheter un chat dans un sac – pour reprendre une expression populaire – et cela s'inscrit à contre-courant de la publicité des actes de l'administration et de la transparence qui fait partie de l'éthique de la gouvernance contemporaine.

Il nous est exprimé qu'un arrêté royal est en préparation.

Si deux zones sont déterminées en province de Namur, il y aura des heureux et des moins heureux. C'est le choix de toute réforme mais elle sera acceptée. En revanche, je dois constater qu'il y a une détermination, une radicalisation des bourgmestres du nord-est (Namur, Andenne et d'autres) qui ne veulent absolument pas de cette zone monoprovinciale et qui en appellent au bon sens et à faire la réforme en deux temps. Peut-être que dans dix, quinze ou vingt ans, les temps seront-ils mûrs pour une zone monoprovinciale mais pour l'instant, pour des raisons diverses, dix bourgmestres – et pas n'importe lesquels puisqu'ils représentent 60% de la province – plaident pour deux zones.

Monsieur le ministre, au travers de cette interpellation, ma question est la suivante.

Pour quelle raison n'a-t-on pas communiqué et ne communique-t-on toujours pas les simulations de la réforme, qu'on soit dans l'hypothèse d'une zone monoprovinciale ou de deux zones? Ces chiffres seraient-ils inexistants? S'ils n'existent pas, s'il n'y a pas de simulation des coûts que la réforme va représenter par commune de la province, je comprends qu'on ne les communique pas. Mais si ces chiffres existent - que diable! -, qu'attend-on pour les communiquer de façon à donner aux trente-huit communes de la province de Namur l'information dont elles ont besoin?

Je suis convaincu qu'il vaut mieux arriver à une solution consensuelle avec deux zones que de voir ensuite se multiplier, à la suite d'une décision contestée et contestable, des recours en annulation qui, s'ils aboutissent, mettront en péril la réforme en province de Namur.

06.02 André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je souhaitais vous interroger très brièvement sur une situation un peu particulière dans l'est de la Belgique pour laquelle j'ai été alerté par les bourgmestres de Plombières, Welkenraedt et Baelen. En effet, comme eux, j'ai pris connaissance de la décision du Conseil des ministres du 23 octobre, relative à la fixation des zones de secours. Pour déterminer celles-ci, vous disposiez d'un projet respectant, pour toute la Belgique, les propositions des comités provinciaux et du comité national dans lequel je siège par ailleurs, mais il semblerait qu'à la dernière minute, vous ayez décidé de vous écarter de ces propositions pour les seules communes de Plombières, Welkenraedt et Baelen. Elles sont ainsi détachées de la zone de secours comprenant les communes germanophones dans laquelle les propositions des comités les maintenaient, pour se retrouver rattachées contre leur gré à la zone 4, c'est-à-dire celle de Verviers.

En date du 20 juin, les trois bourgmestres concernés avaient demandé avec insistance le respect de la décision des communes et du comité provincial, qui s'était prononcé le 13 mai avec l'aval de toutes les communes germanophones en faveur d'une zone comportant ces trois communes et les communes germanophones. Cette proposition fut entérinée en juillet par le comité national.

Les bourgmestres de Plombières, Welkenraedt et Baelen rappelaient que les services d'incendie de leurs communes travaillaient essentiellement avec ceux des communes germanophones voisines – notamment Lontzen et La Calamine – en parfaite harmonie, voire avec des perspectives d'intégration plus approfondies et qu'à cet effet, il importait que ces services fussent des composantes d'une même zone. Ils soulignaient que le critère linguistique invoqué par d'aucuns ne constituait en rien un critère pertinent pour la constitution d'une zone de secours et ne figurait nullement dans la loi et que les services d'incendie de Plombières et Welkenraedt étaient déjà habitués à secourir des populations étrangères, dont celles de nationalité allemande et ne parlant que l'allemand sans que cela posât le moindre problème.

Les zones de secours constituent, en raison de la proximité géographique évidente entre services d'incendie situés à un jet de pierre l'un de l'autre par-dessus les frontières linguistiques bordées de maisons de part et d'autre, une formidable occasion de collaboration, voire d'intégration, que cette décision du Conseil des ministres vient d'anéantir.

Comme les bourgmestres des communes concernées, je sollicite la révision de cette décision du 23 octobre lors de la seconde lecture de cet arrêté annoncée par ailleurs pour résoudre d'autres problèmes.

06.03 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, je vais m'autoriser à abonder dans le sens des interventions de mes deux collègues. L'une et l'autre – quoique s'intéressant à des zones différentes, la première la province de Namur, la seconde celle de Liège – montrent à tout le moins que la décision du 23 octobre est contestée par plusieurs personnes, à ce stade, sur un plan seulement politique. Vous conviendrez comme moi qu'il serait dommage qu'elle le soit juridiquement.

Malgré les propos rassurants quant à l'autonomie communale – qui vous est chère, j'en suis sûr, monsieur le ministre – contenus dans les circulaires diffusées avant les vacances, l'avant-projet d'arrêté royal maintient une zone unique pour la province de Namur. Les bourgmestres des dix communes ayant déposé une note de minorité – et je rappelle que ces dix communes représentent 60% de la population de la province – ont sollicité audience auprès de vous sans recevoir le moindre accusé de réception, sauf erreur de ma part.

Nous restons déterminés et sommes désireux d'un vrai dialogue, qui est inexistant jusqu'à présent, il faut bien le reconnaître. Je ne doute pas cependant que vous aurez la volonté de combler cette lacune dans les prochains jours.

Mon collègue Claude Eerdekens, bourgmestre d'Andenne, a évoqué aussi des interrogations sur la manière dont les informations ont été distillées auprès des autorités communales, au sujet notamment des coûts de la réforme, selon les options défendues: une zone monoprovinciale ou deux zones. Rien ne semble avoir été communiqué aux représentants communaux. On peut même se demander si les conseils se sont prononcés officiellement. En tout cas, les uns et les autres ont posé des actes officiels qui pourraient certainement justifier le gain d'un recours. Plusieurs bourgmestres ont déjà fait part de leur volonté de déposer un recours si l'arrêté devait se confirmer, ce qui devrait retarder d'autant la mise en place de la réforme. Et comme je sais qu'elle vous est chère, j'imagine que vous ne voudriez pas la voir traîner en longueur mais la voir efficace et opérante dans les meilleurs délais.

Ne pouvons-nous dès lors envisager une concertation pour aboutir à une solution de compromis, à l'instar de ce qui s'est fait dans certaines provinces qui comptent plus de zones qu'une main n'a de doigts? J'ose espérer que ce découpage répondait à des demandes et des aspirations locales, qu'on a été attentif aux souhaits exprimés à travers l'exercice de l'autonomie communale et que vous aurez la volonté d'agir dans le même sens, par principe d'équité, à l'égard de la province de Namur. Merci d'avance pour vos éclaircissements et vos encouragements dans les prochaines étapes.

06.04 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, au cours de sa séance du 23 octobre 2008, le Conseil des ministres a approuvé la délimitation des zones de secours et cela après une phase de consultations en deux temps. La première consultation a eu lieu pendant le premier semestre 2008 au sein de comités consultatifs instaurés dans chaque province. Ensuite, le comité consultatif national a formulé une proposition de délimitation des zones sur la base des avis émis par les comités provinciaux.

Le projet d'arrêté royal approuvé par le Conseil des ministres est une transposition exacte de cette proposition moyennant une seule modification: les communes de Plombières, Welkenraedt et Baelen ont été supprimées de la zone de secours 6 et sont ajoutées à la zone de secours 4. Lors de la réunion du comité consultatif national, le gouverneur de la province de Liège avait relayé l'inquiétude de la communauté germanophone pour qui la constitution d'une zone mixte entraînerait une triple tutelle, fédérale, régionale wallonne et communautaire germanophone extrêmement complexe.

Pour la province de Namur, le comité consultatif national n'a pas voulu confirmer la note de minorité des dix bourgmestres du nord-est de la province de Namur.

En décidant de créer une zone unilingue, le Conseil des ministres a souhaité répondre à cette inquiétude et éviter que la zone de secours ne soit paralysée en raison de problèmes de tutelle.

Je rappelle tout d'abord que la réforme des services de secours non policiers est une demande des hommes de terrain. Elle est par ailleurs rendue nécessaire vu la désuétude de la réglementation et la nécessité d'adapter les secours aux risques et besoins et actuels. Un des principes de base mis en exergue par la commission Paulus est la nécessité de promouvoir l'augmentation d'échelle, c'est-à-dire l'organisation des services d'incendie en réseau, ce afin de pouvoir prévenir et gérer les catastrophes de grande ampleur, d'utiliser plus efficacement les moyens disponibles et d'offrir un meilleur service.

L'objectif de la loi du 15 mai 2007 est de renforcer la sécurité du citoyen par la création d'un réseau de postes d'incendie. La délimitation du territoire n'a ni pour effet ni pour objectif de cloisonner les services d'incendie entre eux. Elle ne porte pas non plus atteinte aux principes de l'aide adéquate la plus rapide.

Le fait d'appartenir à des zones de secours différentes n'empêche nullement les postes d'incendie de travailler ensemble sur le terrain. Les zones de secours sont d'ailleurs encouragées à conclure des accords de coopération visant à renforcer les liens nécessaires entre postes limitrophes, même si les zones voisines font partie d'une autre Communauté.

En ce qui concerne l'aspect financier, mes services ont commandé une étude relative au coût de l'installation des zones de secours et du personnel administratif. L'objectif de cette étude était d'évaluer l'impact financier de la réforme de la sécurité civile, compte tenu de trois scenarii basés sur la taille relative de la zone. Les premiers résultats de cette étude réalisée par la société Deloitte sont encourageants et démontrent qu'en termes de chiffres absolus, l'économie d'échelle est optimale dans l'hypothèse où le territoire de la zone de secours correspond à celui d'une province. Les résultats de l'étude ne sont toutefois que parcellaires et doivent être complétés et affinés avant toute autre utilisation.

Par lettre du 28 avril 2008, j'ai communiqué aux gouverneurs, avec une copie aux bourgmestres: "(…) Je n'ai aucun problème à mettre à disposition des comités provinciaux ce qui est déjà disponible auprès de mon administration". L'étude précitée en faisait partie.

Lors de la réunion d'information organisée à l'attention du comité consultatif provincial de la province de Namur, les résultats précités de l'étude ont été communiqués par mes représentants. Une copie de l'étude a été mise à la disposition du gouverneur en vue de sa communication aux bourgmestres. Tel a également été le cas de différentes données financières dont nous disposions, à savoir les conclusions de Deloitte quant aux coûts de fonctionnement et d'investissement des services d'incendie réalisés sur la base des comptes de 2002.

Le comité consultatif provincial, conformément à l'article 3, §3, alinéa 4 de l'arrêté royal du 4 mars 2008 portant des dispositions complémentaires relatives à la composition et au fonctionnement du comité consultatif national des zones et des comités consultatifs provinciaux des zones, a rendu un avis adopté à la majorité simple. Cet avis préconisait la création d'une zone unique en province de Namur. Les notes de minorité établies par les membres du comité en désaccord avec cette option ont été communiquées au comité national, lequel a cependant retenu l'avis majoritaire émis. Cet avis a servi de base pour l'arrêté royal qui a été approuvé au Conseil des ministres et envoyé pour avis au Conseil d'État.

Chaque étape de la procédure est respectée et les personnes qui veulent introduire des recours n'ont aucune base légale. En vue d'établir le ratio entre les moyens des autorités communales et de l'État fédéral, prévu à l'article 67 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, une circulaire a été adressée aux gouverneurs au mois de juin 2008, leur demandant de rassembler les données de comptes communaux relatives aux dépenses et aux revenus afférents aux services d'incendie communaux par le biais d'un formulaire standardisé.

L'analyse de ces données permettra d'établir les postes des revenus et des dépenses qui entrent en ligne de compte pour calculer le ratio précité. Le formulaire précité permettra également de comptabiliser le personnel opérationnel de chaque service d'incendie en fonction de son grade ainsi que le personnel administratif des communes accomplissant des tâches pour le service d'incendie en termes d'équivalents temps-plein.

Mes services analysent actuellement les formulaires rentrés. Toutefois, à ce jour, certaines communes n'ont toujours pas renvoyé le leur et d'autres ont renvoyé des formulaires incomplets.

Des estimations financières seront possibles dès que les données contenues dans les formulaires auront été analysées et injectées dans des formules de calcul afin de fournir des simulations chiffrées. Par ailleurs, mes services ont demandé à la société Experian d'adapter le logiciel d'analyse et de couverture des risques. L'adaptation en question permettra une utilisation plus fine du logiciel et des simulations poussées, lesquelles fourniront une aide non négligeable lors du calcul de l'impact financier de la réforme.

Je ne manquerai pas de communiquer ces simulations dès qu'elles seront prêtes.

06.05 Claude Eerdekens (PS): Monsieur le ministre, je reste sur ma faim. Votre réponse ne me satisfait pas dans la mesure où, contrairement à ce que vous avez déclaré - je ne doute pas de votre bonne foi -, nous n'avons pas reçu les informations annoncées. Je dispose ici d'un mail du 20 mai 2008 du collaborateur de M. le gouverneur de la province de Namur, qui m'informe "qu'il est manifestement impossible de vous transmettre par mail le rapport que nous a communiqué le SPF Intérieur concernant l'étude d'analyse des risques, vu la taille de ce fichier." Celui-ci aurait aussi pu être imprimé et transmis par voie postale. Quand on n'a pas les documents, on ne les a pas. Et cela ne concerne que l'étude d'analyse des risques.

En ce qui concerne la simulation du coût par commune, suivant les hypothèses d'une zone unique avec le coût pour les trente-huit communes, ou de deux zones, avec dix communes au nord et vingt-huit au sud et à l'ouest, cette étude ne me semble pas exister. Il est impossible d'obtenir ces chiffres. Je multiplie les lettres recommandées à l'intention de M. le gouverneur afin d'obtenir ces précisions. C'est mission impossible.

Nous, à savoir un certain nombre de bourgmestres du nord et du nord-est de la province, pensons qu'une plus grande zone n'implique pas une économie d'échelle. Le personnel de la ville de Namur qui est affecté au service d'incendie, dont dépendent Namur et deux ou trois communes affiliées, pourrait être transféré à la future zone de dix communes, de même que le personnel qui travaille à Gembloux, Éghezée et Andenne. Il n'y aurait donc pas de charge de personnel supplémentaire, tandis que dans l'hypothèse d'une zone monoprovinciale, il faudrait créer une nouvelle administration, ce qui entraînerait des surcoûts.

06.06 André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je n'ai pas pour habitude de vous contredire, mais votre réponse ne me satisfait pas du tout. L'intégration des trois communes concernées - Plombières, Welkenraedt et Baelen - a été organisée à la demande de celles-ci, avec l'accord unanime des communes germanophones. Le comité provincial a soutenu cette option sans réticence aucune. En juillet, le comité national dans lequel je siège n'a jamais fait allusion à quelque difficulté particulière concernant cette collaboration avec la Communauté germanophone. Si on examine le procès-verbal, cela m'étonnerait que l'on y trouve la moindre allusion.

