Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen |
Commission
des Relations extérieures |
van woensdag 22 oktober 2008 Voormiddag ______ |
du mercredi 22 octobre 2008 Matin ______ |
La séance est ouverte à 10.19 heures et présidée par M. Georges Dallemagne.
De vergadering wordt geopend om 10.19 uur en voorgezeten door de heer Georges Dallemagne.
01 Interpellatie van de heer Bert Schoofs tot de minister van Buitenlandse Zaken over "de houding van de Organisatie van Islamitische Staten ten opzichte van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens" (nr. 70)
01 Interpellation de M. Bert Schoofs au ministre des Affaires étrangères sur "la position de l'organisation des États islamiques par rapport à la Déclaration universelle des droits de l'homme" (n° 70)
01.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, er zou in de Westerse wereld toch wat meer aandacht mogen besteed worden aan de houding van de Organisatie van Islamitische Staten, die ook deel uitmaakt of een aparte afsplitsing vormt in sommige gremia van de Verenigde Naties. De Organisatie van Islamitische Staten, die ik vanaf nu zal afkorten tot OIS, heeft vrij recent een aantal formele daden gesteld die tot nadenken stemmen.
Ten eerste was er de Caïroverklaring.
Ten tweede was er een verklaring van de islamitische staten gehouden op de Universele Mensenrechtenconferentie tijdens de zesde sessie van de Mensenrechtenraad in Genève van 10 tot 28 september 2007 en vervolgens van 10 tot 14 september 2007 eveneens gehouden in de algemene vergadering van de Verenigde Naties. Die laatste resolutie had zogezegd betrekking op het bestrijden van het belasteren van godsdiensten. Alleen de islam werd uitdrukkelijk vermeld in die laatste resolutie.
De algemene teneur is de volgende. De islamitische staten beschouwen het geldende internationale recht inzake mensenrechten blijkbaar als te westers. Zij wensen een meer islamitische klemtoon. In de drie akten die ik zonet heb opgesomd komt duidelijk naar voren dat zij een meer islamitische onderbouw van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens willen, iets wat volgens mij, ik zeg het nu reeds, haaks staat op het wezen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Zij willen onder andere, zo zeggen ze, een toepassing van de islam betreffende het onderscheid tussen mannen en vrouwen en tussen gelovigen en ongelovigen. Zij doen daarbij blijkbaar uitschijnen dat zij werkelijk bekommerd zijn, bijvoorbeeld om de rechten van vrouwen en om de rechten van ongelovigen. Alleen al de term echter is op een dergelijke manier aangewend door de OIS dat het moeilijk te geloven is dat zij zich om de ongelovigen bekommeren.
Als het gaat om het onderscheid tussen mannen en vrouwen, zeggen zij dat zij een bepaalde niche van de vrouwenrechten op islamitisch gebied in de mensenrechten willen inbouwen. Dat is vergelijkbaar met stropers die een resolutie ten behoeve van de patrijzen zouden indienen, als ik het zo kan stellen.
De Pakistaanse vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties en de coördinator van de OIS inzake mensenrechten wil de mensenrechten in overeenstemming brengen met de Caïroverklaring. Men werkt dus aan een islamitisch charter van mensenrechten en een specifieke conventie van vrouwenrechten in de islam.
Bovendien wil de OIS niet weten van het recht om van godsdienst te veranderen en van een opheffing van de discriminatie gebaseerd op godsdienst en geloof. Dat blijkt uit die resolutie van september 2007 waarover ik het had.
Nochtans staan alle rechten die ik zonet heb opgesomd, de vrouwenrechten, het recht om van godsdienst te veranderen en de gelijkwaardigheid van de geloofsovertuiging, allemaal in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Welnu, in diezelfde maand, in december 2007, heeft de OIS een resolutie laten aannemen die specifiek de belastering van de islam wil bestrijden, en zulks ten koste van het recht op vrijheid van meningsuiting. Die zou dan moeten worden beknot uit respect voor godsdiensten en geloofsovertuiging. Ik denk dat dat een rechtstreeks gevolg is van de zogenaamde cartoonrellen, die zich over de hele islamitische wereld hebben verspreid toen in Denemarken een aantal volgens mij veeleer onschuldige cartoons in kranten werden gepubliceerd.
Daarnaast is er ook meer duidelijkheid betreffende de experts in internationaal recht. Zij stellen zich resoluut op tegenover al wat de OIS meent te moeten doordrukken in resoluties, zelfs binnen de Verenigde Naties. Zover zijn wij immers al. Het minste wat men kan zeggen is dat de mensenrechten zelfs binnen de organen van de VN niet meer als universeel worden beschouwd, wat de vrouwen en de zogenaamde ongelovigen in de islamitische invloedssfeer op zijn zachtste gezegd niet ten voordele zal strekken.
Mijnheer de staatssecretaris, hebben volgens u de islamitische staten het recht hun eigen gewoonterecht, hun rechtspraak en hun gebruiken, die voortvloeien uit de islam, te laten primeren boven het internationaal recht of die te doen inschrijven in het internationaal recht? Dat is immers een beweging waarmee men blijkbaar bezig is.
Bestaat volgens de minister van Buitenlandse Zaken, die vandaag blijkbaar niet aanwezig kan zijn, überhaupt de mogelijkheid de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens te herschrijven en regionaal te diversifiëren, zoals de 56 islamitische staten van de OIS het vragen? De sharia wordt natuurlijk anders toegepast in Afghanistan dan bijvoorbeeld in streng religieuze kringen in Turkije. Zou dat het universeel karakter van de mensenrechten niet in wezen aantasten?
De resolutie ter bestrijding van de belastering van godsdiensten op vraag van de 56 islamitische staten van de OIS, aangenomen op de algemene vergadering van de VN op 18 december 2007, druist volgens experts van het internationaal recht in tegen fundamentele rechten, waaronder het recht op vrije meningsuiting. Zal België die toepassen? Ik huiver bij het idee dat een of andere imam in een of andere gemeente, waar een talrijke moslimgemeenschap aanwezig is, zich op de VN-resolutie zou kunnen beroepen om hier ons recht op vrije meningsuiting aan te tasten.
Indien alle voorgaande vragen negatief moeten worden beantwoord - ik hoop dat zulks het geval is - welke stappen wil België dan ondernemen bij de VN en ten aanzien van de OIS ter verdediging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die één, ondeelbaar en ondiversifieerbaar is?
01.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Schoofs, de minister van Buitenlandse Zaken deelt uw bezorgdheden over bepaalde houdingen die worden ingenomen door landen van de OIC, in internationale instellingen. Wij stellen inderdaad vast dat bepaalde moslimlanden de religie en de strijd tegen de islamofobie gebruiken om bepaalde principes en rechten waarop de internationale gemeenschap gebouwd is, in vraag te stellen.
In naam van de islam worden bepaalde mensenrechten en hun universaliteit in vraag gesteld, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting. De islam wordt door sommigen boven het internationaal recht geplaatst. De OIC beschouwt ook bepaalde kritieken over de mensenrechtensituatie in een moslimland als een uiting van islamofobie. Voor België primeert het internationaal recht op het nationaal recht. Dit nationale recht of bepaalde nationale kritieken kunnen niet worden ingeroepen om internationale normen in vraag te stellen.
Minister De Gucht is op de hoogte van de wil van bepaalde landen om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens te herzien. Hij kan u verzekeren dat dit een initiatief is waartegen we ons hevig zullen verzetten samen met onze Europese partners. Deze verklaring weerspiegelt de verwachtingen en aanspraken van iedere persoon op deze aarde, waar deze zich ook bevindt. Wij moeten dat vrijwaren.
Wat de resolutie van de OIC betreffende het belasteren van religies betreft, wil de minister eraan herinneren dat België, net als zijn Europese partners, tegen deze resolutie heeft gestemd, iedere keer dat deze werd neergelegd. Hij deelt volkomen uw analyse dat deze resolutie de principes waarop het internationaal systeem van de bescherming van de mensenrechten gebaseerd is, in gevaar brengt.
De Europese Unie verzet zich tegen dit concept om de volgende redenen.
De belastering van religies is geen mensenrechtenconcept.
Het beoogde doel van de OIS is religies, in het bijzonder de islam te beschermen, terwijl mensenrechten tot doel hebben individuen en geen ideeën of concepten te beschermen. In tegenstelling tot individuen hebben religies geen rechten. Het toekennen van rechten aan religies en hen beschermen, zou neerkomen op het beperken van de rechten van individuen en op het verbieden van kritiek op religies en op acties uitgevoerd in naam van de religies. Dat is onaanvaardbaar. Dit initiatief beoogt de islam boven de andere religies te plaatsen.
België heeft reeds verschillende initiatieven genomen om de universaliteit van de mensenrechten te vrijwaren. Zij heeft het initiatief genomen tot een reflectie hierover binnen de Europese Unie. Samen met anderen heeft België deelgenomen aan de redactie van een paper over de houding inzake de religieuze vrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
Ieder jaar legt de EU een resolutie neer inzake religieuze intolerantie. Deze tekst is evenwichtig en omvat de aspecten van de vrijheid van religie, van de vrijheid van meningsuiting, alsook de daden van discriminatie en intolerantie die verband houden met religie en geloofsovertuiging.
De EU is dus actief in de strijd tegen intolerantie en de discriminaties op basis van religies of overtuigingen. Dit jaar vieren we de zestigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Instructies werden gestuurd naar alle posten opdat ze iedere ontwikkeling met betrekking tot dit vraagstuk met aandacht volgen. Onze posten bij de VN, OVSE en Raad van Europa zijn zeer actief in dat verband. Dit geldt ook voor onze posten aanwezig in moslimlanden.
Tot slot wil de minister onderstrepen dat men elke veralgemening moet vermijden. Verschillende moslimlanden ondersteunen de universaliteit van de mensenrechten. Bepaalde eerbiedwaardige mensenrechtenverdedigers met grote kwaliteiten zijn afkomstig uit moslimlanden.
Bepaalde recente documenten van de VN herbevestigen de universaliteit van de mensenrechten, zoals onder meer het document van de VN-top van september 2005. De moslimlanden hebben deze documenten aanvaard.
Het is dus cruciaal om de dialoog over deze vraagstukken voort te zetten terwijl wij onze principes hard verdedigen.
01.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik dank u, mijnheer de staatssecretaris. Ik heb inmiddels een motie ingediend terwijl ik uw antwoord aanhoorde.
Het verheugt mij dat de minister de bezorgdheden deelt. Het antwoord was op dat punt duidelijk. Ik zou ook graag over het document beschikken dat België heeft opgesteld en verspreid binnen de internationale gremia, om die bezorgdheid te uiten. U zegt dat er in verschillende landen respect bestaat voor de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Inderdaad, het zou maar erg zijn als dit nergens het geval was. Ik wil er toch op wijzen dat alle 56 staten van de OIS alle resoluties en akten die ik heb vermeld ook hebben ondertekend. Zij nemen op dat punt zeker een ondubbelzinnige houding aan en zij verklaren allemaal bereid te zijn de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op hun wijze te interpreteren. Dat blijft uiteraard onaanvaardbaar.
Ik kan mij alleen maar verheugen over het feit dat de Belgische regering dit steunt op internationaal vlak. Het is nu dan ook aan deze regering om ook hier te lande die politieke correctheid eindelijk te laten varen en om in onze steden en gemeenten, waar nodig, overal waar de islam voet aan wal zet en terrein wint, die opmars krachtig terug te dringen. Dat is waar het een beetje aan schort. Het is makkelijk om in internationale vergaderingen krachtige taal te spreken op diplomatiek niveau waar het er allemaal beleefd en netjes aan toe gaat. Ik waardeer dat en weet dat dit ook op die manier moet gebeuren.
