COMMISSIE VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, HET WETENSCHAPSBELEID, HET ONDERWIJS, DE NATIONALE WETENSCHAPPELIJKE EN CULTURELE INSTELLING

La séance est ouverte à 14.17 heures et présidée par M. Olivier Hamal.

De vergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door de heer Olivier Hamal.

- mevrouw Barbara Pas aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het voorstel tot afschaffing van de sperperiode" (nr. 7227)

- mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de verenigbaarheid van de wet betreffende de handelspraktijken en het standpunt van de Europese Commissie" (nr. 7241)

01 Questions jointes de

- Mme Barbara Pas au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la proposition de suppression de la période d'attente" (n° 7227)

- Mme Freya Van den Bossche au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la compatibilité de la loi sur les pratiques du commerce et la position de la Commission européenne" (n° 7241)

01.01 Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, enkele weken geleden kondigde u aan dat tegen volgende zomer een wetsvoorstel zou moeten zijn goedgekeurd dat de sperperiode afschaft. De hele soldenregeling is gebaseerd op de handelspraktijkenwet van 1971.

De Europese Commissie zou immers nu eisen dat België de wetgeving op oneerlijke handelspraktijken aanpast. Naast het verbod op koppelverkoop zou ook de sperperiode voor de koopjes moeten verdwijnen. De Europese richtlijn op de handelspraktijken van 2005 wordt als argument gebruikt om de sperperiode af te schaffen.

De handelaars, zowel de grote als de kleine spelers in de distributie, willen de regeling van de koopjes en de sperperiode behouden. Zowel Unizo, VBO als Fedis schaarden zich achter het behoud van de sperperiode. Onder andere Unizo stelde in een reactie op uw voorstel dat de Belgische sperperiode perfect beantwoordt aan de Europese richtlijn. Bovendien is de EU-richtlijn van toepassing op handelspraktijken ten aanzien van de consument en zou de sperperiode buiten dat toepassingsgebied vallen, aangezien de sperperiode de handelaars beschermt tegenover oneerlijke praktijken van collega’s. Ook advocaat De Bauw, expert handelspraktijken en adviseur van u, bevestigde eerder al de conformiteit van de Belgische wetgeving aan de Europese richtlijn.

Ik had dan ook graag vernomen of de Belgische sperperiode volgens u beantwoordt aan de Europese regelgeving en of de Belgische sperperiode onder het toepassingsgebied van de betrokken EU-richtlijn valt.

Verschafte de Belgische overheid eerder al uitleg en motivatie aan de Europese Commissie ter behoud van de sperperiode? U hebt ondertussen allicht overleg gehad met Meglena Kuneva, EU-commissaris van Consumentenzaken. Wat is het resultaat van dat overleg?

Is de Europese Commissie ondertussen een procedure tegen België gestart naar aanleiding van de Belgische koopjeswet? Zo ja, wanneer en wat zijn de concrete vragen van de Europese Commissie?

Mijn laatste, en misschien wel belangrijkste, vraag betreft het standpunt van de regering. Uw standpunt is ons reeds lange tijd bekend, maar uw collega, de minister van Middenstand, is blijkbaar niet gewonnen voor de afschaffing van de sperperiode. Mevrouw Laruelle wil de sperperiode behouden. Graag had ik het standpunt van de regering over de afschaffing van de sperperiode vernomen.

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Pas, de vraag of het verbod tijdens de sperperiode van zes weken, die de solden voorafgaat, prijsverminderingen aan te kondigen, in strijd is met de richtlijn is op dit ogenblik het voorwerp van een debat voor het Europees Hof van Justitie, naar aanleiding van een prejudiciële vraag die werd gesteld door de rechtbank te Antwerpen.

Ik heb de commissaris bevoegd voor Consumentenzaken, mevrouw Kuneva, ontmoet op 15 september 2008. Zij heeft publiekelijk verklaard dat zij van oordeel is dat de sperperiode wel degelijk in strijd is met de richtlijn. Dat hebt u ook kunnen zien en horen op televisie. Formeel heeft de Europese Commissie tot vandaag, 1 oktober 2008, nog geen stappen gezet. Met andere woorden, er is nog geen inbreukprocedure opgestart.

In de loop van december 2007 heeft de Europese Commissie een aantal vragen gesteld over de omzetting van de richtlijn. Een ervan sloeg op het geheel van de verkooppromoties. In zijn antwoord heeft België toen geargumenteerd dat de gereglementeerde verkooppromoties geen praktijken zijn in de zin van de richtlijn.

Intussen is er evenwel een evaluatieverslag van de wet opgesteld in opdracht van de regering, waarin duidelijk wordt gepleit voor de afschaffing van de sperperiode. Dat is omgezet in een voorontwerp van wet en is nu voorgelegd aan de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad van de Zelfstandigen en de KMO. Eens alle adviezen zijn uitgebracht, zal de regering over alle elementen beschikken om beslissingen te nemen.