Le dispositif de concertation est arrivé à la conclusion d'associer ces trois communes à la Communauté germanophone. Subitement, le gouverneur, pour qui j'ai d'ailleurs beaucoup de sympathie, manifesterait des difficultés auxquelles on n'aurait jamais fait allusion précédemment.

Voilà une manière de fonctionner qui me paraît assez dommageable. À quoi sert-il de consulter pendant des heures des bourgmestres, bien informés de la réalité de la sécurité civile au quotidien sur leurs territoires, pour qu'ensuite, sur intervention d'un gouverneur, tout soit subitement modifié. Je vous demande de vous montrer extrêmement attentif.

Je ne dis pas que le gouverneur a complètement tort, puisque je ne vis pas sur ce terrain, mais il me semblerait à tout le moins intéressant, avant toute décision définitive, que le ministre de l'Intérieur – ou ses services – rencontrât les trois bourgmestres concernés, avec des représentants de la Communauté germanophone, pour ne pas avoir à regretter ultérieurement une erreur d'appréciation sur base d'informations arrivant assez tardivement.

06.07 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous m'excuserez de devoir me placer dans la même foulée que mes deux collègues pour regretter la forme, mais principalement le fond de votre réponse.

En effet, j'ai pris bonne note de ce que le Comité national n'avait pas jugé bon de réserver une suite favorable à la motion minoritaire à l'égard de la province de Namur. Il m'intéresserait de savoir pour quel motif elle s'est arrogée le droit d'ainsi procéder et de juger, sans doute d'un revers de main, qu'il n'y avait pas lieu de considérer avec une attention particulière cette motion. Pour rappel, la motion vise quand même 60% de la population de la province; elle n'est donc pas anodine.

Je regrette, sauf à me tromper, de ne pas avoir entendu que vous étiez toujours, malgré tout, en situation d'écoute et disposé à ouvrir votre porte à cette dizaine de bourgmestres demandeurs depuis quelques mois, en vain jusqu'à présent, de vous rencontrer aux fins de vous exposer leur point de vue. Sauf erreur, vous conservez une capacité…

Président: André Frédéric.

Voorzitter: André Frédéric.

06.08 Patrick Dewael, ministre: Monsieur Prévot, je les ai écoutés, je me suis rendu sur place; j'ai fait le tour de chaque province, j'ai rencontré les bourgmestres de la province de Namur. J'ai respecté toutes les procédures prévues, il y a eu un avis provincial et un avis d'un conseil national. Et vous vous imaginez que parce que vous posez une question, tout à coup, après toutes ces consultations et le respect absolu d'un principe de subsidiarité, que je vous dirai que je change tout? Parce que M. Prévot, tellement sympathique, me pose une question, tout ce qui a été fait dans la phase préparatoire est jeté à la poubelle? Plus d'avis d'un conseil consultatif, plus question d'une réunion, sur place, entre le ministre et tous les bourgmestres. Je n'ai fait aucun effort et donc, je jette le tout à la poubelle!

Monsieur Prévot, croyez-vous que la démocratie, cela fonctionne comme ça? La démocratie, c'est le respect des procédures prévues! On consulte les bourgmestres, on organise des conseils consultatifs provinciaux, on demande un avis à un conseil national et, ensuite, on en rigole! Monsieur Prévot, on en rigole et on jette le tout à la poubelle! Moi, je prends cela au sérieux. Vous pas!

Vous dites qu'il y a de nouveaux arguments mais, à un moment donné, après une consultation, il faut prendre une décision. C'est ce que le Conseil des ministres a fait. Il a tout à fait approuvé l'avis du conseil national, à l'exception des trois communes citées par votre président, qui préside à nouveau la commission. Selon le gouverneur, organiser la tutelle de façon triple (fédérale, régionale et communautaire) est trop complexe.

Je vais demander au gouverneur de rencontrer les trois bourgmestres pour voir ce qu'il en est. En tout cas, après première lecture au Conseil des ministres, l'arrêté royal a été envoyé au Conseil d'État. Il revient ensuite au Conseil des ministres. Je ferai cet exercice-là par le biais du gouverneur. Par contre, je ne veux pas revenir sur le tout et le jeter à la poubelle à la suite d'une question. Ce n'est pas correct vis-à-vis de tous les bourgmestres qui sont venus se défendre et présenter leurs arguments. Si je vous suis, tous les autres viendront me demander des comptes.

Ils ont effectivement voté au sein d'un comité provincial.

06.09 Maxime Prévot (cdH): Sans avoir d'information sur les chiffes!

06.10 Patrick Dewael, ministre: Le comité national a lui aussi donné un avis. Je demande un peu de respect pour le principe de subsidiarité! Est-ce envisageable?

06.11 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, je sens que le fait que j'ose poser la question ne vous plaît pas. Ce n'est pas la première fois…

06.12 Patrick Dewael, ministre: C'est surtout la réponse qui ne vous plaît pas!

06.13 Maxime Prévot (cdH): Je sais que vous tenez au respect des principes démocratiques sur lesquels vous venez de me donner une petite leçon. Vous appréciez de le faire et vous l'avez déjà fait dans d'autres circonstances. J'en garde d'ailleurs un excellent souvenir bien amical!

Toujours est-il que le principe démocratique est de me permettre aussi de dire que je ne suis pas nécessairement satisfait de votre réponse.

En l'occurrence, je suis surpris qu'on ait sollicité un positionnement des communes alors qu'elles ne disposaient pas de l'impact chiffré. Vous nous confirmez qu'on est en train de faire des études pour voir quel serait l'impact financier pour les communes des différentes options en cours. On leur procurerait donc cette information a posteriori plutôt que de les en avoir informé a priori, ce qui leur aurait permis de prendre position en connaissance de cause.

Au demeurant, je ne pense pas m'asseoir sur les principes démocratiques et le respect des démarches qui ont été les vôtres en rappelant aussi qu'un avis n'est pas toujours contraignant et que vous conservez donc une capacité d'appréciation par rapport à cet avis qui vous a été rendu. Il m'intéresserait de savoir les motifs pour lesquels on n'a pas jugé bon ne fût-ce que de porter attention à cette motion au sein du comité national.

Je sais que vous vous êtes déplacé et que vous avez pu rencontrer, place Saint Aubain au sein du palais provincial de Namur, les différentes bourgmestres de la province en écoutant les uns et les autres, mais antérieurement à la phase de prise de décisions de cette motion minoritaire. Mon souhait était simplement de voir si vous pouviez à nouveau les rencontrer et écouter leurs doléances, avant une décision finale. Je prends note que ce n'est pas votre choix. Je le regrette mais les choses sont claires.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Interpellation de M. Claude Eerdekens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "des actes racistes lors d'un match de football" (n° 200)

07 Interpellatie van de heer Claude Eerdekens tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "racistische daden tijdens een voetbalwedstrijd" (nr. 200)

07.01 Claude Eerdekens (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je serai relativement bref. J'avais, sur ce point, posé une question d'actualité en séance plénière de la Chambre au ministre de la Justice. Il s'agit des faits déplorables qui se sont passés le 1^er novembre lors d'un match de la Proligue entre Tubize et Genk à l'occasion duquel un certain nombre de supporters de Genk – il s'agit pourtant d'un club prestigieux, qui a été champion de Belgique – ont adopté un comportement déviant, ce qui est tout à fait insupportable.

Au-delà de l'éventuelle répression sur le plan pénal de ce type de comportement, ma préoccupation a trait aux problèmes de sécurité qui pourraient se poser dans les stades. À partir du moment où une minorité d'idiots tient des propos xénophobes à l'égard des citoyens de l'autre communauté du pays, je crains en effet que des rixes puissent avoir lieu lors des matches de D1 opposant des clubs francophones ou wallons à l'équipe de Genk.

Monsieur le ministre, comptez-vous, dans le cadre de la commission chargée de veiller à la sécurité dans les stades, assurer une prévention en obtenant du club de Genk qu'il "fasse la police" – si je puis m'exprimer ainsi – à l'égard de ses supporters?

Nous avons compté parmi nos collègues, le cdH M. Louis Smal, administrateur du Standard de Liège, qui, suite au comportement assez anormal de certains supporters du club de Sclessin, a organisé une campagne en faveur de la tolérance à l'égard des autres communautés, quelles qu'elles soient. C'est ainsi que l'ASBL "Les amis des Rouches", composée de supporters du Standard, a organisé des déplacements à Auschwitz pour que les gens puissent se rendre compte de la stupidité que peut constituer le racisme, le rejet de l'autre sous quelque forme que ce soit.

Comptez-vous prendre, en accord avec le club de Genk, son président, sa structure, des mesures préventives pour tenter de faire comprendre à cette minorité d'idiots que leur comportement est inadéquat et qu'il pourrait déboucher sur des rixes, ce qui serait un comble dans la mesure où le seul combat qui devrait être possible est le combat loyal entre 22 footballeurs sur le terrain?

07.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, en cette matière, je partage tout à fait votre point de vue. Je souhaite d'ailleurs souligner que je désapprouve de tels comportements.

Je voudrais vous informer que ma politique en matière de sécurité lors des matches de football se base sur un équilibre entre la prévention et la répression. Les différents éléments de cette politique sont détaillés dans la circulaire que j'ai prise le 14 décembre 2006 portant des directives à l'encontre des propos, des slogans blessants, racistes et discriminatoires scandés en chœur à l'occasion de matches de football. Cette circulaire comprend une série de mesures préventives et répressives à prendre par tous les partenaires, à savoir les supporters, le monde du football, les travailleurs de prévention et les services de police.

Le contenu de cette circulaire a fait l'objet de formations données par mes services aux différents intervenants, en collaboration avec le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme. C'est également valable pour le contenu de la loi Football et plus spécifiquement pour son article 23, qui concerne l'incitation à la haine et à l'emportement.

L'élément-clé de cette politique est basé sur ma conviction que l'on doit supporter son équipe et ne pas se retourner contre l'autre équipe, ses joueurs ou ses supporters. Néanmoins, je suis convaincu que si un très grand nombre de supporters exprime de tels propos lors de matches de football, indépendamment du stade dans lequel le match se déroule, c'est surtout au monde du football de prendre ses responsabilités. L'arbitre peut interrompre le match jusqu'à l'arrêt de ces chants. L'article 55 du Code disciplinaire de la FIFA définit aussi les sanctions à utiliser vis-à-vis des clubs dont les supporters expriment des propos racistes, discriminatoires ou blessants.

Je ne peux pas tolérer ces chants au contenu négatif. Cependant, selon ma circulaire, c'est à l'Union belge de football de prendre ses responsabilités. Mes services ont eu à cet égard un contact avec l'Union belge. Je ne déposerai donc pas personnellement une plainte auprès du Centre pour l'égalité des chances, ni auprès du procureur du Roi de Nivelles, vu que les responsabilités de chacun sont clairement définies dans ma circulaire.

07.03 Claude Eerdekens (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse très précise et pertinente.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08 Interpellation de M. Claude Eerdekens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les zones de police" (n° 207)

08 Interpellatie van de heer Claude Eerdekens tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de politiezones" (nr. 207)

08.01 Claude Eerdekens (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question concerne les conséquences pour les finances communales d'un accord souscrit par le ministère fédéral de l'Intérieur avec les syndicats de police, le 19 septembre 2008, dans le cadre des négociations sectorielles 2007-2008.

Cet accord débouche sur des mesures concrètes en faveur de nos policiers, positives pour eux sur le plan financier et il ne viendrait à l'idée de personne de contester qu'il soit pertinent d'accorder à des personnes qui font un métier difficile de légitimes augmentations, surtout par les temps actuels où l'on voit s'éroder le pouvoir d'achat de tout un chacun. Ce n'est donc pas le mécanisme mis en place qui pose problème, avec une augmentation tant du pécule de vacances que de l'allocation de fin d'année. Cela est acquis et n'est pas contesté ni contestable.

Ma question concerne les conséquences pour les budgets des zones de police. Qu'elles soient monocommunales ou pluricommunales, nous savons que la réforme a coûté cher aux communes. Monsieur le ministre, vous avez dû faire face à de nombreux appels de parlementaires du nord, du centre, du sud quant aux conséquences de cette réforme. Sous la précédente législature, M. Duquesne, dans un premier temps, vous ensuite quand vous avez pris la charge, vous avez tenu à apporter des correctifs et des garanties de financements suffisants pour les communes.

Je ne vous cache pas que les bourgmestres sont inquiets. Dans les zones de police, les dépenses de personnel représentent plus de 90% des dépenses du budget, que ce soit pour payer les anciens policiers communaux ou les gendarmes transférés aux zones de police.

Ma question est donc de savoir si les surcoûts générés par cette mesure légitime – je le précise – en faveur du personnel concerné recevront l'appui d'une intervention du fédéral pour ne pas alourdir les finances des communes actuellement mises en difficulté par le mécanisme des indexations. Dans toutes les communes – et, outre votre fonction ministérielle, vous êtes bourgmestre, sans doute empêché –, en 2009, les budgets communaux se ressentent pour le personnel communal de trois indexations du budget 2008 qui jouent leurs pleins effets mécaniques.

Dans les zones de police, le phénomène est identique, avec une circonstance aggravante: dans les communes, les dépenses de personnel représentent entre 40 et 50% du budget alors que, dans les zones de police, ils dépassent les 90%.

Par voie de conséquence, toute majoration, aussi légitime soit-elle, entraînera des conséquences très lourdes pour les budgets communaux, à l'heure où les communes sont aussi très inquiètes de la crise financière, notamment des conséquences qu'elle pourrait entraîner pour l'ensemble des communes belges en fonction de la situation de Dexia, donc du holding communal, l'un des principaux actionnaires après Arcofin.

Nous ne sommes donc pas assurés de pouvoir bénéficier des dividendes qui nous avaient été garantis antérieurement. Par conséquent, je ne vous cache pas l'inquiétude des pouvoirs locaux. D'où ma question: le pouvoir fédéral va-t-il intervenir pour que la mesure concrète, positive, revendiquée et admise ne pèse pas sur les budgets communaux, mais pèse essentiellement sur le gouvernement fédéral, même si je reconnais qu'il affronte des difficultés en raison de la crise économique et financière?

08.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Eerdekens, premièrement, je dois me référer à la réponse que j'ai apportée lors de la séance plénière du 13 novembre à la question de M. Arens. Le surcoût qui résulte de la mise à exécution des accords sectoriels n'est pas pris en charge par l'autorité fédérale. En effet, avant et pendant la négociation sectorielle, l'autorité fédérale a entretenu des contacts avec les représentants du conseil consultatif des bourgmestres. En date du 15 mai 2008, ces derniers ont marqué leur accord par écrit sur les principes avancés. Ils ont même souligné qu'il était souhaitable d'aligner les règles relatives au pécule de vacances et à l'allocation de fin d'année sur celles en vigueur dans la fonction publique. C'est sans doute pour cette raison qu'ils n'ont pas demandé que le surcoût soit supporté par le fédéral, contrairement à bien d'autres revendications syndicales où l'acceptation par l'autorité locale était conditionnée par une telle prise en charge.

Deuxièmement, dans le cadre de la mise en place de la politique intégrée et structurée à deux niveaux, le principe d'un statut unique a été instauré. Ce concept est essentiel pour le fonctionnement intégré, puisqu'il implique que l'employeur – qu'il soit fédéral ou local – est censé appliquer les mêmes règles statutaires à tous les membres du personnel concernés.