Hier te lande, in onze straten en wijken, voelt de bevolking wat de OIS in gang steekt. Ook de imams die hier hun preken houden in de moskeeën ontlenen natuurlijk ook rechten aan wat er in de VN wordt besproken. Op dat vlak moet men veel meer waakzaam zijn vanuit deze regering. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de problemen met de moslimexecutieve. Het is voor de kleine man dat ik deze interpellatie heb ingediend. Het internationaal niveau raakt de koude kleren van de mensen niet. Het is maar goed dat men daar optreedt. Hier te lande zou ik echter graag hebben dat deze regering, waarvan u en ook minister De Gucht deel uitmaken, die politieke correctheid op dezelfde manier laat varen. Op dat moment kan er worden gepraat.
Als men in de islamgemeenschap mensen ontmoet – en die zijn er, al vrees ik dat het een minderheid is – die zich willen richten op onze cultuur, dan kunnen wij die mensen ook ondersteunen. Op die manier zal de islamofobie alleen hen treffen die erdoor moeten worden getroffen.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Gerolf Annemans, Peter Logghe, Bert Schoofs en Francis Van den Eynde en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Bert Schoofs
en het antwoord van de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken,
verzoekt de federale regering om verder onverzettelijk de uitholling van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door de Organisatie van de Islamitische Staten scherp te veroordelen en al de nodige initiatieven te ontplooien op juridisch, politiek en diplomatiek vlak om deze aantasting te verhinderen in de toekomst."
Une motion de recommandation a été déposée par MM. Gerolf Annemans, Peter Logghe, Bert Schoofs et Francis Van den Eynde et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Bert Schoofs
et la réponse du secrétaire d’État aux Affaires étrangères, chargé de la préparation de la Présidence européenne, adjoint au ministre des Affaires étrangères,
demande au gouvernement fédéral de continuer à condamner rigoureusement et sévèrement les atteintes portées à la Déclaration universelle des droits de l’homme par l’Organisation des États islamiques et de prendre toutes les initiatives nécessaires sur les plans juridique, politique et diplomatique pour prévenir de telles atteintes à l’avenir."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Brigitte Wiaux en door de heren Jean-Luc Crucke, François-Xavier de Donnea en Patrick Moriau.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Brigitte Wiaux et par MM. Jean-Luc Crucke, François-Xavier de Donnea et Patrick Moriau.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
De voorzitter: Zo komen wij tot de interpellatie van de heer Annemans en de vraag van de heer Doomst.
01.04 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik vraag het woord omtrent de regeling der werkzaamheden. Ik heb hier vandaag pas vernomen dat de interpellatie niet zal worden beantwoord door de heer De Gucht, maar door de staatssecretaris. Voor mij is dat nieuw. Dat is zeker niet met mij afgesproken. Ik zal er op de Conferentie van voorzitters op insisteren dat ik dat debat kan voeren met de minister zelf.
Ik heb niets tegen de staatssecretaris, maar ik wil de minister interpelleren over een brief die mevrouw Turtelboom met de aanhef “Beste Karel” en met de ondertekening “Annemie” aan de minister heeft gestuurd. Ik zeg niet dat het een Open Vld-aangelegenheid is, maar het is in ieder geval een aangelegenheid waarover ik een Vld’er wil ondervragen omdat het gaat over de positie van de Open Vld in de regering, die – zeker vandaag – onder druk komt van PS en cdH, waar de MR als lachende derde buitenstaat. Voor de MR zou het allemaal wel mogen, maar zij laten het aan de heer De Gucht over. In die constellatie heeft het absoluut geen enkele zin dat ik dat debat zou voeren met de onvolprezen staatssecretaris van de MR. Ik wil dat doen met de minister van de Open Vld. Daarom zou ik ervoor willen pleiten om mijn interpellatie niet te schrappen, maar ze te reserveren voor de minister zelf.
Le président: Monsieur Annemans, libre à vous.
Je pense que M. Chastel est tout à fait compétent pour répondre au nom du gouvernement, comme M. De Gucht.
01.05 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Je n'ai pas douté de sa compétence. J'ai expliqué mes raisons.
Le président: M. De Gucht est venu hier. Il vient encore cet après-midi. Il est normal que les secrétaires d'État et les ministres se partagent le travail. Toutefois, si vous voulez reporter, on reporte.
Wat is uw mening ter zake mijnheer Doomst?
01.06 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): De heer Doomst is niet aanwezig, maar ik kan mij indenken dat hij dezelfde mening is toegedaan. Ik spreek niet voor hem. Ook zijn interpellatie moet u niet schrappen. Houdt u ze maar stevig vast. Ik denk dat hij ze ook zal uitstellen in hetzelfde statuut.
02 Question de Mme Brigitte Wiaux au secrétaire d'État aux Affaires étrangères, chargé de la Préparation de la Présidence européenne, adjoint au ministre des Affaires étrangères sur "l'amélioration de la transposition des directives par la Belgique" (n° 7217)
02 Vraag van mevrouw Brigitte Wiaux aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de verbetering van de omzetting van de richtlijnen door België" (nr. 7217)
02.01 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, en juillet dernier, vous avez présenté au nom de notre premier ministre et du ministre des Affaires étrangères, M. De Gucht, de nouveaux outils qui visent à stimuler et à faciliter le traitement des dossiers de transposition par la Belgique des directives de l'Union européenne.
Pouvez-vous m'indiquer très brièvement en quoi ces deux outils engendrent des effets positifs?
02.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Wiaux, lors du Conseil des ministres du 22 juillet dernier, il a effectivement été décidé d'utiliser un modèle de rapport uniformisé, une fiche standard, pour l'introduction des notes ministérielles lors de l'inscription individuelle des directives au Conseil des ministres.
Chaque fiche met l'accent sur l'état d'avancement de la transposition de la directive; il revient à chaque ministre compétent d'introduire des notes en utilisant cette nouvelle fiche standard. Le ministre des Affaires étrangères est, pour sa part, chargé de présenter un tableau de synthèse de toutes les directives concernant le gouvernement fédéral pour le tableau d'affichage en cours, celui qui est renouvelé tous les six mois.
Lors du Conseil des ministres suivant, le ministre des Affaires étrangères présente alors une analyse de l'état d'avancement, précisément sur base des fiches déposées par les ministres compétents.
Cet outil a donc déjà été utilisé à deux reprises en Conseil des ministres, lors des Conseils des 5 septembre et 3 octobre, pour évaluer de quelle manière la transposition des directives évolue. L'utilisation de la fiche poursuit un objectif d'uniformité puisqu'elle permet de rassembler les éléments clés de chaque dossier de transposition de manière homogène et facilite ainsi l'évaluation plus détaillée de l'état d'avancement de chaque transposition. Puisque la fiche est uniformisée, il est plus facile pour l'ensemble des collègues et pour le ministre des Affaires étrangères, à chaque fois, de manière systématique, d'évaluer cet état d'avancement.
L'introduction de cet instrument vise de cette façon à augmenter et la transparence et la facilitation de traitement de ce dossier par le Conseil des ministres. En conséquence de quoi, des actions rapides et pointues peuvent être décidées directement au Conseil des ministres, sur base d'une vue claire de chaque fiche et du tableau de synthèse; elles peuvent, du moins nous le souhaitons, être à chaque fois prises dans la pratique par le ou les ministres compétents.
La mise en œuvre de ces outils constitue, en tout cas, une première étape dans le processus de réflexion que nous menons au sein du gouvernement et qui vise à améliorer, parce qu'il y a encore lieu de le faire, le système belge de transposition.
02.03 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses. Je suis heureuse d'apprendre que ce nouveau système susceptible d'apporter plus de transparence et de facilité dans la prise de bonnes décisions ait déjà été testé à deux reprises.
Je vous souhaite beaucoup de succès dans la mise en œuvre de ce système.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Puis-je inviter M. Moriau à venir présider?
Président:
Patrick Moriau.
Voorzitter: Patrick Moriau.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de ondertekening van de Conventie van Dublin over clustermunitie" (nr. 7420)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de internationale overeenkomst inzake het verbod op clustermunitie" (nr. 8043)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "la signature de la Convention de Dublin sur les armes à sous-munitions" (n° 7420)
- M. Georges Dallemagne au ministre des Affaires étrangères sur "la convention internationale visant à interdire les armes à sous-munitions" (n° 8043)
03.01 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de staatssecretaris, op 30 mei 2008 geraakten een honderdtal landen het op de Conferentie in Dublin eens over de tekst voor een conventie over clustermunitie. Graag had ik van u de volgende informatie ontvangen.
Ten eerste, zal België die voornoemde conventie over clustermunitie ondertekenen op 3 december in Oslo? Ten tweede, is de voorbereiding voor de ratificatie reeds gestart? Ten derde en tenslotte, heeft België inspanningen geleverd om een aantal aarzelende of in Dublin afwezige landen ervan te overtuigen deze conventie mee te ondertekenen? Zo ja, ten aanzien van welke landen werden die inspanningen geleverd?
03.02 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, vous savez que des ONG comme Handicap international se battent depuis des années pour que soient interdites les armes contraires aux droits humanitaires. Je pense ici notamment aux mines et aux armes à sous-munitions.
Grâce à leurs efforts, mais aussi – il faut le reconnaître – grâce à la coopération entre les États, la société civile et les organisations internationales, la Convention internationale visant à interdire les armes à sous-munitions devrait être signée par de nombreux États à Oslo, les 3 et 4 décembre prochains.
La Belgique s'est montrée très active pour mener à bien ce processus. Cependant, pourriez-vous nous confirmer que la Belgique entend bien signer ladite convention à cette date? Pourriez-vous également nous dire qui conduira la délégation belge lors de cette conférence importante? Par ailleurs, quelles mesures entend prendre le gouvernement belge pour que la Belgique confirme son leadership dans cette matière et soit un des premiers pays à ratifier cette convention afin que ledit texte soit rapidement soumis à notre Parlement?
Des initiatives diplomatiques de la Belgique seraient utiles afin de persuader le plus grand nombre possible de pays à ratifier cette convention. Partagez-vous ce point de vue? Quel type d'initiative comptez-vous prendre?
En outre, il serait, par exemple, utile que, lors de la prochaine Conférence sur les armes conventionnelles, qui se déroulera à Genève, dans les prochains jours, la Belgique fasse la promotion de la Convention sur les armes à sous-munitions. Cela devrait, me semble-t-il, être un des points essentiels figurant à l'agenda des représentants belges à cette Conférence.
03.03 Staatssecretaris Olivier Chastel: De minister van Buitenlandse Zaken zal voor ons land zelf deze conventie ondertekenen op 3 december in Oslo. De voorbereiding van de ratificatie is inmiddels reeds opgestart, zoals de heer De Gucht had aangekondigd daags na de aanvaarding van de tekst van de conventie in Dublin. Deze voorbereiding impliceert overleg met de Gewesten aangezien enkele elementen van de conventie tot hun bevoegdheid behoren zoals werd vastgesteld in de werkgroep Gemengde Verdragen. Het gevolg hiervan is dat de ratificatie door België een feit zal zijn zodra alle betrokken parlementen hun instemming hebben gegeven. Het dossier daartoe wordt thans afgewerkt. Sinds begin vorige week beschikken wij ook over de noodzakelijke Nederlandse versie van de verdragtekst die dient toegevoegd te worden aan de oorspronkelijke Engelse versie en de Franse versie die inmiddels ook werd overeengekomen met de andere betrokken landen.
Na de ondertekening op 3 december zal minister De Gucht er bij de Verenigde Naties op aandringen om zo snel mogelijk het vereiste eensluidende afschrift te ontvangen dat nodig is om het dossier voor te leggen aan de Ministerraad en zo de procedure op federaal niveau op te starten. De minister durft te hopen dat ook op regionaal niveau de vereiste procedure onverwijld wordt aangevat zodat elk parlement met bekwame spoed dit punt kan agenderen. Het is onze ambitie dat ons land een positief signaal geeft inzake de ratificatie van deze nieuwe conventie zodat zij zo snel mogelijk in werking zal kunnen treden.