Le président: Monsieur le ministre, accepteriez-vous que Mme Van den Bossche vous pose encore sa question? (Assentiment)

01.03 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, we weten al enige tijd dat u er voorstander van bent om de koopjeswetgeving en de regels inzake koppelverkoop aan te passen, meer bepaald om het verbod op koppelverkoop en de sperperiode af te schaffen. In de Ministerraad was – dat is een van mijn vragen – daarover geen eensgezindheid. Uw collega van Middenstand was ronduit tegen en uw collega van Consumentenzaken heeft zich, bij mijn weten, nog niet zo duidelijk uitgesproken.

Een drietal weken geleden is er een nieuw argument opgedoken. België zou van Europa zijn wetgeving op beide vlakken moeten aanpassen. Ik heb de communicatie daarover van u en van de eurocommissaris van Consumentenbescherming gevolgd, maar de concrete argumentatie of logica achter dergelijke uitspraken heb ik nog niet kunnen terugvinden in de media.

Zonder in te gaan op de inhoud – wie is voor en wie is tegen en wat ik ervan vind – wil ik u graag een aantal feitelijke vragen stellen.

Ten eerste, welke stappen heeft de Europese Commissie formeel ondernomen tegen België, omdat zij ervan overtuigd zou zijn dat de Belgische wet op de handelspraktijken op het vlak van de sperperiode, de koppelverkoop en de verkoop aan huis strijdig zou zijn met de Europese regels ter zake? Op welke inhoudelijke en juridische argumenten is dat Europese standpunt gebaseerd?

Ten tweede, wat is het standpunt van de Belgische regering tegenover het standpunt en de argumentatie van de Europese Commissie? Welke stappen zal de Belgische regering ondernemen? Welk gevolg zal zij geven aan een eventuele procedure, die al dan niet is ingezet door Europa?

Ten slotte – een derde grote vraag –, kan de commissie over de officiële documenten van de Europese Commissie beschikken om ons toe te laten met kennis van zaken daarover met u en eventuele collega’s in de toekomst van gedachten te wisselen?

01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, aansluitend op hetgeen ik heb geantwoord aan collega Pas, deel ik mee dat er formeel gezien nog geen inbreukprocedure is gestart.

De Europese commissaris heeft in onze ontmoeting gezegd dat zij op dat vlak een afwachtende houding aanneemt in afwachting van een eventuele aanpassing van de wetgeving. Formeel is er dus geen inbreukprocedure gestart.

Ik heb nog geen schriftelijke kennis van de argumenten die de Europese commissaris gebruikt. In haar mondelinge toelichting heeft zij er wel op gewezen dat de concurrentie tussen handelaars moet kunnen spelen, wat met een sperperiode uiteraard een moeilijke zaak is, aangezien in een sperperiode wel prijskortingen zijn toegestaan, maar niet de aankondiging ervan. Ten aanzien van de consumenten zorgt een dergelijke praktijk voor drie maanden zonder transparantie. Daarom heeft onder meer Test-Aankoop verzet aangekondigd tegen de sperperiode.

Wat het standpunt van de Belgische regering betreft, hebt u gelijk. Ik moet het dossier voorleggen aan de Ministerraad. Er zijn drie ministers die zich betrokken voelen. De standpunten gaan niet volledig in dezelfde lijn, maar ik ben ervan overtuigd dat we tot een akkoord kunnen komen. Het is niet zo dat de ene helemaal tegen is en de andere helemaal voor; er zijn nuances. Ik denk dat we het zullen kunnen oplossen.

Sowieso - en daar geef ik hetzelfde antwoord als aan collega Pas – wachten we de adviezen van de Raad voor het Verbruik en de Hoge Raad voor de Zelfstandigen af. Wij verwachten die adviezen de eerstkomende weken.

Zodra we daarover beschikken, zullen wij de discussie over de wet op de handelspraktijken en de aanpassing ervan, overigens zoals ook aangekondigd in het regeerakkoord, aanvatten en naar het Parlement komen. Het zal dan aan u zijn om daarover te oordelen.

01.05 Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik ben er inderdaad van overtuigd dat er een modernisering van de wet op de handelspraktijken nodig is. Maar ik ben het niet met u eens dat de sperperiode moet worden afgeschaft. Als het ontwerp op tafel ligt, zullen wij de discussie ter zake wel voortzetten.

Het voorstel om de sperperiode af te schaffen hebt u al in 2006 gelanceerd toen u staatssecretaris van Administratieve Vereenvoudiging was en het niet uw bevoegdheid was, en de toenmalige minister van Consumentenzaken was het toen niet met u eens. In mei van dit jaar hebt u dat voorstel opnieuw gelanceerd. Ik heb u er toen ook over ondervraagd. Toen was het de minister van Middenstand, die het niet met u eens was.

Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat u nu de Europese richtlijn en de uitleg van de EU-commissaris van Consumentenzaken een beetje als hefboom wilt gebruiken om uw voorstel er toch door te krijgen.

Het argument van de Europese richtlijn als hefboom rammelt mijns inziens, juridisch, aan alle kanten. De bewuste richtlijn moet de consumenten beschermen tegen misleidende handelspraktijken en heeft volgens mij niets te maken met eerlijke concurrentie tussen handelaars.