Troisièmement, la circulaire PLP traitant des directives pour l'établissement du budget de police 2009 à l'usage des zones de police sera publiée la semaine prochaine. Elle figure déjà sur le site et est donc consultable.

08.03 Claude Eerdekens (PS): Pour être bref, je considère qu'il faut appliquer le principe du décideur-payeur, sinon les pouvoirs locaux ne pourront plus assumer leurs obligations. Cela vaut pour le ministère de l'Intérieur comme pour tous les autres, à quelque niveau de pouvoir qu'ils se trouvent.

Certes, le conseil consultatif des bourgmestres a été consulté, mais il n'a pas demandé l'avis des bourgmestres avant d'émettre le sien. S'il avait consulté les bourgmestres et m'avait demandé de rendre un avis en vingt-quatre heures, j'aurais donné mon accord, mais à condition que l'on applique le principe du décideur-payeur.

Je trouve que certains organismes, tels que l'Union des villes et des communes en Wallonie, à Bruxelles ou en Flandre, sont plus pertinents dans la défense des intérêts des communes. Ces organismes sont mieux structurés que ne l'est une sorte de petite association de quelques bourgmestres qui doivent rendre un avis en catastrophe alors qu'ils doivent se consacrer à leurs nombreuses tâches.

Avant de prendre de telles mesures aussi légitimes soient-elles, j'en appelle à l'avenir à la consultation de l'Union des villes et communes en Wallonie, à Bruxelles et de son équivalent néerlandophone.

08.04 Patrick Dewael, ministre: Je suis personnellement prêt à mener les débats. Si la nécessité d'un conseil consultatif des bourgmestres est arrêtée, je m'interroge quant à sa destination. Soit il est représentatif, soit il s'agit d'un tout petit comité et ne pèse aucunement dans les décisions à prendre. Je paraphrase quelque peu M. Eerdekens. À cet égard, il convient de mener le bon débat. Mais s'il faut négocier, on ne peut le faire avec les quatre cents bourgmestres du pays! En résumé, un organe qui ait une certaine représentativité est indispensable pour pouvoir conclure des accords à un moment donné. Personnellement, je suis disposé à mener les débats.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

09 Question de Mme Colette Burgeon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'accessibilité des bureaux de vote aux personnes en situation de handicap" (n° 8425)

09 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de toegankelijkheid van de stembureaus voor personen met een handicap" (nr. 8425)

09.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, étant à l'initiative d'une rencontre qui s'est déroulée au sein de ce Parlement et plus précisément dans cette même salle, avec le collectif Accessibilité Wallonie-Bruxelles et son pendant néerlandophone, je suis particulièrement sensible aux difficultés que rencontrent encore aujourd'hui nombre de personnes en situation de handicap dans l'accès aux bureaux de vote, voire au processus électoral dans son ensemble.

En avril dernier, après avoir analysé l'accessibilité globale des élections de 2006 et de 2007, le collectif susmentionné a été entendu par de nombreux parlementaires et leurs revendications ne vous ont pas laissé insensible, semble-t-il. Ainsi, au mois de juin dernier, vous avez affirmé que votre administration était en contact depuis cette présentation avec les associations citées dans le but d'élaborer un projet d'amélioration de l'accessibilité, projet qui serait même concrétisé à l'occasion des prochains scrutins.

Voici mes questions, monsieur le ministre. Quel est l'état d'avancement de cette collaboration avec les collectifs en question? Quels projets concrets portant sur l'amélioration de l'accessibilité êtes-vous parvenus à définir? La réalisation de ceux-ci d'ici juin 2009 sera-t-elle effective? Vous êtes-vous concerté pour cela avec la secrétaire d'État aux Personnes handicapées? Enfin, au cas où une personne en situation de handicap est empêchée de voter ou contrainte de le faire dans des circonstances inacceptables, faute de moyens adéquats – je prendrai l'exemple de la privation du secret du vote –, quelles conséquences cela peut-il entraîner sur la régularité du vote?

09.02 Patrick Dewael, ministre: Chère collègue, à la suite de diverses réunions avec des associations représentant des personnes en situation de handicap, mon administration m'a présenté des projets dont la réalisation pourrait être effective lors des prochaines élections régionales et européennes du 7 juin 2009. Ces mesures visent à permettre aux personnes atteintes d'un handicap d'exercer leur droit de vote de manière aussi autonome que possible.

D'autres améliorations sont prévues par ailleurs: il s'agit de l'adaptation des instructions électorales à destination des membres des bureaux électoraux; en matière d'aide aux électeurs à déficience visuelle, de la mise à disposition d'instructions de vote dotés de caractères d'impression élargis et d'un modèle de bulletin de vote agrandi à 150%, et aussi des conseils d'accueil des personnes en situation de handicap dans le bureau de vote; il s'agit par ailleurs de la mise à niveau des recommandations relatives à l'accessibilité des bureaux de vote pour les personnes à mobilité réduite, lesquelles avaient été transmises aux communes en prévision des élections du 10 juin 2007.

Ces projets seront présentés prochainement aux associations concernées à l'occasion d'une réunion qui se tiendra dans le courant du mois de décembre et à laquelle seront également conviés les services de la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, Mme Julie Fernandez-Fernandez. Ces associations pourront y exprimer leur point de vue sur ces projets dans un esprit de collaboration. Par la collaboration des services de Mme Fernandez-Fernandez, il est aussi envisagé de sensibiliser les Régions au manque de transports adaptés le jour des élections et de sensibiliser les Communautés à l'absence de traduction gestuelle lors de la diffusion de débats électoraux télévisuels.

09.03 Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Vous avez dit que cela pourrait être effectif en 2009, j'espère que le "pourrait" deviendra "pourra" et que plus personne ne se plaindra, lors des prochaines élections, d'un problème d'accès car on s'est battu pour l'obligation de vote, et c'est important.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

10 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van gemachtigde opzichters" (nr. 8434)

10 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation des surveillants habilités" (n° 8434)

10.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, gemachtigde opzichters zijn nodig om de leerlingen te helpen drukke verkeerspunten over te steken. Zij vervullen dan ook een belangrijke taak in de veiligheid van onze schoolgaande jeugd. Helaas zijn ze niet altijd even gemakkelijk te vinden, zeker niet in kleinere gemeenten.

Blijkbaar dreigt dat in de toekomst nog erger te worden. Inderdaad, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vreest dat de gemachtigde opzichters op basis van de wet uit 2007 een opleiding van maar liefst 130 uren zullen moeten volgen. Het is evident dat zulks potentiële kandidaten alleen maar zal afschrikken en dus een negatieve invloed kan hebben op het aantal gemachtigde opzichters.

Het blijkt echter niet helemaal duidelijk te zijn wat precies de regering met die wet bedoelt. Mijnheer de minister, vandaar heb ik een aantal vragen.

Mijn eerste vraag betreft de grond van de zaak. Is het de intentie van de regering om ook gemachtigde opzichters een opleiding van 130 uren te laten volgen? Zal het op die manier niet nog moeilijker worden om voldoende gemachtigde opzichters te vinden?

Welke onderdelen moet een opleiding tot gemachtigd opzichter werkelijk bevatten?

Voorziet u daarnaast in nieuwe of andere maatregelen om mensen aan te sporen om gemachtigd opzichter te worden?

10.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik begrijp de bezorgdheid van collega Jambon. Het is nooit de bedoeling geweest van de wetgever om vrijwilligers – leerkrachten, ouders en anderen – die aan de schoolpoorten of op drukke verkeerspunten leerlingen helpen oversteken, en dus eigenlijk taken uitvoeren van gemachtigd opzichter, onder het toepassingsgebied van de wet op de gemeenschapswachten te laten vallen. Dat wordt, denk ik, ook in de memorie van toelichting verduidelijkt.

Het takenpakket van de gemeenschapswachten is vrij ruim, wat tot gevolg kan hebben dat er zich situaties voordoen waarbij personen een of andere handeling stellen die daarin is opgesomd, zonder dat het de bedoeling is om die personen als gemeenschapswacht te bestempelen. Ik denk bijvoorbeeld aan de leerkracht die leerlingen de straat helpt oversteken.

Dergelijke vrijwilligers, die na het volgen van een opleiding tot gemachtigd opzichter, daartoe worden gemachtigd door de burgemeester, worden dus niet beschouwd als gemeenschapswachten en moeten dus de basisopleiding tot gemeenschapswacht niet volgen.

Enkel indien de lokale overheid zou wensen om haar gemachtigde opzichters verder te professionaliseren, moeten zij worden ondergebracht in de dienst Gemeenschapswachten. In dat geval moeten zij wel de basisopleiding volgen.

Gelet op het voorgaande, denk ik niet dat het voor de lokale overheden in de toekomst moeilijker zal worden om die opzichters te vinden. Die verduidelijking lijkt mij daarom toch wel heel belangrijk.

10.03 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord. Er bestond wat verwarring rond. Ik ben blij dat u hier vandaag opheldering hebt gebracht. Ik zal dat ook meedelen aan de VVSG, zodat het bericht kan worden tegengesproken.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: M. Nollet étant absent, sa question n° 8437 est reportée.

11 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation du transport de fonds depuis la Recette des Douanes jusqu'aux bureaux de Poste" (n° 8440)

11 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van het geldtransport vanaf het Ontvangkantoor der Douane naar De Post" (nr. 8440)

11.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, les fonds de la Recette des douanes, située rue des Entrepôts au nord de Bruxelles, sont transportés vers le bureau de poste situé près du palais de justice, par le personnel des douanes avec de simples véhicules de police non sécurisés.

Cette pratique, si elle constitue un progrès au regard de ce qui se pratiquait auparavant, à savoir un transport à pied et en métro, est semble-t-il une réponse bien incomplète aux risques de braquage auxquels sont exposés les convoyeurs qui transportent chaque jour des sommes variant entre 10 et 50.000 euros, risque qui est une réalité et a justement conduit à ce changement de pratiques à la suite d'un hold-up par arme à feu dont l'agent a été victime, il y a une quinzaine de jours, avant le dépôt de ma question le 5 novembre.

Ce risque est encore plus important et menace davantage de personnes lorsque les convoyeurs sont au bureau de poste, dans la mesure où ils doivent, comme n'importe quel client, prendre un ticket et attendre leur tour dans la file au risque de se faire agresser au milieu de la foule. Le personnel qui a signé une pétition auprès du directeur général des Douanes souhaite que le transport soit assuré par une firme spécialisée avec le personnel et les véhicules ad hoc ou que les sommes soient déposées dans un autre bâtiment de La Poste près de la gare du Nord, les trajets étant moins longs et donc moins dangereux. Ils souhaiteraient aussi que les procédures de dépôts soient modifiées avec accès aux locaux de La Poste par une autre entrée que celle du public et donc remise de la somme plus rapide et plus confidentielle.

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous dire, à la lumière de ces informations et pour répondre à la demande bien légitime du personnel des douanes chargé de cette mission, les mesures que vous comptez mettre en place pour assurer leur sécurité?

Mon oreille me fait dire que depuis le dépôt de la question, il semble y avoir eu quelques changements.

11.02 Patrick Dewael, ministre: Je ne sais pas lesquels!

Je vais rappeler que le ministre des Finances est, comme vous le savez, le ministre de tutelle de la douane. Si mon collègue me demande de faire appel aux entreprises de transport de valeurs autorisées pour ces transports, je suis tout à fait prêt à accéder à ses demandes et à discuter des modalités avec lui.

Je dois me limiter à cette réponse compte tenu de mes compétences.

11.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Je vais peut-être vous communiquer un complément de réponse car depuis le dépôt de la question, j'ai appris qu'on faisait désormais appel à une firme spécialisée. Je ne peux que m'en réjouir.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de 'no-go zones' in Brussel" (nr. 8447)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de 'no-go zones' in Brussel" (nr. 8464)

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de politieonmacht in sommige Brusselse wijken" (nr. 8540)

12 Questions jointes de

- Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les zones 'no go' à Bruxelles" (n° 8447)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les zones non accessibles à la police à Bruxelles" (n° 8464)

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'impuissance de la police dans certains quartiers bruxellois" (n° 8540)

12.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het weekblad P-Magazine stonden onlangs en verscheidene weken na elkaar reportages over de zogenaamde no-gozones in het Brussels Gewest.

In bedoelde wijken blijkt het voor de lokale politie niet of nauwelijks mogelijk om op een normale wijze te functioneren. Voornoemd fenomeen is niet tot de zone Zuid beperkt, maar duikt ook op in Molenbeek en in de zone Brussel-Elsene. In laatstgenoemde zone zou het gaan om de wijken Anneessens, Matonge, Krakoelplein, Marie Christinestraat, Versailles en de omgeving van de Antwerpsesteenweg en de Groendreef.

Er wordt onder meer melding gemaakt van bewuste brandstichtingen om de brandweer in een hinderlaag te lokken, opdat ook zij nadien de betrokken wijken zou mijden. Een politieoptreden kan enkel nog met acht of tien combi’s. Ik citeer aldus de heer Ysebaert van het VSOA.

De feiten worden door de Brusselse burgemeester tegengesproken. De politiewoordvoerder stelt dat er in de wijken Matonge en Anneesens normaal kan worden opgetreden. De grootschalige actie van de federale, gerechtelijke politie van 6 november 2008 in de wijk Matonge, waaraan maar liefst 100 politiemensen deelnamen, bewijst echter het gelijk van de vakbondsman.

Trouwens, in een reportageartikel in De Standaard van het voorbije weekend worden het hele terreurklimaat in Brussel, onder meer in de Matongewijk, en de intimidatiepolitiek tegenover politiemensen bevestigd.

De heer Ysebaert van het VSOA stelt onder meer dat de Brusselse burgemeester bewust niet te veel politiemensen in de moeilijke wijken inzet, teneinde het er rustig te houden en provocaties te vermijden. Door de politietop zou nu zelfs zijn voorgesteld om agenten te laten opdraven in – hou u vast – witte uniformen. Zij zouden immers minder agressief overkomen.

In een reactie op het eerste artikel in P-Magazine schuift de minister of zijn diensten de bal in het kamp van de burgemeesters. Dat is natuurlijk erg gemakkelijk.

Ondertussen is een nieuw artikel met heel wat reacties van politiemensen verschenen. De politiemensen voelen zich niet gesteund. Zij moeten zich op cruciale momenten van overheidswege terugtrekken. Zij worden gepest met de meest banale klachten en met heel uitgebreide enquêtes van het Comité P. Zij moeten vaststellen dat zij mensen soms tientallen keren – zelfs 145 keer in bepaalde gevallen – oppakken en altijd maar opnieuw moeten vrijlaten, zonder dat er een straf volgt.

Mijnheer de minister, kan u bevestigen dat er in de zone Brussel-Elsene een aantal ernstige probleemwijken zijn? Bevestigt u het voornoemde lijstje?

Klopt het dat individuele politiemensen zich bedreigd voelen, en erger dan dat? Hebt u in uw hoedanigheid van minister weet van hinderlagen en van de bekogeling van brandweerploegen? Zo ja, waar en in welke Brusselse politiezones zijn dergelijke feiten de voorbije jaren voorgevallen?

Ten derde, kan u bevestigen dat de politie in bedoelde wijken uit veiligheidsoverwegingen met diverse combi’s tegelijk optreedt?