Comme ce fut le cas lors des précédentes phases du processus d'Oslo, le ministre des Affaires étrangères vient de lancer les démarches officielles, tant dans le cadre l'Union européenne que par le biais de notre réseau de postes diplomatiques, dans le but de pousser à la signature du Traité d'Oslo ce 3 décembre, mais aussi à une ratification ultérieure rapide du texte afin que celui-ci puisse entrer en vigueur de façon effective. Il demandera également à ses services de faire accélérer la procédure de ratification par le Parlement.
Il aborde aussi régulièrement cette question lors de ses contacts bilatéraux. Il répète à cette occasion notre conviction que cette convention poursuit un objectif humanitaire essentiel, d'une façon réaliste du point de vue militaire, et qui contribue concrètement à la protection des civils et des militaires dans les zones de conflits.
Prévenir les incidents est essentiel, nous le devons aux victimes que provoquent encore aujourd'hui les bombes à sous-munitions, qu'il s'agisse de populations civiles ou de nos propres militaires impliqués dans des opérations de déminage.
03.04 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag dateert van 24 september.
Ik heb intussen vernomen dat er vanaf 3 november in Genève een conferentie over conventionele wapens samenkomt en dat het de bedoeling van sommige landen is om tot een protocol te komen, aan te sluiten bij de Conventie inzake conventionele wapens. Sommige landen hebben de intentie om tot afspraken te komen met betrekking tot clustermunitie, afspraken die minder ver gaan dan wat in de Conventie van Dublin werd afgesproken.
Ik wil de minister vragen om aan onze vertegenwoordigers daar mee te geven dat België het eerste land was dat een wet met een verbod op clustermunitie heeft goedgekeurd. Het hele Parlement heeft dat goedgekeurd en u hebt de steun van het hele Parlement. Wij rekenen er tevens op dat België op die conferentie in Genève een harde houding aanneemt en zegt dat de Conventie van Dublin voor ons land het minimum is en dat we daar niet onder gaan.
Ik hoop dat dankzij de voortdurende voortrekkersrol in deze aangelegenheid, België een aantal landen dat nu aarzelt over de streep zou kunnen trekken.
Ofwel geeft het ministerie van Buitenlandse Zaken ons een geschreven verslag van het verloop van die vergaderingen in Genève, ofwel stellen we opnieuw een mondelinge vraag en debatteren we daarover. Mij is het eender. Ik wil de minister meegeven dat niet alleen Georges Dallemagne, maar ikzelf en ook de andere collega’s van dit Parlement waakzaam zullen volgen welke houding België in Genève zal aannemen.
03.05 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, je remercie le secrétaire d'État pour cette réponse.
Je me réjouis du fait que le ministre des Affaires étrangères se rende à cette conférence. C'est un signal fort de l'importance politique que la Belgique lui accorde.
Je rejoins tout à fait les remarques de mon collègue Van der Maelen. À la Conférence sur les armes conventionnelles à Genève, du 3 au 7 novembre prochain, il faut que la Belgique dissocie les dossiers et plaide fortement pour que les gouvernements représentés à cette conférence aillent signer la Convention sur les armes à sous-munitions car celle-ci est extrêmement importante pour l'avenir des populations civiles et pour les militaires sur les zones de conflits. Au Proche-Orient, par exemple, quasi quotidiennement des personnes sont victimes des armes à sous-munitions et c'est également le cas dans beaucoup d'autres pays comme le Kurdistan, le Cambodge, le Laos, etc.
C'est extrêmement important. La Belgique peut être fière du travail qui a été accompli jusqu'à présent. Évidemment, nous sommes au milieu du gué et il faut pouvoir faire en sorte que cette convention soit rejointe par un maximum de pays. Je compte sur vous pour que ce soit le cas!
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au ministre des Affaires étrangères sur "la piraterie au large de la Somalie" (n° 7434)
- M. Georges Dallemagne au ministre des Affaires étrangères et au ministre de la Défense sur "la participation éventuelle de la Belgique à la lutte contre la piraterie au large des côtes somaliennes" (n° 7654)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de piraterij voor de kust van Somalië" (nr. 7434)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Landsverdediging over "de eventuele deelname van België aan de strijd tegen de piraterij voor de Somalische kust" (nr. 7654)
04.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, l'été a été émaillé par un certain nombre d'incidents rapportés par la presse internationale concernant la piraterie moderne. Cela n'a rien à voir avec les bandes dessinées ni les films. Le phénomène est localisé au large de la Somalie.
Le 16 septembre dernier, le président français Sarkozy a lancé une demande de mobilisation internationale pour réagir à ce qu'il appelle une industrie du crime.
Monsieur le ministre, des navires battant pavillon belge ont-ils été concernés par ce type d'actes? Quelle est la manière dont la Belgique s'organise pour lutter contre ce nouveau phénomène? Comment notre pays répondra-t-il à l'appel du président Sarkozy en termes d'entraide internationale?
04.02 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la Belgique a fait part de sa disponibilité pour participer à une force navale européenne au large des côtes somaliennes pour lutter contre la piraterie.
Nous nous réjouissons qu'enfin la communauté internationale, et plus spécifiquement l'Union européenne, mette un terme de manière énergique à ces actes de piraterie, qui non seulement entravent la circulation maritime internationale dans le Golfe d'Aden mais qui contribuent également au chaos et à la grave crise humanitaire que connaît aujourd'hui la Corne de l'Afrique. Nous nous réjouissons également de la disponibilité affichée de la Belgique pour participer à cette initiative.
Cette opération est bienvenue, d'autant plus qu'elle s'inscrit dans le cadre de la résolution du Conseil de sécurité 1816 du 2 juin dernier qui autorise les États à agir, en vertu du chapitre 7 de la Charte des Nations unies, aussi bien dans les eaux internationales que dans les eaux territoriales somaliennes et celles des autres pays de la région.
Le gouvernement fédéral de transition de la Somalie avait d'ailleurs déjà adressé une demande d'aide d'urgence au Conseil de sécurité le 27 février 2008 afin de l'aider à assurer la sécurité des eaux territoriales somaliennes et des eaux internationales situées au large du pays.
Je souhaiterais néanmoins que vous puissiez nous confirmer et nous préciser la contribution de la Belgique dans cette opération ainsi que ses contours.
Quels pays européens participeront-ils à cette opération? Quand débutera-t-elle? Quelle sera la nature exacte de la contribution belge?
Quelle sera la zone d'opération sur mer et sur terre éventuellement? Il y a parfois des suites sur terre à des opérations sur mer. Quels seront les types d'opérations menées? Y aura-t-il un impact sur d'autres opérations en cours?
Cette opération s'inscrit-elle dans le cadre d'une initiative de défense européenne ou dans un autre cadre? Quelles sont les bases légales qui fondent cette opération?
04.03 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Monsieur le président, les questions de MM. Crucke et Dallemagne portent effectivement sur le même sujet. Globalement, la piraterie reste un phénomène récurrent dans un certain nombre de régions du monde.
Il est exact que des incidents se produisent au large des côtes somaliennes. Ces incidents, qui ont été clairement identifiés, se sont multipliés ces dernières années – plus médiatiquement cet été – faisant de cette région l'une des plus dangereuses pour la navigation. Des attaques se sont produites récemment, jusqu'à plus de 400 miles marins des côtes. À la connaissance du ministre des Affaires étrangères, aucun incident n'a impliqué de navires battant pavillon belge dans les cinq dernières années, ni en Somalie ni ailleurs.
Pour contrer cette pratique, la Belgique applique de manière générale les recommandations de l'Organisation maritime internationale en matière de prévention de la piraterie. Tous les navires belges sont notamment équipés d'un système d'alarme silencieuse qui alerte un centre de crise en Belgique en cas d'incident. En ce qui concerne la Somalie en particulier, l'avis de voyage des Affaires étrangères déconseille formellement de se rapprocher des côtes somaliennes.
En ce qui concerne l'appel du président Sarkozy et le programme d'entraide internationale, la Belgique, en tant que membre du Conseil de sécurité, participe activement, depuis plusieurs mois, aux efforts internationaux pour lutter contre la piraterie en Somalie. Le Conseil de sécurité a déjà adopté trois résolutions à ce sujet. La résolution 1814 prévoit une protection militaire des convois du Programme alimentaire mondial. La résolution 1816, placée sous l'égide du chapitre 7 de Charte des Nations unies, étend aux eaux territoriales somaliennes, à certaines conditions, le droit traditionnel de tout État de lutter contre la piraterie en haute mer. Enfin, la résolution 1838, qui est assez récente, est un appel à participer à la mise en œuvre des deux autres. Il faut même des résolutions pour en mettre d'autres en œuvre! Pour répondre à cet appel, certains pays européens ont envoyé des navires dans la région. En outre, plusieurs pays qui avaient des moyens présents dans le cadre de l'opération "Enduring Freedom" ont annoncé qu'ils les utiliseraient aussi pour la lutte contre la piraterie.
Nous estimons qu'une bonne coordination de tous ces intervenants est essentielle. C'est la raison pour laquelle, dans le cadre de l'Union, la Belgique a appuyé la création d'une petite cellule de coordination au sein du secrétariat du Conseil qui apporte son appui aux membres de l'Union présents dans la région. Cette cellule est aussi conçue comme l'embryon d'une future opération de contrôle maritime dans le cadre de la politique européenne de sécurité et de défense (PESD).
Il convient toutefois de préciser que l'Union se trouve encore dans une phase de planification par rapport à cette mission. Certaines décisions ont déjà été prises telles que l'installation du quartier général opérationnel en Grande-Bretagne ainsi que la désignation de l'amiral Philip Jones comme commandant opérationnel de la mission.
Le mandat de la mission n'est, quant à lui, pas encore complètement défini. Il est entendu qu'en feront partie intégrante la surveillance et l'escorte, mais nous ne savons pas encore s'il s'étendra à la neutralisation des pirates. La présidence française espère discuter plus avant des différents aspects de l'opération lors de la prochaine réunion au niveau du Conseil européen des Affaires générales et Relations extérieures du 10 novembre prochain.
S'agissant des modalités de l'opération européenne envisagée et d'une éventuelle participation de la Belgique, il est évidemment un peu tôt pour répondre à cette question de manière définitive, dès lors que tous les États membres n'ont pas encore pris de décision. Comme vous l'avez indiqué, seules la France – avec deux corvettes – et l'Espagne – avec un avion patrouilleur – sont déjà actives le long des côtes somaliennes dans la lutte contre la piraterie. La Grande-Bretagne s'est engagée à mettre une frégate à disposition à partir de 2009. Quant aux Pays-Bas, ils vont détacher un navire dès le mois de novembre. La France et l'Espagne ont récemment confirmé leur engagement.
Lors de la réunion informelle des ministres de la Défense à Deauville, huit à neuf États membres avaient déclaré leur intention de considérer favorablement toute contribution. Le début de l'opération va naturellement dépendre de la finalisation de cette phase de planification.
En ce qui concerne la contribution belge, le Conseil des ministres n'a pas encore pris de décision. Le ministère de la Défense est en train d'étudier les modalités de cette participation. La Belgique a aussi mis un sous-officier à la disposition de la cellule de coordination.
Quant aux zones d'opération sur mer et sur terre, les documents de l'actuelle phase de planification évoquent en particulier les eaux au large de la Somalie et du Kenya, jusqu'à 500 miles nautiques, y compris les eaux territoriales de ces deux États, mais sans y inclure les eaux territoriales du Yémen et du sultanat d'Oman. Les comités militaires de l'Union travaillent, par ailleurs, à la délimitation géographique précise des routes maritimes dont l'usage sera conseillé aux navires marchands afin de mieux les protéger.
Les types d'opérations menées doivent être l'escorte et la protection des navires du Programme alimentaire mondial et d'autres bateaux vulnérables, la dissuasion de la piraterie par la surveillance des mers et une présence visible, l'appréhension des pirates et le transfert vers les autorités compétentes pour jugement.