Die richtlijn is gemaakt in 2005, en gelijktijdig met de totstandkoming van die Europese richtlijn werd in het Europees Parlement een verordening, de sales promotion, behandeld. Die zou de lidstaten verbieden een sperperiode vast te leggen. Maar het Europees Parlement zelf heeft die verordening in de prullenmand gegooid. Als de Europese Commissie België nu oplegt de sperperiode af te schaffen, zou zij regelrecht ingaan tegen de democratische wil van de meerderheid in het Europese Parlement toen.

Zoals u gezegd hebt, het Europees Hof van Justitie buigt zich er nu over. Ik meen dat wij niet alleen de door u opgenoemde adviezen moeten afwachten, maar ook zeker het resultaat van het Europees Hof. Dan zullen wij de discussie zeker kunnen voortzetten. Ik meen niet dat het nu al nodig is initiatieven te nemen om de sperperiode af te schaffen, daar er nog geen inbreukprocedure is. Dat lijkt mij voorbarig.

01.06 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik sluit mij graag aan bij de conclusie van mevrouw Pas dat we niet zomaar allerhande zaken, die toch als voornaamste doel hebben de consument te beschermen, kunnen afschaffen als we niet eens op papier weten wat het probleem van Europa is.

De argumentatie die u naar voren brengt, is bijzonder zwak. Ik vermoed dat dat niet de volledige argumentatie is. Als Europa dat als enige argumentatie zou hanteren, stel ik mij toch ernstige vragen bij de wijze waarop de Commissie wordt geadviseerd door haar ambtenaren of haar mening vormt.

Los van het feit dat dat argument niet kan leiden tot de conclusie die u formuleert, vind ik dat het zich in geen mate verhoudt tot het doel. Als er al een probleem van concurrentie zou zijn wat de sperperiode betreft, quod non volgens mij, en ik vermoed dat de meningen daaromtrent erg uiteen zullen liggen afhankelijk van hoe men de zaak bekijkt, dan nog verhoudt zich dat niet dermate tot het doel dat men dan maar meteen alles moet afschaffen.

Mijnheer de minister, het is voor mij dus belangrijk de exacte argumenten, inhoudelijk en juridisch, van de Europese Commissie te kennen vooraleer te kunnen inschatten met u - dat hoeft immers niet noodzakelijk tegen u te zijn - wat de best mogelijke oplossing is voor consumenten om een antwoord te bieden aan Europa en toch ook een zo goed mogelijke bescherming te bieden en te blijven bieden aan de consumenten. België is daarin toch altijd een voorloper geweest binnen Europa.

Ik had graag een en ander op papier gezien. Zoals u zelf zegt, zal Europa ons wellicht in gebreke stellen. Als dat gebeurt, zal dat wellicht schriftelijk gebeuren. Ik verneem dan graag die argumenten, niet alleen om u uw werk te kunnen laten doen, maar ook om u vanuit onze commissie te kunnen laten weten wat mijn fractie in dat geval zou voorstellen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

02 Question de Mme Marie-Martine Schyns au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le règlement européen antidumping" (n° 7281)

02 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Klimaat en Energie over "de Europese antidumpingverordening" (nr. 7281)

02.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis 2001, l'Union européenne applique des droits anti-dumping sur les ampoules dites à "basse consommation" en provenance des pays asiatiques, ces produits faisant à l'époque l'objet de prix cassés sur le marché de l'Union européenne.

Ces droits étant arrivés à expiration en 2007, le Conseil de l'Union européenne a adopté, le 15 octobre 2007, une proposition de règlement rédigée par la Commission qui consistait à prolonger d'un an ces fameux droits anti-dumping de 66% sur les ampoules électriques à économie d'énergie en provenance de Chine, du Pakistan, des Philippines et du Vietnam.

Par ce règlement, l'Union européenne a indiqué chercher "un équilibre entre les intérêts des consommateurs, des producteurs et des négociants des ampoules à basse consommation en prenant également en considération les critères environnementaux."

Ce règlement arrive aujourd'hui à expiration. Mes questions sont donc les suivantes:

1. Quelle position comptez-vous défendre? Comptez-vous ou non vous prononcer en faveur d'une prolongation de ce règlement?

2. Au vu du prix relativement élevé des ampoules dites à basse consommation par rapport à celui des ampoules à incandescence ou halogène, ne serait-il pas souhaitable de ne pas renouveler ces droits anti-dumping? Si oui, à quelles conditions?

02.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chère collègue, les droits anti-dumping sur les lampes fluorescentes compactes, donc les ampoules à économie d'énergie, en provenance de Chine, du Pakistan, des Philippines et du Vietnam prendront fin le 18 octobre 2008. En effet, l'industrie n'ayant pas introduit de demande de prolongation de ces droits, ces derniers viendront automatiquement à expiration à la date précitée. En conséquence, les États membres n'auront pas à se prononcer sur la question, ce dont je me réjouis puisque je suis partisan des marchés ouverts.

Présidente: Karine Lalieux.

Voorzitter: Karine Lalieux.