Ten vierde, klopt het dat onder andere de Brusselse burgemeester de problemen in zijn stad bewust minimaliseert en het opdrijven van het aantal patrouilles afraadt, omdat zulks de rust zou verstoren en provocerend zou overkomen?

Ten vijfde, hebt u, analoog aan het overleg in Anderlecht, reeds overleg gepleegd met de Brusselse burgemeester? Heeft het overleg iets opgeleverd?

Ten zesde, mijnheer de minister, klopt het dat van hogerhand werd aanbevolen dat politiemensen voortaan in witte of fluorescerende uniformen zouden buitenkomen? Zo ja, wie gaf dat hoogst merkwaardige en eigenlijk krankjorum advies?

Ten zevende, hoe groot is het actuele tekort in de politiezone Brussel? Wat werd reeds ondernomen om voornoemd tekort te verkleinen?

Ten achtste, klopt het dat, ondanks de beloften ter zake, aan mishandelde agenten nog steeds geen psychosociale hulp wordt geboden? Wat is de oorzaak?

Ten negende, beschikt u over cijfers van het aantal agenten dat de voorbije jaren in de diverse, Brusselse politiezones het slachtoffer van bendegeweld was?

Ten tiende, op welke wijze hoopt u opnieuw respect voor de politie af te dwingen in de Brusselse straten?

12.02 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een aantal van mijn vragen is gelijklopend. In het tv-programma Koppen werd op 13 november aandacht besteed aan het alsmaar groter wordend probleem van het drieste geweld tegen politieagenten. P-Magazine berichtte eind oktober of begin november over de steeds groter wordende onmacht in de zogenaamde no-gozones. Die berichten maken duidelijk dat er een ernstig probleem is.

Verschillende agenten getuigen dat zij in sommige Brusselse zones eigenlijk aan hun lot worden overgelaten. U zou op vrijdag 14 november een speciaal overleg hebben gehad over de politiezone Brussel-Elsene en de huidige toestand.

Hebt u cijfermateriaal over het aantal incidenten inzake geweld tegen politieagenten in Brussel? Erkent u dat er in sommige wijken een groeiend probleem is? Wat kan, volgens u, daaraan worden gedaan? Op welke manier worden agenten die met dit type van agressie worden geconfronteerd, opgevangen en begeleid? Kunnen wij meer informatie krijgen over de uitkomst van het Overlegcomité van 14 november?

12.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de feiten waarnaar wordt verwezen in het artikel van P-Magazine betreffen een aantal geïsoleerde gevallen, binnen een tijdspanne van ongeveer vier maanden. Er is een commissievergadering geweest op 8 oktober. Collega Turtelboom heeft toen geantwoord op een aantal vragen van collega’s.

Ik wil de term no-goarea’s niet in de mond nemen. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid opnemen: de lokale politieke overheden, de korpschefs van de betrokken politiezones, het parket en natuurlijk de bevoegde federale autoriteiten.

Ik ga niet in op vragen die betrekking hebben op de operationele aanpak van lokale zones. Dat is de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. Ik wil aannemen dat het een sport kan zijn om de minister van Binnenlandse Zaken te ondervragen over de veiligheidspolitiek van deze of gene politiezone, maar ik kan mij onmogelijk in de plaats stellen van alle politiezones die ons land rijk is.

In het nationale veiligheidsplan zijn duidelijk een aantal prioriteiten gesteld, waaronder de aanpak van de straat- en geweldcriminaliteit. Die prioriteiten moeten natuurlijk ook worden vertaald in het lokale veiligheidsbeleid. Laat ons wel wezen. Wij maken niet zomaar een nationaal veiligheidsplan. Wij prioriteren een aantal criminele fenomenen. Het is precies de bevoegdheid van elke politiezone om daaraan desgevallend, met respect voor die prioriteiten, een aantal andere, meer lokale, fenomenen te koppelen en toe te voegen.

Wat de bestrijding daarvan betreft, als men dat lokaal belangrijk vindt, dan is dat natuurlijk ook een verantwoordelijkheid van die lokale zones. Anders, ik heb dat al vaak gezegd, heft men beter de geïntegreerde politie op, om terug te keren naar de situatie van de eenheidspolitie of de vroegere rijkswacht, waarin de lokale instanties geen rol te spelen hebben. Elk moet zijn verantwoordelijkheid opnemen, met respect voor eenieders bevoegdheid.

Onder impuls van de DirCo Brussel besteden de zes zones in hun zonale veiligheidsplannen uiteraard veel aandacht aan de jeugdcriminaliteit en aan de aanpak van de jeugdbendes. De diensten van de DirCo staan eveneens in voor een voortdurende operationele misdrijfanalyse waarvan de gegevens in real time ter beschikking worden gesteld van de lokale politie, zodat ook de interventieploegen permanent kunnen worden georiënteerd.

Wat de politiezone Brussel-Zuid - Anderlecht - betreft, leveren de departementen Justitie en Binnenlandse Zaken ondersteuning voor het op punt stellen van het zonale veiligheidsplan gericht naar de straatcriminaliteit. Ik verwijs naar een vergadering van een aantal maanden geleden die ik samen met collega Vandeurzen heb gehad met de verantwoordelijke van Justitie, in aanwezigheid van de procureur des Konings. Daar werd gezegd dat wij het opstellen van hun lokaal veiligheidsplan federaal kunnen faciliteren. Wij kunnen hen ter hulp komen om dat op een goede manier op punt te kunnen stellen.

De samenwerking tussen de politiediensten en het parket verloopt nu vlot. Er werd mij door mijn collega van Justitie meegedeeld dat de specifieke problematiek van de Brusselse jeugdbendes nu heel actief wordt opgevolgd, ook door het parket.

Ik verwijs nogmaals naar de specifieke inspanningen die de voorbije jaren werden geleverd voor de zes Brusselse zones, ook inzake de terbeschikkingstelling van voldoende politiepersoneel. Daardoor werden sommige historische personeelstekorten die vroeger bestonden, weggewerkt.

Ik wil nog een samenvattende tabel overhandigen betreffende de detachering van federale agenten naar de Brusselse zones. In oktober 2008 waren er in totaal 111 federale agenten in deze zones gedetacheerd, tegenover 67 in april 2008 en 44 in oktober 2007. Bovendien werd ook het personeelseffectief van het interventiekorps bij de DirCo Brussel volledig ingevuld en zijn extra politiemensen van de algemene reserve van de federale politie gedetacheerd.

In 2007 registreerde de politiezone Brussel-Elsene 48 feiten van slagen en verwondingen tegen politiemensen. Tot en met 15 november 2008 werden 56 soortgelijke feiten geregistreerd. Aangezien politieambtenaren in het bijzonder worden blootgesteld aan geweld, wordt aan deze problematiek bijzondere aandacht besteed. Dat spreekt voor zich. Ik wil nog meegeven dat de politiemensen die het slachtoffer worden van agressie genieten van kostenloze rechtshulp. De politiediensten beschikken in die gevallen bovendien over gespecialiseerde diensten voor psychologische bijstand, de zogenaamde stressteams. Lokale korpsen die niet over een eigen stressteam beschikken, kunnen een beroep doen op het stressteam van de federale politie.

Ten slotte, net zoals de andere personeelsleden van de openbare diensten vallen de leden van de geïntegreerde politie onder de toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de arbeidsongevallen in het openbaar ambt.

Er blijft één vraagteken bij het beantwoorden van deze vragen. De korpschef van de politiezone Brussel-Elsene heeft mij meegedeeld dat hij geen kennis heeft van een overlegcomité van 14 november 2008, waarnaar wordt verwezen.

Ik wil dat opnieuw bekijken, maar ik heb daar geen kennis van.

12.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u geeft inderdaad slechts een beperkt aantal elementen van antwoord. Het zal u allicht niet verwonderen dat uw antwoord voor mij niet voldoet. Als men al die artikels leest die elkaar bevestigen en die telkens nieuwe reacties oproepen van politiemensen, ook nu weer in de uitgebreide reeks in De Standaard, dan is er toch veel meer aan de hand dan iets dat men zomaar kan afschuiven op de lokale diensten. U zegt veel te gemakkelijk dat het om het werk van de lokale politie gaat. U wast als een volleerd Pontius Pilatus uw handen in onschuld, maar het loopt wel steeds meer uit de hand. Het wordt een onhoudbare situatie. Ik vrees dat u aan het wachten bent tot de situatie zo erg wordt dat we ons in een Anderlechtse situatie bevinden en u wel wordt gedwongen om te onderhandelen met de lokale politie. Mocht ik in uw situatie zijn, mijnheer de minister, dan zou ik – als ik lees hoe politiemensen worden behandeld, geïntimideerd en gemolesteerd – contact opnemen met de lokale politie. Ik zou voorstellen om samen aan tafel te gaan zitten en specifieke zaken te ondernemen. Blijkbaar wacht u af en neemt u een heel zwakke houding aan.

Ik hoor heel weinig over het grote tekort aan politiemensen in Brussel-Stad, blijkbaar slechts 1.800 mensen op 2.100. Dat is duidelijk te weinig. Het cijfer dat u zelf geeft voor de zes Brusselse politiezones, is blijkbaar slechts 111 mensen, terwijl er alleen al in Brussel-Stad een tekort is.

Als u blijft voortdoen met die struisvogelpolitiek, met de zaken te laten aanmodderen, vrees ik dat er uiteindelijk geen politieagenten meer zullen worden gevonden die het werk willen doen en al die risico’s willen lopen. Ze weten dat jonge criminelen toch telkens weer worden vrijgelaten.

Ik vind het spijtig dat ik op één zaak in verband met de brandweer helemaal geen antwoord heb gekregen. U bent toch ook bevoegd voor de brandweer. Ik lees – en dat is absoluut niet de eerste keer – dat men mensen van de brandweer ergens naartoe lokt om ze nadien te bekogelen, in de hoop dat ze niet meer in die wijken komen. Zijn dat fabeltjes, mijnheer de minister, of hebt u kennis van dergelijke feiten? Ik had daarop een duidelijker antwoord verwacht.

Voor het overige, vrees ik dat we u weer zullen moeten ondervragen wanneer zich opnieuw ernstige incidenten voordoen. Dan zult u opnieuw zeggen dat niet u, maar de lokale politie verantwoordelijk is. Ik moet zeggen dat ik veel meer geloof hecht aan wat zeer recent nog in het tijdschrift P-Magazine stond. Men zegt daarin het volgende over een aantal Brusselse politici: “Ze houden niet van de grove borstel. De Galan in Vorst, Charles Picqué in Sint-Gillis en Van Goidsenhoven in Anderlecht: het is altijd hetzelfde. Ze willen hun kiezers niet voor het hoofd stoten. In Sint-Gillis zit je met 70 à 75 procent inwoners van Noord-Afrikaanse afkomst. De verkiezingen gaan daar maar over één zaak: welke partij zorgt ervoor dat mijn kind niet in een instelling terechtkomt, wanneer hij een portefeuille pikt. Wel, de politiek – vooral de PS – zorgt daarvoor, al jaren”. Mijnheer de minister, u voert een struisvogelpolitiek. Ik betreur dat ten zeerste.

12.05 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, het feit dat dit in het Nationaal Veiligheidsplan als een bijzonder actiepunt wordt erkend, betekent dat de overheid het probleem en de uitdaging die aan deze feiten vasthangen goed onderkent.

Blijkbaar – het komt immers altijd terug – is er in Brussel toch een probleem van locale implementatie van de voorschriften. De Brusselse context wordt zo specifiek dat daar een drastische eigen methodiek zal moeten worden toegepast. Wij hebben hier al gezegd dat het deels via een brede maatschappelijke aanpak van het probleem vooruit zal moeten gaan. Ook vanuit de politie moet echter aandacht worden besteed aan de vraag met welke resultaatgerichte methodes men een dergelijke onaanvaardbare vorm van agressie in de toekomst kan blijven bestrijden.

Het is goed – dat leren wij ook in Anderlecht – dat het parket de zaken op de voet volgt en dat het probeert er in het opsporings, vervolgings- en strafbeleid de nodige gevolgen aan te geven.

Wij moeten zeer goed opletten want zodra dergelijke dingen in Koppen en in P-Magazine komen, weten wij dat zij ook voorwerp van sensatie worden. Dat leidt tot provoceren en misbruik maken van de situatie. Ik meen dat wij daartegenover P-resultaten – in de zin van politieresultaten – moeten boeken.

Wij zullen dit de komende maanden dus op de voet moeten blijven volgen. Ik hoop dat ook u vooral in de Brusselse situatie het signaal blijft geven dat men die zaken met grote alertheid en grote zorg moet volgen. Ik meen dat er een brede aanpak nodig is, over de zes zones heen, om voor die Brusselse realiteit oplossingen te zoeken.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Roel Deseyn aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid van de elektronische identiteitskaart" (nr. 8448)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid van de elektronische identiteitskaarten" (nr. 8539)

- mevrouw Linda Musin aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de problemen met de chip van de elektronische identiteitskaarten" (nr. 8664)

13 Questions jointes de

- M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurité de la carte d'identité électronique" (n° 8448)

- M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurité des cartes d'identité électroniques" (n° 8539)

- Mme Linda Musin au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les défaillances de la puce des cartes d'identité électroniques" (n° 8664)

Le président: M. Deseyn ne nous fait pas l'honneur de sa présence et Mme Musin a transformé sa question n° 8664 en question écrite.

13.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous avez précisé, il y a plusieurs mois, que les cartes d'identité papier n'étaient pas plus sûres que les cartes d'identité électroniques et vice-versa et que, eu égard aux avantages considérables des cartes d'identité électroniques, la position officielle est de continuer à soutenir le concept en limitant les risques qui y sont liés par une sécurisation supplémentaire et progressive le cas échéant.

La population s'interroge néanmoins sur la durée de vie des cartes d'identité électroniques déjà délivrées au regard des sécurisations justement nécessaires à apporter aux documents pour les rendre de plus en plus fiables. En effet, il semblerait que des lecteurs de cartes permettent, plus qu'il n'était prévu au départ, aux commerçants et autres personnes qui vérifieraient les informations qu'elles détiennent de connaître des détails sur la vie des personnes.

Ce problème est-il réglé aujourd'hui? Si ce n'est pas le cas, les citoyens belges sont aussi surpris qu'on les invite à se présenter au service de la population de la commune en vue de l'attribution de ces nouvelles cartes d'identité électroniques déjà susceptibles d'être obsolètes pour remplacer des cartes d'identité normales reliftées vers 2002 et déclarées valables jusqu'en 2012. Ils y sont d'autant plus réticents que si la nouvelle carte doit être remplacée rapidement par une autre plus sécurisée, ils ne comprennent pas la nécessité de débourser encore 10 euros plus les frais pour les photos pour l'obtenir. Ils s'interrogent en outre, et le bourgmestre que je suis les rejoint en cela, sur la nécessité d'utiliser le temps de travail des employés de la commune, avec les frais supplémentaires que ces manipulations engendrent inévitablement, pour arriver ensuite, à brève échéance, à devoir renouveler l'opération avec de nouvelles cartes enfin sûres.

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer quelle attitude prendre en la matière?