Pour ce qui est de l'impact sur d'autres opérations en cours, l'OTAN - sur requête du secrétaire général des Nations unies – a décidé de détourner une partie de la flotte installée actuellement dans le golfe d'Aden pour prêter assistance aux navires du Programme alimentaire mondial. Cette mission OTAN est aussi destinée à établir un pont avec l'opération de l'Union.
Il est à noter qu'il y a un accord à ce sujet, mais que les navires de l'OTAN ne sont pas encore à l'œuvre aujourd'hui.
À plus long terme, l'OTAN réfléchit sur la meilleure manière de coordonner son action sur place avec celle de l'Union. En outre, cette opération aura pour cadre la PESD. Elle constituera la réponse européenne à l'appel du Conseil de sécurité à lutter contre la piraterie dans la région exprimée au travers des différentes résolutions du Conseil de sécurité.
Enfin, sur le plan interne de l'Union, pour une opération PESD, la base légale revêt la forme d'une action commune décidée par le Conseil. Sur le plan international, ce sont évidemment les résolutions du Conseil de sécurité qui fournissent la base juridique.
On notera que l'autorisation d'intervenir dans les eaux somaliennes donnée par la résolution 1816 vient à expiration le 2 décembre et qu'il est probable – mais il faudra le confirmer – qu'elle soit renouvelée.
Le président: Voilà une réponse claire et précise.
04.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, il s'agit effectivement d'une réponse claire et précise.
Quand on parle de piraterie, on a tendance à sourire et à se demander si on vit vraiment au 21ème siècle. Toutefois, cet élément est capital en termes de sécurisation des routes. Il n'est pas seulement question d'intérêts en termes de développement, mais aussi au niveau commercial. Des assurances sont aujourd'hui en train d'exploser parce que ces routes ne sont pas sécurisées. En la matière, nous avons un rôle à jouer et je suis heureux d'entendre que, outre les résolutions onusiennes, une réflexion ait eu lieu au niveau européen. Il s'agit là d'une piste qui doit effectivement être suivie. En outre, il faut espérer qu'après la planification de la mission, on puisse entrer dans la phase de concrétisation.
04.05 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, je tiens à remercier M. le secrétaire d'État pour sa réponse circonstanciée.
En luttant contre la piraterie, on lutte évidemment pour la protection du trafic maritime et du trafic de transit, mais on lutte également contre la mortalité des enfants, des femmes, des populations civiles en général en Somalie. Vous savez à quel point les secours du Programme alimentaire mondial (PAM) sont contrariés par la situation qui existe là-bas. Et le PAM se réjouit de la mobilisation de la communauté internationale dont il était d'ailleurs demandeur depuis très longtemps. C'est donc une très bonne chose!
Reste maintenant à clarifier le mandat. En effet, il est important que le mandat soit clair. Je ne comprends pas très bien que l'on puisse protéger les convois et que l'on ne puisse pas neutraliser les pirates. Il faut éviter les mandats ambigus permettant de surveiller les pirates sans pour autant les neutraliser. Je ne comprends pas très bien ce type de discussion. Je plaide donc pour que la Belgique réclame un mandat clair.
Par ailleurs, je me réjouis que l'opération soit organisée au niveau européen. Je ne pense pas que nous ayons besoin de l'OTAN pour mener à bien cette opération. Une opération européenne sous mandat de l'ONU serait, selon moi, la solution la plus simple.
Enfin, nous avons besoin, au niveau belge, d'avoir une planification très précise des opérations qui seront menées, l'année prochaine, sur le plan militaire car nos moyens ne sont pas infinis. Il serait donc important de voir quel pourrait être l'impact de telles opérations. En effet, je n'ai pas reçu de réponse à ce sujet, même si je comprends tout à fait qu'elle soit encore en cours d'examen. Je pense ici aux opérations au Liban mais aussi à d'autres opérations importantes qui doivent pouvoir également être menées.
L'incident est clos.
Président:
George Dallemagne.
Voorzitter:
George Dallemagne.
05 Vraag van de heer Jan Jambon aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het nucleaire akkoord tussen de Verenigde Staten en India en de houding daaromtrent van de Nuclear Suppliers Group" (nr. 7252)
05 Question de M. Jan Jambon au ministre des Affaires étrangères sur "l'accord nucléaire conclu entre les États-Unis et l'Inde et l'attitude adoptée par le Nuclear Suppliers Group dans ce cadre" (n° 7252)
05.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik verontschuldig mij voor mijn afwezigheid daarstraks. In 2005 sloten de Verenigde Staten en India een nucleaire deal. Dat akkoord moest India toelaten om gebruik te maken van de Amerikaanse nucleaire technologie en kennis voor civiele doeleinden. In september jongstleden werd voor de inwerkingtreding van het akkoord een belangrijke hinderpaal weggenomen, onder grote druk van de Verenigde Staten en India. De Nuclear Suppliers Group hief het 34 jaar oude exportverbod van atoomtechnologie naar India op, ondanks de tegenkanting van zes landen in die groep.
Zoals u weet is India een van de drie landen die over kernwapens beschikken, maar het Non-proliferatieverdrag niet hebben ondertekend.
Ik heb een viertal vragen.
Ten eerste, wat vindt u van het feit dat de Nuclear Suppliers Group een uitzondering op haar eigen regels heeft gemaakt om nucleaire handel met India niet langer te verbieden?
Ten tweede, België is lid van die groep. Heeft de minister enig bezwaar tegen de nucleaire deal gemaakt?
Ten derde, hoe verklaart u die beloning voor India’s jarenlange, min of meer clandestiene streven naar een atoomwapen? Dat maakt het voor de internationale gemeenschap immers vrij moeilijk te verklaren waarom zulke soepelheid niet zou gelden voor een land als Iran, dat bovendien wel het Non-proliferatieverdrag heeft ondertekend en volgens het Internationaal Atoomenergie Agentschap, volgens de Amerikaanse inlichtingendiensten en volgens de verklaringen van Iran zelf, helemaal niet naar het bezit van een atoomwapen streeft.
Ten vierde, hebt u of de minister enige garanties gekregen van India dat het zich aan zijn vrijwillig testmoratorium op nucleair gebied zou houden?
05.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, de NSG heeft op 6 september bij consensus een uitzondering voor India aanvaard op de richtlijnen voor nucleair export. België heeft zich bij de beslissing aangesloten, samen met alle EU-partners. Ons land heeft tijdens het debat een aantal opmerkingen gemaakt en wijzigingen voorgesteld aan het door de Verenigde Staten ingediende ontwerp. België onderstreepte daarbij dat de centrale rol van de juridische non-proliferatie-instrumenten, zoals het Non-proliferatieverdrag en het verdrag over het verbod op kernproeven, diende behouden te blijven. Tevens moest er een duidelijk engagement komen vanwege India inzake onderhandelingen met de IAEA over een aanvullend protocol bij het recent goedgekeurde garantieakkoord, inzake steun aan het project voor een verdrag over een verbod op de aanmaak van nieuwe splijtstoffen, inzake het handhaven van het moratorium op kernproeven, inzake het uitvoeren van stringente exportcontroles en inzake het nastreven van nucleaire ontwapening.
De NSG-beslissing verwijst specifiek naar het communiqué van 5 september van de Indische minister van Buitenlandse Zaken waarin voornoemde engagementen worden onderschreven. Hoewel het conceptueel moeilijk blijft om het speciaal statuut van India in de algemeen geldende NPT-context te plaatsen, groeide tijdens de NSG-deliberaties het besef dat men ook rekening moest houden met andere complexe en geopolitieke argumenten, waaronder de impact van de Indische energiebehoefte en de verbreding van het huidige non-proliferatie-instrumentarium.
Het is voor alle NSG-landen duidelijk dat de door India onderschreven engagementen, hoewel zij buiten de formele NPT-context vallen, toch een kwalitatieve vooruitgang betekenen in het internationale non-proliferatiebestel. Deze evaluatie wordt overigens gedeeld door de directeur-generaal van het IAEA, de heer ElBaradei. De NSG-beslissing werd aan het IAEA overgemaakt.
Het is overigens ook belangrijk te noteren dat de NSG-beslissing geen vrijgeleide inhoudt voor veralgemeend nucleair export naar India. Enerzijds kunnen enkel de door het IAEA geïnspecteerde en derhalve strikt civiele sites bevoorraad worden, waarbij ik opmerk dat India een duidelijk separatieplan moet opmaken tussen civiele en andere sites en dat geleverd nucleair materiaal steeds onder controle van het IAEA zal blijven. Anderzijds wordt levering van de meest proliferatiegevoelige zaken uitgesloten.
De vergelijking die u maakt tussen de internationale opstelling ten aanzien van India en Iran dient sterk genuanceerd te worden. Aan Iran wordt geenszins nucleaire samenwerking geweigerd. Integendeel, het pakket voorstellen dat de internationale gemeenschap Iran aanbiedt, bevat talrijke engagementen op dat vlak. De rechten van Iran krachtens artikel 4 van het non-proliferatieverdrag worden volledig gerespecteerd.
De specifieke eis van de Veiligheidsraad dat Iran de verrijkingsactiviteiten zou opschorten, is gebaseerd op de objectieve vaststelling van het IAEA dat Iran zijn verplichtingen onder het IAEA-garantieakkoord niet naar behoren naleeft, getuige de jarenlange clandestiene opbouw van de verrijkingssite te Natanz.
Ondanks vijf jaar verificatie kan het IAEA vandaag nog steeds niet de door het NPT opgelegde garanties geven dat het Iraanse nucleaire programma een zuiver vreedzaam karakter heeft.
De laatste IAEA-rapporten maken uitdrukkelijk gewag van openstaande vragen over nucleaire toepassingen. De internationale gemeenschap is daarover terecht bijzonder verontrust. De Veiligheidsraad zag zich derhalve verplicht om de opschorting van de Iraanse verrijkingsactiviteiten op te leggen totdat het IAEA de door het NPT vereiste garanties zal kunnen bieden.
Bij verschillende gelegenheden, laatst nog op 29 juli tijdens de consultatie tussen de speciale gezanten van beide landen, heeft België er bij India op gewezen dat het NPT de hoeksteen is van ons internationaal non-proliferatiebeleid en onze wens uitgedrukt dat India tot het NPT zou toetreden als niet-kernwapenstaat.
Het communiqué van 5 september van de Indische minister van Buitenlandse Zaken verwijst overigens specifiek naar de door India onderschreven doelstelling van totale eliminatie van nucleaire wapens en naar het handhaven van het moratorium inzake kernproeven.
België meent dat deze doelstelling best wordt gerealiseerd in het kader van het NPT. De kwestie van de toetreding van India tot het NPT als niet-kernwapenstaat wordt beïnvloed door historische en regionale factoren. België blijft hiervoor internationale aandacht vragen.
Ten slotte merkt de minister van Buitenlandse Zaken op dat het evident is dat een eventuele Indische kernproef een einde zal maken aan de uitvoerbaarheid van de NSG-beslissing.
05.03 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dank voor uw uitgebreid antwoord op deze vragen.
Ik kan me toch niet van de indruk ontdoen dat als u het hebt over geopolitieke redenen, dat waarschijnlijk een uitdrukkelijke vraag is van de Verenigde Staten voor deze uitzonderingsmaatregel. Een voorwaarde maken van het toetreden tot de NPT om deze uitzondering voor India toe te staan, leek mij het uitgelezen moment om die twee dingen aan elkaar te koppelen. Het is duidelijk dat als ik Iran als voorbeeld gaf, dat geen pleidooi was om Iran een vrijgeleide te geven, maar natuurlijk wel het tegenovergestelde.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de verkrachting van een contractueel personeelslid van de Belgische ambassade in Teheran" (nr. 7480)
- de heer Patrick Moriau aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de bescherming van het in het buitenland tewerkgestelde Belgisch administratief personeel" (nr. 7501)
- M. Peter Logghe au ministre des Affaires étrangères sur "le viol d'une contractuelle de l'ambassade belge à Teheran" (n° 7480)
- M. Patrick Moriau au ministre des Affaires étrangères sur "la protection du personnel administratif belge travaillant à l'étranger" (n° 7501)
06.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in de zaak van de verkrachte secretaresse van de Belgische ambassade in Teheran gaat Buitenlandse Zaken in beroep tegen de beslissing van de rechtbank die dat geval van verkrachting wel degelijk als een arbeidsongeval bestempelde.