02.03 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

J'ai pris acte du fait que la Fédération européenne des industries qui s'était opposée en 2007 n'est pas intervenue. Dans ces conditions, il est important que le règlement dont question puisse tenir compte du secteur, des consommateurs et surtout de leur souci de consommer mieux, ce qui aujourd'hui est devenu très important.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de M. Olivier Hamal au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la rémunération pour copie privée" (n° 7342)

03 Vraag van de heer Olivier Hamal aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik" (nr. 7342)

03.01 Olivier Hamal (MR): Monsieur le ministre, dans le courant du mois de juin, lors du débat sur le projet de loi portant des dispositions diverses et plus précisément sur un amendement visant à accorder une juste rémunération pour la copie privée, vous nous aviez précisé que vous étiez disposé à demander à la Commission d'avis copie privée de se réunir dès le mois de juillet 2008 afin de négocier de nouveaux tarifs.

Sachant qu'à l'heure actuelle, une rémunération est uniquement perçue sur les supports arrivés à la fin de leur cycle de vie économique, comme les cassettes ou les cd, il est donc important vu l'évolution technologique que cette rémunération puisse également s'appliquer à des appareils comme un disque dur interne, comme les baladeurs MP3 et MP4 ou des enregistreurs dvd.

Le 8 juillet dernier, vous répondiez à une question parlementaire de mon excellente collègue Mme Jadin en nous précisant que la Commission d'avis allait se réunir à votre demande le 14 juillet. L'objectif était de dresser un état des lieux de la question, de réunir des informations concernant les montants des rémunérations prévues dans les autres pays européens ainsi que des données de marché portant sur les supports et appareils que nous souhaiterions voir viser.

Pourriez-vous, monsieur le ministre, me dire si la Commission d'avis copie privée a bien entamé ses travaux comme cela était prévu? Si elle a déjà pu tirer un nombre de conclusions? Si oui, lesquelles? Quand pensez-vous pouvoir venir en commission de la Chambre pour un débat plus large et notamment relativement à un projet de loi que, sauf erreur de ma part, vous devriez déposer incessamment?

03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le 24 juin lors du débat en commission sur le projet de loi portant des dispositions diverses et plus particulièrement sur l'amendement déposé concernant les rémunérations pour copies privées, je me suis engagé à réunir cet été la Commission de consultation.

Je peux vous informer que cette commission s'est réunie déjà 3 fois: le 14 juillet 2008, le 12 septembre 2008 et le 30 septembre 2008.

Les délibérations de la Commission sont confidentielles jusqu'au moment où celle-ci rendra son avis final.

Je peux vous informer que la Commission consultative a repris avec succès les discussions afin de déterminer les adaptations éventuelles apportées au champ d'application et aux montants de la rémunération pour copies privées.

Le travail de la Commission a connu un grand progrès. Les discussions importantes sur les supports et les appareils à assujettir à une rémunération ont eu lieu ainsi que des discussions sur les tarifs.

Toutefois, il n'y a pas encore de consensus final sur la base du calcul de la rémunération. Quelles que soient les conclusions de la Commission, toutes les adaptations aux rémunérations pour copies privées doivent, à mon sens, être apportées dans le cadre d'une approche globale du droit d'auteur.

Cela signifie que d'importantes garanties doivent également exister pour les débiteurs, que l'argent doit être réparti par les différentes sociétés de gestion aux ayants-droit d'une manière correcte et non discriminatoire.

Comme je vous l'ai dit lors de notre débat en juin 2008, je souhaiterais entamer le débat au sein de notre commission dès que j'aurai reçu l'avis de la Commission d'avis copie privée, l'objectif étant de clore ce débat avant la fin de cette année. C'est ce que j'avais promis. Comme je viens de le dire, trois réunions ont déjà été organisées et un collaborateur se consacre à ce dossier. J'espère vraiment que nous pourrons arriver à un consensus, et je pense que nous y arriverons!

03.03 Olivier Hamal (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos précisions qui, en effet, sont conformes à ce que vous nous aviez annoncé dès le mois de juin dernier et au suivi qui pouvait être réservé à ce dossier. La seule chose que nous puissions vous demander, c'est de rester particulièrement attentif à ce dossier de façon à ce que la Commission puisse terminer ses travaux, que vous puissiez déposer le texte et nous permettre d'en discuter avant la fin de l'année.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Présidente: Kattrin Jadin.

Voorzitter: Kattrin Jadin.

04 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les distorsions de prix chez Carrefour" (n° 7393)

04 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de prijsversluiering bij Carrefour" (nr. 7393)

04.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, bien que la presse n'en ait pas fait grand cas, le tribunal correctionnel de Melun, en France, a été saisi d'une affaire de distorsion des prix pratiquée par la société Carrefour.

La chaîne d'hypermarchés a été poursuivie pour publicité mensongère. L'an dernier, à l'issue d'une tournée d'inspection dans les hypermarchés de ce département, la Direction générale de la consommation et de la concurrence en France avait rendu un rapport accablant: Carrefour mentait dans ses dépliants publicitaires. Lundi dernier, le tribunal a condamné deux employés de la société mais a relaxé la personne morale. Les faits étaient les suivants: une réclame indique que pour le prix d'un pack de six bouteilles d'eau minérale, vous en avez deux mais lors de votre passage à la caisse, on vous facture le prix normal.