Les cartes électroniques actuellement réalisées vont-elles devoir être remplacées à brève échéance par des cartes plus sécurisées encore? Au contraire, dans l'attente de la mise à disposition de cartes plus fiables, les citoyens doivent-ils continuer à utiliser la carte qu'ils ont en leur possession, lorsqu'elle est encore valable, jusqu'à mise en place d'une carte enfin aboutie en matière de sécurité?

Ils demandent en outre s'il est prévu de leur fournir un lecteur de cartes en même temps que la carte en question? Quelles sont les modalités de délivrance de ces lecteurs? Sont-ils gratuits, comme il semblerait que ce soit le cas à Bruxelles? Est-ce le ministère de l'Intérieur qui les délivre ou est-ce laissé à la charge des communes?

13.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, premièrement, actuellement, aucune méthode permettant de pirater la sécurité de la carte d'identité électronique n'est connue. Donc, la carte d'identité est inviolable. Toutefois, il importe que l'hygiène du pc soit garantie. De plus, l'utilisation abusive des données d'identification est pénalement réprimée par la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée.

Deuxièmement, les mentions reprises sur la carte d'identité sont stipulées et sont strictement limitées par le législateur. Sur la puce, se retrouvent exactement les mêmes données que celles visibles sur la carte, en plus de l'adresse. Il n'est donc aucunement question d'infractions relatives au respect de la vie privée des personnes.

Troisièmement, le remplacement de toutes les cartes d'identité se déroule en cinq ans. La carte est renouvelée à l'expiration de sa période de validité ou par anticipation, en vue de respecter le délai prévu. La période de cinq ans au cours de laquelle la carte d'identité traditionnelle doit être remplacée commence le 15 septembre 2004 et se termine le 15 septembre 2009.

Le prix de fabrication de la carte d'identité électronique est de 10 euros. Vous l'avez mentionné. Une taxe communale est facultative et résulte d'une décision prise par le conseil communal. L'État fédéral ne dispose pas de moyens budgétaires suffisants pour offrir systématiquement un lecteur de cartes gratuit au moment de la délivrance de la carte d'identité électronique. Les lecteurs de cartes sont disponibles à la vente.

13.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'espère que l'absence de problèmes de sécurité se confirmera. Pour les autres aspects, notamment celui de la durabilité de la carte entre autres pour les personnes âgées, j'y reviendrai à l'occasion d'une autre question.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

14 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal winkeldiefstallen" (nr. 8494)

14 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le nombre de vols à l'étalage" (n° 8494)

14.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, eind februari heb ik in de commissie al een paar vragen gesteld over dit onderwerp. Daaruit bleek dat er een groot verschil is tussen de cijfers van de verschillende partijen die de winkeldiefstallen onder de loep nemen.

Uit een studie van de vzw Preventie en Veiligheid bleek dat er op een jaar tijd sprake was van een stijging van 11,1%, terwijl uit de politiegegevensbank maar een stijging bleek van 0,12%. De diefstal van het aantal goederen zou met een derde zijn toegenomen.

Uit een studie van een internationale beveiligingsfirma blijkt nu dat, in tegenstelling tot de trend in Europa, het aantal diefstallen in België toch blijft stijgen. Jaarlijks zou voor meer dan 770 miljoen euro worden gestolen.

In uw antwoord van februari hebt u ook gezegd dat onder meer een verhoogde fiscale investeringsaftrek voor preventieve maatregelen in het vooruitzicht werd gesteld. Een recente Europese studie leert ons dat die investeringen in ons land met 12% achteruitgaan.

Komen de gegevens uit die publicaties overeen met de gegevens uit de politiedatabank? Welke maatregelen werden ondertussen genomen? In welke mate voorziet u in inspanningen om alle betrokken partijen te sensibiliseren?

14.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de studie waarnaar wordt verwezen, werd gerealiseerd en gepubliceerd door Checkpoint. Dat is een bedrijf dat zelf beveiligingsmateriaal verkoopt en ik zal mij hier niet uitspreken over de waarde van die gegevens.

Uit de cijfers van de politiegegevensbank blijkt de stijging in ieder geval niet ten opzichte van 2006. Voor 2007 is er zelfs een daling vastgesteld met 1,36%. De cijfers van 2008 zijn nog niet beschikbaar.

Wij moeten wel vermelden dat veel winkeldiefstallen niet worden aangegeven bij de politiediensten. Toch kan ik zeggen dat de dalende trend wordt bevestigd door de gegevens van de vzw Preventie en Veiligheid, waarnaar u in februari 2008 zelf hebt verwezen.

De veiligheid van de zelfstandigen blijft een prioriteit, laat dat duidelijk zijn. Wij moeten zwaar investeren in preventie en dit natuurlijk in partnership met de zelfstandigen en de zelfstandigenorganisaties. Dat is ook de inzet van het regelmatig overleg dat ik met hen voer. Er zijn al verschillende maatregelen mogelijk gemaakt. Er wordt nog een aantal nieuwe maatregelen verder uitgewerkt.

Die maatregelen zijn misschien niet altijd even spectaculair, maar zij leveren wel resultaten op. Het betreft preventieve maatregelen waarbij criminelen worden ontmoedigd. Ik denk bijvoorbeeld aan een betere beveiliging van de infrastructuur, een fiscale aftrek tegen 120,5%, technopreventief advies. De artikelen worden ook beter beveiligd door onder meer doorzichtige glazen en plexi beschermkappen over waardevolle artikelen te plaatsen, waardevolle goederen achter de kassa te plaatsen, blisterverpakking voor kleinere artikelen, het gebruik van dummies, detectiesystemen en ga zo maar door. Ook sociale controle en het contact met de politie worden gewaarborgd via de winkelinformatienetwerken, een sectorinformatienetwerk voor juweliers, en afspraken met en informatie van alarmcentrales.

Vanaf 1 januari eerstkomend – ik verwijs naar de programmawet van 8 juni – kunnen zelfstandigen en KMO’s ook van bijkomende fiscale aftrek genieten voor uitgaven voor diensten verricht door gespecialiseerde beveiligingsfirma’s ter beveiliging van beroepslokalen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de abonnementskosten voor aansluiting op een alarmcentrale of naar kosten voor waardenvervoer. Het gaat dus niet alleen om investeringen, ook diensten die op die basis worden geleverd, kunnen fiscaal in mindering worden gebracht. Men kan ze vanaf 1 januari volgend jaar voor 120% aftrekken in plaats van voor de huidige 100%.

Ik geef een laatste element. Voor de zomer is er een overlegplatform geweest met de zelfstandige ondernemers. Daaruit bleek dat nog steeds slechts een beperkt aantal zelfstandige ondernemers op de hoogte is van de mogelijkheid om de veiligheidsinvesteringen en -diensten fiscaal te recupereren. In februari volgend jaar zou ik nog eens een grote sensibiliseringscampagne willen voeren, uiteraard in samenwerking met de zelfstandigenorganisaties, die ook een belangrijke meerwaarde kunnen bieden inzake de informatiedoorstroming naar hun leden.

Het is goed om maatregelen te nemen, maar onbekend is altijd onbemind. De overheid heeft op dat vlak een taak maar ik heb de organisaties gevraagd om die informatie van de overheid ook iets actiever op te nemen in hun eigen informatiedoorstroming. De veiligheid zal er wel bij varen.

14.03 Michel Doomst (CD&V): Ik dank de minister voor het omstandig antwoord. Twee zaken wekken verbazing. Wij worden tot nader order geacht om via de cijfers van de politie die evolutie op de voet te volgen. Als zij dat zeggen, dan lijkt een en ander op zijn minst deels te stabiliseren. Misschien moeten we de andere cijfers dan met de nodige behoedzaamheid bekijken.

Ten tweede verbaast het mij dat de maatretgelen in zelfstandigenkringen nog zo weinig bekend zijn. U hebt even een lijstje gemaakt en dat is toch al de moeite waard. Afgelopen weekend was er nog een heel serieuze inbraak in Brussel. Het is toch verbazend dat de betrokken sector hier nog niet beter van op de hoogte is. Ik denk dat het een goed idee is om daar in februari nog eens een campagne over op te zetten. Ik onthoud immers ook de aandacht die we moeten hebben om de maatregelen bij de sector zelf nog beter bekend te maken. Inzake preventie moeten we daar nog een extra duw aan geven.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

15 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de studie rond interventietijden bij dringende politieoproepen" (nr. 8495)

15 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'étude relative aux délais d'intervention en cas d'appels urgents à destination de la police" (n° 8495)

15.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, om de geldende interventietijden van dringende oproepen in de politiezones te laten onderzoeken, hebt u in mei 2008, dus dit jaar, bij de algemene inspectie een studie besteld om die passage in het regeerakkoord concreet in te vullen. Daarnaast hebt u ook een studie besteld over de impact van de verschillende dispatchingmodellen, dus tussen de CIC’s en de lokale politiezones, op de werking van de geïntegreerde politie.

Mijnheer de minister, zijn er reeds bevindingen van de eerste en ook van de tweede studie.

Welk gevolg zal daar mogelijkerwijs aan worden gegeven?

15.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, het onderzoek inzake de interventietijden is op dit ogenblik nog altijd lopende. Gelet op de gevoeligheid van de materie en de massa aan gegevens die moet worden verwerkt, moet die operatie zorgvuldig worden voorbereid. Ik heb aan AIG de opdracht gegeven om voorafgaand te overleggen met de federale politie en met de vaste commissie van de lokale politie. In die zin is er dan ook een gemengde begeleidingscommissie opgericht. Die begeleidingscommissie buigt zich over de procedure.

Ik kom nu tot het eerste deel van het onderzoek, met name de interventietijden. In gezamenlijk overleg werd eerst gewerkt aan de definiëring van een aantal kernbegrippen zoals “interventietijd”, “dringende noodoproep” en dergelijke meer. Vervolgens werd bepaald welke gegevens voor welke periode moesten worden opgevraagd. Het is de bedoeling om een goede diagnose te maken en, op basis van een studie van de ingezamelde meetgegevens en ook van interviews, de opportuniteit van de invoering van maximale interventietijden voor dringende oproepen na te gaan.

Het tweede deel gaat over de effecten van het werken met een autonome dispatching versus een dispatching met een CIC. Ook dienaangaande is een studie van cijfergegevens noodzakelijk om bepaalde verschillen of bepaalde tendensen waar te nemen. Bij dat luik zullen vooral de inlichtingen die worden verkregen uit interviews doorslaggevend zijn. Bij de CIC’s werden cijfergegevens opgevraagd. Die ongefilterde gegevens slaan op 575.000 dringende oproepen en worden intussen, met de ondersteuning van analisten, door de algemene inspectie verwerkt.

Het is duidelijk dat al die zaken heel wat voorbereiding vragen. Tegelijk zijn ze een kritieke factor voor het welslagen van het onderzoek en voor het bekomen van duidelijke conclusies. Een grondige uitvoering van een onderzoek van een dergelijke omvang vraagt tijd, terwijl natuurlijk ook de AIG zijn normale dagdagelijkse werkzaamheden moet voortzetten.

De macroplanning van de AIG-werkgroep voorziet dat de terreinfase, dus het afnemen van interviews, begin volgend jaar zal kunnen starten. Ik denk dat tegen de zomer van volgend jaar een eindrapport klaar zal kunnen zijn over beide aspecten.

15.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, het antwoord is duidelijk. Het zijn twee cruciale dingen waar wij inderdaad na de evaluatie belang aan hechten, namelijk interventie en op de juiste manier de berichten doorzenden, wat cruciaal is voor een goede politiewerking. We bekijken dan hopelijk midden volgend jaar nog met deze groep hoe ver we staan met dat rapport en hoe de enquêtes zijn verlopen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

16 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het project Rainbow" (nr. 8496)

16 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le projet Rainbow" (n° 8496)

16.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het project-Rainbow is er gekomen omdat de minister ook het verbruik van de federale politie wilde doen dalen. Langs die weg wilde u voor waterconsumptie en papierverbruik echt een economisch en milieubewust gedrag bij de politiediensten stimuleren. Het brandstofverbruik zou zelfs met 10% dalen. Er is ook een commissaris aangesteld die op de telefoonfactuur ook een serieus bedrag zou besparen en daar de nodige maatregelen voor zou nemen.

Hoe ver staat het nu met dat Rainbowproject? Kunt u daarvan de vooruitzichten op korte en lange termijn toelichten?

16.02 Minister Patrick Dewael: Het project-Rainbow is een initiatief van de Dirco Brussel. Het gaat om een duurzaam beheer van de middelen waarbij de operationaliteit van het personeel niet in het gedrang komt en waarbij de klemtoon vooral ligt op milieuzorg. Een officier werd belast met de ontwikkeling van het project binnen het gebouw ABM-toren van de federale politie in Brussel.

Op jaarbasis werden volgende besparingen gerealiseerd: elektriciteit inclusief de liften 200.000 euro per jaar; water 27.000 euro per jaar en gas 38.000 euro per jaar

Het project past in de strategische doelstelling zuinig en ecologisch ondernemen van de federale politie, opgenomen ook in het Nationaal Veiligheidsplan. Die doelstelling legt de volgende streefnormen vast voor de federale politie in het domein van het energieverbruik: een beduidende daling van het verbruik vanaf 2008 vergeleken met 2007, bij constant voertuigenpark een vermindering met 10% van het brandstofverbruik over vier jaar, een vermindering van het verbruik voor verwarming met 10% over vier jaar, vervolgens een vermindering van het waterverbruik met 5% over vier jaar en een daling ook van het papierverbruik met 5% per jaar.

Ik wil nog opmerken dat deze strategische doelstelling geen verband houdt met telefoniekosten. Tot daar een aantal concrete elementen van antwoord.

16.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat dit toch een mooi model is en een mooi voorbeeld hoe ook binnen de politie dergelijke doelstellingen zin hebben. Het is ook verheugend vast te stellen dat daar al de eerste resultaten van te zien zijn. Ik hoop dat we een politiek kunnen ontwikkelen om federaal, maar ook in lokale zones dezelfde lijnen naar de toekomst door te trekken.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: La question n° 8497 de Mme Genot est reportée à sa demande.

17 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'attention, au sein de la formation scolaire, à la montée du racisme et de l'antisémitisme" (n° 8504)

17 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aandacht binnen de schoolopleiding voor de opgang van het racisme en het antisemitisme" (nr. 8504)

17.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici quelques jours, on a "fêté" le 70^ème anniversaire de la Nuit de Cristal, cette nuit qui a réveillé la montée du fascisme et qui a été à l'origine de la disparition de la communauté juive d'Allemagne.

Je me souviens d'une lettre ouverte fort intéressante que vous avez écrite au mois d'août et qui a été publiée dans le journal "De Standaard". Celle-ci était entre autres adressée, du moins de par son titre, à votre collègue M. Vandenbroucke et à l'ensemble des ministres de l'Enseignement. Vous souligniez avec raison que l'apprentissage des mécanismes qui conduisent à la montée du racisme et à l'antisémitisme et qui ont provoqué l'Holocauste font rarement l'objet d'un apprentissage et d'un examen approfondi dans la formation scolaire.

Vous vous étiez engagé à rassembler les initiatives pédagogiques et philosophiques et à réunir dans le courant du mois de septembre, dans le cadre d'une grande conférence, les ministres de l'Enseignement et les ministres du fédéral concernés par le sujet.