De kern van die zaak is uiteraard van verzekeringstechnische aard. Toch heb ik u een aantal concrete vragen voor te leggen.
Ten eerste, op deze vraag mag u voor mij gerust schriftelijk antwoorden. Hoeveel werknemers van ambassades, hetzij statutair, hetzij contractueel tewerkgesteld, werden in het buitenland de jongste jaren het slachtoffer van geweldpleging, van verkrachting, van diefstal of van andere aanslagen op de lichamelijke integriteit?
Ten tweede, klopt het dat contractuele werknemers geen verzekering of bijkomende verzekering genieten tegen geweldpleging, aanslagen en dergelijke, in het buitenland? Uit ervaring weet ik dat bankpersoneel bijvoorbeeld, dat door de instelling naar het buitenland wordt gestuurd voor korte of langere opdrachten, daar altijd met alle mogelijke verzekeringen wordt omringd. Waarom is dat niet mogelijk voor contractuele werknemers in Belgische ambassades? Worden er in de toekomst veranderingen verwacht? Welke initiatieven plant de minister of u in de toekomst om dat probleem op te lossen?
Ten derde, kunt u mij het verschil inzake verzekeringen duidelijk maken tussen contractuele werknemers in ambassades en statutaire werknemers in diezelfde ambassades? Vindt u dat onderscheid nog altijd werkbaar in de toekomst?
06.02 Patrick Moriau (PS): Monsieur le président, en 2004, une secrétaire de 47 ans qui travaillait à l'ambassade belge à Téhéran a été violée à son domicile. À l'époque, cette histoire avait fait grand bruit à cause du manque de prise en considération, pour ne pas dire de l'indifférence totale, de votre administration à l'égard de cette femme dont la vie a été définitivement brisée. Cela peut arriver à n'importe quel membre de notre personnel travaillant à l'étranger.
Apparemment, le SPF Affaires étrangères, dont vous êtes responsable, n'avait pas reconnu ce viol comme accident de travail sous prétexte qu'il s'était déroulé en dehors des heures de bureau. Suite à cela, cette dame a introduit un recours en justice à l'encontre de votre administration afin que cet événement puisse être considéré comme un accident de travail, dans le but d'être dédommagée.
Comme vous le savez, la justice islamiste iranienne ne reconnaît pas le viol des femmes, pire, ce sont les femmes elles-mêmes qui se retrouvent sur le banc des accusés et qui sont condamnées dans de telles situations. Je vous rappelle le cas de cette Iranienne qui avait été violée par plusieurs hommes et qui avait été condamnée pour provocation et incitation. Imaginez ce que la justice iranienne pourrait penser d'une Européenne!
Dernièrement, le tribunal du travail d'Hasselt a rendu un jugement favorable à cette fonctionnaire et a reconnu cette agression comme étant un accident de travail. La justice limbourgeoise du travail a justifié son jugement en argumentant que le règlement du SPF Affaires étrangères en la matière est applicable vingt-quatre heures sur vingt-quatre pour les travailleurs expatriés.
Monsieur le secrétaire d'État, nous venons d'apprendre que votre administration faisait appel de cette décision. Cela me laisse perplexe. Comment pouvez-vous expliquer cette position du SPF, quant on sait que cette dame se bat depuis des années pour recevoir une maigre compensation pour le préjudice qu'elle a subi? Est-ce pour des éléments de procédure ou des éléments de fond, des problèmes d'assurance?
De plus, notre personnel travaillant à l'étranger dans certains pays s'expose à des risques énormes, même dans le privé. Une grosse entreprise de construction qui travaille à l'étranger utilise un coefficient de risque qui varie de 1 pour la Belgique, à 1,5 à Varsovie, et à 10 pour le Liban. Ne pensez-vous pas que ce jugement pourrait faire jurisprudence et dès lors protéger au mieux notre personnel travaillant à l'étranger?
06.03 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, in antwoord op de vragen deel ik u volgende informatie mee namens de minister van Buitenlandse Zaken.
Statutaire en contractuele ambtenaren op post die het slachtoffer worden van diefstallen en dergelijke melden deze voorvallen niet noodzakelijk aan het hoofdbestuur, ofwel omdat betrokkenen het niet nodig achten, ofwel omdat de schade door een privéverzekering wordt gedekt. Zware incidenten waarbij de lichamelijke integriteit wordt aangetast, worden wel steeds meegedeeld en ook door de FOD van nabij opgevolgd.
De voorbije jaren werden ons twee zware mishandelingen gemeld. Behalve de verkrachting met geweldpleging te Teheran in 2004, betreuren we ook het overlijden van een personeelslid in New Delhi wegens geweldpleging in 2006. Het gaat hier steeds over incidenten waarvan het ambassadepersoneel het slachtoffer werd buiten de werkpost, in hun privésfeer.
Vooraf dient te worden opgemerkt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen medewerkers die voor een lange periode - dus voor meerdere jaren - in het buitenland op een ambassade of een consulaat zijn tewerkgesteld en hun termijnen doen, en medewerkers die voor een korte periode - enkele dagen of weken - vanuit Brussel een dienstreis naar het buitenland ondernemen. Werknemers op dienstreis zijn gedurende de hele duur van hun verplaatsing, dus vierentwintig uren per dag en zeven dagen per week, gedekt door de arbeidsongevallenwetgeving.
Dit personeel wordt immers geacht gedurende de hele dienstreis onder het virtuele gezag van de werkgever te staan. Dergelijke permanente dekking bestaat niet voor het personeel, zowel contractueel als statutair, dat voor een periode van meerdere jaren in het buitenland actief is. Immers, deze personeelscategorie ontwikkelt van op zijn standplaats een normaal privéleven en wordt niet geacht onder het permanente gezag van de werkgever te staan. In de praktijk betekent dit dat dergelijk personeel zal kunnen genieten van de dekking waarin voorzien is door de arbeidsongevallenwet, voor alle gebeurtenissen die zich voordoen tijdens de diensturen en eventueel daarbuiten wanneer een personeelslid een activiteit uitvoert in zijn hoedanigheid van personeelslid van de FOD Buitenlandse Zaken.
Voor feiten die zich daarentegen voordoen tijdens de privétijd van een personeelslid, op post of op het hoofdbestuur, is er geen tussenkomst van de arbeidsongevallenwet mogelijk. Deze interpretatie geldt zowel voor het contractueel als voor het statutair personeel.
Om het contractueel en het statutair personeel op post toch buiten de werkuren te verzekeren is het nodig een gemeenrechtelijke verzekering te sluiten naast de wettelijke verzekering. Ik kan het geachte lid melden dat de minister van Buitenlandse Zaken een initiatief heeft genomen en zijn diensten de opdracht heeft gegeven dit te remediëren. Het is de bedoeling dat de verzekeringsovereenkomst het uitgezonden statutair en contractueel personeel zal dekken op alle posten en in alle omstandigheden tegen alle risico’s, ook uitzonderlijke risico’s als oorlog, oproer, overvallen, aanslagen en natuurrampen.
Voornoemde overeenkomst zal voorzien in een schadevergoeding bij overlijden, permanente invaliditeit en tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
Het ontwerp van koninklijk besluit dat de wettelijke basis voor het aangaan van deze verzekering moet vormen, is opgesteld, maar moet in het kader van de procedure van administratieve en budgettaire controle nog aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd.
Een marktverkenning heeft toegelaten de ondernemingen die het product in kwestie kunnen aanbieden, reeds te identificeren. Verscheidene, technische kwesties dienen echter nog te worden uitgeklaard.
Met het oog op de toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving bestaat er geen onderscheid tussen het contractuele en het statutaire personeel. De geplande verzekering zal ook geen onderscheid maken tussen voormelde personeelscategorieën.
Monsieur Moriau, je tiens à apporter quelques précisions à votre question, même si la réponse qui m'a été fournie contient des éléments redondants avec ce que je viens d'exposer en néerlandais.
Bien évidemment, nous devons distinguer clairement les aspects humain et juridique de ce dossier. Sur le plan humain, il ne fait aucun doute qu'il s'agisse d'une affaire terrible. Et mon département en est absolument conscient, à telle enseigne qu'il n'a pas ménagé ses efforts pour aider la victime à résoudre les difficultés, notamment matérielles, auxquelles elle était confrontée. À plusieurs reprises, le département a offert à cette personne d'intervenir dans ses frais médicaux. Hélas, elle a toujours refusé cette offre, mais cela ne nous empêchera pas de continuer à proposer notre aide et à lui offrir tout le soutien possible.
Quant à l'aspect juridique, le SPF Relations extérieures se voit obligé d'interjeter appel contre le jugement pour éviter que celui-ci ne constitue un précédent susceptible de faire jurisprudence à l'avenir. Sinon, chaque événement, même en dehors des heures de service, pourra être considéré comme un accident de travail. En effet, selon le jugement, le moindre fait qui se produit pendant le temps privé d'un membre du personnel en poste est considéré comme un accident de travail. Le SPF veut garantir une application uniforme de la loi sur les accidents de travail sans discrimination entre son personnel en poste et l'administration centrale.
Il convient de souligner que tout le personnel est couvert par la loi sur les accidents de travail. En revanche, elle ne s'applique pas aux accidents qui surviennent dans la sphère privée. Tant les employés de l'administration centrale que ceux qui travaillent en poste ont une vie privée en dehors de leur travail, qui n'est pas reprise dans le champ d'application de la loi.
Le personnel du SPF travaille dans le cadre de la loi de 1967 sur les accidents de travail dans le secteur public. Comme vous le savez, elle couvre tous les fonctionnaires contractuels et statutaires en cas d'accident de travail. Le fonctionnaire qui effectue un voyage de service de courte durée est, en outre, présumé travailler, de sorte que tout accident survenu pendant sa mission est considéré comme un accident de travail. Il n'en va pas de même pour le fonctionnaire contractuel ou statutaire vivant et travaillant dans un poste diplomatique ou consulaire qui n'est couvert qu'en cas d'accident de travail stricto sensu.
De plus, l'État est son propre assureur. En d'autres termes, chaque département reconnaît ou non l'accident de travail et indemnise lui-même ses fonctionnaires. Comme vous le savez également, les risques exceptionnels sont considérés comme des accidents de travail s'ils se produisent durant le travail au sens de la loi susdite. S'ils surviennent dans un autre contexte, ils ne sont donc pas couverts.
À défaut de réglementation générale existante, le SPF est, à la demande du ministre, en train de préparer ce fameux contrat d'assurance pour couvrir le personnel en poste en dehors des heures de travail.
Concrètement, un tel contrat d'assurance privée couvrira le personnel statutaire et contractuel en poste en toutes circonstances, contre tous les risques. Ce contrat indemnisera le décès, l'invalidité permanente et l'incapacité temporaire.
Aujourd'hui, un projet d'arrêté royal a été rédigé mais doit encore être soumis aux autorités compétentes dans le cadre de la procédure de contrôle administratif et budgétaire. Une prospection du marché a permis d'identifier des sociétés disposées à ouvrir ce produit, mais il subsiste encore quelques questions techniques à régler.
06.04 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw zeer uitvoerig antwoord.