Cette affaire nous interpelle. Bien que Carrefour n'ait pas été condamné en tant que tel, cette société étant implantée sur le territoire belge, il nous semble nécessaire d'être vigilant, d'autant plus qu'à l'heure actuelle, beaucoup de ménages sont en difficulté financière et sont attentifs à la moindre économie, notamment aux réductions.

Monsieur le ministre, quels sont les contrôles effectués par le SPF Économie en matière de respect des prix affichés et de la correspondance entre les prix affichés et les prix appliqués, comme lors de réclames ou de réductions?

Pourriez-vous nous transmettre les résultats des enquêtes effectuées au sein de la chaîne Carrefour?

04.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chère collègue, le SPF Économie est conscient du fait que la transparence suppose la perfection dans l'indication des prix. Ainsi, la Direction générale a effectué en 2007, principalement dans les secteurs horeca et distribution, pas moins de 3.539 contrôles sur l'affichage des prix, lesquels ont donné lieu à 873 procès-verbaux d'avertissement et à 380 pro justitia.

En ce qui concerne spécifiquement la différence entre le prix indiqué et le prix facturé à la caisse, le secteur de la distribution fait chaque année l'objet d'une enquête générale. Lors de la plus récente, qui remonte à 2007, nous avons vérifié l'indication du prix de 11.530 produits dans 118 grands magasins. À cette occasion, nous avons constaté des divergences de 5,9% (3,4% en défaveur du consommateur et 2,5% à son avantage) pour les produits qui ne sont pas en promotion et des divergences de 4,2% (2,5% en défaveur du consommateur et 1,7% à son avantage) pour les produits en promotion. Ces constatations ont entraîné 41 pro justitia.

Je peux donc vous confirmer que les contrôles en la matière sont réels et approfondis. Il y en a d'ailleurs un en cours dont les résultats ne sont pas encore connus.

Je ne désire pas me prononcer sur des cas spécifiques mais une chose est très claire: mon administration a contacté la Fedis et elle s'est engagée à sensibiliser ses membres à cette problématique. La Fedis a également entrepris des démarches auprès des dirigeants d'importantes sociétés de distribution pour faire quelques clarifications sur ce sujet.

Nous sommes donc très attentifs. Des contrôles sont organisés et des pro justitia sont dressés.

04.03 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, il importe aujourd'hui de rester vigilant. En effet, étant donné le pouvoir d'achat de nombreux ménages, ils doivent se montrer attentifs et rechercher les produits en promotion, à prix réduit, les bons de réduction, les possibilités d'obtenir six produits pour le prix de quatre, etc. Alors il s'agit pour eux de ne pas se faire gruger à la caisse.

Il convient donc de sensibiliser davantage les grandes surfaces. Nous sommes bientôt en fin d'année et je reviendrai à propos de cette enquête 2008. Ici, cela concernait les résultats de 2007, mais la condamnation impliquait, elle, des faits de 2008. Je vous demanderai donc prochainement les résultats de l'enquête 2008.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Présidente: Karine Lalieux.

Voorzitter: Karine Lalieux.

05 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la hausse du coût de certains médicaments non remboursés" (n° 7466)

05 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de prijsstijging voor bepaalde niet-terugbetaalde geneesmiddelen" (nr. 7466)

05.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, depuis le mois de juillet, quelques dizaines de médicaments ont vu leur prix exploser. Ces hausses de prix ne concernent que des médicaments non remboursés et font suite à d'autres qui ont eu lieu les 6 premiers mois de l'année.

Selon l'Association pharmaceutique belge, avant les augmentations se résumaient à quelques francs. Ici, il s'agit de quelques dizaines de centimes d'euros, voire plus.

Je vous cite quelques exemples: un médicament contre l'ostéoporose Sandoz-Calcium augmente de 59%, l'Effortil, médicament contre l'hypotension augmente de 46%, le Strepsil menthol pour les affections de la gorge augmente de 25,5%.

Ce qu'il y a de très inquiétant dans ces hausses de prix, c'est qu'en plus de toucher des médicaments qui ne sont pas remboursés, il s'agit pour la plupart de médicaments d'utilisation courante et principalement utilisés pour soigner des rhumes, des maux de tête ou pour arrêter de fumer.

Leur utilisation pèse d'autant plus lourd dans le porte-monnaie de nos concitoyens en cette période de baisse de pouvoir d'achat.

Le ministère de l'Économie doit être consulté pour chaque demande d'augmentation de prix d'un médicament non remboursé. Partant de ce constat, pouvez-vous me dire, monsieur le ministre, si le SPF Économie a bien été consulté avant d'introduire ces hausses de prix?

Est-ce que cette hausse de prix est principalement due, comme le suggère l'Association pharmaceutique belge, au fait que le blocage des prix n'est plus en vigueur? Si ce n'est pas le cas, à quoi est-elle principalement due?