Monsieur le ministre, comment cette initiative a-t-elle été accueillie? Cette conférence a-t-elle eu lieu? Quels en sont les résultats? Quelle fut la réaction des ministres de l'Enseignement ou des ministres du fédéral concernés? Dans le cas où elle n'aurait pas eu lieu, quelle en est la raison?

Dans le même article, vous proposiez de rechercher, avec les moyens du SPF Affaires intérieures, la possibilité de pérenniser la visite de camps de concentration par les élèves de l'enseignement secondaire. Tout comme vous, je suis sensibilisé par cette cause. Pour avoir également visité ces camps, je pense que peu de choses dans la vie marquent autant. On ne sort jamais indemne de ce genre de visite. Toutefois, je pense que c'est indispensable à un humanisme, tel qu'il disparaît malheureusement trop souvent. Il me semble dès lors, monsieur le ministre, que votre proposition est intéressante. Y a-t-il eu un suivi en ce qui concerne cette proposition?

17.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, dans l'édition du "Standaard" du 4 août, j'ai effectivement lancé un appel aux ministres de l'Enseignement pour que plus d'attention soit accordée à l'Holocauste dans les cours. Je m'inquiète de la montée de l'intolérance dans notre pays et je suis d'avis que l'enseignement doit jouer un rôle dans la lutte contre chaque forme d'intolérance, de racisme et d'antisémitisme. Les jeunes doivent comprendre les mécanismes qui ont conduit au drame terrible de l'Holocauste et avoir la possibilité d'en tirer des leçons.

De façon générale, j'ai lancé un appel pour entamer une concertation avec les ministres ayant l'Enseignement dans leurs attributions et les collègues fédéraux compétents. Le 11 août, j'ai adressé une lettre aux ministres Vandenbroucke et Dupont. M. Vandenbroucke m'a répondu par une lettre datée du 1^er septembre qu'il partage mes soucis et qu'il accède avec plaisir à l'invitation de concertation. Dans sa lettre, il m'a également informé des initiatives qui sont déjà prises par le gouvernement flamand en la matière. Il me paraît utile d'examiner comment les initiatives flamandes et les éventuelles initiatives fédérales peuvent être harmonisées. Fin décembre, début janvier, nous pourrons entamer des discussions.

Pour répondre à votre dernière question, je n'ai pas retenu les crédits pour l'organisation des transports en bus vers les camps de concentration au budget 2009, puisque j'attends la concertation. S'il en résulte un manque de moyens financiers pour organiser ces visites, je suis prêt à aider. Mais M. Vandenbroucke, dans sa lettre, ne me fait part d'aucun obstacle majeur à l'organisation de ces voyages. Il est arrivé par exemple que les autocars de la Défense ne soient pas disponibles. La concertation devrait permettre de se mettre d'accord pour trouver les moyens financiers nécessaires. Je vous tiendrai au courant de l'évolution de cette discussion.

17.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je partage vos inquiétudes. Je suis heureux d'apprendre que vous avez reçu une réponse du ministre Vandenbroucke. Ce dernier avait d'ailleurs répondu publiquement via "De Standaard" dans le sens que vous avez indiqué.

Dois-je comprendre, pour ne pas l'avoir mentionné, que le ministre Dupont n'aurait pas répondu à votre courrier? Si tel est le cas, je suppose qu'un rappel lui a été adressé. En effet, il est fondamental que cette discussion puisse avoir lieu sur le fond. J'y reviendrai moi-même également, mais je sais que vous me tiendrez au courant de l'évolution de ce dossier.

Je n'aime pas usurper le terme "fondamental", car en la matière, nous faisons œuvre de citoyenneté, voire même nous éveillons les consciences. Trop souvent, nous galvaudons les occasions de le faire. Dans ce cas-ci, vous avez eu une merveilleuse idée. Je n'ai qu'un seul souhait, vous voir la mener à terme.

17.04 Patrick Dewael, ministre: Je voudrais préciser que j'en ai déjà discuté avec M. Dupont aussi. Si M. Vandenbroucke a transmis un dossier, M. Dupont est ouvert à la discussion. Sur le plan politique, aucun problème ne se pose.

17.05 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, si ce n'est pas indiscret, serait-il possible de disposer du dossier de M. Vandenbroucke?

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: La question n° 8521 de M. De Potter est reportée.

La question n° 8524 de M. Frédéric est transformée en question écrite.

18 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de federale dotaties aan de lokale politiezones" (nr. 8525)

18 Question de M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les dotations fédérales aux zones de police locales" (n° 8525)

18.01 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb mijn vraag een paar weken geleden gesteld. De vraag zou nog actueel moeten zijn, tenzij mijn informatie correct is dat precies vandaag de FOD een mail heeft verstuurd waarin de rondzendbrief wordt aangekondigd. Blijkbaar zouden ook een aantal gegevens op de website staan.

Ten eerste, kan u het voorgaande bevestigen?

Ten tweede, indien u inderdaad zou bevestigen dat het voorstaande vandaag zou zijn gebeurd, is dat vrij laattijdig.

Ten derde, is het dan ook correct dat er op dit ogenblik en ondanks de gegevens op de website, nog altijd geen bedragen bij de informatie staan? We zijn nu bijna eind november 2008. Dat is toch rijkelijk laat. Een en ander staat echt in tegenstelling tot alle rondzendbrieven over het opstellen van de begrotingen van de politiezones.

Bovendien, indien de bedragen nu nog niet zijn gekend, moet ik u opnieuw de vraag stellen of er al dan niet met de drie indexeringen rekening werd gehouden.

18.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ten eerste, de rondzendbrief “Begrotingsonderrichtingen voor het jaar 2009” wordt effectief eerstdaags – ik zeg wel “eerstdaags” – gepubliceerd. Alle, bijzondere rekenplichtigen werden ondertussen – u bent goed op de hoogte – via mail verwittigd dat de inhoud beschikbaar is op de website van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie.

De federale dotatie is, zoals u weet, op een geraamd indexcijfer gebaseerd. Dat is de gezondheidsindex 2008, die 2,8% beloopt. Elk jaar wordt in het begin van het daaropvolgende jaar het definitieve indexcijfer bepaald, waarna een verrekening volgt. De middelen daartoe moeten dan worden uitgetrokken tijdens de begrotingscontrole, die, zoals u weet, ook zal worden vervroegd.

18.03 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, blijkbaar klopt dus de timing. Laten we echter eerlijk zijn. Het is laat, om niet te zeggen te laat.

Mijnheer de minister, u vraagt van politiezones dat zij een goed beheer doen en rekening houden met de wet. Zij moeten dan wel de mogelijkheid daartoe krijgen.

18.04 Minister Patrick Dewael: (…).

18.05 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Deze keer werd ik goed geïnformeerd. Als ik fout ben, geef ik mijn fout toe. Dat weet u wel.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

19 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la création d'un centre commun de coopération policière et douanière" (n° 8593)

19 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de oprichting van een gemeenschappelijk centrum voor politie- en douanesamenwerking" (nr. 8593)

19.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai appris que vous aviez récemment signé un accord de coopération avec la France, le Luxembourg et l'Allemagne portant sur la création d'un centre de coopération policière et douanière.

Quel est le contenu pratique de cet accord? Où sera situé le siège de ce centre? Quand sera-t-il mis en place? Quelles seront les compétences du centre? Comment fonctionnera-t-il pratiquement? Du personnel sera-t-il mis à disposition par chacun des États? Quelle est l'estimation du coût du fonctionnement de ce centre?

19.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'accord signé le 24 octobre dernier entre l'Allemagne, la Belgique, la France et le Luxembourg a pour but non pas de créer un nouveau centre, mais de donner une base juridique au centre qui existe à Luxembourg depuis le 25 février 2003 et où travaillent déjà des délégations belge, allemande, luxembourgeoise et française.

Jusqu'il y a peu, le travail au sein de ce centre reposait sur deux accords: l'un entre la France et le Luxembourg signé en date du 15 octobre 2001, l'autre entre l'Allemagne, la Belgique et le Luxembourg signé en date du 25 février 2003. Il n'existait donc pas de base juridique pour la coopération belgo-française, lacune que le nouvel accord quadripartite a comblé.

Il a été convenu que le siège de ce centre serait maintenu à Luxembourg. Ce centre commun de coopération policière et douanière a pour mission principale et permanente d'apporter un appui aux différents services afin de renforcer l'efficacité de la lutte contre la criminalité transfrontalière de tout type. Cette mission se traduit notamment par un rôle d'interface dans l'échange d'informations policières et douanières après consultation de toutes les banques de données disponibles dans les autres pays représentés, de facilitateur dans les rencontres entre les enquêteurs étrangers et belges, notamment en cas d'éventuels problèmes linguistiques et de détecteur d'apparition de nouveaux phénomènes criminels frontaliers.

Concrètement, les policiers des quatre pays concernés sont installés dans le même bâtiment. Chaque délégation a la possibilité d'accéder à ses bases de données nationales auxquelles les autres délégations n'ont évidemment pas accès. Un système informatique facilite cependant l'échange d'informations entre les différentes délégations.

La lutte contre les activités criminelles devrait donc être renforcée au travers de ce centre par la qualité et la rapidité des réponses fournies, notamment au profit des policiers de terrain.

Il existe d'autres accords de ce type. Ils reposent principalement sur la Convention du 19 juin 1990 visant l'application de l'accord de Schengen.

Il s'agit de l'accord du 5 mars 2001 entre la Belgique et la France relatif à la coopération transfrontalière en matière policière et douanière, ratifié le 24 octobre 2004; du memorandum d'accord du 6 mai 2002 entre la police grand-ducale et la police fédérale belge relatif à l'appui aérien; du traité Benelux du 8 juin 2004 entre la Belgique, les Pays-Bas et le Luxembourg en matière d'intervention policière transfrontalière; enfin, du traité de Prüm du 27 mai 2005, ratifié le 26 décembre 2006, relatif à l'approfondissement de la coopération notamment en vue de lutter contre le terrorisme, la criminalité transfrontalière et la migration illégale.

Le coût de mise en place du centre commun est relativement limité pour la Belgique. En effet, la partie luxembourgeoise met gratuitement à disposition l'immeuble ainsi que l'équipement permettant le travail des diverses délégations. Elle prend également en charge les frais d'exploitation et d'entretien. Chaque partie contractante supporte les frais de son personnel, les dépenses courantes et les coûts des réseaux pour l'exploitation commune des télécommunications, ainsi que les coûts d'entretien des équipements informatiques. Pour la Belgique, cela se traduit, pour l'année 2008, par un montant de 21.037 euros, outre la mise à disposition de six policiers à charge du budget de la police fédérale.

19.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'ignorais l'existence expérimentale, si je puis m'exprimer ainsi, de ce centre depuis 2003. Il est bien de lui avoir donné une légalité juridique.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

20 Question de Mme Marie-Claire Lambert au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la mission et les moyens d'intervention du service interne de gardiennage au sein d'une institution hospitalière" (n° 8603)

20 Vraag van mevrouw Marie-Claire Lambert aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opdracht en de interventiemiddelen van de interne bewakingsdiensten in de ziekenhuizen" (nr. 8603)

20.01 Marie-Claire Lambert (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le service interne de gardiennage dans un hôpital assure la protection des biens mobiliers et immobiliers ainsi que celle des personnes, mais il doit également répondre à des besoins propres à l'activité hospitalière.

Il arrive donc que les agents de gardiennage d'un hôpital soient appelés en renfort sur ordre médical lorsqu'un patient ou un visiteur se montre excessivement violent. Cette intervention urgente est absolument nécessaire pour protéger d'abord cette personne, le personnel soignant ensuite, mais aussi les autres patients. Il s'agit d'aider à maîtriser la personne soit pour qu'elle puisse recevoir une injection soit pour qu'elle puisse être dévêtue et isolée temporairement dans un cabanon.

Conformément à l'article 8 §5 de la loi du 10 avril 1991 réglementant la sécurité privée et particulière, le Roi peut déterminer les moyens, méthodes, procédures que les services peuvent ou doivent utiliser au service de leur mission. Dès lors, mes questions seront les suivantes, monsieur le ministre.

Les agents de gardiennage au sein d'une institution hospitalière peuvent-ils aider à maîtriser une personne pour lui administrer une injection ou la dévêtir et l'isoler dans un cabanon?

Quelles méthodes et procédures doivent-elles être suivies?

Quel est le matériel qui peut être utilisé dans le cadre de ces missions (matraques ou autres outils de maîtrise)?

20.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je constate que ma collègue se réfère aux problèmes qui se posent avec les patients souffrant de troubles psychiatriques dans les hôpitaux ou les cliniques. Je suis convaincu que la maîtrise de ces personnes est opérée dans la plupart de ces établissements par le personnel infirmier. En effet, celui-ci a appris pendant sa formation les techniques spécifiques de maîtrise et les moyens appropriés qui doivent être utilisés à l'égard de ces patients.

Lorsqu'une telle intervention se révèle indispensable, j'estime que le personnel infirmier ne doit pas être remplacé par des agents de gardiennage. Ce n'est pas leur rôle d'exercer ces fonctions. Toutefois, cela ne signifie pas qu'ils ne puissent pas apporter leur aide au personnel infirmier en seconde ligne, lorsqu'il n'existe plus d'autre moyen à sa disposition, et pour autant que ce renfort se révèle urgent et nécessaire.

Voilà ma vision du problème.

20.03 Marie-Claire Lambert (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je suis d'accord avec vous: bien sûr, le personnel médical, paramédical et infirmier est formé à maîtriser parfois des personnes violentes. Cependant, dans la pratique quotidienne, ce ne sont pas seulement des malades psychiatriques qui peuvent devenir violents, car cela peut arriver à des visiteurs, des accompagnants, de la famille qui s'énerve et provoque un débordement de la situation.

Je vous suis dans votre démonstration, mais sur le terrain, il faut parfois recourir à du personnel de renfort - avant d'appeler les forces de l'ordre quand la situation dégénère, bien évidemment. Mais il reste que le renfort d'agents de gardiennage peut se révéler nécessaire.

20.04 Patrick Dewael, ministre: En deuxième ligne.

20.05 Marie-Claire Lambert (PS): Oui. C'est là que les responsables de la gestion hospitalière, dont je fais partie – ce n'est évidemment pas par hasard que je vous pose la question -, se demandent jusqu'où l'on peut aller. Je pense, par exemple, au déshabillage d'une patiente ou d'une visiteuse.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: La question n° 8609 de M. Terwingen est reportée de même que la question n° 8623 de Mme Douifi.

21 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le renouvellement de la carte d'identité pour les personnes âgées de plus de 75 ans" (n° 8652)

21 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de vernieuwing van de identiteitskaart voor personen ouder dan 75" (nr. 8652)

21.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, ma question pourrait constituer la suite de celle de M. Flahaux puisqu'elle concerne les modifications intervenues très récemment, le 14 août 2008, et qui visent entre autres les personnes âgées de plus de 75 ans. On vit de plus en plus vieux dans ce pays, ce qui est heureux, mais l'état de santé peut décliner en conséquence. Cette modification impose dorénavant la carte d'identité électronique pour tous, sans critère d'âge et sans dérogation.