Ten gronde begrijp ik het onderscheid wel, maar ik vind het totaal voorbijgestreefd om in het buitenland te spreken over privésfeer of niet. De werknemer, de ambtenaar, bevindt zich in het buitenland, in min of meer onbekend gebied. Dat is het fundamentele onderscheid, vind ik. Als men zich inderdaad blootstelt aan min of meer onveilige of onzekere toestanden, moet daar in elk geval de verzekeringsdekking volledig zijn. Ik noteer dat de minister van Buitenlandse Zaken een initiatief neemt om dit te remediëren. Ik vraag me alleen af vanaf wanneer die uitgebreide dekking zal ingaan. U zegt dat er nog verschillende technische kwesties moeten worden uitgeklaard. Ik zal mij verder bevragen bij de minister van Buitenlandse Zaken om te weten welke technische kwesties dat zijn.
U zult mij toch een opmerking toelaten. U heeft het over een dekking overlijden, bestendige invaliditeit en tijdelijke arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid. Alleen het onderdeel hospitalisatiekosten heb ik niet genoteerd gezien. Ik hoop dat het gaat om een vergetelheid en dat men in elk geval niet vergeet om in een uitgebreide en volledige dekking voor hospitalisatiekosten te voorzien voor die mensen.
06.05 Patrick Moriau (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je dois vous avouer qu'avec votre réponse, je suis encore plus scandalisé qu'auparavant. En effet, elle est truffée de contradictions. Il faudra qu'on m'explique la raison pour laquelle on interjette appel, car cette situation ne doit pas créer un précédent, alors que, parallèlement, on étudie la possibilité de créer une couverture pour les accidents se produisant dans la sphère privée. Donc, on reconnaît de facto qu'il y a un problème, mais on se pourvoit quand même en appel. Excusez-moi, ce n'est pas très sérieux!
Y a-t-il eu négociation avec cette dame? En effet, il ne suffit pas d'envisager que les soins médicaux! Dans un cas de viol par exemple! Je soupçonne que cet aspect de la situation relève davantage d'un dysfonctionnement pour reprendre un terme à la mode. Manifestement, il n'y a de pire aveugle que celui qui ne veut pas voir. Nous sommes face à un problème purement administratif. On ne veut pas reconnaître qu'on a tort. On ne veut pas reconnaître qu'on n'est pas adapté à l'évolution de la société. Le monde d'aujourd'hui n'est plus celui d'hier.
Votre réponse est extraordinaire. Vous annoncez premièrement aller en appel, afin de ne pas créer de précédent tout en élaborant un arrêté royal pour précisément couvrir ce pourquoi on va en appel. C'est complètement fou! Plus contradictoire que cela, tu meurs! Ce n'est pas sérieux! En la matière, l'administration "joue" quelque peu pour ne pas utiliser une autre expression!
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Jan Jambon aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de heropening van het consulaat-generaal in Milaan" (nr. 7799)
07 Question de M. Jan Jambon au ministre des Affaires étrangères sur "la réouverture du consulat général à Milan" (n° 7799)
07.01 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, wij hebben vernomen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft beslist om het consulaat-generaal in Milaan opnieuw te openen. Zoals u weet, werd dat consulaat-generaal, samen met dat van Lyon en München, in 2002 plotseling gesloten. De reden die toen werd opgegeven, was dat de consulaire diensten in feite overbodig waren en dat alles vanuit de ambassade in Rome kon worden geregeld. Alle mensen in het consulaat werden op staande voet ontslagen en de residentiële ambtswoning, eigendom van de Belgische Staat, werd verkocht.
Ik heb daarover een aantal vragen.
Klopt het dat het consulaat-generaal in Milaan weer wordt geopend? Zijn er plannen om nog andere consulaten-generaal te openen?
Een consulaat staat onder andere in voor het bevorderen van handelscontacten tussen de zendende staat en het gastland. Waarom opent u dan een consulaat-generaal in Milaan, als er al niet minder dan drie afdelingen voor commerciële diensten van de drie Gewesten in Milaan aanwezig zijn? Vreest u niet dat het een beetje druk wordt in Milaan en dat deze acties zouden kunnen interfereren met het werk van de economische vertegenwoordigers ter plaatse van de deelstaten?
Is de zaak ter sprake gebracht in de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid?
Hoeveel bedragen de totale kosten voor de heropening van dit consulaat-generaal? Hoeveel personeelsleden zullen daar worden ingeschakeld in de werking?
Wie hebt u op het oog om de nieuwe consul-generaal te worden? Hebt u hem of haar al benoemd? Indien nog niet, wanneer is dat gepland?
07.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken bevestigt dat hij heeft beslist om het consulaat-generaal in Milaan te heropenen. Het koninklijk besluit daartoe is op 19 september 2008 goedgekeurd en gepubliceerd in het Staatsblad op 8 oktober 2008.
Hij werd in zijn beslissing gesterkt toen hij op 17 juli jongstleden, met het oog op de Wereldtentoonstelling van 2015 in Milaan, contacten had met de lokale autoriteiten en de zakenwereld. Een veertigtal Belgische zakenlui alsook vertegenwoordigers van de regionale instanties kregen bij die gelegenheid de kans om hun contacten met Noord-Italië te intensifiëren.
Er bestaan overduidelijk argumenten die pleiten voor de heropening. Milaan en Noord-Italië in het algemeen dragen zowel op politiek, economisch als maatschappelijk vlak essentieel bij tot de interne en externe Italiaanse realiteit. Het kan niet worden ontkend dat Noord-Italië voor onze bedrijfswereld een essentiële handelspartner is. Onze bilaterale handel met Lombardije bedroeg voor het jaar 2007 meer dan 7 miljard euro, een derde van onze bilaterale handel met Italië. Onze uitvoer naar de regio bedroeg 5,3 miljard in 2007, een groei van 7,3 procent ten opzichte van de cijfers van 2006.
Zevenendertig procent van onze export naar Italië heeft Lombardije als bestemming. Onze uitvoer naar de stad Milaan bedroeg voor 2007 meer dan 4 miljard euro. Ook vanuit consulair oogpunt is het noodzakelijk gebleken Milaan ter heropenen.
Er leven zo’n tienduizend Belgen in het noorden van Italië. Het betreft zowel Belgen die werken voor Belgische en Italiaanse bedrijven, Belgische wetenschappers die zijn tewerkgesteld in Ispra, het voornaamste onderzoekscentrum van de Europese Unie in de provincie Varese, als Belgen die hun privéleven hebben opgebouwd in het noordelijk deel van Italië.
Daarom is het noodzakelijk dat meer zichtbaarheid wordt gegeven aan de Belgische aanwezigheid in dat gedeelte van Italië. Daarenboven is de consulaire en administratieve ondersteuning van de vele Belgische toeristen die Noord-Italië aandoen, zowel in het winterseizoen als het zomerseizoen, praktisch veel beter te regelen vanuit Milaan.
De praktijk heeft uitgewezen dat de administratieve en consulaire belangen het best worden gediend door het consulaat-generaal in Milaan te heropenen, gelet op de moeilijkheid vanuit Rome de nodige ondersteuning te geven aan de Belgische aanwezigheid in Noord-Italië en gelet op de vele interventies en vragen die onze honoraire consul in Milaan tussen 2002 en 2008 te verwerken kreeg.
De realiteit heeft tussen 2002 en 2008 ook uitgewezen dat heel wat demarches dienden te worden uitgevoerd, vaak trouwens in samenspraak met de regionale attachés en de ondernemingen ter plaatse. Onze ambassadeur heeft zich bijzonder goed gekweten van die taak, maar kan onmogelijk vanuit Rome alle vragen dienaangaande inwilligen.
De heropening van Milaan moet daarenboven de complementariteit tussen de regionale en federale vertegenwoordigingen versterken.
Die beslissing kadert overigens in een bredere denkoefening om onze economische diplomatie te versterken. In 2006 werd bijvoorbeeld een nieuw consulaat-generaal in het kanton Guangzhou geopend, op verzoek trouwens van de regio’s.
De kosten die daarmee gepaard gaan, kunnen als volgt onderverdeeld worden. Personeelskosten: 300.000 euro per jaar inclusief de consul-generaal. Huisvestingskosten van het personeel, de residentie: 80.000 euro per jaar. Huur van het consulaat: ongeveer 45.000 euro per jaar.
De heer François Cornet d’Elzius, diplomaat van de vierde klasse, werd op 29 september 2008 benoemd als consul-generaal.
07.03 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor dit omstandig antwoord dat eigenlijk helemaal bevestigt wat wij vrezen. De cijfers die u aanhaalt zijn cijfers die zich in de economische sfeer bevinden en economie is nu een bij uitstek geregionaliseerde materie, samen trouwens met buitenlandse handel.
Het belang van internationale aanwezigheid voor ondersteuning van de economie is een belang dat de regio’s begrepen hebben en daarom hebben ze ook commerciële diensten geopend in Milaan. Wat ik vreesde, wordt eigenlijk met zoveel woorden door u bevestigd: de opening van het consulaat-generaal in Milaan past in een federale recuperatiepoging voor buitenlandse handel. Wij zullen niet nalaten dit verder aan de grote klok te hangen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Présidente: Clotilde Nyssens.
Voorzitter: Clotilde Nyssens.
08 Question de M. Georges Dallemagne au ministre des Affaires étrangères sur "le nouveau rapport d'Amnesty International concernant le commerce des armes et la possible implication de la Belgique dans un transfert d'armes à destination du Tchad" (n° 7541)
08 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het nieuwe verslag van Amnesty International betreffende de wapenhandel en de mogelijke betrokkenheid van België in een transfer van voor Tsjaad bestemde wapens" (nr. 7541)
08.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, dans son dernier rapport intitulé "Plaidoyer pour un traité sur le commerce des armes", Amnesty International indique que des véhicules blindés sud-africains à destination du Tchad auraient transité par la Belgique.
Plus précisément, la société belge Sabiex basée à Braine-l'Alleud et spécialisée dans l'achat et la revente de véhicules militaires aurait livré au Tchad 82 véhicules blindés de type AML-90 destinés à lutter contre les rebelles tchadiens près de la frontière soudanaise. Cette livraison aurait eu lieu fin 2006, d'après ce rapport. Il apparaît évident que ces exportations, si elles étaient confirmées, seraient en contradiction avec la loi réglant les exportations d'armes dans notre pays et avec le Code de conduite européen sur les transferts d'armements.
Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous cette information? Dans l'affirmative, le gouvernement était-il informé au préalable de cette opération? Quelles mesures ont-elles été prises pour prévenir ces transferts d'armes? Quelles suites éventuelles comptez-vous donner à cette affaire?
08.02 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Cher collègue, permettez-moi d'abord de rappeler le soutien actif de la Belgique à l'initiative de négocier un traité international sur le commerce des armes dans le contexte des Nations unies, ce qui est l'objet général du rapport que vous mentionnez.
Notre pays a été parmi les parrains d'une résolution de l'Assemblée générale des Nations unies qui a mis sur pied un processus de consultation international à ce sujet. Lors de la session actuelle de la première commission de l'Assemblée générale, la Belgique co-parraine une résolution qui appelle à la création d'un groupe de travail pour établir les standards internationaux pour le commerce d'armes et pour développer un contrôle rigoureux à l'exportation, de même qu'un mécanisme d'assistance internationale en la matière.
Quant à la question d'un transfert présumé de matériel militaire de la Belgique vers le Tchad, dois-je vous rappeler la distribution des compétences en matière d'exportation d'armes? La loi spéciale du 12 août 2003 prévoit l'attribution aux Régions des compétences concernant l'importation, l'exportation, le transit d'armes, de munitions, de matériel devant servir spécialement à l'usage militaire ou au maintien de l'ordre ainsi que les biens et technologies à double usage. L'accord de coopération entre le SPF Affaires étrangères et les Régions du 7 mars 2007 publié au Moniteur belge le 20 décembre 2007 prévoit que les Régions peuvent faire appel, dans le cadre de l'exercice de leurs compétences propres, à certaines informations dont dispose le département, notamment les fiches d'information sur les pays et des rapports sur la situation des droits de l'homme.
Les Régions peuvent donc introduire à chaque instant une demande de consultation individuelle sur un cas précis. En application du dernier paragraphe de l'article 8 de l'accord de coopération, ces consultations ont un caractère confidentiel que je me vois donc obligé de respecter.