05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chaque hausse de prix d'un médicament non remboursable et non prescrit doit faire l'objet d'une demande auprès du service des prix du SPF Économie et doit être justifiée sur base d'éléments chiffrés.

Avant toute décision ministérielle sur une demande de hausse de prix, l'avis préalable du Comité permanent de la Commission pour la régulation des prix est requis.

Les médicaments énumérés ont bien fait l'objet de demandes de hausses de prix qui ont bien été soumis à l'avis préalable du Comité permanent de la Commission pour la régulation des prix. Les hausses accordées sont principalement imputées à des hausses de prix de revient et au rétablissement d'une rentabilité minimale de ces médicaments.

Enfin, je vous informe que les médicaments non remboursables, non prescrits et prescrits, n'ont jamais fait l'objet d'un blocage des prix. Seuls les médicaments remboursables ont fait l'objet de mesures de blocages de prix pour des raisons budgétaires.

05.03 Kattrin Jadin (MR): Me voici mieux informée que je ne l'imaginais, monsieur le ministre! En effet, j'étais partie du constat que ce n'était pas le cas en ce qui concerne les médicaments, y compris les médicaments non remboursés. Il n'empêche que cette hausse de prix est flagrante. Est-elle justifiée? Votre réponse détaillée prouve que les démarches nécessaires ont été faites en la matière. Pour ma part, je continuerai à rester très vigilante par rapport à cette évolution.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

06 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de auteursrechten in het onderwijs" (nr. 7506)

06 Question de Mme Katrien Schryvers au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les droits d'auteur dans l'enseignement" (n° 7506)

06.01 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb een vraag met betrekking tot de auteursrechten in het onderwijs.

We hebben het de voorbije dagen allemaal kunnen lezen. De onderwijsinstellingen krijgen steeds meer te maken met de problematiek van auteursrechten en naburige rechten, zowel in grafische vorm als in digitale vorm. De onderwijsinstellingen worden geconfronteerd met een veelheid aan beheersvennootschappen die elk hun deel van de vergoedingen inzake auteursrechten en naburige rechten wensen te innen. Ik noem er maar enkele: Sabam, Reprobel, Semu, Simim/Uradex, Auvibel. De lijst wordt alsmaar langer. U begrijpt dat het voor de mensen op het terrein niet altijd eenvoudig is om dat ingewikkeld kluwen te ontwarren. Bovendien ontstaat door de deels overlappende bevoegdheden van die beheersvennootschappen soms de indruk dat de scholen meerdere keren voor hetzelfde betalen. Alleen specialisten in het auteursrecht zien nog door de bomen het bos. Ik denk dat wij van onze directies in het onderwijs andere capaciteiten verwachten dan dat ze specialisten zouden zijn inzake het auteursrecht. Zo moet men zich – bijvoorbeeld – al afvragen welke rechten men voor het afspelen van het liedje “Klein, klein kleutertje” moet betalen.

Daarom zou een vereenvoudiging van het bestaande systeem inzake inning van auteurs- en naburige rechten hoe dan ook een goede zaak zijn. Het creëren van één loket waar de school één factuur zou betalen voor al die verschillende vergoedingen, zou een heel grote, reële administratieve vereenvoudiging betekenen. Daarvan ben ik overtuigd. Misschien kan een dergelijke vereenvoudiging zelfs leiden tot een verlaging van de te betalen vergoedingen. Het zou alleszins de inningskosten en beheerskosten verminderen.

Voorzitter: Bart Laeremans.

Président: Bart Laeremans.

Het is een feit dat het onderwijs onder de auteurswetgeving valt – dat is nu eenmaal zo – en dat de overheid ook geen monopolie heeft ingesteld voor de inning van auteurs- en naburige rechten. Beheersvennootschappen zijn nu eenmaal private instellingen, die nergens verplicht zijn samen te werken, tenzij ze daartoe worden verplicht.

Het principe van één loket met een duidelijke tariefstructuur voor alle vergoedingen inzake auteurs- en naburige rechten zou hoe dan ook een positieve zaak zijn voor de planlast en zeker ook voor de financiële lasten van de onderwijsinstellingen. In Nederland, bijvoorbeeld, fungeert Cedar als centraal aanspreekpunt voor een zevental verenigingen en stichtingen die zich bezighouden met het collectief innen en verdelen van auteursrechtvergoedingen. Het zou een goede zaak zijn, mocht dat ook in ons land kunnen. Ik zou daarom graag van de minister vernemen of hij bereid is een initiatief te nemen om heel de problematiek van de inning te vereenvoudigen.