Monsieur le ministre, dans la pratique, les personnes âgées rencontrent de nombreuses difficultés. Je connais personnellement le cas d'une personne de 96 ans. Outre les difficultés de mobilité, de déplacement qui peuvent être résolues par les services communaux, qui peuvent se déplacer, il y en a d'autres liées à la condition physique, comme le fait de ne plus pouvoir signer. Je me demandais quelle était la raison de cette modification, pourquoi une dérogation n'est pas possible? Dans certains cas, justifiés sur le plan médical, pourquoi ne pas reconnaître le droit à une dérogation?

21.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, du point de vue réglementaire, le renouvellement de la carte s'étend sur une période de cinq ans, sans qu'une distinction soit opérée entre les personnes âgées de plus de 75 ans et les autres. En outre, il est stipulé que la carte d'identité doit être renouvelée à l'expiration de la période de validité de la carte d'identité ou par anticipation, en vue de respecter les délais visés à l'alinéa 1^er. Au départ, une facilité a été accordée aux personnes âgées de plus de 75 ans mais comme tout le monde doit avoir une carte d'identité électronique pour la fin 2009, une modification a été apportée à la convocation afin d'être en conformité avec la réglementation et pour que les personnes âgées de plus de 75 ans puissent bénéficier également de la carte fin 2009.

Je suis conscient de la mobilité limitée de certaines personnes de plus de 75 ans. Des dispositions sont prévues dans la procédure qui tiennent compte de ces difficultés. Une autre personne, membre d'une institution, membre de la famille, peut recevoir une procuration pour établir le document de base et procéder à l'activation de la carte à la commune. Lorsque le porteur se trouve dans l'impossibilité de signer en raison de son analphabétisme, d'un handicap physique ou mental ou d'une maladie grave ou prolongée, sa signature est remplacée par la mention "dispensé(e)" suivi du paraphe de l'officier de l'état civil ou de son délégué. En aucun cas une personne dans l'impossibilité de se déplacer ne doit être dispensée de carte d'identité. Le cas échéant, l'administration communale doit suppléer à l'inertie des autres membres du ménage ou de la direction de l'établissement qui héberge cette personne.

21.03 Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse, même si cela ne va pas faciliter les problèmes rencontrés. Je peux néanmoins comprendre la "ratio legis" de cette modification.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

22 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de evaluatie van de politiehervorming" (nr. 8657)

22 Question de M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'évaluation de la réforme des polices" (n° 8657)

22.01 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de evaluatie van de politiehervorming, die op dit moment volop bezig is bij de Federale Politieraad en ook gebeurt via een bevraging vanuit de verschillende steden en gemeenten in de drie Gewesten. Komt daarbij ook het idee van integrale veiligheid aan bod?

Ik heb daarop reeds antwoord gehad, zowel van de Federale Politieraad als van de VVSG. Men zegt dat men niet kan evalueren wat niet bestaat. Dat is natuurlijk correct. Anderzijds is het bij een evaluatie de bedoeling om er conclusies uit te trekken.

Ten eerste, hoe gaat u om met dat evaluatiegegeven van integrale veiligheid?

Ten tweede, het feit dat er daaraan in de praktijk nu relatief weinig wordt gewerkt, is natuurlijk geen reden om te zeggen dat men dat niet kan evalueren en daaruit dus ook geen conclusies kan trekken. Ik zou van u willen horen hoe u daarmee omgaat. Ik heb het dan niet zozeer over het federale niveau, over de nationale veiligheidsplannen, maar vooral over de lokale politiezones.

22.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de beslissing om de evaluatie toe te vertrouwen aan de Federale Politieraad is genomen, omdat gebleken is dat het de meest geschikte instantie is voor die taak. Ik houd daarbij ook rekening met de nogal gevarieerde multidisciplinaire samenstelling.

Ik laat het natuurlijk aan de Federale Politieraad en zijn voorzitter om de werkzaamheden vorm en inhoud te geven. Ik heb mij dus niet in hun plaats gesteld over een aantal vragen over de methode van aanpak, over de procedure die wordt gevolgd en dergelijke meer.

De aandacht moet vanzelfsprekend in eerste instantie uitgaan naar de organisatie, de werking van onze politiediensten. Het is natuurlijk niet uitgesloten dat in het kader van het onderzoek het terrein wordt uitgebreid naar andere actoren die ook kunnen bijdragen tot een integrale of meer geïntegreerde veiligheidsaanpak.

Op het lokale niveau, zowel vanuit de lokale besturen als vanuit de lokale politie, vindt die integrale veiligheidsgedachte meer en meer ingang. Er wordt dus met andere woorden gestreefd – ik vind dat gezond en goed – naar een optimale afstemming van alle componenten van het fenomeen en van alle betrokken partners, om een coherente aanpak na te streven.

Bij de opmaak van de zonale veiligheidsplannen moeten de verschillende partners van die veiligheidsketen worden betrokken en moet het plan dus ook worden afgestemd op het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Vaak beschikken de gemeenten nog niet over een lokaal integraal veiligheidsplan. Vanuit mijn departement wordt er momenteel een advies- en ondersteuningstraject uitgebouwd om steden en gemeenten stapsgewijs te begeleiden bij de conceptie en implementatie van het lokaal integraal veiligheidsbeleid.

Ik verneem dat de evaluatie zal klaar zijn begin volgend jaar. Ik stel mij voor dat de raad daarmee rekening zal hebben gehouden. Collega Vandenhove, het is alleszins mijn bedoeling om te vragen dat de commissie uitgebreid en uitvoerig de kans zal krijgen om over de evaluatie van gedachten te wisselen, zodat wij samen de nodige conclusies daaraan kunnen verbinden.

22.03 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ten eerste, ik heb zeker niet in twijfel getrokken dat de Federale Politieraad het geëigende orgaan is om die evaluatie te doen.

Ten tweede, ik weet dat er een aantal aanzetten tot initiatieven zijn om ook in lokale politiezones die integraleveiligheidsgedachte ingang te laten vinden. Voor mij persoonlijk – en dat hoor ik ook als ik praat met mensen op het terrein – is die aanzet echter te beperkt.

Als dat rapport klaar is, zullen ongetwijfeld wel de nodige initiatieven worden genomen. Ik hoop dat dat in de eerste plaats hier in het Parlement zal kunnen en ook daarbuiten. Daarvan kunnen wij gebruikmaken om de idee van integrale veiligheid een stuk meer ingang te doen vinden en ervoor zorgen dat het niet blijft bij vrijblijvende suggesties. Wij moeten ook werken met circulaires en andere dingen. Wij moeten de lokale politiezones hun autonomie respecteren en hen er tegelijk van overtuigen dat dat voor een goede basispolitiewerking van essentieel belang is.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

23 Question de Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le manque de sécurité dans les logements sociaux à Mons en raison de la non-conformité du matériel d'incendie" (n° 8670)

23 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gebrekkige veiligheidssituatie in de sociale woningen in Bergen wegens de non-conformiteit van het brandblusmateriaal" (nr. 8670)

23.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous aurez certainement vu que la semaine dernière, notre collègue Ducarme avait poussé un cri d'alarme à propos de l'état des logements sociaux dans la région de Mons et plus précisément concernant l'état du matériel incendie de ces logements sociaux récemment rénovés.

Je ne sais pas si ce cri d'alarme était poussé à juste titre mais il a eu un impact un peu partout dans la population en raison du drame dit des Mésanges, survenu voilà cinq ans, qui a laissé un souvenir fort au sein de la population, événement que nous n'avons pas du tout envie de voir se reproduire.

M. Ducarme mettait en évidence que la sécurité incendie n'était pas toujours assurée à cause de la défectuosité des lances. Il indiquait que celles-ci ne bénéficiaient pas d'une pression suffisante. La société de logement, très fâchée, a réagi et a affirmé que tout était conforme, qu'un rapport des pompiers attestait de la mise en conformité lors de la rénovation des logements. Elle ajoutait qu'on s'acharnait sur elle de manière exagérée. Une enquête judiciaire a été ouverte afin de juger de l'état du matériel incendie.

On a posé des questions au ministre Courard sur la sécurité des bouches incendie. Il a répondu en indiquant que les matières relatives aux quantités d'eau nécessaires, l'approvisionnement en eau courante ou stagnante, la signalisation des bouches ou des bornes incendie étaient de votre compétence. C'est la raison pour laquelle j'ai désiré m'adresser à vous avec des questions précises.

Avez-vous eu accès au rapport des pompiers? Celui-ci attestait-il effectivement de la mise en conformité des logements sociaux par rapport aux normes de sécurité incendie?

Des erreurs ont-elles été commises? Une enquête judiciaire avait en effet été ouverte. Est-ce dans le chef des pompiers? Le rapport des pompiers mettait-il en évidence certaines lacunes?

S'agissant des logements récemment rénovés, des erreurs éventuelles sont-elles facilement réparables?

Pouvez-vous nous informer sur la conformité des autres logements de la société de logement "Toit & moi" qui n'ont pas été rénovés récemment?

23.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chaque bourgmestre est responsable de la sécurité sur le territoire de sa commune en vertu de l'article 135 de la loi communale. Le service d'incendie lui donne des conseils techniques relatifs à la prévention des bâtiments et aux ressources en eau.

Le problème évoqué par Mme Boulet concerne plus particulièrement un bâtiment de la société de logement "Toit & moi". Pour ce bâtiment, un premier rapport des pompiers réalisé en 2006 mentionnait tous les travaux qui devaient être réalisés. Une visite de contrôle de la bonne réalisation des travaux a été effectuée le 28 octobre 2008. Lors de cette visite, les pompiers ont notamment constaté qu'il restait certains travaux à réaliser dont celui des dévidoirs à alimentation axiale.

Dans l'attente de ces réparations qui devraient être réalisées dans les prochains jours, les locataires disposent d'autres moyens de lutte contre l'incendie, tels que des extincteurs bien en place dans le bâtiment. J'ai demandé à l'Inspection des services d'incendie de procéder à une étude plus approfondie de ce dossier. Des informations dont je dispose, il apparaît que, depuis 2003, les bâtiments de la société "Toit & moi" ont été visités par les services d'incendie de Mons. À chaque fois, ce service a émis un rapport relatif aux travaux à réaliser. Ces travaux ont, par la suite, été réalisés ou sont en passe de l'être. Pour de plus amples informations, je vous renvoie aux autorités locales.

23.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie. Nous étions effectivement conscients que cela relevait, aux yeux de la nouvelle loi communale, notamment de la responsabilité du bourgmestre. Vous dites que certains travaux restaient encore à faire. Cela aura au moins valu d'accélérer ceux qui devaient encore l'être.

Je suis également rassurée que la sécurité des locataires n'est pas mise en danger car ils disposent d'autres possibilités de se protéger contre un incendie. Néanmoins, il est nécessaire de faire le maximum pour ces personnes qui vivent déjà dans la précarité et qui ont probablement des craintes supplémentaires, étant donné qu'elles ont déjà vécu un tel drame.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: La question n° 8679 de M Arens est transformée en question écrite, la question n° 8697 de M Coëme est reportée a sa demande, les questions n^os 8705 et 8706 de M Arens sont transformées en questions écrites.

24 Samengevoegde vragen van

- de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het proefproject voor het gebruik van hoofdcamera's door politieagenten" (nr. 8710)

- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het proefproject voor het gebruik van hoofdcamera's door agenten van de Westkust" (nr. 8726)

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van hoofdcamera's door politieagenten" (nr. 8753)

24 Questions jointes de

- M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le projet pilote relatif à l'utilisation par la police de caméras vidéo frontales" (n° 8710)

- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le projet pilote relatif à l'utilisation par la police de la Westkust de caméras vidéo frontales" (n° 8726)

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation par la police de caméras vidéo frontales" (n° 8753)

24.01 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het proefproject inzake het gebruik van hoofdcamera’s in een politiezone aan de kust, zoals wij vorige week via de media vernomen hebben.

Mijn vragen zijn heel kort, mijnheer de minister. Ten eerste, wat is uw idee daarover?

Ten tweede, deelt u mijn mening dat die camera’s als zij op dit ogenblik ingeschakeld worden, volgens de huidige wetgeving onwettelijk zijn?

Ten derde, wil ik nog eens aandringen, wat ik ook al schriftelijk heb gedaan bij de voorzitter van de commissie, dat het wetsvoorstel dat door mij werd ingediend, met een aantal technische aanpassingen – waarmee u als minister en uw kabinet het trouwens grotendeels eens zijn – zo snel mogelijk behandeld zou worden. Wat zijn ter zake uw intenties? U kunt dit natuurlijk verwijzen naar het Parlement, maar ik meen dat wij elkaar geen Liezebet moeten noemen.

Mijn vragen zijn dus heel concreet. Ten eerste, wat vindt u van wat nu gebeurt aan de kust? Ten tweede, deelt u mijn mening dat dit onwettelijk is? Ten derde, verzoek ik u mijn wetsvoorstel – wel of niet gekoppeld aan een wetsvoorstel van anderen – met spoed te behandelen, zodanig dat een en ander dat thans mankloopt op het terrein en dat niet meteen wettelijk is, kan worden rechtgezet.

24.02 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, de politiezone Westkust heeft blijkbaar kleine camera’s besteld – wij hebben het er vroeger al over gehad – die men op het hoofd kan dragen bij interventies. Dat moet leiden tot een betere bewijsvoering en minder agressie.

De betrokken politiezone doet dit op eigen initiatief en verwijst naar Groot-Brittannië, waar dat blijkbaar goede resultaten oplevert. Wat vindt u daarvan? Is daar al wat onderzoek naar verricht? Is het de bedoeling dat verder uit te breiden?

24.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, binnen de bevoegdheden van bestuurlijke of gerechtelijke politie hebben de politiediensten uiteraard de verplichting alle elementen die belang hebben voor hun onderzoek in te winnen. Als die elementen door middel van camera’s worden ingewonnen, hebben de politiediensten de verplichting alle bepalingen van de Camerawet van 21 maart 2007, de wet tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s, na te leven.

U weet dat de bepalingen van die wet in de dagelijkse praktijk meestal niet toepasbaar blijken te zijn voor de politiediensten. Om die reden zijn er al drie wetsvoorstellen ingediend, te weten twee van collega Vandenhove en een van de heren Baeselen en Bacquelaine. Zij bevatten een voorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 2007 om de politiediensten buiten het toepassingsgebied van deze wet te houden.

Ik heb een nota in die zin aan het Parlement bezorgd. Ik vind voor het overige dat het proefproject niet opportuun is en wellicht ook in tegenstelling is met de Privacywet van 8 december 1992. Het proefproject is niet opportuun, want het past niet in de filosofie van de voorgestelde wijzigingen van de wet van maart 2007, die meestal het gebruik van camera’s door de politiediensten op de openbare weg viseren. Bij mijn weten is er ook nog geen enkel advies van de Privacycommissie over het gebruik van camera’s door de politiediensten tijdens interventies. Er bestaat wel een advies over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen.

In het advies 08/2008 is de commissie voorstander van een wijziging van de camerawet, teneinde het gebruik van mobiele camera’s door de politiediensten toe te laten. Ten slotte hangt ook de juridische waarde van politionele videobeelden af van de beoordeling door de rechter. Vandaar kom ik tot dat besluit. Wat mij betreft, sta ik open voor elke discussie over elk wetsvoorstel.