08.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je ne peux pas me satisfaire de votre réponse; vous me comprendrez bien. D'une part, je sais bien quelles sont les compétences des Régions en ce domaine, de l'autre je sais que le gouvernement fédéral insiste beaucoup sur la nécessité de consultations systématiques en cas de vente d'armes à des pays tiers et surtout quand il s'agit de belligérants. Je ne rappellerai pas le dossier de la Tanzanie, dans lequel le gouvernement fédéral était intervenu à raison.
J'estime ici que nous sommes en droit de savoir si la Belgique est, oui ou non, impliquée dans ce transfert d'armes. Il s'agit à la fois d'une question de légalité et de déontologie. Vous ne pouvez pas, d'un côté, vous présenter en garants du droit international et, de l'autre, ne pas vouloir répondre à une telle question.
Je la reposerai donc et continuerai de glaner des informations à ce propos.
Présidente:
Alexandra Colen.
Voorzitter: Alexandra Colen.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Dallemagne au ministre des Affaires étrangères sur "les violences à l'égard des minorités chrétiennes en Irak ainsi que dans d'autres pays" (n° 7896)
- Mme Clotilde Nyssens au ministre des Affaires étrangères sur "les violences subies par les minorités chrétiennes dans les pays orientaux" (n° 7961)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het geweld tegen de christelijke minderheden in Irak en in andere landen" (nr. 7896)
- mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het geweld tegen christelijke minderheden in de oosterse landen" (nr. 7961)
09.01 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, la situation des minorités chrétiennes dans certains pays, notamment en Irak, est en train de se détériorer brutalement. Des dizaines de personnes ont été assassinées ces quinze derniers jours à Mossoul, ville du nord de l'Irak abritant une forte communauté chrétienne. Depuis que je vous ai fait parvenir ma question voici quelques jours, la situation s'est encore détériorée ces dernières heures.
C'est la campagne la plus violente contre les chrétiens depuis 2003, d'après le gouverneur de la province de Ninawa, l'ancienne province de Ninive, située dans le nord de l'Irak, aux portes du Kurdistan. La province abrite une importante et très ancienne communauté chrétienne, en particulier à Mossoul mais aussi dans les villages aux alentours. Depuis le début octobre, elle est le foyer d'une flambée sans précédent d'attaques anti-chrétiennes. Déjà en février dernier, l'archevêque chaldéen de Mossoul, monseigneur Paulos Faraj Rahho, a été kidnappé et retrouvé mort. Son assassinat, qui suscita la réprobation internationale, conduisit le premier ministre irakien Nouri Al Maliki à s'engager à protéger la communauté chrétienne.
Aujourd'hui, la violence s'est encore élevée d'un cran. Il y a davantage d'enlèvements ciblés, de demandes de rançons, d'assassinats purs et simples en pleine journée, affirment de nombreuses sources irakiennes.
Le résultat est que l'exode des chrétiens, déjà massif – 250.000 des 800.000 chrétiens d'Irak auraient fui leur pays depuis le début de la guerre – s'est encore accéléré. Samedi dernier, a reconnu le gouverneur de la province, des milliers de familles chrétiennes ont fui leurs maisons à Mossoul pour se réfugier dans les villages au nord et à l'est de la ville. Il y a cinq ans, on comptait 300.000 chrétiens à Mossoul; il n'y en a plus que 30.000 aujourd'hui.
Monseigneur Louis Sako, archevêque chaldéen de Kirkouk, a estimé, dans un entretien accordé à l'AFP, que sa communauté était "la cible d'une campagne de liquidation, une campagne de violence aux objectifs politiques. Ceux qui nous visent cherchent à en tirer un avantage politique, soit en poussant les chrétiens à quitter le pays, soit en les forçant à s'allier avec des groupes dont nous refusons les projets".
Son appel aux habitants de Mossoul aurait été entendu. Certaines familles sunnites auraient même proposé d'héberger et de protéger des chrétiens.
De Rome, les évêques du monde entier réunis en synode ont exprimé ces derniers jours leurs vives inquiétudes par rapport à la situation des minorités chrétiennes dans plusieurs pays du monde, en particulier en Irak et en Inde. En effet, des violences à l'égard des chrétiens d'Irak se déroulent dans un contexte de harcèlement des communautés chrétiennes dans plusieurs pays du monde, notamment les coptes en Égypte et certaines communautés chrétiennes en Turquie, au Pakistan et en Inde. Partout dans ces pays et dans d'autres, des communautés chrétiennes font l'objet d'intimidations destinées à les faire fuir. Il s'agit bien évidemment de violations graves des droits de l'homme.
L'intolérance religieuse gagne du terrain, y compris dans des pays qui ont pourtant connu des millénaires de cohabitation et de respect des différences religieuses.
Certains fanatiques n'hésitent pas à tuer et à harceler dans un but d'homogénéisation religieuse et d'éradication de la différence.
Ces tendances inquiétantes concernent des pays proches de l'Europe. Pourtant, nos pays, par une sorte de pudeur étrange, détournent le regard et semblent indifférents à ces questions qui violent les valeurs fondamentales de l'Union européenne.
Nous aurions tort de ne pas tenter d'endiguer et de dénoncer les violences xénophobes et l'intolérance religieuse aux marches de l'Europe. Cela pourrait avoir un effet de contagion désastreux, y compris dans nos pays, à l'encontre de minorités religieuses. Si l'on observe certains actes antisémites et islamophobes qui se développent en Europe, cette contagion est déjà à l'œuvre
Comprenons-nous bien, monsieur le secrétaire d'État, il s'agit, en plus de la protection de communautés chrétiennes dans des pays où elles sont établies parfois depuis l'aube de la chrétienté, de ne pas accepter la haine de l'autre en raison de ses croyances, de l'évolution d'un monde intolérant, brutal envers les communautés les plus fragiles.
Je me suis battu au côté des musulmans de Srebrenica et pour les droits des Roms en Europe.
Les chrétiens du Proche-Orient et du sud de la Méditerranée méritent aussi notre mobilisation.
Monsieur le secrétaire d'État, il est temps d'agir, de condamner ces violences et de protéger les communautés qui en sont victimes.
Partagez-vous mes préoccupations concernant le sort des minorités chrétiennes, notamment en Égypte, en Irak, en Inde, en Turquie, au Pakistan? Avez-vous ou comptez-vous prendre des initiatives à ce sujet, notamment avec vos collègues européens? Ne faut-il pas mettre la protection des minorités religieuses à l'agenda de la Conférence internationale contre le racisme et la xénophobie qui se tiendra à Genève en avril prochain? Ne faut-il pas porter ces questions dans des enceintes internationales comme la Commission des droits de l'homme à Genève ou l'Organisation de la conférence islamique?
09.02 Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, ma question va dans le même sens que celle de mon collègue.
Pour ma part, je suis frappée de constater que nous avons de la chance de vivre en Belgique et en Europe où la liberté religieuse fait partie des droits de l'homme et est respectée. En effet, dans le reste du monde, beaucoup d'initiatives doivent encore être prises en la matière.
Par ailleurs, je constate qu'en Belgique, et en particulier à Bruxelles, de plus en plus de personnes sont originaires des régions dont M. Dallemagne vient de parler et où les chrétiens sont persécutés. Ces gens sont très inquiets de l'évolution de la situation.
Pour en revenir à l'actualité, il est vrai que la communauté chrétienne de Mossoul en Irak, dernier bastion urbain d'Al Qaida subit, suivant la police irakienne, depuis une quinzaine de jours, des attaques d'une très grande violence. Onze personnes ont été assassinées et des centaines de familles ont fui la ville, craignant des menaces de représailles.
D'après le gouverneur de la province, Duraïd Kachmoula, ces violences ont été provoquées par une "campagne de propagande anti-chrétienne". La dégradation de la situation a nécessité l'intervention du gouvernement et l'envoi de près de 900 policiers dans les quartiers chrétiens de Mossoul.
Le problème n'est malheureusement pas neuf. Plusieurs sources rapportent que les attaques perpétrées contre les chrétiens d'Irak depuis le début de l'intervention américaine sont à l'origine d'un exode massif de la communauté. Et 250.000 personnes, soit près du tiers de la population chrétienne avant 2003, auraient fui la région pour trouver refuge dans les pays limitrophes.
La communauté chrétienne d'Irak n'est pas la seule à souffrir de son fragile statut de minorité et de la montée en puissance des fondamentalismes. On trouve l'écho de ces persécutions dans de nombreuses autres régions du monde.
L'Inde, par exemple, où depuis la fin du mois d'août, la région de l'Ossira est le théâtre de virulentes attaques antichrétiennes. Les intégristes hindous y sont responsables de la mort d'une trentaine de personnes – parfois brûlées vives –, de la destruction de 150 églises et de près de 4.000 maisons.
L'atrophie de la liberté de culte est encore à déplorer en Égypte où, selon un récent rapport d'une agence gouvernementale américaine, les chrétiens coptes sont toujours confrontés aux discriminations sociales et politiques dans leur vie quotidienne. La télévision nous a encore montré ces derniers jours des images importantes pour nous prouver ces persécutions.
Derrière la persécution d'une identité particulière, en l'occurrence chrétienne, c'est la montée en puissance du fondamentalisme et la recrudescence de la persécution à l'encontre des minorités qui est en jeu.
Monsieur le ministre, la Belgique déplorera-t-elle publiquement cette situation?
Des actions peuvent-elles être envisagées pour participer à la protection de ces minorités?
Y a-t-il possibilité d'agir via des instances internationales, par exemple, l'ONU?
Quelle politique d'avertissement la Belgique pratique-t-elle vis-à-vis de ces régions où les libertés religieuses ne sont pas respectées?
09.03 Olivier Chastel, secrétaire d'État: Madame la présidente, le ministre des Affaires étrangères est évidemment informé des derniers développements, en tout cas des plus regrettables d'entre eux, son attention a été attirée et il est particulièrement sensible à ces informations.
Des manifestations d'intolérance et de discrimination à l'encontre des personnes en raison de leur religion ou simplement de leurs convictions sont encore trop souvent et malheureusement observées de par le monde. Il est vrai qu'il nous semble important d'agir de manière déterminée contre ces actes inqualifiables.
L'Union européenne a d'ailleurs pris des mesures pour exprimer ses préoccupations suite à ces incidents, notamment en effectuant des démarches dans les pays concernés. À titre plus individuel, pour ce qui concerne la Belgique, nos postes suivent la situation avec attention. La Belgique continuera à utiliser toutes les opportunités qui se présenteront pour rappeler ses préoccupations concernant ces manifestations d'intolérance.
Je pense, par exemple, à l'examen de la situation des droits de l'homme dans les pays tiers par le mécanisme d'examens périodiques universels devant le Conseil des droits de l'homme.
Le ministre des Affaires étrangères peut également confirmer que la question, peut-être plus générale, de l'intolérance religieuse sera effectivement à l'ordre du jour de la Conférence d'examen de Durban qui se tiendra à Genève en avril prochain. Il est, en effet, important que la situation des personnes appartenant à des minorités religieuses soit examinée dans le cadre de cette conférence. Il importe également de veiller à ce que notre objectif reste avant tout la protection des personnes.
En ce qui concerne les enceintes internationales, l'Union européenne dépose, chaque année, une résolution sur l'intolérance religieuse auprès du Conseil des droits de l'homme et à l'Assemblée générale. Ce texte équilibré traite de tous les aspects de la liberté de religion, y compris celle de ne pas avoir de religion. Elle aborde également la discrimination et l'intolérance sur la base de la religion ou de la simple conviction. La Belgique, comme ses partenaires de l'Union, intervient régulièrement dans ces débats pour soulever les questions importantes que vous évoquez aujourd'hui encore.
Il s'agit aussi d'un sujet que nous tentons de traiter directement avec les pays musulmans et, donc, avec les pays concernés par le sujet de votre importante question.