06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, u weet dat ik ook voorstander ben van vereenvoudiging, ook op het vlak van de auteursrechten. In verband met de inning en de verdeling van de auteursrechten en de naburige rechten bereid ik momenteel een wetsontwerp voor betreffende het statuut van de controle op de beheersvennootschappen. Het doel is onder meer om de transparantie betreffende de inning en de verdeling van de auteursrechten te vergroten. Ten aanzien van de gebruikers, onder meer in het onderwijs, bevat het ontwerp onder meer een bepaling die erin voorziet dat de Koning de minimuminformatie kan bepalen die de facturen en de documenten betreffende de inning van de rechten die door de beheersvennootschap ter kennis van het publiek worden gebracht moet bevatten. Het ontwerp zal daarenboven ook een bepaling bevatten die ertoe strekt de administratieve lasten voor de gebruikers te verminderen bij de inning door de vennootschappen. Die bepaling voorziet erin dat de Koning nadere regels zal kunnen bepalen voor de administratieve vereenvoudiging van de inning door de beheersvennootschap.

Zoals u aangeeft zijn beheersvennootschappen private instellingen die niet hoeven samen te werken tenzij ze daartoe worden verplicht. Gelukkig voorziet het federaal regeerakkoord op pagina 35 in een hergroepering van de verklaring en de inning van de auteursrechten. Er wordt voorzien in een overleg met de betrokken beheersvennootschappen teneinde binnen redelijke termijn een administratieve vereenvoudiging door hen zelf te laten organiseren via samenwerking. Wanneer de betrokken vennootschappen zelf voldoende maatregelen nemen om tot een vereenvoudiging voor de debiteurs – dus voor het onderwijs – te komen is er a priori geen reden waarom de Koning een koninklijk besluit zou uitvaardigen. Indien er echter binnen een redelijke termijn geen akkoord kan worden bereikt, zal de Koning zich verplicht zien om een besluit uit te vaardigen waarin die maatregelen worden opgelegd.

Ik hoop dat dus in samenspraak te doen, parallel met het voorleggen van het ontwerp dat in het najaar in de commissie zal worden besproken. Ik hoop dat men dit op vrijwillige basis kan doen. U verwijst naar CEDAR. Dat is ook een voorbeeld van vrijwillige samenwerking. Daar gaat het over zeven verenigingen. Dat zijn natuurlijk niet alle verenigingen die zich bezighouden met auteursrechten. Het zou echter in elk geval een goede zaak zijn om daartoe te komen. Ik vind uw suggestie op dat vlak zeer interessant.

06.03 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. In het najaar verwachten wij hier dus een wetsontwerp. Ik heb van u begrepen dat u voorstander bent van een vrijwillige samenwerking tussen verschillende beheersvennootschappen. Ik heb daarvoor begrip. Als dat kan, dan is dat goed, maar ik wil u toch vragen om dit van kortbij op te volgen, zodat wij niet te veel tijd verliezen als blijkt dat die vrijwillige samenwerking niet kan, om dan initiatieven te nemen en zelf ervoor te zorgen dat die zaak vereenvoudigd wordt, want, wees ervan overtuigd, onze scholen zitten soms met de handen in het haar, door de vraag wat en waarvoor zij nu juist moeten betalen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de M. David Clarinval au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la nécessité de mettre en place une table ronde relative à la lutte contre le téléchargement illégal de films, de jeux vidéo et de musiques" (n° 7488)

07 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de noodzaak van een rondetafelconferentie over de strijd tegen het illegaal downloaden van films, videospelletjes en muziek" (nr. 7488)

07.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis l'avènement d'internet, force est de constater que la majorité des téléchargements de films, de jeux vidéo et de musique est effectuée sans que les auteurs, les artistes, les acteurs ou encore les producteurs soient rémunérés pour leur travail. En effet, de nombreux films sont disponibles sur internet peu après ou même avant leur sortie en salle et ce, sans aucune autorisation des créateurs et des producteurs.

Récemment, une publicité lancée avec grand tapage médiatique par la société VOO accentue, voire incite, le téléchargement illégal. Ainsi, dans cette publicité, vous pouvez lire: "Devenez webivore avec l'internet illimité. Profitez d'une connexion internet hyper rapide et fiable avec un volume de téléchargement illimité".

Monsieur le ministre, les marchés liés aux secteurs du film, du jeu vidéo et de la musique ont diminué ces dernières années. À titre d'exemple, le chiffre d'affaires du marché de la musique s'est contracté de 50% par rapport à l'année 2000.

Face à cette situation interpellante, je pense qu'il est grand temps que les fournisseurs d'internet et de télécoms prennent leurs responsabilités. Pour ce faire, il serait judicieux de créer un système de régulation et de mettre les acteurs principaux (fournisseurs d'accès internet et industries du divertissement) autour d'une table, afin de trouver une solution négociée pour supprimer ou du moins limiter, l'offre illégale. En France et en Angleterre, ce projet est déjà mis en route: les autorités se sont engagées à trouver une solution par le biais d'un accord entre les différents secteurs concernés. Une campagne d'information du consommateur relative au téléchargement illégal de films, de jeux vidéo et de musique pourrait également être utile.

Monsieur le ministre, envisagez-vous des sanctions à l'encontre de VOO qui a fait de la publicité litigieuse? Ensuite, pouvez-vous me faire part de vos réflexions sur les mesures que vous comptez mettre en place pour résorber l'offre illégale sur internet? Enfin, envisagez-vous la mise en place d'une table ronde telle qu'elle existe en France et en Angleterre? Dans l'affirmative, à quelle échéance?