24.04 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, het verheugt mij dat u bevestigt dat het experiment, als het doorgaat, volgens de huidige wetgeving inderdaad onwettig is.

Ik heb ook nog een oproep voor u, mijnheer de voorzitter. Ik verwijs naar de brief die ik u vorige week heb geschreven om zo snel mogelijk over te gaan tot de behandeling van de voorliggende wetsvoorstellen, misschien niet om deze zaak op te lossen, maar wel om een aantal zaken die zich op het terrein inzake cameragebruik voordoen, zo snel mogelijk aan te pakken. Als ik het goed heb begrepen, is er daarover over de partijgrenzen heen een akkoord. Ik wil er echt op aandringen om dat te doen tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van de commissie waarin wij wetsvoorstellen zullen behandelen. Ik meen dat deze zaak alleen maar de mensen op het terrein en de veiligheid op het terrein ten goede kan komen.

24.05 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, minister, op het terrein voelt men inderdaad dat deze methodiek steeds meer ingang vindt, op allerlei manieren. Het is goed dat wij dat, vanuit het Parlement, mee begeleiden. Hierin lijken mij toch wel mogelijkheden te zitten tegen de toenemende agressiviteit en onhandelbaarheid in een aantal situaties. Ik meen dat wij er in het Parlement dringend werk moeten van maken om te bekijken binnen welke grenzen hiervan in de toekomst gebruik kan worden gemaakt.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

25 Samengevoegde vragen van

- de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het sneuvelen van banen bij de federale politie" (nr. 8711)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de 184 jobs die bij de federale politie verloren gaan" (nr. 8717)

25 Questions jointes de

- M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la suppression d'emplois au sein de la police fédérale" (n° 8711)

- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les 184 emplois supprimés dans la police fédérale" (n° 8717)

25.01 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb vorige week in de media vernomen dat de heer Koekelberg blijkbaar heeft onderhandeld met de vakbonden en dat 184 mensen zouden afvloeien. In welke mate is die informatie correct?

Er werd in de persberichten gemeld dat dit al zou gebeuren op 1 januari 2009. Klopt die informatie?

Over welke niveaus gaat het en over welk type personeel? Betreft het statutairen of ook ander personeel?

25.02 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, l'information dont je dispose émane de la presse et fait référence à la CGSP, qui effectivement prétend que 184 emplois seraient perdus dans le cadre de la police fédérale. Étant donné que je ne vous ai pas entendu réagir à cette information, je voulais connaître votre réaction. Confirmez-vous ou infirmez-vous cette nouvelle? Si cela est exact, quels sont les emplois plus particulièrement visés? Cela met-il en cause un certain nombre de projets qui ne seraient, à ce moment-là, pas finalisés? Dans l'affirmative, quels sont-ils?

25.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de communicatie van vorige week aan de politievakbonden was effectief het initiatief van de commissaris-generaal. Mogelijkerwijze is hij niet goed of niet volledig begrepen. Ik denk dat een en ander ondertussen ook in de juiste context is geplaatst.

Le chiffre 184 ne signifie pas qu'il y aura 184 personnes en moins. La police fédérale a voulu expliquer l'ampleur des économies à faire en s'exprimant en FTE (Full Time Equivalent) inspecteurs. C'est à cela que correspond le chiffre 184.

Komen er nu ontslagen of afvloeiingen? Uiteraard niet. Mogelijk worden bepaalde vertrekkers na pensionering niet vervangen. De federale politie zal ook proberen de sleutelfuncties via interne verschuivingen binnen de federale politie zelf op te vullen. De federale politie bekijkt momenteel hoe de besparingen kunnen worden gerealiseerd zonder de werking en de operationaliteit in het gedrang te brengen. Meer is er eigenlijk niet aan de hand. Ik denk dat een en ander op dit ogenblik reeds is gecontextualiseerd. Voor zover nodig, kan mijn antwoord daar ook toe bijdragen.

25.04 Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. We zullen de media dan andermaal niet geloven. Ik zou dan toch wel opletten met dit soort van berichten in de toekomst, want de berichtgeving was toch zeer duidelijk. U hebt het nu alleszins rechtgezet. Ik betreur het alleen dat het andermaal over een zelfde persoon gaat. We hebben het hier in het recente verleden gehad over het al dan niet kunnen blijven functioneren van iemand. Dat was dan toch echt verkeerd begrepen door de vakbonden en blijkbaar ook door andere kanalen.

Wij geloven de minister in deze zaak.

25.05 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Je suis heureux, finalement, que nos questions aient permis de clarifier les choses. Entre une comparaison chiffrée en termes d'économie et un licenciement de personnes, il y a effectivement un monde de différence. Je pense qu'il était nécessaire de mettre les points sur les i, et j'espère que cela aura été le cas. Vous pouvez compter sur nous pour communiquer sur ce dossier.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: La question n° 8712 de M. Van de Velde est reportée ainsi que la question n° 8713 de M. De Vriendt.

26 Vraag van mevrouw Yolande Avontroodt aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het installeren van AED's in politievoertuigen" (nr. 8727)

26 Question de Mme Yolande Avontroodt au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'installation de DAE dans les voitures de police" (n° 8727)

26.01 Yolande Avontroodt (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag wordt ingegeven door het bericht dat in Nederland alle noodinterventievoertuigen van de politie wellicht progressief zullen worden uitgerust met een AED.

U weet dat het gebruik van defibrillatoren ook in ons land is toegelaten door niet-artsen, door leken. Dat heeft al geleid tot goede resultaten. Onder meer in mijn gemeente werd vorige week iemand gered door degenen die eerst ter plaatse waren, namelijk de brandweer die wij zelf hadden toebedeeld met een AED.

In ons land worden 10.000 personen geconfronteerd met een plotse hartstilstand. Door het ter beschikking stellen van AED's kunnen de levenskansen enorm toenemen. Dit is uiteraard gerelateerd aan de interventietijd.

Gesterkt door het mooie voorbeeld in mijn eigen regio, wil ik u vragen wat uw intenties in deze zouden kunnen zijn. Het Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft het budget vrijgemaakt voor de interventievoertuigen van de politie.

Ik verwacht uiteraard niet dat dit voor volgend jaar kan. De begroting is immers opgemaakt en laat het misschien niet onmiddellijk toe. Er kunnen misschien wel andere initiatieven worden genomen als incentives ten opzichte van de gemeenten of voor opleidingen. Er werken heel wat mensen in de veiligheidsdiensten die gesensibiliseerd zijn om de opleiding te volgen.

26.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Avontroodt, ik verwijs naar het antwoord dat ik op een schriftelijke vraag van collega De Padt heb gegeven.

Het betrof de terbeschikkingstelling van defibrillatoren aan de politiezone Brussel Hoofdstad-Elsene. Ik heb alle nuttige informatie opgevraagd teneinde het project te kunnen evalueren en de mogelijke uitbreiding van het systeem naar alle andere politiekorpsen te laten onderzoeken.

Een aantal lokale besturen is ondertussen overgegaan tot ingebruikname van de toestellen. Dat betekent, mijns inziens, dat zij daarvan het nut inzien.

Voor zover mijn informatie volledig is, bestaan er twee categorieën van toestellen, namelijk deze die op openbare plaatsen worden geïnstalleerd en deze waarmee de politie Brussel Hoofdstad-Elsene werd uitgerust. De eerste categorie kan in principe door iedereen worden gebruikt, zonder enige vorm van opleiding. Wat de tweede categorie aangaat is er wel degelijk in een meerdaagse vorming voorzien voor elke gebruiker, wat natuurlijk zijn weerslag heeft op de politiebudgetten en ook op de capaciteit.

In afwachting van de resultaten van de evaluatie en het ad-hoconderzoek zal ik mij uiteraard niet verzetten tegen lokale initiatieven. Wel vraag ik dat de nodige afwegingen worden gemaakt door de verantwoordelijken. Ik vestig ook de aandacht erop dat het zeker niet de bedoeling mag zijn dat de politie zich in de plaats zou gaan stellen van de medische hulpverlening. Ze moet zich gewoon beperken tot het verlenen van eerste hulp in afwachting van de komst van een ziekenwagen.

26.03 Yolande Avontroodt (Open Vld): Mijnheer de minister, ik begrijp dat u daar zelf geen budget voor vrijmaakt. Misschien zou het nuttig zijn om dit bijvoorbeeld eens in een landelijke omgeving uit te testen. Elsene is een grootstedelijke omgeving. Misschien kan men dit ook eens uittesten in een landelijke omgeving. Ik kan daar een aantal suggesties rond doen. Ik wil toch eens herhalen dat er 10.000 hartstilstanden per jaar zijn in België. Als men er 1.000 of meer door kan halen, dan hebt u in één klap heel veel gedaan. Ik zeg niet dat dit alleen voor de politie is, het is een combinatie.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

27 Question de Mme Colette Burgeon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le financement des zones de police locale" (n° 8718)

27 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de financiering van de lokale politiezones" (nr. 8718)

27.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, le SPF Intérieur a commandité une recherche scientifique en vue de développer un nouveau système de financement des zones de police locale. Les résultats de cette étude étaient attendus pour novembre 2008. À l'heure actuelle, les recettes de transfert qui alimentent le budget d'une zone de police sont, d'une part, les recettes fédérales et, d'autre part, les recettes communales.

Lorsqu'une zone de police ne dispose pas des ressources suffisantes pour couvrir les dépenses résultant de l'accompagnement de ses missions, la différence est couverte par les communes qui en font partie. Ainsi, la dotation communale représente en moyenne, pour les zones de police en Région wallonne, plus de la moitié des recettes de transfert. Ce n'est plus supportable.

Je ne reviendrai pas ici sur le bien-fondé des nombreux paramètres permettant de déterminer la part de la dotation fédérale dans le financement d'une zone de police, mais il apparaît que la norme KUL est défavorable à certaines zones comptant plus de 50.000 habitants. C'est notamment le cas pour la zone de police de La Louvière, dont la dotation fédérale est calculée sur base d'une norme KUL de 225,2, de 194 cadres opérationnels et de 16 cadres CALog, alors que les effectifs réels sont respectivement de 236 et 53 unités et que le cadre organique prévoit 254 policiers et 53 CALog.

L'accord gouvernemental signalait que le gouvernement prêterait une attention particulière aux zones de police qui, suite à des circonstances particulières pour des raisons qui ne leur sont pas imputables, sont structurellement déficitaires. La norme fédérale, dite norme KUL, devait être évaluée et le cas échéant adaptée en fonction de paramètres objectifs.

Quelles sont les conclusions de l'étude scientifique menée afin d'élaborer un nouveau dispositif de financement des zones de police locale? À défaut, quand seront-elles disponibles? Quels sont les éléments qui vous manquent afin de finaliser la loi qui règle le financement de la police? Alors que les communes peaufinent les budgets 2009, la zone de police de La Louvière va-t-elle pouvoir bénéficier de cette attention particulière à laquelle faisait référence l'accord gouvernemental? Selon quels critères et à concurrence de quels montants?

27.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je donne aujourd'hui une réponse incomplète, parce que je suis certain que demain, pendant la discussion sur ma note de politique générale, nous reviendrons sur cette question. Tout d'abord, l'étude scientifique à laquelle vous faites référence va livrer des résultats que l'on peut considérer comme pratiquement définitifs.

Le rapport final est en effet attendu pour le début du mois prochain. Il s'agira toutefois de données brutes, qui ne sont pas immédiatement transposables dans un projet de loi. À ce stade de la réflexion, il est donc prématuré d'en tirer des conclusions.

Ensuite, le principal obstacle à la finalisation du nouveau système de financement est précisément le défaut de disponibilité des données.

Enfin, il n'est pas réaliste de croire possible de tirer des renseignements immédiats du volet de la recherche consacrée à l'identification objective des problèmes auxquels certaines zones de police seraient aujourd'hui objectivement confrontées. Le rapport de la recherche propose certes une évaluation en termes relatifs dans l'optique d'accroître l'égalité de traitements des différentes zones de police, mais ici aussi un examen approfondi des conclusions, tirées à la lumière des critères de compensation, s'imposent.

Voilà un débat qui, une fois lancé, ne sera pas près de se clôturer!

27.03 Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, quoique incomplète. J'ai bien entendu vos propos et serai attentive, demain, à ceux qui seront tenus. J'espère que des collègues reprendront le sujet. Notre problème, c'est le budget 2009. C'est maintenant qu'il se pose et non dans deux mois. La difficulté des communes est précisément de savoir comment faire pour pouvoir boucler ses budgets. Certes, les zones de police coûtent très cher, surtout chez nous où la zone est monocommunale. J'espère que vous serez très attentif à notre problématique, car à certains moments, la ville de La Louvière se sent lésée par rapport aux autres zones de police.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Les questions n° 8735 de M. Van Noppen et n° 8752 de Mme Salvi sont reportées.

Voorzitter: Colette Burgeon.

Présidente: Colette Burgeon.

28 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de website www.opam.be" (nr. 8754)

28 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le site web www.opam.be" (n° 8754)

28.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik zal kort zijn. Ik dank ook de minister voor zijn geduld om hier zo lang op onze vragen te antwoorden.

De website opam, die blijkbaar opsporingen in het arrondissement Mechelen probeert te accapareren, is nu aangepast zodat ook de burgers kunnen helpen. De website is blijkbaar het resultaat van een intense samenwerking tussen lokale en federale politie, en het Mechelse parket.

Ik wou vragen of er plannen zijn om die website ook in andere gerechtelijke arrondissementen van het land te lanceren. Dit lijkt mij toch een interessante piste. Is er in een evaluatie voorzien? Zo ja, tegen welke periode?

28.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, collega’s, de website is effectief een initiatief van het parket van Mechelen en de federale en lokale politie. Het doel is de burger op de hoogte te houden van de dagelijkse nieuws- en opsporingsberichten binnen het gerechtelijk arrondissement Mechelen.

Ik denk dat die site symbool staat voor de geïntegreerde werking van de politionele en gerechtelijke pijler. Door het samengaan van een gemeenschapsgerichte politiezorg en een kwaliteitsvolle justitie kan de criminaliteit alleen maar beter worden bestreden.

Er zijn momenteel geen georganiseerde evaluatiemomenten. Wel wordt het initiatief geregeld besproken tussen de verschillende partners. Soortgelijke initiatieven bestaan bij mijn weten in de gerechtelijke arrondissementen Turnhout en Oudenaarde.

Voor een meer doorgedreven evaluatie en een eventuele veralgemening naar alle gerechtelijke arrondissementen moet ik onder meer verwijzen naar mijn goede en gewaardeerde collega Jo Vandeurzen.

28.03 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik feliciteer u voor die goede samenwerking en die constructieve boodschap. Het lijkt mij toch een heel interessante piste die wij in de toekomst zeker verder moeten exploreren.

Ik denk namelijk dat de technologische evolutie ons toch hier en daar mogelijkheden kan aanreiken voor het soms moeilijke beleid dat moet worden gevoerd op vooral specifieke en moeilijk te achterhalen problemen van veiligheid. Dat nemen we toch mee als punt, zodat we in de toekomst de capaciteiten toch verder, ook vanuit onze commissie, blijven volgen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

La présidente: M. Gilkinet a demandé de reporter la question n° 8755. Mme Galant a demandé de reporter la question n° 8763.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.38 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18.38 heures.