09.04 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse relative à l'activité que déploie la Belgique dans ce domaine. J'ai attentivement écouté sa réponse, mais je remarque que le mot "chrétien" n'a pas été prononcé. Ainsi, y a-t-il toujours en la matière cette espèce de pudeur à ne pas vouloir appeler les choses par leur nom? On éprouve un problème particulier à l'égard de ces communautés. Il faut pouvoir le dire et poser les mots sans aucune exclusive par rapport à d'autres problématiques de droits de l'homme. Si on a surtout évoqué celle des minorités religieuses, il y a un problème urgent, important et très précis par rapport à ces minorités chrétiennes, notamment à Mossoul. Il faut tout mettre en œuvre pour éviter l'homogénéisation de l'Irak, qui comptait une très importante communauté religieuse. Celle-ci est occupée à fuir, elle est même en partie assassinée.
J'entends que la voix de la Belgique, même si elle prend une série d'initiatives, est inaudible pour l'instant. On n'a pas entendu la Belgique s'exprimer à ce sujet. Personnellement, je demande qu'elle puisse le faire clairement à propos de ces événements et que le gouvernement prenne une position claire à cet égard. Je me félicite évidemment que la question de l'intolérance religieuse sera portée par notre pays, notamment lors de la prochaine Conférence sur les droits de l'homme qui aura lieu à Genève. J'espère qu'elle sera prise très au sérieux, car elle aura un impact majeur sur la manière dont, en Europe, nous pourrons assurer la convivialité et la coexistence de différentes religions.
09.05 Clotilde Nyssens (cdH): Je remercie le secrétaire d'État pour l'énumération qu'il a faite des actions passées et à venir. Quelles sont les démarches qui ont été entreprises par l'Union européenne? Je comprends que le mois d'avril sera un moment important.
Vous parlez de manière très générale des intolérances religieuses. Il faut évidemment aller dans le sens du respect des droits de l'homme, mais je suis étonnée de ne pas entendre d'affirmation plus forte. Ces minorités sont en train de mourir, on se croirait au Moyen Âge, les gens sont brûlés, martyrisés.
Quand il s'agit de minorités que nous connaissons bien, parce qu'elles appartiennent à un patrimoine culturel qui ne nous est pas étranger, il faut s'exprimer de manière plus explicite. Je vous invite à écouter les personnes vivant en Belgique qui ont fui cette situation et ont toujours de la famille là-bas. Ils cherchent des endroits pour se faire entendre. Si l'on répercutait leurs témoignages, cela ne pourrait qu'apaiser le vivre-ensemble dans nos quartiers. Ne restons pas dans la neutralité, car il s'agit d'attaques d'un autre temps.
L'incident est clos.
Voorzitter:
Georges Dallemagne.
Président:
Georges Dallemagne.
10 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het EU-associatieverdrag met Marokko" (nr. 7921)
10 Question de Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "l'accord d'association entre l'UE et le Maroc" (n° 7921)
10.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de Europese Unie heeft op 13 oktober een associatieverdrag ondertekend met Marokko. Het is de allereerste keer dat een dergelijke speciale associatiestatus wordt verleend aan een niet-Europees land. Het Italiaanse persagentschap ANSA meldde dat Marokko de toelating zou krijgen om voortaan deel te nemen aan sommige bijeenkomsten van de EU-instellingen, zoals de Raad van EU-ministers van Buitenlandse Zaken en de vergaderingen van Europese agentschappen als Europol, Eurojust en dergelijke.
De EU zou ook de financiële hulp aan Marokko opdrijven. Marokko behoorde reeds tot de landen die de grootste steun kregen. Voorts stelt het associatieverdrag ook de totstandkoming van een gemeenschappelijke economische ruimte tussen de Europese Unie en Marokko in het vooruitzicht, met als doel Marokko geleidelijk in de EU te integreren.
Ook met Israel onderhandelt de Europese Unie over een soortgelijk verregaand associatieverdrag.
Mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken was wat de deelname van zijn Marokkaanse collega aan de vergaderingen van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken concreet zal inhouden. Wordt een gemeenschappelijke buitenlandse politiek met Marokko nagestreefd? Betekent dit dan dat wij als Europese Unie, onze politiek zullen moeten in overeenstemming brengen met die van de organisatie van islamitische landen waartoe Marokko behoort? Wat gebeurt er met de situatie van de Marokkaanse bezetting van de Westelijke Sahara, een voormalige Spaanse kolonie, die na de onafhankelijkheid door Marokko overrompeld werd?
Een volgende vraag betreft het financieel aspect. Met welk bedrag zal de financiële hulp aan Marokko toenemen, ten opzichte van het bedrag dat zij reeds krijgen? Welk deel van het bedrag wordt door ons land betaald?
Ten slotte had ik ook aan de minister gevraagd of hij kon meedelen in hoeverre men Marokko met de Europese Unie wil integreren. De kwestie is al eerder ter sprake gekomen, reeds in 2002. Toen de heer Louis Michel minister van Buitenlandse Zaken was, is daarover herhaaldelijk gesproken, naar aanleiding van vragen en uitspraken van hem in deze commissie. Louis Michel verklaarde dat men op den duur heel het Middellandse Zeebekken bij Europa wil laten aansluiten. Op 12 november 2002 verklaarde hij hier in de commissie letterlijk: “Het kan best zijn dat het conflict in het Midden-Oosten pas opgelost zal worden als men heel die regio bij de Europese Unie betrekt.” Hij zag het heel goed zitten om Marokko, Tunesië, Algerije en zelfs Midden-Oosten deel te laten uitmaken van de Europese Unie.
Is dit standpunt, dat hier zes jaar geleden vertolkt werd door de toenmalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken, nog steeds het standpunt van de regering? Moet het verlenen van een speciaal associatieverdrag met Marokko, en daarna met Israel en andere landen rond het Middellandse Zeegebied, inderdaad gezien worden als een eerste stap naar de uitbreiding van de Europese Unie, om heel Noord-Afrika en het Midden-Oosten daarin op te nemen?
10.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken wenst te beklemtonen dat tijdens de associatieraad EU-Marokko, die op 13 oktober 2008 te Luxemburg heeft plaatsgevonden, geen akkoord werd ondertekend. De ontmoeting vindt elk jaar plaats in uitvoering van het reeds in 2000 tussen de EU en Marokko afgesloten associatieakkoord. Tijdens de voorbije associatieraad werd wel besloten om de bilaterale betrekkingen te versterken. Deze beslissing past in het raam van en berust op de principes van het Europees nabuurschapbeleid.
De twee partners willen hun betrekkingen in verschillende domeinen verbeteren. Dit Europees nabuurschapbeleid baseert zich op de wil van de EU om haar buitengrenzen te stabiliseren, om de politieke, economische en sociale keuze van haar directe buren te beïnvloeden en om het gewicht van de EU in de wereld en meer in het bijzonder in de zones van haar natuurlijke invloedsfeer te laten meewegen.
Om dit te bereiken werkt de EU met haar partners aan een betere politieke dialoog en samenwerking inzake conflictpreventie en de strijd tegen de gezamenlijke bedreigingen voor de veiligheid, aan commerciële uitwisselingen die voordelig zijn voor beide partijen en aan een beter beheer van milieu, transport, energie en migratie en mobiliteit.
In een eerste fase heeft het versterkt statuut geen bijkomende financiële gevolgen. De EU-steun aan Marokko verloopt in het raam van het Europees nabuurschapbeleid waarvan de steun voor de periode 2007-2010 werd vastgelegd. Het bedrag beloopt 654 miljoen euro.
De minister wijst er in dit verband ook op dat tijdens de laatstgehouden associatieraad met Israël in juni 2008 eveneens werd besloten de relaties te intensifiëren.
De Europese Unie heeft in 2007 immers besloten om de relaties met vier landen die in het Europees nabuurschapbeleid zijn vervat, met name Oekraïne, Moldavië, Israël en Marokko, te versterken.
10.03 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, met uw antwoord heb ik nog geen verduidelijking gekregen – u zal ze wellicht ook niet kunnen geven – over de berichten van het Italiaanse persagentschap dat het Marokko daarmee ook wordt toegestaan om aan vergaderingen van EU-instellingen deel te nemen, bijvoorbeeld aan de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken.
Bedoelde berichten zijn misschien ongefundeerde beweringen. Misschien zijn ze dat ook niet. Ik weet niet of u in dat verband enige opheldering kan verschaffen.
De opmerking die ik inzake het Europees nabuurschapbeleid heb, is dat dit beleid - zoals u zegt - bedoeld is voor landen die normaal binnen de Europese invloedssfeer vallen. Werden in dat verband een definitie of een aantal criteria vastgelegd om te bepalen wat voornoemde invloedssfeer is? Immers, er wordt over Afrika en landen uit het Midden-Oosten gesproken. Wij kunnen ons afvragen of zij al dan niet onder de klassieke interpretatie van “invloedssfeer” vallen.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de weigering om UNO-waarnemers toe te laten in Soedan" (nr. 7923)
11 Question de Mme Alexandra Colen au ministre des Affaires étrangères sur "le refus d'admettre des observateurs de l'ONU au Soudan" (n° 7923)
11.01 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, deze vraag, die aan de minister van Buitenlandse Zaken was gericht, gaat over het niet-toelaten van bepaalde UNO-waarnemers in Soedan, dit op basis van de nationaliteit van die waarnemers. De Deense pers meldde op 15 oktober dat zes Deense blauwhelmen die in augustus als waarnemers van de Verenigde Naties hadden moeten afreizen naar Soedan nog steeds geen visum hadden gekregen om dat land binnen te gaan. De Soedanese president, Omar al-Bashir, zou gezegd hebben, na de zogenaamde Deense cartooncrisis, dat geen enkele Deense voet de Soedanese bodem nog zou bevuilen. Dat is een citaat uit de pers. Volgens de Deense minister van Defensie, Soren Gade, hebben de zes Deense militairen diplomatieke paspoorten en reizen zij als internationale vertegenwoordigers van de UNO eerder dan als Deense militairen. Desondanks wil Soedan hen niet toelaten.
Is de minister op de hoogte van deze feiten? Weet de minister of de Europese Unie en de UNO van plan zijn om daarop te reageren? Uiteindelijk is de Soedanese houding beledigend, niet alleen voor de Verenigde Naties maar ook voor de Europese Unie aangezien de Deense militairen geweigerd worden op basis van hun staatsburgerschap van een lidstaat van de Europese Unie. Ik had dus graag van de minister vernomen op welke manier ons land zijn afkeuring van de houding van Soedan kenbaar zal maken aan de Soedanese autoriteiten en hoe ons land zijn solidariteit met de medelidstaat Denemarken zal tonen.
11.02 Staatssecretaris Olivier Chastel: Mevrouw de voorzitter, het incident waar het geachte lid in haar vraag naar verwijst, is jammer genoeg een nieuw voorbeeld van de slechte samenwerking vanwege de regering van Soedan met de VN-missies op haar grondgebied. Die gebrekkige samenwerking, in dit geval met de operatie van de VN-missies in Zuid-Soedan, is nog erger dan de UNAMIT-operatie in Darfur.
De moeilijkheden om visa te verkrijgen zijn een aanslepend probleem. Soedan heeft herhaaldelijk geprobeerd de herkomst van de deelnemers aan die twee operaties te bepalen. Soedan heeft ook allerlei andere administratieve hindernissen opgeworpen tegen de ontplooiing van de UNAMIT in Darfur.
Die moeilijkheden behoren tot de gevoeligste twistpunten tussen de internationale gemeenschap en Soedan. In de talrijke vergaderingen van de Veiligheidsraad over Soedan benadrukt België systematisch de verplichting van Soedan om volledig en zonder voorbehoud met de VN-missies op zijn grondgebied samen te werken. Die bezorgdheid vindt men ook terug in alle resoluties en verklaringen die de Veiligheidsraad in verband met Soedan heeft aangenomen.
11.03 Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.27 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.27 heures.