07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chers collègues, vous m’informez que la société VOO emploie le slogan que vous avez cité. Vous me dites que ce slogan accentue le téléchargement illégal, voire même incite à le pratiquer. L’argument de vente central dudit message publicitaire porte sur la rapidité, la fiabilité et la capacité de téléchargement. Un tel message général, qui porte sur la qualité de l’accès à internet, n’incite pas, à mon avis, le destinataire moyen d’une telle publicité à télécharger illégalement. Il ne me semble donc pas contraire aux articles 94/6 ou 94/7 de la loi du 14 juillet 1991. Lesdits articles interdisent les pratiques commerciales trompeuses. Par ailleurs, tous les fichiers téléchargés ne sont pas illégaux. En effet, il se peut que des fichiers licites qui nécessitent une connexion à grand débit de téléchargement soient mis à la disposition du public ou offerts sur des sites de vente en ligne de musique, films ou jeux vidéos. Pensons notamment à YouTube ou à iTunes. Ces sites nécessitent une bonne rapidité, fiabilité et capacité de la connexion.

Quelles sont les mesures prises pour résorber l’offre illégale sur internet? Cette question est légitime de votre part. Actuellement, la lutte contre la mise à disposition illicite sur internet d’œuvres protégées par le droit d'auteur passe essentiellement par un recours des ayants-droit ou des autorités publiques aux lois des 9, 10 et 15 mai 2007 qui règlent les aspects civils et pénaux de la lutte contre la contrefaçon.

Je peux également vous signaler que, pour certaines formes d’échanges illicites de fichiers musicaux, une collaboration existe déjà entre les ayants-droits et les fournisseurs d’accès à internet. En juillet 2005, l’association belge des fournisseurs d’accès à internet (ISPA Belgium ) et l’industrie musicale (IFPI Belgium) ont conclu un protocole d’accord visant à lutter contre la distribution illicite de musique sur internet via les groupes de discussion. En vertu de ce protocole, l’IFPI peut demander à un fournisseur d’accès de bloquer l’accès à un groupe de discussion contenant une quantité substantielle de contenus musicaux illicites ou de liens vers de tels contenus.

La Belgian Entertainment Association (BEA), qui représente les industries belges des jeux vidéos, de la musique et de la vidéo, a récemment pris l’initiative de soumettre un projet de protocole d’accord semblable à plusieurs prestataires de services internet couvrant la mise à disposition de contenus licites via des sites internet.

En plus des initiatives prises en Grande-Bretagne et en France, des initiatives sont en cours au niveau européen.

D'une part, la Commission européenne a adopté un ensemble de propositions législatives tendant à réviser le cadre réglementaire des communications électroniques, le paquet Télécoms, dont une proposition de directive du Parlement et du Conseil modifiant la directive 2002/22 concernant le service universel et les droits des utilisateurs au regard des réseaux et services de communications électroniques. Cette proposition de directive est en cours d'examen au Parlement européen. L'une des dispositions de cette proposition, l'article 20.6, vise l'information des abonnés par les entreprises fournissant des services et/ou des réseaux de communications électroniques, des obligations en matière de respect des droits d'auteurs et des droits voisins ainsi que des infractions les plus fréquentes et leurs conséquences juridiques sans préjudice de la directive 2000/31. En fonction de la direction que l'Union européenne prendra dans ce dossier, nous analyserons quelles initiatives nationales pourront être prises en considération.

D'autre part, la Commission européenne a adopté, le 3 janvier 2008, une communication sur les contenus créatifs en ligne dans le marché unique. Elle conclut qu'il semble effectivement opportun d'encourager la mise en place de procédures de coopération, des codes de bonne conduite entre fournisseurs d'accès et de services titulaires des droits des consommateurs afin de garantir une offre en ligne diversifiée et attrayante.

En tout état de cause, le principe d'une action concertée, comportant à la fois une approche préventive et répressive, semble a priori intéressant.

Last but no least, comme vous le savez, une procédure judiciaire oppose actuellement, en degré d'appel, la Sabam et Scarlet, anciennement dénommé Tiscali. J'attendrai donc la décision dans ce procès avant d'organiser une telle table ronde.

07.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

Je reconnais en effet que la publicité de VOO concernait essentiellement la rapidité et la capacité de téléchargement mais, en ce qui me concerne, je trouvais que la formulation prêtait à confusion et laissait à penser que, grâce à VOO, on pouvait télécharger de manière illimitée. Ces deux mots employés de la sorte donnent matière à interprétation mais je n'en ferai pas un casus belli.

En ce qui concerne la partie table ronde, je suis heureux d'entendre vos propos. Si cette directive est actuellement en discussion au Parlement européen et étant donné par ailleurs cette procédure en justice, je comprends votre attitude de prudence et le fait que vous attendiez l'aboutissement de ces deux événements avant d'entamer une table ronde.

Je suis également heureux d'entendre que vous avancerez ensuite dans ce sens. Je vous encourage dans votre activité.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La réunion publique de commission est levée à 15.00 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.00 uur.